-0.2 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 771

‘Niet stoer om niet trots te zijn op Nederland’

0

Karim Amghar is docent omgangskunde, vader, moslim en Marokkaanse Nederlander. De Rotterdammer is gespecialiseerd in radicalisering en polarisatie. Nog iedere week staat hij voor de klas, om jongeren te betrekken bij de samenleving. Daarnaast zet hij zich in voor beter onderwijs en maakt hij zich hard voor een diversiteit en inclusiviteit. Dat doet hij onder meer als manager en trainer van WijWijs, een organisatie die lesmateriaal ontwikkelt en trainingen geeft. Verder is hij lid van de Adviesraad van omroep NTR. Eind november won Amghar de Compassieprijs 2018, voor het tegengaan van polarisatie en discriminatie in de Nederlandse samenleving. Het thema van deze jaarlijkse prijs was ‘Geloven in compassie’ en Amghar was een van de vijfentwintig genomineerden. Bij zijn nominatie werd vermeld dat hij gezien kan worden als een ‘wereldverbeteraar’. Amghar ontving de prijs tijdens een symposium op de Vrije Universiteit Amsterdam.

Wat is uw drijfveer om u in te zetten voor mensen?

‘Ik ben ooit in het onderwijs terechtgekomen doordat ik een sollicitant had die net als mij een Marokkaanse Nederlander was, maar die totaal niet gemotiveerd was en omgangsnormen miste. Hij wilde wel werken, maar wist niet hoe hij zich moest gedragen en kleden. Ik heb toen zijn school gebeld om de situatie uit te leggen en te zeggen waarom ik vond dat deze jongen op school echt les moest krijgen in omgangskunde. Een week later belden ze of ik omgangskunde wilde gaan geven op die school. Ik zag toen dat ik zelf wat aan deze problematiek kon doen. Scholieren zijn op zoek naar een identiteit, maar ze weten niet goed hoe. Dat komt onder meer omdat de opvoeding van niet-westerse ouders niet altijd strookt met wat de samenleving van ze vraagt. Daardoor kunnen ze bijvoorbeeld radicaliseren, want ze zijn juist op zoek naar een plek waar ze gehoord worden. Ik probeer ze die plek te geven.’

Heeft dat ook te maken met de verdeeldheid in de samenleving?

‘Die verdeeldheid is er enorm. We raken elkaar steeds meer kwijt. Je zou denken dat iedereen beter communiceert met de komst van sociale media, maar het tegendeel is waar. We praten veel, maar we luisteren niet veel naar elkaar. Mensen posten en reageren op elkaar, maar dat is online en het echt met elkaar in verbinding staan is ver te zoeken. Verder zijn de huidige rolmodellen echt verdelers, zo noem ik dat. Dat zijn mensen die polariseren. Dat geldt met name voor politici. Die roepen wel dat ze verbinden, maar ze vinden dat zij dat goed doen, maar andere politici niet. Ze zijn dus aan het verdelen. Die rolmodellen hebben grote invloed, met name op jongeren, want die zijn vaak op zoek naar antwoorden en houvast.’

Wat gebeurt er dan in de samenleving?

‘Er is een verandering bezig en dat vinden mensen lastig. Kijk naar het veranderen van Zwarte Piet naar een roetveegpiet of een kleurenpiet, dat voelt voor veel mensen als het afpakken van een identiteit. Ze hebben het gevoel dat ze hun identiteit aan het kwijtraken zijn en dat voelt als pijn. Dat gevoel is niet ter discussie te stellen, want het is gevoel. Je kunt wel met feiten aankomen, maar die feiten werken niet voor het gevoel. Pas als we op basis van ons gevoel met elkaar praten en stoppen met het gebruik van al die feiten, kunnen we echt met elkaar verbinden.’

Foto: Karim Amghar

Beter communiceren dus?

‘Ja, dat vind ik wel. Je hoeft het niet eens te zijn met iemands standpunt dat Zwarte Piet moet blijven, maar je kunt wel de pijn van iemand zien en zeggen dat je het klote vindt dat die persoon zich zo moet voelen om iets wat je zelf vindt. Want dat is nooit je intentie geweest. Op deze manier krijg je een heel ander gesprek. De maatschappij zegt constant dat iemand zichzelf moet verbeteren, dat je een carrière moet hebben en dat je er op een bepaalde manier uit moet zien om door iemand als waardevol gezien te worden, om jezelf dan pas waardevol te voelen. Dat zorgt voor individualisme. Leer de nieuwe generatie dus hoe ze daarmee om moeten gaan.’

En dat leidt tot polarisatie?

‘Precies. Als ik teveel bezig ben met mezelf, dan verbind ik me nergens mee en ontstaat er een gebrek aan sociale cohesie. Kinderen gaan weer hetzelfde gedrag vertonen als hun ouders en dat is kwalijk.’

Kunnen rolmodellen daar wat aan doen?

‘Absoluut en dat is ook nodig, maar het moet wel goed gebeuren. Daarom heb ik een aversie tegen iemand als rapper Boef. Hij zit in een positie waarin hij veel kan betekenen voor jongeren, want die luisteren naar hem. Maar in plaats van iets nuttigs te doen, gaat hij jonge meiden filmen, ook nog eens in een ingewikkelde cultuur, de Marokkaanse en Turkse cultuur. In zo’n filmpje zegt hij dan ‘laat het je broers of vader niet zien, want anders worden ze gek’. Ik vind dat respectloos en het laat zien dat je blijkbaar respectloos met vrouwen moet omgaan om echt een man te zijn. Dan leer je jongeren dat dit gedrag oké is, maar het is goed om kwetsbaar te zijn. Het is waardevol om je kwetsbaar op te stellen als rolmodel, want rolmodellen als Boef kunnen op grote schaal verbinden.’

Is dat wat u zelf ook doet?

‘Ik probeer het wel, maar ik heb nog niet zo’n hoge pet op van mezelf dat ik denk dat ik een grote invloed kan hebben. Maar als ik voor de klas sta of trainingen geef en jongeren spreek, dan probeer ik zeker te helpen en wat te betekenen. Op straat doe ik het ook. Wanneer ik een groep jongeren tegenkom, probeer ik altijd een praatje te maken, want ik voel me toch verantwoordelijk. Je hoeft niet alles voor ze te doen, maar ik probeer een zaadje te planten om ze zo bepaalde dingen in te laten zien. Het is belangrijk dat mensen wat terugdoen voor de maatschappij. Niet door wat geld te storten op de rekening van een goed doel, maar door zelf op te staan en van zich te laten horen.’

Hoe is te voorkomen dat jongeren radicaliseren?

‘Het is belangrijk om de vraag te stellen waarom iemand radicaliseert. Mensen radicaliseren omdat ze zich ergens niet thuis voelen of omdat ze ontwricht zijn van de samenleving. Ze hebben een gevoel van solidariteit naar bepaalde groeperingen in het buitenland, een identiteitscrisis of ze voelen zich gediscrimineerd. Dat is allemaal een voedingsbodem voor het radicaliseren. Daarom is het zo belangrijk dat we verbinding creëren met elkaar, want dan kun je daar direct wat in betekenen.’

Hoe uit dat zich?

‘Als er iets geroepen wordt in een andere taal of een bepaalde keuze wordt niet begrepen hier, dan wordt vaak gezegd dat iemand maar terug moet gaan naar zijn eigen land. Ik heb dat zelf ook meegemaakt. Maar Nederland is mijn eigen land, ik ben hier geboren. Zeker jongeren kunnen daardoor in een identiteitscrisis terechtkomen, want zij gaan zich afvragen waarom ze op een bepaalde manier worden weggezet vanwege hun afkomst. Je weet niet meer waar je staat. Als iemand dus op zoek is naar zijn of haar identiteit en er is geen ruimte voor dialoog en gesprek, dan gaat zo iemand radicaliseren, omdat de antwoorden die gegeven worden alleen maar radicaal zijn. Als je aan de ene kant steeds te horen krijgt dat alle moslims verantwoordelijk zijn voor alle aanslagen en dat de islam radicaal is en aan de andere kant – vanuit eigen kring – hoort ‘zie je wel, Nederland wil ons niet hebben, we moeten hier weg, hier is niet onze toekomst, het woord helpt niet meer, er moeten daden komen’, dan is het kwaad snel geschied, zeker als iemand zich niet meer verbonden voelt met de samenleving.’

Je moet jongeren dus echt een toekomst bieden?

‘Bied ze perspectief, ga met ze in gesprek en leer ze de vaardigheden om zelfkritisch te zijn. Om weerbaar te zijn voor ronselaars die naar ze toekomen en zeggen dat ze zichzelf op moeten blazen. Het is goed om kritisch naar je eigen religie te kijken, want vaak blazen ze zichzelf op met het gevoel dat de islam het ergens wel zal goedkeuren in een van die honderdveertien hoofdstukken van de Koran, terwijl ze de Koran nog nooit gelezen hebben. Dat een jongere tegen zo’n ronselaar zegt dat hij de bladzijde in de Koran maar eens moet laten zien waarin dat gerechtvaardigd wordt. Dat staat namelijk nergens – en dan ben je klaar.’

Maar wat moet er gebeuren als jongeren de fout in gaan?

‘Aan de ene kant moeten ze gestraft worden, maar daarna moeten we ze ook weer omarmen. Straffen is prima, maar wat doen we erna? Ik was laatst aan het hardlopen en hoorde toen een nummer van 2Pac (Tupac Amaru Shakur, 1971-1996, Afro-Amerikaanse rapper, red.) – over rolmodellen gesproken. Hij zei: ‘Amerika verstoot zijn kinderen. Wat je vindt van mij maakt niet uit, maar ik ben en blijf een kind van jullie’. Dat is waar. We straffen geradicaliseerde mensen en stoten ze af en kijken er daarna niet meer naar om, maar het blijven wel je burgers.’

Foto: Karim Amghar

Kunt u ze daarin begeleiden?

‘Zeker. Een van de belangrijkste dingen die ik geleerd heb in het onderwijs is dat je jaren voor de klas kunt gaan staan, jongeren dingen laat leren en toetsen laat maken, maar dat goed voorbeeld doet volgen. Ik probeer ze op bepaalde dingen te wijzen die voor ons logisch zijn, maar voor hen niet. Laatst hadden we het in de klas over de toekomst en een eigen gezin. Veel jongens wilden niet dat hun vrouw meer zou verdienen dan zij deden. Wat uitleg betreft kwamen ze niet verder dan dat het bij hun ouders ook niet zo was. Ik ga dan met deze jongeren in dialoog over dat dit vroeger anders was en ze nu zelf keuzes moeten maken en hun eigen leven moeten gaan leiden. Zo leer ik ze om zelfkritisch te zijn en dan zien ze in dat het helemaal niet zo erg is als een vrouw meer verdient dan de man.’

Het lijkt er toch op dat veel jongeren leven tussen twee culturen. Wat doet dat met de integratie?

‘Ik begrijp wat je bedoelt, maar integratie vind ik hier niet gepast. Iemand zei laatst tegen mij dat ik goed geïntegreerd was en dat vond ik raar, want ik ben hier geboren. Je kunt niet geïntegreerd zijn als je hier geboren bent. Bij de jongeren die ik tegenkom en die hier geboren zijn, gebruik ik zo min mogelijk het woord integratie. Dat wordt namelijk vaak gebruikt omdat het makkelijk is. Als iemand met integratie bedoelt dat mensen goed meedraaien in de samenleving, dan kan dat. De mensen met een migratieachtergrond die hier geboren zijn, doen veel makkelijker mee met de samenleving dan de mensen bij wie dat niet het geval is. Aan de andere kant raken ze toch meer ontwricht, omdat ze veel makken zien in hun omgeving. Sociale media dragen daar ook aan bij. Algoritmes zijn niet zelfkritisch.’

Hoe bedoelt u?

‘Als iemand meerdere keren een post liket over de oorlog in Syrië of Amerika als boosdoener en Trump die achterlijk is, dan blijven algoritmes dat soort ideeën voeden. Dat geldt voor vriendengroepen ook. Je raakt meestal bevriend met mensen die hetzelfde denken, omdat je jezelf daar veilig voelt. Men gaat continu met gelijkgestemden om, dat zorgt ervoor dat mensen minder makkelijk meegaan in de samenleving. Maar dat label, dat ik er nu toch op aan het plakken ben, hebben mensen met een westerse achtergrond net zo goed. Wie omgaat met mensen die tegen vluchtelingen zijn, pro Zwarte Piet of anti Marokkanen of Turken zijn, blijft dat meestal zelf ook. Dus als het woord integratie gebruikt wordt voor mensen die hier geboren zijn, dan moet het ook gebruikt worden voor mensen met een westerse achtergrond. Die zijn dan net zo slecht geïntegreerd, ook al zijn ze hier geboren. Ook westerse Nederlanders komen hun eigen kring vaak niet uit. Dus als we het woord integratie gebruiken, moet het breder getrokken worden, zowel voor Achmed als voor Jan – of we moeten het niet meer gebruiken.’

Wat is voor u het bezwaar dan om het woord integratie te gebruiken?

