12.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 795

Ramadanzoetjes helpen niet tegen negatieve frames

0

In het artikel ‘Moeten media positieve en negatieve aandacht voor de islam balanceren?’ (vorige week in de Kanttekening) doet publicist Gert Jan Geling uitspraken over moslims en ‘de islam’ die weinig corresponderen met de mediawerkelijkheid omtrent deze groepen. Geling verwijst naar mijn rapport Moslims in Nederlandse kranten, waaruit blijkt dat de vier grootste kranten van Nederland vooral negatief over moslims schrijven én dat er een positieve correlatie is tussen moslimbetrokkenheid bij de nieuwsproductie en genuanceerde berichtgeving over moslims. Hiertegenover plaatst Geling het onderzoek van Aalt Smienk, waarin staat dat positieve en negatieve aandacht voor de islam in de media elkaar in redelijke mate afwisselen. Ook is Geling ervan overtuigd dat de media ‘geen anti-islamitische bias’ hebben, maar dat negatieve berichtgeving een mediawet is. Tevens zou er ‘veel’ en ‘positieve’ aandacht zijn voor de ramadan en ‘de islam’ in mainstream media, die we als ‘goedmakertje’ kunnen beschouwen voor de doorgaans overmatige negatieve berichtgeving.

Hoewel ik het optimisme van Geling waardeer, spreken de cijfers anders. Ik heb voor deze gastcolumn de proef op de som genomen en onderzocht wat de Volkskrant tijdens de ramadan voor positiefs heeft bericht. Van 6 mei 2019 (start ramadan) tot 18 mei 2019 zijn er 123 berichten verschenen in de Volkskrant die direct of indirect over ‘de moslims’ en ‘de islam’ gaan. Hiervan zijn 67 berichten (54,5 procent) negatief, 32 (26 procent) neutraal en 24 (19,5 procent) positief of ‘pro-divers’. Bij negatief nieuws domineert berichtgeving over ‘moslimterreur’ met een percentage van 22,8 procent. Daarmee is terreur nog steeds het nummer één onderwerp waarmee moslims en ‘de islam’ worden geassocieerd. Vervolgens komen onderwerpen als multicultureel onbehagen, integratie, vrouwenonderdrukking en ongewenste moslimimmigratie aan bod als terugkerende onderwerpen.

Bij positieve en pro-diverse berichtgeving draait het om nieuws waarbij bijvoorbeeld discriminatie van moslims wordt aangekaart, en inderdaad soms ook berichtgeving over de ramadan. Over de ramadan zijn er in de Volkskrant welgeteld vier berichten verschenen. Twee positieve berichten: een column van Ibtihal Jadib waarin de ramadan als ‘gezelligste maand’ wordt beschreven en de feestelijke deelname van de koning bij een buurtiftar. Deze berichten werden echter tenietgedaan door (1) een weinig sympathiek stuk van columnist Arthur van Amerongen, waarin het niet-vasten en de losbandigheid van Saoediërs met prostituees in Puerto Banús (Spanje) provocatief wordt voorgesteld als ‘verlichte Europese islam’ en (2) het bericht dat moskeeën beveiligd worden tijdens de ramadan, wat niet zozeer een negatief frame is van de Volkskrant, maar wel een herinnering aan het feit dat de ramadan in Nederland niet alleen maar positiviteit oproept in de maatschappij.

Met andere woorden: negatieve berichtgeving over ‘de moslims’ en ‘de islam’ is een structureel probleem in mainstream media. Deze problemen kunnen niet met ramandanzoetjes worden opgelost. Een fundamentele discussie over de islambias en dubbele maat met betrekking tot ‘terreurberichtgeving’ dient gevoerd te worden. Zie bijvoorbeeld hoe moordverdachte Thijs H. werd neergezet als ‘leuk’, terwijl de dader van de aanslag in Utrecht, Gökmen T., al na een paar uur een ‘terrorist’ werd genoemd. En in de berichtgeving over de mishandelde Syriërs in Enschede viel op dat er werd gesproken over een ‘Enschedese volkswijk’, met eenzijdig en veel aandacht voor mensen die vooral kwijt willen dat ze ‘geen racisten’ zijn. Dit terwijl buurten met een hoge concentratie van mensen met een migratieachtergrond in soortgelijke verhalen vooral opduiken als ‘probleemwijken’.

Al met al is er nog een lange weg te gaan om tot feitelijke, genuanceerde berichtgeving te komen, berichtgeving die wél bijdraagt aan meer wederzijds begrip tussen bevolkingsgroepen en niet leidt tot meer stigmatisering. Dat lukt veel beter met moslims binnen redacties, en daar schort het nog steeds aan. Hier de kille cijfers: aan de productie van de 123 berichten over moslims en de islam in de Volkskrant, hebben in totaal 108 mensen gewerkt als nieuwsmaker. Daarbij waren slechts zes nieuwsmakers met een moslimachtergrond betrokken, dat is een moslimaandeel van niet eens zes procent. De discussie over moslims anno 2019 is helaas nog steeds een witte aangelegenheid. Wie weet is er al meer verandering bij de volgende ramadan. Ik houd het in ieder geval bij.

‘Dat mensen nu ageren tegen de islam is volstrekt arbitrair’

2
Het zijn niet zozeer slechte economische omstandigheden of zorgen hierover die mensen naar populistisch-rechts drijven, stelt socioloog Jonathan Mijs (London School of Economics). Nee: het is de vermarkting van de maatschappij, de toenemende ongelijkheid en de daaruit ontstane segregatie van leefwerelden, die een ‘meritocratische afrekening’ met minderheden teweegbrengt. ‘Om hun eigenwaarde hoog te houden, gaan slechtverdienende blanke Nederlanders zich verheven voelen boven nieuwe Nederlanders.’

Nu de kruitdampen van de economische crisis zijn opgetrokken, waart het rechts-populistische spook in vrijwel de gehele westerse wereld rond. Terwijl in landen als de Verenigde Staten, Italië en Oostenrijk al rechts-populisten aan de macht zijn, kloppen elders nieuwe uitdagers ongeduldig op de deur. Eind april was ook Spanje aan de beurt. Bij de parlementsverkiezingen sleepte het radicaal-rechtse Vox, dat een muur om Spanje wil bouwen en criminele immigranten wil deporteren, vanuit het niets tien procent van de stemmen in de wacht. En op Nederlandse bodem haalden rechts-populisten nog nooit zoveel stemmen als bij de afgelopen verkiezingen voor de Provinciale Staten, met name door de grote zetelwinst van Forum voor Democratie.

Valt de rechts-populistische opmars nog te stoppen? Laten we ons in elk geval niet langer blindstaren op het idee dat we enkel te maken hebben met een product van de economische crisis, stelt socioloog Jonathan Mijs. Hij is wetenschappelijk onderzoeker aan de London School of Economics en tevens verbonden aan Harvard University. In een nieuw onderzoek zet hij samen met co-auteur Noam Gidron uiteen dat, in tegenstelling tot wat altijd werd gedacht, verslechteringen in de bestaanszekerheid van mensen niet bijdragen tot de opkomst van rechts-populistische partijen. De Kanttekening sprak met Mijs over de resultaten van zijn nieuwe onderzoek, en vroeg hem ook waar we dan wél de oorzaak van de rechts-populistische Zeitgeist moeten zoeken.

It isn’t the economy, stupid

Het algemeen geaccepteerde idee dat rechts-populisme en economische malaise hand-in-hand gaan is nooit compleet uit de lucht komen vallen, zegt Mijs. ‘Die gedachte gaat ver terug. Onder historici geldt de crisis van de jaren dertig als een van de verklarende factoren voor de opkomst van Adolf Hitler. En in recente jaren hebben onderzoekers in kaart gebracht dat rechts-populistische partijen het extra goed doen in gebieden die economisch hard zijn getroffen, zoals de Amerikaanse Rustbelt, Noord-Engeland of Wallonië. Maar om dat te koppelen aan de conclusie dat individuele kiezers vanwege hun economische achteruitgang gemotiveerd worden om rechts-populistisch te stemmen, dat zijn nogal een paar analytische stappen verder.’

Wat heeft Mijs dan gedaan om die stappen te overbruggen? Hij legt uit: ‘Onze onderzoeksvraag was of een daling van het inkomen wérkelijk verklaart dat mensen rechts-populistisch stemmen. Om daarachter te komen gebruikte ik een representatief panel van ongeveer achtduizend Nederlanders, gevolgd tussen 2007 (het jaar voordat de wereldwijde crisis uitbrak, red.) en 2015. Ik heb gekeken naar hoe het inkomen en de politieke opvattingen van deze Nederlanders door de tijd heen veranderden. Wat bleek: de mensen die door de crisis werden geraakt, stonden helemaal niet opeens sympathieker tegenover rechts-populistische standpunten.’

Maar als er geen ‘harde’ materiële omstandigheden zijn die mensen naar radicaal rechts drijven, zou dit dan niet alsnog kunnen door hun zorgen over hun economische positie of over de stand van de Nederlandse economie? Mijs antwoordt ontkennend: ‘In het onderzoek keken we ook of mensen meer begrip krijgen voor rechts-populisme omdat dat ze bang zijn dat het slechter met de economie zal gaan, omdat inkomensverlies om de hoek schuilt of omdat ze werkeloosheid ervaren. Maar ook bij al deze kwesties was er geen causaal verband met een sterkere aantrekking tot rechts-populistische ideeën.’

Ongelijkheid, segregatie en zondebokken

Zowel de harde economische werkelijkheid als de zorgen die mensen hierover hebben volgens Mijs’ en Gidrons onderzoek dus niet tot een voorkeur voor rechts-populistische standpunten leiden, zoals minder immigratie en een harde opstelling tegenover de islam. Kunnen we de opkomst van rechts-populistische partijen dan niet beter toerekenen aan zuiver culturele zorgen, die hier in Nederland al sinds Pim Fortuyn, dus al vóór de economische crisis, op de agenda staan? Mijs onderkent dat er in de wetenschappelijke literatuur heus wel rekening wordt gehouden met culturele motivaties om op rechts-populistische partijen te stemmen. Maar wat hem betreft is de diepere kern van het probleem de ‘paradox van ongelijkheid’, zoals hij dat noemt.

Mijs zet uiteen waar die paradox uit bestaat: ‘De afgelopen veertig jaar zijn de inkomensongelijkheid en de vermogensongelijkheid in het Westen sterk gestegen. Die toenemende ongelijkheid is gepaard gegaan met een scheiding van klassen. Zie bijvoorbeeld de verschillende leefwerelden binnen en buiten de ring van Amsterdam, de segregatie op scholen. We werken steeds meer enkel nog met mensen die hetzelfde opleidingsniveau hebben. Hetzelfde geldt voor onze vriendengroepen, de partners die we kiezen, de mensen die we tegenkomen, onze social media bubbles. We vergelijken onszelf constant binnen onze cocon, met mensen die economisch ongeveer gelijk zijn. Zo zien we de maatschappij als gelijker dan die eigenlijk is. Een maatschappij waarin mensen hun succes te danken hebben aan hun eigen inspanningen.’ Daardoor staan we meer veroordelend tegenover groepen die het ‘minder’ doen, aldus Mijs. ‘Uit eerder onderzoek dat ik deed blijkt tevens dat naarmate de vermarkting van de samenleving toeneemt, er meer behoefte is om zondebokken aan te wijzen. In het Westen zijn het vooral niet-westerse migranten, moslims, waar naar wordt gekeken.’

