14.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 777

Op 3 oktober 1795 stierf slavenleider Tula een wrede marteldood. Wie was hij?

3

Op 3 oktober 1795 werd Tula, de leider van de grote slavenopstand op Curaçao, op gruwelijke wijze geëxecuteerd. Net als de Surinaamse schrijver en verzetsstrijder Anton de Kom (1898-1945) is Tula bij het Nederlandse publiek nauwelijks bekend. Wie was Tula? En wat is zijn historische betekenis?

Over het leven van Tula voor de grote slavenopstand van 17 augustus 1795 is eigenlijk niet heel veel bekend. Waar en wanneer hij geboren was, is nergens overgeleverd gebleven. Wat we wel weten is dat hij en zijn ouders als slaaf te werk waren gesteld op de Curaçaose plantage Kenepa, eigendom van de Nederlander Caspar Lodewijk Van Uytrecht. Met ongeveer vijftig andere mannen en vrouwen moest hij hard werken onder erbarmelijke omstandigheden.

Hoewel de gronden op Curaçao plantages werden genoemd, groeiden er geen gewassen zoals suiker en tabak, de gebruikelijke gewassen op de andere Caraïbische eilanden. Vanwege de droogte konden hier alleen voedingsmiddelen zoals Turkse tarwe en vruchten als mango, limoen, en sinaasappel worden geteeld. Daarnaast deden plantages aan veeteelt, voor de zuivel, het vlees en de huiden. Plantages telden maximaal vierhonderd slaven. Zulke grote slavenpopulaties waren nodig om het zout uit de zoutpannen te vergaren en de andere werkzaamheden op de plantage te verrichten. Maar wat maakte de Nederlandse plantages op Curaçao eigenlijk zo beroerd?

In de jaren voor 1795 was de onvrede op de plantages in Curaçao zodanig aangezwollen dat er een opstand in de lucht hing. De leef- en werkomstandigheden voor slaven waren abominabel en straffen zonder aanleiding waren schering en inslag. Bovendien was er voor de slaven maar weinig voedsel en het voedsel dat er was, was van slechte kwaliteit. Slaven op Curaçao moesten sinds kort ook op zondag werken en met het weinige geld dat ze daarmee verdienden moesten ze hun eigen levensmiddelen kopen. Uiteraard bij de eigenaar van de plantage, die daarvoor een hoge prijs rekende.

Dit waren omstandigheden die, zelfs binnen het repressieve, inhumane plantagesysteem, ingingen tegen het slavenreglement. Een plantagehouder had immers altijd nog de plicht om de mensen te voeden die hij gratis voor hem liet werken. De slavenopstanden in de Franse koloniën in het Caraïbische gebied vanaf 1791 hebben het vrijheidsvuur bij Tula en de zijnen aangestoken. Tula kreeg niet voor niets de bijnaam ‘Rigaud’, naar André Rigaud, de leider van de slavenopstand op het door de Fransen bestuurde Haïti.

Fragment uit de film: Tula, the revolt (Foto: YouTube)

Paniek in Willemstad

Als de Franse Revolutie met de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap in de jaren na 1792 over Europa uitwaaiert – en uiteindelijk ook op de punten van Franse bajonetten onze contreien bereikt, wordt De Republiek der Zeven Verenigde Nederland in 1795 omgedoopt tot de Bataafse Republiek. De Bataafse Republiek was een satellietstaat van Frankrijk, dat in 1794 de slavernij had afgeschaft. Tula grijpt dit momentum aan om de al bestaande onvrede te concretiseren en eist dat de slaven worden vrijgelaten.

Samen met een kleine groep vrienden en vertrouwelingen die kwamen van plantages uit de omgeving – Bastiaan Carpata en Pedro Wacao zijn de namen die we nu nog kennen – organiseert Tula bijeenkomsten. Binnen een paar dagen wordt een klein leger gevormd dat bereid is om te vechten voor vrijheid en een menswaardig bestaan.

Het is 17 augustus 1795 wanneer Tula besluit om te stoppen met werken. Met een groep van bijna vijftig man stapt hij af op plantage-eigenaar Caspar Lodewijk Van Uytrecht, om bij hem te pleiten voor hun vrijheid. Van Uytrecht verwijst Tula en de zijnen door naar de gouverneur in Willemstad, die zetelt in Fort Amsterdam.

‘Wij willen niemand kwaad doen, maar wij willen vrijheid’

Op hun tocht daarnaartoe komen de opstandelingen langs verschillende plantages op het eiland: Lagun, Santa Cruz, Porto Marie, San Nicolas, Santa Martha en San Juan. Steeds meer slaven sluiten zich aan bij de protesterende groep mannen. Ook bevrijden Tula en zijn vrienden slaven die gevangen zaten. Uiteindelijk zwelt de groep aan tot ongeveer tweeduizend man.

Ondertussen zit de Koloniale Raad met de handen in het haar. Met het vertrek van Tula uit Kenepa had Van Uytrecht zijn eigen zoon te paard naar gouverneur De Veer in Willemstad gestuurd, met een briefje waarin hij waarschuwde voor een mogelijke slavenopstand.

Diezelfde avond nog houdt de Koloniale Raad een spoedbespreking. Naast het reguliere garnizoen worden alle vrije zwarte militairen en mulatten opgeroepen om de hele nacht te patrouilleren rondom Willemstad, zo bang was het koloniale bewind voor Tula en zijn mannen. Commandant Wierts van het marineschip Medea, dat in de haven aangemeerd ligt, wordt gevraagd om Fort Amsterdam en de stad te verdedigen indien dat nodig was.

De successen van Louis Mercier

Tula stuurt zijn volgeling Louis Mercier terug naar Kenepa om de andere slaven te bevrijden. Onderweg valt Mercier ook de plantage Santa Cruz aan en neemt hij een commandant en tien van zijn mulatten gevangen. Daarnaast bevrijdt Mercier slaven van andere plantages en maakte hij meer wapens buit. Bij de plantage Fontein doodt Mercier de Nederlandse schoolmeester Sabel uit medelijden. Een van de andere opstandelingenleiders, Pedro Wacao, had Sabel namelijk achter een paard gebonden. De schoolmeester werd het eerste echte slachtoffer van de rebellen.

