8.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 954

Echte mannen stimuleren hun vrouwen te gaan werken

0
vrouwen-werken-arbeidsmarkt.jpg
Foto: © AP

Yücel wilde nooit dat zijn vrouw ging werken. Hij vond namelijk dat een echte man zoveel moest verdienen dat zijn vrouw thuis kon blijven en voor de kinderen kon zorgen. Om dezelfde reden wilde hij ook niet dat zijn kinderen gingen werken zolang ze thuis woonden. ”Als mijn kinderen wat extra’s nodig hebben, dan moet ik er desnoods zwart een baantje bij gaan zoeken, maar zij niet.”

Çi?dem, zijn vrouw, vond dat prima. Ze had ook niet de behoefte om te gaan werken, zeker niet toen ze kinderen kregen. Aan het huishouden en de opvoeding van haar kinderen had ze haar handen meer dan vol. Daarnaast vond ze het fijn dat ze thuis was wanneer haar kinderen uit school kwamen. Voor geen geld zou ze dan ook willen ruilen met Hülya, haar beste vriendin die ze had leren kennen tijdens haar studie aan de Vrije Universiteit. Hülya moest hard werken om werk en de opvoeding van haar kinderen te combineren. Dat kon nooit goed voor de kinderen zijn.

Maar alles veranderde toen Yücel tijdens een klus in het weekend een stalen balk op zijn rug kreeg en voor de rest van zijn leven in een rolstoel belandde. Om het huis en de school van de kinderen te kunnen betalen moest Çi?dem een baan gaan zoeken, maar dat viel tijdens de crisis niet mee. Omdat ze bovendien werkervaring miste, had haar universitaire diploma amper nog waarde.

Er zijn in Nederland vele stellen, die net als Yücel en Çi?dem, op grond van hun eigen argumenten besloten hebben dat de vrouw zou stoppen met werken na de komst van de kinderen.

Hoewel de arbeidsparticipatie van vrouwen langzaam toeneemt, verdient ongeveer de helft van de vrouwen in Nederland minder dan het bestaansminimum en is financieel afhankelijk van hun partner. Dat maakt ze kwetsbaar wanneer het inkomen van die partner verdwijnt. Ook bouwen deze vrouwen geen of amper pensioen op.

In Amsterdam geldt voor 10 procent van de vrouwen dat ze helemaal niet werken, geen opleiding volgen en geen uitkering ontvangen. Het gaat hierbij meestal om gezinnen waarvan de moeder huisvrouw is en de man al het geld verdient. Onder Amsterdamse vrouwen van Nederlandse herkomst geldt dit voor 6 procent van de vrouwen, onder vrouwen van Marokkaanse (25 procent) en Turkse herkomst (30 procent) is deze groep veel groter.

Is dat erg? Voor individuele vrouwen valt daar moeilijk een oordeel over te geven. Natuurlijk, werk is voor veel vrouwen goed voor hun zelfbeeld en zelfvertrouwen, maar wanneer vrouwen verwachten gelukkig te kunnen worden in een afhankelijke positie, ook als de kinderen de deur uit zijn, dan is dat voor hen natuurlijk prima.

Voor de samenleving is het wel erg. Het betekent allereerst een verspilling van de talenten van deze vrouwen die we in heel veel segmenten van de samenleving nodig hebben.

De emancipatie van de vrouw in Nederland kan bovendien wel een nieuwe impuls gebruiken. Nog steeds zijn er bijvoorbeeld veel te weinig vrouwen in topposities. Om dat te veranderen moet niet alleen het glazen plafond doorbroken worden, maar moet ook het aantal vrouwen dat zich op de arbeidsmarkt begeeft toenemen.

Moeders zijn verder het belangrijkste rolmodel voor hun kinderen. Een moeder die goed het huishouden runt kan een prima rolmodel zijn, maar zal het in de meeste gevallen moeten afleggen tegen het rolmodel van een moeder die niet alleen kan strijken, maar ook actief deelneemt aan het leven buitenshuis.

Ten slotte zit er een economische component aan het verhaal: het is een verspilling van geld wanneer grote groepen op kosten van de samenleving een (dure) opleiding hebben gehad waar vervolgens weinig tot niets meer mee gedaan wordt. Vanuit deze gedachte vind ik het te verdedigen dat de overheid meer financiële prikkels gebruikt om werken aantrekkelijker en thuis blijven onaantrekkelijker te maken.

Maar uiteindelijk is het aan vrouwen en mannen zelf om de participatie van vrouwen te stimuleren. Ja, ook aan mannen. Want vrouwenemancipatie wordt nog te vaak als een zaak van alleen vrouwen gezien. Echte mannen stimuleren hun vrouwen te gaan werken. Het is logisch dat zij dan zelf ook meer zorgtaken ter hand nemen.

Çi?dem liet me vorige week weten dat ze drie maanden geleden een baantje als receptioniste heeft gevonden in het ziekenhuis. Het bevalt haar zo goed dat ze nu ook een baantje voor haar oudste dochter probeert te regelen.

Ewoud Butter is hoofdredacteur van de nieuws- en opiniewebsite Republiek Allochtonië en mede-oprichter en redacteur van de website Polderislam, die achtergrondinformatie biedt over moslims, islamitische stromingen en de institutionalisering van de islam in Nederland. Hij deed onderzoek naar radicalisering en begeleidde diverse projecten in Noord-Holland. Volg hem op Twitter: @ewoudbutter

Zoektocht naar juiste beeld van Brusselse probleemwijken

0

Een charmeoffensief voor de Brusselse ‘quartiers’ van de ‘kut-Marrokaantjes’ in Molenbeek en Schaarbeek. Het kan nooit kwaad. Zeker niet wanneer ze in beeld gebracht worden door twee ‘gasten’ die kunnen filmen èn het nodige enthousiasme hebben om op een aanstekelijke manier de sfeer en de animo van deze probleemwijken op je los te laten. Image is het geëngageerde debuut van Adil el-Arbi en Bilal Fallah. Ook al stelt de film terecht enkele wantoestanden aan de kaak, door zijn geromantiseerde karakter met tweedimensionale personages, mist hij hier en daar nuance en daarmee ook effect.

Heel expliciet de problemen laten zien van de ‘Marokkanen-wijken’ in Brussel èn tegelijkertijd de sympathie van het publiek voor hun bewoners winnen. Dat was niet meer en niet minder de ambitie van regisseursduo Adil el-Arbi en Bilall Fallah. In Image, die onlangs in première ging, zitten alle hoofdpersonages vast in hun imago: het imago dat de media hen oplegt en het imago dat ze graag van zichzelf de wereld willen insturen.