‘Omdat integratie de indruk wekt dat je moet integreren in een samenleving en dat je basis anders is dan die van andere Nederlanders. Het impliceert dat iemand zich aan een nieuwe omgeving moet gaan aanpassen, maar voor de mensen die hier geboren zijn is het geen nieuwe omgeving. We zijn allemaal Nederlanders. Het is anders als een Spanjaard het Nederlanderschap aanvraagt. Die integreert in de omgeving waar ik geboren ben – dus ik maak onderdeel uit van waar hij of zij naar integreert. Voor die situatie of voor de Syrische vluchtelingen die hiernaartoe komen, mag het woord nog wel gebruikt worden. Maar die mensen moeten de taal en cultuur leren en hebben een andere basis. Ik niet, ik ben hier geboren.’

Is het nog moeilijk om een dialoog te starten?

‘Nee, dat is helemaal niet moeilijk. Dat doe ik iedere dag. Ik probeer die radicale verschillen tussen mensen bij elkaar te halen, want dat geeft inzicht. Mensen mogen het volledig met elkaar oneens zijn, maar moeten nog wel met elkaar door één deur kunnen. Het is geen probleem als iemand een andere mening heeft, maar blijf wel met elkaar in gesprek en respecteer elkaars mening en drink gezellig een drankje met elkaar na een discussie. Het tegenovergestelde wordt ons echter aangeleerd in ons onderbewustzijn. Of het nou in de klas of in de politiek is, men moet het maar met elkaar eens zijn. Dat is niet oké. Er kan en mag veel in Nederland. We zijn niet volmaakt, maar we moeten investeren in elkaar.’

De nominatie noemde u een ‘wereldverbeteraar’. Hoe ziet u dat zelf?

‘Dat vond ik heel wat. Maar iedereen is een wereldverbeteraar op zijn of haar eigen manier, vind ik. Ik probeer mensen met grote verschillen bij elkaar te brengen om wat meer begrip voor elkaar te creëren. Dat is mijn manier om de wereld een klein beetje mooier te maken.’

Voelt u zich een inspirator?

‘Ja, jeetje, ik ben niet zo vol van mezelf, haha. Misschien dat mijn religie me ook wel helpt daarbij. Ik heb altijd geleerd om niet naast mijn schoenen te lopen. Er is een Marokkaanse uitspraak die zegt dat je eerst op slippers moet leren lopen voordat je hakken gaat dragen. Wees down to earth, nederig. Maar ja, ik hoop dat ik op mijn manier anderen inspireer en motiveer om elkaar te blijven helpen. Dat doe ik overal en ik geef het anderen mee. Ik leer mensen vooral om zelf een inspirator te zijn. Je kunt pas inspireren als je zelf ook open bent. Je moet over je eigen dingen durven te vertellen, over je eigen falen, maar ook over je successen.’

Dat geldt dus ook voor uzelf?

‘Daarom gebruik ik altijd persoonlijke voorbeelden, want dan pas kan ik inspireren. Daarom moet ik bepaalde verhalen vertellen, over mezelf, mijn ouders, mijn kind, mijn overbuurvrouw. Een puur wetenschappelijke benadering werkt niet, want daarmee inspireer je niet.’

U bent zelf ook moslim en een Marokkaanse Nederlander. Hoe helpt dit bij het doen van uw werk?

‘Dat helpt absoluut. Daarom zeg ik ook altijd dat de kracht van diversiteit reusachtig waardevol is en die moeten we als samenleving ook zien. Diversiteit zorgt ervoor dat de beeldvorming van mensen gaat veranderen. Ik als Marokkaanse Nederlander breng toch andere kennis met me mee dan iemand die westers Nederlands is. Die heeft ook weer een eigen inbreng, dus ieder individu is belangrijk. Als moslim breng ik ook mijn eigen kennis, verhalen en waardes mee. Ik geef mijn studenten altijd mee dat ze trots moeten zijn op wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Blijf in contact met je wortels, maar blijf tegelijkertijd blij dat je een Nederlander bent. Het is oké om daar trots op te zijn, ook al ben je in de basis Turks, Marokkaans, Afghaans of Syrisch. Wees trots op je wortels, maar wees ook trots op waar je bent en waar je naartoe wilt gaan. Het is niet stoer om niet trots te zijn op Nederland.’

Nashville-verklaring

0

Hoewel het opstootje alweer bijna vergeten is wanneer dit wordt gepubliceerd, wil ik toch terugkomen op de discussie naar aanleiding van de zogenoemde ‘Nashville-verklaring’. Even kort voor wie het niet gevolgd heeft: ongeveer anderhalf jaar geleden publiceerde een aantal christelijke groepen in de Verenigde Staten een verklaring, de zogenoemde ‘Nashville Statement’. Daarin werd betoogd dat christelijke beginselen dreigen te verdwijnen in de eenentwintigste eeuw en dat er een nieuw niet-christelijk mensbeeld ontstaat waarin de zogenoemde ‘complementaire visie’ op gender en seksualiteit verdwijnt. Deze visie houdt in dat mannen en vrouwen elk hun eigen plaats en rol hebben, in overeenstemming met Gods schepping. Dat betekent volgens de verklaring dat homoseksuele relaties, transgender-identiteit en andere seksuele identiteiten die afwijken van de complementaire visie, afgewezen moeten worden.

In Nederland sijpelde indertijd weinig door over de Nashville Statement en ook de talloze tegenacties in de VS haalden hier nauwelijks het nieuws. Dat veranderde toen er begin dit jaar een Nederlandse vertaling ervan werd gepubliceerd. Deze was ondertekend door een aantal predikanten en andere prominente figuren uit het protestantse volksdeel, waaronder SGP-voorman Kees van der Staaij. Het motief achter de publicatie wijkt niet wezenlijk af van de oorspronkelijke verklaring uit 2017. Binnen het christendom, net als overigens in andere religies, is er een groeiende trend in de richting van meer acceptatie van homoseksualiteit. De ondertekenaars maken zich hier grote zorgen over en willen met hun verklaring het tij keren.

Veel discussie die daarop volgde ging over de inhoud van het document en over de vraag hoeveel christenen de verklaring onderschrijven. En hoewel er van diverse kanten werd betoogd dat het om een minderheid ging, ook onder christenen, raakte Nederland niet uitgepraat over deze verklaring. Dat was wel ironisch. Veel reacties waren ingegeven door het idee dat dit soort christelijke opvattingen niet van deze tijd zijn en dat religie geen rol meer magen spelen in hoe we met elkaar omgaan. Maar waarom dan toch al dat misbaar als het om een minderheidsstandpunt gaat? Dat was overigens wel anders in 2002 toen de Marokkaanse imam Khalil el-Moumni voor de rechter moest verschijnen, omdat hij in een actualiteitenprogramma had verteld wat de Koran over homoseksualiteit zegt. Hij werd overigens vrijgesproken, omdat hij niet meer deed dan religieuze principes verwoorden. Toen was de reactie op zijn uitspraken vooral ingegeven door de ‘kwalijke en achterlijke opvattingen die van buiten tot ons komen via migratie’.

Maar in de huidige discussie is toch ook een aantal belangrijke zaken blijven liggen. Ten eerste, hoe we de Nashville-verklaring moeten zien tegen de achtergrond van de alom geprezen diversiteit in Nederland. Hoe seksuele geaardheid ook wordt gezien, het is onlosmakelijk verbonden met de eigenheid en de vrijheid die je als persoon  moet hebben om naar eigen goeddunken te leven. Er zijn, om het anders te formuleren, verschillende opvattingen over het ‘goede leven’. Dat is de kern van zogenoemde inclusieve diversiteit. Iedereen verschillend, maar iedereen gelijk. Daar hoort ook bij dat je die eigenheid mag laten zien in het openbaar, uiteraard zolang je rekening houdt met anderen en binnen de wet blijft. ‘Homo’s mogen zijn wat ze zijn als we maar geen last van ze hebben’, is een even kromme redenering als zeggen dat je religieus mag zijn zolang je het maar achter je voordeur doet. Als je diversiteit hoog in je vaandel draagt, dan moet die voor iedereen gelden.

Dat brengt me bij het tweede punt, namelijk de botsing van principes. Bestaat er een hiërarchie van principes? Ja, maar die ziet er voor iedereen anders uit. Wat voor de een prioriteit heeft, is voor de ander bijzaak of volstrekt onbelangrijk. Dat is wat ik net beschreef als de verschillende opvattingen van het ‘goede leven’. Die variatie in opvattingen is onderdeel van de maatschappelijke werkelijkheid waarin we leven. De vraag is dan of er bepaalde principes zijn die universele waarde hebben en die altijd en voor iedereen gelden en boven die veelheid van overtuigingen uitstijgen. Dat kan zo zijn, maar wie bepaalt dan welke principes en waarden daarvoor in aanmerking komen? Staat dat idee niet op gespannen voet met inclusieve diversiteit? En krijgen die principes dan niet dezelfde onaantastbare status als ‘het woord van God’?

Dit soort vragen moet altijd worden gesteld en dat gebeurt ook, maar hoe los je het achterliggende dilemma op? Moet je hiervoor een abstract samenlevingsmodel ontwikkelen waar iedereen zich aan dient te houden, of moet je dit soort processen aan de samenleving overlaten? Ik kies dan voor het laatste. Orthodoxe christenen, conservatieve moslims, en andere groepen met opvattingen die anderen onacceptabel vinden, zijn nu eenmaal een onderdeel van de complexe werkelijkheid waarin we leven in dit land.

Radeloos

0

Toen eerder deze week commotie ontstond naar aanleiding van de zogeheten Nashville-verklaring, moest ik aan de dertienjarige ik denken. Opgesteld in 2017 in het Amerikaanse Nashville, stelt het manifest dat de kerk tegen andere soorten relaties is dan die tussen man en vrouw. Transgenders en homoseksuelen mogen niet een relatie met elkaar aangaan omdat de Bijbel dat als zonde beschouwt. Ze kunnen wel genezen worden, stelt de verklaring.

Maar liefst tweehonderdvijftig Nederlandse (orthodoxe) christelijke dominees, hoogleraren en politici hebben de Nederlandse vertaling van het manifest ondertekend. Op maatschappelijk niveau leidde dat tot terechte verontwaardiging. Die verontwaardiging bracht mij terug in de tijd, toen ik een jaar of dertien was en net als de opstellers van de verklaring nog geloofde dat homoseksualiteit een zonde is die genezen kan worden. Met de kennis van nu kijk ik met verontwaardiging terug naar de dertienjarige ik. Natuurlijk zou ik hem willen verdedigen, omdat hij in een christelijke omgeving is opgegroeid waar zijn belangrijkste bron van kennis en morele vorming vooral het woord van de dominee was. Maar mijn verontwaardiging naar mijn oude ik stelt vooral mijn paradoxale verhouding met de kerk en het christelijk geloof bloot.

Vorige maand bezocht ik het nieuwe Afrikamuseum in Tervuren. Het is ooit door de voormalige Belgische koning Leopold II geopend als pr-machine. Tijdens de wereldtentoonstelling die in 1897 in Brussel plaatsvond, konden de bezoekers ook een koloniale tentoonstelling bezoeken in het imposante Museum van Congo (zoals het toen heette), om te aanschouwen hoe België onder een ‘genie’ als Leopold een gebied dat zo groot is als West-Europa wist te veroveren. Dat die verovering gepaard ging met moorden en mensenleed bleef uiteraard onvermeld in die koloniale tentoonstelling. ‘Hoe heeft deze man het voor elkaar gekregen om een gebied waar hij nooit voet op zou zetten te veroveren en haar autochtone bewoners tot slaaf te maken?’ vroeg ik mij af tijdens het bezoek aan het nieuwe museum.

Het antwoord moet gezocht worden in de koloniale administratie en een koloniaal leger die de Belgische koning had opgericht. Het terroriseerde de Congolese bevolking en dwong ze om rubber op te halen, zodat België er schatrijk mee kon worden op de internationale markt. Miljoenen Congolezen verloren hun leven door deze hebzucht van de Belgische koning, die vooral het geld nodig had om imposante parken, stations en musea te bouwen. Om te laten zien wat het leven op aarde waard is.

Maar om zijn droom te verwezenlijken had de Belgische koning een verhaal nodig. En daar kon de kerk een belangrijke rol in spelen, als een partner in crime. Het leger van Leopold vernederde Congolezen aan de ene kant en aan de andere kant bouwden katholieke missionarissen parochiën, kerken, scholen en boerderijen. Op het internationale toneel gaf de kerk zo legitimatie aan de plundering van Leopold, de man die ‘beschaving’ bracht. Wij weten waartoe die ‘beschavingsmissie’ van Leopold heeft geleid: het verstoren van de maatschappelijke orde, miljoenen doden, het vernietigen en roven van honderdduizenden stukken cultureel erfgoed (een groot deel bevindt zich nu in Tervuren) en bovenal, het opleggen van een vreemd geloof dat stelt dat homoseksualiteit een zonde is.

