14 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 775

‘Discriminatie is als een heroïneverslaving’

0
Nederlandse moslims voelen zich vaker gediscrimineerd dan moslims in bijna alle andere Europese landen, blijkt uit een recent onderzoek. De Kanttekening sprak daarover een anti-discriminatie-expert, een socioloog en een politicus.

Nederland komt er slecht vanaf in het eind vorige maand gepubliceerde onderzoek van het Bureau voor de Grondrechten van de Europese Unie naar de discriminatiebeleving van moslims. Van de landen in Europa met een grote moslimpopulatie voelt alleen de Griekse moslim zich meer gediscrimineerd. Zo zegt ruim dertig procent van de respondenten de afgelopen vijf jaar te maken hebben gehad met discriminatie in ons land. Meer dan zeventig procent gelooft dat discriminatie op grond van geloofsovertuiging, etniciteit en huidskleur wijdverspreid is in Nederland. In vergelijking met andere landen is het vertrouwen van moslims in de politie laag. Ze worden vaker aangehouden en voelen zich het minst verbonden met het land waarin ze wonen.

Cyriel Triesscheijn, directeur van het anti-discriminatie-bureau Radar (Regionale Anti-Discriminatie Actieraad), kijkt niet op van de uitkomsten van het onderzoek. ‘Het komt overeen met conclusies van eerdere onderzoeken. Moslims hebben over het algemeen weinig vertrouwen in de Nederlandse instanties.’ Volgens Triesscheijn is de politieke belangstelling voor moslimdiscriminatie gering in vergelijking met andere vormen van discriminatie. ‘De bestrijding van antisemitisme wordt al sinds de jaren tachtig serieus genomen gezien de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Racistisch geweld neemt sinds een aantal jaar af en geweld tegen moslims neemt toe. Als je kijkt naar de cijfers is er reden voor bezorgdheid. Moslims hebben het gevoel dat er met twee maten wordt gemeten. Ze vinden dat je tegen moslims van alles kunt roepen zonder dat er wordt opgetreden, terwijl dat bij de belediging van andere minderheidsgroepen wel gebeurt. Denk aan de demonstrant op de Dam in Amsterdam in 2008. Hij droeg een pamflet bij zich met uitspraken van Wilders. De woorden moslim en islam had hij veranderd in jood en jodendom, hij werd prompt gearresteerd voor discriminatie.’

Dan zijn er nog de feiten over discriminatie op de Nederlandse werkvloer. ‘Werkzoekenden met een Arabische of een Turkse naam worden minder vaak uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en vinden uiteindelijk minder vaak een passende baan’, zegt Lieselotte Blommaert, socioloog aan de Radboud Universiteit Nijmegen. ‘De kans dat het cv van een autochtone sollicitant wordt bekeken is vijftig procent groter, de kans dat een autochtoon wordt uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek is zestig procent groter. Stereotypebeelden die werkgevers hebben van bepaalde groepen sollicitanten spelen bewust en onbewust een rol. Werkgevers nemen snel een beslissing op basis van beperkte informatie, bijvoorbeeld van een cv. Onbewust houden ze bij die beoordeling rekening met wat ze weten of denken te weten over de groep waartoe ze denken dat de sollicitant behoort. Zo’n aanname is bijvoorbeeld het beeld dat autochtone sollicitanten minder goed de taal beheersen. Veel mensen die discrimineren doen dat niet vanuit een sterke antipathie voor een bepaalde groep, ze laten zich leiden door vooroordelen zonder dat ze dit in de gaten hebben.’ De uitkomst blijft: moslims in Nederland voelen zich vaker gediscrimineerd dan moslims uit andere Europese landen. ‘Een andere verklaring daarvoor is de constante stroom van anti-islam-uitspraken van Wilders’, denkt Triesscheijn. ‘De nadruk op de islam in de politiek is hier veel sterker dan in andere Europese landen. Er is geen partij in Europa die de islam zo sterk agendeert als de PVV. Maar ook voormalig VVD-leider Bolkestein waarschuwde al in de jaren negentig in toespraken voor de islam. Afgelopen maand is het extreem-rechtse AfD de derde partij van Duitsland geworden. Het AfD legt de nadruk op immigratie, vluchtelingenstromen en bovengrenzen, het onderwerp islam is pas vrij laat een rol gaan spelen in de verkiezingscampagne van de partij.’

Sandra Doevendans, Statenlid voor de PvdA in Noord-Holland, noemt discriminatie door instituties ‘extra schrijnend’. ‘Gediscrimineerd worden door medeburgers is vervelend, maar discriminatie door instituties komt nog harder aan. Het tast je gevoel van veiligheid aan. Dat geldt voor jongeren die etnisch worden geprofileerd, maar ook voor burgers die te maken hebben met discriminatie binnen het onderwijs en op de arbeidsmarkt.’ Volgens Doevendans moet de ervaren discriminatie van moslims in een breder licht worden bekeken. ‘De Zwarte Piet-discussie wordt op het scherp van de snede gevoerd, zelfs politieke partijen spreken zich erover uit. Er is steeds weer discussie over de Nederlandse identiteit waarbij een ‘wij-zij-situatie’ wordt gecreëerd. Kijk bijvoorbeeld naar de coalitieonderhandelingen waarin is gesproken over het verplicht leren van het Wilhelmus en een bezoek aan het Rijksmuseum.’ Maar volgens Doevendans is ‘de laatste tijd iets gaan kantelen’. ‘Moslimdiscriminatie wordt serieuzer genomen. Zo worden bijeenkomsten georganiseerd over islamofobie, anti-discriminatie-bureaus houden meldingen bij en er is meer bewustwording bij de politie. Aan de andere kant zie je echter dat veel mensen het onderwerp discriminatie een beetje zat zijn. Ik denk dat dat komt omdat het zo gevoelig ligt. Het tast hun zelfbeeld aan. Ze vinden dat ze niet discrimineren en überhaupt dat het wel meevalt met die discriminatie. Discriminatie is als een heroïneverslaving, je kunt het pas bestrijden als je het erkent.’

‘Acta non verba’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: Ghanese Nederlander Jefferson Osei (28).

Wat doe je?
‘Ik studeer sportmarketing, speel voetbal, maak muziek en run het Amsterdamse streetcouture label Daily Paper Clothing, die ik heb opgericht samen met Abderrahmane Trabsini en Hussein Suleiman.’

Waar wil je heen?
‘Op dit moment wordt ons merk verkocht in bijna honderd winkels verdeeld over vijfentwintig landen. Onze ambitie met Daily Paper is om pionier te worden in de nichemarkt waarin wij opereren. We willen ook meer winkels openen in verschillende wereldsteden.’