Mercier maakt wapens en een kanon buit op plantage Fontein en treft voorbereidingen om de heuvel Seroe Fontein dichtbij het landhuis te bezetten. Vanaf de heuvel kunnen de opstandelingen de weg van Willemstad naar Bandabou controleren. Tula en zijn kameraden kunnen inmiddels rekenen op de hulp van de meerderheid van de slaven en vrije zwarten op Bandabou. Veel plantage-eigenaars op het platteland hadden hun huizen verlaten en waren naar de stad gevlucht. De opstandelingen hebben hierdoor de beschikking over genoeg voedsel en water.

In de stad besluit de Koloniale Raad om een kleine strijdmacht, bestaande uit twaalf militairen en dertig vrije zwarten onder commando van luitenant R.G. Plegher, naar Bandabou te sturen. Deze groep gaat per boot van Willemstad naar Boca San Michiel en van daar te voet naar Portomari, waar Tula en zijn volgelingen hun kamp hadden opgeslagen. Op 19 augustus lijdt Plegher een gevoelige nederlaag op de plantage Oud St. Marie. De rebellen komen hierdoor in het bezit van tachtig extra geweren. Hun aantal is inmiddels tot twaalfhonderd gegroeid. Tula en zijn opstandelingen zijn een serieuze bedreiging geworden voor de koloniale macht.

Onderhandelingen

De Koloniale Raad stuurt hierop een groter leger naar Bandabou. Dat bestaat uit 93 soldaten, 62 mariniers en 45 burgers te paard. Ze staan onder commando van garnizoenskapitein Baron van Westerholt tot de Leemcule. Hij heeft orders om de rebellen clementie aan te bieden, om zo levens te redden. Met deze groep gaat ook Jacobus Schink mee, een pater van de franciscaner orde.

Schink spreekt met Tula en probeert hem over te halen om zich over te geven. Hij tekent dit gesprek ook op. Tula antwoordt: ‘Zij hebben ons erg slecht behandeld. Wij willen niemand kwaad doen, maar wij willen vrijheid. Is niet iedereen op aarde een afstammeling van Adam en Eva? Deed ik er fout aan om 22 broeders uit de gevangenis te bevrijden, waar ze ten onrechte in zaten? Ai, vader, zelfs een dier krijgt een betere behandeling.’

Tula vertelt Schink ook dat hij weet dat de Franse slaven op Haïti waren vrijgelaten. Omdat Nederland in Franse handen is, beredeneert hij dat de slaven op Curaçao dan ook de vrijheid verdienen. Hij neemt daarom geen enkel aanbod aan.

Schink keert terug naar Baron van Westerholt en licht hem in over de voorwaarden van Tula. Maar Van Westerholt is niet bereid om in te gaan op deze eisen en besluit om versterkingen te halen. Hij gaat in de aanval en geeft orders om te schieten op elke gewapende slaaf. Negen slaven worden gedood, velen raken gewond en twaalf opstandelingen worden gevangengenomen. De overige opstandelingen weten te vluchten.

Verraden en gebroken

Tula en zijn kameraden geven de strijd nog niet op. Zij vergiftigen het drinkwater van hun vijand en veroveren voedselvoorraden. Hun guerrillaoorlog gaat door totdat Tula en Carpata op 19 september 1795 worden gevangengenomen. Ze worden verraden door een slaaf die was gezwicht voor de buitengewoon aanlokkelijke beloning dat was uitgeloofd voor degene die een of meerdere opstandelingenleiders kan uitleveren.

Louis Mercier was al eerder gevangengenomen in de buurt van de plantage Kenepa. Op het moment dat de belangrijkste leiders zijn gearresteerd is de opstand voorbij. Tula wordt gedwongen een valse bekentenis te ondertekenen, waarin staat dat hij het op witte en gekleurde mensen had voorzien.

Op 3 oktober 1795 worden Tula, Bastiaan Carpata en Pedro Wacao publiekelijk ter dood gebracht. Tula wordt als eerste terechtgesteld. Met een ijzeren staaf worden alle botten in zijn lichaam gebroken. Daarna wordt zijn gezicht verbrand en uiteindelijk wordt hij onthoofd. Bastian Carpata moet – vastgebonden op een kruis – toekijken hoe Tula aan zijn einde komt, om uiteindelijk hetzelfde lot te ondergaan. Vervolgens wordt Pedro Wacao met touw om de benen rond het schavot gesleept, waarna zijn handen worden afgehakt. Zijn hoofd wordt met een moker verbrijzeld.

De lichamen van de drie mannen, of wat daarvan over was, worden met stenen verzwaard en in de zee gegooid. 29 andere gevangen genomen slaven wacht een ‘genadiger’ lot en worden ‘slechts’ opgehangen.

Pasobra mi ta pretu zeggen ze daar: ‘omdat ik zwart ben’’

Verzwegen geschiedenis?

In de Nederlandse geschiedschrijving werd Tula lange tijd verzwegen. Maar het NiNsee, het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en erfenis, vindt niet dat Tula hier tegenwoordig nog tekort wordt gedaan. ‘Sinds 2003 worden in Amsterdam en Rotterdam nationale herdenkingen georganiseerd op 17 augustus, de dag dat de slavenopstand begon. Ook wordt er een herdenkingsconcert verzorgd en is er jaarlijks een uitverkochte Tula-lezing’, vertelt Ronny Rens van het NiNsee. Wel vindt het NiNsee dat er binnen het Nederlandse onderwijs meer ruimte moet komen voor de slavernijgeschiedenis in het algemeen.

In Curaçao is Tula inmiddels alom bekend en een ware held. Hij kreeg een standbeeld aan de kust van Willemstad en er is een Ruta Tula: een historische route langs alle plekken waar Tula is geweest tijdens zijn slavenopstand. Ook kwam er een Tula Museum. In 2010 werd hij de nationale held van het eiland en drie jaar later kwam er zelfs een Engelstalige speelfilm over hem uit: Tula: the revolt.

‘De Curaçaose slavernijdeskundige en literair auteur Giby Bacilio heeft gevochten voor een ruimere historische bewustwording rondom de figuur Tula’, vertelt Rens. Dat deed Bacilio vanaf de jaren tachtig aan de hand van gedichten, straattoneel, columns, romans en andere vormen van kunst en literatuur, gewijd aan het koloniale verleden en de slavernij.