Elke keer als ik Congolezen en andere Afrikanen hoor zeggen dat homoseksualiteit niet bij de Afrikaanse cultuur hoort en dat het christelijk geloof bij Congo en Afrika hoort, blijf ik ze met open mond aankijken. Dit is het ongemakkelijke huwelijk tussen mij en het christelijk geloof. Het heeft mij gevormd en waarden (zoals naastenliefde) meegegeven, maar tegelijkertijd zie ik dat de kerk die waarden niet altijd naleeft. De kerk veroordeelt mensen (homoseksuelen en transgenders) die in Gods evenbeeld zijn gemaakt. Mag ik in alle eerlijkheid even radeloos zijn?

Het wonder van Madhu

0
Hoe een Mariabeeldje symbool kwam te staan voor verzoening in Sri Lanka. ‘Ik wil dat mijn kinderen deze plek ervaren en de kans krijgen om vrienden te maken met kinderen van een andere afkomst en sociale achtergrond. Maar het belangrijkste is dat we samen bidden voor vergiffenis, wederopbouw en vrede.’

De Sri Lankaanse overheid heeft een voorstel goedgekeurd om het christelijke pelgrimsoord Madhu formeel tot heilige grond te benoemen. Dit besluit maakt de kerk Madhu het eerste officiële katholieke heiligdom in het overwegend boeddhistische land, waarmee het symbool staat voor de toenadering tussen de verschillende geloofsgroepen na jaren van oorlog en conflict tussen Tamils en Singalezen.

Een kerk van vluchtelingen

De Onze-Lieve-Vrouw van Madhu-kerk staat in de jungle in het noorden van Sri Lanka en trekt al eeuwenlang pelgrims vanuit het hele land. De kerk werd driehonderdvijftig jaar geleden opgericht door vluchtelingen van religieuze vervolging en diende ook in recente jaren als opvangcentrum. Het bedevaartsoord lag namelijk precies aan het front in de burgeroorlog tussen de Sri Lankaanse overheid en de Tamil Tijgers die woedde van 1983 tot 2009. Hoewel de kerk tijdens dit conflict enkele malen beschoten werd, bleven mensen van verschillende afkomst en religie onderdak zoeken in Madhu. Vanwege deze symbolische rol die Madhu vervulde en vanwege haar spirituele betekenis voor de katholieke minderheid in Sri Lanka heeft de overheid van president Maithripala Sirisena besloten de kerk tot heiligdom te benoemen.

Victor Soosay, vicaris-generaal van het bisdom Mannar, verklaart dat de overheid al veel boeddhistische en hindoeïstische gebedsplaatsen als heilig heeft bestempeld en dat katholieken de goedkeuring van het voorstel toejuichen als symbool voor de erkenning van de christelijke minderheden in het land. ‘Daarbij’, zegt Soosay, ‘trekt ons heiligdom ook boeddhisten, hindoes en moslims, voor wie deze plek net als voor ons een speciale betekenis heeft.’

Afgelopen juli woonde de boeddhistische president Sirisena in gezelschap van de aartsbisschop van Colombo een kerkdienst bij in Madhu, waarna hij beloofde dat het ministerie voor Religieuze Zaken steun zal leveren bij het ontwikkelen van infrastructuur, riolering en de bouw van accommodatie voor bezoekers. Ieder jaar vinden duizenden pelgrims via grotendeels onverharde zandpaadjes hun weg naar Madhu. Tot op heden kamperen de pelgrims tijdens verschillende christelijke feestdagen in groten getale in het bos en zijn sanitaire voorzieningen beperkt in het afgelegen gebied.

Foto: Lakpura Travels

Nederlandse vervolging

Er bestaan veel legendes rond het ontstaan van de kapel in Madhu, maar de meest gehoorde versie komt uit de periode dat de Nederlandse VOC de koloniale gebieden van de Portugezen in Sri Lanka veroverde. Volgens historicus Sinnappa Arasaratnam waren de Nederlandse calvinisten in de zeventiende eeuw wellicht tolerant jegens andersgelovigen in eigen land, maar niet in Sri Lanka. ‘Zodra ze de katholieke Portugezen verjaagd hadden, begon er een campagne om hun invloed grondig uit te wissen. Dit gebeurde vooral door het genadeloos onderdrukken van het katholicisme en het verspreiden van het protestante geloof.’ De vervolging was wreed voor katholieken van beide bevolkingsgroepen in het land, zowel voor de Singalezen uit het zuiden en westen als voor de Tamils uit het noorden en oosten van Sri Lanka. Vooral in de ontwikkelde kustregio’s werden priesters op grote schaal verbannen en moesten kerken gedwongen hun deuren sluiten, wat ervoor zorgde dat veel katholieken het dunbevolkte binnenland invluchtten.

In het jaar 1670 maakten ook de Singalese katholieken uit het dorpje Manthai aan de westkust zich zorgen om de vervolging. Er stond een Hollands fort op enkele kilometers van hun kerk en de gemeenschap wilde koste wat kost zorgen dat hun geliefde Mariabeeld in veiligheid zou blijven. Na lang beraad werd besloten dat twintig families het beeld mee zouden nemen het binnenland in, ver buiten bereik van de Nederlanders. Na een tocht van vele dagen door de diepe jungle bereikte de groep het huidige Madhu. In de bescherming van het dichte bos werd besloten om hier een kapel te bouwen voor het beeld.

In datzelfde jaar ontvluchtte een grote groep katholieke Tamils de vervolging in het noorden van het eiland en kwam per toeval terecht in precies hetzelfde gehucht. Ondanks hun verschillen in taal, cultuur en afkomst vonden beide groepen het geloof als verbindende factor en groeide het dorp uit tot een kleine christelijke nederzetting. Rond dezelfde tijd reisden katholieke missionarissen zoals Joseph Vaz vermomd door Sri Lanka om steun te bieden aan de onderdrukte gemeenschappen. Hij en andere priesters zochten toevlucht in Madhu en hielpen met het uitbreiden van de kapel.

Pelgrimsoord

De Nederlandse kolonisten zijn nooit doorgedrongen in de jungle rond Madhu en toen de Britten in 1796 de kolonie in Sri Lanka overnamen, stopte ook de religieuze vervolging. De katholieke gemeenschap in het dorp bloeide op en er werd begonnen met de bouw van een grote kerk en een pastorie voor de priesters. In deze periode besloot een lokale bisschop tot een jaarlijkse viering in Madhu, waardoor christenen vanuit heel Sri Lanka het dorp leerden kennen als pelgrimsoord. Officiële erkenning vanuit het Vaticaan kwam er in 1924, toen de paus toestemming gaf voor een zeldzame pauselijke kroning van het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Madhu, gevolgd door een formele inwijding van het heiligdom in 1944.

In de twintigste eeuw groeide het feest van Maria Hemelvaart, gevierd in augustus, uit tot het grootste katholieke festival van het jaar en Madhu tot het grootste christelijke bedevaartsoord van Sri Lanka. Voor het uitbreken van de burgeroorlog trok dit festival rond een miljoen pelgrims en verscheen er een gigantisch kampement in de jungle. Na de oorlog lagen deze cijfers beduidend lager, maar de afgelopen jaren groeit het aantal weer gestaag. De meeste pelgrims slapen in tenten, onder zelfgebouwde afdakjes van plastic zeil of in grote slaapzalen rondom de kerk. Ook kiezen veel gelovigen ervoor om een deel van de route te voet af te leggen als een symbolische Kruisweg en ter nagedachtenis aan de eerste families die het heilige beeld in veiligheid brachten.

Jessica (27) vertelt over de lange tocht die ze in augustus met haar ouders aflegde naar het heiligdom. ‘We liepen meer dan drie dagen over zandwegen in de jungle, blootvoets, want zo doen we dat op bedevaart. ‘s Avonds sliepen we bij kapelletjes langs de weg in de open lucht samen met tientallen andere families. We maakten kampvuurtjes, kookten samen en iedereen hielp elkaar.’ Jessica zegt dat ze ‘s nachts wel eens bang was voor wilde dieren, maar dat de pelgrims geloven dat de Heilge Maagd ze beschermt en veilig aflevert op hun eindbestemming. ‘Het was een geweldig gevoel om na drie dagen lopen in de brandende zon eindelijk de kerkliederen te horen uit de luidsprekers in Madhu. Sommige mensen vielen biddend op hun knieën zodra de kerk in zicht kwam.’ Jessica en haar ouders bezochten het festival van Maria Hemelvaart een week lang en woonden dagelijks de mis bij, die opgedragen wordt in Tamil, Singalees en Engels. ‘Dat is de kracht van Madhu’, zegt Jessica stralend, ‘we vieren Maria Hemelvaart in vrede samen met christenen uit heel Sri Lanka; arm en rijk, Tamil of Singalees. We kamperen soms bijna bovenop elkaar in vrij primitieve omstandigheden en bidden zij aan zij voor vrede en ontwikkeling in Sri Lanka. Zo laten we aan het hele land zien dat we prima met elkaar kunnen samenleven.’

Ook de Singalese hotelier George (49) trekt jaarlijks met zijn hele familie naar Madhu. Hij komt echter per auto en slaapt in een iets luxer onderkomen voor pelgrims. ‘Toen ik jong was, liepen mijn ouders en ik ook naar het heiligdom, maar ik kan niet zo lang wegblijven van mijn zaak. Toch wil ik dat mijn kinderen deze plek ervaren en de kans krijgen om vrienden te maken met kinderen van een andere afkomst en sociale achtergrond. Maar het belangrijkste is dat we samen bidden voor vergiffenis, wederopbouw en vrede.’

Foto: Tieme Hermans

Heilige aarde

Veel pelgrims betreden de kerk op hun knieën uit nederigheid en naar lokaal gebruik dragen de meeste vrouwen een hoofddoek. Het eenenzestig centimeter hoge beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Madhu draagt haar pauselijke gouden kroon, een zilveren rozenkrans, een met parels versierde blauwe cape en voor haar ligt een grote verzameling verse bloemen, wat ook te zien is in veel boeddhistische en hindoeïstische tempels in het land. Een ander gebruik dat is overgewaaid vanuit andere religies is het branden van wierookstokjes en het vragen om een gunst na het offeren van bloemen. Pelgrims bidden tot het beeld van hun beschermheilige voor gezondheid, een goede baan, het oplossen van familieproblemen en een hoger inkomen. Ook worden er binnen en buiten de kerk talloze selfies genomen, hetgeen in Sri Lanka een algemeen geaccepteerde vorm lijkt te zijn om in contact te staan met de Heilige Maagd.

Veel lokale katholieken geloven in de beschermende en genezende krachten van het Mariabeeld en een bezoek aan de kerk. Eén van de overtuigingen van de pelgrims is dat de aarde onder de kerk heilig is. In de vloer van de kerk is een kuil uitgegraven op de plek waar de missionaris Joseph Vaz in de zeventiende eeuw een mis opdroeg. Deze aarde heeft volgens de gelovigen een helende werking en biedt in het bijzonder bescherming tegen slangenbeten. Veel pelgrims nemen een zak ervan mee naar huis om te gebruiken als fundering voor hun nieuwe woning en anderen mixen het zelfs met water om het direct te consumeren.

Niet alleen voor katholieken heeft de omgeving Madhu een speciale betekenis. Ook boeddhisten, hindoes en moslims zien dit gebied als heilige grond. Volgens het hindoe-epos de Ramayanam landde hun geliefde prins Rama hier toen hij op zoek was naar zijn vrouw Sita en lokale moslims geloven dat het graf van Adam en Eva in de buurt van Madhu ligt. Maar ook de kerk zelf trekt bezoekers van andere geloven. Dit komt doordat er in het dorp in het verleden ook een altaar stond voor de godin Pattani. Deze godin is net als Onze-Lieve-Vrouw van Madhu een heilige maagd en wordt al eeuwenlang vereerd door Sri Lankaanse boeddhisten en hindoes. Vooral in de vroege jaren van de christelijke gemeenschap in Madhu trok het Mariabeeld veel Pattani-vereerders, aangezien de meesten van hen zich in die tijd niet gebonden voelden aan religieuze exclusiviteit. Voor hen was er geen tegenstrijdigheid in het vereren van de heilige maagd van Madhu. Ook komen sommige hindoes, moslims en boeddhisten mee met katholieke vrienden en familieleden, iets wat veel te zien is in het religieus diverse land.

Onderdak tijdens de oorlog

Toch heeft deze vrije menging van geloofsgroepen een flinke klap opgelopen in de Sri Lankaanse Burgeroorlog. Madhu lag jarenlang precies op de frontlinie tussen de twee strijdende partijen en uit veiligheidsoverwegingen is het Mariabeeld zelfs twee maanden ergens anders ondergebracht. Ondanks dat het heiligdom gedurende het grootste deel van de oorlog relatief veilig was en onderdak bood aan tot wel vijfentwintigduizend vluchtelingen, werd de kerk enkele malen beschoten. Deze tragedie wordt beschreven als de Massamoord van Madhu, waarin vierenveertig vluchtelingen omkwamen die zich in de kerk verscholen. Ook werd er een bom geplaatst onder een bus, waarbij eenendertig mensen om het leven kwamen. De Sri Lankaanse regering en de Tamil Tijgers gaven elkaar de schuld en tot op de dag van vandaag zoeken familieleden van de slachtoffers tevergeefs naar gerechtigheid.

