11.9 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 875

Virtueel discussiëren over de preek van de imam

0
Mijn familie van vaderskant wortelt in de gereformeerde traditie. Het verhaal wil dat als opa en oma De Ruiter zaliger terugkeerden van de zondagochtendkerkdienst, mijn opa in zijn fauteuil ging zitten en de volgende vaste uitspraak deed: ”Het was weer een beste preek.” Vervolgens liet hij zich – naar verluidt – een borreltje inschenken waarna hij een bolknak opstak.

Ik weet niet of er veel gediscussieerd werd over de preken in het huisgezin van mijn vader, ze waren met negen kinderen. Ik denk dat de vaste verklaring van mijn opa voldoende was. Waarom zouden ze indertijd twijfelen aan het woord van de dominee? Hij baseerde zich immers op het onfeilbare woord van God.

Toch is er in de kerk heel wat veranderd. De jaren zestig van de vorige eeuw waren getuige van een rappe ontkerkelijking in Nederland en mede als reactie daarop ontbrandden er in de diverse protestantse kerken, maar ook in katholieke kerken, allerlei discussies over hoe nu verder te gaan.

Het interne debat binnen de islam laat zich goed vergelijken met wat er gebeurde in de kerken. Ook voor moslims is het woord van Allah, waarvan de Koran getuigt, heilig en als de imam zich baseert op diezelfde Koran, wat kan er dan mis zijn aan zijn woorden? Er zullen heel wat moslims zijn die na de preek net als opa De Ruiter zaliger zullen zeggen dat ”het weer een beste preek was”. Ik denk niet dat ze zich daarna een borrel zullen laten inschenken, maar een waterpijp als alternatief voor de bolknak lijkt me niet uitgesloten.

Aan de poorten van de islam wordt echter gemorreld. Een simpele blik in de pers leert dat de religie wereldwijd onder druk staat en er allerlei krachten werkzaam zijn die hem ofwel de gewelddadige kant op willen stuwen of juist de kant van tolerantie en vrede.

Ik heb telkenmale gesteld dat ik vind dat het debat binnen de islam over de interpretatie van Koran en soenna van groot belang is. De religie doet er goed aan elke zweem van geweld uit te bannen. Ik heb echter ook immer gezegd dat ik vind dat moslims dat zelf moeten doen, logisch uiteraard, ik kan wel dingen vinden, maar ik ben nu eenmaal geen moslim.

Daarom sprong mijn hart op toen ik van het initiatief vernam van Mohammed Mouman – dat de pers haalde – voor het ontwikkelen van wat je een PreekApp kunt noemen. Mouman noemt het de MynbarApp en mynbar staat dan voor het Arabische woord minbar (preekgestoelte) en de alternatieve spelling met een y is ongetwijfeld geïnspireerd op het Engelse woord my: my minbar: mynbar.

De app heeft als bedoeling dat imams en luisteraars met elkaar – virtueel – in gesprek gaan over preken die in moskeeën worden afgestoken. Het idee is niet meer alleen de preek te consumeren, maar – als ik het oneerbiedig mag zeggen – deze te herkauwen. Wat zei de imam nu eigenlijk? Wat was de strekking van zijn woorden en wat zijn de consequenties ervan? Mouman beoogt met zijn app het debat binnen de moslimgemeenschap op gang te helpen. Hij hoopt dat op die manier de islam ontdaan wordt van radicale elementen. Hij realiseert zich uiteraard best dat ook extremisten gebruik van de app kunnen maken, maar bang is hij er niet voor want ook en misschien wel juist met extremisten moet je het debat zoeken.

Mouman is druk bezig met het ontwikkelen van zijn app en kan wel wat geldelijke steun gebruiken.

Mijn hoop is dat moskeebezoekers in de toekomst meer zullen doen dan vaststellen ”dat het weer een beste preek” was, maar met elkaar in discussie zullen gaan om samen kritisch de woorden van de imam te overwegen en zo bij te dragen aan een open klimaat binnen de moslimgemeenschappen. De MynbarApp lijkt me daartoe een zeer geschikt middel.

Moskeeën moeten actiever zijn tegen radicalisering

0
Het anti-radicaliseringsbeleid werd in Nederland nieuw leven ingeblazen, nadat Rob Bertholee, het hoofd van de AIVD, in februari 2013 waarschuwde voor een groeiende groep ‘jihadisten’ die naar vooral Syrië was vertrokken. Het kabinet Rutte-Asscher presenteerde een jaar later het actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, waarbij gebruik werd gemaakt van de ervaringen die waren opgedaan met beleid en activiteiten die na de moord op Theo van Gogh (2004) waren ontwikkeld. Het accent lag meer dan in het verleden op repressief beleid en minder op preventief beleid.

Wat wel en wat niet werkt tegen radicalisering, is door gebrek aan onderzoek en evaluaties nog onvoldoende bekend. Ondanks dit gebrek aan harde kennis, buitelen de vele zelfbenoemde experts in de media de afgelopen jaren over elkaar heen. Het aantal radicaliseringsexperts overtreft het aantal Syrië-gangers inmiddels ruimschoots.

Niet voor niets, want er gaat een hoop geld naar vooral de beveiligingsindustrie, maar ook naar adviesbureaus, onderzoekers en maatschappelijke organisaties in bijvoorbeeld de sectoren welzijn en onderwijs. De experts komen uit alle hoeken tevoorschijn, waarbij vooral opvalt dat het aantal moslims is ondervertegenwoordigd.

Hetzelfde geldt voor de instellingen die door de overheid worden ingeschakeld om radicalisering tegen te gaan: daar zitten amper islamitische organisaties, laat staan moskeeorganisaties tussen. Deze organisaties hebben niet alleen als meerwaarde dat ze ook buiten kantooruren open zijn, maar ook dat ze vaker direct in contact kunnen komen met de individuen die radicaliseren of met hun familie en vrienden. Islamitische organisaties kunnen radicalisering eerder signaleren, ze kunnen jongeren en ouders weerbaar maken en ze kunnen bovendien een belangrijke rol spelen bij het ontwikkelen en laten horen van een religieus tegengeluid tegen extremistische groepen.

In de periode na de moord op Van Gogh werden Nederlandse moskeeorganisaties in beperkte mate betrokken bij de ontwikkeling van het anti-radicaliseringsbeleid. Van overheidszijde bestonden er twijfels over de organisatorische capaciteiten van de organisaties. Ook werd er geworsteld met de vraag in hoeverre de overheid samen kan werken met moskeeorganisaties of hun activiteiten kan financieren zonder dat de scheiding van kerk en staat in het geding komt. Tegelijkertijd is er steeds meer overheidsbemoeienis gekomen met moskeeorganisaties, bijvoorbeeld met de komst van predikers of bij imamopleidingen in Nederland.