Maar waar komt die behoefte naar het aanwijzen van zondebokken dan precies vandaan? Mijs: ‘We zien in Nederland dat moslimmannen als groep het op allerlei meetbare manieren minder goed doen: op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de criminaliteitscijfers. In onze meritocratische ingestelde maatschappij zijn we geneigd te denken: ‘Die zullen het wel verdiend hebben.’’ En er speelt volgens Mijs nog een ander element mee dat is veroorzaakt door dit ‘meritocratische marktdenken’. ‘Mensen die onderaan de economische ladder staan hebben omgekeerd het gevoel dat hun medeburgers naar hen kijken als verliezers, als mensen die in onze ‘marktmaatschappij’ verkeerde keuzes hebben gemaakt. Dat komt omdat er ook werkelijk minder ruimte voor solidariteit en medeleven is met deze ‘verliezers’, die geïsoleerd staan in onze gesegregeerde samenleving. Dan wordt het lastiger om met je ondergeschikte positie om te gaan. Ook voor slechtverdienende blanke Nederlanders is het de vraag waar ze dan nog hun zelfwaarde vandaan kunnen halen. Dan kijkt een deel naar boven, naar de elite: die hebben ‘schuld’, zijn ‘corrupt’. Anderzijds kijken ze opzij, naar nieuwe Nederlanders: mensen die veelal in dezelfde slechte situatie zitten, maar waar ze vanwege hun cultuur, ideologie en religie geen verbintenis mee voelen. Om hun eigenwaarde hoog te houden, gaan deze blanke Nederlanders zich verheven voelen boven nieuwe Nederlanders, hebben ze een ‘betere’ cultuur.’

De rol van politieke partijen

Jonathan Mijs biedt daarmee een sociologisch perspectief op de sociaaleconomische voedingsbodem voor rechtspopulisme: het zijn niet zozeer slechte economische omstandigheden of zorgen hierover die mensen naar populistisch-rechts drijven. Nee: het is de vermarkting van de maatschappij, de toenemende ongelijkheid en de daaruit ontstane segregatie van leefwerelden, die een meritocratische afrekening met minderheden teweegbrengt. Geeft deze sociologische analyse dan ook een diepere verklaring voor het feit dat mensen in culturele termen ageren tegen de islam en moslims? Mijs kan er kort over zijn: ‘Dat mensen zich nu afzetten tegen de islam is volstrekt arbitrair. Stel dat de nieuwkomers vooral hindoes waren, of Afrikaanse evangelisten. Dan hadden we dezelfde dynamiek meegemaakt – mits we dan ook weer partijen hadden die dit sentiment verder zouden voeden.’

Want dat laatste is volgens Mijs een vereiste voor de opkomst van het rechts-populisme. Dat zulke partijen het ressentiment tegen nieuwkomers verder opstoken staat voor hem als een paal boven water. ‘Sinds Fortuyn en Wilders wordt de geschiedenis herschreven. Rechts-populistische partijen werpen zich op als hoeders van de Verlichting, vrouwen, homo’s, joden; als beschermers van een gefingeerde ‘joods-christelijke cultuur’. Dat slaat aan, omdat mensen spanningen waarnemen op straat, tussen wat ze als gewoon beschouwen en de tradities en culturen die een grote groep nieuwkomers introduceren. Dat schuurt. Het is voor veel mensen fijn om dat proces niet aan te gaan, maar om te zeggen: ‘Wij hoeven ons niet aan te passen, wij hebben hogere waarden – zij zijn de barbaren’. En die erosie van solidariteit wordt nog eens versterkt door het meritocratische marktdenken, waarin er überhaupt geen plaats meer is voor medeleven. Rechts-populisten bieden daarmee een simpele oplossing, maar simpele oplossingen zijn vaak niet de beste. De grote meerderheid van alle migranten doet het gewoon goed – beter dan de verwachtingen, eigenlijk.’

Wat betreft die simpele oplossingen vanuit de politiek ziet Mijs het niet zo snel goedkomen. Hij bemerkt een verschuiving in de Nederlandse politiek, waarin ook CDA en VVD zich steeds meer bedienen van populistische strategieën. ‘Een voorbeeld: het idee van ‘de hardwerkende Nederlander’, waar al het beleid aan getoetst zou moeten worden. Alsof wat je economisch toevoegt gelijkstaat aan wat je bijdraagt aan de maatschappij. CDA en VVD gebruiken daarmee een beeldvorm die tegelijkertijd neoliberaal én populistisch is: het gaat over ‘wij, die hard werken’ versus ‘de uitvreters’, maar ook versus ‘de uitbuiters die onze cultuur niet accepteren’, of ‘de elites die misbruik maken van hun status en positie en het volk daarmee schaden – en eigenlijk ook niet hard werken’. Doelt Mijs daarmee op uitspraken zoals de ‘witte wijn sippende elite’, zoals Rutte een paar maanden geleden in Buitenhof zei? Mijs knikt bevestigend: ‘Absurd – alsof Rutte zelf niet tot de elite behoort!’

Een vicieuze cirkel

Wat moet er dan gebeuren om alsnog de angel uit de voedingsbodem voor het rechts-populisme te behalen? Het is in Mijs’ ogen zaak om de ‘paradox van ongelijkheid’ te tackelen. ‘Dat doen we door in te zien dat de ongelijkheid in het Westen sterk is gegroeid en nog altijd groeit, ook in Nederland. Ook zien we onze maatschappij als meritocratischer, als rechtvaardiger dan deze in werkelijkheid is.’ En het is nu net dat meritocratische denken dat het aanpakken van ongelijkheid en segregatie in de weg zit, stelt Mijs. Zo zitten we in een vicieuze cirkel, waarbij minderheden steeds meer de klos worden: ‘Uit mijn onderzoek blijkt dat ongelijkheid scheidslijnen vergroot en meritocratische veroordeling versterkt.’ Mijs denkt niet dat hier op korte termijn iets aan gaat veranderen. ‘Er zijn nog maar weinig voorgestelde alternatieven en utopieën’. Hij ziet in de politiek nog maar één duidelijk ideaalbeeld naar voren komen: ‘Het verleden. Forum voor Democratie scoort daar nu mee. Maar het is een geïdealiseerd beeld van een romantisch verleden, een verleden dat er nooit was.’

Paul Cliteur moet nu kleur bekennen

0

De Leidse hoogleraar Paul Cliteur is recent door zijn eigen rector magnificus Carel Stolker op het matje geroepen. Zo mag het natuurlijk niet heten – het heette dat Stolker graag met Cliteur ‘in gesprek gaat’ – want anders komt natuurlijk direct weer het vaste trollenleger met een apologie op Sint-Thierry uit het riool gekropen. Toch komen Stolkers uitspraken in zijn interview voor BNR natuurlijk wel daar op neer.

Voor zo’n gesprek is ook alle reden, sinds Cliteur op de kieslijst voor de Eerste Kamer is gekomen, en bovendien na Baudets dolksteek in de rug van Henk Otten als voorlopig ‘woordvoerder’ voor de aanstaande FvD-fractie aldaar optreedt. Of dat ook betekent dat hij straks fractievoorzitter wordt, en zo ja, hoeveel senatoren hij dan gaat aanvoeren, is onduidelijk. Misschien dat hij daarvoor momenteel inderdaad op Baudets rol staat, maar het zou natuurlijk ook heel goed zomaar een ander kunnen worden. In personeel opzicht zit er dezer dagen nogal wat beweging in die partij, zullen we maar zeggen. En dan steekt er snel weer een volgende dolk in iemands rug, die eerder nog om zijn verdiensten de hemel in was geprezen.

Over de duurzaamheid van een en ander kan dus met recht twijfel bestaan, maar de nieuwe politieke loopbaan van Cliteur betekent dat hij ook op de opvattingen van de partijleider van zijn club aanspreekbaar wordt. En die dragen regelmatig nogal een dubieus karakter. Op zich valt dat allemaal binnen de vrijheid van meningsuiting. Of Cliteur de recente reactionaire uitspraken van Baudet over vrouwen onderschrijft, of diens boreale flauwekul, of inzake Poetins Rusland Baudets bijna naar landverraad neigende opvattingen deelt, is zijn zaak (en die van zijn kiezers), niet die van zijn academische werkgever.

Dat geldt ook voor Baudets pretentie om de ‘westerse beschaving’ te willen redden en dan vervolgens in liefst drie verschillende gremia uitgerekend Annabel Nanninga in te zetten. Als ik vroeger met een van haar schreeuwerige schrijfsels werd geconfronteerd, schoot mij althans altijd spontaan die fameuze uitspraak van Mahatma Gandhi te binnen: westerse beschaving, dat zou een goed idee zijn!

Hiermee moet Cliteur zelf maar in het reine zien te komen. Maar sommige van Baudets uitspraken houden wél direct verband met de wereld waarin Cliteur beroepshalve verkeert. Dat betreft drie dingen. Allereerst de manier waarop Baudet de universiteiten in zijn boreale borrelspeech na de Statenverkiezingen zeer generiek als ondermijners van de samenleving demoniseerde. Aangezien het hier én zijn werkgever én zijn collega’s betreffen, mag men van Cliteur verlangen dat hij hiervan duidelijk afstand neemt. Politiek brengt verantwoordelijkheid met zich mee; het gaat hier bij Baudet niet om particulier columnistengebabbel, maar om de opinie van de voorman van een partij waarvoor Cliteur zelf nu een functie vervult. Dat maakt Cliteur ook aanspreekbaar op opvattingen van Baudet die niet met de grondslagen van de wetenschapsbeoefening te rijmen zijn.

Het tweede punt, waarover Cliteur nodig – en dat zou ook de journalistiek eens voor zijn rekening mogen nemen – een aantal indringende vragen gesteld moeten worden, betreft het klimaatveranderingsvraagstuk. Verschillen over de juiste oplossing daarvan, of over het prijskaartje dat we daaraan moeten hangen, is volstrekt legitiem. Maar daar gaat het nu bij Baudet niet om. Om het meest geborneerde deel van het electoraat te behagen trekt hij, ofschoon zelf een onwetende leek, de klimaatverandering en de rol van de mens in twijfel. Hij zet zo nagenoeg iedereen die werkzaam is in de natuurwetenschap als oplichters en dilettanten – ‘klimaatgekkies’ – weg, terwijl er over klimaatverandering onder wetenschappers juist een grote consensus bestaat.

Baudet heeft zich inmiddels tot een academische charlatan ontwikkeld, ondanks zijn doctorstitel. Daarom heeft hij dan ook  terecht geen emplooi gevonden aan een universiteit. Cliteur heeft dat wel en zijn deskundigheid op zijn eígen vakgebied staat nu niet ter discussie. Maar men mag wel van hem weten hoe hij ten opzichte van Baudets ‘natuurwetenschappelijke’ opvattingen staat, zoals die zich vertalen in de standpunten van de partij waarvoor hij nu politiek vertegenwoordiger is. Als hij die namelijk onderschrijft, is dat ronduit beledigend voor de wetenschap en zijn collega’s in de bèta-hoek, die op dit terrein toch duizend maal meer deskundig zijn dan Baudet. Als hij hier voor het evidente obscurantisme van Baudet kiest, is de vraag gewettigd wat hij dan nog aan de Universiteit Leiden doet. Als ik Stolker was, zou ik ook niet vergeten hem díe vraag te stellen.

