15.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 764

Slutshaming

0

Op de drempel van 2018 werden we geconfronteerd met een fenomeen, dat zich vooral in Marokkaans-Nederlandse kring blijkt voor te doen: slutshaming. Het gaat om het verspreiden van intieme foto’s van meisjes op sociale media, die wegens ‘onzedig’ (kleed)gedrag als ‘hoeren’ aan de schandpaal worden genageld. Door de kech-opmerking van de populaire rapper Boef, de artiestennaam van de in Frankrijk geboren Algerijnse Nederlander Sofiane Boussaadia, is de discussie daaromtrent verder op scherp gezet.

De satirische website De Speld prikte in een stukje op haar briljant-simplistische wijze in de pijnlijke plek. ‘Als je niet geslutshamed wil worden, waarom word je dan Marokkaan?’, aldus de kop. ‘De Marokkaanse gemeenschap is nu eenmaal seksistisch’, zo werd een fictieve ‘deskundige’ geciteerd. ‘Prima als dat niet je ding is, maar dan moet je er niet voor kiezen om geboren te worden met een Marokkaanse achtergrond. Als ik zo’n meisje van zeventien op tv zie huilen, omdat ze niet meer over straat kan zonder uitgescholden te worden voor hoer, dan denk ik: had je even verdiept in de cultuur. Wat had je dan gedacht dat zou gebeuren?’

Raakt De Speld daarmee de kern? Natuurlijk kan niemand zelf zijn of haar eigen achtergrond kiezen, maar brengt dat ook automatisch bepaalde consequenties met zich mee die men als onvermijdelijk te accepteren heeft? Volgens de Marokkaanse slutshamers zelf in elk geval kennelijk wel. Ze richten zich alleen op Marokkaanse meisjes, die voor hen duidelijk in een andere categorie vallen dan de niet-Marokkaanse. Het ‘onzedelijke’ gedrag van de laatsten is geen reden om hen op dezelfde wijze te bejegenen. Hier worden op etnische grondslag personen afgebakend voor wie volgens hen andere morele regels gelden dan de rest.

Of is het tevens een afbakening op religieuze grondslag? Met de boodschap dat vooral een goede moslima zich op een bepaalde manier dient te gedragen? Dat voor hen andere zedelijkheidsregels gelden dan voor ongelovigen? En dat de afstamming hier vanzelf ook een bepaalde geloofsgemeenschap impliceert? Behoren bij het ene collectief (etnisch) brengt zo direct het behoren tot een geheel andersoortig collectief (godsdienstig) met zich mee.

Dat botst dan in elk geval fundamenteel met de moderne westerse optiek: dat je aan je afkomst niets kunt doen, maar geloven daarentegen een kwestie van individuele keuze is. Ook indien dat in de praktijk in sociologisch-psychologische zin niet helemaal klopt – de meeste autochtone katholieken of protestanten zijn ook niet op grond van eigen overtuiging en een eigen spirituele zoektocht bij hun specifieke kerkgenootschap uitgekomen, maar hebben dat lidmaatschap van hun ouders met de paplepel meegekregen – staat wel voorop dat men in elk geval volledig het recht heeft, om zelf individueel die keuze met de daarbij behorende consequenties te maken.

Zeker, in streng-orthodoxe kring wordt daar nog anders over gedacht. Wie in de Bijbel-gordel buiten de kerk valt waarin hij of zij geboren is, valt al snel buiten de gemeenschap. Ook hier bestaat maar één waar geloof, dus ook maar één weg naar de waarheid. Er gelden even strenge gedragsregels inzake de zedelijkheid, die als door God gegeven worden beschouwd, waardoor het de mens, en vooral de vrouw, niet vrij staat om daarvan naar eigen inzicht af te wijken, op straffe van uitstoting nu en van hel en verdoemenis later. Wat te korte hoofddoeken zijn voor streng-islamitische zedenprekers, zijn te korte rokken – laat staan broeken, die zijn rond vrouwenbenen pas echt de Heere een gruwel – voor streng-gereformeerden. Daar wordt op sommige reformatorische scholen ook zorgvuldig op toegezien.

Hoe om te gaan met collectieven die de vrijheid die de wet aan individuen biedt gebruiken om intern discipline af te dwingen? Ook in dat opzicht sloeg De Speld op briljante wijze de spijker op de kop, door de in multi-etnische samenlevingen omwille van de lieve vrede vaak bestaande neiging tot cultuurrelativisme aan te stippen. Dat betekent: laten we vooral niet over afgedwongen gedrag binnen andere groepen oordelen, omdat dat als blijk van superioriteitsdenken al snel tot discriminatie leidt, ook al zouden we die dwang voor onszelf niet accepteren. Anders gezegd, wie door zijn of haar herkomst tot die minderheid behoort, heeft pech. Had je er maar niet voor moeten kiezen om geboren te worden met een Marokkaanse achtergrond.

Opgevoerd werd nu een gefingeerde ‘seksueel antropoloog’, die de massale ophef overtrokken achtte: ‘Dit zijn eeuwenoude rituelen, ze doen het al honderden jaren zo. We zien hier gewoon hoe jonge mensen hun seksualiteit en hun plek in de samenleving ontdekken. Dat is erfgoed dat we juist zouden moeten koesteren.’ Ai! Dat is ook het soort van argument waarmee velen bij de Groningse studentenvereniging Vindicat lange tijd de eigen slettenlijstjes goedpraatten. Boys always will be boys – en het is aan meisjes om hun eigen eer te bewaken. Wat dat betreft wordt óók in bepaalde goedburgerlijke autochtone kringen vanouds zeer seksistisch met twee maten gemeten. Boef is in dat opzicht slechts de – niet eens zo veel grovere – Algerijns-Nederlandse versie van Donald Trump.

Erdogan, koning der U-turns

0
U-bochten, Erdogan maakt ze regelmatig.

De president van Turkije liet zich onlangs positief uit over Nederland. ‘We hebben geen probleem met Duitsland, Nederland of België. Integendeel, de mensen die in de regeringen van die landen zitten, zijn mijn oude vrienden’, verklaarde Recep Tayyip Erdogan. Hij voegde daaraan toe dat premier Mark Rutte een aantal signalen heeft afgegeven om de relatie met Turkije te verbeteren. ‘Die zijn toereikend’, aldus Erdogan. Een opmerkelijke U-turn, aangezien hij tijdens de rel vorig jaar tussen Nederland en Turkije, Nederlanders nog onder meer ‘nazioverblijfselen’ en ‘fascisten’ noemde. ‘Nederland moet nadenken over hoe hun vliegtuigen gaan landen in Turkije. Ze zijn nazioverblijfselen en fascisten’, zei hij. Rutte noemde dat ‘bizar’, ‘onacceptabel’ en ‘zeer ongepast’. De Turks-Nederlandse rel barstte los in maart nadat bekend werd dat Turkse ministers in Nederland campagne wilden voeren voor een referendum in Turkije. De Nederlandse regering voelde daar niets voor. Het landingsrecht voor het vliegtuig met de Turkse minister van Buitenlandse Zaken werd ingetrokken en de Turkse minister van Familiezaken mocht het Turkse consulaat in Rotterdam niet in en moest het land onder politiebegeleiding verlaten. Wat volgde was een hevige propagandacampagne van Turkse politici en media tegen Nederland: behalve ‘nazioverblijfselen’ en ‘fascisten’ werden Nederlanders onder meer uitgemaakt voor ‘racisten’, ‘racistische honden’, ‘nazihonden’, ‘kannibalen’, ‘moordenaars’ en ‘kolonisten’ en werd Nederland een ‘schurkenstaat’ en ‘bananenrepubliek’ genoemd. Na al deze beledigingen lijkt Erdogan met zijn ‘mijn oude vrienden’-opmerking het startsein te hebben gegeven voor het verbeteren van de banden met Nederland. Het is niet voor het eerst dat hij een draai van honderdtachtig graden maakt. Een overzicht van twintig andere U-turns van Erdogan.

Rusland-rel
Op 24 november 2015 schond een Russisch gevechtsvliegtuig, dat rebellen in het noordwesten van Syrië bestookte, het Turkse luchtruim, waarna een Turkse F-16 het toestel uit de lucht schoot. Een dag na het incident haalde Erdogan uit naar Moskou. Hij beschuldigde Russische leiders ervan de boel te proberen te bedriegen. ‘Er wordt gezegd dat ze (Rusland, red.) daar waren tegen Daesh (IS, red.). Ten eerste is de terroristische organisatie Daesh niet actief in Latakia en het noorden van dit gebied, waar de Bayirbucak Turkmenen leven. Niemand moet de boel bedriegen’, zei hij. ‘Het feit dat zo’n incident (het neerhalen van het vliegtuig, red.) tot gisteren niet had plaatsgevonden, heeft te maken met het feit dat Turkije kalm en welwillend bleef door de grenzen van zijn geduld op te zoeken. Niemand moet van ons verwachten dat we stil en onverschillig blijven tegenover de schending van onze grensbeveiliging, het negeren van ons soevereiniteitsrecht en de overtreding van onze rechten en wetten.’ De volgende dag maakte hij duidelijk dat het neerhalen van het vliegtuig de juiste reactie was. ‘Als dezelfde schending nu plaatsvindt, is Turkije genoodzaakt dezelfde reactie te geven.’ Hij benadrukte dat excuses aan Rusland niet aan de orde was. ‘We gaan Rusland niet onze excuses aanbieden. Degenen die ons luchtruim hebben geschonden moeten óns hun excuses aanbieden.’ Op 30 januari 2017 waarschuwde hij Rusland. ‘Als Rusland doorgaat met dit soort schendingen van het soevereiniteitsrecht van Turkije, zal ze gedwongen zijn de gevolgen te verduren.’ Op 31 mei 2016 verkondigde de president een totaal ander narrative. Hij verklaarde dat de crisis met Rusland het gevolg was een ‘foutje of vergissing’ van de piloot die het toestel neerhaalde. Bijna een maand later verontschuldigde hij zich in een officiële schriftelijke verklaring tegenover Rusland voor het incident.

Filosofie
Is het Turks wel of niet geschikt om filosofie te bedrijven? Jazeker, volgens Erdogan, of toch niet. ‘Van tijd tot tijd wordt gezegd dat in het Turks geen filosofie en wetenschap bedreven kan worden en dat het geen wetenschapstaal is. Zulke uitspraken zijn volledig doordrenkt van racisme’, zei hij op 20 april 2012. ‘Net als alle talen in de wereld heeft het Turks met zijn rijke woordenschat de kracht aan iedereen die deze taal spreekt een eindeloze, onbeperkte en uitgebreide verbeelding te bieden.’ Op 24 december 2014 verkondigde hij het tegenovergestelde: ‘Met de huidige woordenschat van het Turks kan je geen filosofie bedrijven. Je moet gebruik maken van Ottomaanse, Engelse, Duitse of Franse woorden en concepten.’

Assad
Op 15 augustus 2010 noemde Erdogan de president van Syrië, Bashar al-Assad, ‘mijn broeder’. Vervolgens keerde hij zich tegen Assad. De afgelopen jaren haalde hij meermaals uit naar hem. Zo omschreef hij hem op 27 december 2017 als ‘een terrorist die zich schuldig heeft gemaakt aan staatsterrorisme’.

Abadi
‘Jij kan sowieso niet mijn gesprekspartner zijn. Jij bent niet op mijn niveau, jij hebt mijn klasse niet, jij hebt mijn kwaliteit niet. Dat je schreeuwt vanuit Irak is totaal niet belangrijk voor ons, wij doen wat we willen. Wie is hij? De premier van Irak. Ken je plaats!’, zei Erdogan op 11 oktober 2016 over Haider al-Abadi. Op 25 oktober 2017 zei hij: ‘Ik wil mijn tevredenheid kenbaar maken over het feit dat ik mijn dierbare vriend en broeder Abadi als gast mag ontvangen in onze hoofdstad.’

Libië
Op 19 maart 2011 begon de NAVO een militaire interventie in Libië. Op 1 maart 2011 had Erdogan zich uitgesproken tegen de interventie: ‘Moet de NAVO ingrijpen in Libië? Hoe kan deze nonsens toch realiteit zijn? Wat heeft de NAVO te zoeken in Libië?!’ Twee dagen na het begin van de interventie verklaarde hij: ‘De NAVO moet interveniëren in Libië om te vaststellen en garanderen dat Libië van de Libiërs is.’

Raketafweersysteem
‘Als men overweegt zoiets te plaatsen op ons grondgebied, dan moet het commando aan ons gegeven worden. Anders is het niet mogelijk dat we dit accepteren’, verklaarde Erdogan op 16 november 2010 over het stationeren van een raketafweersysteem van de NAVO in Turkije. Precies een week later zei hij: ‘We hebben gezegd en ervoor gepleit dat het commandosysteem in handen moet zijn van de NAVO.’