Mariua Jeyaratnam (62) uit een nabijgelegen Tamil-dorp vertelt dat ze samen met drieduizend buurtgenoten onderkomen zocht in het kamp van Madhu. ‘Ik raakte zelf gewond door beschietingen en telkens wanneer het te gevaarlijk werd in ons gebied, vluchtten we naar Maria om haar te vertellen over onze ontberingen. We zaten dan met zijn allen om het beeld heen om te bidden tot diep in de nacht.’ Ook de boer Muttiah (55) liep tientallen kilometers met zijn vrouw, vijf kinderen en zijn ene kleinkind om in het kamp te komen. ‘De beschietingen en luchtaanvallen van het overheidsleger dwongen ons het huis te verlaten en in Madhu te blijven tot het weer veilig was om terug te gaan.’

Veel families die na de oorlog naar hun geboortedorp terugkeerden, troffen hun huis aan in puin en hun akkers bezaaid met landmijnen. Daarom trokken veel van hen gedwongen naar de grote steden om werk te vinden en bleef een groot deel van de dorpen in de omgeving van Madhu ontvolkt en verlaten achter. Tijdens en na de oorlog groeide het gebied rond Madhu uit tot niemandsland, werd het door jungle overwoekerd en deden wilde dieren als olifanten hun herintrede. Daarom zijn de bewoners ook nu, bijna tien jaar na het einde van het geweld, nog maar mondjesmaat teruggekeerd naar hun woning. Wie het gebied nu bezoekt, vindt nog altijd huizen vol kogelgaten, ingestorte en beschadigde kapelletjes langs de kant van de weg en bordjes waarop staat waar de landmijnen wel en niet geruimd zijn. In tegenstelling tot andere delen van Sri Lanka zie je hier hoogopgetrokken muren van golfplaten en hout rond de huizen en reageren bewoners schuw op de aanwezigheid van vreemdelingen.

Vernieuwde geest van verzoening

Verzoening is een langzaam proces in een land dat zo lang verscheurd werd door etnisch en religieus conflict. Nog altijd zijn er extremistische organisaties die de boeddhistische meerderheid van het land ophitsen tegen andere geloofsgroepen onder het motto ‘wie Sri Lankaans wil zijn, moet boeddhist zijn’. Daarnaast zijn in de Tamil-gebieden hindoenationalistische groeperingen actief die onrust en haat zaaien onder hun aanhangers. Tot op heden zijn het vooral de christelijke en islamitische minderheden die het slachtoffer zijn geworden van deze haatcampagnes

Volgens Open Doors, een Nederlandse stichting die wereldwijd opkomt tegen christenvervolging, staat Sri Lanka op de vierenveertigste positie van landen met het meeste geweld tegen christenen. Jehan Perera, directeur van het Nationaal Vredesoverleg in Sri Lanka, zegt dat er een krachtige onderstroom bestaat van anti-moslim- en anti-christensentiment onder hindoes en boeddhisten. ‘Het aantal incidenten van geweld en intimidatie is de afgelopen jaren flink toegenomen. Vooral jegens moslims, maar ook tegen christenen. Het gevaarlijke is dat deze aanvallen goed gecoördineerd en uitgedacht zijn en de daders nagenoeg nooit bestraft worden.’ Vooralsnog lijkt de Sri Lankaanse overheid haar vingers niet te willen branden aan een confrontatie met de machtige extremistische groepen, die vaak worden gesteund door hooggerespecteerde boeddhistische monniken. Daardoor ontstaat er onder moslims en christenen de indruk dat de geweldplegers onschendbaarheid genieten en in stilte gesteund worden door de staat.

Ondanks het geweld en de moeizame verzoening is de bedevaart naar Madhu een blijvend fenomeen waar verschillende etnische en religieuze groepen samenkomen. Met de heiligverklaring van de overheid groeit ook hoop dat er hulp op gang gaat komen in de erkenning van de christelijke minderheid in Sri Lanka. Deze boodschap van hoop werd in 2015 kracht bijgezet door een bezoek van paus Franciscus aan de kerk in Madhu. In een mis vroeg hij alle Tamil en Singalezen elkaar te vergeven en benadrukte hij het belang van het overstijgen van religieuze verschillen. Hij hielp gelovigen eraan herinneren dat de Heilige Maagd de inzet van alle Sri Lankanen zal begeleiden om de eenheid die verloren is gegaan te herbouwen en, in zijn eigen woorden, ‘hen zal helpen thuis te komen in een vernieuwde geest van verzoening en gemeenschap om de kracht te verkrijgen een toekomst te bouwen van verzoening, gerechtigheid en vrede voor alle kinderen van dit geliefde land.’

Spartacusopstand in Berlijn

0
Een achtergrondverhaal over de Duitse Spartacusopstand, deze week precies honderd jaar geleden.

Van 5 tot 12 januari 1919 vonden er in Berlijn bloedige straatgevechten plaats tussen de communistische ‘spartakisten’ en hun tegenstanders. De sociaaldemocratische overgangsregering koos de kant van het leger en de vrijkorpsen, die de opstand neerslagen.  Als gevolg van deze gebeurtenissen raakte links Duitsland ernstig verdeeld, waardoor men tegen Adolf Hitler geen gezamenlijke vuist kon maken.

Anti-Spartacusposter

Novemberrevolutie en Weihnachtskämpfe

Begin november 1918, vlak voor het ondertekenen van de wapenstilstand met de geallieerden, brak in het Duitse Rijk de Novemberrevolutie uit. De opstand begon in de havenstad Kiel. Matrozen besloten zich te verzetten tegen de marineleiding, die van mening was dat de Duitse vloot moest opstomen naar Groot-Brittannië voor een zinloze maar heldhaftige laatste confrontatie. De muitende matrozen werden in hun opstand gesteund door de arbeiders. De geest was uit de fles; de autoriteiten slaagden er niet in om de protesten effectief de kop in te drukken en de revolutie verspreidde zich over de rest van het Rijk. De Duitse vorstenhuizen vielen één voor één om. In Beieren werd de koning weggejaagd en kwam de linkse politicus Kurt Eisner aan de macht. Keizer Wilhelm II, formeel de leider van het Rijk, werd op 9 november afgezet en vluchtte een dag later naar Nederland. Democratische partijen kwamen aan de macht en vormden een overgangsregering.

Het leek er even op dat de rust in het Duitse Rijk was weergekeerd. Dat was schijn. Op 24 december raakten communistische milities bij het Berliner Stadtschloss in een vuurgevecht verwikkeld met het Duitse leger. Tijdens deze zogenoemde Weihnachtskämpfe (kerstgevechten) vielen tientallen doden. De linkse opstandelingen wonnen het vuurgevecht en hadden ‘slechts’ elf doden te betreuren, tegenover zesenvijftig dodelijke slachtoffers aan de kant van het leger. Desalniettemin was deze slag voor de pacifistische USPD (Unabhängige Sozialdemokratische Partei Deutschlands) aanleiding om uit de voorlopige regering te stappen. Ze vormde de opmaat voor de Spartacusopstand, die op 4 januari zou uitbreken.

De spartakisten keerden zich, volgens de propagandaposter uit 1919, tegen de adel, kapitalisme en nieuw militarisme. De koppen van het oude militarisme en de monarchie zijn al afgehakt. Ook zie je een geestelijke, die de kerk voorstelt.

Escalatie

De Spartacusopstand was natuurlijk genoemd naar Spartacus, de Romeinse gladiator die van 73 tot 71 voor Christus een grote slavenopstand tegen Rome had geleid. In augustus 1914 hadden links-radicale Duitsers die tegen de oorlog waren de Spartakusbund opgericht. Zij hadden zich daarna, uit enthousiasme over de Russische Revolutie, tot het communisme bekeerd. Op 30 december 1918 ging de Spartakusbund met een groep radicale USPD’ers op in de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD).

Aanleiding voor de Spartacusopstand was het ontslag van de Berlijnse politiechef Emil Eichhorn, die tijdens de Weihnachtskämpfe had geweigerd op te treden tegen de communistische opstandelingen. Radicaal links beschouwde zijn ontslag als een provocatie. Op zondag 5 januari, een dag later, besloot men om een grote demonstratie te organiseren.

Deze protestmars was een enorm succes. Behalve communisten en pacifistische USPD’ers liepen er ook veel sociaaldemocratische arbeiders mee. Sommige demonstranten waren bewapend. Aan het einde van de middag bezetten demonstranten stations en plekken waar kranten van hun politieke tegenstanders werden verkocht.

De revolutionairen vormden een raad, die echter zwaar verdeeld was. De radicale pacifist Karl Liebknecht wilde dat de Duitse regering weg moest, Rosa Luxemburg vond een revolutie echter riskant en pleitte voor een voorzichtige koers.

Op 7 januari riepen de leiders van de communistische KPD en de pacifistische USPD een algemene staking uit. Ongeveer vijfhonderdduizend mensen besloten om hun werk neer te leggen. Tijdens de demonstratie ontstond het plan om de sociaaldemocratische overgangsregering van Friedrich Ebert omver te werpen en de communistische revolutie uit te roepen. De demonstranten bezetten belangrijke gebouwen in Berlijn, maar de revolutionaire leiders bleven onderling verdeeld. Sommigen wilden echt revolutie maken, anderen waren van mening dat er met de regering onderhandeld moest worden. De KPD hoopte dat de mariniers voor de revolutie zouden kiezen. Zij bleven neutraal. De meeste legereenheden in Berlijn waren echter op de hand van de regering.

Straatgevechten en executies

Op 8 januari besloot de USPD met de regering te onderhandelen. De KPD was het hiermee niet eens en stapte uit protest uit het revolutionaire comité. Op dezelfde dag hoorden Berlijnse arbeiders dat minister van Defensie Gustav Noske rechtse paramilitairen van het Freikorps had ingehuurd om de revolutie neer te slaan.

De soldaten van het Freikorps hadden de beschikking over zware wapens die gebruikt waren tijdens de Eerste Wereldoorlog, waardoor ze militair gezien duidelijk in het voordeel waren. Met de hulp van machinegeweren, vlammenwerpers en mortieren wisten de paramilitairen de door de spartakisten geblokkeerde straten en bezette gebouwen te heroveren. Tijdens deze straatgevechten sneuvelden zeventien soldaten van het Freikorps, maar meer dan honderd spartakisten. Ook werden er veel revolutionairen nadien standrechtelijk geëxecuteerd.

Op zondag 12 januari waren de gevechten in Berlijn voorbij. De contrarevolutionairen hadden gewonnen. De twee belangrijkste leiders van de Spartacusopstand – Liebknecht en Luxemburg – doken onder. Ze werden echter in de avond van 15 januari ontdekt en opgepakt. Liebknecht en Luxemburg werden diezelfde nacht nog, na verhoord te zijn, bewusteloos geslagen en vervolgens vermoord door een schot in het hoofd. Freikorps-kapitein Wlademar Pabst gaf hiertoe het bevel. Hij werd uiteraard niet voor deze moord vervolgd.

Weimarrepubliek

Het neerslaan van de Spartacusopstand betekende nog niet het einde van de Duitse Revolutie. In Beieren grepen de communisten op 6 april 1919 de macht, twee maanden nadat Kurt Eisner door de rechtse radicaal Anton Graf von Arco auf Valley vermoord was. De Beierse Radenrepubliek hield het echter nog geen maand uit en kwam op 3 mei ten val. Een Freikorps hakte de communistische militie met groot gemak in de pan. In zijn boek Eine Jugend in Deutschland (Een jeugd in Duitsland, 1893-1924) beschrijft Ernst Toller het wel en wee van dit mislukte communistische experiment, dat de nazi-reactie van Adolf Hitler mede heeft getriggerd.

De Rijksdag, het Duitse parlement, was vanwege de straatgevechten in Berlijn begin 1919 uitgeweken naar Weimar. Daar, in de stad van de beroemde achttiende-eeuwse schrijvers Goethe en Schiller, besloot men een nieuwe grondwet op te stellen. Op papier was de Weimarrepubliek een van de meest democratische naties in de wereld geworden.

De realiteit van Weimar viel helaas tegen. Het Duitse Rijk werd geregeerd door zwakke coalitieregeringen, die niet over een meerderheid in de Rijksdag beschikten. Veel macht had daarom de Rijkspresident. Vanaf 1925 was dit de conservatieve veldmaarschalk Paul von Hindenburg. De president kon een beroep doen op de noodtoestand (artikel 48 uit de grondwet van Weimar), om op deze manier het parlement buitenspel te zetten. Vanaf 1930 gebeurde dit steeds vaker. De democratie kwam in 1933 met de machtsovername van Hitler niet plotseling ten einde. In de voorafgaande jaren was Duitsland steeds autoritairder geworden.

Dat er geen stabiele democratie kon ontstaan kwam ook door de animositeit tussen communisten en sociaaldemocraten. Dat Friedrich Ebert en Gustav Noske de Spartacusopstand hadden neergeslagen met behulp van de rechtse vrijkorpsen, werd de sociaaldemocraten nooit vergeven.

