Vorige week nam ik deel aan een discussie in Zürich over de ‘problematisering van de islam’. De discussie vond plaats in het Duits en er werd een interessant begrip gebruikt: Pauschalisierung. Volgens het woordenboek is dat homogenisering of standaardisering, maar in de discussie had het begrip een veel interessantere betekenis. Bedoeld werd het buitensluitende effect dat een standaardregeling of voorschrift heeft voor mensen die om wat voor reden dan ook niet in het standaard beeld passen of die zich nieuw aandienen. Er wordt een bepaald algemeen beleid of voorschrift ontwikkeld en daarbij wordt geen rekening gehouden met mensen die anders zijn. Daarmee wordt een algemene bepaling dus een vorm van uitsluiting. Dat kan bewust zijn, maar het is veel vaker omdat de opstellers van dat beleid een bepaald soort mensen voor ogen hebben en anderen ‘niet zien’.
Het is dus subtieler dan discriminatie, expliciete uitsluiting. Bij pauschalisering is er iets anders aan de hand. Denk aan een publieke ruimte die niet toegankelijk is voor rolstoelen. Vroeger was dat algemeen. Het kwam gewoon niet bij ontwerpers op om met gehandicapten rekening te houden. Tegenwoordig is er een brede consensus dat gehandicapten volwaardig aan de samenleving moeten kunnen deelnemen. De discussie die onlangs losbarstte over vrouwelijke wildplassers is ook een goed voorbeeld. In de stad zijn niet genoeg openbare toiletten voor vrouwen. De bedenkers van openbare toiletten zijn mannen en het kwam kennelijk niet bij hen op dat vrouwen wellicht ook wel eens moeten plassen.
Om die ‘normaliteit’ te doorbreken moet protest worden aangetekend tegen deze subtiele vormen van uitsluiting. Als dat gebeurt zijn er meestal twee reacties, een pragmatische (‘je kunt toch niet overal rekening mee houden’) en een inhoudelijke (‘dit is de normale gang van zaken’). Juist het ter discussie stellen van wat ‘gewoon’ is roept veel conservatieve weerstand op, zo weten we. Ook de Zwarte Piet-discussie gaat over pauschalisering. In dat geval wordt dan gezegd dat het een kinderfeest en een traditie is, dus doe niet zo moeilijk. Maar juist die pragmatische houding is enorm moeilijk te bestrijden.
Dat er sprake is van discriminatie wordt zo ontkend en er wordt juist daarom geweigerd de zaken recht te zetten. Er zit dus een bepaald idee achter over hoe de samenleving eruit moet zien en wat ‘normaal’ is, maar die wordt eigenlijk pas uitgesproken als er reuring ontstaat, als tegenstanders de vanzelfsprekendheid aan de kaak stellen en wanneer het een publieke zaak wordt.
Ik moest onmiddellijk denken aan de recente ophef in de media in Nederland over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over de hoofddoek van politieagente Izat. Ook in deze krant werd uitgebreid gediscussieerd over vraag of de politie al of niet terecht verbood dat zij een hoofddoek bij haar uniform zou dragen. Daarbij draaide het om het begrip neutraliteit. Dat kan best een belangrijk thema zijn, maar ik geloof dat er nog iets anders aan de hand was.
Er wordt een algemeen (kleding)voorschrift ontwikkeld en daarbij wordt geen rekening gehouden met verschillen tussen mensen, omdat die gewoonweg niet bij de beleidsmakers op het netvlies staan. Bedenk dat er een tijd was dat een politie-uniform per definitie een mannenuniform was. Toen en ook nu worden dus bepaalde groepen mensen uitgesloten en moeten er klokkenluiders zijn die dat aan de kaak stellen. En dan komen degenen die geen verandering willen met gelegenheidsargumenten op de proppen.
Een vergelijkbare discussie vond ooit plaats over de vraag of vrouwen wel in staat waren bepaalde functies uit te oefenen, omdat hun objectiviteit en professionaliteit niet gegarandeerd was. Vrouwen waren van nature emotioneel en hadden een gebrek aan zakelijk inzicht, zo vonden mannen. Die kon je dus niet politieke of professionele verantwoordelijkheid geven. Aletta Jacobs probeerde in 1883 tevergeefs om op de kieslijst van de Amsterdamse gemeenteraad te worden gezet. Het antwoord was even veelbetekenend als relevant voor de hoofddoekdiscussie van nu. Algemeen kiesrecht was kiesrecht voor mannen zonder dat dat met naam en toenaam genoemd werd. ‘Dat was nu eenmaal zo.’ Het heeft nog heel wat jaren gekost zoals we weten voordat het ‘algemeen’ kiesrecht ook betrekking had op vrouwen.