Heb je een kruiwagen?
‘Dat is mijn passie en affiniteit met mode. Daarin speelt mijn cultuur en achtergrond een belangrijke rol. Dat geldt voor alles wat ik doe in het dagelijks leven. Ik ben te allen tijde mezelf en laat me niet beïnvloeden door wat men van mij vindt. Onze eerste collectie bestond slechts uit vijf t-shirts die we hebben gefinancierd met onze studiefinanciering. Zo hebben wij langzaam verder gewerkt tot aan de huidige collectie. Verder heb ik een hecht collectief van broeders om mij heen die hun dromen najagen in hun eigen creatieve discipline. We helpen, inspireren en motiveren elkaar.’

Zijn er beren op de weg?
‘Ik probeer mijn cultuur en achtergrond op een moderne manier te verwerken in kleding. Dat creëert een sterke merkidentiteit, maar tegelijkertijd zorgt het  ervoor dat veel winkels overal ter wereld Daily Paper niet commercieel genoeg vinden. Het is te niche in hun ogen waardoor het soms moeilijk is grote stappen te maken. Daarnaast zijn mensen nog steeds stomverbaasd als ze horen dat een Somaliër, een Marokkaan en een Ghanees dit alles hebben opgezet. Een groot deel van de Nederlandse bevolking, ook ‘nieuwe’ Nederlanders, heeft een ouderwets beeld van jonge ondernemers. Dat merk ik ook in de industrie waarin wij opereren.’

Heb je tips?
‘Mijn beste tip is om het gewoon te doen. Acta non verba, geen woorden, maar daden. Ik heb geen modeopleiding gedaan, mijn partners ook niet. Mijn passie, discipline en mentaliteit heeft mij gebracht tot waar ik nu ben. En wie weet waar ik over een paar jaar ben.’

Docent schat capaciteit leerling vaak niet goed in

1

Docenten zijn medeverantwoordelijk voor onderwijsongelijkheid, om verschillende redenen, zoals de verwachting van docenten van leerlingen. Sociaal psycholoog Lee Jussim legt het verloop van deze verwachting uit in drie stappen. Ten eerste ontwikkelt de docent een bepaalde verwachting van wat de leerling kan bereiken. Vervolgens handelt de docent daarnaar. Dus als de docent veel verwacht van de leerling, biedt hij of zij de leerling veel aan en andersom. In de laatste stapt maakt de leerling de verwachting waar. Deze cyclus kan zowel positief als negatief uitpakken. Als een leerling hoge verwachtingen bij de docent schept, heeft de leerling daar meestal baat bij, omdat hij of zij dan meer van de docent aangeboden krijgt. Het kan negatief uitpakken als de leerling zijn of haar capaciteit minder laat zien. Dan is het mogelijk dat de docent minder verwacht en daarom minder aanbiedt. Leerlingen uit kwetsbare groepen, bijvoorbeeld met een lagere sociaal-economische status, hebben meer kans om te lijden onder de lagere verwachtingen van de docent. Deze leerlingen hebben een bepaalde achtergrond die in de praktijk wordt gezien als een potentiële achterstand ten opzichte van de andere leerlingen. Realistisch gezien is de achtergrond van de leerling echter niet bepalend voor zijn of haar capaciteiten. Wel kan er enigszins vanuit worden gegaan dat de leerling wellicht andere normen en waarden heeft en over een culturele erfenis beschikt die niet altijd identiek is aan wat er op school wordt verwacht. Het is een feit dat veel onderzoeken bewijzen dat de verwachting van de docent veel invloed heeft op de prestaties van de leerling. Dat roept de vraag op in hoeverre binnen docentenopleidingen wordt gereflecteerd op de verwachting van de docent. Wordt er wel voldoende stilgestaan bij het feit dat je als docent leerlingen hun kansen kunt ontnemen? Ik ken mensen die door docenten veel lager zijn ingeschat dan dat ze aankunnen, waardoor ze een veel langere weg moesten afleggen naar het hoger onderwijs. Sommigen verliezen op die lange weg hun motivatie. Docenten zouden zich daarom heel goed bewust moeten zijn van hun verwachting van leerlingen. Een diamant werd ook ooit gevormd uit een koolstof, zo luidt een Turks gezegde. Docenten zouden ervan uit moeten gaan dat elke leerling een potentiële diamant is.

Eberhard redde een Indiaas gezin

0

Burgemeester Eberhard van der Laan is onlangs begraven. Er zijn al veel verhalen over hem verteld. Over zijn werklust, zijn gevoel voor ons Amsterdammers, zijn liefde voor de stad. Toch wil ik ook mijn verhaal eraan toevoegen. Ook mijn leven heeft Eberhard geraakt of liever gezegd, het leven van Shares uit India.

Ik leerde Eberhard kennen in het stadhuis. Ik was daar een keer met een aantal kinderen, ik weet niet precies meer waarvoor. Wat ik wel vaker doe als ik ‘machtige’ mensen ontmoet, dan vraag ik hun telefoonnummer. Het is erg nuttig om een netwerk te hebben, vooral van mensen die ergens iets in de melk te brokkelen hebben. ‘Mag ik uw nummer hebben?’, vroeg ik aan Eberhard toen ik naast hem stond. ‘Kan jij dat even regelen?’, zei hij tegen zijn medewerker. Aanvankelijk was de assistente nogal terughoudend, ze vroeg aan een ambtenaar die erbij was en die ik toevallig kende ‘kan dat of denk je dat ze er misbruik van zal maken?’

Kort daarna kwam er een leerling in mijn klas die met zijn moeder en zijn twee zusjes vanuit India naar Nederland was gekomen. Zijn vader was achtergebleven in India en zijn moeder was hier opnieuw getrouwd met een Indiase man. Met hem had ze ook nog twee kinderen gekregen. Ze waren hier al een tijdje, toen bleek dat ze de papieren voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning niet goed hadden ingevuld. Drie keer begonnen ze een procedure om ondanks de verkeerd ingevulde papieren toch te mogen blijven, maar tevergeefs. Shares en zijn twee zusjes moesten terug naar India. De twee nieuwe kindjes, de biologische vader en de stiefvader van Shares mochten wel blijven.

‘Dat kan toch niet’, zei een collega van mij. ‘Een familie zo totaal uit elkaar scheuren.’ Ik was het met haar eens, dat kon niet. Dus ik begon te mailen en te bellen, Defence for Children, de Tweede Kamer, ik weet niet wie ik allemaal heb benaderd. Op een gegeven moment had ik contact met een ambtenaar van de gemeente die ging over asielzaken. ‘Nou, mevrouw Coenen’, zei hij, ‘ik kan u zeggen, dit gaat niet lukken, ze hebben hun papieren niet goed ingevuld, er is geen grond om de afwijzing te herzien’.