Eva is een jonge journaliste (Laura Verlinden) die werkt voor een van de grootste zenders in België. Van haar baas, presentator Herman Verbeeck (Gène Bervoets), heeft ze de opdracht gekregen om enkele sfeerbeelden te gaan draaien in Molenbeek en Schaarbeek, naar aanleiding van rellen die daar een paar dagen eerder hebben plaats gevonden. Maar als Eva in contact komt met Lahbib (ontdekt talent Nabil Mallat), een opvliegende maar charismatische jongen van Marokkaans origine, die gerespecteerd en gevreesd wordt in de quartiers, besluit ze een diepgaandere reportage te maken die het ware gelaat van deze vergeten wijken in Brussel laat zien. Hiermee haalt ze zich de ergernis van Verbeeck op de hals, die de hete adem van een verjongingskuur bij de zender in de nek voelt en gebrand is op wervende scoops, die hem opnieuw op de kaart van het televisielandschap kunnen zetten.

Langzaamaan leert Eva de frustraties van de jonge Marokkaanse Belgen kennen. Ze zijn opgejaagd wild voor de politie en worden om de haverklap geplaagd door razzia’s. “Of je wordt hier crimineel, of je wordt kapper. Al kan je natuurlijk ook altijd nog straten vegen of tram- en busbestuurder worden”, verwoordt Lahbib de uitzichtloosheid. Maar ook de media voeden de bron van het ongenoegen: “Er wordt alleen maar over ons bericht als het negatief is.”

Onder de laag zwellend onbehagen ontwaart Eva ook de schoonheid van de buurt: de gemoedelijkheid bij de kapper, de sfeer tijdens de undergroundfeestjes en ook de gevoelige (gitaar)snaar van ruwe bolster Lahbib, die hij voor zijn makkers angstvallig verborgen houdt. Maar ook zit ze op de eerste rij wanneer de spanning in de quartiers toeneemt, na een aanslag op een politieman, waarvan de hele mediawereld gelooft dat de dader van vreemde origine was. De grimmigheid die ontstaat door de aanhoudende controles van politie, giet alleen maar olie op het vuur. Tegelijkertijd wordt Eva onder zware druk gezet door Verbeeck om haar reportage af te maken.

Overdreven
Alle ingrediënten zijn dus in de verhaallijn aanwezig om een sociaal bewogen portret te maken van de confrontatie tussen de allochtone wijken in Brussel en de Vlaamse mediawereld. Deze laatste wordt in een bijzonder negatief daglicht gesteld: niet alleen maakt ze zich schuldig aan stereotype berichtgeving over allochtonen, maar ook blijk je er enkel carrière te kunnen maken als gehaaide netwerker en door naar de pijpen van de gevestigde waarden te dansen.

Hoewel het opzet van de film mooi is, mist de uitwerking ervan vaak zijn doel. Niet dat het geheel niet fraai in beeld is gebracht. De kijker wordt verwend met knappe shots en camerabewegingen, maar ook met speciale effecten als slow motion en bevriezende beelden, die een dramatische touch aan de film geven. Ze laten zien wat de filmmakers in huis hebben, maar voelen ook overdreven aan en passen niet goed bij het sociale karakter van de film.

Op die manier wordt er vaak een loopje genomen met de geloofwaardigheid. Vooral de ontknoping laat je achter met de idee dat als iedereen die een tegenslag op het werk meemaakt, zou reageren als Eva, de wereld een slagveld zou zijn. Dat gebrek aan geloofwaardigheid wordt in de hand gewerkt door een gebrek aan nuance en kritische bevraging. De wereld van de Marokkanen wordt vrij romantisch voorgesteld, waarbij deze laatsten eenzijdig in de rol van slachtoffer worden geduwd. Zelfs de ruwe kant van Lahbib wordt altijd vergoelijkt: hij slaat een man verrot, maar hij doet dat wel omdat die een vermeende pedofiel is; hij valt een oude man lastig, maar dat blijkt uiteindelijk om te lachen te zijn. De uitzichtloosheid zou met meer realisme en overtuiging neergezet zijn als de personages – zowel de blanke Vlaamse als de Marokkaanse – meer dubbele bodems en ambigue kantjes hadden gehad.

Nochtans hebben Arbi en Fallah een bijzonder fijne cast samengesteld, die je met haar spel doet houden van de personages. Vooral de dynamiek tussen Eva’s camera- en geluidsmannen (de onovertroffen Wouter Hendrickx en Geert van Rampelberg) en de Marokkaanse jongeren doet de toeschouwer genieten. Het zijn in die subtiele en ironische momenten dat de regisseurs hun punt het best maken, meer dan op de momenten dat ze het er vingerdik opleggen.

Discriminatie, het laatste taboe in Nederland

0
discriminatie-terrorisme-racisme.png
Foto: © International Center for Advocates Against Discrimination

De meest recente cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laten een bittere werkelijkheid zien: de financiële crisis treft vooral ‘nieuwe’ Nederlanders. De werkloosheid onder ‘nieuwe’ Nederlanders is drie keer zo sterk toegenomen als onder autochtonen. De werkloosheid onder jonge ‘nieuwe’ Nederlanders heeft ondertussen Spaanse proporties bereikt. Marokaans-Nederlandse jongeren zijn het zwaarst getroffen: één op drie van hen is werkloos.

De cijfers zijn schokkend en je zou dan ook verwachten dat de Tweede Kamer onze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, stevig onder handen zou nemen. De stilte is echter oorverdovend. Kunt u zich voorstellen wat er zou gebeuren als zulke hoge cijfers voor autochtone jongeren zouden worden gepresenteerd? De minister zou onmiddellijk tot aftreden worden gedwongen.

De uitblijvende reactie onder ‘nieuwe’ Nederlanders zelf is echter net zo verbijsterend. Ook zij lijken deze situatie gelaten te ondergaan. Het idee dat in tijden van crisis periodes van werkloosheid deel van de realiteit zijn wordt blijkbaar zo algemeen aanvaard dat niemand zich vragen stelt bij de uitzonderlijk hoge werkloosheid van ‘nieuwe’ Nederlanders. Er is echter alle reden om dat wel te doen. Ter verklaring van het verschil zullen sommigen aanvoeren dat ‘nieuwe’ Nederlanders lager zijn geschoold.

Het SCP, doorgaans zeer voorzichtig in haar formuleringen, is echter glashelder in het rapport: alle mogelijke invloedrijke achtergrondkenmerken zoals opleiding of arbeidsverleden verklaren maar een derde van het verschil. Ook Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jongeren met precies dezelfde kenmerken zijn twee tot drie zo vaak werkloos.

Er blijft dus eigenlijk maar één woord over. Het onvermijdelijke D woord: discriminatie. Het zelfde SCP toonde het al eerder aan in het rapport Liever Mark dan Mohammed. Mohammed krijgt niet eens de kans om zich te presenteren als kandidaat omdat hij niet wordt uitgenodigd voor een gesprek.