Ook was er van de kant van de moskeeën nog niet veel animo om zich actief in te zetten tegen radicalisering. Het was voor veel islamitische organisaties nog een ver-van-mijn-bed-show. Eén van de uitzonderingen hierop vormden de Raad van Marokkaanse Moskeeorganisaties Noord-Holland (RVM) en de Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties Nederland (UMMON) die samen met het voormalige ACB Kenniscentrum het project Voorkomen is beter dan genezen ontwikkelden, waaraan 18 Marokkaanse moskeeën uit Noord-Holland deelnamen. Het project werd aanvankelijk met veel argwaan bejegend, maar werd uiteindelijk positief geëvalueerd.

De afgelopen jaren is het gevoel van urgentie onder migrantenorganisaties en moskeeorganisaties om zich actief in te zetten tegen radicalisering een stuk groter geworden. Dat komt allereerst doordat radicalisering dichterbij is gekomen. Veel mensen, in het bijzonder Marokkaanse Nederlanders, kennen via via wel iemand die naar Syrië is vertrokken. Ook de angst voor polarisatie en mogelijke aanslagen is toegenomen. Er is daarnaast ook meer aandacht gekomen voor de rol van religie. Dit komt onder andere door de propaganda van IS, de religieuze motieven van een groot deel van de Syrië-gangers, maar ook door de soms bijna obsessieve aandacht voor de islam in het Nederlandse integratiedebat. Veel moskeeën willen een tegengeluid kunnen geven aan extremisten, maar worstelen met de wijze waarop en een gebrek aan kennis en middelen. Tot slot is er meer animo om zich in te zetten tegen radicalisering, omdat vooral een nieuwe generatie, in Nederland gewortelde bestuurders, nadrukkelijker maatschappelijke verantwoordelijkheden ziet voor islamitische organisaties en moskeeën.

Dit alles maakt de tijd rijper voor een actievere rol van moskeeorganisaties bij het tegengaan van radicalisering. Het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) is hierbij voor de overheid een logische, maar ook kwetsbare partner. Met 12 aangesloten islamitische koepelorganisaties en naar schatting 80 procent van de Nederlandse moskeeën, is het CMO verreweg het grootste samenwerkingsverband van islamitische organisaties. Tegelijkertijd is de organisatie door onderlinge verdeeldheid en gebrek aan middelen niet altijd even herkenbaar en daadkrachtig. Ook is er een flinke groep moslims die zich niet door het CMO vertegenwoordigd voelt. Het is goed dat het CMO haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en zich in gaat zetten tegen radicalisering. Het is nu de uitdaging voor de koepelorganisatie om wel daadkracht te tonen en de twijfels bij anderen weg te nemen. Als dat lukt, kan het CMO een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van radicalisering.

Kaddafi heeft gelijk gekregen in Libië

0
Van 1378 tot 1417 was de Rooms-Katholieke Kerk in Europa in tweeën gespleten, een periode die als ‘Westers Schisma’ of ‘Grote Schisma’ bekend staat. Twee pausen stonden liefst veertig jaar tegenover elkaar, eentje zetelend in Rome, en eentje in Avignon, elk van beiden gesteund door een reeks Europese vorsten. Die in Avignon was gekozen als tegenpaus van die in Rome, nadat die in Rome vanuit Avignon (waar de pausen gedurende enige decennia in ballingschap waren geweest) naar Rome was teruggekeerd. Beide pausen verklaarden in naam van de absolute geloofswaarheid die zijzelf in pacht meenden te hebben elkaars besluiten voor nietig en excommuniceerden voortdurend elkaars volgelingen, wat neerkwam op een vrijbrief voor moord. Deze toestand kon niet eeuwig voortduren en in 1409 sloegen eindelijk een aantal kardinalen en koningen de handen ineen om dit probleem op te lossen. Op het Concilie van Pisa werden beide pausen voor afgezet verklaard en door een nieuwe vervangen, die als residentie Bologna uitkoos – Rome kwam hij niet in. Want helaas: veel andere kardinalen en koningen bestreden de rechtsgeldigheid van deze uitverkiezing, de beide zittende pausen zelf weigerden op te krassen, en dus waren er nu drie. Pas zes jaar later, op het Concilie van Konstanz, slaagde men erin om het trio tegelijk de laan uit te sturen en zich vervolgens op de keuze van een nieuwe paus te verenigen, waarmee de eenheid van de Kerk was hersteld.

Welke lezer wordt nu niet aan de recente gang van zaken in Libië herinnerd? Een seculiere, door het Westen erkende regering in Benghazi, een vijandige fundamentalistische in Tripoli en vervolgens een als compromisoplossing bedoelde derde regering die dan voor de kust op een schip moet wachten, omdat die door geen van beide regeringen aan land als de hen uit hun tweestrijd verlossende opvolger wordt aanvaard. Dat er daarnaast, als gevolg van de hieruit voortvloeiende permanente anarchie, in de Libische woestijn ook nog een dependance van IS is ontstaan, laat ik dan buiten beschouwing.

Inmiddels is er – tenminste verbaal – wel sprake van enige toenadering, en bereidheid tot inschikken, maar of die lang standhouden zal? Net als Egypte is Libië verdeeld in een seculier en een religieus kamp en de verdeeldheid zit zo diep dat geen van beide kampen de legitimiteit van een nationale regering erkent, wanneer democratische verkiezingen in de zege van het vijandige kamp resulteren.

Daar komt dan ook nog eens – anders dan Egypte – het tribalisme bovenop. Kort gezegd: anders dan de Egyptenaren vormen de Libiërs geen volk, maar nog steeds niet meer dan een verzameling stammen zonder veel collectief nationaal gevoel. Alleen de intern-godsdienstige controverse tussen soennieten en sjiieten, die Irak en Syrië verscheurt, ontbreekt, want vrijwel alle Libiërs zijn soenniet.

Had Muammar al-Kaddafi (1942-2011) gelijk, toen hij, nadat de ‘Arabische Lente’ ook zijn land bereikt had, stelde dat het zonder hem een chaos zou worden en hij de enige was die – met harde hand – de boel bij elkaar kon houden? Het lijkt er helaas wel op: bij zijn gewelddadige dood bleek het natievormingsproces, dat hij na zijn staatsgreep ruim veertig jaar eerder in gang had gezet, nog verre van voltooid.