Nu is het neutraliteit die weer eens van stal wordt gehaald. Natuurlijk vragen we van mensen in openbare functies onpartijdigheid, maar daar gaat het helemaal niet om. Het gaat erom dat vanzelfsprekendheden aan de kaak moeten worden gesteld, in dit geval over de onpartijdigheid van moslims. Dat gaat helaas niet zonder slag of stoot. Dat zal alleen veranderen door ertegenaan te schoppen.
December. Voor politici is het langzaamaan uitgegroeid tot de gevaarlijkste maand van het jaar. De feestmaand is voor hen steeds minder een feest, omdat het nu steeds meer omstreden is geraakt, wat ooit vanzelfsprekend is geweest. We kunnen ons nu de borst natmaken voor Oudjaar. De beide kampen hebben de stellingen al weer betrokken en de eerste televisieuitzending ligt reeds achter ons.
Sinterklaas heeft Nederland overleefd, maar het gaat door de toegenomen polarisatie wel steeds moeizamer. Veelzeggend voor het brisante gehalte: dit jaar kwam de NRC voor het eerst met een overzichtskaart van Nederland waarop gemeente voor gemeente de exacte verkleuring van Zwarte Piet was aangegeven.
Nog steeds wil Den Haag er zijn vingers niet aan branden en veel politici steken het liefst de kop in het zand. Na de escalatie in de kwestie-Dokkum viel Rutte, door geen woord aan de vuurwerkdreigementen van de tegendemonstranten te wijden, voor de zoveelste keer moreel door de mand. Om electorale redenen laat men zulke heikele kwesties over aan de plaatselijke burgemeester, waarbij dan naar het orde-argument wordt gegrepen om inhoudelijk geen oordeel te hoeven vellen.
Feesten hebben te maken met tradities, die voor buitenstaanders vaak onbegrijpelijk zijn, maar voor de betrokkenen essentieel. De laatsten willen dan vooral geen vrijheidsbeperking van buitenaf opgelegd krijgen. Dat zullen we straks ook zien met Oudjaar, als de overheid uit veiligheidsoverwegingen gaat proberen het vuurwerk aan banden te leggen. Slechts een paar kleine politieke partijen hebben het aangedurfd dat te bepleiten, de meeste houden zich angstvallig gedeisd of roepen dat je de ‘gewone’ Nederlander toch zijn pleziertje moet gunnen.
Dat geldt ook voor Sinterklaas. Wat de kwestie-Zwarte Piet tot extra gevoelig maakt is dat het gaat om een kinderfeest. De voorstanders zijn extra boos als het feest door demonstraties van tegenstanders zijn onschuld zou verliezen. Daarvan blijf je af! Demonstreren kan desnoods op andere momenten dan de intocht, maar niet juist op die dag. Voor de tegenstanders daarentegen heeft het allang zijn onschuld verloren, omdat zij Zwarte Piet een raciaal karikatuur vinden. En demonstreren doe je natuurlijk op het moment dat dat het meest zinvol is, op de dag zelf, en niet eind augustus. Met alle orderisico’s van dien.
Die orderisico’s in het geval van demonstraties zijn de laatste tijd door twee met elkaar samenhangende veranderingen toegenomen. Demonstraties betreffen thans vaker identiteitsgerelateerde kwesties waarbij het in de ogen van voor- én tegenstanders om heel wezenlijke, immateriële zaken gaat. Niet om materiële, waarover gemakkelijker een compromis mogelijk is, zoals bij vakbondseisen inzake een hoger loon: jij biedt vijfhonderd, ik wil duizend, dan komen we na een dag vol spandoeken en een week vol vergaderen op zevenhonderdvijftig uit. Wat de één wil wordt door de ander dan niet gezien als een bedreiging van zijn eigen zijn.
Als gevolg van de uit de migratie van de laatste decennia voortgekomen multiculturele diversiteit is dat nu eerder wèl het geval. In plaats van over sociaal-economische tegenstellingen gaan demonstraties dan over sociaal-culturele. Die laatste liggen al snel veel gevoeliger dan de eerste. Zwarte Piet is voor beide kampen essentieel. Voor de voorstanders hun persoonlijk idool, voor de tegenstanders een persoonlijke belediging. Hetzelfde zien we bij Pegida, waar het religie betreft. Voor de één is de islam de eigen godsdienst, voor de ander de bedreiging van de eigen identiteit. Of denk aan de Molukse oud-KNIL-soldaten die recent door de overheid in het zonnetje zijn gezet. Er dreigde een demonstratie van tegenstanders die hen als oorlogsmisdadigers beschouwen. Dat hakt er natuurlijk meer in dan als het gaat over de precieze invulling van de cao.