En dan is er, ten derde, de heksenjacht die Baudet met zijn geplande ‘meldpunt voor linkse leraren’ in het onderwijs ontketenen wil. Ook dat is, net als Baudets beschimping van de universiteiten, een rechtstreekse aanval op de integriteit van andersdenkenden. Het past naadloos bij de handelswijze van alle andere autoritaire alt-right-agitatoren op dit moment, zoals Donald Trump, Jair Bolsonaro en Viktor Orban, die weinig met onafhankelijke denkers op hebben en iedereen die niet voor hen opzij gaat grootscheeps belasteren en van leugens betichten, terwijl zij juist zelf als geen ander in leugens grossieren. Ook Baudet kan, zoals FvD-spijtoptanten vrijwel unisono weten te melden, niet met tegenspraak overweg. In zijn narcistische universum draait, net als bij Trump, alles om hemzelf.

De geschiedenis leert dat vrijwel elke autocraat in spe altijd begint met het verdacht maken van de pers en de intelligentsia. Ofschoon ik tot nu toe weinig aanleiding heb om Cliteur, die zich juist altijd als een pleitvoerder van het vrije woord opwierp, zelf van dat soort neigingen te verdenken, brengt zijn keuze voor Baudet hem wel in die buurt. Dus mag men van hem verlangen dat hij zich, nu hij Eerste Kamerlid is, in dat opzicht publiekelijk van deze door Baudet geïnitieerde heksenjacht distantieert. En dan graag in heldere taal, die elke onduidelijkheid daaromtrent uitsluit, en niet in baudetiaanse homeopathische verdunning.

Moeten media gebalanceerd berichten over de islam?

1
Gert Jan Geling is publicist, kernlid van de denktank Liberales en onderzoeker aan het Leids Universitair Centrum voor de Studie van Islam en Samenleving (LUCIS), dat verbonden is aan de Universiteit Leiden.

De ramadan is een periode die ik persoonlijk gezien eigenlijk nooit kan vergeten. Dankzij de sociale media word ik er namelijk altijd aan herinnerd wanneer hij begint. Dit is voor een belangrijk deel te danken aan de moslims in mijn omgeving, voor wie de ramadan logischerwijs een belangrijke periode is. Maar niet alleen moslims besteden veel aandacht aan de ramadan. Ook de media zorgen er tegenwoordig voor dat we niet meer om deze periode heen kunnen.

Kranten, televisie en ook diverse online media besteden uitgebreid aandacht aan de ramadan. Vaak is het bij uitstek een periode waarin de islam, die doorgaans in de optiek van velen negatief wordt belicht, eens uitgebreid op positieve wijze benaderd wordt. Gewone moslims krijgen een podium en media geven een inkijkje in het leven van islamitische families gedurende de vastenmaand.

Vanzelfsprekend zijn er dan velen in ons land die weer aanstoot nemen aan de positieve aandacht voor moslims en de islam tijdens deze maand. Vaak zien dergelijke mensen zichzelf het liefst in hun eigen gelijk bevestigd. Om die reden trekken ze perspectieven die afwijken van hun eigen denken erg slecht. Maar met positieve aandacht hoeft op zich niet veel mis te zijn. Zeker in een tijd waarin de islam en moslims geregeld negatief in het nieuws komen, is het goed wanneer ook de andere kant van de realiteit in beeld wordt gebracht.

Dit alles vormt een mooie aanleiding om eens kritisch te kijken naar de wijze waarop moslims en de islam door de media worden geportretteerd. Onderzoeken hiernaar laten een wisselend beeld zien. Sommige onderzoekers stellen dat de media de islam vaak op negatieve wijze belichten. Recentelijk kwam historicus Tayfun Balcik met het onderzoek Moslims in Nederlandse kranten, waarin hij concludeerde dat de vier grootste Nederlandse kranten – de Telegraaf, de Volkskrant, het AD en het NRC – voornamelijk negatief over moslims berichten, met de Telegraaf als koploper. Sociaal en cutureel antropoloog Aalt Smienk, die bezig is met een promotieonderzoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam over dit onderwerp, is daarentegen van mening dat positieve en negatieve aandacht voor de islam elkaar in redelijke mate afwisselen in de zogenoemde mainstream media.

Hoe zij tegen deze kwestie aankijken wordt uiteraard ook bepaald door hun eigen overtuiging. Degenen die zich op positieve wijze verhouden tot de islam zullen zich vaker storen aan negatieve aandacht voor deze religie, terwijl diegene die er juist negatief over zijn eerder getriggerd worden wanneer er weer positieve aandacht is. Met andere woorden: de media kunnen het toch nooit goed doen in de ogen van anderen. Ze doen er daarom beter aan een eigen koers te varen.

Moeten media dan altijd maar het midden vinden? Moeten ze altijd positieve en negatieve aandacht voor de islam balanceren? Niet zozeer. Media hebben als taak de realiteit zo goed mogelijk onder de aandacht te brengen. Als deze positief of negatief is, dan is dat wat het is – en dus ook wat je te zien, te lezen of te horen krijgt. Logischerwijs krijgen zaken die negatief zijn meer aandacht dan zaken die positief zijn. Dat komt niet door een anti-islamitische bias, maar het is een oude mediawet dat juist datgene wat afwijkt van het normale nieuws is. Vaak is het negatieve dan nieuws. Goed nieuws is vaak geen nieuws.

Maar dit is niet het hele verhaal. Media dienen rekening te houden met het feit dat negatieve beelden leiden tot negatieve beeldvorming. Dit is een ontwikkeling die we in Nederland al geruime tijd waarnemen. Positieve aandacht voor de islam tijdens de ramadan lijkt, met deze context in het achterhoofd, een soort goedmakertje te zijn – een stukje compensatie. Media lijken zich schuldig te voelen over al het negatieve nieuws dat ze normaal brengen over de islam. Door positief over de ramadan te berichten kopen de media hun schuld af.

Positieve beeldvorming kan heel goed zijn, mits de media bij de werkelijkheid blijven en deze zo eerlijk mogelijk weergeven. Positieve beeldvorming over de islam tijdens de ramadan weerlegt ook de stelling van diegenen die betogen dat de Nederlandse media alleen maar negatief over de islam zijn. Daarnaast brengt het die mensen die echt geloven dat de islam alleen maar slecht is hopelijk ook een stukje realiteitszin bij. De ramadan biedt mensen die oprechte interesse hebben in anderen immers een leuk kijkje in de keuken – letterlijk! – van de gemiddelde moslim in Nederland. Dat is een perspectief dat je niet iedere dag meekrijgt. In dit opzicht is aandacht voor de ramadan in de Nederlandse media ook zeker iets verrijkends.

 

Turks Britse advocaat: ‘Turkije wil ons schrik aanjagen’

0
Turks Britse advocaat Özcan Keles werd op maandag 20 mei in Londen gearresteerd omdat Turkije om zijn uitlevering vroeg. Later is hij op borgtocht vrijgelaten. Keles is in England actief voor de Gülenbeweging, die door Turkije verantwoordelijk wordt gehouden voor de mislukte coup tegen Erdogan van 15 juli 2016. Hij moet een proces voeren, om zijn uitlevering te voorkomen. De Kanttekening sprak met Keles over de situatie waarin hij zich nu bevindt. ‘Turkije wil ons schrik aanjagen. De regering hoopt dat Turken in Groot-Brittannië, die kritiek hebben op Erdogan, hierdoor hun mond zullen houden.’

Özcan Keles deelde op sociale media kritische berichten over de mislukte coup en over de Turkse president Erdogan. Dit was voor Turkije reden om zijn uitlevering te eisen. De advocaat zou terroristische propaganda bedrijven. Als Keles wordt uitgeleverd, wordt hij mogelijk voor tien jaar in de gevangenis opgesloten.

Turkije heeft na de vermeende couppoging zo’n vijftigduizend mensen opgesloten en meer dan honderddertigduizend mensen ontslagen vanwege hun al dan niet vermeende banden met de Gülenbeweging. Keles ontkent betrokken te zijn bij terroristische activiteiten.

Advocate Hannah Raphael, die Keles juridisch bijstaat, vertelde aan de Britse krant The Guardian dat andere Europese landen Keles wellicht nooit zouden hebben gearresteerd: ‘In andere Europese rechtsgebieden zijn dit soort zaken nooit van de grond gekomen, wellicht omdat de autoriteiten het standpunt huldigen dat ze beledigend zijn en dat deze grens niet zou moeten worden overschreden.’

Maar hoe kijkt Keles zelf aan tegen deze zaak en de situatie waarin hij zich bevindt? ‘Het is echt een hele stressvolle situatie’, vertelt hij aan de telefoon. ‘Turkije wil dat Groot-Brittannië mij uitlevert. Normaal is het zo bij een aanklacht dat de aanklager moet beargumenteren waarom iemand opgepakt moet worden. Maar bij uitleveringszaken is het net andersom. Ik moet aantonen dat mijn mensenrechten worden geschonden.’

De wetgeving met betrekking tot uitlevering in Groot-Brittannië anders is dan in andere landen. In West-Europa en in de Verenigde Staten worden uitleveringsverzoeken als eerste behandeld door de politieke autoriteiten. Als zij van mening zijn dat deze aanvraag niet deugt – bijvoorbeeld omdat het land dat om uitlevering vraagt mensen om politieke redenen vervolgt, mensen geen eerlijk proces geeft en/of mensen martelt – dan wordt het verzoek meteen afgewezen. In Groot-Brittannië gaan uitleveringsverzoeken daarentegen meteen naar de rechter. Ook onrechtvaardige uitleveringsverzoeken worden dus behandeld. Keles: ‘Groot-Brittannië beschouwt Turkije officieel nog steeds als een ‘categorie 2-land’. Dat betekent dat Turkije vertrouwd wordt en een Turks verzoek om uitlevering serieus in behandeling wordt genomen. Maar ik heb alle vertrouwen in de Britse rechtspraak.’

Niet de eerste keer

Het is niet de eerste keer dat Turkije bij Groot-Brittannië aanklopt om politieke tegenstanders over te dragen. In 2017 bezocht de toenmalige minister-president Binali Yildirim Groot-Brittannië. Hij drong er bij zijn collega Theresa May op aan om gevluchte zakenmensen en activisten uit te leveren, omdat zij lid zouden zijn van een terroristische organisatie, waarmee Turkije de Gülenbeweging bedoelt. Maar tot dusverre is er nog niemand aan de Turkse autoriteiten toevertrouwd. Een half jaar geleden oordeelde een Britse rechtbank dat de zakenman Akin Ipek niet naar Turkije uitgeleverd mocht worden. Ook hij werd door Turkije verdacht betrokken te zijn bij de coup van 15 juli. Keles: ‘Normaal zorgt zo’n rechtszaak voor een precedent, dat een soortgelijk uitleveringsverzoek in de toekomst meteen wordt afgewezen. Maar dat is helaas niet het geval. Turkije blijft daarom dit soort uitleveringsverzoeken doen. Turkije wil ons schrik aanjagen. De regering hoopt dat Turken in Groot-Brittannië, die kritiek hebben op Erdogan, hierdoor hun mond zullen houden.’