Gülen
De beledigingen en bedreigingen die Erdogan de afgelopen jaren heeft geuit aan het adres van de islamitische geestelijke Fethullah Gülen suggereren wellicht anders, maar de president was ooit uiterst lovend over de geestelijke. Hij liet zich herhaaldelijk in het openbaar zeer positief uit over hem. Hij nodigde de geestelijke, die sinds 1999 in Saylorsburg, Pennsylvania woont, zelfs meermaals uit terug te keren naar Turkije, zoals op 15 juni 2012: ‘Wonen in een vreemd land is verlangen (naar het vaderland, red.). De prijs van dit verlangen is heel zwaar. Wij willen degenen die in een vreemd land leven en verlangen naar het vaderland graag onder ons zien. (…) Dit verlangen naar het vaderland moet nu ophouden, we willen dat het ophoudt.’ Hij nodigde zijn publiek uit daar samen op te hopen. ‘Als kinderen van een oude beschaving bedank ik jullie (Gülen en de beweging die geënt is op zijn ideeën, Hizmet, red.) nogmaals in het Turks, de taal van een rijke cultuur, voor jullie oproep (tot vrede, red.) aan ons en de wereld. Laten we samen een eind maken aan het leven in een vreemd land en dit verlangen (naar het vaderland, red.).’ De volgende dag herhaalde hij met soortgelijke woorden zijn uitnodiging aan Gülen, die hij hoca efendi (hoca betekent meester of leraar, het is een eretitel die wordt gegeven aan islamitische leraren; efendi betekent heer, red.) noemde, zoals hij toentertijd wel vaker deed, en gaf aan bereid te zijn er alles aan te doen om zijn remigratie te realiseren. Na het corruptieschandaal dat op 17 december 2013 openbaar werd en corruptie binnen de naaste kring van Erdogan aan het licht bracht, verklaarde de president dat het schandaal een complot was van gülenisten en riep hij Gülen uit tot ‘landverrader’ en ‘terroristenleider’. Hij labelde Hizmet als een ‘terroristische organisatie’, afgekort ‘FETÖ’, voluit ‘Fethullahistische Terroristische Organisatie’, die een ‘parallelle structuur’ gecreëerd zou hebben binnen het staatsapparaat.

Ergenekon
Erdogan verdedigde meermaals trots het Ergenekon-proces. Zo noemde hij zichzelf op 16 juli 2008 de ‘aanklager’ in de zaak die hij vergeleek met de geruchtmakende Italiaanse anti-corruptie-operatie Mani pulite (schone handen) in de jaren negentig. Hij sprak lovende woorden over de aanklagers in de zaak, vooral over hoofdaanklager Zekeriya Öz, en riep het volk op hen te respecteren. Ergenekon zou de naam zijn van een vermeende geheime organisatie die een coup zou hebben beraamd tegen Erdogan. Ergenekon-verdachten verschenen voor het eerst in de rechtbank in 2008. Op 18 februari 2011 omschreef de president Ergenekon als ‘een organisatie die Turkije’s bloed zuigt en energie consumeert’. Op 7 augustus 2014 keerde hij zich tegen Öz: ‘Als een aanklager zich op een onbeleefde en onfatsoenlijke manier, ver verwijderd van de moraal van de staat, zich respectloos kan gedragen tegenover de premier of een minister, dan betekent dat, dat de rechtspraak in dit land verdacht begint te worden.’ Vervolgens maakte hij op 19 maart 2015 een flinke U-turn ten opzichte van Ergenekon. ‘Met deze processen zijn ten eerste ikzelf en heel het land op het verkeerde been gezet. We zijn misleid’, verklaarde hij. ‘We zijn allemaal blootgesteld aan een complot, een couppoging om Turkije in handen te krijgen van een bolwerk, voorzien van sterke steun van media, dat zich heeft georganiseerd binnen onze instellingen (Hizmet, red.).’

Israël
Erdogan heeft zich meermaals negatief uitgelaten over Israël. ‘Ze zijn óók tegen moeders. Ze kennen geen menselijkheid. Dit is afschuwelijk en schofterig, ik vervloek hun. Ze hebben zelfs Hitler overtroffen in barbaarsheid’, zei hij op 20 juli 2014. ‘Israël is een terreurstaat’, verklaarde hij bijna een week later. ‘Wat Israël in Gaza doet is erger dan wat Hitler hun (Joden, red.) heeft aangedaan.’ Hij beschuldigde Israël van ‘genocide’ op het Palestijnse volk. Op 2 januari 2016 liet hij plots een ander geluid horen: ‘In deze regio heeft Israël behoefte aan een land als Turkije. We moeten accepteren dat wij ook behoefte hebben aan Israël. Dat is de realiteit in deze regio.’ Op 10 december 2017 verklaarde hij vervolgens opnieuw: ‘Israël is een terreurstaat.’

PKK
Heeft Ankara onder Erdogans AK-Partij onderhandeld met de PKK? Aanvankelijk ontkende Erdogan dat, later gaf hij het toe. ‘Degenen die zo eerloos zijn dat ze zeggen dat we vier keer met hun (de PKK, red.) samen zijn gekomen, degenen die deze verachtelijke leugen uiten, zullen daar overal voor boeten. Tot de dag van vandaag hebben wij, de AK-Partij-regering, nooit aan tafel gezeten met deze terroristische organisatie en dat zullen we nooit doen. Zoiets doen wij niet, zoiets kan geen plek hebben binnen onze filosofie en visie’, stelde Erdogan op 21 augustus 2010. ‘De AK-Partij-regering zal met geen enkele terroristische organisatie aan tafel zitten of onderhandelen’, herhaalde hij drie dagen later. Op 26 september 2012 erkende hij dat Ankara heeft onderhandeld met de PKK. ‘We zijn de gesprekken (met de gedetineerde leider van de PKK, Abdullah Öcalan, en andere PKK’ers, red.) gestart tijdens de termijn van de toenmalige chef van de MIT (Turkse inlichtingendienst, red.), de heer Emre (Emre Taner, red.). Toen kwam de heer Hakan (Hakan Fidan, die Emre Taner opvolgde als MIT-chef, red.) en met de heer Hakan zijn we op dezelfde manier doorgegaan.’ De volgende dag was hij specifieker. Hij vertelde dat hij als premier hoogstpersoonlijk de twee MIT-chefs voor onderhandelingen heeft gestuurd naar het gevangeniseiland Imrali, waar Öcalan vastzit, en de Noorse hoofdstad Oslo, waar vanaf 2009 onderhandelingen met andere PKK-vertegenwoordigers plaatsvonden. Op 28 december 2012 kreeg de president de vraag of er nog steeds wordt onderhandeld met ‘het eiland’, een in Turkije veelgebruikte verwijzing naar Öcalan en de PKK. ‘Nog steeds, natuurlijk. Het gaat door’, antwoordde hij. ‘Want we moeten resultaat boeken. Als we zien dat het nergens heengaat, dan stoppen we ermee.’

Koerdisch probleem
Heeft Turkije wel of geen Koerdisch probleem volgens Erdogan? Hij heeft meermaals gezegd dat Turkije geen Koerdisch probleem heeft, maar hij heeft ook meermaals gezegd dat het land juist wel een Koerdisch probleem heeft. Zo ontkende hij op 25 december 2002 dat het probleem bestaat. ‘Ik zeg dat zo’n probleem niet bestaat’, benadrukte hij. ‘Je moet niet geloven dat er een probleem is, je moet geloven dat het er niet is. Als je gelooft dat er een probleem is, dan is er een probleem. Als je zegt dat er geen probleem is, dan is er geen probleem. Wij zeggen dat zo’n probleem niet bestaat.’ Op 12 april 2005 ontkende hij opnieuw. ‘Voor ons bestaat zo’n probleem niet.’ Op 10 augustus 2005 erkende hij voor het eerst het Koerdische probleem. ‘Als elk probleem persé een naam gegeven moet worden, in dit land kan het Koerdische probleem niet aangepakt worden met discriminatie, geweld of methoden die de sociale vrede verstoren. Noem het ‘de gemeenschappelijke eisen van onze burgers met Koerdische roots’ of ‘het zuidoostenprobleem’ of ‘het Koerdische probleem’.’ Hij voegde daaraan toe: ‘Het Koerdische probleem en veel andere problemen zijn voor ons democratiseringsproblemen.’ Twee dagen later verklaarde hij: ‘Het Koerdische probleem is niet het probleem van een deel van het volk, maar van heel het volk, het is ook mijn probleem.’ Hij voegde daaraan toe: ‘Van Koerden, Turken, Circassiërs, Abazanen en Lazen, het is het gemeenschappelijke probleem van alle burgers van de Turkse republiek.’ Vervolgens ontkende hij weer meermaals, zoals op 15 maart 2015. ‘Nog steeds hebben ze het telkens weer over het Koerdische probleem. (…) Zoiets bestaat niet’, zei hij. ‘Mijn broeder, wat heb je niet? Ben je als Koerd president geworden in dit land? Dat ben je geworden. Heb je een premier geleverd? Dat heb je gedaan. Heb je een minister geleverd? Dat heb je gedaan. Heb je bestuurders geleverd aan de hoogste segmenten van de staat en doe je dat nog steeds? Inderdaad. Zit je in de Turkse strijdkrachten? Ja. Wat wil je dan nog meer, wat wil je? Voor de liefde van Allah, wat maakt jullie anders dan ons? Jullie hebben alles!’

Georgiër
Liggen Erdogans roots in Turkije of Georgië? ‘Ik ben ook een Georgiër, onze familie is een Georgische familie die is gemigreerd van Batoemi (stad in het zuidwesten van Georgië aan de Zwarte Zee, dichtbij de grens met Turkije, red.) naar Rize (de grootste Turkse stad aan de Zwarte Zee, tussen Trabzon en Batoemi, red.)’, zei hij op 11 augustus 2004 tijdens een bezoek aan Georgië. Op 6 augustus 2014 verklaarde hij: ‘Ze hebben van alles gezegd over mij. Zo zei iemand dat ik een Georgiër ben en weer iemand anders zei nog veel lelijkere dingen, zoals dat ik een Armeniër ben. Mijn opa, mijn vader, allemaal, ik ben een Turk.’

IHH
Op 31 mei 2010 onderschepte Israël in de Middellandse Zee een scheepskonvooi met hulpgoederen voor Gaza. Israëlische militairen doodden negen activisten, onder wie acht staatsburgers van Turkije en een Turkse Amerikaan. De Turkse ngo IHH (Interationale Humanitaire Hulporganisatie), die banden heeft met Hamas, was één van de organisatoren van de actie. ‘Ze (Israël, red.) richten hun wrok op een humanitaire hulporganisatie (de IHH, red.), kijk ze dan. Welke humanitaire hulporganisatie? Een hulporganisatie die met Mavi Marmara (de naam van het IHH-schip dat deelnam aan het scheepskonvooi voor Gaza, red.) met gevaar voor eigen leven medicijnen, babyvoeding en voedsel bracht naar baby’s in Gaza’, zei Erdogan op 16 juli 2014. ‘Israël haat deze hulporganisatie (de IHH, red.) vanwege Mavi Marmara. Om dezelfde reden haat Pennsylvania (verwijzing naar Gülen, red.) deze organisatie. Wat zei hij (Gülen, red.) ook alweer (over de onderschepping van het scheepskonvooi voor Gaza, red.): ‘Ze hadden de autoriteiten (Israël, red.) om toestemming moeten vragen (om hulpgoederen te mogen afleveren aan mensen in Gaza, red.).’ Wie zijn die autoriteiten? Degenen in het zuiden die zij (Gülen en de Hizmet-beweging, red.) liefhebben (Israël, red.) of wij? Aangezien wij de autoriteiten in Turkije zijn, nou, wij hebben sowieso toestemming gegeven, maar voor hen (Gülen en de Hizmet-beweging, red.) is het Israël (de autoriteiten, red).’ Op 29 juni 2016 keerde Erdogan zich tegen de IHH. Hij beweerde dit keer dat hij de organisatie geen toestemming had gegeven. ‘Hebben jullie toestemming gevraagd voor het brengen van deze humanitaire hulp vanuit Turkije aan de toenmalige premier (van Turkije, Erdogan, red.)?’

Eén taal
‘Mijn volk heeft één taal, ik heb het over het Turkse volk, ze heeft één taal’, zei Erdogan op 26 december 2010. Op 26 mei 2011 ontkende hij dat hij dat ooit heeft gezegd of ervoor heeft gepleit: ‘Ik heb nooit ‘één taal’ noch ‘één religie’ gezegd. Nergens kan je zo’n uitspraak van mij vinden.’ Hij noemde mensen die dat zeggen ‘leugenmachines’.

Derde brug in Istanbul
Op 6 maart 2016 lanceerde Erdogan de afronding van de derde brug over de Bosporus in Istanbul als een groot succes: ‘Toen we hieraan (de bouw van de brug, red.) begonnen op 29 mei 2013 zeiden sommigen dat het niet zou lukken. Vooral toen de Gezi-incidenten begonnen zeiden ze dat twee hoopjes beton achter zouden blijven. Daarover is geschreven en gespeculeerd. Ze kwamen zelfs helemaal hierheen om te demonstreren op zee. Toen zij dat deden zeiden wij ‘nee, met de Yavuz Sultan Selim-brug gaan wij Europa verbinden met Azië en dat zal ons belangrijkste boodschap aan de wereld zijn’.’ Hij concludeerde trots: ‘Alleen zij die groot denken kunnen zulke grote projecten realiseren.’ Bijna eenentwintig jaar eerder, toen hij burgemeester van Istanbul was, had hij zich nog fel uitgesproken tegen een derde brug in de stad. Op 27 april 1995 omschreef hij het als ‘de vernietiging van onze longen’. ‘Het derde brug-project is zelfmoord. Het is moord. Insjallah (bij Gods wil, red.) komt een nieuwe regering aan de macht voordat dit project wordt uitgevoerd’, zei hij. ‘Een initiatief als dit zal dodelijke gevolgen creëren voor de verstedelijking en binnenstedelijke transportsysteem van Istanbul.’

