16.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 784

‘Ook de vrije zwarte bevolking had slaven’

0
Surinaamse Nederlanders Noraly Beyer, Typhoon en Patricia Kaersenhout gingen in de documentaire Amsterdam, sporen van suiker op zoek naar hun voorouders. De Kanttekening sprak de maker van de film Ida Does en historicus Karwan Fatah-Black over de nationale archieven in Suriname.

Als voormalig nieuwslezeres Noraly Beyer vroeger bij haar familie over de slavernij begon, werd ze afgewimpeld. Liever niet over praten, zeiden ze, wat geweest is, is geweest. In de documentaire Amsterdam, sporen van suiker die onlangs is uitgezonden op NPO2 wordt geprobeerd om het verleden tastbaarder te maken. Documentairemaker Ida Does volgt Noraly Beyer en nog twee prominente Surinaamse Nederlanders, kunstenares en activiste Patricia Kaersenhout en artiest Glenn de Randamie, beter bekend als Typhoon, op hun zoektocht naar hun voorouders. Het resultaat is een indrukwekkend verhaal van drie mensen die elk op hun eigen wijze geconfronteerd worden met het slavernijverleden.

Beyer en haar familie waren altijd in het ongewisse over hun afkomst. Ze stuit op een zwarte betovergrootmoeder, Sophietje. Ze leefde in slavernij. De witte slavenhouder Egbert van Emden is vermoedelijk haar betovergrootvader. Het geboortehuis van de gefortuneerde Van Emden staat nog steeds in Amsterdam aan de Zandstraat, op de hoek van de Kloveniersburgwal, in het hart van de grachtengordel.

Het verhaal van Typhoon is op een andere manier door de slavernij getekend. Hij bracht zeven generaties van zijn stamboom in kaart. Dan blijkt hij een voorvader te hebben die opgroeide in de slavernij maar zich als vrij man in het Amerikaanse Boston ging inzetten voor de afschaffing ervan.

De derde Surinaamse Nederlander in de documentaire, kunstenares Patricia Kaersenhout, heeft een voorvader die in slavernij geboren is maar is vrijgekocht. Uiteindelijk is hij na zijn dood als enige zwarte man begraven in de Oude Kerk in Amsterdam. Er volgen aangrijpende beelden van een installatie van Kaersenhout waarin ze het vele bloed dat vloeide op de suikerplantage – er bleef regelmatig een vinger haken in de grote suikermachines – zichtbaar maakt.

‘In totaal hebben de Nederlanders vanaf eind zestiende eeuw zo’n zeshonderdduizend mensen uit Afrika gehaald’, zegt Does. ‘Ze werden als slaaf verkocht in Suriname, de Antillen, Curaçao en Brazilië. Daar werden ze gedwongen op plantages te werken of in het huishouden van de slavenhouder’. In 1863 werd de Nederlandse slavernij afgeschaft.

Does is twee jaar bezig geweest met de documentaire. Ze filmde in Amsterdam en Suriname. Ze vindt het nodig dat deze verhalen op dit moment worden verteld. ‘Ik vind het belangrijk dat een breed publiek kennisneemt van deze geschiedenis. Het is een periode waarvan wordt gezegd ‘dat weten we nu wel, laten we het er niet meer over hebben’. Met deze film wil ik laten zien hoe actueel het onderwerp nog is. We kunnen niet doen alsof de slavernij iets van lang geleden is, want honderdvijftig jaar is niet lang geleden. Mijn overgrootouders leefden in slavernij, het is dichtbij.’

Een hoogtepunt is de scène waarin een wintipriesteres een ritueel uitvoert waarbij ze de voorouders in slavernij oproept, te midden van de schilderijen in de grote tentoonstelling van de Hermitage, Hollanders in de Gouden Eeuw.

Tijdens het maken van de documentaire stuitte Does op bijzondere vondsten. Bij het filmen van het familieverhaal van Beyer stuitte ze op een foto uit midden negentiende eeuw. Daarop staat Van Emden met op de achtergrond een zwarte vrouw. Omdat het in die tijd wel tien minuten duurde voordat de foto was gemaakt, kan dat geen toevalligheid zijn. ‘Ik heb me dagenlang afgevraagd waarom deze vrouw op zijn foto staat? Wil hij daar iets mee zeggen, wil hij een boodschap meegeven?’

Ook Karwan Fatah-Black, historicus en docent gespecialiseerd in de Nederlandse koloniale geschiedenis aan de Universiteit Leiden, is onder de indruk van de foto. ‘Het is één van de weinige foto’s waarin je een huiselijk tafereel ziet met een zwarte vrouw erbij.’ De foto is in een familiealbum bewaard gebleven. Er werden in de negentiende eeuw wel vaker slavenhouders te midden van hun slaven afgebeeld maar dan was het om hun welvaart te tonen. Bij deze foto lijkt het erop dat de vrouw echt onderdeel uitmaakte van het huishouden.

Volgens Fatah-Black geeft Amsterdam, sporen van suiker een realistisch beeld van wat je kunt verwachten als je Surinaamse wortels hebt en op onderzoek uitgaat. ‘Veel Surinamers die afstammen van slaven hebben ook witte slavenhouders in de familie. Maar ook de vrije zwarte bevolking had zelf slaven. Slavernij tekende de hele samenleving.’

Spoorzoeken naar het verleden is nog altijd geen eenvoudige opgave. Volgend jaar rond deze tijd wordt het gemakkelijker voor Surinaamse Nederlanders die benieuwd zijn naar hun geschiedenis. De nationale archieven van Suriname en Nederland met daarin drieënveertig dikke boeken met meer dan tachtigduizend namen van tot slaaf gemaakten en hun slavenhouders zijn dan gedigitaliseerd.

‘Maar er zijn nog meer bronnen die nagekeken moeten worden’, zegt Fatah-Black, de gerechtelijke archieven. ‘Er zijn veel rechtszaken geweest tegen tot slaaf gemaakten. Een voorouder van Typhoon is wegens het schrijven van liefdesbrieven en het bedrijven van de liefde met een vrije vrouw gestraft met de Spaanse bok. Dat is een vreselijke straf waarbij je met de armen en benen vastgebonden tot bloedens toe werd geslagen. Ik denk dat als we deze bronnen met veel meer mensen en middelen gaan bekijken we een veel beter beeld krijgen van die samenleving.’

Maar tot hoever kun je terugzoeken? Op een gegeven moment kom je uit bij de generatie uit Afrika. Daar is volgens Fatah-Black bijna niets over bekend. ‘Hoe de mensen op het slavenschip heetten, weten we zelden. Ze werden niet als mens gezien maar als handelswaar en kregen een nummer. In de kolonie aangekomen kregen ze een naam, maar pas in de negentiende eeuw werden geboorte en overlijden geregistreerd. De tijd daarvoor is eigenlijk giswerk.’

Amsterdam, sporen van suiker is terug te bekijken op uitzenddinggemist.nl

‘Mensen vergeten bijna dat ik Chinees ben’

0
‘Niemand heeft last van ons, we passen ons aan en doen alles zoals het hoort’, zegt filmmaker Yan Ting Yuen over de Chinees-Nederlandse gemeenschap.

De in Hong Kong geboren filmmaker Yan Ting Yuen (1967) emigreerde op zesjarige leeftijd met haar ouders naar Nederland. Ze studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, deed research voor verschillende tv-programma’s en debuteerde met Chin. Ind: een leven achter het doorgeefluikje. Daarvoor kreeg ze in 2001 een Gouden Kalf-nominatie. De vader van Yuen besloot na een verblijf van veertig jaar in Nederland terug te gaan naar China. Yuen maakte daarover de documentaire My father’s choice die momenteel draait in de bioscoop. De Kanttekening sprak Yuen over de film en de vaak onzichtbare integratieprocessen van Chinese Nederlanders.

Waarom wilde je deze film maken?
‘Mijn ouders besloten vijf jaar geleden om na veertig jaar in Nederland te hebben gewoond terug te keren naar Hong Kong. Ik was aanvankelijk niet van plan daar een film over te maken. Ik had alleen bij wijze van herinnering hun laatste dagen in Nederland gefilmd. In het jaar nadat ze vertrokken waren, vertelde ik het verhaal over mijn ouders vaak aan vrienden en collega’s en kreeg ik geregeld de reactie ‘dit is een prachtig verhaal’ en de vraag waarom maak ik er geen film over maak.’

Waar gaat het verhaal over?
‘Het verhaal gaat vooral over mijn vader. Hij was een migrant, een avonturier, een ondernemende man. In de film onderzoek ik waarom hij bepaalde keuzes heeft gemaakt. Waren het bewuste keuzes of was het toeval? Je kunt natuurlijk zeggen dat je alles zelf beslist, maar in hoeverre worden onze beslissingen door sociale conventies ingegeven of door een politieke of maatschappelijke situatie? In hoeverre waren de keuzes van mijn vader echt zijn eigen keuze?’

Wat voor keuzes maakte je vader bijvoorbeeld?
‘Toen er een hongersnood uitbrak probeerde de communistische partij mijn vader in te lijven. Hij ging naar de toenmalige Britse kroonkolonie Hong Kong om een bruiloft van een oom bij te wonen. Familieleden hebben toen belemmerd dat hij terugging naar China. Ze hebben zijn paspoort afgepakt. Vervolgens ging het begin jaren zeventig in Hong Kong bergafwaarts, de economie stagneerde. In China woedde de Culturele Revolutie en de angst was groot dat China zou proberen Hong Kong in te lijven. Dat waren op zich goede redenen om weg te gaan. Maar mijn vader had het relatief goed: een taxibedrijf, een eigen huis en een gezin. Toch vertrok hij naar het onbekende Maastricht om een restaurant te beginnen. Wij hadden familie in Maastricht, maar ook in Londen, New York en Parijs. Voor hetzelfde geld was ik in Londen opgegroeid.’

Wat kun jij je herinneren van die eerste jaren in Nederland?
‘In het begin was het zwaar. We kwamen totaal onvoorbereid in Limburg aan. We spraken de taal niet, kenden de cultuur en de wetten niet. Er waren in die tijd weinig Chinezen in Nederland, zeker in Maastricht. Ik leerde op mijn zesde op school Nederlands en kwam daardoor al snel in de positie dat ik voor mijn vader onderhandelingen moest voeren. Dat is voor een jong kind wel een rare positie.’