Volgens Bacilio zijn sleutelfiguren als Tula belangrijk omdat de slavernij voortleeft in het hoofd van de Curaçaoënaars. Bacilio stelt dat de Curaçaoënaar gedwongen wordt tot een zoektocht naar de eigen identiteit vanwege de afhankelijkheid van de Nederlandse Antillen, maar ook vanwege een dominante witte aanwezigheid in het land. Zoeken afro-Antillianen verbinding met elkaar door een gemeenschappelijke geschiedenis, dan komen verzetsstrijders als Tula al gauw op hun pad, aldus Bacilio.

Bacilio vindt de nagedachtenis aan Tula op Curaçao zelfs belangrijker dan de herdenking aan de afschaffing van de slavernij, omdat Curaçao nog altijd niet onafhankelijk is – in tegenstelling tot Suriname. De strijd is in zijn ogen nog altijd gaande zolang de onafhankelijkheid niet is behaald. De vrijheid van de slaven werd namelijk van bovenaf opgelegd, terwijl Tula van onderaf een opstand wist te bewerkstelligen. Bacilio zei daarover: ‘Zo’n vorm van verzet spreekt onderdrukten aan, vooral omdat op Curaçao nog altijd sprake is van rassenongelijkheid: de zwarte man wordt nog altijd achtergesteld. Pasobra mi ta pretu zeggen ze daar: ‘omdat ik zwart ben’.’

Kindereuthanasie toestaan is geen oplossing

0

Kindereuthanasie… Toen ik het pleidooi van D66 voorbij zag komen had ik mijn oordeel al klaar: ‘Wat een onzin!’  Toch bracht dat pleidooi mij kort terug naar 2011, toen ik mijn zoontje naar de huisarts bracht.

Hij had opgezwollen lymfklieren. De huisarts zei dat er bloed geprikt moest worden. Een dag later kregen we de uitslag: ons zoontje had te veel witte cellen in zijn bloed. De arts vertelde ons dat het er niet goed uit zag, maar hij hield een slag om de arm. Ik vroeg de huisarts: ‘Waar denkt u dan aan?’ Hij antwoordde: ‘Ik zie veel witte cellen in het bloed en we kunnen niet uitsluiten dat het leukemie is.’

Het kwam binnen als een donderslag bij heldere hemel. Alleen dat besef al, dat jouw kind mogelijk door deze vreselijke ziekte getroffen is, doet je wereld schudden op haar grondvesten. Vanwege de onzekerheid gingen we door een hel. We wisten niet wat ons overkwam. Op dat moment gaat er van alles door je hoofd.

Gelukkig kregen we na een grondig onderzoek te horen dat het om een virus ging dat binnen enkele dagen zou verdwijnen. We kregen medicijnen, en inderdaad: na een week was het over. Een enorme opluchting! Ik kan mij goed herinneren dat mijn vrouw en ik ons kind knuffelden alsof we hem voor het eerst zagen. Wát waren we God dankbaar.

Maar terug naar 2019. Afgelopen zaterdagavond zond Nieuwsuur een hartverscheurend item uit over het uitzichtloze lijden van ongeneeslijk zieke kinderen. Omdat zij wilsonbekwaam zijn komen zij, anders dan dementerende ouderen,  per definitie niet in aanmerking voor euthanasie.

In de uitzending zagen we het verhaal van Nuria. Een verhaal dat mij, als mens én als ouder, diep heeft geraakt. Mijn Almachtige, die arme ouders die hun kind op deze manier moeten laten gaan. Afschuwelijk. Wat hartverscheurend om je kind te laten sterven. Wat moet dat een pijnlijk proces zijn geweest, zowel voor de ouders als voor het kind.

Sinds deze uitzending vraag ik mij af wat dit besluit heeft gedaan met de ouders. Zijn zij, voor zover dat kan in deze vreselijke context, nu ‘gelukkiger’? Voelen zij een zekere mate van verlichting? Achtervolgt dit besluit de ouders? Of lijden zij aan een ander soort pijn of verdriet? Vele persoonlijke, menselijke en vooral ook ethische vragen zijn in de uitzending echter onaangeroerd gebleven.

En dat is ook het element dat ik in dit Nieuwsuur-item miste: tegenargumenten. Het nieuwsitem was te eenzijdig en had geen aandacht voor de ethische kant van het verhaal. De vraag die mij relevant lijkt: hoe gaan deze ouders door het leven? Met welke gemoedstoestand doen ze dat? En waarom? We hebben het hier niet over een eenvoudig besluit. Het gaat om het sterven van een kind dat juridisch gezien wilsonbekwaam is.

Je denkt natuurlijk dat de ouders die zo’n zwaar besluit nemen het ‘voor het kind doen’, maar in hoeverre is dat het geval? Niet iedereen heeft dezelfde intellectuele en emotionele intelligentie om goed met dit soort complexe situaties om te gaan. Wat als de ouders te snel besluiten om de stekker er maar uit te trekken, omdat hun emoties hen te machtig worden? De ethische kant van de zaak is te zwaar en te gewichtig om slechts beperkt aan te stippen. Het gaat hier immers om een onomkeerbare beslissing, over leven en dood.

God neem het besluit over leven en dood

De zorg voor ernstig zieke kinderen is complex en zwaar. Het kan gepaard gaan met veel pijn en verdriet. Maar euthanasie introduceren versimpelt het ethische dilemma niet. Euthanasie toestaan is geen oplossing, maar een extra ‘optie’.

In mijn ogen betekent euthanasie niet dat je iemand ‘op een menswaardige manier laat sterven’. Met euthanasie vertel je dat er in het leven een moment bereikt kan worden waarop het leven het niet langer waard is om geleefd te worden. En, aanvullend, dat de beslissing genomen kan worden om het leven te beëindigen.

Vanuit islamitisch standpunt is er consensus onder de geleerden dat euthanasie op geen enkele manier is toegestaan, anders dan abortus en palliatieve sedatie. Over deze laatste twee is er binnen de theologie ruimte voor discussie. Actieve euthanasie uitvoeren is echter simpelweg verboden.

De mens is niet in staat leven te scheppen. Hij kan zichzelf niet creëren, maar ook geen ander leven. De mens mag daarom ook niet ‘nemen’. Het besluit over leven en dood neemt God. De mens dient niet te interveniëren. Niemand kan het leven en de dood uitstellen of versnellen, behalve als God het wil.

De voorgestelde vorm van euthanasie zal in de praktijk gebaseerd zijn op ons gevoel en op onze perceptie, niet op die van het kind. Ook ben ik, op basis van de consensus onder islamitische geleerden, geen voorstander van euthanasie bij volwassenen.