Atatürk
Erdogan heeft meerdere keren de oprichter en eerste president van de Turkse republiek, Mustafa Kemal Atatürk (1881-1938), bekritiseerd en vervolgens vriend en vijand verrast door de loftrompet te steken over hem. In het kader van een publieke discussie over een alcoholverbod in Turkije noemde Erdogan op 28 mei 2013 Atatürk, en zijn opvolger, Ismet Inönü (1884-1973), ‘twee dronkelappen’, zonder hun bij naam te noemen. Zijn opmerking oogstte veel kritiek, vooral van parlementsleden van de door Atatürk opgerichte sociaaldemocratische partij, de CHP (Republikeinse Volkspartij). Later ontkende hij dat hij met zijn opmerking doelde op Atatürk en Inönü. Op 14 juni 2014 pronkte hij met het feit dat zijn partij spoorwegen heeft laten aanleggen in het land, waarbij hij Atatürk opnieuw kleineerde: ‘Mustafa Kemal was toch dol op ijzeren netten (spoorwegen, red.)? Ze hebben de Onuncu yil marsi (hymne gewijd aan Atatürk, red.) geschreven. Wat wordt daarin gezegd? ‘We hebben ijzeren netten gebreid.’ Waar heb je ze dan gebreid man? Je hebt niets gebreid. Wij hebben ze gebreid, wij!’ Op 29 september 2016 bekritiseerde hij de onder leiding van Atatürk overeengekomen Vrede van Lausanne, een vredesverdrag uit 1923, waarmee de Turks-Griekse Oorlog (1919-1922) werd beëindigd en de grenzen van Turkije werden vastgesteld. Hij verklaarde dat ‘sommigen’ (Atatürk en zijn collega’s) het verdrag als een overwinning probeerden te verkopen, terwijl ze hadden gefaald tijdens de onderhandelingen. Op 10 november 2017 klonk Erdogan opeens als een kemalist. Hij noemde Atatürk voor het eerst in het openbaar Atatürk. Tot dat moment noemde hij hem consequent Mustafa Kemal, wat algemeen geïnterpreteerd werd als een poging te vermijden Atatürk eer aan te doen door hem Atatürk, wat ‘vader der Turken’ betekent, te noemen. Hij beloofde dat de AK-Partij Atatürks erfgoed zal beschermen. ‘Het respect van onze natie voor Atatürk is eeuwig’, zei hij. ‘Niets is natuurlijker dan respect tonen voor iemand die de leider was van zo’n strijd.’

Kobani
Tijdens het IS-offensief op de Noord-Syrische stad Kobani, bij de grens met Turkije, zei de president op 7 oktober 2014: ‘Ayn al-Arab, ook bekend als Kobani, is gevallen of staat op het punt om te vallen.’ Op 6 januari 2015 zei hij: ‘Is Kobani gevallen? Het is niet gevallen.’

One minute
Erdogan maakt ook weleens een U-turn op dezelfde dag. Op 29 januari 2009 begon hij een rant tegen Israël en de toenmalige president van het land, Shimon Peres (1923-2016), met wie hij in een panel zat in het Zwitserse Davos. Hij deed dat met de woorden one minute, waarmee hij de moderator van het panel onderbrak om zijn verhaal te doen. ‘Meneer Peres, je bent ouder dan ik. Je verheft je stem. Ik weet dat je zo luid praat, omdat je schuldig bent. Ik zal mijn stem niet verheffen (verheft zijn stem, red.), weet dat’, begon hij. ‘Wat betreft doden, jullie kunnen heel goed doden. Ik weet heel goed hoe jullie kinderen op stranden hebben beschoten en gedood.’ Hij ging nog even door en vervolgens stond hij op en verliet hij de zaal. Even later verklaarde hij tijdens een persconferentie dat zijn woorden niet gericht waren aan Peres, maar de moderator van het panel.

Presidentieel systeem I
Op 30 maart 2015 zei Erdogan dat hij in het partijprogramma van de AK-Partij het stuk over de invoering van het presidentiële systeem had gelezen: ‘Het is op een heel gedetailleerde manier behandeld. Ik heb het zelf gelezen en mijn mening gegeven.’ Zo’n vijf uur later ontkende hij dat hij dat ooit heeft gezegd: ‘Ik heb nooit verklaard dat ik het partijprogramma heb gelezen. Ik heb alleen gezegd dat de geachte premier (Ahmet Davutoglu, red.) zijn ideeën over het presidentiële systeem met mij heeft gedeeld.’ Het presidentiële systeem, gericht op de flinke uitbreiding van de macht van de president, werd met een nipte meerderheid goedgekeurd in een referendum op 16 april 2017.

Presidentieel systeem II
Erdogan maakt ook weleens een U-turn in dezelfde toespraak of hetzelfde interview. Op 5 juni 2011 antwoordde hij, in een live uitgezonden tv-interview, op de vraag of het presidentiële systeem een plek heeft in zijn hart: ‘Het heeft een plek in mijn hart.’ Een kleine elf minuten later ontkende hij, in hetzelfde interview, dat hij dat ooit heeft gezegd. ‘Zoiets heb ik nooit gezegd, nee’, beweerde hij. ‘Ik heb niet gezegd dat het presidentiële systeem een plek heeft in mijn hart.’

Het perfecte leven

0

‘Perfectionisme, volksziekte van een nieuwe generatie’, kopte dagblad Trouw vorige week maandag. Het artikel sloeg op de bevindingen van twee Britse wetenschappers die onlangs ontdekten dat veel millennials – jongeren tussen de achttien en vijfendertig jaar – gebukt gaan onder een heftige vorm van perfectionisme. De gevolgen van ‘overal de beste in willen zijn’ kunnen zó ver reiken dat het in sommige gevallen tot angststoornissen, depressies, burn-outs of zelfs suïcidale neigingen leidt.

Hoewel ik in eerste instantie een beetje moest gniffelen – ik bedoel: perfectionisme klinkt nogal als een first world problem in vergelijking met hongersnood in Jemen of de burgeroorlog in Syrië – erkende ik meteen dat dergelijke aandoeningen ook in mijn eigen omgeving steeds vaker voorkomen. Op Facebook lees ik voortdurend berichten van digitale vrienden die zich wekenlang opsluiten in een klooster om ‘hun hoofd leeg te maken’. Ik deed dit altijd af als aanstellerij of een schreeuw om aandacht, maar is dat eigenlijk wel eerlijk?

Als echte millennial – ik ben van 1986 – weet ik hoe het is om op te groeien in een competitieve wereld. Toen ik zes jaar geleden afstudeerde mocht ik af en toe een opdrachtje doen voor een hongerloontje. Ik wist dondersgoed dat er minstens honderd andere gegadigden waren als ik voor de klus zou bedanken. Bovendien had ik elke cent nodig om mijn eenmanszaak draaiende te houden. In die tijd heb ik veel startende collega’s zien sneuvelen. Sommigen stopten met de journalistiek en gingen een tweede studie doen waarmee ze werden voorbereid op een stabieler bestaan. Inmiddels is ook dát lastig geworden als je al een diploma aan de muur hebt hangen; voor omscholing moet je namelijk instellingsgeld betalen en dat bedrag kan oplopen tot twaalfduizend euro.

Het is dus eten of gegeten worden. De concurrentie is nijpend en werk is niet het enige waarin je moet excelleren. We leven immers in een meritocratie. Je kunt alles bereiken wat je wilt, maar daar moet je wel helemaal zélf voor zorgen. Als je faalt ligt het aan jou. Mijn generatie wil het liefste ‘het perfecte leven’ leiden. Je dient even knap te zijn als de influencers op Instagram en naast een ‘gewone’ studie moet je toch echt een honours-programma hebben gevolgd, het liefst inclusief een stage in het buitenland. Ik geloof niet dat dat voortkomt uit verwendheid of ijdelheid, maar uit de diepe overtuiging dat je het anders niet redt.

Een rondje googelen toont aan dat commerciële bedrijven handig op de angsten en –onhaalbare – verlangens van millennials inspelen. Zo kun je een personal branding coach inhuren om ‘je eigen merk’ te worden, wat dat ook mag betekenen. Er bestaan legio cursussen waarin je leert hoe je ‘een potentiële werkgever binnen één minuut van jouw unieke talenten kunt overtuigen’. De firma Masterflirt leert je graag hoe je de beste minnaar ter wereld wordt. En als je het even allemaal niet meer ziet zitten kun je terecht bij The School of Life om je ‘zelfvertrouwen een boost te geven’, want hé, een gebrek aan zelfvertrouwen is ook weer zo onaantrekkelijk.

Ik klink cynischer dan mijn bedoeling is. Eigenlijk vind ik het heel treurig dat we een prestatiemaatschappij hebben gecreëerd waarin alleen het allerbeste goed genoeg lijkt te zijn. Ik zie het als een groot probleem wanneer mensen denken dat ze zich nooit een dag verdrietig mogen voelen en dat een berisping het einde van de wereld betekent. Volgens mij loop je op die manier inderdaad een groot risico op burn-outs en andere enge kwalen. Misschien zouden we moeten pleiten voor meer middelmatigheid. En voor meer solidariteit onderling. Als we stoppen elkaar op elk vlak af te troeven wordt het leven misschien nét iets minder speciaal, maar waarschijnlijk wel leuker.

‘We geven niet om de Palestijnse zaak’

0
In het gebied tussen de zee van Galilea en Nazareth wonen zo’n vijfduizend moslims al meer dan honderdvijftig jaar vredig samen met hun Joodse buren. Hier geen torenhoge muren langs religieuze lijnen, steekpartijen of landjepik. Het geheim? De Circassiërs en Joden hebben meer gemeen dan dat ze van elkaar verschillen. Onze correspondent Freek de Swart doet verslag vanuit Israël.

‘Misschien praat je wel met de laatste generatie Circassiërs in Israël!’ Aan het gelaat van Zoher Thawcho is te zien dat hij het meent. Circassiërs of Tsjerkessen zijn een islamitisch volk dat oorspronkelijk van de Kaukasus komt. Sinds de negentiende eeuw wonen er Circassiërs in Israël. Thawcho zit onder het bouwstof en heeft eigenlijk geen tijd voor interviews. Samen met een zwager is ‘de laatste Circassiër van Galilea’ bezig met het bouwen van een nieuw huis in Kfar Kama, één van de twee Circassische dorpen in het gebied. De klusser is de beheerder van het lokale Heritage Centre. Daardoor wordt hij bij het gemeentehuis al snel gezien als logisch aanspreekpunt voor ronddwalende journalisten in het dorp. ‘Eigenlijk moet je morgen terugkomen, dan is er traditionele dans en zijn er meer mensen.’ Nadat dat is beloofd wil hij toch wel even zitten voor een praatje. Hij legt uit dat de relatie tussen Kfar Kama en de Joden bijna honderdvijftig jaar teruggaat.

De exodus van zijn volk uit het noordwesten van de Kaukasus begon in 1864 na de invasie van hun land door de Russen. Zo’n negenhonderdduizend van hen kwamen terecht in het Ottomaanse Rijk (1299-1922), waar ze zich vooral vestigden in de Balkan. Nadat Bulgarije in 1878 onafhankelijk werd verspreidden de Circassiërs zich over het gehele sultanaat, waaronder Galilea. Volgens Thawcho heeft zijn volk nooit problemen ondervonden met de overige bewoners in het gebied. ‘We hebben altijd een goede relatie gehad met de bedoeïenen, de druzen en de Arabieren. Ook met de Ottomanen en later de Engelsen konden we goed overweg. Die laatste groep nam hier zelfs onze klederdracht over.’

Twintig jaar nadat de Circassiërs zich vestigden in de regio kwamen ook de eerste moderne Joodse kolonisten naar het noorden van Palestina. Zij stichtten in de omgeving van Kfar Kama onder andere de plaatsen Kfar Tavor, Ilaniya en Yavne’el. Thawcho legt uit dat de Circassiërs en hun nieuwe Joodse buren al vrij snel een speciale band ontwikkelden. ‘Niet alleen waren we beiden een zwervend volk, we spraken vaak ook min of meer dezelfde Russische taal.’ Trots verhaalt de man hoe David Ben-Goerion ooit drie dagen in Kfar Kama werd verzorgd nadat hij gewond werd gevonden in een veld nabij. Later zou Ben-Goerion de staat Israël stichten en de eerste premier van het land worden.

‘Wij dromen helaas nog steeds van ons eigen land. Israëli zeggen wel eens ‘wij hebben het overleefd, waarom jullie niet?’ Maar Circassië is een natie en niet een geloof zoals bij de Joden’, vertelt Thawcho somber. Met het lege koffiekopje voor hem brengt hij een toost uit. ‘Volgend jaar in Jeruzalem! Dat hebben wij dus niet.’ Hij vermoedt dat zijn cultuur wellicht binnen een generatie is uitgestorven in Israël. Na de val van het communisme leek dat even in een stroomversnelling te komen. Veel bewoners van Kfar Kama speelden toen namelijk met het idee om terug te keren naar de Kaukasus. De dorpen in de buurt reageerden geschokt. ‘De Joden die ons kennen willen juist meer Circassiërs hiernaartoe halen.’

Palestijnse zaak
De Joodse kolonisten in Galilea richtten zo rond 1909 de eerste milities op, zoals de Hashomer. Al vanaf het begin sloten veel mensen uit Kfar Kama zich daarbij aan. ‘Circassiërs houden niet van zaken die de stabiliteit van hun gebied in gevaar kan brengen’, verklaart Thawcho daarover.

Ook de diverse Joodse paramilitaire groepen die volgden hadden vaak Circassiërs in de gelederen. In het moderne Israël zijn ze nog steeds de enige moslims die dienstplicht hebben in het Israëlisch defensieleger. De suggestie dat de islamitische Circassiërs meer op de hand van de Palestijnen zouden moeten zijn verwerpt Thawcho. ‘We hoeven geen specifieke sympathie te voelen voor de Palestijnen, we leven mee met alle volkeren die elkaar vermoorden.’