Een heel andere jeugd dan kinderen van jouw leeftijd.
‘Ja, totaal anders, maar voor migrantenkinderen was het denk ik minder bijzonder. Ik had wel vriendjes en vriendinnetjes, maar had daarnaast een heel ander leven dat ik niet met hen deelde. Mijn moeder zat voor mij niet om drie uur met een kopje thee thuis. Ik ging naar het restaurant en dan kreeg ik loempia met cola of ik moest meteen helpen. Ik ervaarde in het restaurant een familiegevoel, maar wel op een andere manier dan mijn klasgenoten. In een ondernemersfamilie leer je al jong hard werken en discipline. En dat heeft me later in mijn leven veel opgeleverd.’

Hadden jullie veel contacten in de Chinese gemeenschap?
‘Op een gegeven ogenblik waren er dertien Chinese restaurants in Limburg. Die dertien gezinnen waren de enige contacten die mijn ouders hadden. Ik kan me herinneren dat we soms naar het buitenland gingen, naar Essen of naar Manchester. Maar ja, daar bezochten we dan vooral andere restaurants. De wereld is voor de mensen van de eerste generatie heel klein. De mogelijkheden om de maatschappelijke ladder te bestijgen zijn daardoor ook heel klein. Je bent en blijft restauranthouder.’

Foto: Witfilm

Op een gegeven ogenblik zijn je ouders weer teruggegaan. Waarom?
‘Mijn ouders hebben in de jaren negentig het restaurant in Maastricht verkocht en nog een paar jaar in Amsterdam in een seniorenflat gewoond. Na een paar jaar, hij wist toen al dat hij ziek was, wilde mijn vader terug naar Hong Kong. Hij wilde sterven in zijn thuisland. Ze hebben me gevraagd of ik het erg vond dat ze weggingen. Ik vond het lief dat ze dat vroegen, maar ik snapte natuurlijk dat ze terug wilden, terug naar de drukte. Zij hadden verder weinig hier. In Hong Kong spreken ze de taal goed; er hoeft niemand te tolken bij de dokter.’

Je vader is eind vorig jaar, toen je bijna klaar was met de film, overleden. Had hij spijt van zijn keuzes?
‘Nee, hij had geen spijt. Hij heeft zijn eigen bedrijf gehad, dat was belangrijk voor hem. Hij heeft voldoende kunnen sparen voor zijn pensioen in Hong Kong en hij heeft mij een heel ander en waarschijnlijk beter leven kunnen geven.’

Heb je nog getwijfeld om mee te gaan naar Hong Kong?
‘Nee. Ik heb hier mijn gezin, mijn kind gaat hier naar school, ik ben te veel geworteld in Nederland. Je ziet het vaker: wanneer een migrant naar een ander land trekt, beseft hij niet wat de consequenties voor de kinderen zijn. Die groeien in een ander land op. Ze worden beïnvloed door de omstandigheden in het nieuwe land en zijn daarom ook anders dan hun ouders. Wanneer de ouders op latere leeftijd terug willen keren naar hun geboorteland, blijven de kinderen meestal in Nederland.’

Voel je je Nederlander?
‘Ik ben een Chinees-Nederlandse filmmaakster. Ik heb twee paspoorten en ik zou niet willen kiezen. Ik ben loyaal aan dit land dat me veel heeft gebracht. Ik betaal belasting en voel me echt Nederlander, maar ik ben ook Chinees. Dat kun je niet van me afnemen. Ik voel me ook verwant met de tweede generatie. Bijna allemaal hebben we conservatieve ouders met een restaurantverleden. Maar we zijn ons ook bewust van onze eigen identiteit. Chinezen zijn er trots op dat ze voortkomen uit een eeuwenoude beschaving. Wanneer je trots bent op je eigen land, benader je het nieuwe land denk ik met heel andere ogen. Als je trots bent op het verleden, kun je beter met het heden overweg.’

In de kunst- of de filmwereld, maar ook in de politiek kom je weinig Chinese Nederlanders tegen.
‘Dat klopt. We krijgen wat ik een VVD-opvoeding noem: hard studeren, hoge cijfers halen en dan een baan kiezen met een flink salaris en veel status. En dan kies je niet voor de kunstensector. Ik heb zelf eerst Economie en vervolgens Communicatiewetenschappen gestudeerd. Daarna ben ik de televisiewereld ingerold. Toen kreeg ik de mogelijkheid een eigen film te maken waarvoor ik heel onverwacht een Gouden Kalf-nominatie kreeg. Vervolgens ben ik verder gegaan met het maken van films. De rode draad in mijn werk is altijd de zoektocht naar een eigen identiteit. Dat kan over personen gaan, maar ook over bedrijven, zoals de Hema.’

Hoe ervaar je als Chinese Nederlander het integratiedebat?
‘Dat gaat deels langs me heen. Misschien komt dat ook wel omdat de Chinezen een relatief stille gemeenschap vormen. Niemand heeft last van ons, we passen ons aan en doen alles zoals het hoort. Ik heb er soms wel eens last van dat mensen bijna vergeten dat ik Chinees ben. Aan de ene kant is dat fijn, maar aan de andere kant ben ik blijkbaar zo goed geassimileerd dat een belangrijk gedeelte van mij niet gezien wordt.’

Wil je zelf nog migreren?
‘Vroeger wilde ik dat nog wel, maar nu niet meer. Ik blijf nu lekker in Nederland.’

‘We willen rechtvaardigheid, ontwikkeling en erkenning’

0
‘Diversiteitsbeleid in de praktijk is nu vooral het uitspreken van ambities in rapporten’, zegt Antoin Deul.

NiNsee (Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis) is een kennis- en onderzoekscentrum over het Nederlandse slavernijverleden en de gevolgen daarvan voor de hedendaagse samenleving. Het instituut was betrokken bij het tot stand komen van het Nationaal Monument Slavernijverleden en organiseert jaarlijks het festival Keti Koti. Antoin Deul is sinds vorig jaar directeur van het instituut. Hij wil de patstelling rondom het collectieve bewustzijn over het slavernijverleden doorbreken. De Kanttekening sprak hem over zijn ambities.

Voel je al beweging in jouw ambitie om de erkenning van het slavernijverleden meer inclusief te maken?
‘Ik zie bij witte instituties wel een groeiende interesse om meer te weten en ook om er iets mee te doen. Neem het Rijksmuseum, daar zijn ze zich nu heel bewust dat men wat moet doen met het eurocentristische verhaal dat daar wordt verteld over de koloniën. En ja, de Zwarte Piet-discussie heeft absoluut wat in beweging gezet in de maatschappelijke bewustwording over racistische mechanismes in het verleden en nu.’

Betekent dit bewustzijn ook dat dit soort organisaties zelf wat gekleurder worden?
‘Nee, helaas. De statistieken tonen aan dat wat het personeelsbeleid betreft muurvast zit. Daarbij wordt de vraag ‘waar haal je ze vandaan?’ vaak opgevoerd als reden. Feit is dat veel jongeren met een migratieachtergrond studies gaan doen waar ze geld mee kunnen verdienen. Ze hebben niet de luxe om zich te scholen in vakgebieden waar minder gemakkelijk geld te verdienen is. Toch komen ook mensen met een migratieachtergrond die wel studies hebben gedaan in een culturele richting ook nauwelijks terecht op sleutelposities in de culturele sector. Diversiteitsbeleid in de praktijk is nu vooral het uitspreken van ambities in rapporten. Dus wil je echt iets veranderen, dan zou je misschien toch aan quota’s moeten denken. We hebben eigenlijk alles wel geprobeerd inmiddels, zonder resultaat.’

Je zei ooit ‘onze geschiedenis is niet begonnen in slavernij, het is beter onze rijkdom te vieren, onze geschiedenis, kunst, cultuur en economie’. Moeten we dan denken aan een historische verheerlijking van het pre-Europese Afrika, een beetje zoals de laatste decennia is omgegaan met de Nederlandse geschiedenis?
‘Het is een expliciete keuze geweest in 2016 om een Black Achievement Month in te stellen in plaats van een Black History Month. Het was een eclatant succes. Allerlei debatten activiteiten hebben we georganiseerd. Alles zat eigenlijk altijd wel vol, met een heel divers publiek. Dit jaar in oktober gaan wij de rijkdom van onze cultuur wederom vieren. De opening van de Black Achievement Month zal dit jaar spetterend van start gaan op 1 oktober in de Stadsschouwburg Amsterdam.’

Een veel gehoord argument om de trans-Atlantische slavernij te relativeren is het feit dat er in Afrika en elders op de wereld ook slavernij voorkwam.
‘Verschillende soorten slavernij kwam overal voor. Ook in het Midden-Oosten en ja, ook in Afrika. Als je een schuld had of een oorlog had verloren, dan kon je tot slaaf worden gemaakt. Maar het was echt een fundamenteel ander type slavernij in Afrika. Tot slaaf gemaakten in Afrika konden uiteindelijk wel vrij komen. Hun kinderen werden geen slaaf. Uiteindelijk ging men min of meer op in de samenleving. Ze werden niet gedehumaniseerd, zoals tijdens de trans-Atlantische slavernij waarbij Afrikanen als een biologisch lager soort mens werden gezien. Europeanen linkten het aan allerlei rassentheorieën. Alleen daarom al kun je het kwaad en de gevolgen van de trans-Atlantische slavernij niet vergelijken met andere vormen van slavernij.’

Aandacht voor het slavernijverleden is nodig. Maar wat doet een eenzijdig narratief van zwart slachtofferschap en wit daderschap met het zelfbeeld van zwarte en witte mensen?
‘Ik snap wat je bedoelt. Maar ten eerste is het gewoon een onderdeel van de geschiedenis. En de situatie nu is: het ene deel willen we graag een grotere plaats geven in het collectieve geheugen, zoals de successen van de Vereenigde Oostindische Compagnie en de Tweede Wereldoorlog. En het andere deel, onze misdaden in de koloniën, de slavernij, daar hebben we het liever niet over. Juist dat deel dat zo’n enorme impact heeft op de wereld van nu. Ik snap dat slachtofferschap niet iets is waar je in moet blijven hangen, maar het trauma moet eerst verwerkt worden door onze samenleving. Dat is een proces met verschillende fases, zoals je dat ook hebt met rouwverwerking. Erkenning is de fase waar we nu in zitten. Het kwaad moet benoemd worden, zonder mitsen en maren. We moeten door die pijn heen. Dan pas kunnen we een vervolgstap maken.’