Hoe voelt Keles zich nu? ‘Het feit dat ik gearresteerd ben en nu in de cel zit heeft natuurlijk wel impact. Ik heb mijn riem en mijn stropdas moeten afgeven. En deze arrestatie blijft gewoon in mijn CV staan. Natuurlijk ben ik onschuldig en ik kan het allemaal uitleggen, maar deze arrestatie heeft mij voor het leven getekend en blijft mij altijd achtervolgen.’ Ook voor de familie van Keles is het zwaar. ‘Mijn vrouw en kinderen maken zich zorgen.’

Keles kan over de rechtszaak zelf niets zeggen, om zijn zaak niet in gevaar te brengen. Wel benadrukt Keles dat hij niet moedwillig de confrontatie met de Turkse regering heeft opgezocht. ‘In 2016, na de coup, ben ik door Britse parlementariërs bevraagd over Turkije tijdens een hearing voor de Vaste commissie Buitenlandse Zaken van het Lagerhuis. Maar ik heb toen nauwelijks met de media gepraat. Ook aan deze zaak wil ik weinig ruchtbaarheid geven. Wel zal ik mij vanzelfsprekend verdedigen, ik moet mij verdedigen tijdens mijn rechtszaak, anders word ik uitgezet. Maar ik ben een eenvoudige student, die bezig is met een promotieonderzoek naar de mensenrechten.’

Over de toekomst van Turkije wil Keles wel praten. ‘Ik heb geen idee welke kant Turkije op zal gaan, maar ik heb wel een mening over welke kant het land op moet gaan. Turkije moet de mensenrechten weer respecteren, een democratische rechtsstaat worden, waar ook minderheden gelijke rechten hebben. Maar ik maak mij zorgen. Er is een internationale beweging richting autoritarisme en politieke leugens. Turkije staat hierin niet alleen. Hongarije en Rusland hebben ook repressieve regimes die voor post-truth politics kiezen en in West-Europa rukken populistische partijen op die precies hetzelfde willen. We moeten, juist nu, voor de waarheid staan.’

Etnische doelgroepen-awards: noodzaak voorbij?

0
De Kleurrijke Top 100, de Etnische Zakenvrouw van het Jaar. Een deel van de multiculturele jongeren loopt er niet warm voor. Maar anderen beschouwen dit soort awards als een methode om op een positieve manier op te vallen, of vinden het juist harder nodig dan ooit.

Kees Vrijdag werkte jaren bij de Rotterdamse Kamer van Koophandel en stond bekend als ‘mister netwerk’. Hij is een bruggenbouwer in hart en nieren, voor wie samenwerking hoog in het vaandel staat. Natuurlijk kent hij Maritza Russel, de voorzitter en oprichtster van de EZVN, de organisatie die bepaalt wie de Etnische Zakenvrouw van het Jaar is. ‘Ieder jaar wordt tijdens een galadiner bekend gemaakt wie de Etnische Zakenvrouw van het Jaar is. Daar ben ik ook weleens bij geweest. Het verliep heel professioneel. Iedereen had zich opgedoft en zag er uit om door een ringetje te halen. Maar of het bijdraagt tot acceptie en integratie? Ik weet het niet. Maritza Russel vindt positieve discriminatie nog steeds nodig, want wat haar betreft is de doelgroep nog ondervertegenwoordigd. In mijn beleving gaat het om een vermeende achterstand en kan de EZVN eigenlijk ophouden. Neem de multiculturele federatie PRIO, die zich ook richt op ondernemers. Zij zien zichzelf niet als etnisch, maar als internationaal. Er zijn mensen met allerlei etnische achtergronden bij aangesloten.’

Rotterdam bestaat voor meer dan 50 procent uit andere culturen. Daarom vindt Vrijdag het belangrijk dat er gemeenschappelijke netwerken ontstaan. Bovendien is er voor sommige mensen nog een bezwaar. ‘Een ondernemer vertelde me dat hij was benaderd om zichzelf te nomineren voor een etnische business award. Hij wist eigenlijk niet of hij dat wel wilde. Toen hij hoorde dat hij daarvoor een financiële bijdrage aan moest leveren, hield het voor hem op.’

‘Waarom geen Zakenvrouw van het Jaar?’

De Rotterdamse radiomaakster en presentatrice Natasja Morales is al jaren de grote motor achter Chica Radio en het radioprogramma Chicks and the City, een programma voor en door meiden waarin ze maatschappelijke problemen bespreekbaar maken. Chicks and the City is jaren uitgezonden onder de paraplu van onder andere Fun X en RTV Rijnmond. Sinds oktober 2018 is er gekozen voor een podcast. ‘We zijn verhuisd naar het domein van de jongeren,’ grinnikt Morales.

Het multiculturele radiomeidenteam vormt een afspiegeling van de Rotterdamse bevolking, maar hun achtergronden zijn niet altijd zo makkelijk. Daar weet Morales alles van. ‘Mijn vader komt van Curaçao, mijn moeder is Nederlands. Ik ben opgegroeid in het Rotterdamse Oude Westen, wat destijds als achterbuurt werd beschouwd vanwege drugsproblemen. In combinatie met een lastig thuisfront had dit tot gevolg dat het niet zo vanzelfsprekend was om kansen te krijgen om me te ontwikkelen. Maar je moet kansen nemen om ze te krijgen én je moet kansen herkennen. Dit probeer ik de meiden van Chicks and the City ook te leren. Ik heb echt de behoefte om meiden verder te helpen die uit dezelfde situatie komen als ik destijds. Mijn eigen jeugd is mijn inspiratiebron geweest om Chica Radio en Chicks and the City op te richten. Maar bovenal wil ik er zijn voor meiden uit alle lagen van de bevolking. Ik richt me beslist niet uitsluitend op probleemgevallen. Bovendien had ik weinig rolmodellen om me heen. Ik probeer te laten zien dat je je vrouwtje kunt staan. Zo is destijds Chicks and the City ontstaan. Op deze manier kan ik de meiden steunen.’

Morales werkt veel met jonge meiden en ziet wat er in hun leven speelt. ‘Jongeren van tegenwoordig zijn erg geïntegreerd en werken vanzelf veel samen. Vanuit hun oogpunt zijn die speciale awards passé.’ Morales vindt het goed dat de EVZN er is, de organisatie achter de Etnische Zakenvrouw van het Jaar. Toch vraagt ze zich af of dit soort awards nog wel matchen met de huidige maatschappij. ‘Waarom zou ik Etnische Zakenvrouw van het Jaar moeten worden? Waarom geen Zakenvrouw van het Jaar? Wat maakt iemand bijzonder? Zoek het in een bepaalde categorie. Neem bijvoorbeeld ‘Doorzetter van het Jaar’ of ‘Bijzondere talenten van het Jaar’. Op die manier wordt niemand vergeten. Dat heb ik liever dan positieve discriminatie. Of wat dacht je van een prijs voor bruggenbouwers? Mensen zoals Nathalie van Huêt en Kees Vrijdag, die laten zien dat het anders kan. Diversiteit binnen witte bolwerken krijgen is ook een optie.’

Een andere award, de Kleurrijke Top 100, is volgens Morales een betere omschrijving. Het gaat immers om álle denkbare tinten. ‘Ik richt me ook op álle meiden. Dat je een witte tint hebt, betekent niet dat je het makkelijk hebt. Ik had nooit gedacht dat ik me ooit zou bewegen in de kringen waarin ik me nu bevind. In het begin was dit gevoelsmatig best even wennen vanwege mijn achtergrond, maar nu ben ik me er van bewust dat ik er bij hoor!’

‘Niet of-of, maar en-en’

 Farid Darkaoui is bedrijfsingenieur, oprichter van Zaken Expert en voorzitter van de Federatie PRIO, ontstaan uit diverse netwerken zoals die van Caraïbische, Chinese, Turkse, Surinaamse en Marokkaanse ondernemers. In totaal vertegenwoordigt de federatie circa 5.000 ondernemers. Er is geen jaarlijkse award, maar een grote netwerkbijeenkomst waar iedere ondernemer welkom is. Wat Darkaoui betreft is er wat netwerken betreft geen sprake van of-of, maar en-en. ‘We zijn een belangenorganisatie volgens een intercultureel principe, met standpunten die leven bij Rotterdammers van andere culturen. Teams die bij de gemeente werken zijn vaak geen afspiegeling van de samenleving. Een tijd geleden was ik op het hoofdkantoor van Google in Silicon Valley. Daar zagen we een multiculturele samenstelling van het personeel. In Nederland zie je vaak dat de uitvoerende laag gemêleerd is, maar de top van datzelfde bedrijf juist erg wit. Die hoort ook divers te zijn.’

Een veelgehoord excuus hiervoor is: ‘We kunnen ze niet vinden.’ Wat Darkaoui betreft betekent dit dat de zoektocht niet goed verloopt. Er wordt volgens hem alleen gezocht in het eigen witte netwerk. ‘Een ander argument is dat men niet alleen op basis van diversiteit iemand wil aannemen. Natuurlijk is kwaliteit het belangrijkste, maar zoek dan in de juiste netwerken. Als je talent nooit een kans geeft, dan blijf je de verkeerde antwoorden verzinnen. Bekijk een benoeming niet alleen vanuit sociaal perspectief, maar ook als businesscase. Neem de Dragons, een organisatie van Chinese ondernemers. Als je zaken wilt gaan doen met China, dan is dit de juiste toegangspoort. Gaat het om expansie naar Turkije? Zoek contact met een Turks ondernemersnetwerk.’

‘Niets voor betaald’

 Darkaoui kijkt wel positief aan tegen awards zoals De Etnische Zakenvrouw van het Jaar en vooral De Kleurrijke Top 100, maar niet omdat hij zelf in laatstgenoemde staat. ‘Dergelijke awards en een lijst zoals De Kleurrijke Top 100 leggen talent bloot. Het is een springplank voor hun carrière, ook omdat ze op die manier opvallen. Veel plekken hebben diversiteit nodig, bijvoorbeeld waar beleid wordt gemaakt. Beleidsmakers bekijken de zaken vanuit hun eigen, meestal witte achtergrond. Daarom probeert PRIO niet alleen om bruggen te slaan naar andere netwerken, maar ook een andere visie te laten zien om zo het plaatje compleet te maken.’ Ten slotte wil Darkaoui benadrukken geen cent te hebben betaald voor zijn plek in De Kleurrijke Top 100. ‘Zoiets moet gebeuren op basis van talent.’