De inwoner van Kfar Kama legt uit dat Circassiërs van nature vrij plichtgevoelig zijn. Zo dienen zijn volksgenoten volgens hem ook in Syrische, Jordaanse en zelfs Russische legers. Of het toch niet ergens knaagt om soms wereldwijd lijnrecht tegenover geloofsgenoten te staan? ‘Wij zijn Israëli en we verdedigen onze natie’, antwoordt hij opnieuw neutraal. Hij wijst erop dat Circassiërs geen Arabieren zijn en dat ze ook niet graag met hen vergeleken willen worden. Als voorbeelden van dit verschil noemt hij de schone straten in Kfar Kama, de lage werkloosheid en het feit dat de moskee, inclusief donatiepot, de deuren dag en nacht wagenwijd heeft openstaan. In het honderdvijftigjarige bestaan van het dorp zou dan ook nog nooit de politie zijn gebeld. ‘We zijn pas later islamitisch geworden en, anders dan bij de Arabieren, niet door een islamitische stroming die gedreven werd door verovering.’

Nog meer dan religie leven de Circassiërs volgens Thawcho aan de hand van de Adiga Khabza. Deze code behelst onder andere een vrij langdurig verleidingsritueel tussen man en vrouw zonder seks of andere aanrakingen. ‘Zes jaar heb ik met mijn vrouw in die tuin gezeten.’ Hij wijst naar de overkant van de straat. ‘Kijken of het klikte en of we elkaar echt wilden.’

Ondanks dat het leeuwendeel van de Circassiërs in het dorp blijft wonen groeit hun aantal nauwelijks vanwege het lage geboortecijfer, gemiddeld zo’n één persoon per honderd inwoners. Zo nu en dan haalt iemand een Circassische partner uit Turkije of Rusland, maar een groot demografisch verschil maakt dat niet. Ook dat hebben de bewoners van Kfar Kama met de Joden gemeen.

Nadat opnieuw beloofd is om morgen terug te keren brengt Thawcho de verslaggever naar het busstation. Net als vele dorpsgenoten rijdt hij korte afstanden in een golfkar. Onderweg attendeert hij op de verkeersborden langs de weg, de enige ter wereld met de Circassische taal erop. ‘Er is geen andere plek als deze.’

Weirdo’s
De volgende dag is er inderdaad een feestje in Kfar Kama. Er klinkt folkloremuziek, meisjes in klederdracht flaneren door de straten en Thawcho laat een groep Israëlische toeristen het cultureel erfgoed zien. Pr-medewerker van de gemeente, Yossi Chosha, is ook van de partij. Hij vergelijkt Kfar Kama met een kibboets. ‘Het is een warm en vredig huis. Onze docenten leren ons hoe bijzonder Kfar Kama is, dat we dicht bij elkaar moeten blijven om onze gemeenschap sterk te houden.’ De nieuwe generatie gaat volgens hem wel naar Tel Aviv en Haifa, maar keert vaak na een paar jaar weer terug. Volgens Chosha zien Israëliërs de Circassiërs vooral als weirdo’s. ‘Ze kijken naar onze blanke huidskleur en vragen zich af waarom wij islamitisch zijn. Als moslim in het leger is het niet altijd even makkelijk. We spreken Hebreeuws, maar met een Arabisch accent. Daar krijgen we ook vragen over, al respecteren ze ons wel.’

Zoher Thawcho

Ook Chosha ziet geen probleem met islamitische militairen die het zionistische ideaal verdedigen. ‘We zijn moslims en Jeruzalem is belangrijk voor ons, maar we geven niet om de Palestijnse zaak.’ Dat Circassische militairen tijdens een hypothetische oorlog met Syrië of Jordanië daardoor tegenover elkaar kunnen staan noemt Chosha ’een lastig dilemma, maar geen onoverkomelijk probleem’. ‘Als ze ons zouden vragen geen moslim meer te zijn, dat is een rode lijn.’

De dorpelingen zijn politiek gezien volgens Chosha overwegend links van het midden en zeker geen fan van Benjamin Netanyahu’s Likoed-partij. Aan Arabische kant worden de Circassiërs volgens hem meestal ook gerespecteerd vanwege de gedeelde religie. De Circassiërs zelf omschrijft Chosha als ‘rustig en opzichzelf’. ‘We zijn niet de elite zoals de Hebreeuwen, maar ook niet de onderlaag zoals de Arabieren. We zitten ergens vast in het midden.’

Op de vraag of dat de Circassiërs niet de perfecte bemiddelaars maakt in het Israëlisch-Palestijnse conflict moet hij lachen. ‘We zijn maar een kleine groep. Ik heb mezelf als doel gesteld om de Circassiërs meer bekendheid te geven buiten Noord-Israël.’ Door hun minieme aantal worden ze volgens hem buiten Galilea vaak over het hoofd gezien of, vanwege de moskee in het dorp, aangezien voor Arabieren. ‘We blijven onze taal en cultuur beschermen. Misschien zijn we de laatste of één-na-laatste generatie Circassiërs in Israël.’

Onderweg naar een ander evenemententerrein blijkt dat de jonge generatie binnen Kfar Kama wel aan het veranderen is. Zo is Chosha binnen een jaar getrouwd buiten de moskee om. Ook draagt zijn vrouw in tegenstelling tot zijn moeder geen hoofddoek meer. ‘We zijn minder gelovig. Een sjeik hoeft mij niet te vertellen wat ik wel en niet mag doen in mijn leven.’

Moderne tijd
Aangekomen bij het scholencomplex annex buurthuis annex sportterrein neemt Haroon Lauz de rondleiding over. Hij houdt zich bij de gemeente vooral bezig met de educatie in Kfar Kama. Op het basketbalveld spelen kinderen met majorette en borden op stokken, moeders aan de zijkant delen eten uit en ook een muziekbandje is van de partij. Binnenin de school is er ondertussen een theatervoorstelling bezig met dansende muizen. ‘Fotografeer gerust, we zijn trots op onze cultuur’, moedigt Lauz aan.

Tijdens de rondleiding door het gemeenschapshuis laat Lauz met gepaste trots de 3d-printer zien in het computerlokaal. Een klas verderop krijgt een leerling bijles rekenen. ‘Om ons te bewijzen in Israël, legt onze burgemeester de nadruk op het bovengemiddeld presteren op het gebied van sport en wetenschap.’ Zo moet de groep academici in het dorp groter worden dan de tweehonderd bewoners die nu wetenschappelijk geschoold zijn. Ook is er budget vrijgemaakt voor een nieuw sportcomplex en auditorium. In totaal is de gemeente van plan om de komende jaren zo’n zevenenvijftig miljoen sjekel (circa 13,7 miljoen euro) te besteden aan bouwen, verbouwen en renoveren. Ondanks deze ondernemende plannen begint ook Lauz al snel over het kleine aantal Circassische bewoners als grootste probleem voor de toekomst. ‘De druzen zijn met z’n honderdduizenden, dan heb je een stem, maar niet als je met een paar duizend man bent.’

‘Voor mij is God een mysterie’

0
Claartje Kruijff wil als Theoloog des Vaderlands zowel buitenkerkelijken als orthodoxen met elkaar verbinden. ‘Ik ben altijd op zoek naar een inclusieve taal waarin we elkaar kunnen verstaan.’

Theoloog Claartje Kruijff mag zich een jaar lang Theoloog des Vaderlands noemen. Een titel die vergeven wordt tijdens de Nacht van de Theologie, een jaarlijkse bijeenkomst van academische theologen. Ze groeide seculier op en kwam pas op latere leeftijd tot geloof. Hoewel ze wars is van dogma´s en om die reden vaak vrijzinnig wordt genoemd, is ze zelf niet heel gelukkig met dat predicaat. ‘Ik heb heel lang van mezelf gezegd dat ik een vrijzinnige christen ben. Vaak zei ik dit uit verdediging tegen mijn seculiere omgeving om aan te geven dat ik echt wel liberaal was. Tegenwoordig ben ik daar van afgestapt. Ik ben christen.’ De Kanttekening sprak met Kruijff onder andere over opgroeien in een seculiere samenleving, de interreligieuze dialoog en de essentie van geloof.

In eerdere media heeft u verteld hoe u tijdens de voorbereidingen op uw huwelijk met uw katholieke man tot geloof bent gekomen. Hoe reageerde uw omgeving daarop?
‘Ik heb niet gelijk gezegd dat ik christen wilde worden, maar toen ik theologie ging studeren trokken sommige vrienden hun wenkbrauwen op. Sommigen vonden het een erg spannende keuze. Ze zagen het als een academische exercitie. Ik kreeg een keer de vraag toegeworpen ‘je gaat daar toch niet aan die hele gelovige dingen mee doen hè?’ Achter mijn rug om hoorde ik dat mensen zeiden dat ik van het padje af was of ze zeiden ‘die is in de heer’, terwijl ik zelf nooit zo over mijn geloof praat. Nu vijftien jaar later zijn mijn vrienden ouder geworden en ruimer gaan denken. Daarnaast is de samenleving ook echt veranderd, er is meer ruimte ontstaan voor geloofsgesprekken. We zijn als hele samenleving minder fel tegen religie geworden. Eerder moest ik me echt verdedigen voor mijn keuze.’

Waar heeft dat mee te maken?
‘Ik denk dat we nu in een periode zitten waarin we ook de schaduwkanten van de vrijheid hebben ingezien. Mijn generatie heeft overal mee gebroken, maar daardoor is er ook een leegte ontstaan. Heel dat anti-theïstische is nu weg. Het gevoel dat je je moet bevrijden van het geloof speelt niet meer. De meeste mensen zijn bevrijd van de oude dogmatische zuil. Er is ruimte ontstaan voor wat dan wel houvast kan bieden in het leven.’

Wat wilt u meegeven als Theoloog des Vaderlands?
‘Ik denk dat mijn persoonlijke verhaal exemplarisch kan zijn voor hoe veel mensen zich voelen in deze seculiere samenleving. Het besef dat er veel wijsheid te halen is in de oude tradities. Het christendom is enorm rijk en diep. Veel mensen hebben het existentiële kader, waarin ruimte is voor de echte vragen van het leven, deels verloren. Het idee dat je überhaupt nog kan leven met een ‘tegenover’. Het idee dat je geroepen wordt of antwoorden krijgt vanuit een andere dimensie. Dat is een kader waar ik voor wil staan. We missen het gesprek over vragen als wie ben ik en hoe verhoud ik me tot de wereld? We gebruiken nauwelijks nog woorden voor de metafysica. Ik zie de titel als een kans om daar ruimte voor te maken.’

U zei in een recent interview met het Nederlands Dagblad dat God een mysterie voor u is. En dat het spreken over God begint bij het leven. Bent u dan wel overtuigd van zijn bestaan?
‘Voor mij is God inderdaad een mysterie. Of ik zeker weet dat God bestaat vind ik een heel lastige vraag. Ik geloof niet dat God in de categorie valt van zeker weten. Mijn geloof in God betekent dat ik ervan overtuigd ben dat er een mysterie is dat groter is dan ikzelf. Tegen iemand buiten de kerk zou ik bijvoorbeeld zeggen: hoe ik mij verhoud tot mijzelf, tot een ander, tot de grotere wereld om mij heen, tot het grotere geheel, dat noem ik God.’

U gelooft in een mysterie. Wat gelooft u dan eigenlijk?
‘Het mysterie is er, dat geloof ik. Ik ben onderdeel van dat mysterie. En dat is natuurlijk het moeilijke, want geloof is natuurlijk wat anders dan weten. Het is een diep gevoel en besef. Verder dan dat ga ik niet. Het is aan categorieën en woorden voorbij.’

U preekt in de kerkgemeenschap Dominicus. Zijn de leden vrij in wat ze verstaan onder God?
‘Ja, er komen heel verschillende mensen vanuit verschillende hoeken naar onze kerk. Ik kan niet voor heel de gemeente spreken, daarvoor is het te pluriform. Er is geen vaststaand godsbeeld waaraan iedereen zich moet conformeren. Iedereen is vrij om er een eigen invulling aan te geven, maar dat betekent niet dat mensen niet gelovig zijn.’

Jullie zijn niet aangesloten bij de Protestantse Kerk Nederland of bij de Rooms-Katholieke Kerk. Waar staan jullie in het spectrum van het christendom?
‘We zijn heel lang verbonden geweest aan de Katholieke Kerk. Lange tijd werden we gedoogd en gezien als een soort vrijplaats voor liturgische- en gedachtenexperimenten. Uiteindelijk is er door het bisdom afstand genomen van ons. Dominicus werd te experimenteel. Zelf hebben we nooit persé op dat eiland willen zitten. We houden contacten met andere gemeentes en we hebben experts uit het veld die ons adviseren. We willen niet losstaan van de christelijke traditie, maar we zijn niet meer aangesloten bij een christelijk instituut.’

Noemen de leden zich protestant of katholiek?
‘Veel mensen noemen zich zo al niet eens meer. Vaak zeggen ze ik ben oecumenisch of ik ben christen, of ik ben zoekende. Soms halen mensen inspiratie uit esoterie of uit Boeddha. En tegelijkertijd heb je mensen die heel trouw de christelijke exegese volgen.’

Kan je christen zijn en tegelijkertijd Boeddha aanbidden, ben je dan nog wel zuiver bezig?
‘Wat is daar onzuiver aan? Volgens mij kan dat prima naast elkaar bestaan. Ik kan niet over mensen oordelen wat dat betreft. Als mensen daar kracht uit putten, dan zie ik het probleem niet. Zuiverheid gaat voor mij om heel andere dingen, zoals je eigen verhouding met God. Een open blik hebben naar een andere traditie hoeft dat niet te bijten.’