De gevallen dictator claimde tegelijk dat hij van Libië een eenheid gemaakt had en dat Libië zonder hem uiteen zou vallen. In zekere zin was dat een tegenstrijdige claim: als het eerste echt zou kloppen, zou er geen risico meer op het tweede bestaan. Zoals we inmiddels weten, werd het tweede echter de werkelijkheid, met dank aan de vele wapens die in het land circuleerden en zo de vele uit het verzet tegen Kaddafi ontstane milities van stootkracht voorzagen.

De deels uit beperkende VN-resoluties voortvloeiende halfslachtige westerse aanpak van het Kaddafi-regime – militaire steun van het verzet op afstand, geen politieke bemoeienis nadien – valt uiteraard niet los te zien van de wansuccessen in Irak: intensieve Amerikaanse politieke bemoeienis na een door de Amerikanen zélf direct langs militaire weg bewerkstelligde val van Saddam Hussein (1937-2006) heeft in Bagdad niet het democratische paradijs opgeleverd dat George W. Bush de wereld beloofde.

Dat moet eenieder óók bedenken die nu stelt dat het Westen in Libië de afgelopen jaren nalatig is geweest. Obama heeft die ‘nalatigheid’ recent zelf als één van zijn grootste missers betiteld – maar had meer westerse bemoeienis tot een betere uitkomst geleid, of juist – zie Irak tot grotere haat jegens het Westen? En ook – dat was de vervolgens voor Syrië getrokken les uit de resultaten van interventie in Irak en halfslachtige bemoeienis in Libië – gewoon helemaal niets doen, blijkt intussen in de Arabische wereld niet echt een oplossing te zijn.

Als gevolg van het Syrische drama is de westerse aandacht voor Libië de laatste tijd enigszins verslapt. Dat is niet alleen problematisch met het oog op de wankele verhoudingen in buurland Tunesië, waarvan het slagen – een islamitisch land dat als functionerende democratie – ook voor Europa van belang is, omdat dit, zeker na de huidige autocratische ontsporing van Turkije, op de lange termijn een voorbeeldfunctie voor de regio kan vervullen die de stabiliteit ten goede komt.

Er bestaat ook een andere reden voor. Nu, middels een dubieuze deal met datzelfde Turkije, de Syrische vluchtelingenstroom – die de EU politiek steeds meer dreigde te splijten – is afgeknepen, begint deze laatste zich te verplaatsen naar de andere zwakke stee aan de Middellandse Zee: de failed state Libië. Kaddafi hield de bootjes tegen. Met het zomerseizoen in aantocht neemt hun aantal weer gestaag toe, met groeiende problemen voor Italië. Alleen dat al dwingt Europa om zich binnenkort weer intensiever met Libië te bemoeien dan voorheen. De moeilijke hamvraag luidt alleen: hoe?

Niet het advies of de toets maar de ontwikkeling

1
Het was onlangs groot nieuws, de huidige nadruk op het schooladvies vergroot de kansen op ongelijkheid in het onderwijs. Het NOS-journaal had de Marokkaans- Nederlandse studente Khadija el-Berdai uitgekozen om deze ongelijkheid van kansen in Nederland een gezicht te geven. De combinatie van de rust en gedrevenheid  waarmee zij aan de NOS-verslaggever uitlegde hoe zij via de lange route via het vmbo naar de universiteit was doorgestroomd had op mij het beoogde effect. Haar optreden riep meteen de vraag op waarom zo’n slimme meid naar het vmbo was gestuurd.

Khadija studeert nu sociologie en wil de ongelijkheid in het onderwijs gaan onderzoeken. Toch is zij niet het goede voorbeeld om de negatieve invloed van de huidige nadruk op het schooladvies duidelijk te maken. Zij is daar namelijk te oud voor. Zij is juist het slachtoffer geworden van de eerdere nadruk op de Cito-toets. Hiermee wordt meteen het huidige dilemma voor minister Jet Bussemaker haarscherp in beeld gebracht. Terug naar de Cito-toets brengt de kansengelijkheid niet terug. Wat dan wel?

De terechte kritiek op de Cito-toets is dat het een momentopname is. Het toetsresultaat laat niet de ontwikkeling en daarmee de potentie van het kind zien. Dat wijst meteen de weg naar wat wij wel zouden moeten doen. Nederland is een testland geworden. Kinderen worden vanaf groep vier onderworpen aan allerlei soorten reken- en taaltoetsen. We hebben daarmee een nieuw instrument in handen dat nog nauwelijks wordt gebruikt, maar wel het antwoord is op het dilemma van de minister. We kunnen namelijk goed zien wat voor ontwikkeling een kind doormaakt. Sommige kinderen komen de school binnen met een geringe woordenschat, maar ontwikkelen zich door de tijd heen wel heel snel. Zij hebben veel potentie. Sommige van die kinderen komen uit gezinnen met laagopgeleide ouders. Zij halen tussen groep 4 en groep 8 een groot deel van hun achterstand in op de leerlingen van hoogopgeleide ouders. Zij halen op de Cito-toets een vmbo-t score.

Khadija is zo’n meisje. Als zij nog twee extra jaren de kans had gekregen dan was zij, gezien haar potentie, doorgestroomd naar de havo of het vwo. Maar nu moest zij de lange route via het vmbo gaan doen. Als de leerkrachten niet naar het Cito-score advies alleen hadden gekeken, maar ook haar sterke ontwikkeling in het basisonderwijs hadden meegenomen, dan had haar leerkracht haar kunnen adviseren om naar een brede brugklas te gaan. De leerkracht had gezien haar stijgende lijn ervan overtuigd kunnen zijn dat zij de havo ging bereiken. Geen subjectief wensdenken van de leerkracht en ook niet de beperktheid van de momentopname, maar een realistische inschatting van haar potentie. Elke school kan een eenvoudige app gebruiken voor de leraren in groep 8 om die ontwikkeling per leerling in kaart te brengen. Het is tevens een valide check op het wensdenken van sommige ouders die de potentie van hun kinderen juist overschatten.

Stasi-praktijken helpen niet tegen radicalisering

0
Min of meer in de schaduw van de ophef over het Oekraïne-referendum vond eind maart ook het debat over terrorisme in de Tweede Kamer plaats. Directe aanleiding waren natuurlijk de recente aanslagen en het debat ging zoals te verwachten dan ook voornamelijk over veiligheid en informatie-uitwisseling tussen geheime diensten. De grote vraag of een aanslag in Nederland mogelijk is kreeg grotere urgentie toen ook onze zuiderburen met terreur te maken kregen. Toen bleek dat de daders voor een deel uit de Brusselse ”probleemwijk” Molenbeek afkomstig waren en dat Salah Abdeslam, één van de daders van de aanslagen in Parijs, maanden in die wijk ondergedoken had gezeten, kreeg het debat een andere wending.