In een recent eigen onderzoek Pathways to Succes interviewden we meer dan 100 hoog opgeleide Turkse en Marokkaanse Nederlanders in Rotterdam en Amsterdam. De ontluisterende conclusie van ons onderzoek is dat zonder een netwerk contact in het bedrijf of de organisatie waar men solliciteert, ‘nieuwe’ Nederlanders meestal niet wordt uitgenodigd. Dat zijn stuk voor stuk zeer ambitieuze mensen, die succesvol zijn tegen de stroom in. Hun ouders konden hen vaak niet praktisch helpen of adviseren in hun studie. Zij hebben het vaak helemaal alleen gedaan.

Dit verhaal eindigt echter met een aantal lichtpuntjes. Pathways to Success laat zien dat als zij via een netwerk contact toch worden uitgenodigd, zij vaak ook worden aangenomen en ook dat hun verdere loopbaan zeer voorspoedig verloopt. Zij weten zich goed te presenteren en springen er bij een sollicitatiegesprek juist uit. De hobbel die ze moeten nemen zit bij het eerste netwerk contact. Op basis van onze onderzoeksbevindingen heeft Mirjam Sterk, Ambassadeur voor de Aanpak van Jeugdwerkloosheid, samen met SER en VNO-NCW het netwerkplatform link2work in het leven geroepen, dat hoog opgeleide afgestudeerden koppelt aan mensen in het bedrijfsleven. Zij moeten natuurlijk nog steeds op sollicitatiegesprek en hun kwaliteiten laten zien, maar dat doen zij overtuigend. Het is dan ook geen positieve discriminatie, het is alleen de deur openen zodat ook deze jongeren de kans krijgen zich te presenteren.

Het andere lichtpunt is dat steeds meer hoog opgeleide jonge ‘nieuwe’ Nederlanders werken als zelfstandige. Sommigen maken daarbij gebruik van hun biculturele achtergrond. De helft van de bewoners in de grote steden is inmiddels van niet Nederlandse afkomt. In de dienstverlening zijn veel bedrijven nog niet ingesteld op die veranderende bevolkingssamenstelling.

Jonge professionals hebben het inzicht en het netwerk om daar wel op in te springen. Advocaten die een eigen praktijk beginnen gericht op cliënten van Marokkaanse afkomst, een gezondheidscentrum gericht op ouderen van Turkse afkomst, ICT’ers die zich richten op nieuw-Nederlandse ondernemers. Het was vroeger de weg voor de laag opgeleide eerste generatie, denk maar aan de Turkse en Marokkaanse winkels, maar het is nu in toenemende mate een springplank voor de hoog opgeleide tweede generatie.

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Bijdrage migrantenorganisaties aan integratie onderschat

0
'nieuwe' Nederlanders - www.zamanvandaag.nl_.jpg
Foto: © AP. 220 ‘nieuwe’ Nederlanders in de Grote Kerk in Den Haag tijdens een welkomstceremonie met koningin Beatrix en minister Rita Verdonk (24 augustus 2006).

In de meeste landen waar Nederlandse migranten wonen, zijn ook organisaties van Nederlandse migranten. Ze vieren bijvoorbeeld samen Sinterklaas en Koningsdag, ze eten bitterballen en drop, ze bidden samen of dansen de klompendans. Die Nederlandse clubs zijn er niet alleen voor de gezelligheid, ze behartigen soms ook de belangen van de Nederlandse migranten en ze geven praktische informatie over het nieuwe land en de lokale cultuur. Meestal gebeurt dat in het Nederlands.

Vanuit een vergelijkbare behoefte zijn er in Nederland in de loop der jaren vele honderden migrantenorganisaties opgericht door mensen die zich hier vestigden. Veel van die organisaties verdwenen na een paar jaar weer, maar sommigen bestaan inmiddels al tientallen jaren. De term ‘migrantenorganisaties’ is voor deze oude organisaties, waar ook kinderen en kleinkinderen van migranten komen, eigenlijk niet meer van toepassing.

Vanaf de jaren zeventig werd door de Nederlandse overheid veel waarde gehecht aan migrantenorganisaties. De ‘zelforganisaties’ konden de gastarbeiders uit hun isolement halen en ze werden ook als nuttig gezien voor belangenbehartiging en aanpassing aan Nederland. Bovendien waren ze een handig vehikel om een soepele terugkeer naar het land van herkomst te bevorderen.

Toen bleek dat de meeste gastarbeiders niet meer terug zouden keren, kregen de migrantenorganisaties een belangrijke rol toegedicht bij de groepsgewijze emancipatie van hun gemeenschappen. Dat idee paste ook mooi in de Nederlandse emancipatietraditie. Zoals eerder de kleine luyden en de katholieken zich binnen het Nederlandse zuilensysteem hadden geëmancipeerd, zo zouden nu ‘nieuwe’ Nederlanders gaan ‘integreren met behoud van eigen (culturele) identiteit’, ondersteund door hun eigen organisaties.

Op hun beurt claimden de bestuurders van diverse migrantenorganisaties (die zich soms presenteerden als de vertegenwoordigers van hele gemeenschappen) ook dat ze die rol konden vervullen. Soms terecht, maar geregeld liepen de organisaties al snel tegen hun beperkingen op.

Zo wilden migrantenorganisaties als professionele instellingen behandeld worden, maar dat konden ze vaak door een gebrek aan kennis en vaardigheden niet waar maken. Voor grootschalige projecten bleken de organisaties, meestal geleid door eerste generatie laagopgeleide mannen, zelden de capaciteiten en de middelen te hebben. De daadkracht van de organisaties werd verder vaak verzwakt door interne conflicten over het voorzitterschap, het woordvoerderschap en vooral de besteding van de subsidiegelden die de organisaties in ruil voor de projecten kregen.

Bovendien stuitten ze in de praktijk geregeld op openlijke of versluierde tegenwerking van lokale overheden en instellingen. Tot hun grote frustratie bleef de rol van migrantenorganisaties meestal beperkt tot het leveren van voor anderen ‘onbereikbare ‘nieuwe’ Nederlanders’. Een andere, vaak gehoorde frustratie van de organisaties is ook dat ze zich niet serieus genomen voelden. Ze mochten opdraven wanneer er problemen waren, maar wanneer ze op grond van signalen uit hun achterban suggesties hadden voor ander beleid, werd er niet of te laat naar ze geluisterd.

Achteraf kun je concluderen dat overheid en migrantenorganisaties met te hoge verwachtingen hun eigen teleurstelling hebben georganiseerd. Vooral door een gebrek aan goed opgeleid middenkader konden de organisaties de rol niet waarmaken die ze soms claimden. Tegelijkertijd kregen ze van de overheid zelden de rol die hen eerder was beloofd.