Vervaagt het christendom dan niet? Er wordt door politici soms gesproken over de teloorgang van de christelijke cultuur. Bent u daar niet bang voor?
‘Nee, hoor. Je legt me nu ook een kader in de mond waar ik me niet heel prettig bij voel. We lezen namelijk elke zondag uit de Bijbel. Er wordt ook heel zorgvuldig aan bijbelexegese gedaan, we bidden, we zingen uit een christelijk liedboek. Ik zie niet in wat daar niet christelijk aan is, ik zie die teloorgang niet. We laten wat dat betreft helemaal niet zo heel veel los, alleen het heeft een open karakter. We bewaren juist heel veel van de christelijke traditie.’

Wat bewaart u dan precies?
‘Een eeuwenlange traditie, daar sluiten wij bij aan.’

Daar zijn geen dogma’s voor nodig?
‘Ik vind van niet. Dogma’s zijn uiteindelijk regels die mensen aan mensen opleggen. Voor mij is dat niet waar geloven om gaat.’

Over dogma’s gesproken, moet een christen in letterlijke zin geloven dat Jezus is opgestaan uit de dood?
‘Ik vind de opstanding van Jezus een diep kwetsbaar en prachtig verhaal, maar om te zeggen dat een christen daar letterlijk in moet geloven, nee, ik zou daar ruimte in laten. Juist als je dat doet komt het aan op het echte mysterie van leven en dood, dan zijn we niet bezig met daar woorden voor te zoeken, dan accepteren we dat sommige dingen woorden te boven gaan. Als dat gebeurt komt het aan op een diep vertrouwen en hoop.’

Is het noodzakelijk dat Jezus bestaan heeft om in hem te geloven?
‘Ik vind het verhaal ontzettend sterk. Het is een heel bijzonder oerverhaal. Ik voel me wat dat betreft ook echt christen. In andere religies kan je ook van alles vinden, maar wat betreft het verhaal van Jezus vind ik het christendom uniek. Het is een religie met grote diepgang. Zijn leven en lijden maakt het christendom enorm rijk. Ik denk zeker dat je in dat verhaal diep kan geloven zonder zeker te weten of Jezus, zoals hij in de Bijbel wordt beschreven, echt bestaan heeft.’

Uiteindelijk gaat het dus om het verhaal zelf, dat wij tot leven roepen?
‘Ja, ik denk dat je je leven door dat verhaal beter kan plaatsen. Het is een verhaal dat leeft tot de dag van vandaag. Als ik het heel letterlijk neem, dan zie ik om mij heen mensen die een kruis moeten dragen. Mensen die heel moeilijke dingen meemaken. Iedereen lijdt voor elkaar en niemand kan elkaar helpen. Toch kan er uit dat lijden soms iets heel krachtigs en moois ontstaan. Wat dat betreft is het een heel geloofwaardig verhaal. Het speelt zich elke dag voor je ogen af. Het is een door en door levend verhaal.’

Komt u met deze vrijzinnige geloofsopvatting niet in conflict met orthodoxe christenen?
‘Ik heb heel lang van mezelf gezegd dat ik een vrijzinnige christen ben. Vaak zei ik dat uit verdediging tegen mijn seculiere omgeving om aan te geven dat ik echt wel liberaal was. Tegenwoordig ben ik daar van afgestapt. Ik ben christen. Ik vind het niet interessant om mij scherp af te zetten tegen orthodoxe christenen. Er zijn namelijk overal dogma’s, ook buiten de kerk. Het is dus heel moeilijk om altijd met een open geest te blijven denken. Ik heb met heel orthodoxe christenen gestudeerd en ik kan het in principe goed met hun vinden. Ik voel me verbonden met hen, omdat we allemaal hetzelfde te bewaren hebben. We hebben allemaal het idee dat we leven voor God, ook al noemen we dat misschien anders en gaan we er anders mee om. Ik kijk altijd naar waar de liefde, de gezamenlijkheid, de kern zit. Dat geldt ook voor contact met de islam. Ik ben altijd op zoek naar een inclusieve taal waarin we elkaar kunnen verstaan. Misschien geven we anders vorm aan ons verlangen, maar we zijn allemaal op zoek naar een betere wereld.’

Aan de ene kant wilt u iets beschermen en aan de andere kant wilt u met niemand het contact verliezen. Is het niet zo dat wanneer je je hart opent voor anderen dat je daar ook altijd iets voor in moeten leveren?
‘Dat is waar, ik wil daarom ook niet iedereen tevreden houden. Je zal altijd mensen verliezen, omdat je niet koste wat het kost naar de ander toe kan bewegen. Zelfs binnen onze kerk denk ik niet dat ik iedereen tevreden kan houden. Ik neem een bepaalde stijl en thematiek mee en er zullen altijd mensen zijn die om die reden wegblijven. Maar dat laat onverlet dat je als theoloog altijd kan proberen het gesprek aan te gaan en open te staan voor anderen. Er valt veel te winnen als je luistert naar wat de ander ten diepste beroert.’

Tot nu toe is steeds de Theoloog des Vaderlands een christen geweest. Kan een hindoe, moslim of boeddhist geen Theoloog des Vaderlands worden?
‘Ik weet niet of dat door de organisatie zo bepaald is. Dze vraag kreeg ik laatst ook van een joodse rabbijn. Ik vind het een heel terechte vraag. Theologie kan je immers verstaan als godsleer, dus dan zou de Theoloog des Vaderlands ook een moslim of jood kunnen zijn. De verkiezing wordt echter financieel ondersteund door allerlei christelijke instituten, misschien dat het daarom vooral een christelijke aangelegenheid is.’

Hoe wilt u de interreligieuze dialoog voeren?
‘Als Theoloog des Vaderlands heb ik een budget van tienduizend euro gekregen om te investeren in projecten. Ik ben begonnen met een denktank op te richten waarin we studie doen naar het gebed Onze vader. Alleen al het eerste woord is interessant, wie is ‘ons’? Ik werk samen met twee protestanten, een katholiek, een jood en een moslim.’

Wat is het doel van die gesprekken?
‘Wat we precies gaan afleveren weten we nog niet precies. Waar we mee bezig zijn is het zoeken naar andere waarden dan de dominante in de maatschappij. We willen schrijven vanuit de dingen die we tegenkomen in ons eigen kwetsbare leven. De tragiek om je heen, de teleurstelling en de verwondering. Als de maatschappij heel erg stuurt op autonomie, individuele prestaties en zelfredzaamheid, wat kan je daar dan tegenoverstellen? Hoe kan je de maatschappij dan verrijken vanuit de religieuze taal? Dat is onze focus.’

Er is momenteel veel discussie over wat de rol zou moeten zijn van religie in een seculiere samenleving. Bijvoorbeeld recent de discussie of een agent een hoofddoek mag dragen of niet. Is religie iets voor achter de voordeur of van het publieke domein?
‘Ik geloof niet dat je religie achter de voordeur kan houden. Het is ten diepste wie je bent, dus je neemt het ook mee de publieke ruimte in. Ik denk dat dat besef steeds meer doordringt bij gelovige mensen en dat een seculier wereldbeeld wellicht te lang te dominant is geweest in de publieke ruimte. Het is in mijn beleving goed als er steeds meer ruimte komt voor gesprek over en vanuit religie in het publieke domein en wanneer dat tot spanningen leidt en hoe we daar als samenleving mee om kunnen en willen gaan.’

Toch zijn het niet de christenen die hier een zaak van maken. De moslims zetten wat dat betreft de agenda. Hebben christenen zich niet veel meer geplooid naar de seculiere samenleving?
‘Ja, misschien hebben christenen wat betreft te veel laten liggen de laatste decennia.’

In uw geloofsgemeenschap is er grote vrijheid in godsbeelden en in uiting van het geloof. Er wonen daarentegen dogmatische moslims in Nederland die graag gebruik maken van onze godsdienstvrijheid, maar minder makkelijk die vrijheid ook gunnen aan andersdenkenden. Is dat niet iets waar we beducht op moeten zijn?
‘Ik denk dat je daarover in gesprek moet gaan. Ik kom veel op de Vrije Universiteit, wat ik daar zie geeft mij hoop voor de toekomst. Ik zie veel islamitische studenten. Ze komen daar onder meer naar toe denk ik, omdat de Vrije Universiteit ruimte biedt voor levens- en wereldbeschouwing meer dan de christelijke alleen. Ze zullen vanuit academische context ook hun religie verdiepen. En natuurlijk is er een spanningsveld tussen verschillende religies, maar als je dat onderdrukt, dan wordt dat spanningsveld juist groter. De Bijbel pleit om naast je ego te gaan staan en niet te leven in angst. Het is een religieuze verantwoordelijkheid om die angst af te zweren.’

Is er een verschil tussen hoe u als psycholoog sprak en hoe u nu als theoloog gesprekken voert?
‘Je brengt een ander gesprekskader met je mee. Het kader als theoloog is groter in mijn ogen. Een psycholoog probeert een diagnose te stellen, kijkt waar hij het probleem onder kan scharen. Als theoloog voer ik een ander gesprek. Tegelijkertijd raken de beroepen elkaar wel.’

U luistert graag naar wat mensen beweegt, wat dat betreft is er veel overlap lijkt me.
‘Zeker, maar er is ook een belangrijk verschil. Ik krijg weleens mensen doorverwezen vanuit de psychologische praktijk. Dat zijn mensen die niet verder komen bij de psycholoog, omdat ze een leegte voelen die de psychologie niet voor hun kan opvullen. Met die mensen heb ik vaak de leukste gesprekken, want ik herken veel in hen. Als je altijd geleerd hebt om te denken dat jij het begin en eind bent van je eigen verhalen, dan kan het enorm opluchten om verder te kijken dan enkel de problemen. De zin van het leven overdenken en praten over het grotere geheel kan dan een verademing zijn.’

In deze tijd gaan er ontzettend veel mensen naar de psycholoog terwijl de kerk leegstroomt. Wat zegt dat over de tijd waarin we leven?
‘De wachtrij bij de psycholoog zit vol, bomvol. Zo vol dat sommige jonge mensen helemaal niet terechtkunnen. Jongeren van deze tijd zijn vaak niet opgevoed met het idee dat je in de kerk antwoorden kunt vinden. Ze zijn niet opgegroeid met een kader waarin je je plaats kan bepalen in een enorm rijke menselijke geschiedenis, de geschiedenis van het geloof. Er zijn in het geloof geen kant-en-klare antwoorden, maar er is enorm veel wijsheid overgeleverd door de eeuwen heen. Als je dat niet hebt meegekregen, dan kan het leven een zware klus zijn. Heel veel jonge mensen worstelen met waar ze hun leven aan op kunnen hangen.’

Is die behoefte aan religie in andere dingen gaan zitten, zoals bijvoorbeeld het aanhangen van een voetbalclub?
‘Dat denk ik wel, voetbal is natuurlijk ook religie. Ik denk dat we er nu achterkomen dat we het niet alleen kunnen dat we altijd die gemeenschapszin zullen zoeken en daar op verschillende manieren uiting aan blijven geven. In de kerk kun je geborgenheid en richting vinden. Het is een plek waar ik echt kan ontspannen en kan denken: hier hoor ik bij, hier is het goed. Ik denk als je dat allemaal helemaal alleen moet uitzoeken dat dat vaak te zwaar is, dat geeft een enorme druk. De vraag waar we vandaan komen, het besef dat we erg klein en kwetsbaar zijn, dat zijn we een beetje kwijtgeraakt. Het heeft misschien ook met ons landschap te maken en de manier waarop Nederland is ingericht. Als alles om je heen plat en behoorlijk volgebouwd is dan krijg je dat gevoel niet, maar als je dan naar de bergen gaat en je ziet hoe klein je bent en hoe je opgaat in het landschap, dan is dat besef er meteen.’

Zijn we religie als samenleving ook niet opnieuw aan het uitvinden? In de jaren vijftig ging het vaak over zeker weten, terwijl het nu meer gaat over hoe om te gaan met de onzekerheid van het niet zeker kunnen weten.
‘Dat denk ik ook, theologen als Harry Kuitert en Carel Ter Linden hebben dat systematische bolwerk van het zeker weten uitgeplozen en losgelaten. Zij hebben veel betekend voor de theologie, maar voor mij bracht dat niet veel, omdat ik alleen de vrijheid kende en mij nergens van hoefde te bevrijden. Ik had geen behoefte om af te rekenen met schijnzekerheden, omdat ik die toch al niet had. Ik wilde juist weten of er ondanks dat nog iets te halen was. Ik denk zeker dat de generatie na mij religie in dat opzicht op een nieuwe manier aan het ontdekken is. Bewust van het niet zeker kunnen weten en tegelijkertijd vertrouwen vinden in het geloof. Ik heb zo moeten leven vanuit een soort oervertrouwen, misschien ben ik wel mijn eigen anker. Ik heb het met mensen meestal niet over of God wel of niet bestaat, de gesprekken die ik heb gaan meer over de ander, de wereld en vragen als hoe verhoud ik mij tot mijzelf en wat is je levenshouding? Daar gaat het uiteindelijk om. Mensen hebben nu andere woorden voor geloof, maar het gaat nog steeds om hetzelfde, namelijk vertrouwen.’

Moet je christen zijn om dat vertrouwen te hebben?
‘Nee, dat denk ik niet. Ik haal daar wel het meeste uit, maar toch denk ik dat ik anders had geloofd als ik elders was opgegroeid. Dus nee ik denk niet dat je daar christen voor moet zijn. Ondanks mijn seculiere opvoeding vind ik het heel logisch dat het christendom voor mij aantrekkelijk is. Het zit heel diep in onze cultuur.’