Daarmee hangt automatisch samen dat demonstraties zich nu sneller tegen andere volksgroepen keren; vroeger richtten ze zich eerder tegen het beleid van de overheid of bepaalde instanties. Dat komt natuurlijk nog steeds voor (zie de aangekondigde staking in het onderwijs), maar dan lopen de gemoederen toch nét iets minder hoog op. Demonstreren is hier eerder een bepaalde vorm van politiek noodzakelijke routine. Politici zelf hoeven wat minderen op eieren te lopen. Ofschoon het ook dan wel eens uit de hand loopt en er dan misschien ook wel eens enkele rotte eieren door de lucht vliegen, die gelden de politicus of werkgevers dan niet persoonlijk als individu, maar beroepshalve als ambtsdrager. De tegenstander treedt er in een publieke rol op, de persoonlijke levenssfeer blijft er buiten.
Nu die steeds vaker in het vizier komt, dwingt dat politici enerzijds tot veel meel in de mond om niet grote groepen kiezers van zich te vervreemden, terwijl anderzijds in morele kwesties juist van politici een heldere stellingname wordt verwacht. Het is een dilemma waar men in Den Haag nog niet uit is en dat velen voorlopig pogen te ontlopen door er maar helemaal over te zwijgen.
Den Haag is de meest gesegregeerde stad van Nederland, met de bekende tweedeling tussen de Hagenaars en de Hagenezen, het zand en het veen, maar ook tussen de ‘nieuwe’ en de autochtone Nederlanders. Onder meer in huishoudinkomen, het aantal werklozen en etnische samenstelling verschillen Haagse wijken sterker dan wijken in andere Nederlandse steden. Twee duidelijke voorbeelden van straten in de stad die op meerdere vlakken elkaars tegenpolen zijn, zijn de Frederik Hendriklaan en de Hoefkade. Wie deze straten bezoekt waant zich in andere werelden. De Kanttekening bezocht beide straten en sprak winkeliers, bewoners en bezoekers.
Circa vier kilometer. Dat is de afstand tussen de Frederik Hendriklaan en de Hoefkade, die beide meer dan honderd winkels huisvesten. Hoewel de afstand tussen deze straten niet groot is, zijn de verschillen in economie, demografie, cultuur en criminaliteit dat wel. De Hoefkade is onderontwikkeld en vooral ‘zwart’, de Frederik Hendriklaan is ontwikkeld en overwegend ‘wit’.
In de Frederik Hendriklaan wonen vooral welgestelde autochtonen en westerse ‘allochtonen’, in dure huizen. De straat wordt gekarakteriseerd door schoongeveegde stoepen, vestigingen van bekende A-merken, stijlvol ingerichte restaurantjes, chique patisseries, exclusieve traiteurs, trendy specialiteitenwinkels en altijd sfeervolle kerstverlichting in deze tijd van het jaar.
In de Hoefkade wonen vooral mindergestelde niet-westerse ‘allochtonen’, in goedkope huizen. De straat moet het doen met opvallend minder schone stoepen, pover uitziende eenmanszaakjes, surveillerende politieagenten en hier en daar bebaarde mannen in djellaba die bevestigen dat dit niet het meest ‘oer-Hollandse’ deel van de Hofstad is.
Arm en rijk
De Frederik Hendriklaan, ook bekend als de Fred, is ‘één van de meest charmante winkelgebieden van Den Haag’, staat op de promotiewebsite defred.nl. ‘Voor menig Hagenaar is dit the place to be, want dit unieke stukje Den Haag is net even anders dan de rest van de stad.’ De bijna één kilometer lange straat ligt in het Geuzen en -Statenkwartier, waar veel expats en internationale organisaties zijn gevestigd. De gemiddelde woz-waarde (prijspeil 2017) van eengezinswoningen in de wijk is 612.455 euro en van appartementen 244.326 euro. Daarmee is het één van de duurste wijken van de stad.
De ruim twee kilometer lange Hoefkade ligt in de Schilderwijk, ook bekend als de Schildersbuurt. In tegenstelling tot de Fred heeft de Hoefkade geen eigen promotiewebsite, wel een Facebook-pagina met de introductietekst: ‘Gelegen in het rustieke Schilderswijk bevindt zich een klein authentiek winkelgebied dat zich laat kenmerken door de synergieke samensmelting van verschillende culturen.’ Met een gemiddelde woz-waarde (prijspeil 2017) van 163.620 euro van eengezinswoningen en 105.953 euro van appartementen is de wijk één van de goedkoopste van de stad.
De Schilderswijk behoort tot de wijken met het hoogste werkloosheidspercentage en aandeel huishoudens met een laag inkomen van Nederland. In Den Haag is zowel het aandeel minimahuishoudens als -kinderen veruit het grootst in de Schilderswijk, terwijl het Geuzen en -Statenkwartier behoort tot de wijken met het laagste aandeel minimahuishoudens en -kinderen, volgens de Armoedemonitor 2016 van de gemeente. Ook de criminaliteitscijfers, waaronder diefstal, vernieling, bedreiging en mishandeling, zijn beduidend hoger in de Schilderswijk dan in veel andere Haagse wijken, het tegenovergestelde geldt voor het Geuzen en –Statenkwartier, blijkt uit de laatste cijfers (2017) van de politie, die te vinden zijn op de website hoeveiligismijnwijk.nl.