‘Ik zou willen dat het niet meer nodig was’

 Lexter Woodley is headhunter en doet onderzoek aan de University of London naar verschillen tussen man en vrouw. Hiervoor won ze onlangs in Londen The People’s Choice Award, omdat het publiek vond dat ze van de dertien kandidaten aan het interessantste onderzoek werkt. ‘Ik ben opgegroeid in Nederland, maar mijn familie is Engelstalig. Op latere leeftijd heb ik een paar jaar in Engeland gewoond, maar ik ben zeker geen Brit, spreek niet als een Brit, denk niet als een Brit en toch heb ik een prijs gewonnen. ‘Op de vraag of awards waarbij etniciteit centraal staat moeten blijven bestaan, reageert ze om te beginnen met een persoonlijke wens. ‘Ik zou willen dat het niet meer nodig is. Ik zou willen dat we zien dat dit overbodig is. Voor partijen die ‘underdog’ zijn, zoals vrouwen en mensen met een ander kleurtje, zijn deze awards juist een steuntje in de rug. Het onderstreept, ondersteunt en viert je waarde.’ Ze wijst op de quote van Haile Selassie, door Bob Marley verwerkt in zijn nummer War: Until the colour of a man’s skin is of no more significance than the colour of his eyes.’ Pas als deze wens is uitgekomen, hebben we volgens Woodley geen speciale awards meer nodig. Als headhunter weet Woodley dat mensen aan de top vaak mensen zoeken die op hen lijken. Dit zijn in de praktijk meestal blanke, oudere mannen. ‘Door deze speciale awards komen er kandidaten in de belangstelling die op een bepaalde manier ook op hen lijken.’

 Woodley doet onderzoek naar vrouwen op hoge posten die meer verdienen dan hun mannelijke partner. Uit onderzoeken, vooral gedaan in de VS, blijkt dat een deel van die partners hierdoor minder presteert in de slaapkamer en sneller overspel pleegt. Ook blijkt dat beide partners elkaar compenseren in het uitvoeren van huishoudelijke taken (vrouwen doen meer, mannen doen minder) naar gelang de vrouw meer verdient. Hoe zit dat in Nederland en Engeland? Hoe wordt hiermee omgegaan? Het onderzoek is nu halverwege, maar alleen al uit het winnen van de People’s Choice Award blijkt dat verschillen tussen mannen en vrouwen een onderwerp is dat nog steeds op belangstelling kan rekenen. Ook als het gaat om etniciteit. ‘Stel dat er een award komt voor Beste Witte Zakenvrouw. Dat kun je niet maken. De award voor Etnische Zakenvrouw van het Jaar geeft aan dat er nog veel te winnen is.’

‘We doen véél meer dan die award!’

 Maritza Russel, voorzitter en oprichter van de EZVN, de Etnische Zakenvrouw van het Jaar, benadrukt direct dat haar organisatie veel meer doet dan één keer per jaar een award. ‘Wij bieden een platform van rolmodellen om de jeugd te inspireren en een mentor te bieden. Wij hangen dat niet aan de grote klok, maar we vinden dat we dit, waar nodig, moeten doen. Veel talentvolle jonge vrouwen met een goede opleiding hebben vaak geen ouders met een groot netwerk waarop ze kunnen terugvallen. Veel journalisten blijven over onze werkzaamheden en de award vragen of het nog steeds nodig is. Já, het blijft nodig.’

Tijdens het jaarlijkse gala van de EVZN worden drie kandidaten naar voren geschoven in drie categorieën: zakenvrouw, manager en ondernemer. Die laatste award is voor jonge ambitieuze ondernemers die een innovatief concept hebben bedacht met een ambitieus groeipotentieel. In 2018 werd de prijs gewonnen door schoenenontwerpster Zeynep Dag, die inmiddels ontwerpen heeft gemaakt voor Jennifer Lopez en Beyoncé. Russel: ‘Etnische jeugd is op zoek naar rolmodellen. Daarom hebben wij voor het tweede jaar ons succesvolle mentorproject The future is female. Vier keer per jaar organiseren wij bijeenkomsten voor honderd leerlingen. Er zijn zoveel succesverhalen.’

‘Ze zijn er niet’

 De EZVN heeft een databank samengesteld met talentvolle etnische vrouwen van wie desgevraagd het CV wordt verstrekt voor beschikbare posities. Raden van Toezicht, beleidsorganen, overal wordt beweerd dat ze geen geschikte etnische kandidaten kunnen vinden. Of ze beweren glashard dat ‘ze er niet zijn’. Dat laatste vindt Russel het ergste.

‘Natuurlijk zijn ze er! Absoluut. Er is zoveel talent, zelfs ik ken ze niet allemaal. Gelukkig wordt er steeds meer een beroep gedaan op onze databank met talenten. Jonge etnische talenten zien zichzelf als Nederlands totdat ze te maken krijgen met arbeidsdiscriminatie. Het gevolg is dat vooral vrouwen vaak noodgedwongen ZZP’er worden. Dat betreur ik, want ik heb liever dat ze zich kunnen inzetten voor de BV Nederland. Daar waar je woont, moet je een bijdrage leveren. Bovendien is het belangrijk om mee te praten met beleidsmakers. De Onderwijsraad, de Gezondheidsraad, dáár kun je invloed uitoefenen, dáárin moeten etnische minderheden een stem hebben.’

Voor een cultuuromslag moet je een lange adem hebben, stelt Russel: ‘Op dit moment werkt de Sociaal-Economische Raad (SER) aan een adviesnota over diversiteit. Op verzoek van minister Ingrid van Engelshoven van Emancipatie is onze organisatie één van de gesprekspartners. Diversiteit onder beleidsmakers is ver te zoeken. Daarom is onze aanwezigheid extra van belang. Tijdens het kabinet met de PVV (Rutte I, 2010-2012, red.) werden heel veel inspraakorganen wegbezuinigd. Dat voelen we nog altijd. Juist daarom zijn onze activiteiten zo belangrijk, net als ons jaarlijkse feestje.’

 

 

 

 

Van gemillimeterd haar naar Khloé Kardashian-lokken

0
Amerikaanse sterren als Beyoncé en Halle Berry dragen het. In Hollywood was het decennialang een groot geheim. Maar nu is het ook beschikbaar voor de gewone vrouw – en man – in Nederland. De lacewig, een haarwerk dat niet van je echte kapsel te onderscheiden is.

De 35-jarige Krista Nagelhout heeft haar eigen haar verloren door chemotherapie. Ze opteerde voor een lacewig, een pruik die zo ‘echt’ is dat de haren ervan uit je hoofd lijken te groeien. Nagelhout pronkt nu met halflange, ‘gestoeide’ haren, waarvan de lokken er gezond uitzien.

De van oorsprong Surinaamse en Equatoriaal-Guineese Amparo Biuka had weinig haar van zichzelf. ‘Het was gemillimeterd.’ Ze hield het zo kort, omdat haar echte haar beschadigd is. ‘Ik heb ruim twintig jaar hair extensions gehad, maar ik liet die altijd te lang inzitten. Bij het aanbrengen van de haarverlengingen werd ook weleens lijm gebruikt, wat alles enkel heeft verergerd.’ De structuur van Biuka’s haar is kroes. Na een bezoek aan een vervaardiger van lacewigs heeft ze nu hetzelfde kapsel als de Amerikaanse reality-ster Khloé Kardashian. ‘De maker is een haargenius’, zegt Biuka. Ze heeft het over Stephano Mac-Intosh van Fresh-hair.nl, een online-dealer van haarwerken en haarstukken die tevens een fysieke winkel heeft in Amsterdam. Ook Nagelhout is haar lacewig-producente Jennifer Hoeve van haarwerkbedrijf Jennifer Hoeve in Oostzaan nog iedere dag dankbaar. ‘Dit is voor herhaling vatbaar. Binnen een paar klikken heb je een volle bos prachtig haar. Wie wil dat niet? De lacewig die ik bij haar heb gekocht was beter dan ik had verwacht.’

Nederland maakt langzamerhand meer kennis met de lacewig. Het is een pruik waarbij er, in tegenstelling tot de traditionele pruiken, met het materiaal ‘kant’ (Engels: lace) wordt gewerkt. ‘Hierdoor kijk je niet tegen een lelijke rand aan bij de voorkant, maar lijkt het alsof de haren zo uit de hoofdhuid komen’, legt haarwerk-specialiste Jennifer Hoeve uit. ‘Het oogt daardoor natuurlijker.’ Ook salon Fresh-hair.nl hekelde het ‘valse uiterlijk’ van pruiken en richtte zich daarom op het ontwerpen van lacewigs. Als hierbij de wig secuur is bevestigd rond de haarlijn kan het haar alle kanten op gedragen worden, zonder dat de lijm te zien is. De haarlijn van de wig zal feilloos op de huid van de drager aansluiten.

In deze salon voegen ze aan de haarwerken zelfs zogenoemd ‘babyhaar’. De haarproducten worden met de hand vervaardigd. De lacewig is een uitermate geschikt systeem om constant van haarstijl te veranderen. Door hem op te zetten kun je ‘switchen’ van een donkerharige naar een blondine, of van iemand met lang haar iemand naar kort haar en omgekeerd.

‘Mensen hebben om verschillende redenen behoefte aan een lacewig’, weet Hoeve. ‘Sommigen kiezen ervoor om hun eigen haar op deze manier te laten groeien. Dat ze dus niet op zo’n vervelende tussenlengte komen te zitten. Anderen gebruiken hem om zichzelf een nieuwe haarstijl aan te meten zonder dat ze daarvoor hun echte haren zouden moeten kleuren of afknippen.’ Weer anderen doen het om medische redenen. ’In de salon komen ook mensen die brandwondplekken ergens op het hoofd hebben, of die haaruitval door alopecia (een haaraandoening, waarbij je vrij plotseling gedeeltelijk kaal wordt, red.) hebben.’

Aanvankelijk werden de levensechte kapsels alleen in de filmindustrie en in het theater gebruikt. In de entertainmentwereld zijn ze dus al heel lang bekend. Onder meer zangeres Lady Gaga en actrice Jada Pinkett Smith zijn vertegenwoordigsters van deze haarmethode. Ook Hoeve rekent BN’ers tot haar klantenkring, maar kan in verband met de privacy geen namen noemen. De burger in Nederland hoort nu pas wat over deze nieuwe ‘hairdo’s’ dankzij de sociale netwerken en grote influencers, met name ‘socialite’ Kloé Kardashian.

Hoeve heeft haar haarwerkbedrijf bijna twintig jaar. Ze is gespecialiseerd in maathaarwerk. ‘Hieronder kun je alles verstaan wat met haaraanvullingen te maken heeft, zoals bijvoorbeeld haarstukken en lacewigs. In haar salon komen wekelijks tientallen mensen voor een lacewig. ‘Dat zijn zowel vrouwen als mannen. Wij rekenen ook transgenders en travestieten tot onze klanten.’ De clientèle is van verschillende komaf. ‘Een nieuwe klant legt zijn wensen uit. De uitlegging kan soms gepaard gaan met een foto. Dan bepalen wij wat voor een soort materialen we gaan gebruiken en we bespreken bijvoorbeeld de scheidingen en de haarkleur, zodat het haar later een mooie, natuurlijke kleurschakering krijgt.’

Marokko’s stille oorlog tegen journalisten

1

De persvrijheid in Marokko lijkt sinds de protesten in de Rif verder af te glijden. Berechting, intimidatie, spionage en de schijn van willekeur: het is slechts een greep uit wat kritische journalisten staat te wachten.

