-1.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 778

Wat is religie?

0

Uit het onlangs gepubliceerde onderzoek Sociale samenhang en welzijn van het CBS zou blijken dat voor het eerst in Nederland een meerderheid van de bevolking zich niet tot een religieuze groepering rekent. Het zou gaan om kleine wijzigingen ten opzichte van vorige metingen en het zou vooral gaan om veranderingen onder katholieken. Verder komt uit dat statistisch onderzoek naar voren dat er een afname is van het aantal mensen dat religieuze bijeenkomsten zoals diensten bijwoont. Ook wordt er gesproken over ‘religieuze betrokkenheid’, maar onduidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. Maar het bericht dat voor het eerst minder dan de helft van de Nederlanders ‘religieus’ is, was kennelijk opzienbarend nieuws en haalde dus de landelijke media.

Wat is hier nu aan de hand? Wat vertellen deze cijfers ons en wat zeggen ze over de ontwikkelingen in de samenleving? Waarom is dit opzienbarend nieuws? Beter gezegd, waarom beschouwt men dit als opzienbarend nieuws? Dat komt omdat het een bevestiging is van een hardnekkig beeld dat religie in de ‘moderne’ samenleving aan het verdwijnen is. Dat op zich weer maakt het feit dat in veel statistisch onderzoek moslims er vaak eerder uitkomen als religieuzer dan als minder religieus, ook ‘opzienbarend’. Zo worden niet alleen cijfers gepubliceerd, maar wordt er een bepaald zelfbeeld van de Nederlandse samenleving neergezet: ‘wij zijn de religie voorbij – nu de rest van de wereld nog’.

Over de methode van meten zoals bij dit CBS-onderzoek zal ik kort zijn. Ik heb al eens eerder in deze column duidelijk gemaakt dat dergelijke cijfers ons weinig inzicht geven in religieus leven in Nederland. Dat er veranderingen optreden in wat de onderzoekers kennelijk als ‘religiositeit’ bestempelen, dat zal wel. Dat kerken leeglopen en dat minder mensen zich tot traditionele kerkgenootschappen rekenen, dat zal ook wel. Dat wisten we al lang. Maar wat vertelt ons dat over de religieuze praktijk in Nederland? Eigenlijk maar heel weinig. Er gebeurt namelijk heel veel meer, maar dat wordt niet meegenomen in dit soort grootschalige surveys en dat is een serieuze tekortkoming.

Beter inzicht in de religieuze praktijk is om allerlei redenen belangrijk. Als we ons er op een gemakzuchtige manier van afmaken en stellen dat religie op zijn retour is en er niet meer toe doet omdat we nu eenmaal op een simplistische manier naar het religieuze landschap kijken, of er een volstrekt achterhaalde definitie van religie op nahouden, dan ontgaat ons een hoop. Er gebeurt van alles dat niet in cijfers is vast te leggen, maar dat wel degelijk bepalend is voor de maatschappelijke werkelijkheid waarin we leven. Het denken over goed en kwaad is misschien niet meer rechtstreeks uit het catechismusboekje afgeleid, maar religieuze ethiek is nog steeds en steeds meer een inspiratiebron als het gaat om de vraag hoe we met het milieu of met vluchtelingen omgaan. Mensen die bewuster met voedsel omgaan, nadenken over wat ze eten, hebben wel degelijk een moreel kompas. Hoezo is dat niet religieus? Aan de andere kant is het nogal vreemd om religie als onbelangrijk af te doen terwijl het huidige kabinet een coalitie is van onder andere twee uitgesproken religieuze partijen. En neem de ophef over de islam. Al die mensen die roepen dat religie er niet meer toe doet, schreeuwen moord en brand als moslims zeggen dat hun geloof belangrijk is. Hoezo doet religie er niet toe?

De cijfers van het CBS gaan over een heel klein stukje van die maatschappelijke werkelijkheid, maar er is veel meer aan de hand. Afgelopen week vond in Utrecht de eindconferentie plaats van het onderzoeksprogramma ‘Religie in de moderne samenleving’ van de NWO, de organisatie die wetenschappelijk onderzoek financiert. Dit programma is ongeveer vijf jaar geleden opgezet en loopt nu af. Tijdens de conferentie werden de resultaten besproken. In het programma is onderzoek gedaan naar veranderende verhoudingen tussen religieuze organisaties en de overheid; naar de relatie tussen moslims en joden; naar nieuwe vormen van religieus gezag onder moslims; naar de relatie tussen homoseksualiteit en religie; naar religie en immigratie; naar publieke debatten en activisme onder moslims en naar nieuwe vormen van religiositeit. Een groot aantal onderzoeken werd binnen dit programma gefinancierd en de onderwerpen, thema’s en uitkomsten zijn heel divers, maar één ding sprong er toch uit: je kunt religie onmogelijk terugbrengen tot lidmaatschap van een traditionele religieuze gemeenschap, of religiositeit ‘meten’ door te vragen hoe vaak iemand naar de kerk gaat.

Het voert te ver om hier diep in te gaan op de vraag wat religie eigenlijk is. Daar bestaat nu juist helemaal geen overeenstemming over onder onderzoekers, maar veel belangrijker: ook niet onder mensen die ‘religie bedrijven’. Het zou goed zijn als die ‘tellers’ en ‘meters’ zich minder druk zouden maken over hun ‘meetinstrumenten’ en meer over wat er in de samenleving eigenlijk gebeurt.

‘Scandinavische kerken zijn er voor iedereen’

0
‘Wij zien het niet als een kerk, het is echt een gebouw met alles erin, meer dan alleen voor de godsdienst.’

Van oudsher komen mensen van over de hele wereld naar Nederland en specifiek naar Rotterdam, waaronder zeelieden. Met deze zeelieden kwamen ook de zeemanskerken in het straatbeeld. In Rotterdam zijn er zeemanskerken van de vier Scandinavische landen Denemarken, Noorwegen, Zweden en Finland. Het waren van oorsprong een soort opvangcentra voor zeelui, die daar hun godsdienstige plichten konden vervullen en zich ook in een sociale omgeving konden ontspannen. Vandaag de dag zijn de kerken open voor iedereen die er zin in heeft of behoefte aan heeft. Hoe leven de Scandinavische gemeenschappen in Nederland en welke functies vervult de kerk? Een rondje langs hun kerken.

In een rustige straat in Rotterdam bevindt zich de svenska kyrkan, de Zweedse kerk, volgens het bord aan het hek actief sinds 1909. De mensen van het kerkbestuur, voornamelijk vrouwen, zijn in het Zweeds bezig met een vergadering en zijn enigszins verrast met het bezoek. Er wordt met de vrouwelijke dominee besloten dat het op dat moment niet verstandig is om een interview te doen. ‘We zitten momenteel in een veranderingsfase, we praten over hoe we kunnen blijven functioneren als kerk.’

De volgende stop is de Noorse zeemanskerk uit 1914, het grootste houten gebouw van Nederland. Het was een geschenk van het negen jaar eerder onafhankelijk geworden Noorwegen aan Rotterdam en is gebouwd in zeventiende-eeuwse Noorse bouwstijl. Koning Haakon de Zevende leverde een bijdrage aan de bouw en sinds 1999 is het gebouw een Rijksmonument. De Noorse zeemanskerk maakt net als de drie andere Scandinavische kerken deel uit van een wereldwijd netwerk van kerken die alle verbonden zijn met de kerk in het thuisland. Sommige medewerkers worden voor enige tijd uitgezonden vanuit het thuisland om bijvoorbeeld in Rotterdam dienst te doen. Gastvrouw Ingrid: ‘Veel mensen denken dat we alleen in het weekend open zijn, terwijl het de hele week doorgaat, behalve op maandag en vrijdag, dan is de kerk gesloten. Maar wanneer we open zijn, dan zijn we ook echt open voor iedereen die zin heeft om binnen te komen kijken, ongeacht hun eigen geloof of instelling of wat dan ook. Als ze het interessant of leuk vinden om hier binnen te komen kijken, dan mag dat’, zegt Ingrid, die ook een naam heeft voor Noorse Nederlanders: ‘Nedernoren’.

Noorse zeemanskerk.

‘Tegenwoordig bevinden de schepen zich in Moerdijk of op de Tweede Maasvlakte, het is haast onmogelijk voor de scheepslui om de kerk te bezoeken. Daarom brengen wij een bezoek aan ze. We bespreken nu hoe we die bezoeken anders kunnen doen dan we tot nu toe hebben gedaan. Dat we een systeem hebben waarbij ik kan zeggen ‘in deze haven ligt nu een aantal schepen, allemaal met Noorse bemanning aan boord, daar kunnen we naartoe’. Want tot nu toe zijn wij er alleen voor de Rotterdamse haven geweest. Soms gaan we naar Den Helder, daar komen veel schepen binnen van olieplatforms op de Noordzee en waar vaak Noren aan boord zijn.

Noorse zeemanskerk.

Gevraagd naar de historische banden en wederzijdse invloeden tussen Nederland en Noorwegen, vertelt Ingrid: ‘Ik las recent een interessant verhaal van een historica, over de jaren dat er veel handel was tussen Noorwegen en Nederland, bijvoorbeeld van gedroogde vis, klipfisk (klipvis of stokvis is gedroogde en gezouten kabeljauw, red.) noemen wij dat. Het wordt gebruikt voor gerechten als bakkeljauw (Surinaams-Nederlandse naam voor klipvis, red.). Het blijkt dat er een Nederlander naar Noorwegen was gegaan en de mensen daar leerde hoe hij de bereiding van de vis het liefst had. De Noren hebben dat overgenomen en dit was lang een van Noorwegens grootste exportproducten. Ook heeft deze historica verschillende taalkundige elementen gevonden die volgens haar door Noren in Nederland waren opgepikt en later verbasterd zijn tot Noorse woorden. Er was ook veel uitwisseling van vooral jonge mensen, die per schip naar Nederland gingen, de mannen om werk op zee te vinden en de dames om dienstmeisje te worden in Nederlandse herenhuizen. Het is verder misschien een bekend gegeven dat Amsterdam grotendeels gebouwd is op Noorse palen. We hadden namelijk veel eikenbomen, daarvan is veel gekapt in de jaren dat eikenhout echt gewild was. Dus er is altijd veel verkeer geweest. Tegenwoordig is er minder scheepvaart tussen beide landen, wel gaan vrachtwagens heen en weer die verschillende producten meenemen. Vooral zalm is erg gewild uit Noorwegen. En uit het Westland worden groenten meegenomen naar Noorwegen. De uitwisseling van studenten is een andere vorm van verkeer, verder is Noorwegen een populaire toeristische bestemming voor veel Nederlanders vanwege de natuur of de vermeende frisse lucht. Ook zie je dat Nederlanders naar Noorwegen verhuizen om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Nederlandse fysiotherapeuten zijn daar heel gewild. We geven hier lessen Noors, dat vervult ook een brugfunctie. Soms vraag ik aan mensen waarom ze Noors willen leren en dan krijg ik als antwoord bijvoorbeeld ‘ik heb plannen om over enkele jaren naar Noorwegen te verhuizen’. ‘Welkom in de kerk’, zeg ik dan.’

Noorse zeemanskerk.