Het beeld van migrantenorganisaties is veranderd. Ze lijken vooral symbool te zijn geworden van een mislukt integratiebeleid. Dat wordt versterkt door de culturalisering van het integratiedebat. De waarde die in de jaren tachtig nog werd gehecht aan ‘integratie met behoud van eigen cultuur’, heeft de afgelopen 20 jaar plaats gemaakt voor het beeld dat de eigen cultuur juist een belangrijke oorzaak van de achterstand is. Het cultureel en religieus ‘anders zijn’ van ‘nieuwe’ Nederlanders is steeds meer geproblematiseerd.

De rol van migrantenorganisaties is inmiddels marginaler geworden. In beleidsnotities van landelijke en lokale overheden worden ze nog maar zelden genoemd en veel adviesraden zijn verdwenen of verdwijnen anders binnenkort. Organisaties die sterk van overheidssubsidies afhankelijk waren geworden, zijn deels opgeheven. Vooral de organisaties met veel vrijwilligers, met betalende leden en donateurs (vaak religieuze organisaties) of organisaties die weten te verjongen, kunnen overleven.

De cruciale vraag die na 40 jaar nog steeds gesteld wordt is of de migrantenorganisaties nu segregatie bevorderen of juist een springplank vormen voor integratie en deelname aan de samenleving. Uit diverse onderzoeken, zoals ook uit het rapport over Turkse religieuze stromingen en organisaties dat minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Lodewijk Asscher onlangs naar de Tweede Kamer stuurde, komt op die vraag al jaren hetzelfde antwoord: ze doen het allebei.

Migrantenorganisaties dragen bij aan bonding (betrokkenheid bij de eigen groep), maar ook aan bridging (banden met de rest van de samenleving). In welke mate ze bonden danwel bridgen verschilt per organisatie. Het is de vraag of de huidige marginalisering van migrantenorganisaties terecht is. In de vorige eeuw werd hun bijdrage aan integratie schromelijk overschat, nu lijkt eerder sprake van onderschatting. Sommige van deze organisaties kunnen nog steeds een bijdrage leveren aan de participatie van groepen die door reguliere instellingen moeilijk bereikt worden. Het is in eerste instantie aan die organisaties zelf om dat te bewijzen.

Ewoud Butter is hoofdredacteur van de nieuws- en opiniewebsite Republiek Allochtonië en mede-oprichter en redacteur van de website Polderislam, die achtergrondinformatie biedt over moslims, islamitische stromingen en de institutionalisering van de islam in Nederland. Hij deed onderzoek naar radicalisering en begeleidde diverse projecten in Noord-Holland. Volg hem op Twitter: @ewoudbutter

Weerzin Westen jegens IS terecht, maar zelfkennis zou tot relativering moeten leiden

0
guillotine.jpg
Foto: © Reuters

Met de onthoofdingen van westerse gijzelaars bereikt IS precies wat ze er vermoedelijk mee beoogt: het Westen zodanig vernederen dat het tot een halfslachtige (want voorlopig alleen tot luchtaanvallen beperkte) interventie besluit, die het idee dat het Westen het op ‘de islam’ voorzien heeft bij geradicaliseerde moslimjongeren voedt en zo nieuwe strijders voor het zelfbenoemde ‘kalifaat’ oplevert. Het feit dat Obama er inmiddels met veel moeite in geslaagd is een om een anti-IS-coalitie, waar ook een aantal islamitische landen aan deelnemen, in elkaar te knutselen zal daaraan weinig afbreuk doen, omdat de desbetreffende islamitische regeringen voor IS’ers ofwel te seculier (Egypte) ofwel te hypocriet (Saoedi-Arabië) ofwel te sjiitisch (Iran) zijn. Om van het feitelijk in de kaart spelen van de tirannie van Assad te zwijgen.

Het is het onthoofden van twee Amerikanen dat de Amerikaanse publieke opinie, die na twee moeizaam voortslepende oorlogen (Irak en Afghanistan) oorlogsmoe geworden was, als een blad aan een boom heeft doen omslaan en Obama dwong om ‘iets te doen’. De onthoofdingen gelden met de amputatie-strafpraktijken als belangrijkste blijk van de barbaarsheid van het ‘kalifaat’ – ongeacht het feit dat in onze trouwe bondgenoot Saoedi-Arabië hetzelfde al jaar en dag gebeurt, en ook gewoon in het openbaar. Nog onlangs is in Saoedi-Arabië een iets te eigenzinnige blogger tot 1.000 zweepslagen veroordeeld, zonder dat dit tot dusver tot enig officieel protest vanuit westerse hoofdsteden heeft geleid. Een vrouw die het gewaagd had achter het stuur van een auto te kruipen, ging hem daarin voor.

Als onthoofden bovendien ‘middeleeuws’ is, dan hebben de Middeleeuwen in Frankrijk tot 1981 geduurd. Toen pas werd door de nieuwe president Mitterrand de guillotine afgeschaft. Van publieke executies was inmiddels weliswaar geen sprake meer, maar dat slechts een paar generaties eerder waren die nog gangbaar. Elders in Europa is de doodstraf meestal pas in de loop van de negentiende eeuw uit het strafboek gehaald (uit het burgerlijk recht, uit het krijgsrecht nog niet), en de laatste lijfstraffen verdwenen ook in Nederland pas in de nadagen van koning Willem I (1815-1840). Wat IS nu doet, deden wij in de door oud-premier Balkenende hooggeprezen VOC-tijden van de Gouden Eeuw zelf ook nog gewoon in het openbaar op de Dam. De guillotine was overigens tijdens de Franse Revolutie (1789-1799) juist ingevoerd omdat zij als een humane vorm van executie gold, die in elk geval sneller en pijnlozer verloopt dan voordien gangbaar was – en ook nu nog in een aantal Amerikaanse staten het geval is, waar de doodstrijd van een veroordeelde door haperende apparatuur soms een marteling van een half uur of langer blijkt.

De huidige afschuw over onthoofding, dat thans met het slachten van een dier wordt geassocieerd, geeft aan hoezeer bepaalde waardeoordelen in de loop der eeuwen verschuiven. Historisch gezien is het namelijk zo dat waar onthoofden nu als het toppunt van barbaarsheid en vernedering wordt gezien, dit in de eeuwen voor de Franse Revolutie juist anders lag: onthoofden met het zwaard gold als de meest eervolle vorm van doodstraf, voorbehouden aan patriciërs en edellieden. De belangrijkste Nederlandse staatsman uit de zeventiende eeuw, Van Oldenbarnevelt, kwam zo in 1619 als gevolg van een gerechtelijke moord op het schavot in Den Haag aan zijn eind. Ophanging – het lot dat Saddam nog trof – gold daarentegen als de verachtelijke doodstraf voor ordinair geboefte. En wie de hand aan een vorst sloeg, wachtte nog een veel gruwelijker lot. Zowel de moordenaar van Willem van Oranje in 1584, als de pleger van de mislukte aanslag op de Franse koning Lodewijk XV in 1757 werden gevierendeeld. Ik verzeker U: daarbij vergeleken is zelfs een steniging op z’n Iraans een tamelijk milde dood.