Maar ik wilde het niet opgeven. Via, via kwam ik terecht bij Sander Terpstra, actief lid van de PvdA. Hij is zelf ruim vijfentwintig jaar geleden gevlucht uit Iran. Hij probeerde te helpen en legde contact met het ministerie, maar ik kreeg op een zeker moment een mailtje van een assistent van Fred Teeven, de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. ‘U hoeft mij niet meer te mailen, het is echt kansloos.’ Onderaan de mail stond zijn 06-nummer, dus ik bestookte hem iedere week weer met een belletje, een vraagje, een opmerking. Misschien was het uit pure irritatie of wanhoop (‘wanneer houdt dat mens in godsnaam op met bellen’) dat hij op een gegeven moment begon over de discretionaire bevoegdheid van de minister, dat de staatssecretaris in zekere mate de vrijheid heeft om in concrete gevallen naar eigen inzicht te beslissen. ‘Maar als u dat in eigen persoon vraagt, dan zal hij daar zeker geen gebruik van maken’, zei hij. ‘U moet een gezaghebbend iemand weten te vinden.’

Gelukkig had ik nog een telefoonnummer. Ik legde Eberhard de zaak voor. ‘Ik wil het toch nog een keer proberen’, besloot ik. Hij zou erover nadenken. Een paar dagen later belde die ambtenaar van de gemeente die ik eerder al gesproken had. ‘Ik weet niet waarom’, zei hij, ‘maar hij doet het’.

Door toedoen van Eberhard kregen Shares, zijn moeder en twee zusjes een verblijfsvergunning. Een paar jaar later ontmoette ik de burgemeester op de nieuwjaarsreceptie van de gemeente. Hij stelde me voor aan zijn vrouw. ‘Dit is Trudy, Trudy die van heel veel jongeren Amsterdammertjes heeft gemaakt’, zei hij. Heel mooi dat hij dat zo zei, maar ik moest meteen denken aan Shares van wie ik zonder Eberhard nooit een Amsterdammertje had kunnen maken.

De duistere kant van diversiteit

0

Multiculturalisme is uit de mode geraakt. ‘De multiculturele samenleving is mislukt’, konden we politici in Europa niet lang geleden horen roepen. Multiculturalisme wordt geassocieerd met wegkijken, vrijblijvendheid, cultureelrelativisme en verkeerd beleid. Tegenwoordig zal je nog weinig mensen tegenkomen die er een warm gevoel bij krijgen.

Des te opmerkelijker dat het begrip diversiteit niet meer is weg te slaan uit ons dagelijks spraakgebruik. Je zou zeggen dat multiculturalisme toch op zijn minst een variant is van diversiteit. Je zou kunnen veronderstellen dat degene die te hoop lopen tegen multiculturalisme, ook iets tegen diversiteit moeten hebben, maar dat blijkt anders te liggen. Diversiteit is goed en nastrevenswaardig. Diversiteit is de nieuwe mantra van het moderne beleidsjargon, de oplossing voor allerlei maatschappelijk onrecht. Het duikt op in beleidsnotities en organogrammen van zorginstellingen, ministeries en diensten. Vrijwel elke zichzelf respecterende organisatie heeft tegenwoordig een diversiteitsbeleid en een diversiteitsmanager die de ontwikkelingen op het gebied van diversiteit monitort en aanstuurt. Als het niet goed gaat met de organisatie dan zou dat wel eens kunnen liggen aan een gebrek aan diversiteit.

Hoe kan dat? Hoe komt het dat de critici van multicultureel beleid tegelijk diversiteit propageren als een grondkenmerk van een moderne samenleving? Voor een deel zit hem dat in de vaagheid van begrippen, de manier waarop zij gebruikt worden en waarmee ze geassocieerd worden. Neem multiculturalisme. Dat is van oorsprong een plaats en tijd gebonden begrip dat vooral in de negentiende eeuw werd gebruikt om het opkomend nationalisme in Centraal-Europa te begrijpen. Het dook decennia later weer op in de literatuur over naoorlogse arbeidsmigranten in West-Europa. In de politieke filosofie wordt het gedefinieerd als een politiek ideaal dat is gebaseerd op de gelijkwaardigheid van mensen met verschillende culturele achtergronden. Het gaat om rechten en om evenredigheid in de verdeling van welvaart, macht en invloed op het democratische besluitvormingsproces.

In de jaren negentig groeide het idee dat precies deze principes het beleid van de Nederlandse overheid in de jaren tachtig bepaalden. Terugkijkend op die periode beweerden critici dat die multiculturele politiek en de erkenning van culturele verschillen één van de belangrijkste redenen was waarom er nog steeds sprake is van grote maatschappelijke ongelijkheid tussen verschillende bevolkingsgroepen. Hoewel dat een volkomen verkeerde lezing van het Nederlandse beleid in de jaren tachtig is, ligt hier wel de oorsprong van de harde aanval op het ‘multiculturalisme’ die volgde, met als hoogtepunt het essay van Paul Scheffer, Het multiculturele drama uit 2000.

Diversiteit als principe, nastrevenswaardig doel en erkenning dat de samenleving bestaat uit mensen met verschillende kenmerken en verschillende achtergronden is misschien breder dan multiculturalisme, maar het gaat in wezen om hetzelfde idee. De diversiteit beperkt zich niet tot cultuur, etniciteit of religie, maar gaat ook over huidskleur, gender, seksuele geaardheid. Ja eigenlijk alle kenmerken waarop mensen zichzelf willen onderscheiden of door anderen worden onderscheiden.

Maar de weg die het begrip diversiteit in de loop van de tijd heeft afgelegd is anders dan die van multiculturalisme. Natuurlijk ligt het principe ten grondslag aan het terechte streven van bedrijven, instellingen en overheden om hun personeelsbestand een afspiegeling van de samenleving te laten zijn. Neem het diversiteitsbeleid van de politie dat onlangs in het nieuws kwam.