Rosa Luxemburg was mede door haar vroegtijdige en gewelddadige dood een martelaar voor de goede zaak geworden, voor communisten maar ook voor andere linkse mensen. Omdat Luxemburg zich ook gekeerd had tegen de totalitaire staat, was ze ook voor linkse tegenstanders van het communisme een acceptabel icoon. In Duitsland probeert de linkse partij Die Linke de erfenis van Luxemburg te annexeren, in Nederland lopen met name de Internationale Socialisten, een radicale linkse actiegroep, met haar weg.

Maar is deze verering wel terecht? De Duitse historica Christina Morina, auteur van het boek Die Erfindung des Marxismus, vindt van niet. In gesprek met Josta van Bockxmeer van het Duitslandinstituut vertelde ze vorig jaar: ‘Het overheersende beeld van haar (Rosa Luxemburg, red.) als empathische persoon die zich inzet voor de onderdrukten, heeft ook een andere kant. Het ging haar vooral om haar eigen invloed, om macht. (…) Ze was niet alleen bereid zichzelf op te offeren, maar ging er ook van uit dat geweld noodzakelijk was voor de revolutie. Net als Lenin in Rusland was ze bereid het bewind omver te werpen en daarvoor bloedvergieten te accepteren.’ Als voorbeeld noemde Morina de opmerking die Luxemburg maakte tegen de vakbondsman (en latere nazi) August Winnig – dat ze hem misschien zou laten fusilleren omdat hij zich verzette tegen de revolutie.

Op 8 maart organiseert het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam een lezing over ‘hoop en verandering’ in het werk van Rosa Luxemburg en Hannah Arendt. Zie www.amormundi.nl voor meer informatie.

‘Bezig zijn met iets puurs van granen en water alleen’

0
Zo belangrijk als de haven is voor Rotterdam, zo cruciaal was ooit de jenever voor Schiedam. De sterke drank maakte het stadje in de achttiende eeuw wereldberoemd, maar ook roetzwart van de rook. De Kanttekening trok naar Schiedam om te kijken wat er nog over is van dit roemrijke verleden.

Wie zoekt naar het jeneververleden van Schiedam, komt al snel uit bij het Jenevermuseum aan de Lange Haven. Gezeteld in de oude distilleerderij De Locomotief biedt het museum een mooie mix van informatie en interactie. Zo mogen bezoekers zelf een fles jenever bottelen op ambachtelijke en handmatige wijze. Pronkstuk is de historische branderij die niet zou misstaan in een Charles Dickens-film. Het museum maakt hier zelf nog altijd zo’n tweeduizend liter moutwijnjenever op oer-Hollandse wijze onder de naam Old Schiedam. Dit houdt onder andere in dat er geen industriële blanke alcohol wordt gebruikt. Rutger Vismans is als stoker in opleiding medeverantwoordelijk voor het productieproces. Zelf kwam hij in Bierhuis De Klomp te Delft voor het eerst echt in aanraking met jenever. ‘Ik had eerst hetzelfde idee als veel mensen, dat jenever een oudelullendrankje is voor je opa.’ Het glaasje sterke drank smaakte naar meer en al snel had Vismans een bescheiden collectie in huis. Het idee om zelf te gaan stoken kwam een paar jaar later toen Vismans zich realiseerde dat een leven als commercieel ingenieur hem niet gelukkig zou maken. Aangemoedigd door zijn vriendin ging hij op zoek naar een baan als passie. Al snel ging de blik richting de drankkast met dertig verschillende flessen jenever en de droom van een eigen stokerij was gekiemd. ‘Het stoken van jenever is bezig zijn met iets puurs van granen en water alleen’, verklaart hij nuchter.

In tegenstelling tot wat sommige mensen denken, drinkt Vismans als stoker niet meer sterke drank dan vroeger. Op zijn handen rekent hij uit dat hij gisteren twee glaasjes heeft gedronken en daarvoor een hele week niet. Volgens Vismans is er ook een groot verschil tussen jenever zuipen en jenever drinken. ‘Dat eerste is zo snel mogelijk drank naar binnen klokken en gaan. Dat tweede gaat om een goede ambiance waarbij je de tijd neemt voor een glas.’ Ook tijdens de rondleiding blijkt hoe gepassioneerd Vismans is over het ambachtelijk stoken van oude jenever. Smakelijk vertelt hij over het beslag dat zelf gemaakt wordt en hoe rogge zorgt voor een mooie combi van appeltjes en rozijn. Grote namen binnen de distilleerwereld passeren de revue, zoals Silvius de Boeve, die ontdekte hoe je ingrediënten kunt scheiden tijdens het stoken en hoe je die later weer bij elkaar voegt. Het verhaal van de jenever ontpopt zich ook al snel als het levensrelaas van Schiedam zelf en eigenlijk dat van heel Nederland. Een kleine en compacte gemeenschap die zichzelf uit een moerasdelta worstelt middels handel en nijverheid. ‘Jenever mag ook alleen in Nederland, België en een paar plekken in Duitsland en Frankrijk gemaakt worden’, laat Vismans zich halverwege het gesprek ontvallen. In zijn stem klinkt de trots door van een ambachtsman die waarde hecht aan kwaliteit en traditie. Het is een faam die ook in de rest van de stad gevoeld wordt. Niet voor niets wordt het museum ook financieel gekoesterd door de laatste grote distilleerders van Schiedam. Zo is het terrein waar het museum zich op bevindt in handen van destilleerderij Kuijpers. Op de zolder van het museum leren we dat spreekwoorden als ‘De maat is vol’ en ‘Aan de strijkstok blijven hangen’ ook een band hebben met jenever. Ze komen uit dezelfde tijd dat zakkenwassers en zakkenvullers nog dagarbeiders waren en geen scheldwoorden. Al dat graan waar de jenever mee werd gestookt, moest immers met de hand vanuit de schepen naar de distilleerderij worden verscheept.

De Schiedamse jenever wekte ook al snel de interesse van de buitenwereld, waar de drank vele spin-offs kreeg. Zo zijn bijna alle cocktails volgens Vismans ooit begonnen met jenever als basis. Ook in het Verenigd Koninkrijk werd de drank een succes. ‘Engelse soldaten kregen voordat ze het strijdveld opgingen een borrel, dat was jenever. Dutch Courage noemden ze dat’, vertelt Vismans. De kwaliteit van de drank ging aan de overkant van het kanaal gaandeweg wel achteruit. Zo werd er op een gegeven moment steeds meer jeneverbes aan het brouwsel toegevoegd om de slechte kwaliteit van de moutwijn te verdoezelen. ‘Later is dat proces verfijnd tot wat nu gin is’, weet Vismans. Grappig genoeg zorgt de toenemende populariteit van gin ook voor een hernieuwde interesse in jenever. Met een afzet van 12.4 miljoen liter was jenever altijd al de meest populaire drank van Nederland, maar dat is vooral de jonge jenever. Kenners zweren daarentegen meer bij oude jenever die veel kruidiger smaakt, maar dus een stuk minder verkocht wordt. Het verschil tussen deze twee heeft overigens niets met leeftijd te maken, maar met de hoeveelheid moutwijn. Minder dan vijftien procent maakt jenever jong en meer dan vijftien procent oud. Daarnaast is er ook korenwijn die op zijn minst eenenvijftig procent moutwijn bevat. ‘Distilleerderijen Ketel1 en Hooghout zijn steeds meer bezig met jonge jenever voor cocktails. Oude jenever is meer het domein van kleine stokerijen’, verklaart Vismans, die zelf ook een oude jenever op de markt hoopt te brengen.

Rutger Vismans

Na al deze informatie is het tijd om de Schiedamse jenever eens zelf te testen. Een paar stappen van het museum vandaan bevindt zich al eenentwintig jaar de Jeneverie ‘t Spul van Rob van Klaarwater. Het café is niet alleen de thuishaven van jeneverproeverij De Drie Glaasjes, maar ook de expositieruimte van een hoop jeneverprullaria. Op de vraag waarom hij een café is begonnen dat draait om jenever hoeft Van Klaarwater niet lang na te denken. ‘Absoluut de geschiedenis die eraan hangt en de grote hoeveelheid ambachtelijke kennis. Je hebt het over tradities van honderden jaren met uiteenlopende smaken.’ Al snel heeft Van Klaarwater een rij jenevers ingeschonken van verschillende distilleerderijen in de buurt. Voor een leek zijn de verschillende smaken moeilijk te onderscheiden, al maakt het enthousiasme en de uitleg van Van Klaarwater veel goed. Volgens de café-eigenaar zorgde de jenever ervoor dat Schiedam wel drie gouden eeuwen heeft gekend in  plaats van één. Het hoogtepunt lag hierbij volgens hem rond 1880, toen de stad zo’n vierhonderd branderijen kende. In die tijd kwam ongeveer tachtig procent van alle gedistilleerde drank uit Nederland. Dat deze nijverheid in Schiedam gepaard ging met een hoop rook en roet, nam de stad op de koop toe. ‘Mensen stikten hier misschien wel van de rook, maar ze gingen niet dood van de honger’, vertelt Van Klaarwater olijk. Volgens sommigen kreeg de stad hierdoor de naam ‘Zwart Nazareth’, anderen beweren dat het zwart symbool stond voor de verdorde ziel van de Schiedammers zelf. Vandaag de dag zijn in sommige Schiedamse stegen de roetvlekken nog altijd zichtbaar, maar van een verdorde ziel is daarentegen geen sprake meer. Van Klaarwater merkt dit vooral aan de grote hoeveelheid import uit Rotterdam. ‘En Rotterdammers zijn soms net Amsterdammers, te bang om de eigen stad te verlaten.’

De jenever in Schiedam heeft echter niet alleen maar glorietijden gekend. Vooral de Duitse bezetting zorgde voor een slechtere kwaliteit. ‘Door de wereldoorlog kreeg jenever een slechte naam. Men maakte alleen nog maar jonge jenever, omdat men de granen nodig had om te eten.’ Hierdoor kwamen er veel jenevers op de markt waar nauwelijks nog moutwijn inzat. Vanaf die tijd wordt er onderscheid gemaakt tussen oude en jonge jenever. Volgens Van Klaarwater zorgde dit er ook voor dat de jenever de reputatie kreeg als drank voor het plebs. ‘Ik haat de associatie tussen jenever en alcoholisme. Dat is in de jaren twintig ontstaan, toen we niet meer exporteerden’, vertelt de bareigenaar, die net als Vismans zweert bij nippen in plaats van achterover gooien. In de jaren zeventig kwam er een einde aan de zoektocht naar de laagste bodemprijzen en gingen distilleerders zich weer richten op kwaliteit.

‘t Spul

Na een aantal jenevers te hebben geproefd en de verhalen die daarbij horen, neemt Van Klaarwater ons mee naar een ruimte achterin de kroeg. Hier staan nog meer jeneverattributen, die nog maar eens duidelijk maken hoe belangrijk jenever was voor de stad. Dat Schiedam hierbij ook vaak de grotere broer ten oosten voorbijstreefde, bewijst een oude jeneverfles van een destilleerderij in ‘Rotjeknor’. ‘Rotterdam near Schiedam’ staat er op het etiket. Net als Champagne en Cognac blijkt dat Schiedam vroeger een eigen merknaam was die geen verdere beschrijving nodig had. Oftewel, je bestelde een Schiedammer, geen jenever, volgens Van Klaarwater een merkrecht dat Nederland heeft verkwanseld aan de Fransen. ‘Ze zeiden: wij maken ook jenever, jullie gaan niet deponeren en dan noemen wij jullie voortaan altijd het tweede kaasland ter wereld.’ Dat jenever al vrij vroeg overal te vinden was op de wereld, bewijzen ook de kleine minikruikjes waarmee zeemannen van de VOC voor een gedeelte werden uitbetaald. Ook zijn er foto’s te zien uit Afrika waar hele bouwwerken op staan, gemaakt van jeneverflessen voor voodoo-rituelen. ‘We kwamen dan in Ghana aan met schepen om slaven te kopen en dat werd dan beklonken met jenever’, verklaart Van Klaarwater. Ook zouden Nederlandse zeevaarders volgens hem minder vaak malaria krijgen vanwege de kinabast in de jenever. Na nog een aantal glazen wordt niet alleen de ambiance steeds groter en fabelachtiger, maar ook de verhalen zelf. Gelukkig maakt dat, zittend aan de bar van Jeneverie ’t Spul, allemaal niet uit. Zowel in mythe als in realiteit is Schiedam overduidelijk onlosmakelijk verbonden met de jenever – en daar mogen ze best een beetje trots op zijn.

#Firstchemo

0

Hashtags zijn al jaren niet meer weg te denken uit ons digitale domein. Je kunt het zo gek niet bedenken of er bestaat een hashtag (#) voor. #Couplegoals is een veelgebruikt onderschrift bij foto’s van dolverliefde en superknappe stelletjes op Instagram. Net zo bekend is #fitgirl. De afgetrainde vrouwen die deze slogan gebruiken, beschikken over de bijzondere gave om geen druppel zweet te verliezen tijdens hun afbeulsessies in de sportschool.