Een andere blinde vlek in ons nationaal bewustzijn is, denk ik, de eeuwenlange sociaal-economische onderdrukking en uitbuiting van de Nederlandse onderklasse. Zou een verbinding van die twee onderdrukkingsgeschiedenissen een manier kunnen zijn om de strijd voor erkenning van onderdrukten meer inclusief te maken?
‘In de Verenigde Staten is heel vaak geprobeerd om de emancipatie van Afro-Amerikanen te koppelen aan de klassenstrijd van Amerikaanse witte arbeiders. Angela Davis (Amerikaanse filosofe, schrijfster en politiek activiste, red.) heeft daar veel over geschreven. Destijds is het mislukt, maar ik denk dat je het zeker kunt proberen. Intersectionaliteit noemt men dat nu. De strijd voor homo- en vrouwenrechten koppelen aan anti-racisme. Ik denk dat daar een taak ligt voor andere maatschappelijke organisaties. Wij als NiNsee zijn echt gericht op de trans-Atlantische slavernij. Het is onze hoofdtaak om daar aandacht aan te besteden en een verbindend podium te creëren.’

In 2013 stopte de subsidie. Wat was daar de aanleiding voor?
‘Halbe Zijlstra heeft destijds de stekker eruit getrokken, zoals bij veel culturele instellingen. Te gek voor woorden. Maar de gemeente Amsterdam heeft de laatste jaren een instandhoudingssubsidie beschikbaar gesteld. Van Lodewijk Asscher hebben we vijf ton projectsubsidie gekregen voor twee jaar. Sinds ik ben aangetreden zijn we direct in gesprek gegaan met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Verenigde Naties hebben 2015 tot 2024 uitgeroepen tot het decennium voor mensen van Afrikaanse herkomst. Nakomelingen van Afrikanen worden overal waar ze zijn terechtgekomen, achtergesteld. Zij krijgen nu hun plek: rechtvaardigheid, ontwikkeling en erkenning zijn de speerpunten.’

‘Ineens wist ik: ik hou van Nederland’

0

De Kanttekening vroeg vijf ‘nieuwe’ Nederlanders wat vaderlandsliefde voor hen betekent.

Vaderlandsliefde kan betekenen dat je juicht als je land een doelpunt maakt op het wereldkampioenschap voetbal, maar het kan ook betekenen dat je je leven wil geven voor dat land. Nieuwe Nederlanders kunnen twee landen kiezen waar zij trots op zijn: Nederland en hun herkomstland. De Kanttekening vroeg enkele weken geleden zes ‘nieuwe’ Nederlanders wat vaderlandsliefde voor hen betekent. Deze week deel twee.

Ubaldo Sichi (65, Florence, Italië)

‘Ik woon in Nederland sinds 1975. Als tiener trok ik door Europa en van alle steden beviel Amsterdam mij het beste. Ik had een beetje genoeg van Italië. Ik wilde kunstenaar worden, maar in Italië heb je dan weinig perspectief. Ik deed toelatingsexamen voor de Gerrit Rietveld Academie en werd aangenomen. Ik ontmoette Riek, een Nederlandse vrouw, Friezin nog wel. Betrouwbaar, maar ook koppig.

Of ik mij meer Nederlander of Italiaan voel? Ik voel mij geen van beiden, maar een aantal ‘Nederlandse’ karaktertrekken had ik al. Ook in Italië was ik altijd al de man die vijf minuten te vroeg kwam op afspraken. Wat betreft het eten ben ik echt van de Italiaanse keuken. Ik heb Nederland wel zien veranderen wat betreft eten. Als ik een aubergine wilde, destijds, moest ik naar een specialist. Hetzelfde geldt voor koffie. Ik moest altijd lachen als ik een bordje zag met ‘verse koffie staat klaar!’ Voor een Italiaan is dat vanzelfsprekend.

Wat betreft het omgaan met mensen: moeilijk te zeggen. Maar wat ik heel mooi vind aan Nederland is dat je hier dingen kan bereiken zonder connecties. Het is mij hier gelukt om een goede galerie te vinden zonder recommandatie. Dat is echt onmogelijk in Italië.

Voor de Europese verkiezingen mag ik kiezen of ik voor Nederland of Italië stem. Ik heb steeds gestemd voor de Italiaanse verkiezingen, tot het referendum van Matteo Renzi. De laatste tijd moet ik vrienden in Italië vragen hoe het ook al weer zit met de politiek. Dat is er de laatste jaren ingeslopen. De Italiaanse media zijn te langdradig en te emotioneel om goed te volgen. De tv is meer op zoek naar emotie dan feiten. Niet te doen eigenlijk. Is er ergens een ramp gebeurd, dan moeten er tranen op de buis. In Nederland vraagt men: wie gaat het betalen? Ik vind beide een beetje overdreven.

Mijn vaderland vervaagt een beetje. Mijn moeder en mijn zus wonen er nog. Ik ga twee keer per jaar terug. Ik heb weinig Italiaanse vrienden, hooguit twee of drie. Vroeger waren dat er meer. Sommige Italianen, vooral uit de linkse hoek waar ik me ook bij schaarde, blijven heel hun leven hetzelfde. Alleen maar felle politieke discussies, zeuren over wat er allemaal slecht is. Daar had ik op een gegeven moment geen zin meer in. Ik kan het hier het beste vinden met mensen die dat ook hebben met hun eigen land, mensen die uit hun eigen groep zijn gestapt door veel te reizen of door een buitenlandse partner te kiezen.

Mijn dochter Alessandra heb ik tweetalig opgevoed. Ze heeft veel Italiaanse cliënten in haar praktijk. Ze kent beide culturen, spreekt ook de taal. Het viel haar op dat Italianen in Nederland vaak naar andere Italianen trekken afkomstig uit dezelfde streek. Dat ‘campanilismo’, het gevoel van eigen parochie eerst, daar heb ik mij altijd van proberen af te zetten. Al houd ik van het Florentijnse dialect, een soort oer-Italiaans, en ik ben trots op de Renaissance. Maar soms is een grote geschiedenis ook een grote last. Je bent er altijd mee bezig. Voor die last ben ik altijd gevlucht. En toch. Misschien ontkom ook ik er niet aan. Ik voel me meer Florentijn dan Italiaan.’

Paul Carroll (39, Perth, Australië)

‘Ik ben geboren in Perth, in het westen van Australië. De eerste vijf jaar van mijn leven woonde ik in Laverton, een klein dorpje, met een paar honderd mensen. Rode woestijn, blauwe lucht, eindeloze horizon, de echte outback.

Uiteindelijk ging mijn vader, werkzaam in de mijnsector, graven in Finland en kwamen wij op mijn zestiende in Amstelveen terecht. Ik vond het geweldig. In Perth zat ik op een heel grote school, met veel geweld. Ik voelde mij niet veilig. Hier kwam ik terecht op een kleine dure internationale school met weinig kinderen.

Op mijn achttiende ging ik terug naar Perth om te studeren, milieuwetenschappen, na de studie ging ik terug naar Nederland, naar Amsterdam.

Ik heb mij altijd meer Australiër gevoeld dan Nederlander. Een vreemd gevoel. Want als ik de accenten hoor bij de luchthavens in Australië, dan word ik al een beetje misselijk.

Dan denk ik: oh nee, zit ik weer tussen die mensen! Maar dat heb ik ook in Nederland. Toch vind ik de mensen in Nederland meer bij mij passen. Dat komt misschien omdat ik hier langer ben geweest als volwassene. Maar misschien ook omdat ik in Amsterdam heb gewoond. Omdat Amsterdam beter past bij mijn persoonlijkheid. De macho mannenwaarden van Australië passen niet helemaal bij mij. Iedereen houdt er van sport. In Amsterdam is het allemaal wat intellectueler, al is dat ook geen afspiegeling van Nederland.

Eind dit jaar emigreer ik met mijn vrouw, zoon en dochter terug naar Australië. Voor de ruimte. Dat gun ik mijn kinderen. Maar ook omdat wij graag thuisonderwijs willen geven. Dat is bijna niet mogelijk in Nederland. Mijn vrouw wil ook de stad uit, maar niet in Nederland. We gaan naar Hobart, Tasmanië. Daar woonden vroeger heel stoute mensen.’

Caroline Brésard (Linselles, Frankrijk)

‘Als kind was ik heel trots op mijn land. Frankrijk was alles. Trots op mijn ouders en zusjes. Dat is een natuurlijk instinct. Een kind moet trots zijn, het is ook een vorm van hechten. Ik was ook trots op mijn taal. Je wist als kind ook niet veel van andere landen. Je leerde over Jeanne d’Arc, Napoleon en alles op tv was nagesynchroniseerd. Ik woonde tot mijn vierentwintigste in Frankrijk. Op vakantie naar de Azoren ontmoette ik de vader van mijn dochter die Nederlander was.

Toch wist ik wel wat van Nederland voordat ik er terechtkwam. Nederland heeft altijd als voorbeeld gediend voor Frankrijk. De architectuur, het sociaal beleid, de kunst, hoe jullie met de boeren omgingen en hoe jullie je politie en politiek democratisch organiseerden. Op heel veel niveaus wisten wij heel veel over Nederland. Toen ik hier kwam dacht ik ‘goh, niet alles is hier perfect’. Ik schrok er vooral van hoe men hier dacht over ons. ‘Frankrijk is een mooi land, maar er wonen zo veel Fransen.’ Men vond ons chauvinistisch. Ik vond dat een beetje onheus en tactloos. Ik dacht dat Nederlanders geen gevoelens hadden. Iedereen is zo direct en zakelijk. Een vriendin zei tegen mij ‘Nederlanders hebben wel gevoel, maar ze tonen het niet’.

Het heeft mijn Franse identiteit niet sterker gemaakt, maar het was wel een enorme cultuurschok. Ik was geïnteresseerd in alles. Maar ja, Frankrijk bleef in mijn hart: het eten is beter, betere manieren, minder lomp, mensen waren niet zo aardig tegen mij, vond ik.
Ik zeg altijd ‘ik ben Française geweest’. Ik had jarenlang zo veel heimwee. Als ik naar Frankrijk was geweest, kwam ik heel teleurgesteld terug. Ik had altijd een maand nodig om te wennen aan Nederland. Ik ging daarom steeds minder vaak terug naar Frankrijk. Gewoon om dat gevoel, dat gemis te voorkomen.

Mijn echte keuze voor Nederland is vijftien jaar geleden gemaakt, tijdens Sail. Ik was bij het Wilhelmina-Dok aan het wachten, met een vriendin. Ik kan mij die avond goed herinneren. De stad was zo liefelijk. Ik was zo gelukkig. Al die lieve mensen, die prachtige organisatie. Ineens wist ik: ik hou van Nederland. Mijn hart was die avond Nederlands geworden. De stad had zich geopend.

Ik ben hier echt gelukkig, terug naar Frankrijk gaan durf ik niet. Mijn band is ook een beetje gebroken toen mijn moeder zestien jaar geleden overleed. Mijn vader en broer waren al dood toen. Ik voelde toen, na haar overlijden, dat mijn band met Frankrijk echt was gebroken. Ik stond op het perron en ik voelde het.