De meeste patiënten waarover – en in sommige gevallen ook waarmee – gesproken wordt over euthanasie lijden ook geestelijk ernstig als gevolg van hun ziekte. Het bieden van psychologische, geestelijke en spirituele zorg kan een betere optie zijn dan hen te doden.

Laten we als meelevende maatschappij investeren in palliatieve zorg en trachten het leed voor de kwetsbaren in dit leven te verzachten. Laten we vooral niet voor het relatieve ‘gemak’ kiezen wanneer anderen onze hulp het meest nodig hebben.

De Profeet, v.z.m.h., heeft gezegd: ‘Allah de Almachtige toont Zijn barmhartigheid slechts aan de barmhartigen. Wees barmhartig voor degenen op de Aarde, zodat degenen in de Hemelen barmhartig zullen zijn voor jou’ (Tirmizi, Birr 16; Ebu Davud, Edeb 66).

Erdogan dreigt eigenhandig ‘safe zone’ in Noord-Syrië op te zetten, zonder steun VS

0

Amerika wil niet meewerken aan het opzetten van een zogeheten safe zone in Noord-Syrië, iets waar Turkije al langer op aandringt. Toch wil president Recep Tayyip Erdogan het plan doorzetten, zo zei hij in het Turkse parlement.

In augustus praatten Turkije en de Verenigde Staten over een bufferzone in Syrië aan de Turkse grens. Erdogan wil in de bufferzone in Syrië twee miljoen van de drieënhalf miljoen Syrische vluchtelingen onderbrengen. Over de grootte en samenstelling hiervan werden de NAVO-bondgenoten het niet eens.

De Verenigde Staten steunen de Koerdische YPG-strijders, tot woede van Erdogan. De VS traint en bewapent YPG-milities omdat zij helpen in de strijd tegen IS. Turkije beschouwt de YPG als een terroristische organisatie vanwege de banden met de Koerdische PKK-strijders, waartegen het Turkse leger nu drie decennia lang een verbeten strijd voert.

Erdogan dreigt nu op eigen houtje Syrië binnen te trekken. ‘We kunnen plotseling op een nacht verschijnen’, zo citeert de staatsgezinde krant Hürriyet de president.

Voorzitter Britse studentenunie spreekt niet op Tory-congres om ‘islamofobie’

2

De voorzitter van de National Union of Students (NUS) in Groot-Brittannië heeft geweigerd om op een conferentie van de Conservatieve Partij in Manchester te spreken. De reden: ‘verontrustende islamofobie’.

NUS-voorzitter Zamzam Ibrahim zou tijdens twee sessies op de conferentie het woord voeren, maar heeft uiteindelijk besloten zich terug te trekken. Van twitteraars vernam ze dat de conferentie veelal draaide om de definitie van het begrip ‘islamofobie’, stelt ze.

Critici van het begrip zijn van mening dat de term ‘islamofobie’ moslimhaat en kritiek op de islam op één hoop gooit, met als doel critici van de islam monddood te maken. Ze zijn bang dat als het Britse parlement een al te brede definitie van ‘islamofobie’ gaat hanteren de vrijheid van meningsuiting in gevaar komt.

Ibrahim ziet dit anders. Volgens haar ontkent de Conservatieve Partij dat moslims dagelijks met vooroordelen en haat te maken krijgen. Ook zou er tijdens een paneldiscussie op dat congres ‘zeer verontrustende en openlijke islamofobie’ hebben plaatsgevonden.

Tijdens de paneldiscussie Challenging ‘islamophobia’ zei schrijver Trevor Phillips dat hij ooit eens was genomineerd voor de ‘Islamofoob van het jaar’-award. Mensenrechtenactivist Peter Tatchell antwoordde ironisch dat hij jaloers was. Ibrahim zag op Twitter dat hierover ophef was en voor haar was dat de druppel: ze besloot op het laatste moment om weg te blijven.

Als voorzitter van de NUS en als moslima kon ze niet met een goed geweten deelnemen aan zo’n conferentie, verklaarde Ibrahim. In reactie op alle ophef stelt Tatchell dat hij en de andere panelleden moslimhaat niet hebben verdedigd, maar zich zorgen maken over een al te brede definitie van het begrip ‘islamofobie’.

VN-rapport: vlucht uit Myanmar wordt steeds gevaarlijker voor Rohingya

0

VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR heeft een rapport over de situatie van de Rohingya-moslims gepubliceerd. Daarin stelt zij dat veel Rohingya-moslims overlijden bij hun vlucht uit Myanmar.

Uit het rapport blijkt dat van elke 69 Rohingya die Myanmar nu ontvluchten via de zee er één omkomt of vermist raakt op zee. Die route op zee is dodelijker geworden dan in de periode 2013-2015. Toen kwamen, als gevolg van verscheidene conflicten in de Zuid-Aziatische regio, één op 81 vluchtelingen op zee om.

De zee zorgt nu voor de meeste doden onder Rohingya-vluchtelingen. In de voorgaande jaren waren mensensmokkelaars nog verantwoordelijk voor de meeste doden. Rohingya sterven als gevolg van molestaties, kogelwonden, honger en dorst. Daarnaast lopen Rohingya-vrouwen en meisjes een verhoogd risico op seksuele uitbuiting door mensensmokkelaars.

Volgens het rapport blijven Rohingya-moslims Myanmar ontvluchten zolang de achterliggende oorzaken van de crisis niet zijn opgelost. De VN roept de landen in de regio op voor veiligere vluchtroutes te zorgen, zodat er minder mensen omkomen.

Sinds augustus 2017 zijn meer dan 740.000 Rohingya Myanmar ontvlucht, vanwege het geweld dat eerder al door de VN als genocidaal werd aangemerkt. Myanmar is een overwegend boeddhistisch land, de Rohingya zijn moslim.

Griekenland wil dat Turkije tienduizend vluchtelingen terugneemt

0

De Griekse regering wil duizenden vluchtelingen terugsturen naar Turkije. Ze komt met dit plan na een dodelijke brand die uitbrak in een overvol vluchtelingenkamp op het Griekse eiland Lesbos. Een vrouw kwam daarbij om, zeventien mensen raakten gewond.