Diversiteit heeft ook een onmiskenbaar duistere kant. Want wie bepaalt welke verschillen relevant zijn? Diversiteit is geen objectief gegeven, maar is gebaseerd op de vraag welke kenmerken als belangrijk worden gezien. Daarover denkt niet iedereen hetzelfde. Welke diversiteit is (on)aanvaardbaar en voor wie? Als CDA-leider Sybrand Buma het heeft over ‘gewone’ mensen dan maakt hij met een beroep op het diversiteitsprincipe onderscheid tussen mensen op basis van kenmerken die hij kennelijk belangrijk vindt. Hoewel velen, onder wie ikzelf, niet bij zijn clubje ‘gewone’ mensen willen horen, sluit Buma diegenen uit die wat hem betreft niet tot de categorie ‘gewone’ mensen behoren. Thierry Baudets waarschuwing tegen ‘homeopathische verdunning’, het ‘gevaar’ dat ‘de’ Nederlandse cultuur zou verdwijnen door teveel migranten, is precies hetzelfde streven. Het idee dat er zoiets bestaat als een ‘zuivere’ cultuur die verdedigd moet worden tegen vermenging, vinden we ook terug bij de extreem-rechtse ‘identitaire’ bewegingen die overal in Europa opkomen. Het Zuid-Afrikaanse apartheidssysteem was ook gebaseerd op een bepaald soort diversiteit. Daar ging het over de mythe van raszuiverheid, volgens aanhangers een cruciaal kenmerk. Ook de nazi-ideologie was gebaseerd op een bepaalde opvatting van diversiteit.

De erkenning van diversiteit kan dus een manier zijn om mensen, hoe verschillend ook, gelijkwaardig bij de samenleving te betrekken. Dat was de manier waarop de betreurde Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan het zag. Helaas wordt het begrip in toenemende mate ook opgeëist door politieke volksmenners die er juist anderen mee willen uitsluiten. Of erger!

Heeft iedereen vertrouwen in de toekomst?

0

In vergelijking met 2012 ging het begin dit jaar tijdens de verkiezingscampagne veel meer over immigratie en integratie. Immigratie was hoog op de agenda geplaatst door de toestroom van vluchtelingen in 2015 en het soms gewelddadige verzet daartegen op verschillende plekken in het land. Daarnaast was er in vergelijking met vier jaar geleden door de vele terroristische aanslagen in Europa de afgelopen jaren meer aandacht voor radicalisering en terrorisme. De linkse partijen hadden verder met D66, ChristenUnie en de nieuwe partijen Denk en Artikel 1 onderwerpen als de aanpak van verschillende vormen van discriminatie, etnisch profileren door de politie en aandacht in het onderwijs voor het koloniaal- en slavernijverleden geagendeerd.

VVD, CDA, D66 en ChristenUnie presenteerden onlangs het regeerakkoord dat als titel Vertrouwen in de toekomst heeft. Welke onderwerpen hebben uiteindelijk het regeerakkoord van Rutte III gehaald?

Immigratie
In het regeerakkoord wordt vooral veel aandacht besteed (ruim 3.000 woorden) aan een stringenter immigratiebeleid, dat duidelijk is ingegeven door de VVD en het CDA. De liberalen hadden bijvoorbeeld in hun verkiezingsprogramma gepleit voor een ‘adequate opvang in de regio, zodat asielaanvragen in Europa overbodig worden voor mensen van buiten Europa’. De voorstellen in het regeerakkoord komen hier dichtbij. Vluchtelingen moeten, als het aan Rutte III ligt, zoveel mogelijk opgevangen worden in gebieden aan de rand van Europa of in Jordanië en Libanon waar ze een asielprocedure moeten doorlopen. Wie buiten deze procedure toch naar Europa reist wordt teruggestuurd.

De ChristenUnie, die eerder nog tegen de Turkije-deal was, is nu akkoord gegaan met vergelijkbare deals met veilige andere landen dichtbij conflictgebieden. Ter compensatie gaat het aantal uitgenodigde vluchtelingen omhoog van 500 naar 750 per jaar, waarbij kwetsbare minderheden voorrang krijgen.

Inburgeren en integratie
Asielzoekers die uiteindelijk in Nederland komen en die een grote kans hebben te blijven worden opgevangen, zoals ChristenUnie en D66 wensten, in een kleine opvanglocatie waar ze direct taalles krijgen en met het inburgeringstraject beginnen. Asielzoekers die minder kansen hebben te blijven, komen in grotere centra. Asielzoekers die moeten vertrekken, maar nog niet uitgezet zijn, kunnen terecht op acht opvangplekken (bed-bad-brood-locaties).

De verantwoordelijkheid voor de inburgering en integratie ligt primair bij de nieuwkomers. Wanneer ze onvoldoende meewerken aan het inburgeringstraject, kunnen ze worden gekort op hun uitkering en maken ze minder kans op een permanente verblijfsvergunning. Vluchtelingen krijgen van het nieuwe kabinet de eerste twee jaar van hun verblijf geen recht meer op zorgtoeslag, huurtoeslag en bijstand. Gemeenten, die meer begeleiding bij de inburgering moeten bieden, keren deze sociale voorzieningen in het vervolg in natura uit.

Een asielvergunning zal voor drie jaar verleend worden en niet langer voor vijf jaar. Daarna kan de vergunning nog met twee jaar worden verlengd, waarna een vergunning voor onbepaalde tijd tot de mogelijkheid behoort. Iemand die de eerste vijf jaar een misdrijf heeft begaan, maakt geen kans op naturalisatie.

Volgende generaties migranten zullen geen dubbele nationaliteit meer kunnen hebben: op een bepaald moment zullen ze moeten kiezen voor één nationaliteit.

Discriminatie
Aan de aanpak van discriminatie worden in het regeerakkoord niet meer dan 200 woorden besteed. Dat is overigens meer dan in het akkoord van het vorige kabinet. Rutte III wil arbeidsdiscriminatie met kracht aanpakken en een actief diversiteits- en anti-discriminatie-beleid voeren. De coalitiepartijen schrijven: ‘Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haatzaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving.’

Radicalisering en terrorisme
Net als het vorige kabinet richt ook Rutte III zich vooral op radicalisering van moslims en is er weinig aandacht voor andere vormen van radicalisering. Het accent ligt daarbij in het regeerakkoord vooral op jihadgangers en minder op het tegengaan van radicalisering binnen de landsgrenzen.

Het nieuwe kabinet wil het verblijf in gebieden waar terreurgroepen de dienst uitmaken, strafbaar maken en terugkerende jihadgangers langer vast kunnen zetten, zodat er meer tijd is om bewijs te verkrijgen.

Daarnaast gaat de strafmaat voor haatzaaien omhoog van maximaal 1 jaar naar 2 jaar en komt er een verbod op radicale organisaties die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen.

Aan onderwerpen als etnisch profileren en aandacht voor het koloniaal- en slavernijonderwijs wordt in het regeerakkoord geen aandacht besteed.

Gülsah Dogan brengt persoonlijke geschiedenissen in beeld

0
Gülsah Dogan filmde de zoektocht van een schrijver naar haar Surinaamse vader. Ze herkent veel in haar verhaal. ‘Ik houd ervan complexe familierelaties of persoonlijke geschiedenissen ‘uit te botten’ in mijn films.’