Bij alle vier de kerken valt het op dat de sfeer binnen erg sociaal is. Vaak heb je het beeld bij een kerk dat het een groot en formeel gebouw is waar de meeste mensen alleen op zondag voor de kerkdienst komen, maar hier is de sfeer ontspannen en huiselijk. De kerkzaal zelf omvat maar een klein deel van het hele gebouw. ‘Oorspronkelijk was het natuurlijk de bedoeling dat zeelui hier kwamen, het was toen meer als een café. Men was toen misschien wel een week lang aan wal en als de zeelui dan langs een paar bars en bordelen waren geweest, was er niet zoveel meer te doen. Ze spraken geen Nederlands of Engels en het was wel fijn om eens andere gezichten te zien dan je de hele tijd aan boord om je heen had. De kerk bood die mogelijkheid; soms vond je een krant uit je eigen dorp, iemand las gedichten voor, men had filmavonden, zangavonden. Zo had je hier een vrij grote en levendige gemeenschap. Ik denk dat de meeste zeemanskerken op deze manier in elkaar zitten. Het idee was dat het laagdrempelig moest zijn, dat mensen niet denken ‘een kerk, ik moet me gedragen of een bepaald soort kleding aantrekken’, maar dat ze gewoon kunnen komen zoals ze zijn. Sommige mensen willen over diepe, serieuze levensvragen praten, andere mensen willen een kopje koffie drinken en over het weer praten. Dat mag allemaal. Er zijn bijvoorbeeld ook kerken langs de costas (in Spanje, red.), waar zich veel mensen bevinden voor lange periodes, wanneer het in Noorwegen echt koud is. Daar komen mensen soms met drommen naar de kerk en na de mis drinken ze samen koffie en eten ze er een gebakje bij. Ook hier zijn er bijeenkomsten met allerlei thema’s, in november hebben we bijvoorbeeld de jaarlijkse kerstmarkt. Al met al is er dus buiten de zondag vrijwel de hele week wel iets aan de gang. Dan heb je soms met alleen mensen ontvangen al genoeg te doen.’

Het aantal mensen dat de kerk op een dag bezoekt varieert van enkele tientallen tot soms slechts vijf mensen, geeft Ingrid aan. ‘Dat weet je nooit van tevoren. In het voorjaar komen vaak bussen vanuit Noorwegen met mensen die kerken bezoeken en zij maken hier een tussenstop. Bij binnenkomst vertellen we ze over de kerk, daarna kunnen ze koffie drinken en wafels eten, dat is onze standaardservering.’ Op zondag komen naar de mis zo’n twintig à dertig mensen. ‘Maar het grappige is dat de meeste mensen die op zondag komen Nederlanders zijn die Noors spreken. Ze hebben een Noorse partner (gehad) of ze hebben een tijd in Noorwegen gewoond. Vele van hen spreken de taal vloeiend, onze organist heeft bijvoorbeeld Noors geleerd lang voordat ik hier kwam en het is bijna alsof je met een Noor spreekt.’

Deense zeemanskerk.

In de Deense zeemanskerk is men ook druk met het overleggen over de toekomst en is het moeilijk om over de Deense gemeenschap in Nederland te praten. Wel wordt door een van de vrouwen kort een historisch hoofdstuk opengeslagen. ‘Kinderen die in de Tweede Wereldoorlog vanwege voedseltekorten vanuit Nederland naar Denemarken gingen, hebben nu nog een binding met deze kerk.’ Een andere medewerker vertelt: ‘We hebben hier allemaal echt Deense spullen. Het huidige gebouw bestaat in 2020 vijftig jaar, we willen daarvoor de Deense koningin uitnodigen’. De sociale sfeer valt ook hier weer op, er is onder meer een televisie en een tafelvoetbaltafel.

Deense zeemanskerk.

Het laatste bezoek is aan de Finse kerk, gevestigd in een herenhuis met ‘Finse Huis’ op de gevel. De pas dertigjarige dominee Tapio is fors en heeft lang haar, in een ander leven had hij zomaar een lid van een Finse rockband kunnen zijn. ‘De Finse zeemansmissie is sinds 1927 in Rotterdam. We hebben hier verschillende culturele activiteiten. Een aantal weken geleden hadden we een jazzconcert met een jazzartiest uit Finland, waarbij ook Finse muziekstudenten aanwezig waren.’ Servicemanager Hanna zegt: ‘We hebben Finse filmavonden, er zijn Finse lessen, we vieren de onafhankelijkheid van Finland op 6 december. En het midzomerfeest is natuurlijk erg belangrijk voor de Scandinavische landen.’ Op de vraag of de meeste kerkbezoekers Finnen zijn zegt Hanna: ‘Ik denk dat het fifty-fifty is. Finland wordt steeds populairder als toeristische bestemming, mensen zijn geïnteresseerd in Scandinavische landen en talen. Je ontmoet hier andere Fins-sprekende mensen en daarnaast komen ook Nederlanders die Fins willen leren. Fins is heel anders dan bijvoorbeeld Zweeds of Noors, sommigen zien het echt als een uitdaging om het te leren.’

Finse zeemanskerk.

Tapio maakt aanstalten om de kerk te verlaten voor een bezoek aan de havens. ‘Een van de hoofdredenen dat de zeemansmissie is begonnen was het feit dat er Finse zeelui in de buurt waren. Er komt nu een Fins schip aan en we gaan de bemanning onthalen. Sommige van hen komen hier naar de kerk, gaan misschien een poosje in de sauna zitten en daarna krijgen ze van ons een lift terug.’ Hanna: ‘Het moet allemaal erg snel, de boten zijn meestal maar een aantal uren aangemeerd voordat ze weer vertrekken. De zeelui bellen ons met de vraag of we hun brood, snoepgoed, boeken of films kunnen geven zodat ze tijdens de vaart iets te doen hebben.’ Tapio: ‘De groep zeelui aan boord bestaat vaak uit dezelfde mensen, het is voor de zeelui daarom belangrijk om soms eens iemand anders bij zich te hebben met wie ze kunnen praten. Daarom gaat iemand van de kerk naar ze toe en voert gesprekken met ze. Ook al zijn de mensen op het schip je collega’s en vrienden, misschien wil je niet alles met ze delen.’ Hanna: ‘De schippers hebben misschien heimwee of er is iets gebeurd en ze hebben behoefte aan iemand om hierover te praten.’ Meteen daarna neemt Tapio afscheid.

Finse zeemanskerk.

‘Ik schat de Finse gemeenschap in Nederland op zo’n vijf- à zesduizend mensen’, gaat Hanna verder, ‘maar daarvan zijn er ook die tot de tweede generatie behoren, zoals mijn kinderen. Zij zijn hier geboren, maar zijn ook Fins, dus het is de vraag waar je ze indeelt. Er zijn studenten die hier misschien voor een jaar komen, maar er zijn ook Finnen die al vijftig jaar in Nederland wonen en nog steeds hier hun brood komen halen. Voor ons is Nederland een heel klein land, omdat Finland zo groot is, maar de Finse gemeenschap hier is verspreid over het hele land.’

Wat je in de kerken hoort is dat ze zo nu en dan toe zijn aan een vernieuwing in de werkwijze en activiteiten, aan een heruitvinding. Omdat de gemeenschappen erg klein zijn – en zoals in veel kerken ook hier sprake is van een terugloop van het aantal kerkbezoekers – moet de kerk meer zijn dan een plek waar je alleen op zondag komt om te bidden. ‘In Finland gaat de kerk samen met de staat. Heel veel mensen behoren tot de kerk, maar men bezoekt de kerk bijvoorbeeld alleen met kerst of voor een bruiloft. Wij zien het niet als een kerk, het is echt een gebouw met alles erin, meer dan alleen voor de godsdienst. Ik denk dat dat typisch iets voor Scandinavische kerken is. Kerkbezoek is niet zozeer een religieus ding, het is meer een gewoonte. Ik zeg nooit tegen iemand dat ik in een kerk werk, want dat klinkt in Nederland best raar. We hebben het dan ook vaak over ‘het Finse Huis’ in plaats van de zeemanskerk. Hanna laat de Finse sauna zien die in de tuin staat. ‘Hier zit elke dag wel iemand. In een Finse sauna mag je water over de stenen gooien en zelfs worstjes braden.’ Binnen ‘het Finse Huis’ is er naast een café een winkel met allerlei Finse etenswaren en een bibliotheek met Finse boeken. In veel opzichten lijkt het gebouw op een hotel.

Het laatste gesprek van de dag is met Adam, een Ierse man die een Finse partner heeft gehad, vloeiend Fins spreekt en meehelpt in de keuken van ‘het Finse Huis’. Adam is pas sinds kort in Rotterdam draagt net als Hanna een blauw-wit gestreept shirt, de kleuren van de Finse vlag. ‘Er is zoveel concurrentie tussen scheepsbedrijven dat zeelui constant onder druk staan om zo min mogelijk tijd door te brengen aan wal. Stilstaan is duur en dus zijn ze steeds onderweg. Daarom kijken ze echt uit naar dat extra uurtje dat ze aan wal mogen doorbrengen.’ Hanna: ‘Gisteren werd ik gebeld door twee vrouwen van rond de negentig die hier al ruim vijftig jaar wonen. Hun echtgenoten zijn overleden en ze hadden behoefte aan iemand om mee te praten, al is het maar een half uur, dus voor zulke mensen zijn we ook een belangrijke sociale schakel. Leven in een ander land zorgt ook voor stress, je wilt mensen ontmoeten die zich in eenzelfde situatie bevinden of dezelfde taal spreken.’ Adam: ‘We sporen mensen aan om hier te komen en te socializen, daar zijn we voor. Dat zijn kleine maar belangrijke dingen. Dit is een erg veilige plek en een mooie plek voor zelfreflectie, het voldoet aan alle sociale behoeften.’

‘De tijd dat we een Vogelaar-wijk waren is voorbij’

0
Tien jaar geleden werd de Arnhemse wijk Presikhaaf bestempeld als probleemwijk. Sindsdien zijn er nog steeds problemen, maar er is ook veel veranderd. Onze reporter Freek de Swart praatte met mensen uit de wijk over de huidige stand van zaken.

Eind september arresteerde de politie maar liefst zeven mannen op verdenking van het beramen van een terroristische aanslag. Drie van deze aanhoudingen, net als meerdere huiszoekingen, vonden plaats in Arnhem. Het politieoptreden is niet de eerste keer dat deze stad in verband wordt gebracht met jihadisten. Vooral de wijken Het Broek en Presikhaaf zouden broeinesten zijn van islamitisch extremisme. Klopt het beeld dat Arnhem geliefd is bij geradicaliseerde salafisten en wat vinden de bewoners hier zelf van?

Een maand na de spectaculaire arrestaties is de rust wel wedergekeerd in Presikhaaf. Het winkelcentrum in het hart van de wijk oogt nog wel als een oorlogsgebied, maar dat komt meer vanwege een grootscheepse renovatie. Op een van de bankjes naast de bouwplaats zitten Willem, Jan, Dick en Bennie wat te ouwehoeren. De mannen zijn duidelijk een onderdeel van het meubilair en bekend met de buurt en haar bewoners. Om de paar minuten wordt er wel een hand opgestoken naar een bekende of minder bekende voorbijganger. ‘Kijk, dat is Theo Slijkhuis, oud-aanvaller van Vitesse’, zegt een van hen wenkend naar een bejaarde man. Ook met de bouwvakkers blijken de mannen inmiddels een goede band te hebben opgebouwd. Zo plagen ze een opzichter om zijn ‘onverstaanbare’ Rotterdamse accent en vanwege het feit dat de verbouwing wel erg lang duurt. ‘Hoe lang zijn jullie nu al bezig, twee jaar?’ Dat hun wijk de laatste tijd zo slecht in het nieuws is, is volgens het kwartet vooral te danken aan de media. De afgelopen jaren zou Presikhaaf juist enorm zijn opgeknapt.