Ik ben een ander mens geworden in Nederland. In Frankrijk kon ik niet altijd mijzelf zijn. Mijn ouders waren heel kritisch over alles en iedereen, dat is ook wel Frans, zeuren en kritisch zijn over alles. In Nederland had ik dat niet, mijn vriend toen, Piet, de vader van mijn dochter, had dat meteen door. Ik ben Nederland daarom wel dankbaar. Het was de breuk met mijn Franse familie, waardoor ik hier zelf iets kon opbouwen. In Frankrijk was alles bepaald door mijn achtergrond en familie. Nee, ik zou nooit meer terug gaan.’

Kendreth Odor (37, Oranjestad, Aruba)

‘Ik ben geboren in Oranjestad, maar opgegroeid in Piedra Plat, een wijk midden op het eiland, dichtbij de Hooiberg. Ik ben naar school gegaan in Oranjestad en daarna voor mijn studie naar Nederland gekomen.

Arubaan zijn betekent voor mij: liefde hebben voor waar je vandaan komt. Niet bang zijn om te zeggen wat onze tradities en cultuur zijn. Ik geef het ook door aan mijn kind. Onder andere door de taal.

Aruba is in de loop der jaren wel veranderd. Als ik kijk naar mijn jeugdjaren heb ik goede momenten gehad. Na school bij oma en opa. Je hebt een bepaalde vrijheid op Aruba. Woon je buiten dan kun je spelen op de rotsen. Maar je kon ook op straat spelen in de stad waar mijn andere opa woonde.

Eten is voor mij denk ik het belangrijkste van de unieke Arubaanse cultuur. De producten van het land, zoals kip, vis, cabrito en groenten, en de zee, zoals pisca cora en calco. Ik houd erg van de echte traditionele Arubaanse gerechten.

En dan nog de muziek en dans, zoals terra dera gaiy, baile di sinta en dande. En natuurlijk het carnaval. Oude dansen die bijna niet meer worden gedanst, maar die ik wel van mijn ouders heb meegekregen. Het zijn de culturele tradities die voor mij nog altijd mijn Arubaanse identiteit bepalen. Gewoon omdat je ze echt niet ergens anders vindt, zolang je het niet zelf doorgeeft.

Ik zit al de helft van mijn leven hier in Nederland, maar mijn Arubaan-zijn heeft puur te maken met de vorming die je krijgt van huis uit. Als men mij hier aanspreekt als Antilliaan zeg ik ook altijd dat ik Arubaan ben. Als mensen een negatieve opmerking maken over het eiland zal ik er ook altijd wat van zeggen. Volgens de papieren ben ik Nederlander, want geboren op Nederlands grondgebied. Ik voed mijn dochter, die half Nederlands is en gewoon hier opgroeit, ook tweetalig op. Ik zing graag kinderliedjes met haar in het Papiaments.

Ik weet niet of ik ooit terug zal gaan. Voor mijn werk zit ik hier, maar ik ben ook bang dat ik mij op het kleine eiland gekooid ga voelen. Toch hoef ik er voor mijn gevoel niet te wonen om mij toch Arubaan te voelen. Ik hang mijn Arubaanse vlag nog steeds ieder jaar uit als het 18 maart is, de dag van vlag en volkslied.

Natuurlijk, ik zou een betere Arubaan zijn als ik daar zou wonen en zou bijdragen aan de economie. Maar op mijn manier, door hier connecties te leggen voor Aruba, doe ik dat misschien ook wel. Misschien ga ik terug als ik oud ben. Maar dan moet ik genoeg geld hebben verdiend, want voor young professionals als ik zijn de carrière kansen in het buitenland vooralsnog groter.’

Andrea Daza, (35, Bogota, Colombia)

‘Afgelopen zondag was ik met mijn man op een Colombiaans filmfestival. Ik zag er een film van Leon Verheul, een documentaire over Jules Deelder in Colombia. Die man zat alleen maar te vertellen over drugs. Ik werd zo boos. Mijn man moest mij echt tot rust manen. Op zo’n moment voel ik dat ik een soort ambassadeur van Colombia wil zijn. Ik wil praten over het eten, de zee, bloemen, niet over de drugs.

Colombiaan zijn betekent voor mij: een rijke cultuur. Gelukkig en sociaal zijn, leven in een warm land waar alles zomaar beschikbaar is en het eten goedkoop is.

Wat Colombia anders maakt dan de omringende landen? Misschien zijn de verschillen tussen de regio’s van het land wel groter dan die met de buurlanden.

Amsterdam is supergaaf. Maar we missen onze familie in Colombia heel erg. We voelden ons wel als toeristen in Colombia onlangs. Dat was wel heel raar. We hadden geen huis. Dus het voelde niet als thuis. Maar hier ook niet. Terwijl het hier wel zo zou moeten voelen en daar ook eigenlijk.’

‘Het slavernijverleden zit in mij’

0

Overal in het land is afgelopen zaterdag de afschaffing van de slavernij gevierd en zijn de slachtoffers herdacht met het festival Keti Koti. De Kanttekening sprak de initiatiefnemer van de Keti Koti-tafel, Mercedes Zandwijken.

Het is een niet meer weg te denken onderdeel van Festival Keti Koti: de Keti Koti-tafel. Keti Koti is Sranantongo voor ‘ketenen gebroken’. Zwarte en witte Nederlanders gaan met elkaar in gesprek over hoe de slavernij doorwerkt in de hedendaagse samenleving. Bedenker Mercedes Zandwijken organiseerde er dit jaar vier. ‘Eén van de redenen waarom ik met de Keti Koti-dialoogtafels begon, is omdat er alleen zwarte mensen naar de herdenking kwamen. Te gênant voor woorden. De burgemeester was er wel, de premier is ook wel eens gekomen, maar in de samenleving leefde het niet.’

Wat doe je aan een Keti Koti-tafel?
‘De tafel wordt geopend door een koor dat treurliederen zingt. Die werden al gezongen door onze voorouders als ze op het veld werkten of als er iets droevigs was gebeurd. Om de pijn van het verleden te verzachten, smeren we de pols van onze tafelgenoot, zwart bij wit en wit bij zwart, met een klein beetje kokosolie in. Dat symboliseert het wegwrijven van de pijn uit het verleden die in het heden nog gevoeld wordt. En we kauwen op een stukje bitter hout dat staat voor de bittere smaak van het slavernijverleden. Dan volgt een heel scala aan vragen over persoonlijke ervaringen met buitengesloten worden en discriminatie, maar ook over bijvoorbeeld witte privileges en het tonen van burgermoed. Zo krijg je een inkijkje in wat het betekent om zwart te zijn. Jij hoort misschien wel voor het eerst een zwarte vrouw vertellen over racisme. Wat dat met haar doet en met haar gezin. En omgekeerd krijgt zwart een inkijkje in wat het betekent om wit te zijn.’

Hoe kwam je op dit idee?
‘Mijn partner is joods. Toen ik voor het eerst bij hem aan de sedertafel zat, de traditionele maaltijd met Pesach, besefte ik het belang van het reflecteren op je geschiedenis. Eén van de rituelen is dat een kind vraagt ‘waarom zijn we hier bijeen?’ De vader of moeder vertelt dan over de slavernij drieduizend jaar geleden en de uittocht uit Egypte. Een ander ritueel is het eten van mierikswortel. Als je dat proeft springen de tranen je in de ogen want het is zo scherp. Het staat symbool voor de tranen die geplengd zijn door de voorouders die tot slaaf waren gemaakt. En toen ik dit zo meemaakte, besefte ik dat ik jaloers was. Ik had thuis ook over ónze slavernijgeschiedenis willen horen, maar er waren geen verhalen of rituelen om de slavernij te herdenken, er was niets.’

Werd in je familie niet over de slavernij gesproken?
‘Nee. Ik heb lang gedacht dat onze familiegeschiedenis pas in de Tweede Jan Steenstraat begon, waar ik ben geboren. Daar beginnen mijn familieverhalen. De aankomst van mijn ouders uit Suriname die zich er in 1960 vestigden. Nog een flard over de boottocht. Maar alles wat daarvoor gebeurde, ik weet het niet. Dat hoor ik ook van leeftijdsgenoten. Ik ben nu bijna zestig, zij hebben ook geen verhalen. Ik denk dat het is zoals bij de joodse gemeenschap na de Tweede Wereldoorlog. Je wilt niet meer terugdenken aan die pijnlijke vernederende geschiedenis. Daarom is er zo’n stilte ontstaan binnen de eigen gemeenschap. Natuurlijk hebben de witte Nederlanders het ook niet willen onthouden.’

Denk jij regelmatig aan de slavernij?
‘De psychiater Glenn Helberg heeft een keer gezegd ‘het slavernijverleden zit in mij’. Dat voel ik ook zo. Ik ben een sterke vrouw. Ik weet niet beter dan dat je altijd weer verder moet, dat heb ik meegekregen van mijn moeder, en zij van haar moeder. En dat geef ik ook weer door aan mijn kinderen. Al lag je te creperen op de grond, dat laatste suikerriet moest van het veld af. Als mijn voorouders niet opstonden, werden ze misschien doodgerammeld. En omdat je geacht wordt om heel sterk te zijn, word je ook niet zo gemakkelijk geliefkoosd. Mijn kinderen hebben ook wel eens gezegd ‘mam als wij vielen en onze knieën geschaafd hadden, dan had je daar bijna geen aandacht voor’. De Amerikaanse sociologe Joy Degruy doet onderzoek naar de trauma’s die van generatie op generatie worden doorgegeven binnen de zwarte gemeenschap. Er zijn zo veel patronen die terug zijn te voeren op de slavernij. Bij Surinaamse Nederlanders is het niet ongebruikelijk om tijdens de opvoeding de wil van het kind te breken. Ze eisen extreme gehoorzaamheid. Als een slavenhouder zegt, die vruchtenboom daar, aan het eind van de middag liggen alle vruchten in deze mand, dan kun je niet zeggen bekijk het even, doe het zelf. Maar zo’n opvoeding gaat ten koste van je autonomie en zelfontwikkeling. Het maakt het moeilijk om je later te manifesteren. Het stereotypebeeld van de Surinaamse moeder die schreeuwt tegen haar kinderen, dat bestaat echt helaas. Het heeft onder andere te maken met dat Surinaamse mensen aan het eind van de werkdag in wilde paniek en angst de namen van hun kinderen schreeuwden. Elke dag als ze terugkwamen van de velden kon hun kind verkocht zijn.’