Voor het einde van 2020 zouden tienduizend vluchtelingen naar Turkije moeten worden teruggestuurd, om op die manier de druk op overvolle vluchtelingenkampen te verzachten. Een belangrijke beleidsverandering van de nieuwe conservatieve premier Kyriakos Mitsotakis, die blijkbaar van de harde lijn is.

Onder het linkse Syriza, tot voor kort aan de macht in Griekenland, werden er 1.805 vluchtelingen teruggestuurd in een periode van vijf jaar. Mitsotakis wil ook dat de marine meer gaat patrouilleren in de Egeïsche Zee en de centra sluiten voor uitgeprocedeerde asielzoekers.

NGO’s zijn het niet met Griekenland eens. De oplossing ligt bij de EU, niet bij Turkije, zeggen zij. De EU-landen zouden moeten meer vluchtelingen opnemen. ‘Mensen die in Griekenland arriveren moeten naar veilige plekken over heel de EU worden verplaatst, niet worden gepropt in gevaarlijke plaatsen waar hun leven in gevaar is’, stelt Oxfam Novib.

Dissidente Marokkaanse journaliste veroordeeld om vermeende abortus

0

De dissidente journaliste Hajar Raissouni is tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat ze een abortus en seks voor het huwelijk zou hebben gepleegd. In Marokko zijn beide praktijken strafbaar. Raissouni ontkent en zegt dat het proces politiek gemotiveerd is.

Raissouni werd een maand geleden opgepakt nadat ze een gynaecologische kliniek in de hoofdstad Rabat had verlaten. Volgens haar advocaat moest ze naar het ziekenhuis vanwege een interne bloeding. De aanklager geloofde dit niet en beschuldigde Raissouni, die ongetrouwd is, van abortus en seks voor het huwelijk.

De aanklager verklaart dat de detentie van Raissouni niets te maken heeft met haar werk als journalist. De advocaat van Raissouni stelt echter dat ze is opgepakt vanwege haar werk voor Akhbar al Yaoum, een Arabisch dagblad dat al langer op slechte voet staat met het regime. Raissouni zou zijn opgepakt voor een misdaad die ze niet heeft gepleegd.

Raissouni vertelde tijdens de rechtszaak dat ze tijdens het politieverhoor vragen kreeg over haar familie – waaronder ook haar oom die als columnist bij een krant werkt – en over haar eigen journalistieke publicaties. Daarnaast zou het medische onderzoek waaraan ze werd onderworpen een vernedering zijn die feitelijk op marteling zou neerkomen. Raissouni gaat tegen haar veroordeling in hoger beroep.

Taoufik Bouachrine, de eigenaar van Raissouni’s krant Akhbar al Yaoum, werd in november tot twaalf jaar gevangenisstraf veroordeeld omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksuele misdrijven op de redactie.

Akhbar al Yaoum wordt beschouwd als één van de weinige kranten die zich kritisch opstelt richting de Marokkaanse overheid. Ook is de krant gelieerd aan de islamistische beweging binnen Marokko.

Er gaan dan ook stemmen op dat de Marokkaanse overheid via het oppakken van Bouachrine en Raissouni de islamisten een loer wil draaien. De islamistische partij PJD won bij de laatste verkiezingen in 2016 en wordt sindsdien als een bedreiging gezien voor de relatief tolerante staatsislam die koning Mohammed VI voorstaat.

Dat Hajar Raissouni het nichtje is van geestelijke en PJD-ideoloog Ahmed Raissouni, speelt in deze theorie een belangrijke rol. Iemand uit zo’n vooraanstaande strenggelovige familie die zulk ‘onzedig gedrag’ tentoonspreidt – de overheid zou hiermee een vermeende hypocrisie willen blootleggen.

Migrantenouderen zijn extra kwetsbaar, zag Fatos Ipek. Nu komt ze voor hen op

0

Migrantenouderen hebben vaker last van eenzaamheid, taalproblemen en onwetendheid, maar wie bekommert zich om hen? De Turks-Nederlandse Fatos Ipek, die zag dat haar eigen vader in de zorg tegen extra problemen aanliep, heeft de stichting Oudere Migranten aan Zet (OMAZ) opgericht. ‘Ik kom niet alleen voor de huidige generatie oudere migranten op. Ik ben ook de oudere van de toekomst.’

Fatos Ipek kwam op driejarige leeftijd vanuit de Turkse stad Izmir naar Roosendaal en groeide op tussen twee culturen. Ze was het enige meisje in het gezin, maar net als haar broers mocht ze een opleiding volgen. Het werd Europese studies aan de Haagse Hogeschool. Daar heeft haar moeder voor gevochten, vertelt ze.

‘Mijn moeder betaalde mijn huur van haar uitkering. Ik heb geen cent studieschuld, ook omdat ik in mijn studententijd heb gewerkt. Mijn ouders waren ontzettend trots op hun kinderen, welke opleiding ze ook voltooiden. Als het maar geen zwaar werk was. ‘Een diploma is als een gouden armband,’ werd er bij ons thuis gezegd.’

Aan de andere kant had haar moeder iets onderdanigs. ‘Als ik met haar meeging naar de dokter, dan mocht ik geen vragen stellen. Zoiets deed je niet. Je liet de dokter aan het woord zonder tegenspraak of onderbreking. Mijn moeder cijferde zichzelf weg. Haar gezin was nummer één.’

Toen Ipek ging trouwen, maakte ze een uitzondering. In Roosendaal zat een chique winkelpassage. Daar had ze een jurk gekocht en schoenen bij Gabor. Ze moest er mooi uitzien op de bruiloft van haar enige dochter. ‘Mijn moeder heeft tien jaar tegen kanker gevochten en stierf toen ze 53 jaar was als eerste moslima in een christelijk hospice.’

Van thuis kreeg Ipek mee dat ze zorgzaam en sober moest zijn. Haar man dacht daar anders over. ‘Eigenlijk begon ik pas te leven nadat ik getrouwd was. Ik kon bepaalde dingen eindelijk loslaten of doen. In Nederland kom je er niet als je je onderdanig opstelt. Ik wil meedoen op gelijkwaardige basis, zoals ik ben.’

‘Mijn vader zat op een open afdeling en is er een keer vandoor gegaan’

Mantelzorg, een beladen onderwerp

De generatie van de vader van Ipek is de eerste generatie die in de zorg terecht is gekomen in plaats van door hun kinderen verzorgd te worden. Het is niet in alle culturen en vooral niet in alle gezinnen een uitgemaakte zaak dat iemand die zorg nodig heeft naar een verpleegtehuis gaat.