Documentairemaker Gülsah Dogan (Enschede, 1975) is een gevestigde naam in de Nederlandse filmwereld. Met Naziha’s lente, een film over een Marokkaans-Nederlandse moeder van tien kinderen, won ze in 2014 de publieksprijs van het grootste documentairefestival ter wereld, het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA), en werd ze genomineerd voor een Gouden Kalf op het Nederlands Film Festival (NFF). In 2007 debuteerde ze met Romeo en Julia, een kort liefdesportret van haar oom en tante die ze drie jaar later uitwerkte tot het innemende Liefdeswinter over de beleving van liefde in haar Koerdisch-Turkse familie. Dit jaar zoekt Dogan het verder van huis en volgt ze in De jacht op mijn vader de in Paramaribo geboren schrijver Karin Amatmoekrim, die na vijf romans voor het eerst een non-fictie-boek schrijft over haar biologische vader in Suriname. De jacht op mijn vader werd genomineerd voor een Gouden Kalf voor beste korte documentaire, maar bij de uitreiking vorige week greep Dogan net naast de prijs. De Kanttekening sprak haar.

Waarom vond je het interessant om een film over Karin Amatmoekrim te maken?
‘Karin is opgegroeid in een achterstandswijk in Nederland bij een alcoholistische Hollandse stiefvader. Als op haar elfde die man hardhandig door de politie uit huis wordt verwijderd, vertelt haar moeder dat haar biologische vader Eric Lie Kwie Sjoe in Paramaribo woont. Ze ziet hem af en toe, maar ze wil hem nooit helemaal toelaten. Tot ze besluit om een boek over hem en hun relatie te schrijven. Dat leek mij een spannend en intiem proces om bij te mogen zijn. De vader van Karin is een legende in Suriname, hij is één van de hoogst opgeleide taekwondo-grootmeesters van de wereld. Een charismatische man. De eerste keer dat ik hem ontmoette wilde hij me salsa leren dansen en dat deed hij. Hij was verguld van het idee dat zijn dochter een boek over hem zou schrijven. De broze relatie tussen de twee is heel bijzonder om te vangen in een film.’

Hoe was jullie samenwerking?
‘Het boek Tenzij de vader is van haar, de film is van mij. Ze heeft gezegd dat omdat ze schrijver is en de vrijheid neemt om te schrijven wat ze wil, ik ook de vrijheid moet krijgen om te filmen wat ik wil. De vraag is: hoe vang je iets? Op een gegeven moment bedacht ik dat ze het manuscript ging voorlezen aan haar vader. De afspraak was ook dat ik mocht kiezen wat ze zou voorlezen. Toen ik haar de passage liet zien vond ze het heel erg eng, zeker met een camera erbij. Dat is een heel kwetsbaar moment in de film. Aan het einde van de film worden Karin en Eric geïnterviewd door de Surinaamse radio, dat interview in de studio was eigenlijk voor mij, ik had aan de presentatrice wat vragen gegeven.’

Foto: Eric Lie Kwie Sjoe

Dus de vragen die ze stelde waren eigenlijk van jou?
‘Ze was helemaal zichzelf natuurlijk, maar het was wel met een blik op de documentaire gedaan. Dat zijn manieren om te zorgen dat je dingen indirect zichtbaar krijgt of versnelt.’

Liefdeswinter ging over je eigen familie. In De jacht op mijn vader bekijk je de vader van Amatmoekrim door haar ogen, er is dus een tussenstap. Is die afstand bewust?
Liefdeswinter is natuurlijk persoonlijker. Ik heb lang nagedacht over waarom ík De jacht op mijn vader zou moeten maken. Dat deed ik omdat ik mezelf toch wel een beetje herken in Karin. In hoe serieus ze haar werk neemt bijvoorbeeld. Ik houd ervan complexe familierelaties of persoonlijke geschiedenissen ‘uit te botten’ in mijn films.’

Wat zijn belangrijke overeenkomsten tussen jouw films?
‘Vrijheid, liefde, migratie, identiteit en emancipatie zijn terugkerende thema’s. De grootste overeenkomst tot nu toe is dat ze allemaal gaan over sterke vrouwen die breken met de geschiedenis. Vaak is dat een geschiedenis die gekleurd is door migratie of door onderdrukking van de man.’

Foto: Karin Amatmoekrim

Hoe komt dat denk je?
‘Ik ben opgegroeid in een achterstandswijk in Enschede in wat toen een ‘Turken-buurt’ werd genoemd. Mijn moeder is een vrouw die op haar vijftiende moeder is geworden en werkte in een fabriek in een land waar ze de taal niet sprak. Naast drie kinderen opvoeden en werken ging ze ook studeren. Het was een lange weg, maar ze ontwikkelde zich tot vakbondsbestuurder en gemeenteraadslid. Ons gezin paste totaal niet in het stereotype beeld van gastarbeidersgezinnen. Ik liep al als jong kind mee tijdens demonstraties tegen kernwapens en Shell en ik heb met de paplepel ingegoten gekregen dat ik moest studeren. Studeren was een ticket naar een leven in vrijheid vond mijn moeder.’

Heb je een missie met je films?
‘Dat vind ik altijd een moeilijke vraag. Ik wil universele verhalen vertellen die in eerste instantie niet zo universeel lijken. Neem Naziha uit Naziha’s lente. Ze stond ooit bekend als ‘de moeder van het grootste probleemgezin van Amsterdam’, maar als je haar geschiedenis hoort dan zie je wat een sterke vrouw ze is. Ze heeft sinds de film uitgezonden is honderden reacties gekregen van mensen die zich herkennen in haar. Ook van Nederlanders en van mannen die zich herkenden  in haar gevecht om vrij te mogen zijn. Dat is toch ontroerend mooi! Het verhaal achter elk mens is altijd zo rijk en ingewikkeld, complexe vraagstukken over integratie worden besproken in termen als ‘wij’ en ‘zij’. Ik geloof erin dat als je écht naar elkaar luistert, elkaar écht ziet, je jezelf kan herkennen in de ander waardoor je elkaar beter begrijpt. En hoe mooi is het dan als je heel misschien ook nog iets van schoonheid ziet in wat je tot dan toe vreemd of bedreigend vond?’