Hoe vind je dat de buitenwereld omgaat met het slavernijverleden?
‘Hoe langer ik met dit onderwerp bezig ben, hoe sterker ik er een gevoel van vervreemding door krijg. Ik heb het gevoel te moeten knokken om een stuk van mijn identiteit te mogen adresseren binnen de samenleving. Met de kans dat je daarop aangevallen of afgerekend wordt. Sylvana Simons is daar een voorbeeld van. Je mag wel meedoen in Nederland, maar je mag geen opinie hebben die de geschiedenis benoemt zoals die werkelijk is.’

Waarom leeft de herdenking van de slavernij niet zo?

‘Het wordt niet onderwezen, de overheid vindt het niet belangrijk. In Nederland zijn er zo’n drieduizend monumenten om de Tweede Wereldoorlog te herdenken. Daarvoor zijn er allerlei fondsen en speciale instellingen in het leven geroepen. Dat heeft te maken met invloed en macht en met het feit dat we slachtoffers waren. Geen daders zoals bij de slavernij. De daderrol herdenk je liever niet.’

De meeste Nederlanders zullen zich geen dader voelen. Ze hebben geen link met de slavernij, hun voorouders waren geen slavenhandelaren.
‘Nee, maar we plukken wel de vruchten van de welvaart uit die periode. We hebben een enorm kapitaal weten op te bouwen door de koloniale handel in kruidnagel, nootmuskaat, koffie en cacao. Hele gebieden zijn leeggeroofd.’

Moet de overheid haar excuses aanbieden voor de slavernij?
‘Ja, ik vind van wel. Dat is beschaafd.’

En herstelbetalingen?
‘Ik vind het belangrijk dat er iets wordt neergezet dat symbool staat voor die herstelbetaling. Als ik kijk naar de joodse gemeenschap, daar was na de Tweede Wereldoorlog een enorme behoefte aan traumabehandeling. Daarvoor is destijds onder andere het Joods Maatschappelijk Werk opgericht. Joden mochten tegen vergoeding in psychotherapie. Ook de derde generatie maakt daar nog gebruik van. In de zwarte gemeenschap worden ook nog steeds trauma’s doorgegeven. Dat heeft een verwoestende werking op hoe zwart en zwart en zwart en wit met elkaar omgaat. Ik zou het heel erg aanmoedigen als er een instituut voor geestelijk maatschappelijk werk voor zwarten zou komen. Om voor die pijn, waar veel zwarte mensen nog mee rondlopen, een adequaat hulpverleningsaanbod te hebben.’

Wat bedoel je met verwoestende werking?
‘Samenwerken tussen zwarte mensen onderling is een probleem. Er is een gebrek aan vertrouwen. Tijdens de slavernij waren er veel rangen en standen. De lichtgekleurden mochten binnen werken, de donkere mensen zwoegden op het veld. Later in de koloniale tijd zaten de lichtgekleurden op kantoor en werkten de zwarten in de wasserij. Er is veel jaloezie. Dat komt ook omdat er maar mondjesmaat zwarte mensen worden toegelaten in het establishment van de samenleving. Als het een zwart persoon lukt om op een plek te zitten die van enige macht en invloed is, dan voelt hij de ogen in de rug. We vinden het lastig elkaar te steunen in moeilijke tijden. De zwarte samenleving is voor een deel ontwricht geraakt en gebleven. Eénoudergezinnen, Surinaamse moeders die in hun eentje de kinderen grootbrengen, dat heeft ook zijn oorsprong in die slavernij.’

Wat is het verband?
‘Er mocht geen gezinsvorming plaatsvinden in de plantage-economie. Dat zou de tot slaaf gemaakten moeilijk aanstuurbaar maken en ten koste gaan van de productiviteit. Mannen moesten weer kinderen maken bij andere vrouwen om het aantal slaven te vergroten. De zwarte man was een werktuig. Die hele identiteit van de verantwoordelijke vader werd kapotgemaakt of niet tot wasdom gebracht. Dat is van generatie op generatie overgegaan. Ik vind het verdrietig dat die gezinsstructuur zo is geworden. Ik zeg niet dat het nucleaire man-vrouw-gezin alles is, maar een vader die niet aanwezig is bij de opvoeding van zijn kinderen stamt echt uit die periode.’

‘Durf fouten te maken’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: de Japans-Nederlandse Ai Hashimoto (30).

Wat doe je?
‘Momenteel besteed ik al mijn tijd aan het inrichten van mijn afstudeerexpositie. Na mijn studies Biologie in Tsukuba en Culture and Development Studies in Leuven, rond ik nu mijn studie Autonome Kunst af aan de Kunstacademie van Den Haag. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat ben ik nu bezig met opbouwen. Het onderwerp van mijn tentoonstelling is de door mij bedachte mythe Pink Tsunami. Die is gebaseerd op droombeelden die in me opkomen, wellicht beïnvloed door de tsunami die Japan trof in 2011. Zoals in de Bijbel de zondvloed van Noach een mythologisch verhaal werd, heb ik de gebeurtenissen in Japan aangegrepen om ook een mythe te scheppen rondom die ramp. Op dat moment was ik in Nederland, maar mijn familie en vrienden waren daar natuurlijk. Gelukkig liep het voor hen goed af.’

Waar wil je heen?
‘Allereerst wil ik een plek veroveren binnen de kunstwereld. Daarnaast wil ik een graphic novel maken over mijn Pink Tsunami-verhaal. Ik wil dat doen aan de hand van beelden, dus zonder tekst. Ik wil daarin heel het verhaal laten zien: van het begin van de grote ramp tot het moment dat alles verdwijnt. Dat er vervolgens een poppetje met een paddenstoelenhoofd uit de lucht komt vallen die een nieuwe wereld bouwt. Het raakt aan de actualiteit, religie en de grote verhalen uit de geschiedenis van de mensheid. Waar ik dit doe, is niet zo belangrijk. Ik heb op meerdere plekken in de wereld gewoond, omdat ik nog kort voor deze studie werkte voor milieuorganisaties. Mijn eerste studie in Japan was Biologie, omdat ik, zoals een gehoorzame Japanse dochter betaamt, deed wat mijn ouders zeiden en niet mijn hart volgde. Later ben ik wel mijn hart gaan volgen. Ik wilde van kinds af aan al kunstenaar worden. Nu zijn mijn ouders supertrots op me, mijn moeder is onlangs zelfs nog komen helpen.’

Heb je een kruiwagen?
‘Jazeker. Medestudenten hielpen me op weg in mijn eerste jaar op de academie. Maar ook leraren waren belangrijk. Toen ik hier kwam zat ik echt gevangen tussen twee culturen. Er zijn echt grote verschillen tussen Japan en het Westen. Vooral de docenten hielpen me de juiste mix te vinden tussen de oorspronkelijkheid van de Japanse cultuur, mijn eigen originaliteit, karakter en de manier waarop er in het Westen naar kunst en filosofie wordt gekeken. Daarnaast is mijn familie natuurlijk altijd op de achtergrond een belangrijke steun geweest.’

Zijn er beren op de weg?
‘De kunstwereld in Japan is anders dan die in het Westen. Daardoor kun je denken, zoals ik, dat het erg moeilijk is je daar tussen te wurmen. Ik heb dan ook, zeker in het begin, behoorlijk aan mezelf getwijfeld. Toch moet je je niet laten afleiden door dat soort gedachtes. Je moet gewoon datgene doen wat je wil doen. En niets anders. Houd vertrouwen, doe het. Voordat ik aan de Kunstacademie begon, nam ik ontslag van een goed betaalde baan in Nederland. Dan moet je vertrouwen hebben én houden dat het goed komt. Het heeft zich inmiddels wel terugbetaald.’

Heb je tips?
‘Die sluiten aan op wat ik net zei: vertrouw op jezelf, maak fouten, durf fouten te maken, dan kom je er vanzelf. In Japan is kunst traditioneler, hier is het conceptueler. Ik heb me daaraan over gegeven en zo de manier van denken eigen gemaakt. Doorzetten is dan ook erg belangrijk. Zo, maar nu ga ik mijn afstudeerwerk verdedigen tegenover de commissie die het beoordeelt.’

In Israël is alles politiek

1

Wanneer je op vakantie gaat naar Israël kun je je voornemen om je níet met politiek bezig te houden, maar de kans dat dit daadwerkelijk lukt is nihil. Toen ik twee weken geleden op het vliegtuig naar Tel Aviv stapte, beloofde ik mezelf plechtig dat ik aan niets anders zou denken dan de bruiloft van mijn nicht, familie en het strand. De eerste twee dagen lukte dat aardig, maar op de derde dag ging het mis. Samen met mijn vriend bracht ik een bezoek aan Jeruzalem, waar we lunchten met enorme hoeveelheden hummus, een wandeling maakten door de christelijke wijk en een bezoek brachten aan de Klaagmuur in de Oude Stad. Eigenlijk wilde ik graag naar de islamitische wijk, maar onze gids raadde dat af, omdat ze meende dat daar af en toe opstootjes plaatsvonden tussen joden en moslims tijdens de ramadan. Ik vond dat nogal paranoïde en vroeg me af of de gids bevooroordeeld was tegen Arabieren en ons daarom niet wilde meenemen.

Op de terugweg naar het busstation bleek een belangrijke verkeersader te zijn afgesloten door de politie. De agenten zagen er gespannen uit en maanden ons om zo snel mogelijk de andere kant op te lopen. Op internet las ik tot mijn grote schrik dat er een aanslag was gepleegd op nog geen tweehonderd meter bij ons vandaan: in de islamitische wijk hadden drie Palestijnen op Israëlische politieagenten ingestoken met messen. Eén van de agenten, een vrouw van 23 jaar, overleed aan haar verwondingen. De drie aanslagplegers werden doodgeschoten door omringende soldaten.

Eenmaal in Tel Aviv leek het alsof er niets was gebeurd. Het leven ging door zoals altijd. Men was klaarblijkelijk al gewend aan dit soort gebeurtenissen. De terrassen zaten bomvol, de rooftop party’s werden niet afgezegd en voor de hipste restaurants stonden ellenlange rijen. Pas de volgende ochtend merkten we dat het politieke circus wel degelijk was losgebarsten, zoals viel te lezen in alle Israëlische kranten. IS claimde de aanslag als eerste, maar even later claimde ook Hamas de aanslag ‘van de drie heldhaftige martelaren’. De Israëlische premier Netanyahu was vooral boos op president Abbas van de Palestijnse Autoriteit, omdat hij volgens hem de aanslag niet veroordeelde. Hij ging zelfs zo ver door te zeggen dat ‘deze houding van Abbas aangeeft dat er geen serieuze partner voor vrede aan Palestijnse kant is’. Hij ging meteen over tot represailles: vanwege de ramadan hadden 350 Palestijnen van de Westoever visa gekregen om Jeruzalem te bezoeken. Die werden per direct ingetrokken.

