13.5 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 301

Herdenking Armeense Genocide weer verboden in Istanbul

0

Ook dit jaar is er op 24 april geen herdenking van de Armeense Genocide in Istanbul. De gouverneur, die door de president wordt benoemd, heeft de herdenking verboden. Zo meldt de Turks-Armeense krant Agos.

Het ‘24 April Herdenkingsplatform’ wil de bijeenkomst dit jaar in Kadiköy houden, aan de Aziatische kant van Istanbul. Van 2010 tot 2019 vond er ieder jaar onafgebroken een herdenking plaats, onder andere op het Taksimplein, bij de historische Tunnel en Sishane, allemaal aan de Europese kant van Istanbul.

Op 24 april 1915, werden meer dan tweehonderd Armeniërs met een vooraanstaande positie in Istanbul opgepakt en bijna allemaal vermoord. Deze razzia geldt internationaal als het begin van de Armeense en Assyrische Genocide, waarbij meer dan anderhalf miljoen christenen werden uitgemoord.

Verschillende initiatieven zijn bezig met voorbereidingen voor de herdenkingen, waaronder de Commissie tegen Racisme en Discriminatie. Zij willen nu, als het lukt, een persconferentie geven op 24 april, op het Sultanahmet-plein.

Canon laat rijkdom Joods leven in Nederland zien

Historicus Tirtsah Levie Bernfeld stelde met hoogleraar Bart Wallet De canon van 700 jaar Joods Nederland samen. Deze maand verscheen een vernieuwde uitgave en een Engelse vertaling. ‘Aan het eind van de achttiende eeuw wilden Joden als burgers geaccepteerd worden.’

Sinds zeven eeuwen wonen er Joden in Nederland. De canon van 700 jaar Joods Nederland telt honderd ‘vensters’ die een blik werpen op de diverse Joodse culturen die in ons land door elkaar heen liepen en lopen.

‘We zijn door de Joodse gemeenschap aan het werk gezet’, vertelt historicus en onafhankelijk onderzoeker Tirtsah Levie Bernfeld, over de canon die ze samen met Bart Wallet, hoogleraar Joodse studies (Universiteit van Amsterdam) in 2015 samenstelde. De canon verscheen onlangs als nieuwe aangepaste uitgave, samen met een Engelse vertaling, Jews in the Netherlands: a short history, die ook online te raadplegen is. ‘Ik hoop dat deze canon een goede indruk geeft van de lange geschiedenis. Er zijn veel dikke boeken verschenen over de geschiedenis van de Joden in Nederland, maar die neem je als niet-professional of jongere minder makkelijk ter hand.’

‘De Joodse geschiedenis in Nederland is niet ononderbroken geweest’, vertelt Levie Bernfeld. ‘In de dertiende eeuw vestigden de eerste Joden zich in het zuidelijk deel van de Lage Landen, in steden als Nijmegen, Zutphen en Maastricht. Ze waren in 1290 uit Engeland verdreven en begin veertiende eeuw uit Frankrijk. Ze zochten een veilig onderkomen. Een stad als Maastricht lag dichtbij Duitse en Poolse handelsgebieden. De pestepidemie, die halverwege de veertiende eeuw uitbreekt, maakt een einde aan hun aanwezigheid. De Joden krijgen de schuld, en worden opgejaagd en vermoord.’

Na enige eeuwen komen er opnieuw Joden naar Nederland, schrijft u in het tweede venster van de canon. Wie zijn zij?

‘Eind zestiende eeuw komt er een nieuwe groep naar de Lage Landen. Zij komen niet als Joden maar als ‘Nieuw Christenen’ of ‘Conversos’. Ze hadden generaties lang als katholieken in Spanje en Portugal geleefd, maar werden verdacht van heimelijke trouw aan het jodendom. Eenmaal hier aangekomen keerden ze terug naar het geloof van hun voorouders.

Zo rond het eerste decennium van de zeventiende eeuw druppelen Hoogduitse en Poolse Joden de Republiek binnen. Zij zijn gevlucht voor pogroms en oorlogen in de Poolse en de Duitse gebieden. In 1635 richten deze Joden hun eigen gemeente op. Ze zijn dan nog met weinig. Deze gemeenschap blijft in omvang toenemen door continue immigratie van Joden uit de Duitse gebieden en Centraal en Oost-Europa.

De eerste Spaanse en Portugese Joden vestigden zich in Amsterdam, zegt Levie Bernfeld, in een buurt die Vlooienburg werd genoemd. ‘Vlooienburg is het eiland waarop nu het stadhuis, de Stopera staat en de rommelmarkt is. Destijds bestond de buurt, omgeven door grachten, uit stegen waar de armen woonden, en voornamere straten zoals de Lange Houtstraat en de Zwanenburgerstraat. Maar al in het latere deel van de zeventiende eeuw gaan de meer welgestelden op dat deel van de grachten wonen dat dan wordt aangelegd, de Nieuwe Keizersgracht en de Nieuwe Herengracht.’

Was er veel contact tussen de Oost-Europese Joden en de Spaanse en Portugese Joden?