Hebben we in Nederland ook zulke afvoerputjes als de naargeestige banlieus in Parijs, of de door de overheid totaal verwaarloosde wijk Molenbeek? Aan de ene kant was daar natuurlijk weer de onvermijdelijke bromsnor Dick Schoof, het opperhoofd van de nationale terrorismebestrijding die zoals altijd riep dat we eigenlijk in een constante staat van code rood leven. Aan de andere kant waren er de politici die in koor riepen dat ”wij onze zaakjes hier natuurlijk veel beter op orde hebben” en dat ”Brusselse toestanden” hier niet erg waarschijnlijk zijn. Nederland voert namelijk sinds de moord op Theo van Gogh (1957-2004) een zogenoemd ”sleutelfigurenbeleid”. Bepaalde personen die deel uitmaken van de lokale gemeenschap zijn door de overheid ingezet om ogen en oren open te houden en eventuele op handen zijnde plannen te melden. Ook moeten zij jongeren observeren die in radicale netwerken terecht dreigen te komen. Wie deze sleutelfiguren zijn moet natuurlijk geheim blijven, maar het kan een vader, moeder, oom, tante, kennis, buurman of vriend zijn.

Met andere woorden in Nederland ”zitten we in de haarvaten van de samenleving”. Niets ontgaat ons en als het echt mis dreigt te gaan dan weten we dat tijdig te ondervangen. Helaas werd dit feestje van zelfgenoegzaamheid begin april verstoord door jongerenimam Yassin Elforkani, die de zaak flink op scherp zette in een interview in Het Parool. In het interview stelt hij dat het een kwestie van tijd is voordat bijvoorbeeld Amsterdam wordt getroffen door terreur. Hij had geen concrete aanwijzingen, maar meende dat er in de wijken in de grote steden met een hoog percentage moslims jongeren actief betrokken zijn bij terreurnetwerken terwijl de wijkbewoners toekijken, maar hun mond houden. Natuurlijk zijn er dan weer allerlei zelfverklaarde deskundigen die menen dat die zwijgzaamheid een typisch kenmerk is van de Marokkaanse cultuur, maar er zijn ook serieuze verklaringen. Elforkani zelf verzekerde ook dat hij geen angst wil zaaien. Hij wilde alleen duidelijk maken dat er onder veel wijkbewoners met een islamitische achtergrond groot wantrouwen tegenover de overheid bestaat. Dat verklaart de zwijgzaamheid.

Wantrouwen tegenover de overheid. Je hoeft wat mij betreft niet veel fantasie te hebben om te bedenken waar dat wantrouwen vandaan komt. Het ”sleutelfigurenbeleid” is problematisch. Laten we het eens heel scherp formuleren. Ik weet natuurlijk niet precies hoe dat in zijn werk gaat, maar als ik het idee van informanten op lokaal niveau goed op me in laat werken dan roept het bij mij onaangename associaties op met de methodes die de Stasi, de geheime dienst van de voormalige DDR, gebruikte om hun burgers in de gaten te houden. ”Meld misdaad anoniem”, dat werkt als er een flinke sociale afstand bestaat, maar hier gaat het om heel andere situaties. Hier wordt verwacht dat gemeenschappen opengebroken worden zonder dat daar veel meer tegenover staat als wantrouwen.

Het snel verslechterende klimaat voor de islam in Nederland en het groeiende wantrouwen jegens moslims maakt dat de rijen alleen maar verder gesloten worden. Politici verdringen elkaar met steeds rigoureuzere maatregelen om de islam onder controle te brengen. Moslims met wie ik hierover spreek voelen de ijskoude wind die er momenteel waait. Is het gek dat zij niet staan te springen om met de overheid samen te werken? Wordt het niet tijd dat moslims niet uitsluitend worden ingezet om rotzooi op te ruimen? Wordt het niet tijd dat de overheid eens ophoudt het mantra van de scheiding van kerk en staat aan te roepen als moslimorganisaties vragen om wat meer steun en flexibiliteit. En dat terwijl diezelfde overheid aan de andere kant geen enkele schroom heeft zich verregaand te bemoeien met de inhoud van religie als dat het eigen beleid dient. De overheid zou zich eens wat duidelijker en ondubbelzinnig moeten uitspreken tegen politieke partijen en groepen die steeds openlijker oproepen moslims uit de samenleving te verwijderen. Geen slap geklets over gelijke rechten, maar gewoon zeggen dat types als Geert Wilders ongewenst zijn. Dat zou een hoop goodwill kweken bij moslims en zou de bereidheid tot samenwerking vergroten. Een echte haarvatenbenadering is een zaak van lange adem.

Superdiversiteit in New York

0
Toen onze dochter twee jaar geleden in Manhattan naar high school ging leek haar klas op een vergadering van de Verenigde Naties. De ouders of grootouders van de kinderen kwamen uit de hele wereld. De vertrouwde wereld van deze kinderen was niet de eigen etnische groep. Zij vormden op school vriendschappen op basis van muziek, sport of andere onderscheidende kenmerken van hun jeugdcultuur. Volgens onze dochter waren alle kinderen in haar vriendengroep op een leuke manier een beetje gek. Dat was wat haar vriendengroep verbond. Omdat ik nog van het oude denken ben, vroeg ik aan mijn dochter waar haar beste vriendin vandaan kwam. Dat wist zij niet precies, zonder haar hoofd af te wenden van haar telefoon zei ze: ”Ik geloof dat zij Russisch is, maar haar vader is uit Egypte. Haar moeder is Joods, maar ze zijn niet gelovig. Haar vader is geloof ik moslim.” Het jongetje waar onze dochter heimelijk op verliefd was had een rode afro. Verder zijn we via onze dochter niet gekomen in het vaststellen van zijn etnische achtergrond. Onze dochter vond sowieso dat wij een beetje te veel geobsedeerd waren door al die vragen. Zij hadden het daar zelf in ieder geval nooit over.

Superdiversiteit is een nieuw concept om in grote steden de toenemende diversiteit in buurten en scholen aan te duiden. Daarbij gaat het niet alleen om de verscheidenheid in etnische groepen, maar ook om verschillen in leeftijd, generaties, inkomen, legale status of bijvoorbeeld religieuze overtuiging. Niet eerder waren onze steden zo divers. Ik was twee weken geleden in New York om daar over dit begrip te discussiëren met collega-wetenschappers. Mijn Amerikaanse collega’s beweren dat hun steden al tientallen jaren divers zijn en dat zij daarom geen nieuw begrip nodig hebben. Maar de diversiteit waar zij het over hebben is die van het oude soort: het mozaïek van de Russische, Chinese of Griekse buurten. Het is het idee dat je opgroeit in je eigen wijk en je optrekt aan je eigen groep. Dat is echter in veel New Yorkse wijken verleden tijd. In de beroemde wijk Astoria in Queens bijvoorbeeld zijn nog wel wat Griekse winkels, maar de bevolking is ondertussen een bonte mix van nationaliteiten. Die realiteit vraagt on een nieuwe manier van kijken.