Wat Nederland kan leren van vluchtelingenkamp Shatila

0

Een jonge vrouw legt in uitstekend Engels in twintig minuten de vele activiteiten van haar onderwijsorganisatie uit. Ze praat snel en soms slaat haar stem over omdat haar ademhaling de woordenstroom niet bij kan houden. Ze heeft het over voortijdige schoolverlaters, het belang om moeders te betrekken bij het onderwijs van hun kleine kinderen en innovatieve onderwijsmethodes voor kinderen met leerproblemen. Deze presentatie zou overal kunnen zijn: in Slotervaart, Amsterdam, de Bronx in New York of East London. Maar als wij het pand van de onderwijsorganisatie uitstappen staan we in één van de oudste vluchtelingenkampen ter wereld: het Palestijnse vluchtelingenkamp Shatila. Als je in de smalle straat omhoog kijkt zie je dat op elke kleine woning voor elke nieuwe generatie van de families een nieuwe verdieping op het oorspronkelijke ouderlijk huis is gezet. De meeste woningen hebben nu zes of zeven verdiepingen, verpakt in een spinrag van elektrische bedradingen. Op één vierkante kilometer wonen nu zo’n 28.000 mensen. Een Palestijn kan nooit een Libanese staatsburger worden en zelfs de kleinkinderen van de vluchtelingen uit 1948 worden weer als vluchteling geboren. Het vluchtelingschap wordt officieel overgeërfd.

Recent zijn er nieuwe bewoners in Shatila bijgekomen. Zo’n achthonderd gevluchte Palestijns-Syrische families zijn op deze overbelaste plek aangewezen, omdat ze volgens de Libanese overheid onder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse autoriteiten in Libanon vallen. Deze vaak omvangrijke families worden door de bewoners van het kamp gehuisvest in hun eigen woningen, door er nóg een verdieping op te bouwen of een kamer voor hen vrij te maken. Eén op de acht Palestijnen in het kamp is nu gevlucht uit Syrië. Ze zijn door de eerdere Palestijnse bevolking gastvrij ontvangen, maar hun komst heeft een hoge prijs. Het al slecht functionerende riool in het kamp kan de extra druk niet aan, het elektriciteitsnet laat het om de haverklap afweten door overbelasting en zelfs drinkwater is schaars.

Palestijnen weten uit ervaring dat ze niet moeten wachten op de Libanese overheid of de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties. Ze moeten het al jaren zelf doen en daar vloeit voor ons in het rijke Nederland een belangrijke les uit voort. Juist omdat ze het zelf doen ziet hun opvang er heel anders uit dan hier en voorkomen ze een aantal problemen dat wij ervaren. In Nederland worden vluchtelingen lang apart in vluchtelingencentra geplaatst, geïsoleerd van de bevolking. Ook de kinderen worden eerst twee jaar apart onderwezen in internationale schakelklassen. Dat is een belangrijke blokkade voor hun integratie. Juist samen met andere Nederlandse kinderen in de klas kunnen ze spelenderwijs Nederlands leren. Juist van Nederlandse buren, van welke achtergrond dan ook, kunnen ze over de Nederlandse samenleving leren. In Shatila gaan de Palestijnse kinderen uit Syrië en Libanon samen naar school. Veel kinderen uit Syrië zijn jaren niet naar school geweest en hebben ernstige trauma’s. De leerkrachten en professionals hadden kunnen beslissen om deze kinderen apart les te geven met het argument dat hun aanwezigheid de leerontwikkeling van de Palestijns-Libanese kinderen ondermijnt. Maar vanuit hun ideologie van solidariteit en hun cultuur van gastvrijheid vinden ze dat gewoonweg geen optie. De meeste Palestijns-Syrische kinderen voelen zich daarom vanaf dag één thuis en geaccepteerd. Ook hier geldt: de mensen die het minst hebben zijn vaak diegene die het meest geven.

Molukse Nederlanders zien parallellen met Marokkaanse Nederlanders

0
Bijna zeventig jaar geleden kwamen de eerste Molukkers naar Nederland. Molukse Nederlanders die opgroeiden in de jaren zeventig zien gelijkenissen met hoe Marokkanen nu tegen vooroordelen moeten opboksen.

Zijn de jonge Marokkaanse Nederlanders van nu de jonge Molukse Nederlanders van vroeger? De Kanttekening zocht enkele Molukse Nederlanders op met die vraag.

Onderzoeker en historicus Wim Manuhutu (57) bevestigt dat er parallellen zijn. ‘Met het eerste brandmerk liepen wij, de jonge Molukkers van de jaren zeventig, rond. Met het tweede stigma leven jonge Marokkanen vandaag de dag, dat levert de nodige problemen op’, zegt Manuhutu. Als zoon van een Molukse vader groeide hij op in Leerdam.

Molukse Nederlanders kwamen in de jaren zeventig geregeld in het nieuws met het bezetten van gebouwen en met de treinkaping van 1977. Acties waarbij doden en gewonden vielen. Deze Molukse Nederlanders eisten meer aandacht voor de Molukse kwestie op de Molukken. Nederland zou zich voor onafhankelijkheid van de Molukken moeten inzetten, maar deed daar geen tot weinig moeite voor, duidden de actievoerders.

‘Vooral na de treinkaping voelden wij ons als Molukkers, zeker niet overal gewenst in de Nederlandse samenleving’, vertelt Marthen Pattipeilohy (67). Samen met zijn vrouw Meity (66) woont hij in Apeldoorn. Bieden zitten in het bestuur van de organisatie ‘Samen steunen wij de Molukken’. ‘We werden met argusogen bekeken, net als Marokkanen nu’, zegt Meity.

Marthen was lang docent op mbo-scholen. ‘Ik maakte zo alle culturen van Nederland van nabij mee. Zoals wij als groep door sommige autochtone Nederlanders verantwoordelijk werden gehouden voor de heftige gebeurtenissen met Molukkers als daders, zo zie ik nu dat de maatschappij soms doet alsof alle jonge Marokkanen crimineel zijn’, vertelt hij. Zijn vrouw: ‘En daarmee voelt de jonge Marokkaan zich soms, begrijpelijk, een tweederangsburger. Dat idee gaven Nederlanders mij soms ook, het idee van: hé, ze moeten me niet.’

Dominee Zeth Mustamu (64) neemt de parallellen tussen Molukse en Marokkaanse Nederlanders voor minder waar aan. ‘Al is iedere spijker krom te krijgen, als je dat wil. Ik trek het liever breder. Het probleem waar beide groepen volgens mij mee te maken hadden of hebben zit hem in de dominante blanke meerderheid die de minderheid ongelijke kansen geeft.’

Tweederde van de jongeren, met deels of geheel een Marokkaanse achtergrond zijn tussen hun twaalfde en drieëntwintigste weleens aangehouden door de politie, volgens een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau in uit 2012.