‘Dat is een delicaat onderwerp. Enerzijds keken de Sefardiem, de Spaanse en Portugese Joden, met wantrouwen naar de Joden die uit de Poolse en Duitse gebieden kwamen. De Sefardiem waren in feite moderne burgers die in Spanje en Portugal al helemaal deelnamen aan de samenleving. De Asjkenaziem, de Poolse en Hoogduitse Joden, afkomstig uit getto’s, keken op hun beurt neer op de Portugese Joden. Die laatsten hadden weinig kennis van het Jodendom en kenden bij aankomst nauwelijks Hebreeuws. Het was een moeilijke verstandhouding. De Portugese gemeente was niet blij met hun komst. Maar langzamerhand is er een soort co-existentie tot stand gekomen en hebben ze ook met elkaar gewerkt en van elkaar geleerd.’

Was er een groot klassenverschil tussen die groepen?

‘Toch wel. Maar je moet niet denken dat de Portugese en Spaanse Joden hier alleen maar rijk waren. Dat was een topsegment, zo’n tien procent. Er was een grote middenklasse en een groeiend aantal mensen was afhankelijk van liefdadigheid. Portugezen worden vaak als uiterst rijk afgeschilderd en de Asjkenaziem als uiterst arm, maar het wisselde. Zeker aan het eind zeventiende eeuw kwam er ook een rijke Asjkenazische elite tot stand.’

Ze spraken een andere taal.

‘Ja, de Asjkenazische Joden spraken Jiddisch. Een mengeling van Duits en Hebreeuws en lokale dialecten. De Sefardische Joden spraken Spaans en Portugees.’

Een van de vensters gaat over de negentiende eeuw, een periode van integratie.

‘Aan het eind van de achttiende eeuw is er een bovenlaag die wil emanciperen. Ze willen gelijke rechten krijgen en als burgers geaccepteerd worden. Dit gebeurt in 1796. Vervolgens verandert er voor de grote meerderheid van de Joden weinig. Ze leefden tamelijk geïsoleerd en waren arm. De overgrote meerderheid van de Joden had een Asjkenazische achtergrond. Ze spraken vaak Jiddisch met elkaar. Er moest nog veel gebeuren om die werkelijk integratie tot stand te brengen. Er werd in de negentiende eeuw bewust gewerkt aan een Nederlands-Joodse identiteit. Op Joodse scholen werden maatschappelijke vakken ingevoerd als aardrijkskunde en geschiedenis, en het Jiddisch werd vervangen door het Nederlands. Vervolgens hebben deze Joden het taalgebruik beïnvloed. Het Amsterdams en het Nederlands kennen veel woorden en uitdrukkingen die ontleend zijn aan het Jiddisch.’

Welke uitdrukkingen dan?

‘Mokum is de Jiddische naam voor Amsterdam. Jatten, een jat is een hand, dus jatten is stelen. Kinnesinne, komt van qin’a we sin’a, en dat is jaloezie. Gabber, komt van chaweer, en betekent vriend. Mazzel betekent geluk. Zo is er een hele lijst op te noemen.’

Was er veel contact tussen de Joden en de niet-Joodse mensen?

‘Ja. Door de eeuwen heen is er altijd contact geweest. Ze werkten samen en woonden samen. Vlooienburg was de dichtst bevolkte wijk van Amsterdam. Het was niet alleen een Joodse buurt, er woonden ook niet-Joden, al werd het in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers afgesloten tot een Judenviertel.’

Hoe leefden de Joden in kleinere provincieplaatsen?

‘Eigenlijk op dezelfde manier. Er werd handel gedreven, er waren winkels en synagogen. Het is niet zo dat ze overal even geëmancipeerd konden leven. Tot eind van de achttiende eeuw mochten de Joden zich niet blijvend vestigen in Utrecht en Gouda. Net als op sommige plekken op het platteland. Andere steden verleenden juist wel toegang en ook privileges. Vanaf de achttiende eeuw verspreiden de Joden zich langzaam door het hele land.’

U zegt, ze hadden privileges. Ze waren dus geen gelijkwaardige burgers.

‘Nee, ze werden vaak niet door de gildes [beroepsverenigingen] geaccepteerd. Alleen de gildes van de boekdrukkunst, boekverkoop, makelaardij en van de chirurgen lieten Joden toe. Dat heeft de werkgelegenheid van Joden in de zeventiende en achttiende eeuw enorm in de weg gezeten.’

Waarom was dat zo?

‘Dat was vrij normaal. We moeten het in perspectief zien. Joden waren in heel Europa onderworpen aan zeer veel restricties. Zo was de middeleeuwse wetgeving ten aanzien van Joden beperkend, en die is in de Republiek enigszins voortgezet. Een stad als Amsterdam was in relatief opzicht tolerant. Er was geen getto, al werd de Jodenbuurt soms het Joodse getto genoemd. Er was geen numerus fixus voor Joden die zich in de stad wilden vestigen. Maar als je het in absolute zin bekijkt dan waren in Amsterdam heel veel beroepen verboden voor Joden.

In de achttiende eeuw werden in de Portugese en Hoogduitse kringen maatregelen verwacht van het stadsbestuur om die beperkingen uit de weg te ruimen. Maar dat is niet gelukt omdat de macht van de gilden zo sterk was. In andere steden zoals Den Haag en Den Briel, Leiden en Nijmegen waren de voorwaarden weer beter dan in Amsterdam.’

Waarom wilden die ambachtslieden dat niet?

‘Ze waren bang voor concurrentie. Hun handel en beroep kwam in gevaar.  Er is een verzoek uit 1748 bewaard gebleven van christelijke diamantbewerkers aan het Amsterdamse stadbestuur om een diamantgilde op te richten, om zo Joden uit die sector te mijden. Het is niet echt aangenaam wat ze schrijven. Joden zouden voor een hongerloon werken omdat ze met tienen ‘in een hok’ woonden. Ze zorgden zogenaamd voor oneerlijke concurrentie. Het verzoek werd afgewezen. De diamanthandel ontwikkelde zich goed en werd een belangrijke factor voor de Amsterdamse economie.’