Ik was vlak voor dat ik naar New York ging bezig met de analyses voor een groot onderzoek naar vmbo- en mbo-klassen in Amsterdam en Rotterdam. In een willekeurige klas van 24 leerlingen zijn 15 etnische groepen vertegenwoordigd. Een niet onaanzienlijk deel van de jongeren is afkomstig uit een gemengd huwelijk. Kinderen van Nederlandse afkomst vormen in de klassen een kleine minderheid. Voor onze kinderen is die werkelijkheid niet nieuw. Zij zijn er mee groot geworden. Wij, de ouders, hebben moeite die werkelijkheid te begrijpen. Misschien moeten we een voorbeeld nemen aan onze kinderen. Het is niet dat onze kinderen blind zijn voor verschillen, maar het boeit hen gewoon niet op dezelfde manier als onze generatie.

Iraanse homo’s kiezen noodgedwongen voor geslachtsoperatie

1
In Iran is het verboden om homoseksueel te zijn. Transseksualiteit is wel toegestaan, met als gevolg dat veel homo’s zich laten ombouwen naar het andere geslacht. Een uitwijkroute die niet zonder gevolgen is. De Kanttekening sprak erover met filosoof en theoloog Mehrdad Alipour en genderexpert Geertje Mak.

Het aantal geslachtsoperaties is in Iran drie keer zo groot als in de westerse wereld. Dat is het gevolg van het feit dat homoseksualiteit verboden is, terwijl transseksualiteit is toegestaan. Veel homoseksuelen ondergaan om die reden geslachtsoperaties om zo een geaccepteerde relatie te kunnen hebben met hun geliefde. Waarom is transseksualiteit niet verboden in Iran en homoseksualiteit wel? Volgens de Iraanse filosoof en theoloog Mehrdad Alipour is de keuze van het Iraanse regime om het ene te verbieden en het andere toe te staan uit te leggen aan de hand van de islamitische regelgeving. ‘De overtuiging dat geslachtsoperaties niet verboden worden door de islam vloeit voort uit het feit dat daarover in de fiqh (jurisprudentie van de islam) niets wordt geschreven, wat logisch is aangezien deze in die tijd nog niet mogelijk waren’, vertelt Alipour. ‘Er is in de fiqhboeken echter wel geschreven over het vaststellen van het geslacht bij hermafrodieten (mensen waarbij vanaf de geboorte niet duidelijk is of zij man of vrouw zijn, red.), aangezien geslacht belangrijk was voor elementen als erfrecht.’ Om die reden staan er in de fiqhboeken verschillende manieren beschreven om erachter te komen of iemand mannelijk of vrouwelijk is. Het regime van Iran heeft daaruit afgeleid dat het belangrijk is om één duidelijk geslacht te hebben, waardoor geslachtsoperaties toegestaan zijn.

Transseksualiteit in Iran werd wereldwijd nieuws toen de transseksuele vrouw Maryam Khatoon Molkara (1950-2012) in 1987 naar de leider van de Iraanse Revolutie (1978-1979), Ruhollah Musavi Khomeini (1902-1989), stapte om toestemming te vragen om als vrouw door het leven te gaan. ‘Maryam was zelf religieus en wilde weten wat er in de sharia over transseksualiteit werd gezegd. Ze droeg voor de revolutie al vrouwenkleren, maar werd tijdens de revolutie gedwongen om mannelijke hormonen te slikken, wat verschrikkelijk voor haar was’, legt Alipour uit. Nadat zij meerdere onbeantwoorde brieven naar Khomeini had geschreven en mishandeld was door zijn bewakers, vond Khomeini dat zij een gesprek verdiend had. Hij gaf haar als gift een chador (islamitische sluier.) Naar aanleiding van het gesprek schreef Khomeini een fatwa (islamitisch juridisch advies) waarin toestemming werd gegeven voor transseksuelen om een geslachtsoperatie te ondergaan en in de tussentijd als hun ware sekse door het leven te gaan. Daarnaast konden transseksuelen geld krijgen voor de operatie, werden hun paspoorten en geboortecertificaten aangepast en mochten ze trouwen met iemand van de andere sekse. Alipour: ‘Wat veel mensen niet weten is dat Khomeini in 1964 ook al een fatwa had uitgeschreven over geslachtsoperaties, waarin hij stelt dat naast de hermafrodieten ook voor iedereen die in zichzelf of haarzelf een sensueel verlangen voelt tot hetzelfde geslacht, gelijk zoals dat zou zijn tot het andere geslacht, een geslachtsveranderende operatie is toegestaan. Dat was heel progressief voor die tijd. Om die reden mocht Maryam ook tien jaar lang als vrouw in een mannenlichaam leven, terwijl ze een relatie met een man had. Volgens de fatwa wordt dat namelijk niet als homoseksualiteit gezien, omdat één persoon zich identificeert als de andere sekse, ondanks het feit dat het twee mannenlichamen zijn die een intieme relatie hebben.’ De fatwa richt zich alleen op transseksuelen die een geslachtsoperatie willen ondergaan, over degenen die graag in hun eigen lichaam blijven, wordt met geen woord gerept.

Een geslachtsoperatie wordt gezien als de juridisch verantwoorde oplossing voor de heteronormalisering van mensen met ‘abnormale’ en homoseksuele verlangens. Het verbod op homoseksualiteit wordt door het Iraanse regime ook vanuit de sharia (islamitische wet) verantwoord. In de Koran staat namelijk het verhaal van het volk van Lot beschreven, een volk dat verderfelijk was en waar mannen lust voor andere mannen voelden. God heeft dit volk bestraft en daaruit blijkt volgens orthodox-islamitische rechtsgeleerden dat de homoseksuele daad tussen mannen bestraft moet worden. De homoseksuele daad wordt gezien als zina (onwettige seks) en volgens strikte interpretaties van de sharia staat daar honderd geselslagen voor en wanneer er vier ooggetuigen van de specifieke daad zijn of de verdachte vier keer heeft bekend, kan het zo zijn dat de schuldige wordt gestenigd. Hoewel er in de sharia alleen gesproken wordt over mannen, wordt deze straf in Iran ook doorgetrokken naar homoseksuele vrouwen. Ondanks het feit dat de doodstraf zelden wordt uitgevoerd kan de zedenpolitie homoseksuelen wel oppakken en bestraffen voor kleinere overtredingen, wanneer er niet te bewijzen is dat de twee mannen zich schuldig hebben gemaakt aan anale penetratie.