‘De tijd dat we nog een Vogelaar-wijk waren (de ‘veertig wijken van Vogelaar’ was een lijst van Nederlandse probleemwijken die in 2007 door toenmalig minister Ella Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie bekend werd gemaakt, red.) is voorbij, de sfeer is beter’, vindt Dick. Hij vermoedt dan ook dat de opgepakte jihadisten geen echte Arnhemmers zijn, maar uit andere landen komen. ‘Die jihadgasten zitten overal. Moet je eens op YouTube kijken wat er allemaal in Den Haag gebeurt’, valt Willem hem bij. De wijk is volgens de mannen naast gezellig ook erg multicultureel, iets dat ook in het winkelcentrum is terug te zien. ‘Er zit hier van alles wat: Marokkanen, Turken, Irakezen. Die bij mij in de flat zitten, daar kan ik het allemaal goed mee vinden’, verklaart Jan. Ook Willem heeft alleen maar goede woorden over voor zijn woonplaats. ‘Als je problemen zoekt kun je die overal krijgen, dat ligt aan jezelf.’ Toch is de politieactie van een maand geleden niet helemaal aan de Arnhemmers voorbij gegaan. Een familielid van Willem zag bijvoorbeeld met eigen ogen hoe het arrestatieteam een huis binnenviel in de Van der Goesstraat. Over het optreden van burgemeester Ahmed Marcouch tijdens deze gebeurtenis zijn de mannen overigens meer dan tevreden. ‘Dat is een goede kerel, die staat iedereen netjes te woord. Niks mis mee.’

Iets verderop in park Presikhaaf geniet Sevilhan Boziyik van alweer een warme oktoberdag. Ook zij maakte in de wijk Het Broek van dichtbij mee hoe het arrestatieteam te werk ging. ‘Je schrikt er wel van, de straten waren de hele dag afgezet en er kwam constant politie langs.’ Net als de mannen in het winkelcentrum heeft Boziyik het idee dat het de laatste tijd juist beter ging met Presikhaaf. Naast veel nieuwbouw zijn er volgens haar een hoop voorzieningen bijgekomen. Alleen een speeltuin voor peuters mist ze nog wel. Volgens Boziyik moeten de opgepakte verdachten ook geweten hebben dat de buurt veiliger is geworden. ‘Ik denk ook dat ze juist in Presikhaaf zijn gaan zitten omdat die niet gezien wordt als probleemwijk.’ Een bankje verderop zit Tyrone Eiflaar te kijken naar zijn spelende kinderen op een glijbaan. Presikhaaf omschrijft hij als zowel sociaal als asociaal tegelijk. ‘Iedereen is vriendelijk en je hebt makkelijk aanspraak, al ligt dat ook aan jezelf.’ Eiflaar wijst naar de vrouw naast hem, Bep Slebus, die hij net heeft leren kennen. ‘Asociaal is dat sommige mensen ‘s nachts keiharde muziek draaien en geen rekening houden met kleine kinderen.’ Zowel Eiflaar als Slebus zeggen niet op te kijken van de arrestaties in hun wijk. Slebus noemt het een trend van de moderne tijd die haar verder niet bang maakt. Tegelijkertijd kan ze zich wel voorstellen dat dit angst oproept bij oudere mensen. Eiflaar vindt angst verder vooral ook iets is dat je over jezelf afroept. Slebus knikt. ‘Het ligt er ook aan hoe je opgevoed bent. Ik heb gewoond in het Broek en daar word je vanzelf hard van.’

Ook op het stadskantoor van Arnhem is het nieuws van de opgepakte jihadisten niet onopgemerkt gebleven. Sprake van een wake-up call is er volgens veiligheidsadviseur Niels Emeis daarentegen niet. ‘Het is een bevestiging van de zorgen die we al hadden.’ Arnhem krijgt dan ook, net als tien andere gemeenten, extra financiële steun van het Rijk om radicalisering tegen te gaan. Met dit budget van ongeveer vierhonderdduizend euro worden onder andere diverse preventie- en repressieactiviteiten en projecten in de stad en de regio gefinancierd. Ook wordt dit geld gebruikt om meer bewustwording te creëren in de stad om signalen van radicalisering zo vroeg mogelijk binnen te krijgen. Zo is er het educatieve empowerment-programma Oumnia Works dat door en voor islamitische moeders is ontwikkeld. De gemeente probeert volgens Emeis signalen van radicalisering zo vroeg mogelijk in kaart te brengen. Een voorbeeld van zo’n signaal is wanneer iemand bovengemiddelde interesse toont voor onthoofdingsvideo’s van IS of zich aansluit bij een groep die al in beeld was. ‘Het kan van alles zijn. Soms krijg je signalen van iemand die ineens in gewaden loopt of zich vreemd gedraagt. Heel vaak is het niks, maar het kost wel tijd om dat uit te zoeken.’ Momenteel houdt de gemeente Arnhem zo’n drieëntwintig personen in de gaten.

Hoewel het nieuws soms anders doet vermoeden is het volgens Emeis tegenwoordig makkelijker om geradicaliseerde mensen in beeld te krijgen. Dit komt onder andere door een grotere bewustwording omtrent dit probleem binnen de islamitische gemeenschap. ‘Vier jaar geleden had je bijvoorbeeld heel erg de discussie of mensen die tegen Assad vechten niet moesten worden gezien als vrijheidsstrijder, dat is nu niet meer.’ Lastig punt blijft het bereiken van familieleden van geradicaliseerde personen. Schaamte speelt hierbij soms een rol, ook vinden ouders het vaak moeilijk om afstand te nemen van hun kind. Toch ziet Emeis ook op dit punt een verandering in denken. ‘In het begin was die bewustwording er veel minder, nu komen er bezorgde familieleden of direct betrokkenen rechtstreeks naar ons met vragen en zorgen over de ontwikkeling van een zoon of dochter.’

Waarom Presikhaaf er vaak wordt uitgelicht wanneer het over islamitische terroristen gaat weet Emeis niet. Volgens hem zit het netwerk verspreid over meerdere wijken en tonen jihadisten zich over het algemeen niet honkvast. Ook qua samenstelling bestaan deze groepen volgens hem niet enkel uit mensen met een achterstandspositie. ‘Ze komen van alle hoeken en culturen. Ook qua opleiding zit er veel verschil in.’ De veiligheidsadviseur wijst er verder op dat de gemeente Arnhem geen moskeeën kent die gefinancierd worden met geld uit de Golfstaten. ‘Er zijn wel in het verleden lokale pogingen gedaan van radicale moslims om daar invloed in te krijgen. Gelukkig hebben we goed contact met de moskeeën, dus dat komt niet van de grond.’

Fractievoorzitter van de SP in Arnhem, Gerrie Elfrink, laat zich minder positief uit over de situatie in zijn stad. ‘Vergeleken met andere landen zitten we er wel bovenop, maar dat wil niet zeggen dat het allemaal koek en ei is.’ Volgens hem is er bovendien wel degelijk een oorzaak aan te wijzen waarom Arnhem bovengemiddeld veel Syrië-gangers en jihadisten kent. ‘Ik heb met verschillende mensen gesproken en de enige verklaring is dat er hier een ronselaar actief moet zijn geweest.’ Volgens Elfrink hebben Presikhaaf en de nabijgelegen wijk Het Broek bovendien te maken met een opeenstapeling van problemen. Zo zou er in deze buurten een enorme toename zijn van mensen met psychische problemen. Deels omdat in dit gedeelte van Arnhem nog betaalbare woningen worden verhuurd, maar ook vanwege het beleid van de gemeente zelf. ‘Bij verwarde mensen wordt niet gekeken welke huisvesting bij hen past, dat wordt gewoon overgelaten aan zorgbedrijfjes. Deze bedrijfjes sluiten deals met malafide huisjesmelkers.’ Als voorbeeld noemt Elfrink het verhaal van een man met verslavingsproblemen die in een straat werd gezet tussen junks en dealers. ‘In zo’n wijk geloven de mensen ook niet meer in het beleid van de gemeente.’ Volgens Elfrink komt het ook weleens voor dat verwarde mensen zich aansluiten bij jihadistische groeperingen, of nog kwalijker, er zelf een beginnen. ‘Sommige mensen zijn in de war maar tegelijkertijd ook erg charismatisch.’

Verder hekelt de SP-voorman de gebrekkige wijze waarop de gemeente met de buurt communiceerde nadat de terreurverdachten hier waren opgepakt. ‘Terreur gaat over angst en ook een mislukte aanslag zaait angst. Als je dat niet wegneemt dan doe je ook niet aan contraterreur.’ Verder noemt Elfrink het schokkend dat een gedeelte van de gemeenteraad in Arnhem nog steeds een roze bril opheeft wanneer het om islamitisch geïnspireerd terreur gaat. Zo zou GroenLinks de link tussen islam en geradicaliseerde salafisten niet erkennen. ‘Er werd letterlijk gezegd dat de hoeveelheid moslims in Arnhem er niets mee te maken heeft en dat Arnhem ook heel veel bomen heeft!’ Wel is Elfrink te spreken over het antwoord van burgemeester Ahmed Marcouch hierop. Die stelde dat deze vorm van terrorisme zeker ook een religieus aspect kent. ‘Dat ben ik met hem eens. Het is gewoon gif, als dat in die hoofden zit kun je het er niet uitknuffelen.’

Ook in het voorwoord van het Uitvoeringsplan Aanpak Radicalisering 2018 hamert de burgemeester van Arnhem erop om de religieuze factor niet onder het tapijt te vegen. Volgens hem leggen experts vaak de nadruk op zaken als discriminatie, persoonlijke teleurstellingen of hang naar heldendom. ‘Als iemand die zelf een radicaliseringsproces heeft meegemaakt, kan ik zeggen dat vrijwel al die factoren meespelen. Eén factor wordt daarbij echter vaak vergeten: de religieuze of ideologische motivatie, geperverteerd en ontspoord door haatdragende ideologen en misbruikt door ronselaars die soms rondhangen rond moskeeën en bovendien via de sociale media tot in de slaapkamer van moslimjongeren binnendringen. Als wij dat over het hoofd zien, vergeten wij ook een belangrijke oplossingsrichting: die van de opvoeders.’

Een handtas is ook een tas

0

Vijf dagen met school naar Barcelona, vijf leermomenten.

Dag 1: een tas is een tas
Tot onze grote verbazing zijn alle leerlingen ‘s ochtends om vier uur aanwezig op Schiphol. Wat wel geheel aan onze verwachtingen voldoet is het gemarchandeer met de bagage. Elke leerling mag tien kilo handbagage meenemen, in één tas.

‘Maar ik mag toch wel nog een handtas mee?’
‘Nee, je mag maar één stuk handbagage.’
‘Maar een handtas is toch geen extra tas?’

Gelukkig hebben we twee lege koffers bij ons. Zo kunnen toch nog een boel spullen mee die in extra tassen zitten die, geheel tegen verwachting, toch tassen blijken te zijn. ‘Echt, juf!’

De aankomst in het vakantiepark Bon Repós, zo’n vijftig kilometer onder Barcelona, maakt indruk. ‘Onze’ huisjes worden met bewondering bekeken. ‘s Avonds komt de campingbewaker even langs, een potige Spanjaard in uniform, met wapenstok en handboeien aan zijn riem. ‘Loop even met hem langs de huisjes’, zeg ik tegen mijn collega Antonio. Ik heb het vermoeden dat dat wellicht preventief rustgevend zou kunnen werken. Inderdaad zit iedereen om twaalf uur in zijn eigen huisje, de regel op onze werkweek. Of iedereen ook slaapt weet ik niet, maar rustig is het wel.