Vindt u dat er voldoende aandacht is voor wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog in Vlooienburg heeft afgespeeld?

‘Ik geef er wel eens rondleidingen en dan lopen we van het ene monument naar het andere. Maar je moet de monumenten wel weten te vinden. Op de grond op het Waterlooplein is een monument gemaakt door Otto Treumann voor de Joodse weesjongens die in de oorlog zijn gedeporteerd uit het Asjkenazische jongensweeshuis. Voorbijgangers hebben het niet altijd in de gaten en stappen er gewoon overheen. Maar als je goed oplet zie je het. Zeker met de komst van het Nationaal Holocaust Namenmonument [met namen van de meer dan honderdduizend Nederlandse slachtoffers] vind ik wel dat er veel is dat ons aan het denken zet over wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd.’

Welk venster in de canon wilt u nog graag uitlichten?

‘Ik heb erop gelet om ook vensters specifiek over vrouwen op te nemen, want daar wordt in de Joodse geschiedenis weinig aandacht aan besteed. In 1615 wordt bijvoorbeeld Dotar opgericht, een internationale Portugees-Joodse organisatie die bruidsschatten leverde aan arme meisjes en weesmeisjes zodat ze kunnen trouwen. Het interessante: deze organisatie had contacten over een heel breed internationaal gebied waarin Joden zich tot elkaar verhielden. Er was een enorme samenwerking en wisselwerking van de Joodse wereld.

Stilteruimte als diversiteitspiegel voor scholen

0

Moeten er op openbare scholen stilteruimtes zijn waar moslims kunnen bidden? Die vraag leidt tot veel discussie. Kamel Essabane en Shawintala Banwarie vinden dat ruimte geven aan religiositeit helpt bij de vorming van kinderen tot volwaardige burgers.

De afgelopen weken was er veel media-aandacht voor gebedsruimten op openbare scholen en moslimleerlingen die daarom zouden vragen. Openbare scholen zijn – zo oordeelde de Commissie Gelijke Behandeling in 2000 – niet verplicht om een gebedsruimte of stilteruimte in te richten. Openbare scholen kunnen kinderen echter ook niet verbieden om op school te bidden, in verband met de godsdienstvrijheid. Dat laat de vraag open wat wijsheid is: wel of geen stilteruimte op een openbare school?

In feite, is het verzoek van deze moslimleerlingen niet anders dan het verzoek van leerlingen om een voetbalveld te hebben, of een spelruimte. Immers, om mee te kunnen doen aan de samenleving is het niet alleen belangrijk dat je hard werkt en goed opgeleid bent, maar ook dat je je als burger thuis voelt en geaccepteerd weet.

Sommige opiniemakers benadrukken echter dat openbare scholen ‘neutraal’ of ‘religievrij’ dienen te zijn en niet de taak hebben om te voorzien in de religieuze of spirituele behoeften van leerlingen. Een openbare school zou enkel als taak hebben goed onderwijs te leveren. Religie zou een privézaak zijn die niet op een openbare school, maar thuis of in de moskee in de buurt hoort.

‘Ook ontbreekt in discussies vaak het perspectief van de leerlingen’

Stine Jensen stelt daarbij in NRC dat religie een keuze is en geen identitair gegeven, zoals gender of geaardheid, waar scholen wel rekening mee moeten houden. Gert Jan Geling stelt in de Kanttekening voor om kinderen zo mogelijk door te verwijzen naar de buurtmoskee en concludeert dat de vraag naar een stilteruimte op school de terugkeer is van religieuze privileges zoals christenen die ooit genoten in de Nederlandse samenleving.

Wat in discussies over dit onderwerp echter vaak ontbreekt is dat het openbaar onderwijs in Nederland zich niet profileert als ‘neutraal’ of ‘religievrij’, maar als ‘actief pluriform’. Daarmee committeert de openbare school zich aan ruimte bieden aan diversiteit, en dus ook aan levensbeschouwing.

Ook ontbreekt in discussies vaak het perspectief van de leerlingen. Heeft het wel of niet kunnen bidden of mediteren op school effect op het welzijn van leerlingen die daar behoefte aan hebben? Heeft het beperken van religieuze expressie effect op de persoonlijke ontwikkeling en burgerschapsvorming van leerlingen? Heeft het beperken van zelfexpressie effect op hun leerprestaties? Ervaren leerlingen die willen bidden religie als een keuze, of als een essentieel onderdeel van hun identiteit? Zouden sommige leerlingen liever op school bidden dan in de buurtmoskee? De vragen stellen is hen beantwoorden.

Gelings argument, dat openbare scholen vooral met goed onderwijs bezig moeten zijn en niet met religieuze behoeften, negeert de pedagogische en burgerschapsopdracht van het onderwijs. Voor de persoonlijke ontwikkeling en het kunnen participeren in de samenleving is niet enkel hard werken en goed presteren belangrijk. Je moet je ook thuis voelen en het gevoel hebben dat je wordt geaccepteerd.