Een geslachtsoperatie ondergaan is een heftige stap, want het heeft niet alleen een lange medische herstelperiode, maar kan ook grote psychische problemen veroorzaken. Voor een transseksueel voelt zo’n operatie als thuiskomen in het juiste lichaam, maar zou het voor een homoseksueel dan precies andersom zijn? Geertje Mak van het Instituut voor Genderstudies in Nijmegen legt uit dat transseksualiteit en homoseksualiteit dynamische begrippen zijn die tot stand komen in relatie met een bepaalde context. ‘Vanuit ons hedendaagse westerse perspectief gaan we ervan uit dat een persoon of transseksueel of homoseksueel is, maar deze hokjes zijn culturele constructies die niet altijd nauw aansluiten bij de beleving van de persoon zelf. Daarnaast wordt iemands seksuele voorkeur en geslacht pas sinds korte tijd gezien als identiteitsvormende elementen’, aldus Mak. ‘De westerse geschiedenis laat een ingewikkelde verknoping zien van gender-overschrijdingen en gelijkgeslachtelijke praktijken, die langzaam is uitgemond in het idee dat het hier om vrijwel aangeboren, onveranderlijke en duidelijk gedefinieerde identiteiten gaat. Een meer dynamische benadering stelt dat de wijze waarop mensen zichzelf benoemen en dus een identiteit toemeten, sterk afhangt van de aangeboden verklaringen, verhalen en behandelingen.’ Het identificeren als transseksueel of homoseksueel kan dus te maken hebben met wat er in de omgeving wordt aangeboden, wat inspeelt op het idee dat de begrippen in relatie met de context tot stand komen. Het zou zo kunnen zijn dat een persoon zich in een homofobe situatie gaat identificeren als transseksueel en om die reden gelukkig kan zijn met een geslachtsoperatie.

Het interpreteren van de begrippen homoseksualiteit en transseksualiteit worden nog lastiger wanneer gekeken wordt naar de partner van iemand die een geslachtsoperatie ondergaat. Heeft diegene dan geen homoseksuele gevoelens of juist wel en betekent het dat slechts één persoon in de relatie homoseksueel is? Valt de partner dan op het lichaam of op de persoonlijkheid? Wanneer diegene op het karakter van zijn geliefde valt, zou dat betekenen dat hij eerst de stempel homoseksueel en daarna de stempel heteroseksueel zou krijgen. Volgens Mak laten deze vraagstukken zien dat de menselijke aard te complex is om in hokjes opgedeeld te kunnen worden en het feit dat in Iran het ene hokje is toegestaan en het andere niet, voor grote psychische verwarring kan zorgen bij homoseksuelen.

Wat salafisten nu zijn waren jezuïeten toen

0
”Gaat de imamopleiding er nu echt komen?”, kopte Zaman Vandaag onlangs over een nieuw initiatief voor het stichten van een nieuwe Nederlandse imamopleiding. De vorige werd wegens gebrek aan studenten geen succes en daarom drie jaar geleden weer opgeheven. Zal, ongeacht de steun van minister Jet Bussemaker, deze volgende poging een langer leven beschoren zijn?

De reden waarom ook van overheidszijde zo sterk op een eigen Nederlandse imamopleiding wordt aangedrongen is, dat men alleen zo imams denkt te kunnen krijgen die vertrouwd zijn met de samenleving waarin zij moeten werken. Daarbij gaat het niet (alleen) om het spreken van de Nederlandse taal. Zaman Vandaag citeert in dit verband ook de voorzitter van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), Rasit Bal: ”Het is nodig dat imams hier worden opgeleid en ook hier vandaan komen. Nu komen nog veel imams uit het buitenland, maar die sluiten wat taal en cultuur betreft niet aan op Nederland.”

Dat klinkt op het eerste gezicht ook logisch. Alleen wordt iets te makkelijk voorbijgegaan aan het theologische spanningsveld dat daarmee dan automatisch ontstaat. De wens, dat de opvattingen van de imams die in Nederland werken op de – door het christendom en de Verlichting gevormde – Nederlandse cultuur aansluiten, botsen op de universele geldigheidsclaim die elke religie van nature eigen is en waaraan zeker door orthodoxe gelovigen grote waarde wordt gehecht. Dat betekent in de kern juist dat de inhoud van de godsdienstige leer niet te zeer aan een specifieke nationale cultuur kan worden aangepast, omdat zij immers overal en onder alle omstandigheden ‘waar’ wordt geacht. Het woord van God, zoals vastgelegd in het eigen heilige boek, heet één en ondeelbaar te zijn.

Dat geldt voor de Bijbel en de Koran in beginsel in gelijke mate en slechts voor de joodse Thora in die zin wat minder, dat weliswaar orthodoxe joden geloven dat voor hén overal ter wereld dezelfde wetten gelden, maar dat die inderdaad slechts voor leden van het joodse volk gelden: hun godsdienst richt zich in essentie slechts tot één natie, en niet tot de mensheid als geheel. Anders dan christenen en moslims, is bekeringsijver hen daarom vrijwel vreemd.

Godsdiensten zonder heilig boek met eeuwige goddelijke wetten zijn van nature flexibeler en kunnen zich makkelijker aanpassen aan een bepaalde cultuur. De essentie daarvan wordt gevormd door morele opvattingen over goed en kwaad, zoals die zich vervolgens in wetgeving vertalen. Tegelijk leidt in de praktijk, ook al wordt dat zelden met zoveel woorden gezegd omdat dat aan de universele morele waarheidspretentie af zou doen, de wereldwijde verspreiding van zowel het christendom als de islam automatisch tot een grote variëteit, zelfs binnen een bepaalde meer specifieke geloofsrichting, zoals de katholieke kerk of de soennitische versie van de islam. Evenmin als katholieken in Nederland en Nigeria dezelfde opvattingen huldigen, geldt dat voor moslims in Nederland en Nigeria.