Sommige ‘heksjessymbolen’ dragen een maatschappijkritische boodschap uit: momenteel is #Januhairy trending op Twitter. Vrouwen die meedoen aan deze actie stoppen een hele maand met het scheren van hun lichaamshaar en delen foto’s van hun behaarde oksels en benen met de wereld. Dit doen zij om aandacht te vragen voor het – in hun ogen – doorgeschoten schoonheidsideaal, waarbij vrouwenlichamen zo kaal mogelijk moeten zijn.

Andere hashtags zijn simpelweg onverklaarbaar. #Fallingstars2018 is daarvan een goed voorbeeld. Hierbij drapeerden sterren zich vorig jaar vol overgave op de grond, alsof ze ter plekke waren doodgevallen. Maar wél op een zeer glamoureuze locatie, zoals luxe jets, jachten, privétennisbanen en exotische stranden.

Een week geleden zag ik een hashtag voorbijkomen die me ontzettend raakte: #firstchemo. Honderden foto’s van overwegend jonge mensen staarden me aan vanaf mijn beeldscherm. In hun arm zat een infuus geprikt, ernaast een paal met zakken vol medicijnen. Mijn eerste reactie was blij verrast. Eindelijk eens een tegenreactie op de jubelende posts waarin iedereen uitsluitend de positieve kanten van het leven benadrukt. Maar er klopte iets niet aan deze foto’s. De meeste kankerpatiënten lachten breed, zoals dat hoort bij een selfie. Bovendien werden veel van deze beelden ook vergezeld van teksten als #positivethinking, #chemogivesmesuperpowers, #keepsmiling, #blessed, #fightlikeawarrior of #staystrongandsurvive.

Op de een of andere manier maakte dit me woedend. Waarom moest zelfs een onderwerp als kanker positief worden benaderd? Mijn vader heeft net een halfjaar chemotherapie achter de rug en geloof me, tijdens de eerste kuur stond het huilen hem nader dan het lachen. Ook tegen hem zei men dat hij positief moest blijven denken, maar hoe doe je dat als je tegelijkertijd moet kotsen en diarree hebt?  En waarom heeft iedereen het over ‘sterk blijven’ zodat je kanker kunt ‘overwinnen’? Impliceert dat niet indirect dat je zwak bent wanneer de ziekte te heftig wordt en je het niet meer aankunt? Als deze patiënten echt zo eerlijk wilden zijn over hun kwetsbaarheden, waarom postten ze dan geen foto’s van emmers vol kots, benauwdheidsaanvallen en aderen die zo gebutst waren van alle prikken dat er geen infuus meer kon worden ingebracht?

Later begreep ik dat dergelijke foto’s en de bijbehorende hashtags worden gebruikt als bezweringen. Wat me opviel was dat angst in de ogen van de (voornamelijk) vrouwelijke patiënten op de selfies niet kon worden gemaskeerd door knalroze lippenstift, een tandpastareclame-smile en een opgestoken duim. Als naaste van een kankerpatiënt maak ik de hoop en de wanhoop die zich steeds afwisselen van dichtbij mee, iedere dag opnieuw. Misschien helpen deze selfies en positieve slogans mensen die voor hun leven vrezen om weer een dag door te komen, om de infusen vol gif in hun lichaam te verdragen, om het gevoel van controle te krijgen over een situatie die per definitie oncontroleerbaar is.

Dus wie ben ik om over hen te oordelen?

De favoriete imam van extreemrechts

0
‘Tawhidi genereert een platform. Dat is nodig als basis om aandacht te vragen voor je ideeën, maar de islam hervormen doet hij niet. Hij zorgt met zijn controversiële ideeën juist voor polarisatie.’

Wie actief is op Twitter heeft zijn naam vast wel een keer voorbij zien komen afgelopen jaar. Mohammad Tawhidi, die zichzelf de ‘Imam of Peace’ noemt, roept hevige reacties op. Zijn fans zien in de Australische geestelijke een hervormer die afstand durft te nemen van islamitisch geïnspireerd terrorisme en kritiek heeft op misstanden binnen de islam. Zijn tegenstanders daarentegen beschouwen Tawhidi als een bondgenoot van extreemrechts, die als doel heeft om de islam zo zwart mogelijk te maken. Wie is Mohammad Tawhidi? Waarom is hij zo controversieel? Wat vinden Nederlandse socialemediagebruikers van hem? En is Tawhidi een bruggenbouwer of juist iemand die mensen tegen elkaar opzet?

Controversiële celebrity

Over zijn leven is niet heel veel bekend. Mohammad Tawhidi werd in 1982 of 1983 geboren in de stad Qom in Iran en emigreerde op zijn twaalfde naar Australië. In 2009 vertrok hij weer naar Iran om daar islamitische theologie te studeren. Hij keerde daarna terug naar Australië en werd in 2016-2017 een celebrity, dankzij enkele geruchtmakende optredens die veel media-aandacht genereerden. Tijdens zijn optredens is Tawhidi als een traditionele sjiitische imam gekleed, met een tulband en een zwarte mantel. Deze kleding geeft hem in de ogen van buitenstaanders een zeker gezag. Tawhidi’s Islamic Association of South Australia, gevestigd in Adelaide, is pas in 2016 opgezet. Het is volstrekt onduidelijk welke mensen nog meer aan deze groep verbonden zijn. De stichting moet niet worden verward met de Islamic Society of South Australia, die sinds 1955 actief is in Adelaide. Critici denken daarom dat Tawhidi’s associatie slechts op papier bestaat en Tawhidi geen moskeegangers vertegenwoordigt.

In maart 2016 zorgde Tawhidi voor veel ophef, toen een Australische man op borgtocht werd vrijgelaten nadat hij naar verluidt een islamitische vrouw had aangevallen door haar hoofddoek proberen af te rukken. In reactie hierop verklaarde Tawhidi dat als de overheid zou blijven falen haar islamitische burgers te beschermen, deze burgers in de toekomst het recht misschien in eigen handen zouden nemen. Critici zagen hierin een bedreiging, iets wat Tawhidi vervolgens stellig ontkende. De rel had Tawhidi op de kaart gezet.

De grote doorbraak kwam in februari 2017, toen Tawhidi in het televisieprogramma Today Tonight suggereerde dat islamitische extremisten in Australië een kalifaat wilden oprichten en bovendien hoopten op hoge islamitische geboortecijfers, zodat er steeds meer moslims zouden komen. In diezelfde maand verdedigde Tawhidi een christelijke ex-politicus uit Indonesië, die van blasfemie werd beschuldigd. Tawhidi verklaarde bovendien dat niet-moslims in een islamitische samenleving ook leidinggevende posities mochten bekleden. Omdat hij voor deze christelijke ex-politicus was opgekomen zou Tawhidi – aldus hemzelf – doodsbedreigingen hebben ontvangen. In mei 2017 ten slotte verscheen Tawhidi in het Australische televisieprogramma Sunrise, waar hij beweerde dat jonge moslims gepusht werden om terroristische aanslagen te plegen en dat zij geloofden dat zij daardoor in het paradijs zouden komen.

Mohammad Tawhidi was een Bekende Australiër geworden, de lieveling van rechtse media. Nu was de wereld aan de beurt. Bekende islamcritici als de atheïstische intellectueel Sam Harris en Ayaan Hirsi Ali omarmden Tawhidi als één der hunnen. Tawhidi zou een moslim zijn die de islam wilde hervormen en bij de tijd brengen. En daarvoor was het nodig om islamitisch fundamentalisme en islamitisch geïnspireerd terrorisme hard te bekritiseren. Want ‘gematigde moslims’ durven dit niet en spelen daarmee de fundamentalisten in de kaart, zo was het idee.

‘Waar is de verontwaardiging?’

Ook op Twitter begon Tawhidi zich te roeren. Dit medium leent zich perfect voor korte, vaak weinig genuanceerde statements. Tawhidi, die twittert onder de naam @theimamofpeace en nu meer dan driehonderdduizend volgers heeft, houdt zich vooral bezig met de multiculturele samenleving, de vluchtelingencrisis en, natuurlijk, de islam. Zijn tweets zijn ongepolijst van toon en roepen dikwijls emotionele reacties op. Zo twitterde Tawhidi op 26 juli 2018: ‘Multiculturalism is supposed to mean A remains A, and B remains B. Both A and B live in peace based on common values. However, when A wants to convert B and B refuses to live like A, B is then raped and or killed. This sounds like what’s happening in your country, doesn’t it?’ (Vertaling: ‘Multiculturalisme veronderstelt dat A A moet blijven en B B. A en B leven samen in vrede die gebaseerd is op dezelfde waarden. Echter, als A B wil bekeren en B niet zo wil leven als A, dan wordt B verkracht en/of vermoord. Dit klinkt als wat er plaatsvindt in jullie land, nietwaar?’) Ook beweerde Tawhidi dat er zich onder de vluchtelingen nauwelijks vrouwen en kinderen bevonden, het waren vooral mannen die ons (you schreef Tawhidi, hij spreekt tot de blanke Australiërs/westerlingen) hoe dan ook willen vermoorden. Daarnaast verdedigde Tawhidi de moslimban van Donald Trump met de volgende woorden: ‘Let’s assume there really was a Muslim Ban, I don’t understand our Muslim outrage. Most Jewish people are banned from entering 16 Muslim countries. Where’s the outrage for them? Or are Muslim testicles made out of gold that we keep expecting special treatment wherever we go?’ (‘Stel, er was echt een moslimban, ik begrijp onze islamitische verontwaardiging niet. De meeste Joden mogen zestien moslimlanden niet in. Waar is de verontwaardiging van hun kant? Of zijn moslimtestikels van goud gemaakt, dat we een voorkeursbehandeling verwachten overal waar we naartoe gaan?’)

Ondertussen hield Tawhidi de aandacht van de media vast met nieuwe meningen en acties. Hij beweerde onder meer dat Australië tijdelijk moslimmigratie vanuit het Midden-Oosten moest verbieden, dat Palestina een Joods gebied moest zijn omdat Jezus een profeet was die voor de Israëlieten was gekomen en dat islamitische extremisten heel normaal zijn als je ze vergelijkt met transgenders die zich in een seksueel rollenspel voordoen als hond. Voor veel ophef zorgde Tawhidi’s protest tegen de halalcertificaten. Volgens hem waren zulke certificaten onzin, wat hij onderstreepte door een YouTube-filmpje te maken waarop te zien is dat hij een reep chocolade eet waarop geen halalstempel staat. Daarnaast zou Tawhidi zijn bedreigd. Nadat hij het pleidooi van Ayaan Hirsi Ali steunde om islamitische scholen te sluiten, werd Tawhidi naar eigen zeggen door de politie geëscorteerd naar een onderduikadres om beschermd te worden tegen de toorn van extremistische moslims. Een woordvoerder van de politie vertelde aan de krant The Australian echter dat zo’n incident toen niet heeft plaatsgevonden.

Tawhidi is dankzij zijn ongezouten opinies de favoriete islamitische geestelijke geworden van uiterst rechts. Hij ziet eruit als een vrome moslim die verstand heeft van zaken, maar bevestigt ondertussen alle anti-islamitische angsten en vooroordelen. De omstreden Britse activist Tommy Robinson zei in een YouTube-interview tegen Tawhidi dat hij de eerste imam is die zegt wat er gezegd moet worden. Ook Brigitte Gabriel van de anti-islamitische actiegroep ACT! for America en Paul Joseph Watson, de tweede man van nepnieuwssite Infowars, zijn fans van Tawhidi. En in Nederland wordt de boodschap van Tawhidi gepromoot door onder anderen Telegraaf-journalist Wierd Duk en Thierry Baudet van het Forum voor Democratie.

Geloofsbrieven

Behalve instemming roept Tawhidi ook veel weerstand op. Allereerst is er natuurlijk de inhoudelijke kritiek. Volgens de website Middle East Eye is hij een validator (bevestiger) van extreemrechts. Sommige critici menen dat Tawhidi een sjiitische extremist is. Volgens de Australische journaliste Chloe Patton wil Tawhidi een sektarische oorlog voeren tegen de soennitische islam. Als voorbeeld noemt ze het pleidooi van Tawhidi om de Sahieh al-Boekhari te verbieden, één van de belangrijkste hadith-teksten. Journalist Paul Barry beweert dat Tawhidi soennieten ‘de volgelingen van de alcoholistische, aanrandende kalief’ heeft genoemd. Tawhidi zegt zelf echter voor islamitische eenheid te zijn, onder andere in een artikel voor de linkse website Huffington Post.