‘Dit is vaak een zeer beladen onderwerp’, vertelt Ipek. ‘Ik ken het verhaal van een Turkse vrouw die de zorg voor één van haar ouders niet mee aankon. Na veel aarzelen was er toch sprake van een verpleegtehuis. Haar broer wil geen contact meer met haar, zo boos is hij dat zijn zus voor deze optie koos.’

Ipek kent gevallen waarbij het wel mogelijk is om mantelzorg vol te houden omdat er meerdere familieleden bij betrokken zijn. Ze geeft een voorbeeld: ‘Een lieve Marokkaanse dementerende moeder met zeven kinderen en de nodige kleinkinderen. Oma is nooit alleen. Zulke dingen zijn echter niet altijd te organiseren. Als je een baan hebt, een gezin én mantelzorger bent, dan kan dit onuitvoerbaar zijn.’ En de acceptatie hiervan is beslist niet bij alle migranten aanwezig, stelt ze. ‘Er is vooral druk op vrouwen.’

Eigen situatie

Ipeks eigen vader heeft Alzheimer en kon niet meer thuis blijven. Door haar werk, maar ook door haar eigen ervaringen merkte ze dat veel zorginstellingen helemaal niet klaar zijn voor ouderen uit andere culturen.

‘Mijn vader woonde eerst in een Turks verzorgingstehuis. Natuurlijk had dit voordelen. Het personeel was merendeels Turks, maar ze hadden beperkt verstand van dementie. Mijn vader zat op een open afdeling en is er een keer vandoor gegaan. Het is goed afgelopen, dat wel. Uiteindelijk is hij door een jong stel opgevangen en werd hij door de politie teruggebracht. Zelf vond hij het een prachtig avontuur, maar ik ben ontzettend bang geweest. Inmiddels verblijft hij in een zorginstelling vlakbij mijn huis. Het is voor mij het belangrijkste dat ik snel bij hem ben en hem vaak kan bezoeken.’

Bij anderstaligen zakt de tweede taal, die ze vaak op wat oudere leeftijd hebben geleerd, bijna helemaal weg. Zo ook bij Ipeks vader: hij is zijn Nederlands vergeten. Het personeel spreekt geen Turks. Daar komt bij dat bij Turkse ouderen dementie twee keer zo hard gaat als gevolg van eenzaamheid.

‘De verzorgers doen hun best, hoor’, zegt Ipek daarover. ‘Ze hebben een overzicht gemaakt met plaatjes van bepaalde handelingen, zoals wassen of eten. De Turkse woorden staan er fonetisch bij en ze hebben een paar woordjes Turks geleerd. Ze weten ook wat zijn aanspreektitel is: amca oftewel ‘oom’ in plaats van mijnheer Demir.’

Fatos Ipek samen met haar vader (Foto: Fatos Ipek)

Soms blijft het schuren, vertelt Ipek. ‘Mijn vader vindt het, net als veel mannen uit andere culturen, erg moeilijk om door vrouwen gewassen te worden. Hij voelt zich onbegrepen en ongemakkelijk, waardoor hij vaak gefrustreerd en agressief doet.’

Iets anders waar Ipek moeite mee heeft is de houding van de zorg ten opzichte van normen en waarden van haar vader. Ipek zag dat haar vader soep at met stukjes spek. Als moslim eet hij dat niet.

‘‘Ach, hij proeft dat toch niet meer,’ krijg ik dan te horen. ‘Daar gaat het niet om. Hij zou het nooit hebben willen eten. Van deze discussie ben ik zo moe, ik probeer het van me af te laten glijden. Ik richt mijn pijlen op zaken die ik belangrijker vind voor hem.’

Stichting OMAZ

Dit soort ervaringen deden haar inzien dat migrantenouderen vaak andere behoeften en inzichten dan autochtone ouderen hebben. ‘Wat mij ook ergert, is dat er al jaren óver migrantenouderen wordt gesproken en niet mét hen.’ Heel vaak hoort ze de kreet ‘We kunnen ze niet vinden’. Maar daar gelooft ze niets van.

‘Hoezo, we kunnen ze niet vinden? Het is wat lastiger omdat laaggeletterdheid vaak een rol speelt. Bovendien is lang niet iedere migrant aangesloten bij een zelforganisatie en het is een misvatting dat iedere oudere naar de moskee gaat. Verder leven veel migranten anders. Hun leven draait om hun kinderen en eventuele kleinkinderen. Hobby’s hebben ze meestal niet.’

‘Door een slechte beheersing van de Nederlandse taal weten migrantenouderen vaak niet van speciale uitjes voor ouderen. Bovendien zijn die uitstapjes niet altijd hun smaak’, vervolgt Ipek. ‘Wat heb je nu aan een Nederlandstalige toneelvoorstelling als je die taal niet of niet meer beheerst? En ga je op stap met mensen die je bijna niet kunt verstaan?’

Alleen al in Ipeks thuisbasis Den Haag wonen ongeveer 73.300 mensen van 65 jaar en ouder, waarvan bijna 21.000 een migratieachtergrond hebben. De drie belangrijkste niet-autochtone bevolkingsgroepen zijn Turkse, Marokkaanse en Surinaamse Nederlanders.

‘Ondanks dat Den Haag een ‘Age Friendly City’ is, zijn er een heleboel migrantenouderen die door taalproblemen weinig tot geen toegang hebben tot de stedelijke ondersteuningsmogelijkheden. Dit maakt hen onzichtbaar.’

Verhalen optekenen

Het zette Ipek vorig jaar aan tot het oprichten van het Stichting Oudere Migranten aan Zet (OMAZ), dat voor de belangen van migrantenouderen wil opkomen. Ze wil eerst op basis van groepsgesprekken en interviews met Turkse en Arabische ouderen in kaart brengen wat de wensen van migrantenouderen zijn. Ook wil ze bijeenkomsten organiseren en de positie van migrantenouderen agenderen en aanjagen.

‘Ik wil een brug slaan tussen ouderen en beleidsmakers, wetenschappers, zorgprofessionals en politici. Ik ben een luis in de pels en ik houd ze bij de les. Het is eigenlijk al vijf over twaalf. Laatst gaf ik een lezing voor zorgprofessionals. ‘Wat ga je vanavond al anders doen?’ vroeg ik aan de aanwezigen. Eén van hen zei dat er niets ging veranderen, want de directie moest er eerst mee instemmen.’