In dat opzicht blijkt in de alledaagse vertaling van een godsdienst toch vaak van grote flexibiliteit sprake te zijn. Zo hechten Bosnische moslims – wonend te midden van Balkanvolkeren waar sterke drank tot nationale drank verheven is – wat minder aan het alcoholverbod, en in Mali getuigen de soefi-heiligdommen van het voortleven van lokale tradities. Twee mooie voorbeelden uit de katholieke hoek: veel aan Venus gewijde tempels transformeerden tot Mariakerken (maagd blijft maagd) en in Bretagne kun je middeleeuwse Mariabeelden met drie borsten aantreffen, dat is gewoon een gekerstende oude Keltische vruchtbaarheidsgodin. Trouwens, ook het hele kerstfeest met zijn kerstboom heeft historisch natuurlijk niets met Jeruzalem uit te staan, maar is een christelijke omvorming van het zonnewendefeest van de Germanen. En Sint-Nicolaas is de Germaanse oppergod Wodan in een nieuwe versie: die reed ook al op een schimmel rond en deelde dan cadeautjes uit.

Het voornemen van een Nederlandse imamopleiding past hierbij. Vaak wordt, als het om de positie van moslims gaat, een vergelijking getrokken met de joden in de Gouden zeventiende Eeuw: wel getolereerd, maar niet echt geaccepteerd en zeker niet goed geïntegreerd. Inderdaad is de joodse emancipatie pas voorzichtig eind achttiende eeuw begonnen, om vervolgens de hele negentiende eeuw te vergen. Maar als het gaat om de verhouding tot de Nederlandse natiestaat en haar cultuur, en om de wantrouwende opstelling van de overheid, is een vergelijking met de katholieken leerzamer. Waren de joden namelijk sterk nationaal georganiseerd, de Nederlandse katholieken maakten deel uit van de wereldkerk, zoals moslims zich als onderdeel zien van de wereldwijde oemma (de moslimgemeenschap).

Dat wekte toen zo goed als nu wantrouwen op, in een Nederland dat zich in de negentiende eeuw dankzij de dominante protestantse elite toen niet als een joods-christelijke, maar als een specifiek protestantse natie definieerde. Waren die katholieken, geestelijk onderhorig aan de paus in dat verre Rome, wel goede vaderlanders en in geval van een internationaal conflict te vertrouwen? De paus regeerde immers over een eigen kerkelijke staat, zoals nu die IS-‘kalief’ met soortgelijke mondiale religieuze leiderspretenties over zijn eigen ‘kalifaat’.

Wat salafisten nu zijn waren jezuïeten toen: veelal in Rome opgeleide buitenlanders, zodat veel protestantse Nederlanders vreesden dat zij uit dat Rome on-Nederlandse ideeën zouden meebrengen, die wat taal en cultuur betrof niet aansloten op Nederland. Koning Willem I nam om die reden in 1825 het initiatief voor een eigen nationale priesteropleiding in Leuven. Zij werd vanwege de vergaande staatsbemoeienis geen succes, omdat de katholieke priesterkandidaten dit als externe inmenging in hun geloofszaken beschouwden en dus wegbleven. Het vormde één van de stenen des aanstoots die uiteindelijk tot de Belgische Opstand tegen het Nederlandse gezag zou leiden. Bussemaker is dus gewaarschuwd.

De integratiegehaktmolen

0
Op 2 april werd in Rotterdam herdacht dat precies 65 jaar geleden ruim 12.000 Molukkers vanuit Indonesië naar Nederland werden verscheept. Het ging om militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, van de Koninklijke Marine, en politiefunctionarissen en hun gezinnen. Zij hadden voor het Nederlandse koloniale bewind gewerkt en hun positie was onzeker in het land waar een koloniale oorlog woedde. Het was de bedoeling dat ze tijdelijk in Nederland zouden verblijven totdat het Nederlandse koloniale gezag ”orde op zaken” had gesteld. De eerste groep werd door de immer pragmatische Nederlandse regering ondergebracht in kamp Westerbork, van waaruit enige jaren daarvoor nog joden door het naziregime naar de vernietigingskampen werden afgevoerd. De Molukkers hadden gehoopt dat de Nederlandse regering hen zou steunen in hun streven naar een onafhankelijk Molukken, maar dat pakte allemaal anders uit. Om te beginnen had de Nederlandse regering geen boodschap aan dit onafhankelijkheidsstreven. Men wilde na de oorlog gewoon de draad weer oppakken. In Indonesië zelf consolideerde de nieuwe regering van de archipel zich onder leiding van Soekarno (1901-1970) en het ideaal van een onafhankelijke Molukse republiek lag verder weg dan ooit. Het tijdelijk verblijf werd gaandeweg een permanent verblijf.

De eerste generatie legde zich tegen wil en dank neer bij de situatie en werd in 1986 afgekocht met een penning en een schamele toelage. Wat overbleef was heimwee naar thuis en het gevoel dat de Nederlandse regering hen in de steek had gelaten. Maar onder de tweede generatie werd het ideaal van een onafhankelijk Molukken weer springlevend. Een kleine groep koos voor de gewapende strijd en was van mening dat de Nederlandse regering hier ook het nodige te verwijten viel. Dat resulteerde in de beruchte treinkapingen in de jaren 70.

Nederland had in die tijd naast de Molukkers inmiddels ook een groeiende groep ”gastarbeiders” uit Spanje en Italië en later uit Turkije en Marokko. Een deel van hen was al bezig met gezinshereniging. En in de eerste helft van de jaren 70 nam, vooruitlopend op de onafhankelijkheid in 1975, ook het aantal migranten uit Suriname toe. Maar ondanks dit alles beschouwde Nederland zich niet als een immigratieland. Al die groepen met hun heel verschillende geschiedenissen en achtergronden waren hier maar tijdelijk. Daarvoor was geen beleid nodig. Die liet je gewoon aanmodderen.

Tegen het eind van de jaren 70 werd deze ontkenningshouding onhoudbaar en werd de druk op de regering en de politiek om te erkennen dat Nederland een immigratieland was en dat de meeste migranten hier permanent zouden blijven, steeds groter. De treinkapingen zorgde eigenlijk voor een momentum in deze discussie. De aanbevelingen van de commissie die de achtergronden van de kapingen en de positie van de Molukkers in Nederland bestudeerde en het rapport van de WRR Etnische Minderheden uit 1981, resulteerde in 1983 in de Minderhedennota van de regering. De rest is geschiedenis.