‘Precies dat maakte ik in de jaren zeventig ook mee’, zegt Pattipeilohy. ‘Ik begreep het motief van de kapers en gijzelaars. De regering deed niets aan het verschrikkelijke lot van onze ouders. De acties gingen mij natuurlijk te ver, maar na de gebeurtenissen werd ik als ik met Molukse vrienden in een auto zat wel meerdere keren aangehouden. Een aanleiding was er nimmer het was complete willekeur. De hele auto doorzochten ze. Alsof wij ook een trein zouden gaan kapen.’ In een reportage in de Volkskrant stelt een buurtbewoner van de Utrechtse wijk Kanalen-eiland ‘Marokkanen? Allemaal dieven!’ En zo zijn er in kranten- en tv-reportages tal van dergelijke uitspraken vastgelegd de afgelopen jaren.

‘Veertig jaar geleden woonden wij in Amsterdam’, zegt Meity. Marthen: ‘De ruit van een auto was ingegooid en vervolgens had iemand er spullen uit gestolen. Een woedende buurman stapte op mij af en zei ‘dat wordt allemaal gedaan door jullie soort tuig!’ Oftewel, hij wist meteen zeker dat een Molukker dat gedaan had.’

Relatief veel Marokkaanse Nederlanders hebben geen werk. 37 procent van de jongeren is werkloos, volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014). Manuhutu: ‘Voor jonge Molukkers vroeger gold nagenoeg hetzelfde percentage.’ Marthen: ‘Diezelfde discriminatie op de arbeidsmarkt van toen zie je nu ook, gericht tegen Marokkanen.’

Het stigma op Molukse Nederlanders is langzaam weggeëbd, zo onderschrijven Manuhutu en Marthen. Kunnen we iets leren van dit proces en dat inzetten bij de situatie omtrent Marokkaanse Nederlanders? Marthen: ‘Wat belangrijk is geweest is het duizend-banen-plan voor Molukkers, zo’n dertig jaar geleden. De overheid zorgde er via projecten voor dat duizend werkloze Molukkers werk kregen. Werk schept perspectief.’

Manuhutu weet dat ook nog goed. ‘Dat Molukse werkplan gaf mensen een baan. En die mensen gaven andere Molukkers hoop. Als mijn neef werk kan krijgen, dan ik toch ook?’ Mustamu wijst daarnaast op het belang van de invloed van een rolmodel: ‘Simon Tahamata, de voetballer, nam de Molukkers op sleeptouw. Hij profileerde onze gemeenschap. Hetzelfde zie ik Ali B doen voor de Marokkanen. Zulke figuren kunnen enorm veel betekenen voor de emancipatie.’

Manuhutu: ‘Wanneer de teneur in een gemeenschap verandert in een stemming dat er juist wel een baan te vinden is, doen mensen mee in de samenleving. Zonder werk is het gemakkelijker het verkeerde pad op te gaan. Want maatschappelijke ontevredenheid maakte van enkele Molukkers treinkapers, denk ik.’

Veiligheidspact komt op voor joden, moslims, homo’s

1
Het Veiligheidspact tegen Discriminatie droomt van een samenleving zonder discriminatie. ‘Als we elkaar opnieuw leren kennen zullen we zien dat we veel gemeen hebben.’

Het Veiligheidspact tegen Discriminatie bestaat uit islamitische, christelijke, joodse en homobelangen organisaties. Het is vijf jaar geleden opgericht om alle vormen discriminatie te bestrijden, waaronder haat tegen moslims en de LHBTQ+-gemeenschap. Het vierde op 1 oktober zijn eerste lustrum in de Westerkerk in Amsterdam. De Kanttekening was ook aanwezig en sprak met sprekers en gasten.

De agenda stond volgepland met toespraken van vertegenwoordigers van de verschillende organisaties die onderdeel zijn van het Veiligheidspact. Voordat het programma begon werd een bloementocht langs symbolische plekken gehouden, zoals het homomonument, het Anne Frank-beeldje, de Fatih-moskee en het pand van Amnesty International.

Tijdens de inloop was de sfeer opgewekt en ongedwongen. Iedereen leek elkaar te kennen. ‘Dat komt omdat de meeste mensen elkaar tegenkomen bij verschillende evenementen per jaar. De harde kern is altijd hetzelfde’, legt Marieke (ze wil niet met achternaam in de krant) uit. Zij was onderdeel van het kleine groepje dat zich bezighield met de oprichting van het Veiligheidspact. Deze dag is ze echter enkel toeschouwer. ‘Als christen vind ik het belangrijk dat we in solidariteit leven. Ondanks onze verschillen zijn we allemaal gelijkwaardig in de ogen van God. Hoewel het pact voornamelijk een symbolische waarde heeft, is het toch al meerdere keren ingeschakeld. Denk bijvoorbeeld aan de keer eerder dit jaar dat de Blauwe moskee in Nieuw-West bedreigd werd en de vertegenwoordigers van de organisaties die in het pact zitten toezicht hielden om de moskee te beschermen.’

Vijf jaar geleden ontstond bij Harry Polak van de Liberaal-Joodse Gemeente en activist Mohammed Rabbae het idee om elkaar te steunen in strijd tegen islamofobie en antisemitisme. Ondanks het feit dat er tegen beide groepen fysiek en verbaal geweld werd gebruikt door andere groepen in de samenleving, discrimineerden leden van de achterban elkaar ook.

Daarom vindt Marzouk Aulad Abdellah, theoloog aan de Vrije Universiteit Amsterdam en imam van de Amsterdamse moskee al-Kabir, het belangrijk om met elkaar in de dialoog te gaan. ‘De personen die vandaag naar deze conferentie zijn gekomen zijn hier als representant van hun achterban. Helaas blijkt de achterban vaak conservatiever te zijn dan de representanten, maar juist om die reden moeten we de dingen die we hier leren weer overbrengen tijdens onze eigen evenementen of diensten.’

Aulad Abdellah is ervan overtuigd dat hij als vertegenwoordiger bruggen kan slaan. ‘We hebben een enorme invloed op de samenleving en kunnen dus veel betekenen voor elkaar als we samen dingen proberen op te lossen. Die verdraagzaamheid vertalen we dan weer naar de achterban. De joodse en islamitische gemeenschappen van Amsterdam organiseren al langere tijd programma’s om met elkaar in dialoog te gaan. Zo komen kinderen samen om met elkaar te praten over hun opvattingen over het geloof, zowel in de synagoge als in de moskee.’ Op de vraag of het onderling weleens botst zegt de imam resoluut ‘nee’. ‘Dialoog is de toekomst. Onderling zijn er geen problemen, omdat onze moskee progressief is. We begonnen in 1974 zelfs in de kelder van een kerk, dat is een mooie metafoor voor onze samenwerking met andere religies.’