Begin deze maand werd op initiatief van zeven Riffijns-Nederlandse organisaties de petitie ‘Zonder persvrijheid geen democratie in Marokko’ afgetrapt. De ondertekenaars van de petitie, meer dan tachtig Nederlandse journalisten, schrijvers en politici, vragen samen met de initiatiefnemers aandacht voor ‘de stille oorlog die de Marokkaanse overheid tegen de vrije pers en moedige journalisten voert.’

In de petitie gaat speciale aandacht uit naar de anti-overheidsprotesten in het Rifgebied, aangejaagd door de Hirak-beweging en gericht op een verbetering van de leefomstandigheden aldaar. Deze protesten zijn inmiddels grotendeels de kop ingedrukt en hetzelfde geldt voor de vrije verslaggeving hierover. Zo meldt de petitie dat er recentelijk nog zes (burger)journalisten zijn veroordeeld tot celstraffen tussen de drie en vijf jaar, omdat ze verslag hebben gedaan van de demonstraties in de Rif.

Tot nu toe zijn er vrijwel alleen Riffijnse journalisten opgepakt. Enkel Hamid el-Mahdaoui, de hoofdredacteur van website badil.info die vorige maand in hoger beroep drie jaar opgelegd kreeg, is geen Riffijn. Hij was echter vaak in de Rif om verslag te doen van de Hirak-protesten.

Inmiddels is badil.info op zwart gegaan. Wie de website bezoekt, die ziet nog enkel de tekst ‘journalism is not a crime’. Een misdaad is journalistiek in Marokko officieel ook niet, maar hoe gaat de overheid dan te werk? De Kanttekening vroeg het aan Afrika-correspondent Gerbert van der Aa, Marokko-verslaggever Willemijn de Koning en de Marokkaans-Nederlandse Rif-activisten Abdessamad Taheri en Abdel Talhaoui.

Verzinsels en traineren

Een eerste tactiek van de Marokkaanse overheid is het opmaken van aanklachten die niets met het beroep van journalist te maken hebben. Abdel Talhaoui van actiegroep Rifproject, een van de initiatiefnemende organisaties van de petitie, legt uit: ‘Het Openbaar Ministerie verzint steeds dingen als ‘geweldpleging’ of ‘verstoring van de openbare orde’. Daar worden ze vervolgens dan ook voor veroordeeld.’ Dit, zodat ze de journalisten kunnen scharen bij de andere, inmiddels honderden, Hirak-leiders en demonstranten die al in de gevangenis zitten.

Abdessamad Taheri, die contact heeft met alle zeven de Riffijns-Nederlandse organisaties achter de petitie, haalt de onlangs veroordeelde badil.info-journalist El-Mahdaoui aan: ‘Het OM maakte ervan dat hij activist was, onderdeel van de Hirak-beweging.’ De officiële aanklacht tegen El-Mahdaoui luidde: ‘Het aanjagen van mensen om een serieus of klein vergrijp te plegen door middel van toespraken en geschreeuw in een openbare ruimte’ en ‘het mede-organiseren van een ongeautoriseerd protest.’ Een van de ‘bewijsstukken’ in zijn zaak was een getapt telefoontje, bizar genoeg uit Nederland, waarin iemand – niemand weet wie – wapens uit Rusland aanbiedt om een burgeroorlog in de Rif te starten. Hoewel te horen is dat El-Mahdaoui het aanbod afwijst en juist aangeeft dat de protesten in de Rif vreedzaam moeten blijven, achtte de rechtbank dit gesprek in zijn nadeel. ‘El-Mahdaoui had het telefoontje immers niet gemeld bij de autoriteiten’, verzucht Taheri.

Naast het opgeven van creatieve redenen om journalisten op te pakken is de Marokkaanse overheid bedreven in het traineren van rechtszaken tegen journalisten. Vijf Marokkaanse journalisten, die door persvrijheidsvoorvechter Free Press Unlimited zijn getraind om via hun mobiel hoogwaardig verslag te doen van nieuwsrijke gebeurtenissen, ondergingen dit aan den lijve. Ze werden aangeklaagd voor ‘het in gevaar brengen van de interne stabiliteit van de staat’. Het proces was al in 2015 aangekondigd, maar is inmiddels voor de tiende keer uitgesteld.

In de ‘militaire zone’ die de Rif is zijn ze sowieso niet gediend van camera’s, meldt Abdel Talhaoui. ‘Als je met je camera zit te spelen bij een van de militaire checkpoints, word je er al op aangesproken’, vernam Abdel Talhaoui van zijn ouders die in de Rif wonen.

Willekeur, geheime dienst en verklikkers

Wordt het binnenlandse journalisten moeilijk gemaakt om verslag te doen in de Rif, als buitenlandse journalist kom je de Rif sinds anderhalf jaar überhaupt niet meer in. En zelfs als je je anders voordoet word je vroeg of laat gesnapt. Dit ondervond Gerbert van der Aa, Afrika-correspondent voor onder andere NRC en Elsevier. Van der Aa, die 25 jaar lang het land bezocht, kreeg sinds vier jaar al geen toestemming meer om als journalist in Marokko te werken. ‘Je kreeg alleen nog een persaccreditatie als je in Marokko woont, werd mij verteld.’ Daarom ging hij de laatste jaren undercover het land in, als ‘historicus’ – wat hij van huis uit ook is.

Vorig jaar oktober kreeg Van der Aa opnieuw een signaal dat zijn werk moeilijk werd. Hij was toen in een klein Rif-dorp waar hij wel vaker kwam. ‘Maar ik merkte dat mensen zenuwachtig van me werden. ‘De journalist is er weer’, zeiden ze. Ik dacht toen: ik moet hier weg.’ Ook viel het Van der Aa op dat Hirak-activisten niet meer met hem durfden te spreken. ‘Die namen niet meer op. Ook toen ik eenmaal een fysieke afspraak met een Hirak-activiste had, zegde ze op het laatste moment af.’

In Nador, een stadje in het Rifgebergte, werd Van der Aa vervolgens aangehouden door een agent. Deze vroeg hem naar zijn ‘filmvergunning’. Een vreemde zaak, vindt Van der Aa, hij is immers van de schrijvende pers. Van der Aa antwoordde, zoals hij inmiddels wel vaker deed, dat hij als historicus in Marokko was. Daarna liet de agent hem met rust. Maar in de stad Berkane, nog steeds in de Rif, werd hij door geüniformeerde mannen staande gehouden en uiteindelijk, via Nador, het land uitgeleid.

Van der Aa vermoedt dat dit komt omdat ze doorhadden dat hij werkte aan artikelen over de Hirak-protesten en mensensmokkel – nog zo’n onderwerp waar de Marokkaanse overheid niet trots op is: ‘Ze wisten alles over me: waar ik ben geweest, met wie ik heb gepraat. Ik ken geen enkel land met zo’n goed georganiseerde geheime dienst.’ Maar dat goed georganiseerde werk knapt de geheime dienst niet in zijn eentje op, zegt Abdel Talhoui: ‘Elk dorp heeft een ‘verklikker’, betaald door de Marokkaanse overheid.’

Niet het achterste van de tong

Van der Aa kan, met de aantekening van de geheime dienst in de zak, het waarschijnlijk wel vergeten om ooit nog Marokko binnen te komen – laat staan dat hij de Rif kan bezoeken. Toch kan toegang tot de Rif ook moeilijk zijn voor journalisten die wel in Marokko wonen. Dit overkwam Willemijn de Koning, freelance Marokko-correspondent voor onder meer de NOS, toen ze vorig jaar februari een item wilde maken over immigratie.

Ze mocht met haar auto Al-Hoceima niet in, de grootste stad in de Rif waar ook de meeste Hirak-protesten plaatsvonden. De Koning reed daarop naar een benzinestation in de richting van Nador, waar ze vandaan kwam. Daar deed ze in het geheim een interview, maar werd vervolgens aangehouden door een onbekende man. ‘Hij wilde weten waar mijn vergunning was. Daarop vroeg ik hem op welk wetsartikel hij dit baseerde. Dit wilde hij niet doen, ook wilde hij niet zeggen waar hij van was. Waarschijnlijk was hij iemand van de geheime dienst’, denkt ze.

Het is lastig om als journalist te werken in een land waar niemand met een noemenswaardige positie het achterste van zijn tong lijkt te willen laten zien. Dat bleek andermaal toen De Koning verhaal kwam halen bij het Ministerie van Informatie in Rabat: ze verwezen haar door naar de autoriteiten in Al-Hoceima, de plek waar ze juist net vandaan kwam. ‘Het ministerie zei van niets te weten, en voegde daaraan toe dat ze in Al-Hoceima zenuwachtig worden van journalisten.’

Inmiddels zit De Koning zonder perskaart, waardoor ze de Rif niet meer in kan komen. Het is gebruikelijk dat journalisten die in Marokko wonen ieder jaar een perskaart krijgen van de overheid, maar voor dit jaar heeft ze die vooralsnog dus niet gekregen. ‘Dat gaat ook niet meer gebeuren’, is de verwachting van De Koning.

Verstrengeling, intimidatie en voorzichtigheid

Is kritische berichtgeving nog wel mogelijk in Marokko? Abdel Talhaoui vertelt dat de opgepakte journalisten, zoals die van badil.info, juist waren opgestaan om wél verslag proberen te doen van de onrust in de Rif, bij gebrek aan kritisch media: ‘Het is in Marokko nog veel erger dan in Turkije. Kritische media worden niet alleen aangepakt, maar de meeste media steunen juist het regime. De sponsoren van de grote media zijn bedrijven, die op hun beurt weer in handen zijn van rijke families die nauwe banden onderhouden met de staat.’

Een onderzoek van de internationale perswaakhond Reporters Without Borders (RWB) laat een diffuus beeld zien. Acht van de tien tv-kanalen in Marokko zijn eigendom van de staat, en in nog een ander kanaal heeft de staat een meerderheidsaandeel. Ook hekelt RWB de verstrengeling tussen de Marokkaanse kranten en het zakenleven, dat op zijn beurt weer verstrengeld is met het koninklijk hof in Marokko. Wel noemt RWB het magazine TelQuel als positieve uitzondering.

De radiosector is een stuk diverser, maar wordt alsnog gedomineerd door de staat, aldus RWB. De online nieuwsplatforms zijn het minst gereguleerd. Maar volgens de Amerikaanse perswaakhond Freedom House krijgen deze platforms ‘informele aanwijzingen om niet te berichten over controversiële issues en sommige stemmen niet te laten horen.’ Ook zegt Freedom House dat journalisten ‘met gevoelige informatie de neiging hebben om stil te blijven en zo te ontkomen aan eventuele vergelding.’

‘Je moet de vervolging van journalisten ook zien als signaal aan het Marokkaanse volk: wie zijn mond opentrekt, wordt opgepakt’, zegt Rif-activist Abdessamad Taheri hierover. ‘De Marokkanen luisteren daarnaar. De meeste mensen hebben een hypotheek, een gezin. Om dat dan te laten vallen? Er is geen sociaal vangnet zoals we dat in Nederland kennen.’