Maar Tawhidi’s critici trekken ook zijn geloofsbrieven in twijfel. Zo zou Tawhidi helemaal geen imam zijn, omdat hij zijn studie in Iran niet zou hebben afgemaakt. Hoe zit dat? In 2009 vertrok Tawhidi naar zijn geboortestad Qom om daar aan de Al-Mustafa Universiteit islamitische theologie te studeren. Hij behaalde echter geen universitaire graad en omdat hij geen voortgang boekte met zijn studie, werd hij in maart 2012 van de opleiding verwijderd. Volgens de Al-Mustafa Universiteit, die hierover een brief schreef aan het Islamitisch Centrum in Sidney, had Tawhidi alleen de vooropleiding met succes afgerond; de propedeuse haalde hij niet. Dit was voor het Australische ABC News het bewijs dat de zelfbenoemde Imam of Peace een nepimam was, nieuws dat door Tawhidi’s tegenstanders natuurlijk met beide handen werd aangegrepen om hem onderuit te halen. Eerder was al bekend dat de Australian National Imams Council (ANIC) Tawhidi niet erkent als imam.

De kritiek was dermate ernstig dat Tawhidi een beroep deed op het Zuid-Australische Royal United Services Institute for Defence and Security Studies (RUSI), dat een onderzoek instelde. Dit onderzoek bestond uit twee telefoongesprekken, één met sayyid Mohammad Mahdi Tabatabai en één met sjeik Mahdi Ma’ash. Zij beweerden dat Tawhidi wel gekwalificeerd was als imam. Hij zou aan het Islamitisch Seminarie in Qom en in de Iraakse stad Karbala hebben gestudeerd en een eminente en erudiete geleerde zijn. Critici, waaronder de Australische journalist C.J. Werleman, hebben echter grote vraagtekens bij deze verklaring. Tabatabai (niet te verwarren met Sayyed Mehdi Tabatabaei Shirazi, een in 2018 overleden Iraans parlementslid) is volgens Werleman een nobody, sjeik Mahdi Ma’ash is een persoonlijke vriend van Tawhidi en derhalve dus niet neutraal. Daarnaast is er geen bewijs van een diploma of iets dergelijks. Op de website van Tawhidi staan echter wel foto’s waarop te zien is dat Tawhidi door ayatollah Sadiq Shirazi gekroond wordt met een tulband, wat het bewijs zou zijn dat hij echt een geestelijke is.

Op Twitter reageerde Tawhidi ook op de beschuldigingen dat hij extreemrechts in de kaart zou spelen, door openlijk afstand te nemen van extreemrechts. ‘If you’re following me because you think I’m ‘Right-Wing’, I kindly ask that you unfollow me. I am not Right or Left Wing. I’m Human-Wing. I care about justice and the establishment of peace. I love all equally. Thank you.’ (Vertaling: ‘Als je mij volgt omdat je denkt dat ik rechts ben, dan moet ik je vriendelijk vragen mij te ontvolgen. Ik ben niet links of rechts. Ik ben voor menselijkheid. Ik geef om rechtvaardigheid en het stichten van vrede. Ik hou van iedereen hetzelfde. Dankjewel.’) De niet-extreemrechtse fans van Tawhidi zien hierin het bewijs dat hij helemaal geen bondgenoot van racisten en vreemdelingenhaters is. Tegenstanders blijven echter sceptisch.

Nederlandse reacties

In Nederland is Tawhidi vooral bekend onder socialemediagebruikers. Rechtse socialemediagebruikers zijn overwegend positief. Kenny Rojas*: ‘Hij is voor mij een rolmodel voor liberale moslims. Laat geen kans onbenut om zich te distantiëren van achtergestelde denkpatronen binnen zijn eigen religie.’ Cinderelle Coumans: ‘De moderne/liberale/hervormde islam bestaat niet. De enige moslim die zich hardop uitspreekt als voorstander van hervorming, is deze Tawhidi.’ Rogier Kahlmann: ‘De moslims die ik ken vinden hem een nepperd. Ik mag hem wel. Hij wil hervorming.’ Shashi Roopram, actief voor Groep de Mos/Hart voor Den Haag, noemt Tawhidi zelfs een held: ‘Hij durft zelfkritisch te zijn door het sentiment rondom immigratie/islamisme te erkennen en te onderstrepen zonder afbreuk te doen aan zijn eigen religieuze/etnische identiteit.’

Nederlandse moslims op sociale media zijn zeer kritisch over de sjiitische geestelijke. Shabir Burhani (beter bekend als Maiwand al-Afghani) noemt Tawhidi een charlatan, Boubker Chanhih vindt hem een sjiitische fundamentalist en Marrit Anne Hoomoedt beschouwt de sjiitische geestelijke als een useful idiot (nuttige idioot) van extreemrechts die moslims zwart maakt. Ook linkse socialemediagebruikers hebben zo hun twijfels over Tawhidi. Zo schrijft Franka Hummels: ‘Hij zet zich af tegen alle andere moslims en zet hen weg als vrouwenhaters en terroristen en mensen die niet zelf denken. Met dit absolute onderscheid brengt hij geen nuance aan, maar schept hij juist een extra zwart-wit beeld van het geloof waar hij zichzelf toe rekent. Hij is bovendien tegen vluchtelingen. En daarmee mist hij de barmhartigheid die officieel bij zijn geloof (en andere geloven) hoort.’

De links-rechts-tegenstelling is overigens minder zwart-wit dan je zou verwachten. Zo schrijft Fabian van Hal, voormalig hoofdbestuurslid van DWARS (GroenLinks-jongeren): ‘Zijn ideeën slaan soms door, maar wat ik bijzonder goed aan hem vind is dat hij zich als moslim uitspreekt tegen uitwassen van de Islam en als één van weinigen problemen binnen zijn religie erkent. Dat mogen meer moslims doen.’ Daarnaast zijn er ook islamcritici die Tawhidi niet vertrouwen omdat hij moslim is. Lea van Engelshoven stelt: ‘Misschien een geval van het zogenaamde ‘Taqiyya’. Dit behelst een toegestane gedragsregel uit de koran, die een moslim het fiat geeft te liegen en te bedriegen, alles wat nodig is, om het moslimgeloof te beschermen.’

Een Nederlandse islamdeskundige (naam bij de redactie bekend) vindt het fenomeen Tawhidi ten slotte maar lastig. Het valt hem op dat vooral (uiterst) rechtse mensen met hem weglopen. Onder moslims heeft Tawhidi helemaal geen aanhang en de moskee die hij vertegenwoordigt heeft nauwelijks leden. Ook is het discutabel dat Tawhidi een tulband draagt. ‘Bij het sjiisme mag je pas een tulband dragen als je je diploma’s hebt. Maar volgens een betrouwbare bron heeft Tawhidi maar drie maanden gestudeerd aan de universiteit in Qom.’ Een afvallige is Tawhidi volgens hem echter niet. ‘Dat kun je niet zomaar zeggen. Wel kun je Tawhidi omschrijven als iemand die de gemeenschap schade toebrengt. Tegenstanders noemen hem een charlatan, een clown. Dat extreemrechts met hem wegloopt komt omdat hij van binnenuit de islam bekritiseert. Hij is een inside informer, die de vooroordelen van de buitenwereld over de islam bevestigt.’ Maar wat is het motief van Tawhidi om de rol te spelen die hij speelt? Gaat het om aandacht? Gaat het om geld? Volgens de islamdeskundige is dat inderdaad een mogelijkheid. ‘Tawhidi genereert een platform. Dat is nodig als basis om aandacht te vragen voor je ideeën, maar de islam hervormen doet hij niet. Hij zorgt met zijn controversiële ideeën juist voor polarisatie.’

Op 20 oktober vorig jaar zou Tawhidi naar Nederland komen om samen met de controversiële Canadese ‘islamhervormer’ Tarek Fatah te spreken op een bijeenkomst van het Nederlands Burgerplatform (NBP). Moderator van deze discussie zou Metro- en GeenStijl-columnist Ebru Umar zijn. NBP-organisator Elisabeth Hunyadi was eerder betrokken bij stichting De Nederlandse Leeuw, die de in alt-rechtse kringen zeer populaire professor Jordan Peterson naar ons land haalde. De bijeenkomst werd echter op het laatste moment afgezegd. Het is de bedoeling dat Tawhidi dit jaar naar Nederland komt.

*Gefingeerd. Naam bij redactie bekend.

Wat je niet ziet

0

Tijd voor overdenking, tijd om de ‘balans op te maken’ hebben we op school eigenlijk nauwelijks. De tijd raast aan ons voorbij; je kent de kinderen net en dan hebben ze hun examen ineens gehaald. Toch is het einde van het jaar wel een moment waarop we even stilstaan. Traditiegetrouw sluiten we het jaar af met een klassenontbijt. Iedere leerling neemt iets mee wat hij/zij of de ouders hebben gemaakt. Dat eten we dan in een sfeervol verlichte klas (kaarsjes!) op. Het is een nogal onconventioneel ontbijt voor mij: kip en bami, rijst, couscous met cola en Fanta. Maar gezellig is het zeker. Een voordeel van zo’n ontbijt is dat je de rest van de dag niet meer hoeft te eten.

‘Jongens, ruimen jullie de borden even op, iedereen neemt wat van de restjes mee’, zei ik na het ontbijt. Osko snoof. ‘Meidenwerk’, zei hij minachtend. Nou, dan moet hij niet bij de meiden uit mijn klas zijn. ‘Nee, jij moet net zo goed opruimen’, riep Suraya. ‘Je hebt toch ook ontbeten?’ Een aantal jaar geleden was dat toch anders gegaan. Toen bestond ‘meidenwerk’ nog gewoon, maar die tijden zijn kennelijk voorbij. Kleine stapjes, maar we gaan vooruit.

Ik keek naar Suraya. Een kind dat voor zichzelf op kan komen, weet wat ze wil en zich niets laat zeggen. Assertief. Ik zie aan haar wat ze vindt en wat ze wil. Sommige kinderen zijn een open boek.

Drama queen Farida vraagt van alle kanten aandacht. Neemt haar boeken niet mee, maakt huiswerk niet, hangt liever op de gang in de techniekstraat rond, is ineens weg omdat ze iets bij haar mentor moet halen, enzovoort. Kort gezegd overtreedt ze voortdurend de regels, maar daar is volgens haar altijd een ‘reden’ voor. Iets zegt me dat die reden vooral ligt in het feit dat ze ervan geniet om licht manipulatief vooral heel erg te doen wat ze zelf wil. Ik had haar mededeling dat ze een afspraak had bij de dokter – voor de zoveelste keer afwezig – niet geaccepteerd en daar was haar zus het niet mee eens. Ik kreeg een mail. ‘Ik zou graag met u in gesprek willen gaan over hetgeen zich de afgelopen periode met Farida heeft voorgedaan.’ De mail las als een pleidooi in de rechtbank, zus lichtte alle ‘incidenten’ van de afgelopen tijd toe. Een juridische opleiding verraadt zich onmiddellijk. ‘Als zulke incidenten zich voordoen lijkt het mij ook goed om het gesprek aan te gaan en alle mogelijke verwarring, spanning en onduidelijkheden op te klaren en gezamenlijk duidelijke afspraken te maken voor in het vervolg.’

Nu is er voor het bespreken van ‘incidenten’ of andere zaken op school een ouderavond waarop ouders met docenten kunnen spreken. Daarom deelde ik de zus mee dat een gesprek tussentijds niet nodig was. Farida is slim, ze kan school met gemak halen. Haar werkhouding is fout en dat valt met geen oudergesprek weg te poetsen, vrees ik. Het resultaat is in ieder geval dat ze zich in mijn klas gedeisd houdt. Bij mijn collega’s – zo hoor ik – is dat niet altijd het geval.

Zo oorverdovend als Farida zich laat horen, zo stil is Gaby. Ze valt niet op, ze zegt niet veel, ze zit in de klas, onbewogen, vertrekt geen spier. Wat gaat er in haar om? Laatst werd er een tipje van de sluier opgelicht. Een Syrische leerling vertelde over haar tocht naar Nederland samen met haar broer. Een reis vol gevaar, waarbij ze van alles kwijt was geraakt, bedreigd en beroofd was. Na twee jaar was ze herenigd met haar ouders. Het greep de kinderen aan, er waren tranen. ‘Wat zitten jullie toch te janken’, zei Gaby ineens hard. Ze haalde haar schouders op en keek uit het raam.

De les erna nam ik haar even apart. ‘Je mag praten hoor’, zei ik. Geen enkel kind hoeft iets te zeggen als het dat niet wil. Maar soms lucht het op. Mijn vermoeden dat er heel wat te bepraten viel klopte. Op straat gezworven. Geen geld. Geen vader. Een nauwelijks voorstelbaar bestaan zonder basis. En niemand die het wist. Wie zou ze het ook vertellen?

Wat kon ik eraan toevoegen? Ze zat in de klas, ze klaagde niet, ze ging door. Ik zag haar weglopen in de gang, tas over de schouder, op weg naar het tijdelijke onderkomen waar zij en haar moeder zaten. ‘Over een week krijgen we een huis.’

De volgende les met Gaby leek er niets veranderd, maar na de les bleef ze even treuzelen. Alle leerlingen waren al weg. Gaby stond bij de deur. ‘Bedankt juf’, zei ze zonder me aan te kijken. En toen was ze alweer weg.