Volgens Roemer van Oordt, woordvoerder van de lustrumconferentie, is samenwerking tegen discriminatie hard nodig. ‘Het is vandaag de dag nog even hard nodig als vijf jaar geleden, misschien nog wel meer. In een wereld vol chaos en geweld is het belangrijk om te laten zien dat je er voor elkaar bent, ondanks de onderlinge verschillen. Het gezegde ‘samen in de zon, solo in de regen’ blijkt vaak op waarheid gebaseerd te zijn en dat is kwalijk. Daar willen wij van af door te stellen ‘ook in de regen ben je niet alleen, we zijn er voor je’. Vandaar dat we dialogen en wandelingen organiseren wanneer er ergens in de wereld een aanslag is gepleegd. Op die manier laten we verbondenheid zien, zodra we dat niet meer doen hebben ze gewonnen. Met ze bedoel ik de haatzaaiers in de wereld.’

Ondanks de opgewektheid klinkt er ook teleurstelling door in Van Oordts woorden. ‘Iedereen die hier is heeft een netwerk en dat is mooi. Toch is het belangrijk om deze dialogen meer aan de man te brengen. Nu zijn er nog veel lege stoelen, over vijf jaar wil ik die gevuld zien. De pers focust zich liever op nieuws dat een hoger actualiteitsgehalte heeft. Maar niet veel dingen zijn actueler en belangrijker dan het bestrijden van discriminatie en het belang van verdraagzaamheid. Om ons initiatief toch te verspreiden hebben we vrijwilligers die gastcolleges geven op basis- en middelbare scholen.’

Wanneer het programma begint, blijkt inderdaad dat er veel lege stoelen zijn. Toch laten de sprekers hun enthousiasme en passie daar niet door temmen. Wethouder Simone Kukenheim, die Onderwijs en Diversiteit in haar portefeuille heeft, spreekt over de steun die het Veiligheidspact van de gemeente Amsterdam heeft gekregen en nog kan verwachten voor de toekomst. ‘In dialoog gaan, is iets dat veel van jullie in het dagelijks leven al doen. Thuis of bij de koffieautomaat op werk. Toch blijkt het soms lastig om de achterban mee te krijgen, deze is vaak bang en vindt het moeilijk de hand te rijken naar een ander. Om die reden hebben we een maatschappelijk initiatief waanzinnig hard nodig, vooral in deze tijden van terreur. Micro-discriminatie blijkt voor veel mensen dagelijkse kost te zijn. Zinnen als ‘wat knap dat jij op het hbo zit’ geven aan dat stereotypes nog onderdeel zijn van de gedachtes van burgers. Democratie en mensenrechten vergen altijd onderhoud, elke dag opnieuw, daarom zijn we hier vandaag.’

Niet alleen de gemeente kwam steun betuigen, ook de politie was aanwezig. Hoofdcommissaris Pieter-Jaap Aalbersberg hield een toespraak over etnisch profileren. ‘De politie is waakzaam en dienstbaar en om die reden bij uitstek de dienst die discriminatie tegen moet gaan. Dat begint uiteraard intern met een actievere aanpak en een oplettend oog. Toch hebben we ook jullie nodig om de samenleving beter te maken. Uit onderzoek blijkt dat veel mensen geen aangifte durven te doen of het idee hebben dat het hen niet verder helpt. Wij vragen u het toch te doen. Alleen op die manier kunnen wij u verder helpen en een politie creëren die humaan en daadkrachtig is.’

Aulad Abdellah en rabbijn Menno ten Brink putten inspiratie voor verdraagzaamheid uit hun religie. ‘God of Allah heeft ons als pluriforme mensheid geschapen en daarom doe ik een oproep om samen te werken. We moeten pluriformiteit als bron van kracht zien en niet als teken van zwakte’, zegt de imam. De rabbijn sluit zich daarbij aan: ‘We zijn allemaal gelijk, omdat we allemaal afstammen van Adam. Hij was de eerste mens en in een zekere zin ook de eerste transseksueel, omdat hij zich later ook ontpopte tot Eva. Niemand op aarde heeft de waarheid, maar we zijn allemaal op weg het te ontdekken. Daarom zou het mooier zijn als we elkaar zouden helpen. Het Veiligheidspact is een uitdaging aan onszelf, om niet bang te zijn en voor elkaar op te komen.’

Wat bijzonder is aan het pact is dat verschillende groepen waarvan leden elkaar vaak discrimineren, samenkomen om discriminatie tegen te gaan. Dat stemt ook Peter de Ruijter, voorzitter van COC Amsterdam, hoopvol. ‘Niet alleen de LHBTI-gemeenschap wordt gestigmatiseerd, hetzelfde geldt voor mensen die een religie aanhangen. Geloof wordt vaak gebruikt om anderen te discrimineren, terwijl gelovigen zelf ook gediscrimineerd worden. Tot elkaar komen is een langzaam proces dat zich moet ontvouwen met harde tegenwind. Het vereist maatschappelijke veranderingen en daar moet nog aan gewerkt worden.’

Jerry Afriyie van Nederland Wordt Beter, een stichting die zich verzet tegen racisme en uitsluiting, ziet nog veel beren op de weg. ‘Wij strijden voor een toekomst zonder racisme en uitsluiting. Dat kan alleen door het erfgoed van het koloniale verleden te erkennen. Helaas zijn veel mensen er nog niet klaar voor om de ogen te openen. In 2014 begonnen wij de Zwarte Piet is racisme-actie, die op veel weerstand stuitte. Onze achterban bestaat uit dichters, historici, filmmakers, kunstenaars en academici die allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben. Solidariteit is welkom, maar begrip voor de strijd is belangrijker. Daarom sta ik hier met een dubbel gevoel. We hebben altijd onze hand uitgestoken naar anderen, but that backfired on us. Arabieren en Europeanen hebben onze vrijheid afgenomen. Ook de politie willen we vertrouwen, maar dat is onmogelijk als ze ons behandelen alsof we nooit van de plantage zijn afgekomen. We zijn blij om onderdeel te zijn van het Veiligheidspact, maar voor ons is dat nog geen reden voor een feestje.’ De toespraak van Afriyie was doordrenkt van emotie en frustratie en zorgde voor een lange stilte, gevolgd door een groot applaus.

Na de toespraken tekenden de vertegenwoordigers van de verschillende organisators het pact. ‘Een mooi initiatief, toch moet er meer gebeuren’, vindt Afriyie. ‘Het is mooi om in een pak iets te ondertekenen, maar de verandering moet ook van onder komen. We negeren elkaars ervaringen door te claimen dat één groep dé waarheid bezit. Daarom moeten we in dialoog, om elkaar opnieuw te leren kennen. Niet via de media, kinderboeken of de schoolbanken, maar persoonlijk. Als we elkaar opnieuw leren kennen zullen we zien dat we veel gemeen hebben. De ervaring van de één is niet superieur aan de ander. Iedereen moet zich veilig voelen en op dit moment voelt onze groep zich verre van veilig.’