Dag 2flamenco beats museum
Met de trein gaan we naar Barcelona. Het programma zit bomvol: een bezoek aan het Picasso-museum, de Barrio Gótico, de kathedraal bekijken, een wandeling door de stad en ’s avonds nog een flamencoshow.

Het Picasso-museum hebben de meeste kinderen in tien minuten wel gezien (‘wie was die gast eigenlijk, dat-ie een eigen museum heeft?’), behalve twee Ghanese jongens. De tijd die voor anderen meer dan genoeg is voor het hele museum, besteden zij aan één enkel schilderij. ‘Kijk, als ik hier ga staan ziet het er weer heel anders uit.’ En zo bekijken ze schilderij na schilderij. We moeten ze wegtrekken omdat we anders ons programma niet af krijgen.

Wat opvalt als we in de stad lopen, is dat we opvallen. We worden bekeken. En niet op een leuke manier. Angèle, niet al te frêle gebouwd, zit in de metro naast een mevrouw die vindt dat ze te veel ruimte inneemt. Ze maakt een opmerking: ‘Tu madre y tu padre’, die hebben haar vast helemaal verkeerd opgevoed vermoeden we. ‘Je zal je eigen madre en padre bedoelen’, zegt Angèle. Gelukkig moeten we er snel uit, voordat het nog echt ruzie gaat worden.

Omdat we niet veel tijd meer hebben voordat de flamencoshow begint, verdelen we ons over Kentucky Fried Chicken en McDonald’s om nog wat te eten. Daarna snel naar het theater waar de flamencodansers en -gitaristen al klaar staan.

Het is een geweldige avond, niet alleen voor onze kinderen maar ook voor de optredende artiesten. Je ziet ze verbaasd kijken. ‘Zijn wij nou zo goed of wat is er in vredesnaam aan de hand met het publiek?’ Na elk nummer juichen en klappen en joelen de kinderen uitgelaten. Want ja, als onze kinderen ergens enthousiast over zijn steken ze dat niet onder stoelen of banken.

Dag 3: de zee is soms genoeg
Opeens zijn er twee ID-kaarten weg, geen idee hoe dat nou weer kan. Dus we moeten naar de politie om dat aan te geven. Verder is het vandaag campingdag. De hele dag zwemmen, op het strand en ‘s avonds wokken. Simpel programma, iedereen blij.

Dag 4shit happens overal
Met de kabelbaan naar de Montjuïc en naar Camp Nou. ‘s Avonds gaan we eten in Barceloneta, maar in de richting van het restaurant is het een en al politie. Er is een opstootje van Afrikaanse straatverkopers en er worden mannen gearresteerd. Onze kinderen kijken er niet heel erg van op. Een typisch geval van shit happens?

Dag 5: wees beleefd tegen de geüniformeerde medemens
Gezamenlijk ontbijt, huisjes opruimen, koffers pakken en met de trein naar het vliegveld. Daar is nog even een incidentje bij de douane. Anuar, opgehitst door een paar knapen die de hele week al stierlijk vervelend zijn geweest, is brutaal tegen een douanier. Terecht wordt dat niet getolereerd, maar ja, wij moeten wel een vliegtuig halen en we kunnen Anuar daar moeilijk achterlaten. Nadat we met een praten-als-Brugman-tactiek Anuar uiteindelijk mee kunnen nemen, is het huilen geblazen. ‘Ik was het niet!’ Wie het dan wel was zegt hij niet. Nog erger dan valselijk beschuldigd worden is een snitch zijn en iemand erbij lappen. Eenmaal in het vliegtuig is iedereen binnen twee minuten onder zeil.

Het was niet alleen een heel nuttige, maar ook een zeer leerzame week.

De onfatsoenlijken: een reis door populistisch Europa

0
‘Ik vind populistische politici echt verschrikkelijk. Filip Dewinter, Geert Wilders, Marine Le Pen en Donald Trump zijn rattenvangers.’

Ze zijn laagopgeleid, stemmen op populistische partijen en hebben racistische standpunten. De linkse goegemeente kijkt intens neer op het klootjesvolk, de white trash, de deplorables, de onfatsoenlijken. Maar is dat dedain wel terecht? Zit er achter al het populistische geroeptoeter niet gewoon een schreeuw om hulp? De Kanttekening sprak de Vlaamse schrijver Jan Antonissen, die over de blanke verliezers van de globalisering het onlangs gepubliceerde boek De onfatsoenlijken: een reis door populistisch Europa schreef. Hij sprak met mensen uit de Europese rust belt, de oude industriegebieden in Italië, Frankrijk, Duitsland en de Benelux.

Wat was voor u de aanleiding om dit boek te schrijven?
‘De verkiezingsoverwinning van Donald Trump twee jaar geleden. Hij werd president omdat hij de blanke kiezers uit de zogenoemde rust belt, de oude industriegebieden in het noorden, voor zich wist te winnen. Deze kiezers hadden in het verleden altijd op de Democraten gestemd, maar Hillary Clinton haalde voor deze arbeiders haar neus op en bracht hen tijdens de slotfase van haar campagne geen tweede verkiezingsbezoek. Ze zette laagopgeleide blanke stemmers bovendien weg als deplorables (betreurenswaardigen), mensen die eigenlijk te dom waren om te stemmen en er allerlei racistische, seksistische en andere nare standpunten op nahielden. Die arrogantie heeft Clinton genekt, ze verloor veel kiezers die anders wel op haar zouden hebben gestemd. De Duitse sociaaldemocratische politicus Martin Schulz, de voormalige voorzitter van het Europees Parlement, pleitte in reactie op het populisme voor een ‘revolutie van de fatsoenlijken’. Ook hij wilde niets met het ‘klootjesvolk’ te maken hebben. De sociaaldemocratie vervreemdt zich van haar traditionele achterban. Dat deze mensen in de steek worden gelaten vind ik verkeerd. Ik wilde hier een boek over schrijven, zodat we ook kritisch, met introspectie, naar onszelf kijken.’

De Nederlandse journalist Joost Niemöller schreef vorig jaar het boek Kwaad, waarin hij de PVV-kiezers opzocht die zich boos maakten over de islam en vluchtelingen. Is uw boek ook zo’n boek, waarin u luistert naar het gesundes Volksempfinden van de boze burger?
‘Nee, want tegen hun racistische en populistische standpunten spreek ik mij heel duidelijk uit in mijn boek. Ik vind populistische politici echt verschrikkelijk. Filip Dewinter, Geert Wilders, Marine Le Pen en Donald Trump zijn rattenvangers. Toen Trump tot president werd verkozen had ik heel even het gevoel dat het einde der tijden was aangebroken. De volgende dag bleek de wereld nog niet te zijn vergaan en had ik tijd om goed na te denken. Waar is het bij de sociaaldemocraten fout gegaan? Hoewel ik het afschuwelijk vind als mensen racistische taal uitslaan, geloof ik dat die kwaadheid bij de ‘onfatsoenlijken’ een symptoom is. Ik wilde in de levens van deze genegeerde mensen kijken, om te onderzoeken wat de achterliggende reden van hun boosheid is. Dit was niet gemakkelijk voor mij, want ik moest mensen voor wie ik van nature geen begrip heb, spreken. Maar het is wel belangrijk dat dit gebeurt.’

Worden deze mensen wel genegeerd? De populisten en ook middenpartijen hebben het toch vaak over de ‘gewone man’?
‘In België valt dat heel erg tegen. Op zondag 24 november 1991, een dag die in België de geschiedenis is ingegaan als ‘zwarte zondag’, won Vlaams Blok (de voorganger van Vlaams Belang, red.) circa tien procent van de Vlaamse stemmen bij de federale verkiezingen. De traditionele partijen zetten de wasknijper op de neus en wilden niets met de onwelriekende kiezers te maken hebben die op de partij van Dewinter hadden gestemd. Ook besloten de Belgische partijen een cordon sanitaire te leggen om Vlaams Blok en deze partij voor coalitiebesprekingen uit te sluiten. Tien procent van het Vlaamse electoraat wordt op deze manier structureel genegeerd, dat is niet goed. Dewinter zelf is natuurlijk een nachtmerrie, maar we mogen de mensen die op hem gestemd hebben niet in de steek laten.’

In Nederland komt de Socialistische Partij, een radicaal-linkse partij, wel op voor de arme blanke kiezers. De SP is de partij van de schoonmaaksters en vrachtwagenchauffeurs, de uitkeringstrekkers en vuilnismannen. In Duitsland heb je Die Linke. Heb je in België ook zo’n partij, die wel links is maar de traditionele arbeidersklasse niet is vergeten?
‘Dat is de PvdA, niet te verwarren met jullie PvdA. De PvdA, die in Wallonië de PTB (Parti du Travail de Belgique, Belgische PvdA, red.) heet, is een echte marxistische partij. Ze steunt ook het regime van Venezuela bijvoorbeeld. Vooral in Wallonië doen de marxisten het goed. De sociaaldemocraten, in Vlaanderen de sp.a (Socialistische Partij Anders, red.) en in Wallonië de Parti Socialiste, zijn de arbeiders echter vergeten. Daarom verliezen ze ook. Groen, het Vlaamse GroenLinks, doet het ook goed, maar ze richten zich vooral op hoogopgeleide, progressieve kosmopolitische kiezers.’

Is de tegenstelling tussen hoog- en laagopgeleiden, de opleidingskloof, de belangrijkste tegenstelling in de samenleving geworden?
‘Het is een heel belangrijke tegenstelling inderdaad, maar niet de enige. De vermogenskloof is ook heel belangrijk. Er zijn een kleine groep superrijken, de één procent, die steeds rijker wordt. We willen graag meer welvaartsverdeling, maar dat is heel moeilijk. Ze parkeren hun geld in Panama, ver weg van de fiscus.’

Is neoliberalisme of hyperkapitalisme dan niet het grootste probleem van deze tijd?
‘Ik denk van wel. Door automatisering, robotisering en de flexibilisering van de arbeidsmarkt is er veel sociale onzekerheid. Dat is het eerste belangrijke thema waar ik me in mijn boek mee heb beziggehouden. Het tweede probleem, en dat moeten we niet negeren, is dat de lasten van de multiculturele samenleving vooral door de blanke onderklasse gedragen worden. Nee, ik hou geen pleidooi voor een migratiestop, maar we moeten wel zien wat er gebeurt. Niet-westerse migranten komen in de armere wijken terecht en krijgen sociale woningen, terwijl arme blanke mensen hierop moeten wachten. Daardoor ontstaat er woede. Wat links doet is deze problemen negeren. Of nog erger, de mensen die protesteren moreel terechtwijzen. We moeten van die politieke correctheid af.’

Dat links geneigd is tot een politiek correct reflex is toch heel begrijpelijk, gezien het racisme waarmee je je niet wilt associëren?
‘Inderdaad, maar dat betekent niet dat je de problemen waarmee de blanke onderklasse kampt maar moet negeren, omdat deze mensen hun bezwaren op een niet-correcte manier uiten. De Vlaamse schrijver David van Reybrouck merkte eens op dat we meer mededogen voelen met migranten dan met onze eigen onderklasse. Dat klopt wel een beetje denk ik.’