Soms koester ik de ijdele hoop dat er ooit nog een oplossing komt voor het Israël-Palestina-conflict. Ik pleit voor de dialoog en ben ervan overtuigd dat Israëliërs en Palestijnen elkaar vooral moeten leren kennen, omdat het wantrouwen voor elkaar pas afneemt als je ‘de ander’ als mens van vlees en bloed leert zien. Dat kan ik natuurlijk makkelijk zeggen vanuit mijn appartement in het Amsterdamse. Pas nu ik hier ben voel ik hoe beklemmend het conflict is en begrijp ik hoe muurvast het zit. Palestijnen en Israëliërs – en met name de politici aan beide kanten – houden elkaar gegijzeld in een wurggreep van angst en haat. Dat los je niet op door ‘even’ met elkaar te gaan praten over gemeenschappelijke interesses. Ik droom van de dag dat Israëli’s en Palestijnen zij aan zij in vrede kunnen leven en dat het hier écht alleen draait om de vraag waar het leukste restaurant zit en wat de mooiste strandtent is. Maar ik vrees dat ik nog heel lang op die dag zal moeten wachten.

Wel of niet op zomervakantie naar Marokko?

0
Veel Marokkaanse Nederlanders bereiden zich voor op een zomervakantie in Marokko. De aanhoudende demonstraties in het land roepen echter veel vraagtekens op over de veiligheid. 

In Marokko gaan de protesten onverminderd door. De onrust in de Rif, een achtergestelde regio in het noorden van Marokko, begon vorig jaar in oktober nadat in al-Hoceima de 31-jarige visverkoper Mohsin Fikri werd geplet in een vuilniswagen toen hij zijn handelswaar, dat in beslag was genomen door de politie, wilde redden. Sindsdien zijn duizenden Marokkanen de straat opgegaan voor meer rechten en voorzieningen. De Marokkaanse autoriteiten vrezen met de komst van Europees-Marokkaanse vakantiegangers, bijvoorbeeld uit Nederland, dat het verzet alleen maar zal groeien. De Kanttekening sprak daarover een aantal Marokkaanse Nederlanders.

‘De Marokkaanse regering zit totaal niet te wachten op Marokkaanse Nederlanders die met duizenden tegelijk naar de Rif komen. Het kan voor grote problemen zorgen wanneer beelden de wereld overgaan van Marokkanen met een Europees paspoort die lijnrecht tegenover Marokkaanse ordetroepen staan’, zegt freelance journalist Rachid Benhammou, die de afgelopen maanden meerdere artikelen over de protesten heeft geschreven. De meeste Marokkaanse Nederlanders zijn afkomstig uit de Rif en gaan naar dat gebied op vakantie.

Het regime doet volgens Benhammou daarom heel hard zijn best om nog voor de zomervakantie de demonstraties te beëindigen.[blendlebutton] ‘Dat hebben ze op verschillende manieren geprobeerd en ze komen elke keer met iets nieuws.’ Dat onlangs de Marokkaanse ambassadeur in Den Haag ‘onmiddellijk’ is teruggeroepen, omdat Nederland niet zou willen meewerken aan het uitleveren van een drugshandelaar aan Marokko, volgt Benhammou daarom ook met enige scepsis. ‘Als je een beetje logisch nadenkt weet je dat er veel meer speelt dan dat.

Maar hoe zit het met de houding van Marokkaanse Nederlanders? Spelen de aanhoudende demonstraties een rol in hun overweging om wel of niet naar Marokko te gaan deze zomer? ‘Zeker’, zegt Benhammou. ‘Je hebt heel veel mensen die hun vakantie naar Marokko annuleren of ergens anders heen gaan, omdat ze geen zin hebben in al het gedoe. Anderen zijn weer bang dat ze worden opgepakt of in problemen raken in Marokko, omdat ze bijvoorbeeld in Nederland hebben meegelopen met de demonstraties of op Facebook kritisch zijn geweest op het regime. Daarnaast worden sommige Marokkaanse Nederlanders via appjes bang gemaakt door tegenstanders van de demonstraties met spookverhalen over het feit dat als je naar Marokko gaat en niet mee doet met de protesten, je auto wordt vernield. Er zijn ook Marokkaanse Nederlanders die juist deze zomer naar Marokko willen gaan, enkel om op 20 juli, de dag waarop er een miljoenenmars aangekondigd staat, mee te lopen. Zij boeken alleen daarvoor een ticket naar Marokko.’

Student Fatima Abdellaoui uit Rotterdam kan deze zomer niet naar Marokko, omdat ze moet werken. ‘Zelfs al was ik mij niet bewust van mijn Amazigh identiteit, zou ik me puur als mens betrokken voelen met de ellende in de Rif, omdat ik zie hoe daar de mensenrechten met voeten worden getreden. Meelopen tijdens een demonstratie is dan het minste wat je kunt doen.’ In Nederland deed Abdellaoui dat ook; zij was aanwezig bij meerdere demonstraties voor rechtvaardigheid in de Rif, onder meer in Den Haag en Rotterdam. De hoge opkomst tijdens die demonstraties heeft Abdellaoui verbaasd. Ze denkt dat het Marokkaanse regime mede daardoor nu extra alert is op steun vanuit Nederland. ‘Ik zie in mijn omgeving dat een heleboel mensen niet alleen op vakantie zullen gaan om op het strand te liggen, maar ook om zich in te zetten voor de Riffijnen. Ongevaarlijk zal het niet worden. Je ziet dat het regime heel fel reageert op tegenstanders. Het gaat er nu wel heel wreed aan toe in Marokko.’

Docent Najiha el-Ham uit Zwolle gaat al langere tijd ieder jaar naar Marokko, soms zelfs tot twee keer per jaar. Ook voor deze zomer had ze haar vakantie geboekt. Ze zou in haar eentje naar Marokko gaan, maar de twijfels sloegen toe toen ze een telefoontje kreeg van het reisbureau waar ze haar ticket heeft gekocht. ‘Ze hebben gezegd dat mijn vlucht is gewijzigd, omdat er door de gevaarlijke situatie in Marokko niet meer ’s avonds gevlogen mag worden. Als zelfs vliegtuigmaatschappijen nu hun diensttijden aanpassen, ben ik dan nog wel veilig?, vroeg ik me af.’ Toch besloot Najiha niets te veranderen aan haar vakantieplannen. ‘Ik vond het wel heel hypocriet om mijn vlucht te annuleren. Als er iets te halen valt doe ik het wel en nu er problemen zijn opeens niet meer. Dat voelde gewoon niet goed, dus heb ik besloten om door te zetten. Ik ben gelovig, uiteindelijk moet je jezelf toch een beetje overlaten aan het lot, nadat je de nodige voorzorgsmaatregelen hebt getroffen uiteraard.’ Wat die voorzorgsmaatregelen zijn, is voor haar heel duidelijk. ‘Ik hou me gedeisd, ik ga niet demonstreren en breng mijn familie in Marokko niet in de problemen. Ik ga alleen op vakantie en wil niet dat ik mijn familie in Nederland ongerust maak. Ik voel mij solidair met de protesten en het volk, maar ik kan vanuit mijn positie nu niet veel betekenen.’

De vader van Najiha wil toch dat ze haar vakantie annuleert. ‘Hij zegt ‘wat is geld nou, ik betaal je kosten wel’, maar het gaat mij niet om het geld. Als het heel gevaarlijk wordt, maakt het niet uit of ik daar thuis zit of hier. Want dan verlaat ik gewoon het huis niet in Marokko tot de terugreis.’ Bang is Najiha niet. ‘Het kan natuurlijk zijn dat je op het verkeerde moment op de verkeerde plek bent en daar hou ik wel rekening mee. Als er straks meer Europese Riffijnen in het gebied zijn, zal de regering zich meer in het nauw gedreven voelen en een kat in het nauw maakt rare sprongen. Dus er is een kans dat er iets misgaat.’  [/blendlebutton]

Nederlandse kolonisten in Sri Lanka: ‘Jullie waren hier’

0
De gehele kustlijn van Sri Lanka was ooit gekoloniseerd door Nederland. Onze correspondent Sara-May Leeflang is in Sri Lanka en sprak nakomelingen van Nederlandse kolonisten en anderen over de erfenis van deze geschiedenis.

‘Jullie waren hier.’ Als je in Sri Lanka zegt dat je uit Nederland komt moet je niet raar opkijken als je deze reactie krijgt. Sommige Sri Lankanen zeggen dat met een sceptische toon, anderen lachen er vriendelijk bij. De Nederlandse invloed in de Sri Lankaanse geschiedenis is niet verdwenen. Deze geschiedenis wordt niet alleen op school verteld, maar kom je ook fysiek veel tegen. Er staan Nederlandse forten, vuurtorens, huizen, gevangenissen en kerken in het land: soms deels gerestaureerd, soms helemaal verdwenen.

Siri (48) heeft een gasthuis in Aluthgama. Hij beschouwt Nederland als een tweede thuis. ‘Op jonge leeftijd kwam ik in contact met Nederlanders in Sri Lanka met wie ik nog steeds bevriend ben. Sindsdien heb ik een aantal keer Nederland bezocht.’ Hij zegt dat hij ‘neutraal’ is over de Nederlandse rol in de Sri Lankaanse geschiedenis. ‘We leren op school dat de komst van de Portugezen slecht was. Ze plunderden het land om het voor eigen gewin te exporteren. Behalve kleine nederzettingen hebben ze niet veel achtergelaten.’ De Nederlanders daarentegen hebben volgens Siri veel opgebouwd. ‘De Nederlanders hebben kanalen gegraven om het binnenland beter bereikbaar te maken en forten versterkt tot geduchte verdedigingswerken.’ De Britten hebben volgens Siri ook bijgedragen wat betreft infrastructuur, maar ook educatie. Ze heeft echter ook kritiek op de Britten. ‘Sri Lanka kampt nu al jaren met overstromingen en landverschuivingen, omdat de Britten grote gebieden hebben ontbost voor thee- en rubberplantages.’