Kortom: de westerse weerzin jegens IS is terecht, maar een minimum aan zelfkennis zou in het Westen tegelijk ook tot enige historische relativering moeten leiden als het om een vermeende eeuwenoude humanitaire tegenstelling tussen de christelijke en de islamitische beschaving gaat. Pas dankzij de Verlichting kwam in Europa aan barbarij een eind waarmee de kerk meer dan duizend jaar lang niet zoveel moeite had.

Vaak zien wij echter het tegendeel, en wordt die tegenstelling juist verabsoluteerd. Zo stelde de Israëlische premier Netanyahu laatst zijn eigen lastpak, Hamas, op één lijn met IS, wat zelfs Washington te ver ging: de openbare terechtstelling van vermeende Palestijnse collaborateurs door Hamas zou volgens hem bewijzen dat het één pot nat was. Wel: Israël zélf executeert in oorlogstijd zonder enige vorm van proces mogelijke Hamas-leiders, Hamas executeert in oorlogstijd na tenminste nog een vorm van proces mogelijke verraders. Het laatste schijnen we van Netanyahu barbaars te moeten vinden, het eerste beschaafd. Het wezenlijke verschil in moreel opzicht tussen beide ontgaat mij.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Bondgenoot Saoedi-Arabië lijkt verdacht veel op vijand IS

0
ISIS-Turkije-Kobani-grondoffensief.png
Foto: © Institute for the Study of War

Ik had besloten te kijken, maar het kijken zelf was hels. Mijn handen met gespreide vingers voor mijn ogen houdend, me van de mogelijkheid verzekerend om de vingers te sluiten als het te erg werd, keek ik naar de beelden van de onthoofding. Waarom ik vond dat ik moest kijken? Ik volg het debat, ik bemoei me ermee, en dan moet je alles gezien hebben, ook de onthoofdingen. Maar in het filmpje waar ik naar keek, was, in tegenstelling tot wat we gewend zijn, niet een enkele onthoofding te zien, het waren er drie op een rij. De beul had geen bivakmuts op, was gekleed in een witte djellaba en droeg een sabel. Met één houw hieuw hij het hoofd van de eerste veroordeelde af, die – gelukkig – geblinddoekt was, maar geen oranje kleding droeg. Routineus reinigde de beul vervolgens het sabel met een doek, en deed hij zijn beulsplicht voor een tweede en derde keer. De hoofden rolden op de grond en het publiek schreeuwde van afschuw. Het filmpje bewoog nogal en was opgenomen van achter een auto in een stadse omgeving. Duidelijk door een amateur opgenomen. Het miste de finesses en professionaliteit van de Islamic State Studios.

Het filmpje was onderdeel van een Amerikaans actualiteitenprogramma en de discussie in de show ging over het gegeven dat er nog wel meer staten waren waar de doodstraf middels onthoofding werd uitgevoerd: het ging om het Koninkrijk Saoedi-Arabië, onze bondgenoot en partner in de ‘Coalition of the Willing’. Waar terecht allerwegen moord en brand wordt geschreeuwd over de meedogenloze praktijken van terreurgroep IS wordt Saoedi-Arabië met schapenwollen handschoentjes aangepakt. Het land is een trouwe bondgenoot van de Verenigde Staten en oliehofleverancier van de wereld. Dat het wrede Saoedische systeem verdacht veel lijkt op dat van IS is blijkbaar een taboe in de westerse politiek.

Nog maar een half jaar geleden verklaarde minister van Buitenlandse Zaken Timmermans desnoods zijn opwachting te maken bij de Saoedische autoriteiten om tekst en uitleg te geven over de alternatieve Saoedische vlag die PVV-leider Geert Wilders gepresenteerd had en waarop stond: ”De islam is een leugen, de profeet een misdadiger en de Koran gif?” Hij moest de opgewonden Saoedische gemoederen tot bedaren brengen door te zeggen dat hij het ook allemaal heel spijtig vond, maar dat dit nu eenmaal bij de vrijheid van meningsuiting hoort. 

Politiek herbergt van nature opportunisme en daarmee hypocrisie. Een aanstormende ‘staat’ die hoofden afhakt moet tegen elke prijs bestreden worden, maar een gevestigde staat die hoofden afhakt wordt zeer gewaardeerd als economische partner en als bondgenoot om een extremistische vijand te bestrijden.

Er is nog een voorbeeld van een staat die haar onafhankelijkheid won middels een uiterst meedogenloze strijd waarin menig kop gesneld werd. De Algerijnse bevrijdingsbeweging Front de Libération Nationale (FLN) voerde een niets ontziende strijd tegen de Franse koloniale overheerser met methodes waar IS nog van kan leren. Maar datzelfde FLN versloeg de Fransen, richtte vervolgens Algerije in naar haar ideologische  – linkse – dogma’s en werd uiteindelijk een staat die haar plaats zocht en kreeg in de wereld. 

Vraag is nu of IS een staat zal worden als Algerije en Saoedi-Arabië: met een gruwelijk verleden als Algerije en een afschrikwekkend systeem als dat van Saoedi-Arabië, maar wel een staat die haar plaats gevonden zal hebben tussen de wereldnaties.

Het lijkt onvoorstelbaar, maar het zou zomaar kunnen. En misschien is dat wel de reden dat Turkije ondanks wat lichte ‘ook-wij-gaan-IS-verslaan’-retoriek zo voorzichtig blijft manoeuvreren. Want het zou zomaar kunnen dat het land straks een lange grens gaat delen met een gevestigde staat.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Interventie zonder einde

0
F22_30.png
Foto: © Reuters

En zo is, met Amerika, ook Nederland weer vrijwel automatisch de volgende oorlog in het Midden-Oosten ingerold. In plaats van de vredespresident die hij hoopte te worden door twee oorlogen ? in Afghanistan en Irak ? te beëindigen, is Obama met de bombardementen op IS een nieuwe oorlog gestart. Ditmaal niet, zoals bij de opstand tegen Kaddafi in Libië, leading from behind, maar gewoon voorop. Het maakt opnieuw duidelijk dat het niet zo makkelijk is de impopulaire erfenis van een voorganger van je af te schudden: met Bush’ aanval op Saddam Hoessein is de chaos begonnen, waarbij tirannie plaats heeft gemaakt voor anarchie.