In Nederland slaan we elkaar elk jaar traditioneel de hersenen in over Zwarte Piet. Volgens activisten en de linkse goegemeente is Zwarte Piet racisme, terwijl de knecht van Sinterklaas volgens de ‘onfatsoenlijken’ zwart moet blijven. Heb je in Vlaanderen ook zulke debatten?
‘Zwarte Piet is hier geen issue. We kijken echt met verbazing naar wat er in Nederland gebeurt. Wel wordt er kritischer gekeken naar ons koloniale verleden in Congo en Rwanda. Er is nu een discussie gaande over het Afrikamuseum in Tervuren, waar allemaal koloniale schatten worden tentoongesteld. Er gaan stemmen op om Afrikaanse kunst terug naar Afrika te sturen. Ik denk dat deze discussie het topje van de ijsberg is en het begin van een grote maatschappelijke discussie over de rol die België gespeeld heeft in Afrika. Daar is tot dusverre maar heel weinig mee gedaan.’

Lijken niet-westerse migranten in Europa en de blanke onderklasse eigenlijk niet heel erg op elkaar? Ze bevinden zich immers allebei in een sociaal gemarginaliseerde en economisch kwetsbare positie. En kan dit gedeelde lot in de toekomst misschien niet voor een nieuwe solidariteit zorgen?
‘Misschien wel. We weten niet wat de toekomst brengt. Ik wil graag een voorlopig, volkomen ongefundeerd vertrouwen in de toekomst hebben. Overigens denk ik nu na over een vervolgboek op De onfatsoenlijken, waarin de levensverhalen van migranten centraal zullen staan.’

Het ongemak van België

0

Op 14 oktober vonden provinciale en gemeentelijke verkiezingen plaats in België. Ik liep door de straten van Antwerpen, waar ik als export-Amsterdammer al anderhalve maand woon, en zocht naar de rijen. Alle volwassenen in België zijn verplicht om te stemmen, dus ik had Afrikaanse toestanden verwacht: mensen die vanaf ‘s ochtends vroeg voor de stembureaus verzamelen. Niet om de nieuwste Nike-schoenen of iPhone te kopen, maar om hun stem uit te brengen. Een feest voor de democratie. Maar ik kon geen rijen vinden, de enige rij die ik vond was een groep studenten voor een pinautomaat. Zij hadden geld nodig om in het café verderop biertjes te drinken.

Een dag na de verkiezingen leerde ik dat een kleine wijk in Brussel een zwarte burgemeester krijgt. Pierre Kompany, de vader van Rode Duivels-voetballer Vincent Kompany, werd de eerste zwarte burgemeester van België. ‘Het is geschiedenis, felicitaties aan mijn vader’, reageerde Vincent Kompany blij op Instagram. Er volgde euforie onder de zwarte Belgische gemeenschap. Alsof zwarte Belgen honderdvijftig jaar in de rij moesten staan om eindelijk burgemeester te zijn en dan blij zijn om het feit dat ze eindelijk een kleine gemeente van Brussel met circa vierentwintigduizend inwoners onder hun hoede mogen nemen. Ahmed Aboutaleb, de burgemeester van de grootse economie van Nederland, lacht zich kapot.

Aan het eind van de negentiende eeuw kreeg de Belgische koning Leopold II Congo als zijn privé-eigendom. Met een grote prijs. De Belgen behandelden de Congolezen als beesten, die vooral dienden om zoveel mogelijk grondstoffen (rubber) voor hem op te halen. Hij creëerde een koloniaal leger dat Congolezen moest mobiliseren om zoveel mogelijk rubber op te halen om aan de internationale behoefte te voorzien. Er werd in Congo een rubberquotum ingesteld. Als je niet genoeg rubber verzamelde, kon je geëxecuteerd worden. In de meeste gevallen werden handen van Congolezen die niet genoeg rubber hadden verzameld afgehakt. Enerzijds als afschrikmiddel, maar anderzijds zodat de soldaten aan hun commandanten konden bewijzen dat ze geen dure kogels hadden gebruikt in het vermoorden van iemand die het rubberquotum niet had gehaald. Naar schatting verloren tien miljoen Congolezen hun leven door deze Belgische hebzucht.

Als ik op het mooie treinstation van Antwerpen ben of de verschillende prachtige parken en gebouwen van Brussel aanschouw, word ik telkens weer herinnerd aan hoeveel Congolees bloed en grondstoffen hieraan is verloren. Ondertussen heeft Leopold een grote status in Brussel, als een held waar het land trots op is. Deze zomer, op het muziekfestival Pukkelpop, schreeuwden enkele aangeschoten witte Belgische jongens tegen twee zwarte meisjes ‘handjes kappen, de Congo is van ons’. Ze zongen die woorden in hetzelfde ritme, met een daarbij horende melodie. De publieke verontwaardiging werd duidelijk, omdat het een bekend liedje is in bepaalde kringen in de Belgische studentenwereld en jeugdbeweging. Ik vroeg me af of de studenten in de rij voor de pinautomaat straks in de kroeg hetzelfde liedje zouden gaan zingen.

Het is Belgen gelukt om hun land op te bouwen tot één van de meest ontwikkelde landen op aarde. Er zijn geen rijen tijdens de verkiezingen omdat verkiezingen hier, anders dan in de meeste Afrikaanse landen, goed zijn georganiseerd. Niemand hoeft kilometers te lopen om een stembureau te vinden en bijna de hele bevolking kan lezen en schrijven. Toch is het verrassend om te zien dat ondanks deze relatieve vooruitgang, België er niet in slaagt om te gaan met haar pijnlijke verleden. Een verleden dat zwarte mensen reduceert tot beesten. Zwarte Belgen mogen dan hun eerste zwarte burgemeester vieren, maar ik hoop dat ze de regie over hun handen en voeten nemen. Ze moeten niet weer honderdvijftig jaar in de rij wachten terwijl anderen over hun lot beslissen.

Miss Holocaust Survivor

0

Iedereen kent de verschillende missverkiezingen zoals Miss Universe en Miss World, zogenaamde beauty pageants waar prachtige vrouwen met ‘de perfecte maten’ strijden om bekendheid, geldprijzen en een tiara. Deze beauty’s zien er niet alleen geweldig uit, vaak hebben ze ook een universitaire graad. Bovendien zetten ze zich in voor een goed doel zoals gratis lipcorrecties voor kinderen met een hazenlip of het op de kaart zetten van de problematiek in sloppenwijken.

Er bestaan echter ook veel vreemde ‘schoonheidswedstrijden’ die een stuk minder bekend zijn. Zo kan men in Thailand meedoen aan Miss Jumbo Queen, waarin wordt bepaald welke vrouw het meeste op een olifant lijkt. Bij de Queen of Beautiful Morals in Saoedi-Arabië draait het puur om het innerlijk. De dames moeten hun boerka namelijk aanhouden tijdens de verkiezing. En bij de Miss Prison-wedstrijden valt er wel een heel bijzondere prijs te winnen: de mooiste vrouwelijke gevangenen maken kans om eerder te worden vrijgelaten.

Zoals elk land kent ook Israël haar eigen missverkiezingen. Naast de gebruikelijke competities wordt er jaarlijks een wedstrijd voor de mooiste transgender vrouw georganiseerd en sinds 2012 wordt elk najaar Miss Holocaust Survivor gekroond.

Miss Holocaust Survivor? Jazeker. Afgelopen week liepen twaalf bejaarde vrouwen over de catwalk in de havenstad Haifa. Hun make-up zag er piekfijn uit, hun haren waren perfect gekapt en ze droegen schitterende jurken. De enige voorwaarde voor deelname was dat de vrouwen de Holocaust moesten hebben overleefd. Na verschillende rondes waarin de dames met een gemiddelde leeftijd van vijfentachtig jaar zich aan het publiek presenteerden, werd een winnares gekozen: de drieënnegentigjarige overgrootmoeder Tova Ringer. De geboren Poolse verloor tijdens de jaren veertig van de vorige eeuw haar ouders, vier zusters en een grootmoeder in het concentratiekamp Auschwitz.

Zodra de foto’s van het evenement op internet verschenen barstte er een storm van kritiek los. Daarbij werden veelvuldig woorden als ‘smakeloos’, ‘banaal’ en ‘Holocaust-industrie’ gebruikt. Op verschillende sociale media-kanalen werden cynische commentaren geplaatst. ‘De schoonheidskoningin van het kamp is nummer 275663923’ of ‘de winnares krijgt de titel Miss Blok 14 toebedeeld’ (verwijzend naar de baraknummers waar de gevangenen in concentratiekampen werden ondergebracht).

Zelf zou ik het zeker ook smakeloos hebben gevonden als ik een aantal jaar geleden niet toevallig op bezoek was geweest bij Yad Ezer L’Haver (‘een helpende hand aan vrienden’), de stichting die deze wedstrijd organiseert. Deze vrijwilligersorganisatie ondersteunt arme Holocaust-overlevenden in Israël en probeert door middel van deze opmerkelijke wedstrijd aandacht voor hun lot te generen. In totaal wonen er zo’n honderdzestigduizend overlevenden van de Jodenvervolging in Israël, waarvan een derde ver onder de armoedegrens leeft.

Yad Ezer L’Haver beheert ook een bejaardentehuis voor diegenen die tijdens hun jeugd alles verloren en zonder extra hulp financieel in de problemen zouden komen. Tijdens een rondleiding door het tehuis ontmoette ik Chava Hersckovitz, Miss Holocaust Survivor 2012. Ze nam me mee naar haar sobere kamertje en liet me trots de zilveren tiara zien. Haar ogen glinsterden toen ze de kroon met trillende handen van een plank tilde. ‘Het is natuurlijk een beetje een gekke wedstrijd’, zei ze, ‘maar wat ben ik trots’. Chava aaide over de nepsteentjes in de tiara. ‘Toen ik op dat podium stond voelde ik me weer even vrouw. Na alles wat ik heb meegemaakt had ik niet gedacht dat ik ooit nog het leven kon vieren, laat staan mijn eigen bestaan kon vieren.’

Eigenlijk wilde ik nog een kritische vraag stellen, maar ik hield wijselijk mijn mond. Alles was al gezegd.

‘Mijn vlogs zijn een soort wijkjournaals’

0
Vlogger Mohammed Omar won onlangs de Bredase Vredesprijs. ‘Tegenwoordig voetballen de wijkagenten met de jongeren mee.’

Toen Ismail Ilgün een paar jaar geleden met zijn hoodvlogs uit Zaandam bekend werd, zette dat Mohammed Omar (ook wel bekend als ‘vlogger Mo’), tweeëntwintig jaar oud en afkomstig uit Breda, aan het denken. In plaats van negativiteit te delen, wilde hij zijn wijk Haagse Beemden juist in een positief daglicht zetten. Hij begon met vloggen over wat er in de wijk gebeurde, maar ook over zijn werkzaamheden als ‘Grote Broer’. Het Grote Broer Project is een initiatief van Kick Breda, waar jongens in de leeftijd van veertien tot en met drieëntwintig jaar als vrijwilligers positief bijdragen aan de leefbaarheid binnen de wijk en jongeren ondersteunen die het moeilijk hebben. Voor al zijn inzet won Mo afgelopen september de Bredase Vredesprijs. Wij spraken hem over zijn werkzaamheden, maar ook over zijn heftige verleden.

Gefeliciteerd met het winnen van de Bredase Vredesprijs Mo. Wat ging er door je heen toen je hoorde dat je de prijs had gewonnen?
‘In het begin was ik heel emotioneel, ik had er helemaal niet op gerekend. Maar ik was ook meteen ontzettend trots. Het is een speciale prijs, die krijg je niet zomaar. De jury vindt dat ik een positieve invloed heb op jongeren en dat wat ik doe heel belangrijk kan zijn in de toekomst. Dat was fijn om te horen.’