Bovendien wekken tegenstanders van stilteruimtes de indruk dat moslimleerlingen of -studenten die eisen. Maar is dat werkelijk zo? Bij nader inzien blijkt het te gaan om een bescheiden vraag. Ook wordt een beeld geschetst van zogenaamde spanningen tussen moslimleerlingen versus niet-moslimleraren. Maar dit is een schijntegenstelling, die door sommige media wordt gemaakt. Het gaat hier immers om een verzoek van een groepje leerlingen aan een schoolbestuur. Zoals een bestuur vaker verzoeken krijgt van leerlingen. De suggestie van een tweedeling tussen moslims en niet-moslims werkt alleen maar wantrouwen en onderbuikgevoelens jegens moslims in de hand.

Daarnaast voert Geling aan dat het gescheiden bidden van mannen en vrouwen voor gendersegregatie zorgt. Dat is, wat betreft het aanwakkeren van onderbuikgevoelens, de klap op de vuurpijl. Hiermee suggereert hij dat, in tegenstelling tot de moslimgemeenschap, de rest van de samenleving wel aan gelijke man-vrouwverhoudingen doet.

De vraag van assertieve leerlingen aan schoolbesturen om een stilteruimte zou beter begrepen moeten worden als het voorhouden van een spiegel. Willen openbare scholen een verlengstuk zijn van het neoliberalisme dat enkel gericht is op presteren en economische bijdrage, of willen ze staan voor persoonlijke vorming en burgerschapsvorming? Willen scholen passief pluriform zijn, waarbij ze diversiteit slechts hoeven te tolereren? Of willen scholen actief pluriform zijn en ruimte creëren voor de expressie van diversiteit, zodat kinderen met verschillende achtergronden zich thuis voelen?

Verenigde Naties: 85 procent Afghanen leeft in armoede

0

Liefst 85 procent van de Afghanen leeft in armoede. Ook staat de economie van Afghanistan op instorten. Dit staat in een nieuw rapport van de Verenigde Naties.

De armoede is enorm gestegen, na de machtsovername van de Taliban in 2021. In 2020 leefden ‘slechts’ negentien miljoen Afghanen in armoede, tegen vierendertig miljoen nu. Dat komt door het plotselinge verlies van internationale hulp en toegang tot financiering, aldus het rapport. Toen de Taliban de macht in het land overnamen werden veel hulpprogramma’s stopgezet, omdat landen weigerden met de islamitische beweging samen te werken.

‘De stopzetting van buitenlandse hulp, die voorheen goed was voor bijna 70 procent van de overheidsbegroting, heeft geresulteerd in een aanzienlijke druk op de overheidsfinanciën’, aldus het rapport. als er niets wordt gedaan dan verslechtert de situatie, en belandden Afghanen in extreme armoede. ‘Als de buitenlandse hulp dit jaar wordt verminderd, kan Afghanistan van de rand van de kloof in de afgrond vallen’, zegt VN-vertegenwoordiger  Abdallah al-Dardari, werkzaam bij het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP).

Om te kunnen overleven hebben Afghanen hun huizen, land en bezittingen verkocht om inkomen te genereren. Sommige mensen besloten hun kinderen te laten werken, of om hun dochter op jonge leeftijd uit te huwelijken.

De aartsconservatieve Taliban willen niet dat vrouwen deelnemen aan het openbare leven. Zo is het vrouwen verboden om voor buitenlandse ngo’s te werken, en mogen vrouwen niet meer naar de universiteit. Dit heeft ook desastreuze gevolgen voor de economie van het land, aldus het VN-rapport. Kanni Wignaraja, regionaal directeur van UNDP voor Azië en de Stille Oceaan, zegt dat meisjes naar school moeten gaan en vrouwen moeten kunnen werken, om zo ‘de hoop op enige echte vooruitgang levend te houden’.

Joodse gemeenschap herdenkt Holocaust in Portugese synagoge

0

In de Portugese synagoge van Amsterdam hebben Joodse organisaties de Holocaust herdacht. Dat gebeurde gisteravond op ‘Jom Hasjoa’, de Israëlische herdenking van de Holocaust. Dat meldt de Amsterdamse stadszender AT5.

Tachtig jaar geleden, op 18 april, begon de Joodse opstand in de getto van Warschau. Daarom is deze dag uitgekozen als herdenkingsdag.

Normaliter vindt de herdenking plaats in de Hollandsche Schouwburg (de plek waar tijdens de oorlog de Amsterdamse joden zijn weggevoerd), maar die wordt al twee jaar verbouwd. Vanaf volgend jaar wordt de herdenking weer daar gehouden.

‘Antisemitisme is geen spook uit het verleden. Telkens weer moeten we de aanwezigheid, de hardvochtige haat, onder ogen zien’, spreekt burgemeester Femke Halsema de mensen in de volle synagoge toe.

Ook de Holocaust-overlever Tamar Walma-de Vries komt aan het woord. Zij kwam als jong meisje terecht in Kamp Westerbork en werd later gedeporteerd naar het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen. ‘Herdenken is ongelooflijk belangrijk’, zegt ze. ‘Het is nooit goed als de mensen die het niet hebben gehaald niet worden herdacht. Want dan zijn ze hun naam kwijt. En dan zijn ze pas echt dood.’

‘Turkije moet alle Koerdische journalisten vrijlaten’

0

Het Comité ter Bescherming van Journalisten roept Turkije op ‘onmiddellijk’ alle journalisten vrij te laten die over de Koerdische kwestie schrijven. Zo meldt de nieuwssite Turkish Minute.