‘Omarm jezelf’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: de Syrisch-Nederlandse Yara Said (26).

Wat doe je?
‘Ik ben beeldend kunstenaar en designer. Ik vind het leuk om te werken met mensen van alle leeftijden en uit alle lagen van de samenleving. Onlangs heb ik kunstworkshops gegeven. Ook ben ik naar landen in de omgeving van Nederland geweest om kunsttherapiesessies te geven en heb ik getekend voor veel gerespecteerde uitgevers. In 2015 ben ik in mijn eentje gevlucht uit Syrië, na een lange reis door Europa ben ik in Nederland terechtgekomen.’

Waar wil je heen?
‘Ik ben dankbaar voor wat ik tot nu heb bereikt. Het kunnen uitoefenen van je beroep is een zegen die niet voor iedereen is weggelegd. Zodra ik hier rust en orde gevonden heb wil ik meer onderzoek doen naar mijn werkgebied en een meer gestructureerde methode vinden om mijn ideeën te ontwikkelen. De afgelopen zeven jaren waren erg intens en ik zoek nu rust. Toen ik voor het eerst in Nederland aankwam, droomde ik ervan om mijn werk te kunnen tentoonstellen in het Museum of Modern Art (MoMa) in New York en het Stedelijk Museum in Amsterdam. Beide dromen zijn vervuld. Mijn ontwerp van de refugee nation flag (de vlag waaronder tien vluchtelingen meededen aan de Olympische Spelen in 2016, red.) staat bij de ingang van het MoMa en werd afgelopen zomer tentoongesteld in het Stedelijk Museum. Een grote eer! Mijn hoop is dat ik mijn artistieke ervaring op een bredere schaal kan delen, want ik geloof dat kunst, wetenschap en kennis onze verlossers en reddingsmiddelen zijn.’

Heb je een kruiwagen?
‘Mijn familie, vrienden en de universiteit zijn essentieel geweest in mijn vorming. Ik ben opgevoed door mijn moeder en grootmoeder, zij zijn de pilaren van mijn ontwikkeling. Ze moesten vechten in een mannelijke maatschappij die beperkingen oplegt aan vrouwen. Hun always speak your mind-mentaliteit had ook invloed op mij. Ze drongen er bij mij altijd op aan naar school te gaan en onafhankelijk te zijn. Ik ben erg dankbaar voor hun geweldige steun. Ik heb gestudeerd aan de faculteit voor Schone Kunsten aan de Universiteit van Damascus. Daar maakte ik kennis met de term ‘veilige haven’. Hoewel de regering ons vaak wilde beperken, konden we ons in ieder geval uitdrukken middels schilderen. Verder zijn mijn vrienden de meest geweldige mensen. Ik voel me gezegend dat ik zo veel goede mensen heb in mijn leven. Het meest ben ik er trots op dat ik de kans heb een nieuwe generatie uit Syrië afkomstige denkers en creatievelingen te kunnen vertegenwoordigen. Dat vormt elke dag mijn identiteit in mijn werk. Ik denk dat mijn vrienden en familie mijn kompas zijn die me eraan herinneren met beide benen op de grond te blijven staan en trouw aan mezelf te zijn, ongeacht alle moeilijkheden die ik moet doorstaan.’

Zijn er beren op de weg?
‘Er zijn in mijn leven veel obstakels geweest in allerlei gedaanten. De zwaarste gingen over onrecht, ongelijke machtsverhoudingen en miskenning. Ik moest altijd harder werken dan anderen, want ik ben opgevoed zonder vader. Vanaf het moment dat ik aankwam in Europa voelde ik een beangstigende poging om ons te reduceren tot nummers. Die houding kwam vanuit sommige overheidsinstanties, maar nooit van de geweldige mensen die ik onderweg ben tegengekomen. Ik probeer altijd mezelf te zijn en ik draag mijn erfgoed trots met me mee.’

Heb je tips?
‘Weet wat je echte struggles zijn en wat het waard is om je energie in te stoppen. Omarm jezelf, alleen dan haal je de top. Ik merk dat veel mensen angst verwarren met afwijzing. Uit ervaring weet ik dat niets onbereikbaar is. Blijf gewoon proberen om de persoon tegenover je te overtuigen. Ik neem nooit genoegen met een ‘nee’. Ook al weet ik dat het een ‘nee’ wordt, ik zoek altijd naar een ‘ja’, daar steek ik graag energie in.’

Economen als leermeesters

0

Economen tonen over het algemeen weinig interesse in migratie en integratie. Dat lijkt toch bovenal het terrein van de sociale wetenschappen. Alleen al in Nederland houden honderden sociologen en antropologen zich bezig met allerlei vormen van onderzoek naar en onder migranten. Daardoor weten we bijna alles af van cultuurverschillen, hoe mensen daar tegenaan kijken en hoe die zich in de loop der jaren ontwikkelen, en veel minder van de rol die migratie speelt in onze economie.

Amerikaanse economen hebben zich nog weleens verdiept in bepaalde aspecten van integratie, zoals bijvoorbeeld de kosten van discriminatie van zwarte Amerikanen op de arbeidsmarkt. Door hun stelselmatige uitsluiting gaat talent verloren en groeit de economie minder snel dan zonder discriminatie het geval zou zijn. Ook in Europa, vooral in Duitsland, hebben economen pogingen ondernomen om ‘de kosten van tekortschietende integratie’ te berekenen. Kernboodschap daarbij was steeds: als te weinig wordt geïnvesteerd in taalkennis en opleiding van nieuwkomers, blijven zij veel te lang afhankelijk van sociale voorzieningen. Daarmee doen de ontvangende landen zichzelf en uiteraard ook de migranten in kwestie tekort. Zulke tekorten kunnen op de langere termijn in de miljarden euro’s lopen.

Jammer genoeg leidden dit soort studies al snel tot politieke discussies over de kosten en baten van immigratie, die dan weer werden gekaapt door het opkomend populisme. Dat is er vooral op uit aan te tonen dat de immigratie over een reeks van jaren ons veel meer heeft gekost dan heeft opgeleverd. Daarbij wordt niet geschroomd zeer selectief te werk te gaan, bijvoorbeeld door wel de kosten van werkloos geworden laaggeschoolde ‘gastarbeiders’, maar niet de baten van hooggeschoolde ‘kenniswerkers’ mee te tellen. Of bijvoorbeeld door onderwijs aan migrantenkinderen te zien als een kostenpost en niet als een investering in de toekomst, zoals dat wél gebeurt met onderwijs aan niet-migrantenkinderen. Geen wonder dat de meeste economen weinig zin hadden zich aan dit soort studies te branden en zich liever op andere thema’s stortten.

Tot mijn verrassing lijkt hierin nu een kentering op te treden, ook in Europa. Toeval of niet, maar de laatste weken las ik een flink aantal studies van serieuze en te goeder naam en faam bekend staande economen die zich op de gevolgen van de recente komst van grote aantallen vluchtelingen hebben gestort. De bekende Britse econoom Philippe Legrain bijvoorbeeld berekende met cijfers van het Internationaal Monetair Fonds dat een investering van één euro in de opvang en integratie van vluchtelingen, mits goed besteed, binnen vijf jaar bijna twee euro kan opleveren. Hij is een inspirerend denker over migratie, verbonden aan de fameuze London School of Economics, die ik enkele jaren geleden eens ontmoette toen wij samen optraden op een conferentie in Helsinki.

Een absolute voorwaarde daarbij is dan wel dat de vluchtelingen snel de taal leren en zo spoedig mogelijk werk vinden. Dat lukt in de Verenigde Staten doorgaans beter dan in Europa met zijn veel strenger gereguleerde arbeidsmarkt. Zo had in 2010 in Zweden slechts vijfentwintig procent van de Somalische vluchtelingen – een notoir lastig te integreren groep – werk, tegenover zevenenvijftig procent van de Somaliërs in de VS. De Nederlandse cijfers lijken veel sterker op de Zweedse dan op de Amerikaanse.

Dit grote verschil is extra opmerkelijk, omdat het Zweedse opvangbeleid, net als dat van Nederland, veel intensiever en dus ook kostbaarder is dan het Amerikaanse. In de VS worden vluchtelingen al heel snel de arbeidsmarkt opgestuurd – overigens niet altijd in de meest plezierige banen – terwijl ze in Europa vaak gedoemd zijn tot jarenlang pingpongen in een opvangcentrum, waarna ze nog moeten inburgeren en nieuwe diploma’s moeten halen vooraleer ze, als ze geluk hebben, aan de slag kunnen. Dat kost de landen in Europa nodeloos veel geld, zo beweren Legrain en in zijn kielzog ook andere migratie-economen, zoals Christian Dustmann. Bovendien leidt het tot grote frustraties onder zowel de vluchtelingen als de gevestigde bevolking.

Waarom lukt het ons toch niet een veel efficiëntere ‘integratiemachine’ op te zetten, waarbij taallessen en arbeidsdeelname vrijwel vanaf dag één zijn gewaarborgd, en er veel meer en snellere mogelijkheden zijn om met gebruik van de meegebrachte kennis een diploma te behalen? De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling berekende onlangs dat bijscholing van een arts die als vluchteling naar het Verenigd Koninkrijk komt vijfentwintigduizend pond kost, terwijl het opleiden van een Britse arts in totaal tweehonderdvijftigduizend pond kost: tel uit je winst!

Waarom maakt de politiek zo weinig gebruik van dit soort inzichten van economen, terwijl ze op andere terreinen maar al te graag achter hen aanholt, soms zelfs iets te gretig? Zonder twijfel heeft dat te maken met angst. Angst voor mensen van elders. Angst voor populisme. Angst om stemmen te verliezen. In het recente regeerakkoord zitten weliswaar enkele aanzetten in de goede richting, maar toch wil ik het nieuwe kabinet in dit nieuwe jaar één raad meegeven. Leg nu ook hier eens uw oor te luisteren bij economen. Denk aan de lange termijn in plaats van aan de volgende verkiezingen en toon moed en leiderschap!

‘In ons land heerst geen extreem-rechts maar vaderlandsliefde’

0
Zijn Polen xenofobischer dan andere Europeanen? Poolse Nederlander Marcin Kruszynski gelooft daar niks van. ‘Moslims en Joden leven al zo’n zevenhonderd jaar in Polen.’

De jaarlijkse Poolse onafhankelijkheidsmars in Warschau vorig jaar november wekte internationale opschudding vanwege de racistische, anti-islamitische, neo-nazistische en extreem-rechtse spandoeken die werden meegedragen. Het is niet de eerste keer dat zulke berichten de internationale pers halen. Hoe tolerant is de Poolse samenleving voor minderheden? De Kanttekening vroeg het aan Poolse Nederlanders Marcin Kruszynski, Marcin Sieron en Barbara Junkiewicz.

Kruszynski vluchtte dertig jaar geleden uit Polen. Zijn vader werd vervolgd omdat hij één van de oprichters was van Solidarnosc, een half-verboden Poolse vakbeweging die zich verzette tegen het communisme.

In Nederland viel het Kruszynski op dat de multi-culturele samenleving heel anders was dan de mono-etnische cultuur in Polen. ‘Ik vond het leuk en grappig. Ik weet nog dat ik voor het eerst iemand met een donkere huid zag, ik had tot dan toe zulke mensen alleen op televisie gezien.’

De mars deed veel stof opwaaien onder meer omdat de Poolse minister van Binnenlandse Zaken Mariusz Blaszczak zei dat de mars een ‘mooi gezicht’ had. Daardoor werd de suggestie gewekt dat de Poolse regering geen bezwaar had tegen de racistische leuzen. Kruszynski spreekt dat tegen. ‘De Poolse regering heeft zulke zaken helemaal niet verdedigd. Integendeel. De minister heeft de politie opdracht gegeven de spullen die de deelnemers aan die mars meedroegen, te analyseren. Bekeken wordt of artikel 256 van het Wetboek van Strafrecht is overtreden, dat onder meer zegt dat het bevorderen van fascisme wordt bestraft.’

Volgens Kruszynski is het een misvatting dat de Poolse samenleving erg xenofobisch is. ‘Moslims en Joden leven al zo’n zevenhonderd jaar in Polen’, zegt hij. ‘Poolse moslims, Tartaren en Tsjerkessen worden immer, ook in de media, geprezen als goede patriotten. En in mijn omgeving wordt ook altijd met respect over Joden gepraat. In de oorlog hebben mijn grootouders Joden een schuilplaats geboden op hun erf en daarmee van de Holocaust gered.’ Hij stelt dat maar heel weinig Polen tegen mensen van buitenaf zijn. ‘En dat zijn vooral mensen die frustraties hebben door de armoede die ze ten deel is gevallen na de val van de Sovjet-Unie.’ Ook recente gebeurtenissen in Europa spelen volgens hem een rol, zoals terroristische aanslagen. ‘Door de aanslagen in West-Europa wensen zij geen radicale moslims in het land te ontvangen.’

Kruszynski wijst op een artikel op de website polska.pl dat gaat over Jonny Daniels, de oprichter van een organisatie dat ervoor zorgt dat de slachtoffers van de Holocaust niet vergeten worden. ‘Daniels vindt Polen het meest veilige land in Europa voor Joden. Zeggen dat de Polen tegen Joden, moslims, vreemdelingen en homo’s zijn, dat is allemaal anti-Poolse propaganda. Alle mensen zijn gelijk. Wat hun geloof, ras, nationaliteit of geaardheid ook is. De enige scheidingslijn die gemaakt dient te worden is die tussen goede en slechte mensen’.