Dat Obama niet stond te springen om opnieuw te interveniëren, is de afgelopen jaren wel duidelijk geworden. Niet alleen hij, ook het Amerikaanse electoraat was oorlogsmoe. Vandaar dat hij, met Libië in het achterhoofd, al die tijd niet in de aanmerkelijk bloedigere burgeroorlog in Syrië heeft ingegrepen en de rode lijn die hijzelf getrokken had, stilzwijgend opgaf. Bij de etnische en religieuze complexiteit van Syrië verbleekt immers Libië. Syrië vormt het echte kruitvat in deze contreien.

De snelle expansie van IS liet Washington inmiddels echter steeds minder keuze, omdat de zelfbenoemde ‘kalief’ Baghdadi ? anders dan Assad ? geen ‘binnenlands’ probleem is, maar de hele statenorde in het Midden-Oosten dreigt op te blazen. Door de onthoofding van twee Amerikanen is bovendien de stemming in Amerika omgeslagen, en door de kantelende publieke opinie voelt Obama zich gedwongen in te grijpen. In het Midden-Oosten zorgt dat bij de slachtoffers van het oorlogsgeweld voor dubbele gevoelens. Enerzijds is men blij dat er nu eindelijk hulp van buiten komt. Anderzijds versterkt dat het idee dat Amerika twee onthoofde Amerikanen erger vindt dan honderdduizenden door Assad vermoorde Syriërs ? die vormden tot dusverre immers géén reden tot ingrijpen.

Dat Nederland vervolgens ook militair is gaan meedoen, kan in het licht van de geschiedenis niet echt verbazen, ook al beperkt de Nederlandse inzet zich om volkenrechtelijke redenen (wel toestemming van Bagdad, niet van Damascus) tot Irak. Opvallend is daarbij dat in Den Haag de discussie zich opnieuw vooral op de mogelijke legitimiteit van militair ingrijpen heeft geconcentreerd, en minder op de mogelijke effectiviteit. Eigenlijk heeft alleen GroenLinks die vraag gesteld.

Dat iets politiek legitiem is, impliceert namelijk niet dat iets daarmee ook politiek verstandig is. Woede en afschuw alleen, zo schreef Wouter Bos al terecht in zijn Volkskrant-column van 18 september, zijn voor het beginnen van een nieuwe oorlog niet genoeg. Het is nu eenmaal veel makkelijker om een oorlog te beginnen, dan om die succesvol te beëindigen, en op het Binnenhof zijn de risico’s van niet-ingrijpen en van wel-ingrijpen nauwelijks tegen elkaar afgewogen. Eén ding weten we wel: eerdere westerse interventie heeft niet opgeleverd wat men ervan verwachtte. In Afghanistan is nu met hangen en wurgen een compromis-regering tot stand gekomen, maar de Taliban staan nog steeds met bommen klaar om het wankele pact op te blazen. In Irak kwam na de val van de soenniet Saddam geen democraat, maar een sjiitische sektariër aan de macht, wat de soennieten massaal in de armen van IS heeft gedreven. En Libië lijkt het gelijk van Kaddafi te illustreren, die eens stelde dat zonder zijn harde hand het land uit elkaar zou vallen.

Welke argumenten zijn er dan om aan te nemen dat deze nieuwe strijd tegen IS ditmaal wél succesvol zal zijn? Opnieuw worden irreële verwachtingen geschapen om de westerse bemoeienis te legitimeren. Was Obama aanvankelijk nog terughoudend door te stellen dat vernietiging van IS een illusie is en indamming het hoogst haalbare, nu heeft hij dat voorbehoud laten varen. Al stelt hij nadrukkelijk zich tot luchtaanvallen te beperken en geen Amerikaanse troepen op de grond te willen hebben, IS zal op de grond verslagen moeten worden. Gaat dat zonder de Amerikaanse landmacht? En Den Haag vervalt in de oude fout door weer met een tijdpad aan te komen: we doen voor een jaartje mee. Zoiets dacht men 100 jaar geleden ook bij het uitbreken van wat vervolgens de Eerste Wereldoorlog zou blijken te worden: vóór Kerst weer thuis. Maar een oorlog valt niet te plannen, al was het maar omdat een oorlog een politieke situatie is waarin de vijand niet meewerkt.

Daarbij zullen, naarmate de strijd intensiveert omdat IS niet van opgeven weet, onvermijdelijk ook veel bur­gerslachtoffers vallen. Koren op de molen van de IS-propaganda. Dat is het grote dilemma: men realiseert zich te weinig dat een beetje oorlog voeren (om burgers te sparen) niet gaat, maar voluit oorlog voeren (met veel burgerdoden) voor een nieuwe toestroom aan IS-strijders zal zorgen. Het gevaar is dat men met deze interventie-zonder-einde juist meer terroristen creëert dan elimineert, en zo dus bevordert wat men wil bestrijden.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus

Luister ook eens naar de mainstream-moslim

0

Dat maar liefst 10 Arabische landen steun hebben toegezegd aan de coalitie tegen terreurgroep IS, veel prominente moslimleiders zich uitspraken tegen de terreurgroep en moslims op social media massaal de acties van de terreurgroep veroordelen, zijn slechts een paar voorbeelden die bewijzen dat de meeste moslims niets moeten hebben van deze gestoorde militanten.

Feit blijft dat inmiddels duizenden jonge moslims vanuit West-Europa naar Irak of Syrië zijn afgereisd om te vechten voor IS. En dat er behalve IS nog vele andere gewelddadige, zogenaamd islamitische terreurgroepen actief zijn in de wereld maakt het leven van de ‘gewone’ moslim er niet gemakkelijker op. Dat heeft geleid tot een storm van kritiek op moslims. Sterker nog, het lijkt er op dat er sinds de aanslagen van 9/11 niet zoveel kritiek op hen was. De ‘gewone’ moslim is daarmee één van de grootste slachtoffers van de terreurdaden van dit soort groepen. Want hoe fel de ‘gewone’ moslim zich ook keert tegen de militanten die dood en verderf zaaien in naam van de islam, veel mensen blijven islam aan terreur koppelen.

Intussen moeten de ‘gewone’ moslims twijfelaars keer op keer uitleggen dat een moslim geen terrorist kan zijn, en een terrorist geen moslim kan zijn. Wat niet helpt, is dat er nog altijd politici zijn die elke kans in de Tweede Kamer en in de media aangrijpen om hun wantrouwen te uiten jegens de islam. Ik roep alle nuchtere mensen op na te gaan of dergelijke beweringen wel waar zijn. Luister naar de mainstream-moslim en kijk wat die te vertellen heeft. Juist omdat er ‘haatimams’ bestaan – ook in Nederland – die verwarde jongeren weten te overtuigen van hun extremistische ideeën, zouden de mainstream-moslims gesteund moeten worden.