Het gaat vooral om Koerdische journalisten, die al sinds juni vorig jaar in voorhechtenis zitten. Zij kijken nu aan tegen een strafeis van 15 jaar op grond van ‘terrorisme-aanklachten’ van het Turkse OM. Ze worden onder meer ervan beschuldigd van ‘banden te hebben’ met de Koerdische PKK, de gewapende beweging die op terreurlijst van Turkije, de VS en de EU staat.

‘De Turkse autoriteiten moeten stoppen met het aanklagen van journalisten die over de Koerdische kwestie schrijven. Turkije is veranderd in een van de grootste gevangenissen voor journalisten en deze strafeis laat nogmaals zien dat er geen enkel respect is voor onafhankelijke journalistiek’, aldus de programmadirecteur Carlos Martinez de la Serna.

Turkije stond in 2022 op de 149e plek (van de 180 landen) volgens het persvrijheidsindex van Journalisten Zonder Grenzen (RSF). De eerste zitting van de rechtszaak tegen de journalisten is op 11 juni.

Het muilkorven van Koerdische journalisten kent een lange geschiedenis in Turkije. Waakhonden beschuldigen Turkije regelmatig van het ondermijnen van de persvrijheid. Vooral na de couppoging in 2016 is het snel bergafwaarts gegaan. Bijna alle grote mediakanalen zijn in handen van de staat of worden gedomineerd door regeringsgezinde partijen.

Egyptische advocaat klaagt Netflix aan vanwege ‘zwarte Cleopatra’

0

De Egyptische advocaat Mahmoud al-Semary klaagt Netflix aan, omdat in de nieuwe serie Queen Cleopatra de legendarische Egyptische koningin wordt gespeeld door een zwarte actrice, Adele James.

Mahmoud al-Semary wil dat de Egyptische openbare aanklager ‘ernstige juridische stappen’ onderneemt tegen Netflix en dat de streamingsdienst in Egypte wordt geblokkeerd.

‘Het meeste van wat het Netflix-platform laat zien, is in tegenspraak met islamitische en maatschappelijke waarden en principes, vooral de Egyptische’, aldus de advocaat. Cleopatra wordt verbeeld als een zwarte vrouw in de Netflix-serie, wat volgens al-Semary het promoten van ‘afrocentrisme’ is.

Afrocentrisme is een pseudowetenschappelijke theorie die stelt dat Afrika de bron is van alle beschaving, en dat onder meer de Meso-Amerikaanse Olmeekse beschaving en het Oude Egypte zwart waren. Dit denken is vooral populair onder Afro-Amerikanen, en wordt in Nederland onder andere gepromoot door de Surinaams-Nederlandse schrijver Sandew Hira.  Egyptenaren zien het Afrocentrisme echter als een aanval op hun eigen geschiedenis, omdat de Egyptische farao’s – op de 25e Nubische dynastie na – niet zwart waren. Boze Egyptenaren startten een petitie, die binnen enkele dagen 85.000 handtekeningen heeft opgehaald.

De Netflix-serie Queen Cleopatra is geschreven en wordt verteld door Jada Pinkett Smith, de vrouw van acteur Will Smith. Centraal staat het leven van Cleopatra VII (die leefde van 69 tot 30 voor Christus), de laatste koningin van Egypte, minnares van de Romeinse schrijver, generaal en politicus Julius Caesar.

Cleopatra spreekt al eeuwen tot de verbeelding. De Engelse toneelschrijver William Shakespeare schreef begin zeventiende eeuw de tragedie Antony and Cleopatra en in 1963 verscheen er over haar een speelfilm met Elizabeth Taylor in de hoofdrol. Hierop baseerden René Goscinny en Albert Uderzo hun stripalbum Astérix en Cleopatra.

Rechtse historici komen met alternatieve feiten over Indonesië

0

De Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) zorgt nog steeds voor controverse. Dat bleek maandag bij de presentatie van het boek Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel, met een alternatief geschiedverhaal en conclusies die haaks staan op de uitkomsten van betrouwbaar recent onderzoek.

Jurist en oud-militair Bauke Geersing, die in het verleden directeur was van de NOS, voerde de redactie over het boek. De presentatie vond plaats in Café Nieuwspoort in Den Haag, in het gebouw van de Tweede Kamer.

Geersing verwerpt het grootschalige onderzoek naar de dekolonisatie van Indonesië, dat vorig jaar verscheen. Dat onderzoek leidde tot de conclusie dat Nederland zich in de koloniale oorlog van 1945 tot 1949 schuldig had gemaakt aan ‘veelvuldig en structureel extreem geweld, in de vorm van buitenrechtelijke executies, mishandeling en marteling, detentie onder inhumane omstandigheden, brandstichting van huizen en dorpen, diefstal en vernieling van goederen en levensmiddelen, disproportionele luchtaanvallen en artilleriebeschietingen, en veelal willekeurige massa-arrestaties en -interneringen’.

‘Historici met een antikoloniale agenda zijn opgetreden als de flagellanten, boetepredikers van onze tijd’, vindt Geersing. ‘Ze willen ons doordringen van onze zonden uit het verleden. We moeten boete doen, excuses aanbieden.’ Hij vindt deze historici niet integer, omdat ze zich zouden laten leiden door een ‘eenzijdige antikoloniale politieke ideologie’. Geersing vindt zijn eigen bundel juist niet ideologisch, maar gebaseerd op feiten. En bovendien zegt de geschiedenis volgens hem ook iets over wie wij zijn en mogen we daarom ook trots op ons verleden zijn.