Vaak wil het verzorgend personeel wel meewerken, maar de leidinggevenden of directieleden niet. ‘Vorige week was ik voor een lezing in Brussel, een district waar 811 verzorgingstehuizen zijn. Er hadden er drie gereageerd om mee te doen aan een project.’

‘Er wordt al jaren óver migrantenouderen gesproken en niet mét hen’

Nog veel te doen

Af en toe verbaast zelfs Ipek zich nog. Ze vertelde een oudere Turkse dame dat er ergens in Den Haag een leuke activiteit was. De dame vroeg hoe ze daar kwam. Geen enkel punt, antwoordde Ipek: de bus stopt er voor de deur.

‘Toen bleek dat ze nog nooit in de bus had gezeten. Als ze ergens naartoe moest, dan reden haar zoons haar. Meer dan veertig jaar in Nederland wonen en niet weten hoe je met de bus of tram moet reizen… Misschien ga ik een keer met een groep ouderen naar de Haagse Tram Maatschappij om hen in hun eigen taal bij een kop koffie uit te leggen hoe je met de bus moet reizen en hoe het buslijnennetwerk in elkaar steekt.’

Het is duidelijk dat Ipek de ouderen niet wil pamperen, maar waar mogelijk zelfstandiger wil maken. Ze geeft toe dat vooral eenzame migrantenouderen lastig te vinden zijn, ook vanwege hun isolement als gevolg van ziekte, taalproblemen, analfabetisme of mantelzorg. Maar dat is voor haar geen reden om niet strijdbaar te blijven. ‘Het moet beter en het kan beter. Eens kijken of we deze eenzame ouderen kunnen vinden via hun kinderen.’

Sinds kort werkt Ipek acht uur per week bij de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO). Ze is trots dat ze vanuit een landelijke organisatie de belangen van migrantenouderen gaat behartigen en met projecten deze ouderen kan empoweren en hun participatie kan bevorderen. Ipek is bij de ANBO terecht gekomen omdat deze organisatie meer migrantenouderen wil bereiken. Dat is tot nu toe niet gelukt. De aanwezigheid van Ipek brengt daar hopelijk verandering in. Aan haar tomeloze energie zal het niet liggen.

In de Baltische staten waart het spook van de Sovjettijd nog altijd rond

1

Hoewel de Baltische staten sinds de val van de Sovjet-Unie nu bijna dertig jaar onafhankelijk zijn, zijn veel inwoners nog huiverig voor de grote Russische buurman – en de bezetting van de Krim in 2014 hielp bepaald niet mee.

Door de eeuwen heen hebben zich verschillende groepen Russisch sprekende minderheden in de Baltische staten gevestigd. Er zijn tijdens de Koude Oorlog, waarin de Baltische staten geannexeerd waren door de Sovjet-Unie, ook veel Russen naar de Baltische Staten gehaald. Velen van hen hebben nog geen nationaal Litouws, Lets of Ests paspoort.

Evelina (28) is werkzaam bij een postorderbedrijf en woont in Vilnius, de hoofdstad in Litouwen, in één van de buitenwijken waar ook veel Russisch sprekende mensen wonen. In Litouwen ligt het percentage Russen rond de vijf procent van de totale bevolking, 140.000 inwoners. Als we in haar wijk rondlopen wordt ze in het Russisch aangesproken. Of ze een vuurtje heeft. Ze antwoordt in het Litouws – en een beetje gepikeerd – dat ze die niet heeft.

‘Iedereen spreekt me hier in het Russisch aan. Ik snap het niet: ze wonen in Litouwen, maar spreken alleen maar Russisch. Ze denken dat ik ook Russisch ben, omdat ik hier woon.’ Toch vindt Evelina Rusland een mooi land. Ze is er een paar keer op vakantie geweest, onder andere naar St. Petersburg en Moskou. Maar de mooiste ervaring was met haar vader, vertelt ze.

‘We gingen een oude Russische liefde van hem opzoeken, die hij in zijn tijd in het leger in Moskou had ontmoet. We stonden ineens voor haar deur. Haar reactie was zo leuk: ze was heel erg verrast en herkende hem meteen, maar voelde zich tegelijkertijd ook een beetje ongemakkelijk. ‘Wat moet ik mijn man vertellen?’ zei ze. Toch zijn we uitgenodigd voor koffie en wat eten. Het was heel gezellig en bijzonder om mee te maken.’

Evelina kent niet zoveel Russen, maar op haar werk en in haar buurt hoort ze heel veel mensen Russisch praten, vertelt ze. ‘Ik vind dat Russen hier goed geïntegreerd zijn en veel mogelijkheden hebben, maar ik heb het idee dat ze bang zijn hun identiteit te verliezen en daarom misschien niet beter kunnen – of willen – integreren.’

Foto: Evelina

Dalia Grybauskaite was vanaf 2009 tot twee maanden terug de president van Litouwen en een uitgesproken criticus van Rusland. Zij bekritiseerde de afhankelijkheid van Litouwen van Russisch gas. Ook heeft ze de bezetting van Rusland in de Krim in 2014 sterk veroordeeld en waarschuwde ze vorig jaar nog voor een toekomstige Russische invasie in Litouwen. Dit viel niet bij alle Litouwers in de smaak. Ook Evelina vind deze retoriek wat overdreven.

‘Ze doet alsof we worden aangevallen door Rusland.’ Trots laat Evelina een grote orthodoxe kerk zien in haar wijk in Vilnius. ‘Deze kerk zit altijd vol tijdens de diensten.’ Eromheen staan overal auto’s met een Russisch kenteken.

Letland is de Baltische staat met relatief gezien de meeste Russen: 34 procent, bijna een miljoen Russisch sprekende inwoners. Er zijn Russische campings, wijken en winkeltjes. Sanita (40), werkzaam bij een non-gouvernementele organisatie uit Saulkrasti, heeft zelf Russen in haar vriendenkring en is genuanceerd over de aanwezigheid van de Russische gemeenschap.