Een andere reden voor het feit dat de Sri Lankanen op de hoogte zijn van de Nederlandse erfenis, is de aanwezigheid van de Burghers, die een kleine minderheid vormen in het land. Zij waren oorspronkelijk nakomelingen van de Nederlandse kolonisten. Nu wordt de term gebruikt voor alle Europese nakomelingen. Volgens Steven LaBrooy (71), directeur van de Nederlandse Burgher Unie, zijn er volgens de officiële statistieken zo’n 39.000 Burghers in het land. Maar volgens hem klopt dit aantal niet helemaal. ‘In Sri Lanka wordt je afkomst bepaald door je vaders kant, dus iedereen met een Burgher-achternaam is volgens de wet Burgher. Maar er zijn er maar zo’n vijftienduizend mensen die werkelijk nog in de Burgher-cultuur leven. De Burgher-cultuur is een mengsel van de Engelse taal, film, muziek en boeken en de Burgher-cuisine.’ De Burghers hebben een rijke culinaire erfenis, zoals gele rijst, pannenkoeken, kotelet, pasteitjes, puddings en een speciale lekkernij met de naam kokis, dat nu onmisbaar is op traditionele Singaleze feestdagen.

LaBrooy legt uit: ‘Toen de Britten kwamen gaven ze de Burghers een keuze: verkassen naar Batavia, het huidige Jakarta, of blijven. Emigreren betekende wel dat ze hun land aan lokale Sri Lankanen moesten verkopen. Dat zou een enorm verlies opleveren. Alle 912 families besloten daarom te blijven. Dat betekende wel dat ze Engels als moedertaal moesten aannemen.’ De Burghers waren volgens LaBrooy in deze tijd al sterk gemixt, omdat de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) mensen uit heel Europa in dienst nam. ‘De Burgher-cultuur was een Europese cultuur, maar kende een sterke Nederlandse invloed, omdat de opdrachtgevers in Nederland zaten. Veel Burghers spraken een beetje Nederlands. Maar de huidige Burghers hebben weinig met Nederland te maken. In het oosten van Sri Lanka zijn nog veel Burghers die zestiende-eeuws Portugees spreken, gemixt met Tamil.’ Mede vanwege de Taalwet die het Singalees tot officiële taal maakte, emigreerden veel Burghers naar onder andere Australië. Er wonen nu rond de honderdduizend Burghers in Australië.

De meeste Burghers hebben een lichtere huidskleur en zijn christelijk. ‘Vroeger waren ze te onderscheiden door hun westerse manier van kleden. Alleen geldt dat tegenwoordig minder, omdat veel Sri Lankanen nu ook in jeans en t-shirts lopen. Toch valt het onderscheid nog te maken op officiële dagen. De meeste Sri Lankanen kleden zich dan traditioneel, de meeste Burghers niet’, vertelt Marissa Jansz (40), Burgher en schrijver voor de reisgids Travellanka. De Burgher-nalatenschap is volgens Jansz vooral in het geloof te vinden: er is bijna geen dorp dat geen kerk heeft.

Jansz zegt dat ze nooit is gediscrimineerd. ‘Ik ben licht van huid en mensen in Sri Lanka denken vaak dat ik een buitenlander ben. De meesten zijn erg verrast als ze horen dat ik vloeiend Singalees spreek. Mijn afkomst heeft zelfs juist vaak in mijn voordeel gewerkt. Burghers staan er bekend om dat ze vloeiend Engels spreken en dat heeft een hoge status in Sri Lanka.’ Jansz heeft haar stamboom uitgezocht en daaruit blijkt dat ze afstamt van Nederlandse kolonisten. Dat heeft haar nieuwsgierig gemaakt naar Nederland. ‘Ik ben nog nooit in Nederland geweest, maar ik zou er heel graag een keertje heen willen.’

Jansz benadrukt dat Sri Lankanen heel verschillend denken over de koloniale geschiedenis. ‘Ik weet zeker dat de meeste Burghers trots zijn op hun afkomst. Nationalisten geven de voormalige kolonisators de schuld van de huidige problemen in het land. Maar dat is een realiteit die we moeten accepteren.’ LaBrooy: ‘We zijn uiteindelijk allemaal Sri Lankanen.’

Asoka (59) is grafisch designer. Hij kijkt kritisch terug op het koloniale verleden. ‘De Portugezen en Nederlanders hebben Sri Lanka geplunderd, ze hebben tempels vernield en leeggeroofd.’ Positiever is hij over de rol van de Britten. ‘Ze stelden de Engelse taal verplicht. Het beheersen van de Engelse taal kan je ver brengen in Sri Lanka.’

Randji (28) is gids bij het historische Nederlandse Redoute van Eck Fort, dat in 1765 is neergezet door de Nederlandse kolonisten als extra bescherming voor de stad. Volgens hem hoort de koloniale geschiedenis bij de geschiedenis van Sri Lanka. De Nederlanders staan volgens hem bekend om de sterke bouwwerken die ze hebben achtergelaten. ‘De Nederlanders breidden de vestigingen enorm uit.’ Er zijn vijfendertig Nederlandse forten op het eiland. ‘Nederlanders kunnen goed bouwen. Zo bouwden ze sterke sterforten. Ik hou van de brug die je op kan halen. In het water zwommen krokodillen om de vijand weg te houden. Eén van de forten had twaalf kanonnen. De Britten hebben juist alles weer vernield door gevechten.’

Tijdens de burgeroorlog en de tsunami in 2004 hebben veel forten schade opgelopen. Zo werd het Jaffna Fort als strijdtoneel gebruikt tussen de gevechten van de verzetsgroep Tamil Tijgers en het leger. Het Fort van Galle, dat behoort tot het UNESCO-werelderfgoed (UNESCO is de organisatie voor onderwijs, wetenschap en cultuur van de Verenigde Naties, opgericht in 1946), is een grote toeristische trekpleister. Het fort liep schade op door de tsunami. Met behulp van de Nederlandse regering zijn de forten gerestaureerd. De grond van het Fort van Galle is één van de duurste stukken land in Sri Lanka. ‘Vroeger hebben veel moslims goedkoop land daar gekocht, ze kunnen het nu voor miljoenen verkopen.’

Saman (52) is restauranteigenaar in Tangalle. Hij is erg te spreken over de Nederlandse steun. ‘Ik maak geen onderscheid tussen Nederlanders, Duitsers, Amerikanen, enzovoorts. Ik hou van alle toeristen. Vooral na de tsunami in 2004 heb ik gemerkt hoeveel vrienden uit het buitenland zo hun best hebben gedaan om ons te helpen. Het is een land dat voor jullie ver weg is en waar de meesten van jullie helemaal geen relatie mee hebben. Toch hebben veel buitenlanders ons geholpen. Dat is fantastisch.’

Geschiedenis
Sri Lanka heeft in 450 jaar te maken gehad met veel verschillende buitenlandse invloeden. Er zijn zeker negentien verschillende etniciteiten in het land. De Portugezen kwamen in 1505 aan op Ceylon, de historische naam van het eiland, en bezetten er voornamelijk de kustgebieden met kleine nederzettingen. Ze introduceerden de katholieke kerk en het monogame huwelijk. De Nederlanders arriveerden in 1602. Ze versloegen de laatste Portugezen in 1658. Ze breidden de Portugese forten uit, gebruikten ze als bewapende handelspunten en kregen een monopolie op de overzeese handel. De katholieke kerken werden vervangen door gereformeerde kerken. De Nederlanders bleven tot 1796. De Britten maakten van Sri Lanka een kolonie, tot 1948, toen het land onafhankelijk werd.

In 1602 kwam de Nederlandse kapitein Joris van Spilbergen aan in Ceylon. Destijds was bijna heel het land in Portugese handen, behalve het centraal gelegen Kandy, dat het centrum van het verzet werd. Van Spilbergen was op zoek naar kaneel, omdat het destijds alleen op Sri Lanka te produceren was. Van Spilbergen ontwikkelde een goede relatie met de vorst van Kandy, Vimala Dharma Surya I, en kreeg een kleine voorraad kaneel mee. De in 1602 opgerichte VOC had interesse om zich op het eiland te vestigen. De vorst vroeg de Nederlanders om de kustgebieden te bevrijden van de Portugezen.

Kapitein en vice-admiraal van de VOC Sebald de Weert en zijn bemanning slaagden erin het belangrijke Fort bij Batticaloa te veroveren op de Portugezen. De Nederlanders steunden de koning in zijn gevecht tegen de Portugezen in ruil voor een monopolie op de overzeese handel en het recht op permanente vestiging in Ceylon. Maar dat werd niet in werking gezet tot 1640. In 1658 werden de laatste forten in het noordelijke deel Jaffnapatnam veroverd op de Portugezen.

De relatie tussen de vorst en de Nederlanders verslechterde echter. De VOC sloot in 1638 een verdrag met de nieuwe koning Rajasingha II. In het exemplaar van de vorst stond dat de VOC de forten moest ontruimen als de vorst dat verzocht. In het Nederlandse exemplaar stond dat niet. Daarom werden de forten niet teruggegeven toen de vorst daarom vroeg. In 1664 en 1665 versterken de Nederlanders het Fort van Galle en namen ze een permanente positie in, tot groot ongenoegen van de vorst.

De vorst kreeg rond 1760 genoeg van de Hollandse overheersers. In Matara kwamen er boerenopstanden tegen de Nederlanders, aangezwengeld door de vorst van Kandy. In 1796 was de VOC bijna failliet. De Britten kwamen aan op Ceylon en maakten een deal met de koning van Kandy om nu de Hollanders te verjagen. De overdracht aan de Britten van de bezette gebieden verliep vrijwel geweldloos, aangezien de Britten sterker waren. Het fort in Matara werd zelfs ceremonieel overgedragen. Ceylon zou tot 1948 een Britse kolonie blijven.

De Nederlanders gebruikten Tanjore Tamils als slaven. Volgens historisch schrijver H.L.D. Mahindapala prefereren de Nederlanders de Tamil-kaste Vellahlas, vanwege hun anti-katholieke sentimenten, en gaven ze hun privileges. Zo kregen ze toestemming in slaven te handelen die uit Zuid-India werden gehaald. Ook kregen ze land om hun tabaksplantages uit te breiden. Daardoor werd de kaste erg rijk. De Vellahlas gebruikten een strikt kastensysteem en het leverde meer geld op om te handelen in slaven dan in rijst. De Nederlanders profiteerden van de belasting die werd geheven op de slavenhandel.

Nederlands verbasterde namen, zoals Keyzer en Prince, zijn straatnamen in Colombo. Ook een noordelijk eiland heeft een Nederlandse naam, Delft. Uiteindelijk hebben de door de Nederlanders ingestelde huwelijksrechten en de wetten met betrekking voor privéland een grote impact gehad in de Sri Lankaanse maatschappij.

‘Salafisme is het grootste gevaar voor onze democratie’

0
Wordt het gevaar dat uitgaat van het salafisme overdreven of is het hoog tijd voor een harde aanpak van deze extremistische ideologie? De Kanttekening vroeg dat aan twee salafisme-experts, Dirk Verhofstadt en Joas Wagemakers.