Foto: Marcin Kruszynski

De in Gouda woonachtige Junkiewicz is tien jaar in Nederland. Ze kwam hier destijds omdat ze ander werk zocht. Volgens haar is Nederland helemaal niet zo multi-cultureel. ‘Er zijn alleen veel nationaliteiten, maar die gaan allen afzonderlijk met elkaar om. Zo zijn ook de godsdienstbeoefenaars apart van elkaar. De meeste mensen uit niet-westerse landen en moslims willen niet integreren. Dat stoort me niet, zolang ze mij maar niet hun overtuigingen proberen op te leggen. Ik ben van mening dat de Nederlandse regering verkeerde prioriteiten stelt. De politici moeten het belang van de autochtone Nederlanders boven de politieke correctheid stellen.’

Junkiewicz zegt dat de artikelen over de mars op de Onafhankelijkheidsdag niet kloppen. ‘Het was de viering van een nationale feestdag. Er waren wel incidenten, maar de linkse media hebben het op een manier beschreven zodat het leek alsof alle Polen er dergelijke ideeën op na houden.’ Ook dat de Poolse regering een xenofobe demonstratie verdedigd heeft is volgens haar onzin. ‘Er werd de Poolse regering gevraagd om commentaar te geven op de leugens van die journalisten. Ik steun de acties van de regering volledig.’

Het zit Junkiewicz dwars dat er elementen bestaan die mensen verbieden trots te zijn op hun land. ‘Linkse politici in de Europese Unie verbieden dat gevoel’, vindt ze. ’Mensen zoals zij en de linkse pers maken van mensen die trots op hun natie zijn, nationalisten of fascisten.’ Ze gaat verder: ‘Polen houden van hun land en zijn bereid hun leven ervoor te geven. We houden van onze cultuur en tradities. In ons land heerst geen extreem-rechts, maar vaderlandsliefde. Patriotisme is niet iets om je voor te schamen. Trots zijn op je eigen land betekent niet dat je andere landen haat. Persoonlijk ken ik geen Polen die xenofobisch zijn. Ik heb zelf geen vrienden onder moslims, Joden en personen van buiten Europa, maar een familielid is leraar en de islamitische leerlingen in zijn klas worden op geen enkele wijze gediscrimineerd, niet door leeftijdsgenoten en niet door volwassenen.’ En de bewering dat de Polen sterke gevoelens van haat hebben tegen mensen die gay zijn, is onzin. Wij zijn geen homofoben. Mij maakt het niet uit of mensen van hetzelfde geslacht getrouwd zijn of samenwonen.’ Er is echter één aspect van homofilie waar ze niet mee akkoord gaat. ‘Ik vind niet dat dergelijke paren kinderen zouden moeten kunnen adopteren.’

Sieron woont twaalf jaar in Nederland. Op zoek naar werk kwam hij terecht in Brabant. Ook hij stoorde zich aan de berichten over de mars. ‘Het is een aperte leugen, alsof de regering zo’n mars zou goedkeuren. De regering die wij nou hebben in Polen, houdt zich niet met dergelijke zaken bezig. Moslims zijn onlosmakelijk verbonden met Polen. Moslims wonen al sinds het ontstaan van Polen in het land. Beroemd zijn bijvoorbeeld de Tsjetsjenen. Tsjetsjenen zijn eervolle moslims die ons hielpen tegen het imperialisme van Rusland.’ En dat er in Polen veel anti-semitisme is, bestrijdt hij. ‘Veel Joden zijn naar Polen gevlucht, omdat ze in de rest van Europa werden vervolgd. Veel Polen die de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben geholpen, zijn ook vermoord.’ Sieron beweert dat vrijwel niemand in Polen tegen ‘gewone mensen van buiten’ is. ‘We zijn enkel tegen terroristen uit het Midden-Oosten en communisten uit Rusland.‘ Hij ziet in Polen veel mensen van niet-westerse komaf. ‘Maar niet zo veel als in Nederland.’

Polen en xenofobie
Eeuwenlang is Polen qua culturen het meest diverse land in Europa geweest. Nu is het één van de meest homogene landen van Europa.

Joodse pioniers vestigden zich in Polen in de Middeleeuwen. Eeuwenlang werden ze ongemoeid gelaten, tot er in achttiende eeuw groeiende religieuze twisten ontstonden. Volgens de Poolse volkstelling zijn er ruim zevenduizend Joden in Polen. Joodse verenigingen spreken echter van tussen de twintigduizend en tweehonderdduizend Joden. Het aantal moslims wordt door het GUS, het Poolse Centraal Bureau voor de Statistiek, geschat op ruim vijfduizend.

Volgens de Poolse anti-racisme-organisatie Nigdy Wiecej (nooit meer) is er sinds 2015 een sterke toename van agressie en geweld tegen moslims. Voor die tijd waren er nauwelijks meldingen. Nigdy Wiecej wijt dat aan de manipulatie in de media waar het de vluchtelingen betreft. De organisatie registreerde in 2015 dat vierenveertig procent een kille houding richting moslims had. In datzelfde jaar stond tweeëndertig procent onvriendelijk tegenover Joden. In 2017 zei meer dan vijfendertig procent de islam een bedreiging voor Polen te vinden.

De achternaam van Barbara Junkiewicz is gefingeerd vanwege privacyredenen.

Wat niet weet, wat niet begrijpt

0

Alles begint bij weten, want je kunt pas iets vinden als je iets weet. Maar om iets te weten moet je het wel lezen, horen, zien of erover praten. Het benadrukt maar weer eens hoe belangrijk praten in de klas is, want zonder weten is er geen begrijpen. Praten, weten, begrijpen.

Trump verklaarde onlangs dat Jeruzalem de hoofdstad van Israël is. Er waren veel verontwaardigde reacties. In Amsterdam gingen de ruiten van een Joods restaurant aan diggelen. Ik hoorde dat op de radio en dacht meteen: onderwerp voor mijn klas.

‘Hebben jullie gehoord dat de president van Amerika gezegd heeft dat Jeruzalem de hoofdstad is van Israël?’, vroeg ik in de klas. De kinderen wisten van niks. Ze lezen geen kranten, kijken geen nieuwsprogramma’s en luisteren niet naar de radio. Ze kijken hun eigen series, zitten veel op YouTube. De wereld staat in brand, maar ze weten nergens van. En als je nergens van weet, dan begrijp je de wereld niet.

Enige tijd geleden zijn we in de klas begonnen met het zogenaamde brievenproject. Onze school doet dat al een aantal jaar en dit jaar was ik gevraagd mee te doen met mijn klas. Per tweetal schrijven de leerlingen brieven aan Joodse ouderen die de Tweede Wereldoorlog overleefd hebben en de ouderen schrijven terug. De brievenschrijvers mogen elkaar alles vragen. Drie keer schrijven ze elkaar.

Voorafgaand aan de briefwisseling hadden we een Joodse gastspreker die vertelde over wat hem is overkomen tijdens de oorlog. Dat maakt veel indruk, zo’n ‘live verslag’ van een ervaringsdeskundige. ‘Mag ik u een brasa (omhelzing) geven?’, vroeg Qasdi aan de spreker, nadat hij had verteld wat hij als jongetje in de oorlog had meegemaakt.

De brieven die de ouderen schrijven printen we uit en delen we uit in de klas. Wat er dan gebeurt is prachtig: je ziet de kinderen verdwijnen in de brieven. Hoe vaak krijgen ze nou een brief? En dan nog wel speciaal voor hen, met antwoorden op prangende vragen! Het blijft trouwens niet bij schrijven alleen, aan het eind van het project vindt er een ontmoeting plaats. Omdat er al zoveel informatie is uitgewisseld, lijkt het een ontmoeting tussen mensen die elkaar al kennen. Wat eigenlijk ook zo is.

Naar aanleiding van de verklaring van Trump had ik de redactie van de NOS gebeld. Wij deden het toch een stuk beter dan de wereldleider, verbinden in plaats van polariseren, een mooi onderwerp voor een actualiteitenrubriek, toch? Ik werd teruggebeld, een redacteur van het programma Nieuws en co vroeg van alles over het project. ‘Waarom doen jullie dat? En hoe vinden jullie het?’ Ik had net mijn klas, dus ik zette de telefoon op de speaker. Zo hadden we een interview door een redacteur van Nieuws en co in plaats van les. ‘Dit is zo goed’, zei die redacteur op een gegeven moment. ‘Ik zou het liefst willen dat jullie vanmiddag live in de uitzending hierover komen vertellen. Nieuws en co zendt uit vanuit een oude schoolbus op locatie, ergens in het land, en de bus staat nu in Amsterdam-Noord.’

Dus gingen wij met de klas in twee busjes, geregeld door de NOS, naar Amsterdam-Noord. Daar werden de kinderen geïnterviewd.

Tariq vertelde over de Joodse meneer met wie hij correspondeert: ‘Hij mocht onderduiken bij een rijke familie. Ik ben zelf gevlucht uit Irak. Het idee over de Tweede Wereldoorlog was nieuw voor mij. Ik heb geleerd dat de Joden nu en vroeger oneerlijk behandeld zijn.’

Joanna schreef met een Joodse mevrouw: ‘Ze vertelde over het antisemitisme en daar hadden we geen idee van. Er zijn mensen die denken dat de Tweede Wereldoorlog een verzinsel is, we snappen echt niet hoe dat kan.’

Nabiha was uit Syrië gevlucht toen ze acht jaar oud was: ‘De mevrouw met wie ik schrijf was vier jaar in de oorlog. Ik zei ‘kunt u uw ouders vergeten, en uw broer?’ Want die waren vermoord in een kamp. Ze zei ‘nee’. Dat herkende ik. Ik kan zulke dingen ook niet vergeten.’ Nabiha’s oom is omgekomen in de oorlog in Syrië.

Wat in het groot niet lukt proberen wij in het klein. Helpt dat? Een Marokkaanse jongen uit mijn klas zei tegen me: ‘Vroeger riep ik ook Hamas, Hamas, alle Joden aan het gas.’ Ik vroeg: ‘En nu? Ga je dat weer roepen?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Juf, ik heb die oude man gesproken, dat kan ik echt niet meer doen.’

Alles begint bij weten. De ander ontmoeten kan daarbij zeker geen kwaad.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

‘Loyaal zijn aan Nederland én je religie, dat kan prima samengaan’

1
‘Je kunt Nederlander zijn én bijvoorbeeld katholiek, protestant of moslim, dat hoeft elkaar absoluut niet te bijten.’

Religiewetenschapper Nico Landman is expert op het gebied van de institutionalisering van de islam in West-Europa, in het bijzonder de Turkse islam. De Kanttekening sprak Landman onder meer over het Turkse Presidium voor Religieuze Zaken (Diyanet) en andere Turkse organisaties en bewegingen in Nederland, het opleiden van imams binnen het Nederlandse onderwijssysteem, de integratie van Nederlandse moslims en het alevitisme.

‘Onder de Turkstalige gemeenschappen is een groei van salafistische tendensen waarneembaar, ook al wordt dat niet altijd als salafisme benoemd. Deze groei lijkt zich te manifesteren in het ontstaan van nieuwe Turkse organisaties, het aantal websites met een salafistische oriëntatie en het aantal volgers van deze websites. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat dit een uitvloeisel is van de meer islamistische koers die de Diyanet-moskeeën varen’, waarschuwt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in haar recentste Dreigingsbeeld terrorisme Nederland. Wat vindt u daarvan?
‘Diyanet en andere Turks-islamitische organisaties en bewegingen in Nederland hebben de afgelopen decennia juist tegengewicht geboden tegen salafi en salafiachtige tendensen. Dat dat soort tendensen nu toch de kop opsteken binnen de Turkse gemeenschap, kan ik zelf niet bevestigen, simpelweg omdat ik er geen onderzoek naar heb gedaan. Maar zo’n waarschuwing van een organisatie zoals de NCTV moet je serieus nemen.’

Speelt de huidige koers van Diyanet salafisten in de kaart?
‘Diyanets theologie staat dichtbij een soort mainstream islam waarin de islamitische bronnen – de Koran, soenna en hadith – worden uitgelegd met inachtneming van de historische context. Dat staat nogal diametraal op wat de salafisten willen, die de historische context compleet negeren en beweren dat de islamitische bronnen absoluut gelden voor alle plaatsen en tijden.’

Hoe is Diyanet de afgelopen jaren veranderd?
‘Er zijn elementen van zowel continuïteit als verandering. Een element van continuïteit is dat de formele taak van Diyanet al sinds haar oprichting in 1924 vrijwel dezelfde is gebleven. Het was en is een controle-instrument van de Turkse staat om de islam te reguleren en kanaliseren. Onder Atatürk (1881-1938, red.) kwam een behoorlijk sterke secularisatiebeweging op gang, de islam werd grotendeels verdrongen naar het privédomein. Op het gebied van onder meer politiek en economie werd gebroken met de regels van het islamitisch recht. Onder kemalistisch bewind waren de grenzen heel duidelijk afgebakend voor Diyanet: politiek en religie moesten gescheiden blijven en Diyanet was een instrument van de seculiere staat om ervoor te zorgen dat de islam een privézaak bleef. Een belangrijk element van verandering is dat de laatste jaren onder het bewind van Erdogans partij, de AKP (regeert sinds 2002, red.), Diyanet meer gepolitiseerd is. Vóór het AKP-tijdperk brandde Diyanet zich niet aan uitspraken over politieke issues. Ze beperkte zich tot uitleg van religieuze rituelen en geloofsovertuigingen. Vandaag is dat anders. Erdogan ziet de islam als een belangrijke sociale kracht. Hij verwacht en krijgt in dat beleid de steun van Diyanet. In politiek opzicht wordt Diyanet veel sterker dan voorheen aangestuurd door de regering, vooral sinds de couppoging van vorig jaar. Diyanet neemt steeds vaker en nadrukkelijker politieke standpunten van de regering volledig over en herhaalt ze. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is de reactie van Diyanet op de couppoging en vooral het beschuldigen en demoniseren van de Hizmet-beweging. Diyanet heeft de retoriek en het taalgebruik van Erdogan over de beweging volledig overgenomen, waarbij consequent denigrerende termen worden gebruikt om de beweging te omschrijven en de beweging wordt afgeschilderd als een terroristische organisatie. Diyanet loopt hier heel sterk aan de leiband van de politieke koers van de regering.’