Is er dan toch nog nuance aan te brengen in het beeld van Marokko als repressieve politiestaat, die onwelgevallige media ‘op z’n Turks’ te gronde richt? Een van de online nieuwsplatforms in Marokko, Le Desk, hielp zelf mee aan het media-onderzoek van Reporters Without Borders, en bericht bijvoorbeeld ook over de Hirak-beweging in de Rif. Dat duidt er toch op dat niet alle berichtgeving over de Rif in de kiem wordt gesmoord. Volgens Van der Aa drukt de Marokkaanse overheid zelfs niet elk onwelgevallig tegengeluid de kop in.

‘In Nador was ik bij de Association Marocaine des Droits Humains. Die zijn heel kritisch op de staat van de mensenrechten in Marokko. Ze worden onder druk gezet, maar in principe mogen ze gewoon doorgaan met kritiek leveren. Ze suggereren bijvoorbeeld openlijk dat hoge regeringsfunctionarissen in ruil voor smeergeld een oogje dichtknijpen bij de aanpak van mensensmokkel.’

Media in Marokko zijn echter bijzonder huiverig om de overheid tegen zich in het harnas te jagen. Dit merkte Van der Aa zelf, toen hij doorkreeg dat TelQuel had bericht over zijn uitzetting. ‘Het stuk ging snel weer van de website af.’ Van der Aa deed navraag bij het magazine en vernam dat TelQuel het Marokkaanse ministerie om een reactie op het artikel had gevraagd, in het kader van hoor-en-wederhoor. ‘Die reactie kregen ze natuurlijk niet. In Nederland had een medium het bericht gewoon laten staan en erbij vermeld dat het ministerie geen commentaar wilde geven. Maar in Marokko zijn media voorzichtiger.’

Machtspolitiek en handelsbelangen

Ten slotte: wat kan Nederland doen om de persvrijheid in Marokko aan de kaak te stellen? In de petitie ‘Zonder persvrijheid geen democratie in Marokko’ staat dat de Nederlandse Vereniging van Journalisten inmiddels aan minister Stef Blok (Buitenlandse Zaken) per brief heeft gevraagd om eens een stevig woordje te wisselen met zijn Marokkaanse collega. De beoogde gespreksonderwerpen: de uitzetting van de Gerbert van der Aa en ‘het werkklimaat voor journalisten in Marokko in het algemeen’.

Van der Aa is sceptisch over de uitkomsten van zo’n gesprek. ‘Marokko luistert echt niet naar Blok’, lacht hij. ‘Ze weten dat Nederland uiteindelijk toch vooral aan de portemonnee denkt.’ Abdessamad Taheri beaamt dit: ’Onze handelsbelangen met Marokko zijn veel te groot.’ Hij verwacht daarom niet eens dat Blok zijn Marokkaanse evenknie hier überhaupt over zal aanspreken. Maar zelfs als Blok het zou wagen, dan zou dat volgens Taheri niets uitmaken. ‘Nederland is in zijn eentje te klein om een vuist te kunnen maken. We staan sterker als we ons in Europees verband uitspreken.’

Westerse samenlevingen ervaren multidimensionale identiteitscrisis

0

Enkele maanden geleden gaf ik een lezing aan een groep SGP-aanhangers. Tijdens de vragenronde zei een oudere mevrouw: ‘Waarom mogen wij in jullie landen geen kerken bouwen, terwijl wij hier worden overstroomd met nieuwe moskeeën?’ Mijn antwoord daarop was: ‘Oh? Onderweg hierheen zag ik heel veel kerken…’ Mijn antwoord klinkt nogal sarcastisch, maar ik wilde mijn toehoorders een duidelijke boodschap meegeven: mijn land is Nederland en daar moeten we mee dealen. Natuurlijk snap ik de zorgen van mensen wel, maar dat is geen reden om een emotionele discussie te voeren.

Dit verhaal staat niet op zichzelf. Het uitgangspunt van het debat omtrent ‘moslims en de islam in het Westen’ is vaak negatief. De premisse is namelijk dat er problemen danwel botsingen zijn met betrekking tot geloof, normen, waarden en cultuur.

Zeker, er bestaat een spanningsveld rondom deze punten. Niettemin laten veel analyses de psychosociale en emotionele factoren buiten beschouwing. En juist die factoren spelen wel degelijk een zeer grote rol in dit maatschappelijke debat.

Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat veel zorgen en angsten over de islam in Nederland voornamelijk gebaseerd zijn op emotie en niet zozeer op echte feiten.

Westerse samenlevingen in het algemeen, en dus ook als Nederland, ervaren een multidimensionale identiteitscrisis. Bij sommige autochtone Nederlanders bestaat er onzekerheid over de eigen identiteit en het zogenaamde Nederlander-zijn. Deze spanning is het resultaat van jaren van ontzuiling, secularisering en globalisering.

Sommige autochtone Nederlanders maken zich zorgen over de toekomst van hun ‘eigen’ cultuur. De christelijke feestdagen zijn in gevaar (althans, volgens voormalig Elsevier-columnist Syp Wynia), activisten van kleur keren zich tegen de exclusieve Dodenherdenking en Hollandse ‘helden’ staan ter discussie. Dat deze gebruiken en tradities niet meer heilig zijn heeft alles te maken met een veranderende wereld, waar ook Nederland deel van uitmaakt. De wereld wordt kleiner en de diversiteit in de Nederlandse samenleving neemt toe. Dit heeft gevolgen voor de Nederlandse identiteit, die onherroepelijk zal veranderen. Dit neemt niet weg dat we mogen waken over de fundamenten van onze samenleving.

Deze ontwikkelingen zorgen voor spanningen en die zijn steeds meer voelbaar, te meer daar dit alles gebeurt in een context van grote immigratiestromen richting Europa. Er komen nieuwe burgers bij, die op een andere plek in de wereld hun oorsprong hebben, maar volwaardige Nederlandse burgers zijn.

Deze nieuwe burgers eisen hun plekje op en zijn na verloop van tijd volledig ingeburgerd. Ze hebben weliswaar een andere kleur en soms ook andere opvattingen, desalniettemin ze zijn 100 procent Nederlands: ze spreken de taal, ze denken en dromen in het Nederlands en ze zijn loyaal aan de Nederlandse staat.

Voor een deel van Nederland is het lastig om met deze veranderingen om te gaan. Deze gevoelens worden nog eens versterkt door terreuraanvallen op Europa en criminaliteit onder migranten. Dit kan vervolgens weer leiden tot irritatie en soms een racistische houding ten opzichte van alles wat anders is.

Persoonlijk geloof ik dat de grote meerderheid van de aanhangers van de PVV, FvD en soortgelijke partijen oprecht bezorgd is en angst ervaart om de eigen Nederlandse identiteit te verliezen. Wat mij betreft moeten we daar ook begrip voor hebben en juist daarover in gesprek gaan.

Politieke partijen als de PVV teren op de ontstane angst en komen met nationalistische en populistische oplossingen. Bescherming van de eigen identiteit en het bekende vijandbeeld staan hierbij centraal. Vandaag is de islam de ‘vijand’, morgen kan het weer wat anders zijn, denk bijvoorbeeld aan de EU of het ‘Polenmeldpunt’ van destijds.

In de debatten over de Nederlandse identiteit komen de gevoelens van angst en twijfel het meest expliciet naar voren. Niet alleen aan de kant van niet-islamitisch Nederland, maar ook aan de kant van moslims. Zij zijn onzeker over hun identiteit en over zelfbeschikking, het mogelijke verlies van oriëntatiepunten en spirituele bronnen van kracht.

Dit unheimische gevoel wordt versterkt door discriminatie, racisme en toenemend populisme. Provocerende acties van de PVV, maar ook van organisaties als Identitair Verzet en Pegida, diepen de kloof nog eens verder uit. Ten slotte helpt ook de ‘bias’ in de media niet. Moslims en de islam worden steevast benadert vanuit het idee dat er een probleem is, dat toch vooral benoemd moet worden.

Veel moslims voelen zich door een combinatie van bovengenoemde zaken buitengesloten. Bij sommige jongeren proef ik zelfs een minderwaardigheidscomplex. De negatieve benadering die ze als persoon ervaren heeft effect op hun dagelijks leven. Improductiviteit, passiviteit en zelfs apathie zijn het gevolg. En dát is voor niemand goed.

Het samengaan van alle aangestipte factoren in dit debat leidt in brede zin tot ‘vervreemding’. Mijns inziens een zeer zorgelijke ontwikkeling waar we actief tegen op moeten treden.

We kunnen op de politiek wachten om dit het probleem op te lossen of op intellectuelen die daar boeken over gaan schrijven. Ik denk echter dat we het moeten hebben van de kleine verhalen van ons ‘gewone mensen’. Er wordt simpelweg te weinig naar elkaar geluisterd en daar moet verandering in komen. De zorgen die er over en weer zijn moeten serieus genomen worden.

Elkaar ontmoeten en met elkaar over onze zorgen en angsten in gesprek gaan is ontzettend belangrijk. Zo komen we er namelijk achter dat het met de vermeende botsing van geloof, normen, waarden en cultuur best wel meevalt. Immers, we kennen allen dezelfde angsten en hebben allen dezelfde dromen: we zijn bang voor geweld en onderdrukking en strijden voor gelijkheid, veiligheid en vrijheid.

In 1944 vlogt Joodse Eva haar leven

0

‘Ik woon bij mijn grootouders’, vlogt de 13-jarige Eva in februari 1944. ‘Kan je het geloven? GAAP!’ De Joodse Eva geeft haar volgers een inkijkje in haar leven door middel van stories, korte stukjes film die gebruikers op Instagram-profielen plaatsen. Door de lens van een smartphone toont ze, met een overdaad aan hashtags, filters en emoji’s, haar omgeving: een keurig huis vol antieke meubels, haar beeldschone moeder, haar kleine nichtje en ‘Annie, mijn BFF. Ze danst net als Josephine Baker.’ Eva laat ons kort een meisje met vlechtjes zien, dansend op oude jazz.

Eva woont in Hongarije, en in februari 1944 zijn Joden daar nog veilig. Maar al snel slaat de sfeer om, en om de zoveel dagen plaatst Eva een story met de nieuwste ontwikkelingen. In de persoonlijke vloggerstijl van onvaste camera’s en onflatteuze hoeken zien we hoe de sfeer grimmiger wordt en discriminerende incidenten zich opstapelen. In de story van 19 maart maakt Eva ons getuige van een nieuw dieptepunt. Vanuit de ramen horen Eva en haar klasgenoten het gepiep van tanks en de dreunen van strak marcherende laarzen. Ze kijkt naar buiten en laat ons zien dat haar rust definitief voorbij is: de nazi’s annexeren Hongarije.

Nu anno 2019 de laatste overlevenden van de Holocaust hoogbejaard zijn en de Tweede Wereldoorlog steeds verder de geschiedenis in drijft, is het de vraag hoe we de herinnering levend houden. De opkomst van sociale media biedt wellicht uitkomst. Is het mogelijk om de gruwelen van de Holocaust bij de jongste generatie over te brengen via hét social medium van deze tijd: Instagram?