Naast de religieuze en culturele identiteit die ingebed wordt tijdens de opvoeding en onderwijs van kinderen, moet de ‘gewone’ moslims ook op een goede manier kunnen vertellen waarom zij respect moeten hebben voor andersdenkenden, en dat we allen deel uitmaken van dit land. Zonder goede opvoeding en onderwijs bestaat de kans dat een kind zich gaat afzetten tegen de samenleving. We moeten onze kinderen de democratische waarden meegeven en vertellen dat deze niet op gespannen voet staan met de islam. De basis ligt in het samenwerken met moslimgemeenschappen die al jarenlang op een vreedzame manier in Nederland hun gang gaan. Zij vertegenwoordigen de ware islam met hun vreedzame onderwijs- en burgerschapsvormingsprojecten.

Om radicalisering onder jongeren te voorkomen en bestrijden, moet de overheid een bondgenootschap aangaan met die gemeenschappen. Maar ze worden vaak weggezet als integratiebelemmerend omdat ze moslim zijn. Laat ik mezelf als voorbeeld nemen. Ik bid dagelijks, doe mee aan de ramadan en drink niet. Ben ik daarmee integratiebelemmerend en niet geïntegreerd? Men lijkt er aan voorbij te gaan dat ik dagelijks een bijdrage probeer te leveren aan onze samenleving. In mijn werk, maar ook in persoonlijke sfeer. Blijkbaar is het bedreigend dat ik maatschappelijk betrokken ben vanwege de inspiratie die ik haal uit mijn geloof. Maar: een CDA’er is toch ook niet bedreigend?

De politiek moet investeren in de mainstream-moslims. Waardeer hen als serieuze gesprekspartner in plaats van ze weg te zetten als integratiebelemmerend. Islam is een onlosmakelijk onderdeel geworden van de Nederlandse en Westerse samenleving. Een Nederland zonder moslims zit er dan ook niet in, hoe jammer sommigen dat ook vinden. Laten we daarom samen bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst.

Dit opiniestuk is op 27 september gepubliceerd in het NRC Handelsblad.

Mehmet Cerit is hoofdredacteur van Zaman Vandaag en Zaman Hollanda. Volg hem op Twitter: @Ceritm

IS, een vruchtbare bron voor samenzweringstheorieën

0
CIA-Mossad-ZamanVandaag-ThomasVonDerDunk.png
Foto: © CIA

De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Althans voor eventjes. Dat leidt soms tot de meest onwaarschijnlijke bondgenootschappen. Vooral in het Midden-Oosten waar veel vijandschap­pen zeer oud zijn, maar als gevolg van plotselinge machtsverschuivin­gen ook snel aan betekenis kunnen verlie­zen.

Zo steunde Israël lang geleden heimelijk Hamas, om ? verdeel en heers ? de positie van Arafat te ondermijnen. In die tijd gold hij als de belangrijkste bedreiging.

En de Amerikanen bewapenden in de jaren tachtig de moedjahedien in Afghanistan die later als Taliban tot het grootste Kwaad opgewaardeerd zouden worden. Voor de val van de Muur moest namelijk niet het terrorisme, maar het communisme met alle middelen bestreden worden, en die fundamentalisten konden tenminste fanatiek vechten.

Ook kon het Irak van Saddam in de strijd met Iran nog op Ameri­kaanse wapenleveranties rekenen. Intussen zijn de fronten aan het verschui­ven, en wordt Iran stilzwijgend feitelijk een partner in de strijd tegen het IS-‘kalifaat’. Dat geldt zelfs al bijna voor Assad.

Voor het Westen mag de Islamitische Staat nu als het grote gevaar gelden, voor zijn traditionele bondgenoten in deze contreien is dat niet per definitie óók het geval. Dwars door de tegenstelling seculier-fundamentalistisch loopt de tegenstelling soennitisch-sjiitisch, en de eeuwenoude rivaliteit tussen Arabie­ren, Perzen en Turken in hun strijd om de regionale hegemonie. Voor het soennitische Saoedi-Arabië vormt het sjiitische Iran, het oude Perzië, tegenstander nummer één. En Riyad vreest dat de strijd tegen IS ? dat deels door rijke particuliere salafisten uit eigen land en uit de Golfstaten wordt gefinancierd ? vooral Iran tot winnaar zal maken.

Voor Turkije, dat nu door Washington alle Koerden tot potentieel bondge­noot opgewaardeerd ziet, geldt hetzelfde. Dat verklaart ook de dubbelzinnige rol die Ankara mogelijk tot dusverre inzake IS heeft gespeeld, waarover Hakan Büyük vorige week in Zaman Vandaag heeft bericht (zie: Is Turkije een broeinest van IS-strijders?): liever soenniti­sche radicalen dan gematigde sjiieten. Althans tot op zekere hoogte, tot het moment dat zulke radicale hulptroepen zich tégen jou keren.

Als gezegd: met dergelijke zelf mede op de been gehol­pen Monsters van Frankenstein ? Hamas, Taliban, Saddam ? heeft het Westen ook de nodige ervaring opgedaan. Met de kennis van nu komt de steun daarvoor van indertijd ongelooflijk over, en niemand zou vandaag zulke steun bepleiten, maar ze heeft plaats gevonden, en is in de andere context van het verleden, toen andere prioriteiten golden, verklaarbaar.

Samenzwe­ringstheorieën

De huidige kennis van die thans ongelooflijk ogende bondgenoot­schappen uit het verleden vormt vandaag een vruchtbare bron voor samenzwe­ringstheorieën, waar het de ‘echte’ krachten achter IS betreft. In het Midden-Oosten, waar men geen vrije pers kent, heeft de bevolking officiële bericht­geving leren wantrouwen: ‘Dat kan nooit de waarheid zijn, er moet altijd een verborgen werke­lijkheid onder de zichtbare liggen’. Vandaar dat, net als in het geval van 9/11, de wildste theorieën de ronde doen, over IS als een maaksel van CIA en/of Mossad. Gezien hun beider gememoreerde rol in een verder verleden is zo’n complotfantasie begrijpelijk, maar in het licht van de huidige constellatie is het realiteitsgehalte ervan tegelijk gering.

Internet zorgt er evenwel voor dat ook de meest onzinnige ideeën, die vroeger slechts eenzaam op een zolderkamertje werden aangehangen, nu snel verbrei­ding kunnen vinden. Ook bij sommige moslims in het Westen zelf, die vanwege de onvermijdelijk gekleurde opinie van de westerse pers ook de feitelijke berichtgeving menen te moeten wantrou­wen. Ter ondersteuning van zulke complottheorieën worden dan ook allerlei ‘bewijzen’ op internet opgevoerd. Maar die bewijzen zijn even makkelijk manipuleerbaar als de beelden die Powell ons indertijd voorschotelde om te bewijzen dat Saddam over kernwapens beschikte.