Kun je jezelf kort voorstellen aan onze lezers?
‘Ik ben Mo, tweeëntwintig jaar en woon in Breda. Ik kom oorspronkelijk uit Somalië. Sinds kort werk ik als aircomonteur. Na mijn werk ga ik door naar het Grote Broer Project, waar ik een Grote Broer ben. Daarmee probeer ik een rolmodel te zijn voor jongeren. Ik zou hier later ook graag mijn werk van willen maken, bijvoorbeeld als wijkagent of als maatschappelijk werker.’

Wat houdt het Grote Broer Project precies in?
‘Het is een vrijwilligersproject voor jongeren die het moeilijk vinden om hun draai in de samenleving te vinden. Er komen jongeren die een verleden hebben en dat willen aanpakken, maar er zijn ook jongens of meiden die bij ons een stage willen doen of zichzelf verder willen ontwikkelen. We doen veel verschillende dingen. Zo kunnen ze bij ons terecht voor activiteiten als knutselen, voetballen en kickboksen. Maar we gaan ook de straat op, bijvoorbeeld bij een melding van overlast. We zoeken de jongeren op en gaan het gesprek met ze aan. Ik zie veel vooruitgang sinds het project aan de gang is. De wijk is een stuk rustiger geworden. Minpuntjes zijn er ook, er zijn nog steeds mensen die geen werk hebben of nog te weinig aandacht krijgen, maar dat heeft tijd nodig.’

Hoe ben jij bij Grote Broer terechtgekomen?
‘Ik ben er ooit als stagiair begonnen in september 2016. Ik vond het leuk en fijn om andere jongeren te helpen en daardoor ben ik blijven hangen. Inmiddels heb ik de status ‘goud’, wat betekent dat ik ervoor zorg dat alles goed verloopt als de projectleiders er niet zijn. Toen ik net begon was ik een hele verlegen jongen en vond ik het moeilijk om zelf initiatief te nemen. Langzaam begon dat te groeien en vanuit daar begon ik ideeën te verzamelen om iets mee te doen. Tijdens mijn werkzaamheden bij Grote Broer kwam ik buiten vaak jonge kinderen tegen. Voor hen wilde ik iets doen en daarom ben ik Kleine Broer gestart. Het is hetzelfde idee als Grote Broer, maar dan voor jongeren in de leeftijd van acht tot vijftien jaar. We organiseren verschillende activiteiten, waardoor die kleintjes na schooltijd lekker bezig zijn en zichzelf kunnen ontwikkelen. Het is meer dan alleen activiteiten doen, je leert er ook om te gaan met structuur, verantwoordelijkheid en normen en waarden. Want ook wij hebben regels waar jongeren zich aan moeten houden. Ik vind dit project heel belangrijk voor de jonge generatie, want die is al vroeg bezig met hun telefoon, games en met sociale media. In die wereld kom je snel de verkeerde mensen tegen. Met Kleine Broer wil ik die jongeren op een positieve manier beïnvloeden en dat gaat goed. We begonnen met vijftien kinderen en zitten inmiddels op veertig.’

Je vlogt ook. Kun je daar meer over vertellen?
‘Mijn vlogs zijn een soort wijkjournaals. Het grootste doel was om Haagse Beemden in een positief licht te zetten, want onze wijk komt vaak negatief in het nieuws. Daarnaast wilde ik ook een rolmodel voor de jeugd zijn. Het begon allemaal met een grappige video, maar toen mijn vrienden zeiden dat ik moest gaan vloggen, ben ik er meer mee gaan doen. Ik krijg veel leuke reacties van mensen uit de wijk, dat is fijn om te horen. Ik ben zelf erg trots op mijn politievlog, waarbij ik een dagje meeliep met de wijkagent. Ik zag dat het contact tussen de politie en de jongeren niet goed was. Doordat ik er als jongere bij was en jongens in de buurt mij kennen, kon ik het contact verbeteren. Tegenwoordig voetballen de wijkagenten met de jongeren mee.’

Je hebt het als jongere ook niet makkelijk gehad. Kun je iets vertellen over je jeugd?
‘Ik ben geboren in Somalië en heb daar heftige dingen gezien en meegemaakt. Op jonge leeftijd ben ik door terreurbeweging al-Shabaab meegenomen om als kindsoldaat voor ze te werken. Zij waren in oorlog met de regering en gebruikten kinderen bij gevechten en aanslagen. Ik was een soort hulpjongen en moest eten, drinken en geweren dragen. Gelukkig heb ik zelf niemand hoeven doden, maar ik heb wel veel dode mensen gezien. Mijn vader, die ik eigenlijk nooit goed heb gekend, kwam naar Nederland en in het kader van gezinshereniging mocht ik ook komen. Ik was dertien jaar toen ik in Nederland kwam wonen, maar eenmaal hier was het niet makkelijk. Ik had veel ruzie thuis waardoor ik bij Jeugdzorg kwam te wonen, maar daar begrepen ze mij niet goed. Hierdoor ontstonden er irritaties. Toen ik op een gegeven moment geen school of werk meer had, was het moeilijk om positief te blijven. Toch probeerde ik dat wel en zo kwam ik bij Grote Broer terecht.’

Gelukkig is het met jou de goede kant op gegaan. Heb jij nog een boodschap voor jongeren waar het misschien minder goed mee gaat?
‘Houd altijd je doelen voor ogen en blijf daar voor vechten, ook al zit het allemaal even tegen. Probeer een voorbeeld te zijn voor je medemens.’

‘De gegoede bovenlaag komt er altijd beter uit’

0
De laatste tijd horen we dat het in ons land economisch gezien steeds beter gaat en dat iedereen erop vooruit gaat. Onze reporter Freek de Swart sprak mensen die weinig merken van de voorspoed.

Sinds Nederland uit het financiële dal klom van de bankencrisis in 2008 kent de economie eigenlijk alleen maar constante groei. In 2017 werd zelfs een stijging gezien van 3,1 procent, het hoogste niveau van de afgelopen tien jaar. Tegelijkertijd steeg in deze periode ook het percentage van de werkende bevolking dat te weinig verdient om rond te komen. Sinds de millenniumwisseling groeide deze groep armen zelfs met maar liefst zestig procent. Ook het totale aantal huishoudens dat in langdurige armoede leeft nam in 2016 toe. Aan de andere kant groeide in datzelfde jaar de groep mensen die zich miljonair mag noemen naar honderdtwaalfduizend huishoudens, het hoogste aantal sinds de start van het onderzoek hierna in 2006. Genoeg cijfers en feiten dus om eens de straat op te gaan met de vragen: ‘Merkt u iets van de economische groei de afgelopen tien jaar?’ en ‘Wordt de welvaart in Nederland wel eerlijk genoeg verdeeld?’

Corrie van den Bliek

Dat Corrie van den Bliek weinig heeft gemerkt van de economische voorspoed de afgelopen jaren is van een afstandje al wel te zien. De achtenzeventigjarige vrouw heeft net bij de voedselbank een pakket opgehaald en blijkt even later ook enkel nog tweedehands kleding te kopen. Volgens Van den Bliek is haar pensioen onlangs voor de tweede maal op rij omlaag gegaan en dit was volgens haar toch al geen vetpot. ‘Ik krijg misschien maar tien euro per maand minder, maar voor iemand met een pensioentje van driehonderd euro is tien euro heel veel geld.’ Ook merkt de bejaarde vrouw dat er de afgelopen jaren een grotere eigen bijdrage wordt gevraagd voor medicijnen en hulpmiddelen, zoals de scootmobiel waarop ze rijdt. Van den Bliek probeert deze financiële tegenslagen op te vangen door te beknibbelen op uitjes. ‘De koffie is bij mij thuis net zo lekker als wanneer je ergens gaat zitten.’ Vroeger ging ze nog wel eens naar gemeenschapshuizen in de buurt om een goedkoper bakkie te doen, maar die zijn volgens Van den Bliek inmiddels bijna allemaal wegbezuinigd. Aan de regering zou de vrouw dan ook het advies willen geven om niet alleen ‘nieuwe mensen’ te helpen, maar ook de ouderen. Deze doelgroep heft het volgens Van den Bliek zwaarder omdat die vanwege hun leeftijd niet meer kunnen werken. ‘Vluchtelingen moeten ook geholpen worden, maar ze moeten niet alles hiernaartoe halen. We kunnen niet de hele wereld helpen.’ Ook mogen van haar de rijken wel iets meer belast worden. Over de toekomst is Van den Bliek niet heel optimistisch. Vooral het feit dat verzorgingstehuizen worden gesloten baart haar zorgen. ‘Waar moet ik straks terecht? Ik had laatst een gebroken ruggengraat en osteoporose.’ Veel hoop dat er in Den Haag naar haar geluisterd wordt heeft het oude dametje echter niet. ‘De politiek is één pot nat, maar ik stem wel.’

Jean Baptiste Hendrix

Jean Baptiste Hendrix is sinds enkele jaren met pensioen. Sindsdien zet hij zich in als vrijwilliger bij een kringloopwinkel. Hoewel Hendrix niks heeft gemerkt van de economische groei de afgelopen jaren, raakt dit hem ook niet. Als oud-jurist heeft hij namelijk best een riant pensioen. Wel is Hendrix zich ervan bewust dat zijn AOW al tien jaar niet meer geïndexeerd wordt. ‘Als ik het ABP (pensioenfonds voor overheid en onderwijs, red.) goed heb begrepen kan ik me voorstellen dat ze niet indexeren. Ik vind het wel jammer voor mezelf op microniveau, maar op macroniveau begrijp ik het wel.’ Hoewel hij het in principe eens is met de stelling dat alle lagen van de bevolking mee moeten profiteren van de welvaart, is dit volgens hem niet realistisch. ‘Welk financieel stelsel je ook kiest, de gegoede bovenlaag komt er altijd beter uit.’ Wel vindt de oud-jurist het belangrijk dat ervoor gewaakt wordt dat dit niet de spuigaten uitloopt. Zo wordt volgens hem de welvaartsongelijkheid momenteel te groot. Hendrix noemt de rijken enigszins losgezongen van de werkelijkheid en levend in hun eigen bubbel. Als voorbeeld haalt hij de uitspraken van ING-commissaris Henk Breukink aan. Deze topbankier klaagde onlangs over de toonhoogte van de kritiek die zijn bedrijf te verduren kreeg vanwege een omvangrijk witwasschandaal. ‘Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen’, laat Hendrix zich halverwege het gesprek poëtisch ontvallen. Over de kans om de gegoede klasse tot inkeer te laten komen is hij somber. Volgens Hendrix is er namelijk niets menselijker dan je sociale kring te vullen met gelijkgestemden die zijn zoals jij. Ook over de mogelijkheden om het ‘klootjesvolk’ mee te nemen in de vaart der volkeren is hij terughoudend. Als voorbeeld noemt Hendrix het internet. Waar dit medium in de jaren negentig nog werd gezien als de grote objectieve verblinder, zorgt het heden ten dage vooral voor ideologische eilandjes gevuld met fake news. ‘Er is genoeg geprobeerd om de bevolking te verheffen, maar ik krijg de indruk dat het tegenovergestelde is gebeurd. We overschatten onze eigen tijd en het geloof in technologische ontwikkeling.’