Hoe ziet de geschiedenis van de dekolonisatie van Indonesië in de versie van Geersing er dan uit? Allereerst is de onafhankelijkheidsdatum van de Republiek Indonesië volgens hem 27 december 1949, niet 17 augustus 1945. Daarnaast was de Bersiap, de aanvallen op Nederlanders, Chinezen en anderen door vaak jonge Indonesische nationalisten in 1945, vlak na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid, ‘een periode van wreed en genocidaal geweld’. De Indonesische leiders Soekarno en Mohammed Hatta, uit de eerste periode na onafhankelijkheid, streefden volgens Geersing ‘naar rekolonisatie  van de gehele archipel onder leiding van ‘Java’’. Soekarno wilde een eenheidsstaat, waarin de Javanen andere volkeren uit de Indonesische archipel – Molukkers, Balinezen, Papoea’s en anderen – zouden overheersen. Dat was en is volgens Geersing het echte kolonialisme. Het doel van het Nederlandse leger was om de ‘wrede guerrilla, terreur tactiek van de verschroeide aarde te beteugelen’. Daarnaast pleegde het leger ‘veel humanitaire acties’. De massa-executies door de controversiële kapitein Raymond Westerling en zijn Depot Speciale Troepen in 1946 op Zuid-Celebes (het huidige Sulawesi) en het bloedbad op de dorpelingen in Rawagedeh op West-Java ziet Geersing als ‘reguliere militaire acties’, die niet kunnen worden aangemerkt als ‘symbolen van excessief geweld en oorlogsmisdaden’.

Moderne historici, Nederlands en Indonesisch, fronsen de wenkbrauwen over Geersings verhaal. Activisten worden er woedend van. Sterker nog, Geersing kreeg een week voor de boekpresentatie al een kritische reactie van Jeffrey Pondaag, een Indonesische activist die samen met mensenrechtenadvocaat Liesbeth Zegveld vanwege het bloedbad in Rawagedeh een rechtszaak tegen de Nederlandse staat aanspande en won. Nederlandse militairen moordden op 9 december 1947 in het dorp Rawagedeh 431 dorpelingen uit, waaronder vrouwen kinderen. Nabestaanden van de slachtoffers kregen in 2011 financiële compensatie, en Nederland bood officieel excuses aan voor deze oorlogsmisdaad. Pondaag vertelt de Kanttekening dat hij het een schande vindt dat café Nieuwspoort in het Tweede Kamergebouw dit event organiseerde. Daarmee geef je deze in zijn ogen zeer verwerpelijke kolonialistische geschiedopvatting een officieel podium. Hij liet de bijeenkomst dan ook aan zich voorbijgaan.

‘Ze willen ons doordringen van onze zonden uit het verleden. We moeten boete doen, excuses aanbieden’

Wie de boekpresentatie wél bezochten? Allereerst waren dat militairen, oud-militairen en Molukkers wiens (groot)ouders in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) hebben gevochten. Ook waren de Kamerleden Martin Bosma (PVV) en Simone Kerseboom (Forum voor Democratie) aanwezig, net als oud-Kamerlid Ralf Dekker (FvD) en Palmyra Westerling, de jongste dochter van de Raymond Westerling, die de daden van haar vader gepassioneerd verdedigt. Westerling was verantwoordelijk voor moordpartijen, waarbij Indonesische vrijheidsstrijders en anderen massaal werden afgeslacht, met duizenden doden als gevolg. Maar volgens Palmyra Westerling ligt het allemaal net even anders. Ze vertelt dat de inwoners van Zuid-Sulawesi haar vader als de Ratu Adil, rechtvaardige vorst, zagen. Bovendien was hij volgens haar ‘een lieve man met humor en creativiteit’, die ‘zichzelf altijd recht in de spiegel aankijken’ kon. In haar speech, die met een daverend applaus wordt ontvangen, maakt ze geen woord vuil aan de moordpartijen.

Geersing noemt de executies op bevel van Westerling wel. Het gaat volgens hem om ‘256 slachtoffers van een noodzakelijk militaire actie’. Hij hekelt de Indonesische ‘propaganda’, die over tiendduizenden slachtoffers spreekt. De Nederlandse historici Willem IJzereef en Jaap de Moor schatten dat het om zo’n 1.500 slachtoffers ging, waarvan 388 moorden door Westerling en de rest door zijn bloeddorstige luitenant Jan Vermeulen.

Geersing vindt daarnaast dat Nederland nooit excuses had moeten aanbieden voor het bloedbad van Rawahgedeh. En daarbij zijn volgens hem geen 431 mensen vermoord – het zou gaan om ‘slechts’ 150 slachtoffers bij ‘een noodzakelijke militaire actie’. Historici die zeggen dat er meer doden zijn gevallen, maken zich volgens Geersing schuldig aan ‘nepinformatie en laster’.

Een vijfennegentigjarige Indië-veteraan, een van de weinigen uit die tijd die nog in leven is, vertelt de zaal dat de Nederlandse militairen duizenden patrouilles uitvoerden. Waarom schrijven historici daar niet over, vraagt hij, maar wel over patrouilles waarbij het mis ging? Hij vindt dat historici meer aandacht moeten geven aan al het goeds wat Nederlandse militairen hebben gedaan, en ook naar de oorlogsmisdaden van Indonesische zijde. ‘Trouw waren wij. Bereid, ook na 36 maanden nog. Bereid, ook na 75 jaar.’