‘Laten we iets ingrijpends doen’

De Israëlische zakenman Mati Kochavi en zijn dochter Maya besloten een poging te wagen. ‘Buiten Israël is de herinnering aan de Holocaust aan het verdwijnen’, zegt vader Kochavi tegen de New York Times. ‘We dachten: laten we iets ingrijpends doen.’ Na het lezen van ongeveer dertig tienerdagboeken besluiten ze hun verhaal te baseren op het dagboek van Eva Heyman, en haar hoofdpersoon te maken. Vader Kochavi: ‘Eva’s dagboek heeft iets heel moderns en herkenbaars.’

Eva Heyman leefde in het Hongaarse Nagyvarad, een stadje met honderdduizend inwoners, waarvan een vijfde deel Joods was. Ze groeide op in een gezin uit de middenklasse, en begon met het schrijven van haar dagboek op haar dertiende verjaardag in februari 1944. Ze droomde ervan om nieuwsfotograaf te worden, wat verklaart waarom ze al haar gebeurtenissen filmt. Wanneer de Duitsers haar familie bevelen naar het getto te verhuizen, schrijft ze zelfs hoe ‘alles gebeurde zoals in een film.’

Om de vertaalslag naar film te maken zetten de Kochavi’s een grote productie op, die volgens de New York Times enkele miljoenen en bijna vierhonderd medewerkers betreft – voor sommige scènes gebruiken ze authentieke tanks, trucks en motors. Eind april zetten ze het verhaal in zeventig kleine episodes, van samen bijna een uur, op het Instagram-account @Eva.stories. Precies zoals een hedendaagse tiener zou doen.

Meteen trok de pagina de volle aandacht: nog voordat het account geactiveerd was had een marketingcampagne in Israël al meer dan tweehonderdduizend volgers getrokken. Op het moment van schrijven is dat gegroeid tot 1,7 miljoen, met publiciteit van kranten en publieke personen uit de hele wereld. De Israëlische minister-president Netanyahu sprak zijn steun uit in een videoboodschap, het Witte Huis gaf het aandacht en de bekende Amerikaanse comedian Sarah Silverman twitterde erover: ‘Wie kijkt er @Eva.stories op IG [Instagram]? Wow.’

Trigger

Ook in Nederland bekijken velen @Eva.stories met belangstelling. Sommigen, zoals Bas Kortholt, doen dat beroepsmatig. Kortholt is researcher bij Herinneringscentrum Kamp Westerbork en geïnteresseerd in nieuwe ontwikkelingen die helpen het verhaal van de Holocaust verder te vertellen.

Voor hem zijn sociale media zeker een welkome aanvulling – maar absoluut geen vervanging. ‘Elk medium heeft zijn voor- en nadelen. Ook het vlugge Instagram.’ Sociale media verweven de herinneringsboodschap in het alledaagse, waarna – zo hoopt Kortholt – het publiek de tweede stap neemt en zich gaat verdiepen in de Holocaust. ‘Het is een moeilijke vergelijking’, zegt Kortholt, ‘maar ook bij films gaan mensen kijken nadat ze een trailer hebben gekeken. Ik hoop dat verhalen op sociale media triggers zijn om boeken te kopen, een documentaire te kijken of ons herinneringscentrum te bezoeken.’

Uiteindelijk is het de vraag: is het verhaal verder verteld? ‘Het gaat ons uiteindelijk allemaal om hetzelfde doel: nooit meer.’ Kortholt benadrukt echter dat mensen zo divers zijn dat er niet één manier is om de ernst van de Holocaust over te brengen. ‘Voor de één is een foto de trigger – voor de ander is dat de koppeling met de actualiteit, een persoonlijk verhaal, of het grotere verhaal van heel Nazi-Duitsland.’

Beperkingen

Zelf ziet Kortholt zijn Herinneringscentrum Kamp Westerbork nog niet zo snel in de voetsporen treden van vader en dochter Kochavi en hun gebruik van Instagram-stories. Hoewel medewerkers er zeker naar kijken en van leren, zijn het budget en de middelen te beperkt. Daarnaast is het heel moeilijk om te voorspellen of iets een succes wordt. ‘Als jij mij een kant-en-klaar recept aan kan leveren, kunnen wij het ook doen.’

Bovendien plaatst Kortholt kanttekeningen bij het bereik van zoveel mogelijk mensen als doel nummer één: ‘Als bezoekersaantallen de graadmeter van succes zijn, moeten we eigenlijk een tweede Anne Frank-museum neerzetten – dat is het verhaal wat heel veel mensen trekt. Maar dan doen we geen recht aan de andere honderdduizend mensen die uit Westerbork weggevoerd zijn.’

Ten slotte is er altijd het probleem van smaak. Kortholt weet dat elke vernieuwing en verandering in het herinneren met verzet te maken krijgt. ‘De één wil het hele kamp opnieuw opbouwen om het levendig te houden. Anderen wilden alles helemaal kaal laten, voor hen is zelfs een monument al ‘een kermis’.’

Dramatisering

Ook @Eva.stories loopt risico niet gevoelig genoeg met de materie om te gaan. Er is een haast eeuwigdurende discussie over de middelen die toegestaan zijn om het verhaal van de Holocaust te vertellen – mag je een gruwelijk verhaal veranderen of doelbewust spannend vertellen?

@Eva.stories dramatiseert het verhaal van Eva zeker, en bouwt de spanning op met zorgvuldig gekozen, spraakmakende gebeurtenissen. Nadat de nazi’s Hongarije annexeren, laat Eva zien hoe ze voor het eerst haar Jodenster moet dragen, hoe Duitse soldaten hun buurt terroriseren en alle huizen leegroven – en hoe uiteindelijk alle Joden naar de getto’s moeten verhuizen.

In Israël menen sommige critici dat de banale vorm, met alle hashtags en filters van de hedendaagse Instagram-cultuur, ongepast is. ‘Het is een vertoning van slechte smaak’, schrijft de Israëlische muzikant en maatschappijleer-leraar Yuval Mendelson in een opiniestuk voor de Israëlische krant Haaretz. ‘Het is een korte stap van ‘Eva’s Verhaal’ naar selfies voor de poorten van Auschwitz’, schrijft hij, verwijzend naar de ophef die regelmatig terugkeert wanneer tieners schijnbaar achteloos lachend voor selfies poseren bij Holocaust-monumenten.

Toch lijkt Mendelson in de minderheid. Zelfs het officiële herinneringscentrum in Israël, Yad Vashem, staat achter de middelen van @Eva.stories, blijkt uit een persbericht: ‘Het gebruik van sociale media om de Holocaust te herdenken is zowel legitiem als effectief.’ Ook het Nederlandse Anne Frank-huis ziet brood in het gebruik van sociale media. In een reactie laat het weten dat sociale media belangrijk voor ze is om jonge mensen te bereiken en dat het verhaal van de Holocaust en Anne Frank altijd wordt verteld met nieuwe methodes. ‘Bijvoorbeeld stripverhalen, musicals, films, Virtual Reality, enzovoorts. Dit leverde soms controverse op, maar inmiddels is een stripboek als lesmethode volledig geaccepteerd.’

Identificatie als sleutel

Iemand die zich van een grotere afstand voor @Eva.stories interesseert, is Rob van der Laarse. Als hoogleraar Heritage and Memory of War and Conflict aan de Universiteit van Amsterdam ziet hij @Eva.stories in de lange traditie van Holocaust-vertellingen met behulp van dagboeken. Die verhalen, zo stelt hij, worden continu ‘gemedialiseerd’, van dagboek naar film naar musicalstuk en weer terug. Een Instagram-vertelling is slechts een volgende stap in het vertellen van de Holocaust op een persoonlijke manier, toegesneden op de beeldcultuur van nu.

De traditie van het uitwerken van Joodse tienerdagboeken is in de twintigste eeuw vanuit Amerika overgewaaid. De redenen daarvoor zijn talrijk en complex, maar één daarvan is zeker de heldenrol die de VS zichzelf moesten aanmeten. Hun kostbare inmenging in de oorlog, waar veel Amerikaanse zonen sneuvelden, moest worden gerechtvaardigd, vertelt Van der Laarse. ‘Verhoudingsgewijs was er een ongekend hoog slachtofferaantal onder Amerikaanse jongens. Dan zoek je altijd naar een reden: hebben we gevochten voor justice en een right war?’ Waar het aanvankelijk nauwelijks meewoog in de beslissing de oorlog in te gaan, bleek later de gruwelijke Holocaust de perfecte kandidaat om de oorlog zin te geven.

Gemotiveerd om het publiek te doordringen van de onmenselijkheden en ongehinderd door eigen gemengde gevoelens van daderschap die Europeanen tartten, stortten uitgevers, schrijvers en filmmakers zich op manieren om de verhalen aangrijpender te maken. Techniek nummer één voor de verhalen aan de man brengen: het vertellen van persoonlijke, behapbare verhalen waarmee het publiek zich kan identificeren. Het dagboek is daar perfect voor.

Als voorbeeld geeft Van der Laarse het bekendste dagboek, dat van Anne Frank. De VS liepen voorop in het gebruik van haar verhaal. In Nederland was aanvankelijk geen uitgever geïnteresseerd en volgde de doorbraak pas nadat een Engelse vertaling verscheen. Ook het Anne Frank-huis opende eigenlijk als een documentatiecentrum van hedendaags racisme in plaats van een herdenkingsplek voor Anne Frank en de Holocaust. ‘Maar daar klopten steeds meer Amerikaanse toeristen aan de deur die haar dagboek hadden gelezen: ‘Mogen we op bezoek om te kijken?’ Pas na vele Amerikanen zag het Nederlandse Anne Frank-huis de emotionele waarde van het verhaal.

Wat betreft de inhoud ziet Van der Laarse dan ook niet veel nieuws bij @Eva.stories: ‘Het is in wezen nog steeds het Anne Frank-verhaal.’ De ‘Instagramificatie’ van het dagboek, dat de hoofdpersoon in de vorm giet waarin zoveel tienermeisjes vandaag de dag opereren, vergroot die identificatie weer. ‘Je zit haast letterlijk in haar huid.’

Dat het medium Instagram op een vernieuwende manier wordt gebruikt verbaast Van der Laarse niet. ‘Alle nieuwe storytelling­-technieken worden als eerste op de Holocaust toegepast.’ In dit geval ziet hij succes in de grote kijkersaantallen, en hij verwacht dan ook dat @Eva.Stories veel navolging zal krijgen. Ook denkt hij dat de identificatie van Holocaustverhalen nog lang niet zal stoppen. ‘We zien hier een generatie die het helemaal niet heeft meegemaakt, de hele beleving – maar toch een steeds emotioneler, indringender medium daarvoor kiest. Dat is nog in volle gang.’

‘Instagram heeft in ieder geval een veel diepere laag gekregen’, zeg Van der Laarse. Inderdaad – @Eva.stories bewijst hoe Instagram ook duistere verhalen kan huisvesten. In het laatste shot zie je Eva in een wagon. Zoals alle vloggers die de kijker iets willen toevertrouwen, filmt ze haar hoofd van beneden – maar zij zegt niks. Ze snikt terwijl honden blaffen en met een doffe dreun de deur dicht valt. Het is over met de story. De kijker keert terug naar het Instagram-dashboard.