Loveness Anaman

De Ghanese Loveness Anaman kwam ooit in 1984 naar Nederland vanwege de liefde. Waar ze vroeger vooral een zakenvrouw was in de import en export richt ze zich tegenwoordig volledig op haar stichting Aya. Dit goede doel zamelt geld in voor schoolkinderen in Afrika en helpt Afrikaanse moeders bij het opzetten van een eigen bedrijf. Ook Anaman merkt weinig van de economisch vette jaren in Nederland. Hoewel de zorg en het onderwijs volgens haar nog steeds in orde zijn, is er tegenwoordig geen geld meer voor een bloemetje op tafel. Zelf ziet Anaman de overstap van de gulden naar de euro als de belangrijkste boosdoener. ‘Vroeger kostte de APK achtenveertig gulden en nu zestig euro. De onderhoudskosten zijn dus verdubbeld.’ Inmiddels heeft Anaman dan ook haar auto de deur uitgedaan, net als haar VVD-lidmaatschap. De politieke partij vroeg volgens haar steeds vaker om giften. ‘Ik steun de VVD nog wel in mijn hart en ik hou van Mark Rutte. Hij is nederig en je kunt makkelijk met hem praten.’ De Ghanese sprak de afgelopen jaren meerdere malen met de VVD-politicus. Opmerkelijk genoeg vertelde Anaman de premier tijdens hun eerste gesprek dat het niet goed is om geld naar Afrika te sturen. ‘Omdat ze dan gewoon gaan zitten wachten tot je het geld komt brengen. Sommige mensen in mijn omgeving zijn boos op mij vanwege deze mening.’ Anaman steunt de VVD vooral omdat volgens haar deze partij mensen probeert te activeren en te laten groeien. Ook in haar omgeving ziet de vrouw veel ongemotiveerde mensen die de hele week niets doen behalve klagen. ‘Ik hou niet van mijn hand ophouden, ik hou van bijdragen.’ Als voorbeeld van deze houding noemt Anaman een kookmiddag die ze organiseerde in het Mondiaal Centrum te Breda om geld op te halen voor Congo. Ondanks uitnodigingen kwamen er alleen maar Nederlandse vrouwen helpen en geen enkele Congolees. Toch dreigt Rutte binnenkort de steun van Anaman te verliezen als het beleid ongewijzigd blijft. ‘Nederland is oké, maar de armen worden armer en je bent als land wel afhankelijk van je mensen. Als Rutte niet verandert ben ik weg.’

Stijn van Oers

Net als veel leeftijdsgenoten heeft Stijn van Oers weinig gemerkt van de economische groei de afgelopen tien jaar. Niet zo gek wanneer je bedenkt dat hij pas achttien jaar is en nog met Lego speelde ten tijde van de bankencrisis in 2008. Wel heft Van Oers het idee dat de hele samenleving profiteert van de economische voorspoed. Vooral de stedelijke ontwikkeling om hem heen geeft hem over het algemeen het gevoel dat Nederland er goed voorstaat. ‘Zeker als je kijkt waar we staan op lijstjes met andere landen, ook al zegt dat niet alles.’ Verder merkt Van Oers dat mensen om hem heen vaker een dagje weggaan. De jonge adolescent zegt het wel belangrijk te vinden dat de onderklasse ook de vruchten plukt van de economische voorspoed van een land. Dat rijken meer profiteren van de toegenomen welvaart bekijkt hij met gemengde gevoelens. ‘Het ligt eraan wat ze met hun geld doen. Wanneer dit geïnvesteerd wordt om levens van mensen te verbeteren vind ik het goed. Elon Musk (oprichter van onder meer Tesla, red.) en Bill Gates (ondernemer en filantroop, oprichter van Microsoft, red.) zijn daar goede voorbeelden van.’ Tegelijk beseft Van Oers ook dat er ook veel gierige welgestelden zijn. Voor de toekomst verwacht hij dat de Nederlandse overheid blijft streven naar een economische groei van twee procent, een percentage waar Van Oers zich wel in kan vinden. Zelf is hij overigens niet zo met geld bezig. Rijk hoeft Van Oers dan ook niet te worden zolang hij aan het einde van de maand maar genoeg salaris overheeft voor leuke dingen. ‘Maar als je me nu een miljoen geeft? Ach, waarom dan ook niet?’

Cok van Gaalen

Dat Cok van Gaalen niets merkt van de toegenomen welvaart blijkt direct uit zijn eerste antwoord: ‘Hahaha, economische groei!? En jij gelooft dat!?’ Volgens Van Gaalen bestaat deze groei namelijk alleen maar op papier en ziet de werkelijkheid op straat er heel anders uit. ‘Neem nu de werkloosheid, ze hebben de definitie van werk verandert van veertig uur naar twintig uur. Als je dus nu halve dagen werkt ben je ineens niet meer werkeloos. Zo zijn alle cijfers gemanipuleerd.’ Van Gaalen haalt zijn kennis over de werkelijke economie voornamelijk vanaf het internet. Zo volgt hij trouw het YouTube-kanaal X22 Report en leest hij Amerikaanse sites met ‘de echte economische voorspellingen.’ Zo leerde Van Gaalen onder andere dat geld vanuit niets wordt gemaakt en voor vijfentachtig procent linea recta naar het Vaticaan gaat dankzij schimmige regelgeving uit het verleden. Zelf zit Van Gaalen overigens al twee jaar in de schuldsanering. ‘Dat komt door de Nederlandse centrale bank. Ik ben ook bezig met rechtszaken tegen het Vaticaan om de onderste steen boven te krijgen.’ Niet geheel onverwachts ziet Van Gaalen politici vooral als loopjongens die van bankiers orders krijgen hoe ze moeten stemmen. ‘Ze gaan met goede bedoelingen de politiek in, maar krijgen dan van lobbyisten te horen wat ze politiek moeten doen. Elk verkiezingsproces in deze wereld is gemanipuleerd.’ Opmerkelijk genoeg heeft Van Gaalen ondanks al deze deprimerende informatie een positief beeld over de toekomst. Hij verwacht dat er binnenkort weer een echte regering komt voor en door het volk. Vooral de komst van de kwantumcomputer maakt volgens Van Gaalen informatiemanipulatie in de nabije toekomst onmogelijk. ‘Er komt een nieuw gouden millennium aan, the age of Aquarius!’

De toekomst van de wonderpalm

0
Terwijl consumenten en activisten in een spagaat zitten, lijken producenten wel in hun nopjes te zijn als het gaat om de veelbesproken palmolie. Onze correspondent Tieme Hermans doet verslag vanuit Indonesië en Maleisië.

Het zit naar schatting in de helft van onze verpakte supermarktproducten, wordt verbouwd op een gebied dat zeven keer zo groot is als Nederland en de productie bedraagt bijna zeventig miljoen ton per jaar. Palmolie is een meestal onzichtbaar ingrediënt dat voor steeds meer ophef zorgt in de politiek en onder consumenten vanwege grootschalige houtkap, slechte arbeidsomstandigheden op de plantages en mogelijke gezondheidsrisico’s. Toch is er geen oliesoort ter wereld dat zo efficiënt geproduceerd wordt als palmolie. Activisten zitten in een spagaat, de politiek staat tussen twee vuren en de consument weet de helft van de tijd niet dat hij of zij palmolie consumeert. Wat is de toekomst van deze wonderpalm?

De Indonesische oliepalmteler Fattah (47) staat naast zijn brommer tussen de lange rijen palmbomen. Op de vraag wat hij denkt over de slechte reputatie van palmolie reageert hij mopperend. ‘Eerst kwamen westerlingen de oliepalm brengen en werden we gedwongen het bos te kappen om ze op grote schaal te telen. Nu verdienen we er zelf geld mee en komen jullie ons vertellen dat we ermee moeten stoppen. Het lijkt alsof boeren altijd aan het kortste eind trekken.’

De reputatie van palmolie ligt al jaren onder vuur. Toch lijkt het gebruik ervan in consumptiegoederen alleen maar te stijgen. Uit onderzoek blijkt dat de goedkope olie in meer dan de helft van de verpakte supermarktproducten zit en de branche verwacht de komende jaren alleen nog maar te gaan groeien. Onderzoekers stellen zichzelf de vraag: kunnen we nog zonder palmolie?

Palmolie is een plantaardige olie, gewonnen uit oranje vruchten die in grote trossen groeien aan de oliepalm (elaeis guineensis), een lange palmboom met een dikke stam en overhangende bladeren. De palm groeit voornamelijk in tropisch klimaat rond de evenaar en komt oorspronkelijk uit West-Afrika, waar de vruchten al ruim vijfduizend jaar worden geoogst door de lokale bevolking. De wereldwijde verspreiding van de oliepalm is voornamelijk te wijten aan de Nederlandse kolonisten die de palm in 1848 meenamen uit Afrika en plantten in de botanische tuinen van het stadje Buitenzorg, het huidige Bogor, op het Indonesische eiland Java. Hoewel de palmvruchten in landen als Nigeria, Angola en Guinee voornamelijk gebruikt werden als traditioneel medicijn tegen bronchitis, reuma en huidziekten, ontdekten de kolonisten het grote economische potentieel van de multifunctionele olie en begonnen plantages aan te leggen op Java en Soematra.

Sinds de aanleg van deze eerste plantages is palmolie uitgegroeid tot de meest populaire oliesoort ter wereld, met een totale productie van zo’n zesenzestig miljoen ton per jaar. Indonesië is met zes miljoen hectare en een jaarlijkse productie van ruim zesendertig miljoen ton nog altijd een van de grootste producenten, gevolgd door Maleisië met eenentwintig miljoen ton en Thailand met bijna drie miljoen ton per jaar. Andere landen waar de teelt in opkomst is zijn Colombia, Peru en Nigeria.

Het zou te makkelijk zijn om palmolie te verbieden, schrijft onderzoeksjournalist Joe Fassler in het wetenschappelijk tijdschrift Smithsonian. ‘De hetze tegen palmolie is begrijpelijk, zeker als je foto’s ziet van kleine orang-oetans in een platgebrande jungle met grote dreigende machines die alles platwalsen om oliepalmen te planten. Toch zou het verbieden van palmolie geen oplossing zijn, want we moeten niet vergeten dat de opkomst van palmolie direct gerelateerd is aan een alsmaar groeiende vraag naar goedkope oliën en vetten. Fassler beweert dat wanneer palmolie geweerd zou worden uit supermarkten, het probleem niet wordt opgelost omdat er dan simpelweg een alternatief zou worden gevonden. ‘Dat zou nog veel erger zijn, want tot op heden is er niets zo efficiënt als de oliepalm, die maar liefst negen keer zo veel olie per hectare produceert als zijn dichtstbijzijnde tegenhanger. Dit zou betekenen dat als we palmolie willen vervangen door bijvoorbeeld soja- of lijnzaadolie, er een gebied nodig is van negen keer het huidige productieoppervlak, wat zou betekenen dat er nog meer bos gekapt moet worden.’

‘Minder consumeren’, zegt voedingsdeskundige James (39) uit Engeland. ‘Kijk eens naar het soort producten waar palmolie voor gebruikt wordt’, roept hij verontwaardigd uit. ‘Goedkope zeep die slecht is voor je huid en vol zit met chemicaliën en lage kwaliteit koekjes die voornamelijk bestaan uit inferieure bloem, suiker en palmolie. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Het probleem is niet de palmolie zelf, maar onze enorme honger naar meer en goedkoper.’ Maar minder consumeren begint bij bewustwording, geeft de Brit toe. Daarom hoopt hij dat het besef bij de eindgebruiker ontstaat dat het belangrijk is om te weten wat er in supermarktproducten zit. ‘Helaas moet je tegenwoordig bijna een afgestudeerd chemicus zijn om etiketten te lezen en te begrijpen. Zelfs in een simpel product als supermarktbrood zitten ingrediënten met namen als L-cysteïne, onbekende voedingszuren, meelverbeteraars en dextrose. De overheid zou nog strengere wetten moeten opstellen waar etiketten aan moeten voldoen of we zouden op jonge leeftijd al moeten leren hoe we al die ingrediënten moeten interpreteren. Want als je het mij vraagt, zou niemand kiezen voor zulke producten als hij echt goed wist wat het was.’ Maar de voedingsdeskundige herhaalt dat het probleem niet zit in de palmolie zelf, maar in de producten waar het in gebruikt wordt. Hij claimt dat de consument door meer bewustzijn sneller geneigd zal zijn andere keuzes te maken.