Uitgever Perry Pierik van uitgeverij Aspekt, die de bundel van Geersing uitgeeft, is blij met de nieuwe publicatie. De overheid besteedt volgens hem veel geld aan onderzoek naar ‘Nederlands-Indië’ – doelbewust gebruikt hij de koloniale naam van Indonesië ook voor de periode van dekolonisatie, waarin het land al onafhankelijk was. Maar die onderzoeken zijn niet neutraal en laten zich te veel leiden door ‘kritische theorie’ en de ‘woke-ideologie’. Dit past volgens de uitgever in een breder patroon: Nederland draagt al decennialang macht af aan Brussel en de Verenigde Naties, de geschiedenis wordt herschreven, straatnamen genoemd naar historische figuren worden veranderd. Het gaat volgens Pierik niet meer om de feiten, maar om een nieuwe moraal die aan ons opgelegd wordt. ‘Daarachter zit een politiek verhaal, dat macht wil verwerven.’ Daarom vindt Pierik de bundel van Geersing belangrijk, want dit boek – waaraan vooral niet-historici en militairen meeschreven – gaat volgens hem over feiten. De enige bekende historicus die aan de bundel meeschreef is emeritus-hoogleraar Piet Emmer, die onder vuur ligt vanwege zijn volgens critici apologetische kijk op het Nederlandse slavernijverleden.

Wat opvalt is dat een tegengeluid op deze bijeenkomst totaal ontbreekt. Er zijn geen historici uitgenodigd die het boek toetsen aan de wetenschap. En er is ook geen ruimte voor kritische opmerkingen of vragen vanuit de zaal. Alleen tijdens de borrel is er gelegenheid om kritische vragen te stellen aan de auteurs.

Een Indonesische advocate vertelt na afloop van de bijeenkomst dat ze dit heel storend vindt. ‘Dit was een geschiedenisverhaal dat vanuit een nationalistisch Nederlands perspectief verteld wordt, heel eenzijdig. Het publiek was heel homogeen, er waren geen Indonesiërs, geen kritische historici en ook geen vertegenwoordigers van de civil society aanwezig, zoals bijvoorbeeld mensen van Amnesty International of Human Rights Watch. Een deel van Nederland houdt heel erg vast aan het verleden.’

De stelling van Geersing, dat Indonesië opnieuw gekoloniseerd werd door Java is, volgens haar de omgekeerde wereld. ‘De conclusie van dit boek stond van tevoren vast: het Nederlandse leger deed niets verkeerd. Hier is vervolgens geen enkele kritiek op. Deze bijeenkomst is echter georganiseerd in het gebouw van de Tweede Kamer, een huis waar gedebatteerd wordt. Waarom is er dan geen discussie?’

Naar aanleiding van: Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel. Trauma – discussie – herstel, onder redactie van Bauke Geersing, verschenen op 13 april bij uitgeverij Aspekt.

Vredesprijs voor genocide-ontkenner

0

Jaarlijks op 24 april is de internationale herdenkingsdag van de Armeense Genocide. Deze genocide vond plaats in 1915, tijdens de Eerste Wereldoorlog. Onder het jong-Turkse bewind van het Ottomaanse Rijk, de voorloper van Turkije, werd een vernietigingscampagne begonnen tegen de christelijke Armeniërs en Assyriërs.

De jong-Turken vermoordden meer dan 1,5 miljoen Armeniërs en Assyriërs. ‘Turkije voor de Turken’, was de nationalistische wens waarop deze genocide dreef en waarop ook de latere Turkse republiek is gestoeld. Vrouwen, mannen, jong en oud: bijna geen Armeen of Assyriër in de oostelijke provincies van het Ottomaanse Rijk wist aan de systematische massamoord te ontkomen. Daarna volgden nog genocides op de Pontische Grieken, van 1914 tot 1922, en op de Koerden in Dersim in 1937.

De strijd voor erkenning van de Armeense genocide is meer dan een eeuw later nog steeds gaande. Overal waar Turken wonen, is er ontkenning van deze genocide, die ‘de eerste Holocaust’ is genoemd door de Engelse journalist Robert Fisk. Ontkenning is onderdeel van de Turkse identiteit geworden.

‘We hebben een lijk, dat al meer dan een eeuw wacht op een waardige begrafenis’, zei de Armeense muzikant Ilda Simonian treffend tijdens een herdenkingsbijeenkomst van de Armeense organisatie Nor Zartonk in 2021.

Het Nederlandse parlement ging in 2018 over tot erkenning, maar het kabinet houdt nog steeds vast aan een minder scherpe formulering: ‘de kwestie van de Armeense genocide’.

Vorige week moest ik weer aan deze oneindige discussie denken. Bij de uitreiking van de Vredesprijs 2023 tijdens de Nationale Iftar om precies te zijn. Mirjam Ates-Sneijdewind  bleek de gelukkige prijswinnaar ‘vanwege haar inzet voor verbinding en vrede in de Nederlandse samenleving en daarbuiten’.

Bij mij sloegen toen alle stoppen door. In het jaar dat het Nederlandse parlement de Armeense genocide eindelijk erkende, schreef Ates-Snijdewind namelijk het opiniestuk ‘Noem wat Armenië overkwam niet te snel genocide’. In dat stuk, dat toen ook door de extreemrechtse nieuwssite De Blauwe Tijger is gepubliceerd, zegt ze onder meer het volgende:

‘De recente keuze van het Nederlandse parlement om vanaf nu te spreken over ‘Armeense genocide’ in plaats van ‘Armeense genocidekwestie’ heeft mij verbaasd en teleurgesteld… Tot nu toe zijn er geen bewijzen gevonden in de geopende Osmaanse- en wereldwijde archieven, dat er opdracht zou zijn gegeven om het Armeense volk uit te roeien. En tot nu toe mogen internationale wetenschappers niet de belangrijkste Armeense archieven inzien en bestuderen.’