‘Russen houden minder rekening met anderen’

‘Het ligt er heel erg aan wie je spreekt. Ik spreek zelf Russisch, ik heb geen problemen. Maar er zijn mensen die hun aanwezigheid in Letland niet kunnen waarderen.’ Toch heersen er stereotyperingen. Als er wordt gepraat over onbeschofte, veel te luide campinggasten, antwoordt Sanita: ‘Dat waren vast Russen. Die houden minder rekening met anderen. Letten zouden dat nooit doen.’

Maris (38) is freelance vertaler uit de Letse hoofdstad Riga. Hij heeft Russisch sprekende vrienden en in zijn woonwijk is ongeveer de helft Russisch. In zijn appartementencomplex wonen vooral vrouwen van in de zeventig.

‘De oudere Russisch sprekende inwoners zijn de zogenaamde ‘aliens’, dat is een zeer algemene vertaling voor mensen zonder burgerschap. Zij kunnen dus ook niet stemmen. Ze zouden kunnen naturaliseren door de taal te leren en de examens succesvol te behalen, maar de meesten zullen dat nooit doen. In theorie zijn we een Lets sprekend land, maar in de realiteit zijn er twee verschillende gemeenschappen.’

Foto: Maris

Mensen die na 1991 zijn geboren krijgen automatisch de Letse nationaliteit. De rest moet simpelweg de taal leren en slagen voor de examens, stelt Maris. Al is identiteit ook een groot deel van het probleem. ‘Als ik het even heel erg simplificeer, dan zijn Russen in de Sovjet-periode naar de Baltische staten gelokt met de belofte van werk en een huis, maar toen de Sovjet-Unie uiteen viel bleven ze met niets achter. Ze konden niet zo makkelijk terug en ze waren hier ook niet welkom. Russen uit Rusland behandelen hen als ‘Pribalti’, – Russische Balten – ook vanwege het accent.’

Maris vertelt dat de oudere generatie Russen weliswaar hier zal sterven, maar dat de jongere Russen vaak naar het buitenland vertrekken. ‘Maar we hebben nog steeds Russische kinderopvang. Vaak leren ze daarnaast ook Lets, ook vanwege gemengde families. Het falende integratieverhaal gaat meestal over de oudere generatie.’

‘Als Rusland nu Estland zou binnenvallen, dan is de vraag of de EU ook maar íets gaat doen’

In elk van de Baltische Staten zijn oude gevangenissen en martelkelders van de KGB veranderd in musea. Ook in Tallinn, de hoofdstad van Estland, wordt veel aandacht gewijd aan de donkere perioden van de Sovjet-overheersing. Zo is de oude Sovjet-gevangenis aan de haven veranderd in een veelbezocht museum en is ook het KGB-martelmuseum populair onder toeristen. Op veel plekken in Tallinn staat aangegeven wat er tijdens de oorlog of Sovjet-periode is vernield. In Estland ligt het aantal Russen rond de 325.000 en maken zij ruim 25 procent van de bevolking uit.

Piret (38) is designer in Tartu, een stad in Estland vlakbij de Russische grens. Ze ging vaak met haar familie in de zomer naar de Oostzee en kan zich de Sovjettijd nog goed herinneren. Geografisch gezien zijn Zweden en Finland buren van Estland en het land werd dan ook beïnvloed door de Scandinavische landen, vertelt ze, maar het was de taak van het Sovjetleger om de Esten te ‘beschermen’ tegen westerse invloeden.

‘Zo werden radiosignalen onderbroken en werd er bij de kust gepatrouilleerd, zodat niemand met de boot kon ontsnappen. De mensen die de tachtig kilometer naar Finland haalden werden meteen onofficiële helden.’ Piret bracht drie zomers door bij de kust naast een checkpoint. Ze mochten wel zwemmen in de Oostzee, maar de kaap was verboden terrein.

‘Jongens stonden daar met geweren, maar ik was nooit bang omdat er nooit serieuze incidenten plaatsvonden. Als er iets gebeurde, dan wist gewoon niemand er iets vanaf. We hielden afstand.’

Piret blijft altijd sceptisch tegenover Rusland. ‘Als Rusland nu Estland zou binnenvallen, dan is de vraag of de EU ook maar íets gaat doen – dat zie je aan wat er is gebeurd met Oekraïne. We kunnen nergens op rekenen.’ De geschiedenis heeft Estland geleerd om op haar hoede te zijn, zegt Piret.

Een kwart van de bevolking kwam om tijdens de Tweede Wereldoorlog en het land kreeg onder het communistische Sovjetregime een nieuw begin waar de Esten niet voor kozen. ‘Estland was een slagveld tussen Duitsland en Rusland. De bevolking heeft hier erg onder geleden. De Canadezen kwamen ons niet redden, zoals in Nederland. Wij werden ‘bevrijd’ door Stalin.’

Piret kan gefrustreerd raken over het feit dat buitenstaanders de Baltische staten vaak als één geheel zien. Ze legt uit dat het drie verschillende landen zijn met elk een eigen Russische minderheid. In Estland zijn er al acht verschillende soorten Russische minderheden. ‘Er zijn Russen die volledig geïntegreerd zijn en Russen die hier hun hele leven wonen maar geen woord van onze taal spreken. Er zijn Russen die Poetin als God beschouwen en Russen die zichzelf volledig als Esten zien.’ En je kunt beter geen gesprek beginnen zonder dát eerst uit te zoeken, waarschuwt ze.

Stichting Meld Islamofobie: ‘Moslims voelen zich steeds minder veilig in Nederland’

1

De meerderheid van de Nederlandse moslims is zich de afgelopen vijf jaar minder veilig gaan voelen. Dat concludeert het burgerinitiatief Meld Islamofobie in een nieuw rapport.

In het onderzoek, uitgevoerd onder 337 Nederlandse moslims, geeft 91 procent aan in de afgelopen vijf jaren fysiek of verbaal te zijn bejegend vanwege hun moslim-zijn. Zij zeggen bijvoorbeeld geweld in het openbaar vervoer of opmerkingen op straat te hebben meegemaakt. 39 procent zegt alleen al vorig jaar meer dan vijf van dit soort situaties te hebben meegemaakt.

Van de 91 procent die zulk soort ervaringen heeft gehad, beweert driekwart zich in de afgelopen vijf jaar minder veilig te zijn gaan voelen. Ook stelt bijna de helft van deze moslims zich niet vrij te voelen om hun geloof te uiten. Daarnaast is een even groot deel bang dat hem of haar iets zal overkomen. Een stevige meerderheid maakt zich zorgen over de toekomst in Nederland.