Nederland was het eerste land in Europa met een specifiek minderhedenbeleid, tegenwoordig heet dat integratiebeleid. Veel politieke partijen moesten tandenknarsend toegeven dat migranten een permanent deel van de bevolking van Nederland waren geworden. Dat was op zichzelf een goede ontwikkeling. Maar dit had ook een keerzijde. Vanaf die tijd werden alle migranten, hoe totaal verschillend in achtergrond, herkomst en geschiedenis ook, op één hoop geveegd onder de noemer etnische minderheid. De culturele verschillen en de specifieke geschiedenissen van deze migrantengroepen werden beschouwd als hinderlijke achtergrondruis. Integreren betekende dat je die geschiedenis, je band met het land van herkomst, de erkenning van je eigenheid en je idealen gewoon in een grote koffer moest stoppen met een hoop mottenballen en er niet meer aan moest denken. Dan ging het vanzelf wel over. De Molukse treinkapers vochten niet voor een politiek ideaal – met verwerpelijke middelen dat wel – maar hadden een integratieprobleem.

En zo is het ook andere groepen vergaan. Iedereen door de gehaktmolen van de integratie om er gelauwerd en gereinigd, ontdaan van verleden en met de blik op de toekomst weer uit te komen. Turkse en Marokkaanse migranten die hun eigen organisaties en netwerken opbouwden werden vanuit diezelfde logica met zorg bekeken. Zolang zij actief bleven in die organisaties waren zij kennelijk nog niet geïntegreerd. En nu dan de vluchtelingen uit Syrië die ook weer ”zo snel mogelijk moeten integreren”, dat wil zeggen vergeten waar ze vandaan komen.

Tijdens de herdenking op 2 april sprak ook burgemeester Ahmed Aboutaleb. Hij benadrukte het belang van de erkenning van een eigen geschiedenis. Migranten zitten in een auto met een brede voorruit die zicht op de toekomst geeft, maar we hebben ook een achteruitkijkspiegel nodig. In Nederland verplicht. Die laat zien waar we vandaan komen. Het wordt tijd dat die geschiedenis ook erkend wordt.

Charlie Hebdo heeft sympathie verspeeld

0
Er is weer ophef over een cartoon uit Charlie Hebdo. Het satirische blad is sinds vorig jaar een symbool geworden van de vrijheid van meningsuiting, nadat twaalf medewerkers bruut waren vermoord door terroristen die moeite hadden met spottekeningen van de profeet Mohammed. Veel mensen hanteerden in de weken daarna uit solidariteit met de vermoorde cartoonisten de leus ”Je suis Charlie’‘.

De sympathie voor Charlie Hebdo is inmiddels voor een deel weer verdampt. Met een spotprent van het verdronken Syrische jongetje Alan Kurdi verloor het blad in januari al een aantal sympathisanten en vorige week nam het aantal fans van Charlie Hebdo verder af. Aanleiding daarvoor was een tekening van de Rwandees-Belgische zanger Stromae in het laatste nummer. Boven zijn hoofd staat de vraag ”papa waar ben je?” Als antwoord krijgt de zanger ”hier, hier en daar ook!”, te horen van afgerukte ledematen.  Het is niet alleen een smakeloze cartoon, de wetenschap dat de vader van Stromae tijdens de Rwandese genocide werd vermoord en daarna in stukken werd gesneden, maakt de tekening ronduit pijnlijk en kwetsend, zeker voor Stromae en zijn familie. De cartoon leidde tot een golf van kritiek, zeker op social media. Bij het schrijven van dit stuk is het niet bekend of de redactie van Charlie Hebdo de geschiedenis van de vader van Stromae kende en dus bewust hiermee de spot dreef, of dat het op onwetendheid berustte.

Het is niet de eerste keer dat Charlie Hebdo in de ogen van veel mensen over de schreef gaat. Het blad heeft een lange traditie van kwetsen, beledigen en spotten waarbij ze overigens ook knetterhard voor zichzelf kunnen zijn. Daardoor heeft ze in de loop van de tijd veel mensen van zich vervreemd. De redacteuren van het blad zoeken bewust de grenzen op en verleggen die soms. Ze zijn rücksichtslos, compromisloos en geregeld ook smakeloos. Maar, ze blijven meestal wel binnen de wettelijke kaders. Het behoort allemaal tot de vrijheid van meningsuiting.

Die vrijheid is overigens niet absoluut. Het aanzetten tot haat of het oproepen tot geweld mag bijvoorbeeld niet, net als bijvoorbeeld kinderpornografie of het beledigen van nationale symbolen als de vlag van Frankrijk of de koning in Nederland. Hard in een volle bioscoop ”brand, brand” roepen wanneer er niets aan de hand is, kan gevaarlijke consequenties hebben. Het is in ieder geval onverantwoordelijk en kan in sommige gevallen strafbaar zijn. Het is ook onverantwoordelijk om iedere dag tegen je kind te zeggen dat het bijzonder dom en lelijk is. Dat mag, maar het zal niet bijdragen aan een positief zelfbeeld van je kind en is in zekere zin schadelijk. Ook bevolkingsgroepen kun je op die manier stigmatiseren en beschadigen. Door dergelijke grenzen wil Charlie Hebdo zich niet laten beperken. Het blad verklaart zich tegenstander van racisme, maar karakteriseert zichzelf ook als een journal irresponsable, een roekeloze of onverantwoordelijke krant.

“We blijven tekenen”, verklaarde Rénald ”Luz” Luzier een jaar geleden. Luz is de tekenaar van Charlie Hebdo die de aanslag op het blad overleefde, omdat hij de bewuste dag te laat was op de redactie. ”Onze taak als cartoonist is het kleine van de mens centraal te stellen, het idee te vertalen dat we allemaal kleine mensjes zijn en proberen om daar ons plan mee te trekken”, verklaarde hij.

Er is niets mis met het bespotten van de kleine en de soms grote onvermogens van de mens en de kleinburgerlijke moraal. Van Kooten en De Bie en de makers van de Britse serie Monty Python waren er bijvoorbeeld meesters in. Er is ook niets mis met de draak steken met de kleinmenselijke hypocrisie, bijvoorbeeld de hypocrisie waarmee het debat over de vrijheid van meningsuiting wordt gevoerd. Politieke meningen en religieuze overtuigingen moeten in een democratische samenleving onderwerp van spot kunnen zijn, net als goden en profeten, idolen, politieke en religieuze leiders of andere mannen en vrouwen met macht. Dergelijke spot kan schuren en ongemakkelijk zijn, het kan als kwetsend en onbeschaafd worden ervaren, maar het werkt ook relativerend  en is een belangrijk wapen tegen elke vorm van religieuze of politieke intolerantie. Maar het direct en persoonlijk bespotten en natrappen van individuen die door omstandigheden waar ze zelf niet voor hebben gekozen, weerloos zijn, is wat mij betreft een brug te ver. Het mag en voor die vrijheid zal ik blijven staan, maar ik vind het ook walgelijk.

En ook dat is maar een (kleine) mening.