Oftewel, Ates-Sneijdewind herhaalt het klassieke Turkse ontkenningsnarratief, dat er geen bewijzen zouden zijn en dat Armeense archieven dicht blijven. Dat er geen bewijzen zijn, klopt niet. Er zijn bibliotheken volgeschreven, waaruit de genocidale intenties van de deportaties blijken. Die zijn voldoende gedocumenteerd door onder meer de Turkse historicus Taner Akçam, maar ook onze eigen NIOD-professor Ugur Ümit Üngör.

Ook in mijn eigen masterscriptie geschiedenis presenteer ik incriminerend materiaal. Zo was er direct na de oorlog – in 1919 – zelfs een officieel Turks tribunaal, waar Ottomaanse officieren die betrokken waren bij de genocide werden berecht en veroordeeld. De Turkse historicus Osman Selim Kocahanoglu heeft materiaal uit die vrij unieke episode uit de Turkse geschiedenis in 1998 gepubliceerd in het boek: Ittihat-Terakki’nin Sorgulanmasi ve Yargilanmasi (‘De ondervraging en veroordeling van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang’).

Ates-Sneijdewind herhaalt het klassieke Turkse ontkenningsnarratief, dat er geen bewijzen zouden zijn voor een genocide

Het tribunaal was gebaseerd op tien vragen. Een van die vragen ging over de Ermeni Kitali, Armeense massamoord, en een andere vraag ging over de rol die de Teskilat-I Mahsusa – de Speciale Organisatie, oftewel de Turkse SS – bij de genocide speelde. De uitspraak was als volgt:

‘Kwesties die op een rechtvaardige en legitieme wijze opgelost dienden te worden zijn, met de oorlog die in Europa uitbrak als dekmantel, op een gruwelijke en gewelddadige manier ten einde gebracht […] het plunderen van geld en goed, vernielingen van huis en haard, het martelen van mensen zonder schuld, waarvan het merendeel uit Armeniërs bestond, maar waar andere elementen ook zwaar onder hebben geleden […] deze verplaatsing werd uitgevoerd met het doel tot vernietiging, waar geen militaire verklaringen voor gegeven kunnen worden. Het was één van de doelstellingen van het Comité.’

Dit brengt mij bij het tweede punt van Ates-Sneijdewind, dat Armeense archieven niet mogen worden ingezien. Die archieven heb je niet nodig om een genocidale intentie te bewijzen. De Turkse bronnen zijn daarvoor voldoende bewijs.

Het is bijzonder pijnlijk dat aan de vooravond van de jaarlijkse herdenking van de Armeense genocide, Ates-Snijdewind, notabene uit de handen van minister voor Rechtsbescherming Franc Weerwind, een iftar-vredesprijs ontvangt. Het is mooi dat onze bestuurders steeds vaker aan iftars deelnemen. Maar als dat ten koste gaat van de rechtsbescherming van een vernietigd volk, dan zou ik dat de volgende keer toch laten.

Vijftien statushouders doen mee aan de Singelloop in Leiden

0

Een groep vluchtelingen deed in april mee aan een hardloopwedstrijd in Leiden. Ze wonen in een asielzoekerscentrum in Oegstgeest. De Smitsloo Groep Singelloop is een jaarlijkse wedstrijd.

‘De Singelloop is een kans om nieuwe mensen te ontmoeten’, vertelt een van de vluchtelingen in het Leidsch Dagblad. De hardloopwedstrijd gaat over zeven kilometer langs de Leidse singels. De vluchtelingen die meedoen, komen uit Irak, Syrië, Eritrea, Turkije en Jemen. Ze mogen gratis meedoen.

Het gaat om statushouders: asielzoekers die al weten dat ze in Nederland mogen blijven. ‘Veel statushouders ervaren stress’, vertelt casemanager Naomi Slijkhuis. ‘Omdat gezinsleden nog in onveiligheid zitten.’

Slijkhuis nam het initiatief voor deelname aan de wedstrijd. ‘Ook vervelen sommige mensen zich’, vertelt ze. Ze moeten volgens haar vaak lang wachten op een huis. De trainingen zijn een goede afleiding. En sporten is goed voor de gezondheid.’

Hussein al-Amodi (19) is een van de asielzoekers die deelnemen. Hij komt uit Jemen en reisde via Saudi-Arabië naar Nederland. ‘Het is leuk om aan sociale activiteiten mee te doen. De Singelloop is een kans om nieuwe mensen te ontmoeten en op een leuke manier te integreren in de maatschappij. Zo leer ik meteen de lokale tradities kennen.’

‘Soms voel je je wel geïsoleerd’, vertelt de 29-jarige Syriër Ameer Salloum. ‘Je moet een nieuwe taal leren en hebt ineens een heel ander leven. Daarom steunen we elkaar. Dat merk je ook tijdens het trainen voor de Singelloop. Het is soms best zwaar, maar we doen het samen.’

In het azc van Oegstgeest verblijven 175 statushouders. Zij wachten daar tot er voor hen woonruimte beschikbaar is.