Atatürk bestreed de politieke islam. Daarom wordt hij door sommigen afgeschilderd als een democraat. Veel islamisten daarentegen beschouwen hem als een autocraat en zelfs een vijand van de islam. Was Atatürk een democraat?
‘Atatürk heeft zijn secularisme, binnen niet alleen de staat, maar het publieke domein van de samenleving als geheel, doorgevoerd met ondemocratische middelen. Hij heeft zijn standpunten doorgezet door gebruik te maken van de macht van onder meer het leger en de politie. Oppositie tegen zijn plannen uit islamitische hoek heeft hij met geweld de kop ingedrukt. Mensen die zeggen dat hij zich heeft gekeerd tegen de invloed van de islam, hebben gelijk, dat heeft hij inderdaad gedaan. Hij heeft heel bewust de maatschappelijke invloed van de islam, de islam als een kracht die de wetgeving bepaalt, keihard aangepakt, met veel succes. Hij heeft zijn secularisme gepromoot als iets dat niet tegen de islam als religie was gericht, maar tegen het misbruik van de islam voor politieke doeleinden. Maar hij heeft wel alle ruimte gelaten om de islam te beleven in de privésfeer.’

Hizmet, Süleymancilar en andere Turkse organisaties en bewegingen hebben sektarische kenmerken. Sommigen spreken niet alleen van sektarische kenmerken, maar sektes, period. Wat vindt u?
‘Ik gebruik de term sekte niet om te verwijzen naar deze groepen, omdat het allerlei associaties oproept die ik niet terecht vind. Ik geef de voorkeur aan religieuze gemeenschappen of genootschappen. Sekte betekent, in een notendop, afscheiding. Binnen de religiewetenschap spreken we van een sekte wanneer een groep zich afscheidt van een religieuze gemeenschap. Dat geldt niet voor deze bewegingen, ze hebben zich niet afgescheiden van de islam ofzo. Het Turkse woord voor sekte, tarikat, is afgeleid van het Arabische woord tariqa, mystiek genootschap. Die genootschappen zijn door Atatürk ontbonden en verboden. Het plakken van het label sekte of tarikat is daarom een politieke daad in Turkije, je suggereert ermee dat een groep illegaal is. Als een onderzoeker die zo veel mogelijk neutraal wil zijn, kies ik liever voor neutralere termen dan sekte om dit soort groepen aan te duiden.’

Stelling: Turkse organisaties en bewegingen in Nederland moeten verdwijnen, dat is goed voor de integratie.
‘Nee. Ik vind het weinig zinvol om daarover te speculeren. We hebben het over bewegingen en organisaties die behoorlijk zijn verankerd in de Nederlandse samenleving en een aardige geschiedenis hebben in dit land. Ik vind deze stelling vergelijkbaar met een stelling zoals ‘het is goed voor Nederland dat politieke partijen verdwijnen’. Zowel religie als politiek hebben organisaties nodig. Als deze organisaties verdwijnen, dan komen er andere voor in de plaats, omdat er behoefte aan is. Ik zie de zin van deze discussie dan ook niet in. Je kunt ook zeggen dat religies moeten verdwijnen. Dat mag je vinden, maar het is onzin. Hetzelfde geldt dus ook voor de stelling dat het goed is voor de integratie dat Turkse organisaties en bewegingen verdwijnen. Feit is dat religies en die organisaties er nu eenmaal zijn en er zijn gelovigen die samenkomen in religieuze genootschappen en Turkse Nederlanders die samenkomen in organisaties, omdat ze dat belangrijk vinden. Je kunt mensen niet massaal dwingen om dat niet belangrijk te vinden. Laten we realistisch blijven.’

Foto: de Kanttekening. Religiewetenschapper Nico Landman (Ermelo, 1958) is universitair hoofddocent in de islamologie en opleidingscoördinator van de bacheloropleiding Islam en Arabisch en het masterprogramma Religies in Hedendaagse Samenlevingen aan de Universiteit Utrecht. Sinds 1992, het jaar waarin hij zijn promotieonderzoek naar islamitische stromingen in Turkije en West-Europa afrondde, richt zijn onderzoek zich primair op de institutionalisering van de islam in West-Europa, met bijzondere aandacht voor de Turkse islam. Een belangrijk onderdeel van zijn focus op de Turkse islam is onderzoek naar de religieuze diversiteit in Turkije, waaronder het alevitisme. Hij benadert dit veld, waarin het academische debat vooral gaat over machtsverhoudingen, met aandacht voor hermeneutiek en de contextuele interpretatie van de religieuze bronnen van de islam. Die aandacht voor de religieuze bronnen en ideeën wekte zijn onderzoeksinteresse aan voor vrome literatuur, in het bijzonder het genre van de profetenverhalen in de islam. Hij spreekt vloeiend Turks, Arabisch, Frans, Duits en Engels en kan Latijn, Grieks en Hebreeuws lezen.

Er is nogal wat onenigheid tussen Turken over verschillende kwesties, bijvoorbeeld tussen aanhangers van Erdogan en Gülen, secularisten en islamisten en soennieten en alevieten, maar ook onderling zijn leden van dit soort groepen het niet altijd eens met elkaar. De gemiddelde Nederlander weet niets of weinig over de onenigheid tussen alevieten onderling, in tegenstelling tot het conflict tussen aanhangers van Erdogan en Gülen waarover Nederlandse media regelmatig berichten. Waar gaat dat precies over, die onenigheid tussen alevieten?
‘Binnen het alevitisme zijn er vandaag de dag globaal gezien twee tendensen. De ene tendens duidt het alevitisme vooral als een islamitische stroming, die liberaler is dan de mainstream soennitische islam. De andere tendens benadrukt dat het alevitisme een eeuwenoude cultuur is die haar wortels heeft vóór de islam en daarom niet zozeer een islamitische stroming is, maar meer een cultuur is die allerlei verschillende elementen in zich heeft opgenomen. Sjamanistische elementen kunnen daar onderdeel van zijn, maar ook bijvoorbeeld boeddhistische, oud-Perzische en christelijke elementen. Volgens deze visie is het alevitisme een cultuur opzich. Vanwege deze tweeslag is het onduidelijk welke kant het alevitisme in de toekomst opgaat.’

Wat is beter, imams invliegen of hier opleiden?
‘Dat is een discussie die inmiddels al een jaar of vijfentwintig loopt. De meeste mensen zijn het erover eens dat het beter zou zijn om imams hier op te leiden. Hier kun je imams opleiden die in het Nederlands preken en de Nederlandse cultuur, gevoeligheden en omgangsvormen beter begrijpen. Dat gaat vaak makkelijker en beter als de imam in Nederland is geboren, getogen en opgeleid. De vraag is hoe je dat georganiseerd kunt krijgen. En of je het binnen het onderwijsbestel zo kunt organiseren dat de imams ook voldoende kennis opdoen om te kunnen concurreren met de imams die worden ingevlogen. Het is nu eenmaal zo dat imams die in landen zoals Turkije en Marokko zijn opgeleid, vaak behoorlijk degelijke kennis hebben van de islamitische bronnen en de Koran uit hun hoofd kennen. Dat zijn dingen die niet makkelijk zijn te realiseren binnen het Nederlandse onderwijsbestel. Maar het is niet alleen een kwestie van kwaliteit. Een belangrijke vraag is: wie bepaalt wat de imams die hier opgeleid worden moeten leren? En daarmee samenhangend: krijgen deze imams voldoende vertrouwen van de moskeeën waarin ze worden aangesteld? Ik heb in 1997 een rapport geschreven over deze kwestie. Mijn conclusie was: het is goed om imams hier op te leiden, maar als ze hier vervolgens niet aan de bak komen in moskeeën, dan leid je mensen op voor de werkloosheid.’

Een andere langlopende, maar nog altijd relevante discussie gaat over identiteit en loyaliteit. Kan een moslim loyaal zijn aan Nederland én de islam? Kan een Turkse Nederlander loyaal zijn aan Nederland én Turkije?
‘Als moslim loyaal zijn aan Nederland én je religie, dat kan prima samengaan. Je kunt Nederlander zijn én bijvoorbeeld katholiek, protestant of moslim, dat hoeft elkaar absoluut niet te bijten. Maar het kan dat bijvoorbeeld Turkse overheidsorganen, organisaties of bewegingen hier zodanig invloed krijgen dat ze de vrijheden van Turkse Nederlanders kunnen beknotten. Dan kunnen identiteits- en loyaliteitsconflicten ontstaan. Dat is uiteraard ongewenst. In het geval van Turkse overheidsorganen gaat het dan niet zozeer om islamitische, maar nationale loyaliteit en identiteit.’

Is dat nu het geval, dat Ankara hier te veel negatieve invloed uitoefent op Turkse Nederlanders?
‘Er zijn signalen die erop wijzen dat de Turkse regering hier Turkse Nederlanders tegen elkaar heeft opgehitst, regeringsgezinden tegen critici, vooral sinds de couppoging. De Turkse invloed is er hier natuurlijk al langer, al sinds de komst van de eerste Turkse ‘gastarbeiders’, en ik zie niet dat die invloed afneemt. Men hoopte dat de Turkse invloed geleidelijk zou afnemen en de meeste Turkse Nederlanders hun oriëntatie op Turkije zouden verliezen, dat is niet gebeurd.’

Hebben mensen die zeggen dat Nederland islamiseert een punt?
‘De islam is de afgelopen decennia uitgegroeid tot één van de godsdiensten van Nederland. Dat is een logisch gevolg van immigratie vanuit Turkije, Marokko en andere overwegend islamitische landen. Moslims vormen nu zo’n vijf tot zes procent van de Nederlandse bevolking. Dat hun godsdienst zichtbaar is in de vorm van moskeeën en dergelijke, is logisch. De samenleving als geheel is met de komst van moslims iets multicultureler geworden, maar de bewering dat ze islamiseert, wordt niet gestaafd door de feiten.’

Is de integratie van de moslimgemeenschap in Nederland mislukt of geslaagd?
‘Behoorlijk geslaagd. Je kunt je zelfs afvragen of je bij moslims die hier geboren en getogen zijn, die in sommige gevallen ouders hebben die hier geboren en getogen zijn, überhaupt nog over integratie moet praten. Integratie suggereert dat nieuwkomers die hier pas zijn gekomen, onderdeel moeten worden van onze samenleving, maar Turkse en Marokkaanse Nederlanders en andere moslims zijn hier al decennia en ze zijn al onderdeel van onze samenleving.’

En wat vindt u van de culturele integratie van de moslimgemeenschap?
‘Culturele integratie suggereert dat we een uniforme cultuur hebben waaraan nieuwkomers zich moeten aanpassen. In feite hebben we een grote diversiteit aan culturen en opvattingen die daar onderdeel van zijn. Als moslims daar hun eigen identiteit aan toevoegen, dan is dat oké, zolang ze geen wetten overtreden. Ik weet niet zo goed wat die culturele integratie zou moeten inhouden. Overigens zijn moslims onderling ook heel divers. Dé moslim bestaat niet, net zoals dé Nederlander niet bestaat. Het is kwalijk moslims over één kam te scheren.’

Genoeg dingen zijn echt Nederlands of westers. Nederland heeft deels een cultuur die is verinnerlijkt en gedeeld wordt door de overgrote meerderheid. Typisch Nederlands of westers zijn bijvoorbeeld nuchterheid, directheid, transparantie, respect voor homo’s, vrijheid van meningsuiting en egalitarisme.
‘Er is inderdaad heel veel dat Nederlands en westers is en in principe krijgt bijna iedereen die hier geboren, getogen en opgeleid is dat met de paplepel ingegoten.’

Het probleem is dat een niet te verwaarlozen aantal mensen dat blijkbaar niet met de paplepel ingegoten krijgt. Sommigen voelen zich hier niet thuis en zijn niet loyaal aan dit land. Dat levert allerlei problemen op.
‘Zij vormen een minderheid. Mensen die problemen veroorzaken voor hun omgeving moeten op hun gedrag worden aangesproken, niet op een verondersteld gebrek aan integratie.’

Bepaalde overtuigingen en gebruiken van salafisten staan op gespannen voet met normen en waarden die gelden in dit land. Daarnaast zijn er signalen dat bepaalde salafistische groepen de potentie hebben om de openbare orde te verstoren of een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid. Hoe staat u tegenover een verbod op salafistische organisaties?
‘Ik zie daar geen heil in. We hebben al wettelijke kaders die aangeven wat wel en niet toegestaan is en wanneer er opgetreden moet worden tegen organisaties die de wet overtreden. Dat is voldoende om organisaties die de openbare orde verstoren of zouden kunnen verstoren of een gevaar vormen of zouden kunnen vormen voor de samenleving, te bestrijden. Ik zie niet in waarom een hele stroming verboden zou moeten worden.’