Het salafisme staat al enige tijd in de spotlights in Nederland. Het is een fundamentalistische ideologie die op gespannen voet staat met democratische grondbeginselen. Sommige salafisten staan zelfs vijandig tegenover niet-salafistische moslims die in hun ogen niet zuiver zijn in de leer van de islam. Bijna alle islamistische terroristische organisaties zijn aanhangers van het salafisme, zoals IS, al-Qaeda, al-Shabaab en Boko Haram.

Salafisten claimen te streven naar een terugkeer naar principes en gebruiken die ze beschouwen als de fundamenten van de islam. Daarbij verwerpen ze liberale, progressieve, soefistische, mainstream soennitische en alle andere niet-salafistische interpretaties van de Koran en andere islamitische bronnen. Het realiseren van de terugkeer naar de in hun ogen zuivere islam rechtvaardigt voor veel salafisten ‘het aannemen van een rol als de zelfbenoemde voorhoede van de geloofsgemeenschap’, constateert de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in een analyse van het salafisme op haar website. Salafisten beschouwen zichzelf volgens de dienst ‘vaak als vertegenwoordigers van de enige juiste vorm van religieuze beleving binnen de islam’.

Islamoloog Joas Wagemakers, assistent-professor Islamitische en Arabische Studies aan de Universiteit Utrecht, vindt dat we niet moeten doorslaan in het benoemen van het salafisme als bedreiging voor onze nationale veiligheid. ‘In Nederland is maar een heel kleine minderheid binnen de salafisten bereid geweld te gebruiken, zoals we hebben gezien met de Hofstad-groep en de moord op Theo van Gogh.’ Ook over de negatieve invloed van salafisten op de samenleving uit hij zich voorzichtig. ‘Ik denk dat het salafisme in het algemeen de potentie heeft om bij te dragen aan spanningen en polarisering in de samenleving, omdat salafisten vaak stellige ideeën hebben over bijvoorbeeld hoe mannen en vrouwen om moeten gaan met elkaar, hoe moslims om moeten gaan met niet moslims en hoe salafistische moslims om moeten gaan met niet-salafistische moslims.’ Wagemakers schreef verscheidene boeken en artikelen over het salafisme, waaronder Salafism in Jordan (2016), Salafi source readings between al-Qa’ida and the Islamic State (2016) en Salafi ideas on state-building before and after the rise of the Islamic State (2015).

Politiek filosoof Dirk Verhofstadt, professor Media en Ethiek aan de Universiteit Gent en kernlid van de liberale denktank Liberales, ziet het anders. Hij ageert tegen het bagatelliseren van het salafistische gevaar. ‘Iedereen mag denken en geloven wat hij of zij wil, maar als woorden of daden aanleiding geven tot geweld, dan geldt het schadebeginsel’, benadrukt hij. Het schadebeginsel is de opvatting dat vrijheid beperkt mag worden als het misbruikt wordt om anderen te schaden. De Engelse filosoof John Stuart Mill (1806-1873) introduceerde het concept in het boek On liberty (1859). Verhofstadt paste het toe op het salafisme in zijn boek Salafisme versus democratie (2016). Hij kwam tot de conclusie dat salafistische organisaties verboden moeten worden, omdat ze de openbare orde verstoren of preciezer gezegd: schadelijk zijn voor de democratie.

 

Verhofstadt onderstreept dat salafisten mensen aanzetten zich te keren tegen democratische grondwaarden, zoals de vrijheid van meningsuiting, de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, de scheiding van kerk en staat en het recht op zelfbeschikking.

Daarnaast vormen salafistische organisaties volgens Verhofstadt een gevaar voor de nationale veiligheid. Hij wijst erop dat vrijwel alle terroristen die aanslagen pleegden in naam van de islam, salafisten waren. ‘Dat salafistische organisaties in westerse samenlevingen een bron van zorg zijn op het gebied van onder meer de nationale veiligheid, is een feit. Het is geconstateerd door een groot aantal veiligheids- en inlichtingendiensten, waaronder ook de AIVD. Het salafisme is het grootste gevaar voor onze democratie. Dat geldt niet alleen voor België en Nederland, maar ook voor andere democratieën waar salafisten actief zijn.’

Een verbod op salafistische organisaties is volgens Verhofstadt ook sterk in het voordeel van de niet-salafistische moslims. Hij beschouwt het als een effectieve manier om de ‘gewone’ moslims te beschermen tegen salafistische invloeden. ‘Ik wil absoluut niet dat de islam en moslims in het algemeen aangevallen worden. De overgrote meerderheid van de moslims respecteert onze wetten, regels, normen en waarden en er zijn genoeg moslims die rolmodellen zijn, zoals jullie burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb. Een verbod op salafistische organisaties is dan ook nodig om juist ook de niet-salafistische moslims te beschermen tegen het salafisme. Zo infiltreren salafisten in gematigde moskeeën en nemen die over. Dit soort zorgwekkende ontwikkelingen moeten een halt toegeroepen worden.’

Verhofstadt betoogt dat democratieën verplicht zijn zichzelf te beschermen tegen het salafisme. Hij roept behalve overheden, ook de niet-salafistische moslims op zich te keren tegen dit fenomeen. ‘We mogen niet langer tolerant zijn ten opzichte van de intoleranten.’ Hij laakt Saoedi-Arabië, de grootste exporteur van het salafistische gedachtegoed, en andere Golfstaten, zoals Qatar, die fortuinen uitgeven om hun extremistische ideologie op te leggen aan moslimgemeenschappen in het Westen. Dat bevestigt volgens hem hoe urgent het probleem is. Hij pleit er daarom voor dat westerse landen hun diplomatieke en andere banden met alle exporteurs van het salafisme, verbreken. ‘Dat zijn we onze democratieën verplicht. Het is absurd dat westerse landen warme diplomatieke banden hebben en zo veel handel drijven met een land als Saoedi-Arabië dat de mensenrechten met de voeten treedt en onze samenlevingen probeert te ontwrichten door het salafisme te verspreiden.’

De NRC meldde afgelopen april dat steeds meer Nederlandse imams opgeleid worden in Saoedi-Arabië en dat mede daardoor de invloed van salafisten op Marokkaanse moskeeën in ons land toeneemt. Zo zijn volgens de krant zeven van de tweeëntwintig Marokkaanse moskeeën in Amsterdam in handen van salafisten en hebben nog eens vier moskeeën in de stad te maken met een salafistische fractie.

Wagemakers maakt onderscheid tussen offensieve en defensieve anti-democratische ideeën van salafisten. Hij meent dat vrijwel geen enkele salafist in Nederland de intentie heeft om onze democratie omver te werpen (offensief anti-democratisch), maar dat veel salafisten bijvoorbeeld wel het uitbrengen van een stem tijdens verkiezingen afkeuren (defensief anti-democratisch).

Overheden, andere vertegenwoordigers van de samenleving en de salafistische gemeenschap moeten volgens Wagemakers meer bijdragen aan het verspreiden van kennis over elkaar, in het bijzonder over elkaars gevoeligheden, om de druk van de ketel af te halen. ‘Als een salafist bijvoorbeeld zegt dat hij een voorstander is van de sharia, dan denkt de gemiddelde Nederlander waarschijnlijk aan zaken als handen afhakken, terwijl salafisten de sharia met heel andere dingen in verband brengen, zoals rechtvaardigheid.’

Wagemakers vindt dat sommige politici en media salafisten in een hoek drijven. ‘Salafi’s voelen zich vaak aangevallen.’ Hij beschouwt de harde retoriek over het salafisme in de media vooral als een resultaat van angst en onwetendheid. ‘In sommige gevallen is die angst terecht, maar heel vaak ook niet. Ik zeg niet dat er niets aan de hand is. Er zijn wel degelijk mensen die bereid zijn geweld te gebruiken op basis van ideeën die ze ontlenen aan het salafisme. Maar het is belangrijk dat we niet generaliseren en alle salafi’s daarvan betichten. We moeten niet alle salafi’s in de hoek zetten en betitelen als gevaarlijk, gewelddadig en terroristisch. Nuanceren is heel belangrijk, we moeten niet doorslaan.’

Foto: YouTube

Salafisme in opmars
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) waarschuwde onlangs voor de opmars van het salafisme. ‘De groeiende invloed van het salafisme in Nederland blijft een zorg. Salafisten proberen in toenemende mate en op dwingende wijze een onverdraagzame, isolationistische en anti-democratische boodschap aan andere moslims op te leggen. Zij proberen ook, soms door intimidatie, voet aan de grond te krijgen in gematigde moskeeën en moskeebesturen’, meldt de NCTV in haar vorige maand gepubliceerde Dreigingsbeeld terrorisme Nederland. ‘Hoewel het sociaal-cultureel isolationisme een zeer onwenselijke ontwikkeling is, gaat vanuit veiligheidsperspectief de grootste zorg uit naar actieve anti-democratische tendensen. Deze vormen een potentiële voedingsbodem voor politieke radicalisering en extremisme.’ Het Dreigingsbeeld terrorisme Nederland is een vierjaarlijkse globale analyse van de nationale en internationale terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen in het buitenland.

De NCTV en de AIVD waarschuwden eerder al meermaals voor de groeiende invloed van het salafisme. Zo melden ze in de in september 2015 gepubliceerde gezamenlijke publicatie Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek dat er nauwe contacten zijn tussen ‘delen van de salafistische stromingen in Nederland en salafistische personen en structuren in het Midden-Oosten’.

Ook onze zuiderburen kampen al langer met de gevolgen van de groeiende invloed van het salafisme. Eerder dit jaar waarschuwde het Orgaan voor de Coördinatie van de Analyse van de Dreiging (OCAD) in het rapport Salafistische islam en wahabitisch proselitisme: factoren en vectoren van radicalisme en extremisme dat het salafisme oprukt in België. Volgens het OCAD staat een groeiend aantal moskeeën en islamitische centra in het land onder invloed van salafisten. De dienst constateert dat salafisten met steun van Saoedisch geld erin slagen vanuit ‘een extreem-puriteins en intolerant denkkader de moslims in het Westen te doen afkeren van de Europese waarden en de normen die zij percipiëren als in strijd met de Koran’. ‘We stellen vast dat een groeiend aantal moskeeën en islamitische centra in België, net als elders in Europa, onder invloed staan van het wahabitische salafistische missioneringsapparaat. Tegelijkertijd stellen we vast dat ook de imams van ‘reguliere’ moskeeën in toenemende mate ‘salafiseren’ of reeds ‘gesalafiseerd’ zijn.’ Het OCAD is een overheidsorgaan dat de politie- en inlichtingendiensten in België coördineert en nagaat in hoeverre het land blootstaat aan terroristische en extremistische dreigingen.