Bij de bewering dat IS puur een creatie van de Amerika­nen of Israëliërs zou zijn om de islam zwart te maken, is bovendien nog een kanttekening te plaatsen. Alsof al die fanatieke jihadstrijders slechts willoze marionetten zouden zijn, die zich door anderen voor hún verborgen agenda laten misbruiken. Ook bij terroris­ten is het soms zinvoller om in dat opzicht van hun eerlijkheid uit te gaan: dat zij menen wat zij zeggen, hoe pervers hun gedachtegoed ook is. Dat sluit heimelijke buitenlandse support niet ten principale uit ? zie de Amerikanen ooit in Afghanistan ? maar dat is iets anders dan dat zij als zodanig een buitenlands bedenksel vormen. En aan de Amerikaanse leiband liepen ook de Taliban vervolgens zeker niet.

Thomas von der Dunk is cultuurhistoricus.

Onwaarschijnlijke bondgenootschappen & complottheorieën

Priemen in de kern van de menselijke psyche

0
In het ontmenselijkte landschap van Cappadocië beschrijft de Turkse regisseur Nuri Birge Ceylan het besneeuwde pad vol goede bedoelingen dat naar Jean-Paul Sartres’ L’enfer, c’est les autres leidt. Kis uykusu (Winter sleep) is een filmisch hoogstandje, maar voor de kijker een zware beproeving, waarin Ceylan voor zijn camera gebruikt om in de kern van de menselijke psyche te priemen.

We wisten al dat Ceylan met beelden kan omgaan. Met zijn politiethriller Once upon a time in Anatolia liet hij zich opmerken op het filmfestival van Cannes in 2011. Verbluffende natuurbeelden waren toen al een klankbord voor de psychologische binnenspiegel van de personages. Met Kis uykusu ging Ceylan in Cannes met de hoofdprijs naar huis. Dit keer plaatst hij de menselijke psychologie, die zich in de wisselwerking tussen decor en dialoog ontspint, resoluut op de voorgrond.

Kis uykusu gaat over acteur op rust, meneer Aydin, die zij leven op de planken geruild heeft voor een eenzaam bestaan als hoteluitbater in gezelschap van zijn veel jongere vrouw Nihal en zijn zus Necla. De drie hoofdpersonages maken deel uit van de intellectuele toplaag van Turkije. Aydin schrijft stukken voor een lokaal blad en werkt aan een boek over de geschiedenis van het Turkse theater. Nihal probeert zich nuttig te maken als vrijwilliger in een vereniging die geld inzamelt voor de bouw van schooltjes. Aydins smaakvolle uit de rotsen gehouwen hotel, is een eiland van menselijke schoonheid te midden van het machtige onherbergzame Cappadocië, waarin de mens vooral voor troosteloosheid en nietigheid staat.

Het is daar dat de eerste laag van Ceylans drama zich ontvouwt. De personages aarden niet in de verstilde omgeving waarin ze tot zichzelf veroordeeld zijn – en tot elkaar. Grootstad İstanbul is nooit veraf: alle drie hunkeren ze naar het brandpunt van de Turkse moderniteit, waar levens als vanzelf zin en kleur krijgen. Geconfronteerd met de ledigheid van hun omgeving, versterkt door de ontluikende wintertijd, zien ze zich genoodzaakt zelf zin te creëren, een opdracht waar ze telkens in mislukken.

Aydin slaagt er niet in om uit zijn zelf gecreëerd isolement te breken. Hij is, zoals hij zelf zegt, ‘koning in zijn kleine rijk’ en doet er alles aan opdat dat rijk niet verstoord zou worden. Niet door de geldproblemen van de familie van de opvliegende en aan lager wal geraakte Ismail, Aydins huurder, niet door het clubje wereldverbeteraars van zijn vrouw en niet door de filosofische overpeinzingen van zijn zus, wier voltijdse bezigheid erin bestaat een verklaring te vinden voor haar op de klippen gelopen huwelijk.

Op die manier vormen Aydin, Necla en Nihal de polen van het spanningsveld waarin hun gemeenschappelijke zoektocht plaats vindt. In drie eindeloze dialogen confronteren de personages elkaar vlijmscherp met elkaars zwaktes. Aydin met zijn arrogantie en pretentie, Nihal met haar naïviteit en aanstellerigheid en Necla met haar luiheid en vijandigheid. Net de nabijheid van de ander maakt hun mislukking pijnlijk tastbaar en het fragiele houvast die ze aan hun bestaan gegeven hadden, wordt zonder genade gesloopt.

Traag
De tweede laag van de tragiek ligt in die ontmoeting met de ander. ‘Het pad naar de hel ligt vol goede voornemens’, zegt Aydin tegen zijn vrouw. Het onvermogen om hun leven betekenis te geven, maakt de aanblik van de ander ondraaglijk. Relaties en liefde moeten wijken voor het gebarsten eergevoel, waardoor de obsessie voor het herstel van trots en de vervreemding alleen maar groter worden.

Die drieledige symmetrie geeft epische allures aan Ceylans werk. Na de gesprekken volgt een homerische louteringstocht, waarin de personages met de waarheid achter de verwijten van de andere worden geconfronteerd.

Het resultaat is een traag, uitgebalanceerd portret van een herkenbaar relationeel conflict. Dat tegen de achtergrond van een zich emanciperend Turkije, dat zich met moeite loswrikt uit de stroefheid van zijn traditie.

Ceylan verwent de toeschouwer met een schilderachtige en zorgvuldige beeldstijl. Maar dat esthetische huzarenstukje blijkt een absolute noodzaak om de kijker door de uitzichtloze dialogen te loodsen. Ceylan stelt zijn publiek danig op de proef in een meer dan drie uur durende kijkervaring, waarin de verveling die de personages ervaren, ook op het publiek dreigt af te stralen.

Bovendien zou je je kunnen afvragen of Ceylan zijn punt had kunnen maken zonder alles in een tekstuele vorm te persen. Hij beschikt over een arsenaal aan topacteurs die je ook zonder woorden kunt laten spreken. Vooral de voice-over op het einde waarin Aydin zijn gevoelens voor Nihal uit, is een dooddoener. De spanningsboog van emoties had genoeg gehad aan de beeldtaal en was beter tot zijn recht gekomen als meer zaken onuitgesproken waren gebleven.

Voor Kis uykusu moet je je tijd nemen: zowel fysiek als geestelijk. Pas dan slaag je erin om Ceylans universum van de braakliggende ziel te betreden. Met ingehouden kracht geeft de film zijn schoonheid prijs. Of je je nu laat raken door de meesterlijke beeldvoering of de intieme diepmenselijkheid.