Over de gezondheidseffecten van de consumptie van palmolie is veel discussie gaande. Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) komt tijdens verhitting van palmolie de kankerverwekkende stof 3-MCPD vrij. Het Nederlands Voedingscentrum zegt dat palmolie relatief veel verzadigd vet bevat, wat het risico op hart- en vaatziekten vergroot. Het Geneeskundig Instituut van Harvard University (Verenigde Staten) bevestigt in een onderzoek de relatie tussen verzadigd vet en hart- en vaatziekten en suggereert dat olijfolie en lijnzaadolie nog altijd een gezondere keuze zijn, maar dat palmolie nog altijd minder verzadigde vetten bevat dan boter en kokosolie. Toch stelt het American Journal of Cardiology dat nooit onomstotelijk bewezen is dat de verzadigde vetten in palmolie leiden tot verstopte bloedvaten en verhoogde cholesterolwaarden, maar dat de olie eigenschappen heeft die bloedvaten juist beschermen tegen onvoldoende doorbloeding en vetophopingen in de aderen. Volgens het tijdschrift is palmolie niet schadelijk als het deel uitmaakt van een gebalanceerd dieet en in beperkte mate wordt geconsumeerd.

In de mate van consumptie ligt volgens het Wereld Natuur Fonds (WNF) juist het probleem. Op de website van de milieustichting staat een lijst van alledaagse supermarktartikelen waar palmolie in verwerkt is zoals margarine, supermarktbrood, chocola, koekjes en ijs. Maar ook niet-eetbare producten als shampoo, tandpasta, wasmiddel, cosmetica- en schoonmaakmiddelen bevatten palmolie.

Sinds eind 2014 zijn volgens Europese wetgeving fabrikanten verplicht om op het etiket van voedingsmiddelen te vermelden welke plantaardige olie in het product verwerkt is. Op het gebied van cosmetica, zeep en schoonmaakmiddelen is het lastiger. De stichting PalmolieVRIJ, die strijdt tegen de ontbossing voor de teelt van de oliepalm, heeft op haar website een lijst gepubliceerd met ingrediënten die afkomstig zijn van palmolie of waar palmolie vermoedelijk in zit. Dit zijn vaak ingewikkelde scheikundige namen als sodium kernelate, glyceryl stearate, sodium lauryl sulfate en palmitoyloxostearamide. Daarom vinden ook zij dat er meer moet gebeuren om de consument goed op de hoogte te stellen van wat de etiketten op de achterkant van producten in hun kastje eigenlijk zeggen.

Ook boer Ahmat (54) uit Maleisië vindt dat consumenten beter geïnformeerd moeten worden. ‘Ik produceer palmolie omdat mijn familie en ik goed kunnen leven van de teelt. Als ik dan hoor dat consumenten boos zijn dat er palmolie in hun producten zit, vraag ik me altijd af waarom ze niet weten wat er in hun eten zit. Ik gebruik elke dag palmolie om in te koken en heb nergens last van. Als mensen liever geen palmolie willen, dan moeten ze toch gewoon stoppen met producten kopen waar dat in zit?’ Om Ahmat heen staan lange rijen palmbomen tot zover het oog reikt. Hij vertelt dat hier twintig jaar geleden niets dan jungle stond en dat sommige boeren kleinschalige rubberplantages hadden. ‘Totdat de prijs voor rubber omlaag ging en de vraag naar palmolie begon te stijgen. Binnen enkele jaren maakte het bos plaats voor de oliepalm.’

Redenen voor de explosieve groei sinds de jaren tachtig zijn de zoektocht naar niet-genetisch gemanipuleerde oliën, die bovendien vrij zijn van schadelijke transvetten, en een beweging vanuit de voedingsmiddelenindustrie om goedkope alternatieven te vinden voor dierlijke vetten die van oudsher veel gebruikt werden in supermarktproducten. Palmolie is goedkoop te produceren, multifunctioneel en minder schadelijk voor de gezondheid dan enkele andere vetsoorten. Ook wordt de betaalbare olie sinds enkele jaren gebruikt als biobrandstof.

Momenteel consumeert de wereld jaarlijks zo’n zeventig miljoen ton palmolie, meer dan vier keer zoveel als in 1990. Hiermee is het met afstand de meestgebruikte plantaardige olie ter wereld. Ruim vijfentachtig procent hiervan wordt geproduceerd in Indonesië en Maleisië en de grootste afnemers zijn India, China en de Europese Unie, met Nederland als voornaamste importeur in Europa.

Voor de productie van palmolie is ruimte nodig. En die ruimte is in dichtbevolkte landen als Indonesië en Maleisië vooral te vinden in de enorme regenwouden die de landen rijk zijn. Gelokt door de groeiende markt en de relatief hoge opbrengst van de oliepalm, kappen lokale boeren en grote corporaties legaal of illegaal grote lappen oerbos voor hun plantages. Deze kap geeft veel arme boeren de kans om een stabiel inkomen te verdienen, maar het zijn vooral de grote corporaties die verantwoordelijk zijn voor de grootschalige kap. De werknemers in de plantages zijn vaak onderbetaalde krachten en in Maleisië werken er grotendeels gastarbeiders uit Bangladesh en Indonesië in slechte en soms gevaarlijke omstandigheden.

Milieustichtingen maken zich ernstig zorgen over de ontbossing voor de teelt van oliepalmen. Volgens onder andere Greenpeace komen door het kappen en platbranden van de jungle veel schadelijke broeikasgassen vrij en verliezen tienduizenden dieren als tijgers, orang-oetans en olifanten, maar ook inheemse volkeren, hun natuurlijke leefomgeving. Daarbij worden er tijdens de teelt tot wel vijfentwintig verschillende soorten pesticiden ingezet, waaronder de stof glyfosaat, ook terug te vinden in het omstreden bestrijdingsmiddel roundup van het Amerikaanse agrochemische bedrijf Monsanto. Ook wordt de gifstof paraquat veel gebruikt, die in de EU verboden is, maar wel is toegestaan in de landen waar de oliepalm groeit. Daarnaast komen er tijdens de verwerking van palmolie in maalderijen en raffinaderijen afvalproducten vrij. Dit vervuilde palmolieresidu wordt veel gedumpt in rivieren, waardoor de lokale visstand achteruit gaat en het een gezondheidsrisico oplevert voor mensen die stroomafwaarts wonen.

Berichtgeving en bewustwording van de schadelijke milieueffecten van de teelt van de oliepalm hebben in het westen gezorgd voor een andere kijk op palmolie. Zo wil IJsland dit jaar alle producten die palmolie bevatten verbieden en heeft de Europese Unie bepaald dat palmolie vanaf 2019 niet meer gebruikt mag worden als biobrandstof. Door campagnes van onder andere Greenpeace en het WNF worden ook bedrijven en consumenten aangesproken en op de hoogte gesteld van de consequenties van het gebruik van palmolie en worden bedrijven aangespoord over te stappen op alternatieven of op duurzame palmolie.

Ook over duurzaam geproduceerde palmolie is discussie gaande. Volgens Willie Smits van Masarang International, een stichting die zich inzet voor natuurbehoud in Indonesië in samenwerking met lokale bevolkingsgroepen, bestaat duurzaam palmolie namelijk niet. Volgens Smits is elke vorm van landbouw waar houtkap aan te pas komt per definitie niet duurzaam. Greenpeace is het deels met hem eens en focust zich voornamelijk op het voorkomen van houtkap. Maar net als enkele andere actiegroepen werken ook zij aan het verduurzamen van het proces op de huidige plantages en in de productieketen. Volgens enkele labels van duurzame palmolie houdt dit in dat er rekening gehouden wordt met de rechten van werknemers, met de inheemse bevolking in gebieden waar het bos gekapt is, het verminderen van vervuiling tijdens het productieproces en met het gebruik van gevaarlijke pesticiden. Maar de controle is moeilijk in de vaak afgelegen plantages en veel kleinere boeren kunnen de certificeringsprocedure niet betalen, waardoor er nog onduidelijkheid bestaat over hoeveel palmolie er in werkelijkheid duurzaam verbouwd wordt. Toch is ook het WNF positief over de transitie naar duurzame palmolie en heeft de stichting een scorekaart ontwikkeld voor grote bedrijven om te laten zien hoeveel zij bijdragen aan de verduurzaming van hun assortiment. Ook Nederlandse bedrijven als Albert Heijn, Jumbo, Remia en Unilever zijn aangesloten, zodat consumenten zich op de hoogte kunnen stellen van de herkomst van de palmolie in hun producten, aangezien dit doorgaans niet op de etiketten vermeld staat.

Volgens Thomas Mielke, directeur van marktonderzoeksbureau Oil World, bestaat er veel onbegrip bij het publiek over palmolie en heeft het product onterecht een slechte reputatie. Hij beweert dat internationale milieuorganisaties niet het volledige verhaal vertellen, omdat de productiestandaarden niet onderdoen voor die van vergelijkbare producten als soja- en zonnebloemolie.

Er bestaat dus discussie over de gezondheidsrisico’s van palmolie, over de duurzaamheid van het verbouwen en over de alternatieven. Consumenten zitten vast tussen conflicterende informatiestromen en kiezen vaak voor gemak; activisten zitten in een split vanwege de onzekere alternatieven; de producenten zien hun marktaandeel nog altijd stijgen; de impuls tot expansie, en dus meer houtkap, blijft bestaan zolang de markt blijft vragen.

Volgens de Maleisische biologe Adelia (28) is de beste oplossing in de eerste plaats dat er meer controle moet komen op het kappen van regenwouden. ‘Daar moeten Indonesië en Maleisië wel mee geholpen worden, want niemand kan verwachten dat een arm land als Indonesië alles op alles zet om het regenwoud te redden. Ze hebben daar simpelweg niet de middelen voor. Het is een enorm land en de corruptie is groot. Armoede en gebrek aan bewustzijn bij de bevolking zijn grote problemen. Als we stoppen met palmolie consumeren, dan gaan ze rubberbomen planten of misschien sojabonen voor sojaolie. Het kappen van bomen is al een lucratieve business op zich. Daarbij verschaft de branche werkgelegenheid voor bijna vijftig miljoen mensen in arme landen en leveren palmolie-inkomsten een grote bijdrage aan het bruto nationaal product in Maleisië en Indonesië.’

In een zoektocht naar een duurzaam geproduceerde oliesoort voor de toekomst zijn er proeven gaande met onder andere algenolie, maar ook dat is niet geheel omstreden vanwege genetische modificatie en de grote hoeveelheid rietsuiker die nodig is voor de algengroei, wat ook weer veel productieoppervlak vergt. Tot op heden is palmolie veruit de meest efficiënt geproduceerde oliesoort. Dus tenzij consumenten stoppen met het consumeren van producten met olie, lijkt de toekomst van de oliepalm voorlopig verzekerd.