‘Ik ben ook maar import’

1
De Kanttekening toog naar de Gooise plaats Huizen en sprak er met oudere bewoners over integreren, tradities, normen en waarden en het ‘truttigheidsimago’ in vroegere tijden. ‘Met de hippietijd veranderde het allemaal, langzamerhand werd het allemaal wat vrijer. Alles wat vroeger normaal was, autoriteit en zo, werd afgebroken. Heerlijk.’

Het woord ‘integreren’ heeft misschien een wat beladen betekenis. Wie moet wanneer integreren en hoeveel moeite moet daarvoor worden gedaan? Moet er iets van eigenheid worden opgegeven? Is integreren alleen een kwestie voor mensen buiten Nederland of ook voor Nederlanders die binnen het land verhuizen? Op deze vragen verschillen de antwoorden. Het ligt er ook aan wie ze beantwoordt.

Tradities, normen en waarden vervagen en veranderen. Zo was het ruim zestig jaar geleden nog heel gewoon voor vrouwen om hun haren te bedekken wanneer ze hun buitendeur uitstapten; in de nog volle kerken moesten vrouwen een hoed dragen; gingen mensen in de Nederlandse dorpen op zondag bijvoorbeeld niet met het openbaar vervoer en liepen sommige mensen zelfs nog in klederdracht.

Trieneke (75), gepensioneerd onderwijzeres, vindt dat integreren van beide kanten moet komen. Zo moest ze zelf ook integreren toen zij ruim vijftig jaar geleden van haar geboortestad Leeuwarden naar het Gooise dorp Huizen vertrok. Daar droeg de oude generatie nog klederdracht en heerste er een dorpscultuurtje van ‘ons kent ons’. Trieneke voelde de noodzaak om zich aan te passen aan de lokale gebruiken, omdat ze er anders niet bij zou horen. Trieneke: ‘Ik ben ook maar import. Het was wennen, want hier had je bepaalde manieren van doen. Toch kon je wel gewoon je gang gaan. Soms werd je wel ergens lelijk op aangekeken – nou, niet lelijk, er werd gewoon geaccepteerd dat je anders was. Daar had je dus geen last van.’ Toen ze met haar toekomstige man Jan, een Huizenaar, verkering kreeg, kwam ze midden in de hechte gemeenschap en dat was echt wel een tijd waarin ze zich moest aanpassen. ‘Niet omdat het moest, maar omdat ik het wilde. Ik vond het vervelend dat, wanneer je bij elkaar was en er werd gepraat over bepaalde dingen in het dorp – wat er allemaal gebeurde en met wie – je dan nergens van afwist en onwetend bleef. Ik denk dat het heel belangrijk is dat je interesse hebt voor je omgeving, dat is ook leuk.’

Vooral op de zondag waren er volgens Trieneke bepaalde dingen die je niet deed, zo werkte je bijvoorbeeld niet op die dag. Maar daar had Trieneke ook geen behoefte aan. ‘Ik kwam uit een niet-kerkelijk gezin, maar op zondag werd er bij ons thuis in Leeuwarden ook niet gewerkt. Dat was toch wel op een andere manier, meer vrijblijvend. Het viel me hier in Huizen op dat het allemaal wat strikter was en dat de kerk veel meer invloed had op de gemeenschap. Mijn schoonmoeder zou op zondag bijvoorbeeld niet gaan afwassen. Er werd je eigenlijk echt rust gegeven.’

In het dorp hadden mensen een hechte band met elkaar en was het voor iedereen die daar niet geboren was veel lastiger om mee te komen, vertelt Trieneke. ‘Je moest echt zorgen dat je erbij hoorde. Je moest je de Huizense levensstijl eigen maken, je bemoeien met iedereen en weten met wie je te maken had. Je moest niet aan de kant gaan staan kijken. Zo was ik jaren secretaresse bij het kinderkoor. Op die manier leerde je veel families in het dorp kennen. Ook had ik natuurlijk mijn man Jan die veel wist. En nu zit ik bijvoorbeeld bij de Ouderenbond.’

Daarom denkt Trieneke dat een groot deel van integreren toch echt aan jezelf ligt. ‘Als je het niet wilt, dan gebeurt het niet. Mij was de taal natuurlijk wel bekend, maar als je niet uit Nederland komt en je blijft aan de buitenkant staan, dan kom je er nooit. Daarvan ben ik overtuigd. Buitenlanders zitten natuurlijk in eerste instantie al met de taal en dan nog de vreemde gebruiken die wij hebben.’ Integreren wordt volgens Trieneke moeilijk als je in je eigen bubbel blijft zitten. ‘Ik denk dat zo’n gemeenschap van buitenlanders elkaar in de gaten houdt. Ik denk dat dit integreren ook lastiger maakt. Ga maar eens kijken wanneer de school uitkomt, dan zie je toch vaak dat mensen met Marokkaanse en Turkse ouders elkaar opzoeken. En de Nederlanders zoeken de andere Nederlanders op, omdat ‘het andere’ onbekend is. Het is heel eng om buiten je paadje te gaan.’

Tradities

Volgens Trieneke waren er veel oude tradities toen ze in het dorp aankwam. ‘Er waren bepaalde gebruiken die we ons vandaag de dag niet meer voor kunnen stellen. Wanneer je naar de kerk ging, had je als dame altijd een hoed op, dat heb je tegenwoordig ook niet meer. En mannen deden in de kerk juist de petten af, maar dat had ook meer met etiquette te maken. Men fietste bijvoorbeeld ook niet op zondag en je gebruikte al helemaal de auto niet. Je had mensen die naar de Nieuwe Kerk gingen op de Ceintuurbaan en die woonden in Blaricum, een dorp verderop. Zij moesten dan komen lopen, want zondag ging je niet met het openbaar vervoer. Dat hoorde niet. Als de dominee van buiten het dorp kwam, arriveerde hij op zaterdag en vertrok hij op maandag, want op zondag werd niet gereisd.’

Trieneke gaat verder: ‘Ik ging pas later met Jan mee naar de kerk. Toen was ik hier al een tijdje. Ik was altijd een beetje aan het twijfelen of er nu wel iets was of niet.’ Sindsdien gaat ze elke zondag naar dezelfde kerk. ‘Ik ga altijd naar de Oude Kerk, midden in het dorp. Twee keer op zondag is er dienst. De kerk zit allang niet meer vol, vroeger wel, maar dat is met alles zo. Bij sommige van die nieuwe stromingen zit het wel vol, maar over het algemeen wordt het denk ik toch allemaal wat minder. Vroeger kende iedereen in het dorp elkaar, dus je had ook wel weinig mogelijkheden om uit de band te springen en niet te gaan.’

Vroeger was het allemaal wat duidelijker, volgens Trieneke. ‘Er waren bepaalde kledingvoorschriften. Met die kleding kon je ook zien of mensen getrouwd waren of ongetrouwd en of je boer of visser was. En als je in de rouw zat, droeg je een zwart schort, anders had je een schort met een ruitje voor je werk.’ Maar volgens Trieneke gebeurde er vroeger ook wel het een en ander. ‘Wanneer ik in Leeuwarden langs de gevangenis naar school fietste, zat deze altijd vol. Dus ondanks die sociale controle gebeurden er nog zat lelijke dingen.’

In de jaren vijftig was Nederland nog steeds een conservatieve maatschappij. Zo gingen veel vrouwen niet zonder hoed de straat op, lag bijna het hele publieke leven in de dorpen op zondag stil, was de privésfeer van thuis het domein van de vrouw en het publieke deel dat van de man. Volgens veel historici worden de jaren vijftig bestempeld als truttige jaren. Er zou volgens het Gronings Historisch Tijdschrift een consensusperiode hebben geheerst. ‘Na 1945 leefden de mensen voort in de geest van de jaren dertig – harmonie, sociaal contract, ordening, organisatie en eenheid golden als hoogste gemeenschapsdoelen.’ Ten onrechte, volgens historicus Hermann von der Dunk. ‘Tegelijkertijd signaleert men onder het zichtbare niveau van restauratie en continuïteit een streven naar vernieuwing en verandering, dat voortkwam uit onbehagen en eerst in de jaren zestig met ongekende heftigheid aan de oppervlakte komt. Van diverse zijden wordt gesuggereerd dat het herstel van na de Tweede Wereldoorlog in Nederland toch niet echt het oude terugbracht, omdat onderhuids te veel was veranderd.’ Volgens wetenschapper Anneke Ribberink kan dit ook gelden voor de sekseverhoudingen. ‘Aangezien vrouwen tijdens de oorlog de werkplekken van mannen in hadden genomen en, zelfs toen de mannen terugkwamen, er toch veel meer vrouwen bleven werken.’

Huizen, Oude Kerk

Man-vrouwverhoudingen

Renate (69), gepensioneerd arts uit Winschoten, weet nog goed dat haar moeder nooit de deur uit ging zonder haar haren te bedekken. ‘In de jaren vijftig tot zestig had mijn moeder een sjaaltje over haar hoofd, want dan was je gekleed en bleef je haar netjes. In die tijd hadden ook veel vrouwen krulspelden in hun haar en dat was ook een manier om die krulspelden te verbergen.’

De man-vrouwverhoudingen waren erg ongelijk. Gerrit (72), gepensioneerd journalist, uit Wageningen: ‘De vrouw stond financieel gezien onder curatele van de man. Als ze een stofzuiger of auto wilde kopen, dan moest de man meekomen, hij moest dat goedkeuren. Renate: ‘En wanneer je in de tram stond, werd er altijd tegen je aan gereden in Amsterdam. Tegen alle vrouwen. Dat kun je je nu niet meer voorstellen, dat gesis en gefluit overal. Mijn moeder zei op een gegeven moment ‘nu fluiten ze niet meer naar mij, maar naar jou’. Het was vaak ook nog een compliment.’

Gerrit: ‘Mijn moeder was een gescheiden vrouw met twee kinderen. Als mijn moeder aan bekenden vroeg of hun man een schilderijtje kon komen ophangen, dan moesten de kinderen mee om te zorgen dat er niet iets ergs gebeurde, dat ze geen bedreiging vormde voor het gezin.’

Renate: ‘Met de hippietijd veranderde dat allemaal, toen ging iedereen bloot lopen. Langzamerhand werd het allemaal wat vrijer. In de jaren vijftig was het allemaal heel burgerlijk en benauwd.’ Gerrit: ‘Alles wat vroeger normaal was, autoriteit en zo, werd afgebroken. Heerlijk.’

Renate: ‘Ik was lid van de vakbond. Wij noemden onszelf klapstoelen. Wanneer we nodig zijn, worden we uitgeklapt. Zijn we niet meer nodig, dan worden we weer ingeklapt. Het was tot aan 1970 normaal dat een gescheiden vrouw niet werkte of dat weduwen of gescheiden vrouwen gingen werken. Ze moesten wel. Als er een huwelijk was, stopten de meeste vrouwen met werken.’ Gerrit: ‘Het huwelijk was een geborgenheid, maar die geborgenheid had een prijs.’ Maar in de dorpen was het tempo wat langzamer. Zo was er nog wel een zekere mate van verzuiling toen Trieneke vijftig jaar geleden in Huizen kwam wonen. ‘Iedereen had zijn eigen afdeling. Je kocht spullen bij kerkgenoten, maar dat had je ook met families. Als er in de familie een bepaalde leverancier zat, dan durfde je toch niet bij een ander iets te kopen. Heel lang is dat zo gebleven, maar dat is nu allemaal weg, denk ik.’

Als je elkaar kent, gaat alles makkelijker, volgens Trieneke. ‘Ik denk dat het wel een verschil maakt. Als je weet wat een bepaald gebruik is, dan kun je je weer aanpassen. Mensen die hier komen, hebben ook bepaalde gebruiken en sommigen vinden dat wij ons daarbij moeten aanpassen. En ik denk dat het van beide kanten moet komen. Ik denk dat het wel moeilijk is. Bijvoorbeeld de hoofddoekjes van moslimvrouwen, daar zit ik niet mee, dat interesseert me niet. Nou ja, dat moet iedereen voor zichzelf weten. Als een katholieke priester een boordje om heeft, dan doet hij dat, dat is helemaal geen probleem. Daar hoef je de mens niet op aan te kijken. Wat ik wel eng vind is dat je bij een boerka alleen maar die ogen ziet, want dan weet je nooit wat erachter verborgen ligt.’ Volgens Trieneke dragen media wel bij aan die angst. ‘Er is natuurlijk wel wat gebeurd de afgelopen tijd, dat heeft toch wel invloed. Vroeger was het zo dat je alleen de nieuwtjes van je eigen dorp hoorde. Je wist niet wat er in het volgende dorp, bijvoorbeeld in Hilversum, aan de hand was. Tegenwoordig is het nieuws van de andere kant van de wereld in twee minuten bij je, daar kun je angstig van worden.’

Trieneke: ‘Er zijn er zat die aan mij gevraagd hebben, nu ik ouder ben, ‘waarom ga je niet terug naar Friesland?’ Ik zeg altijd ‘wat heb ik er te zoeken?’ Je ziet soms dat ouderen teruggaan naar hun geboortegrond, maar ze vinden niet meer wat er was. Je hebt alles achtergelaten. Ik heb hier nu wat opgebouwd en daar wil ik van genieten.’