Demografie
8,5 procent van de bewoners van de Schilderswijk is autochtoon, 91,5 procent heeft een migratieachtergrond, onder wie 7,1 procent westers, 27,5 procent Turks, 22,7 procent Marokkaans, 16,6 procent Surinaams, 2,6 procent Antilliaans en 15 procent ‘overig’ niet-westers, blijkt uit recente demografiecijfers (2017) van de gemeente. De Schilderswijk is daarmee de wijk met het grootste aandeel ‘allochtonen’ van Nederland.
Volgens dezelfde cijfers is 60,9 procent van de bewoners van het Geuzen- en Statenkwartier autochtoon, terwijl 39,1 procent een migratieachtergrond heeft, onder wie 28 procent westers, 1,5 procent Surinaams, minder dan 1 procent Antilliaans, minder dan 1 procent Turks, minder dan 1 procent Marokkaans en 6,9 procent ‘overig’ niet-westers.
Winkels
De Fred staat bekend om haar kwaliteitswinkels. Van vrouwenkledingzaken zoals La Ligna, Garbo Mode en Pronto Woman tot winkels gespecialiseerd in kwaliteitsaccessoires, zoals Petit Paris en het Brabants Lederwarenhuis en van bakkers en ijssalons zoals het Vlaamsch Broodhuys, Meesterbakker Roodenrijs, Spikkels en Spijssalon tot ‘t Haagsch Snoephuis, delicatessenspecialist Le Connaisseur, brasserie Meys, chocolaterie Chox en traiteur Simon de Vogel. Ook veel grote bedrijven hebben een vestiging in de Fred, zoals Blokker, Albert Heijn, Marqt, ABN Amro, Rabobank, Espirit, Specsavers, Bart Smit, Intertoys, Ici Paris, Douglas, Rituals, Kruidvat, Trekpleister, TUI, KPN, Vodafone, Gall & Gall, New York Pizza, Hunkemöller, Van Haren, Doppio en Paagman.
Geen van deze bedrijven heeft een vestiging in de Hoefkade. De Hoefkade staat bekend om haar ‘multiculturele’, vooral Marokkaanse en Turkse karakter, met een breed aanbod op het gebied van eten en drinken, zoals burgertent Sahbi Burger, eethuis Enjoy Halal Family Food, snackbar Amin, snoepwinkel Marrakech, supermarkt Tanger, bakkerij Altin Mirac, Markoubi’s viswinkel en rotispecialist Food 786. Enkele andere winkels in de straat zijn tabakshop Akyol, kapsalon Hassan, reisbureau Rif, juwelier Parbo Goud, vrouwenkledingwinkel el-Risalah, kledingreparatiezaak en stomerij al-Afrah en tapijthandel Barut. Er zijn ook meerdere koffiehuizen in de straat, zoals al-Hoceima.
Media
De manier waarop de twee straten in de media komen is ook duidelijk anders. De Fred komt vooral positief in de media, met artikelkoppen zoals ‘Hier haal je de lekkerste speculaasbrokken van Nederland’, ‘Chique ‘Fred’ gaat op de schop om winkelen nog aantrekkelijker te maken’, ‘Het is de kerstsfeer die we bieden’, ‘Boekhandel Paagman in Den Haag scoort met smakelijke super appeltaart’, ‘Frederik Hendriklaan gezelligste winkelstraat van Den Haag’ en ‘De Frederik Hendriklaan, één van de mooiste en leukste winkelstraten van Den Haag, wordt nog mooier’.
De Hoefkade haalt voornamelijk met negatieve ontwikkelingen het nieuws, met artikelkoppen zoals ‘Beschonken man ‘plast wild’ op politiebureau’, ‘ME voert charges uit bij onrustig voetbalfeest’, ‘Gewonde bij steekpartij Hoefkade Den Haag’, ‘Politie op zoek naar boomvandalen Hoefkade’, ‘D66: levensgevaarlijke situaties op Hoefkade, dat moet veiliger’ en ‘Milieudefensie: Hoefkade in Den Haag één van de vieste straten van Nederland’. Vorige maand verscheen ook een nieuw boek over de Schilderswijk, getiteld Crimescene Schilderswijk: misdaadbiografie van de beruchtste wijk van Nederland. De auteur van het boek, Hendrik Jan Korterink, omschrijft de wijk als ‘een broeinest van criminelen’ en vertelt over moorden, onderwereldvetes, bloedwraak, georganiseerde misdaad en jihadisme.
Trots
Wat vinden winkeliers in de Hoefkade ervan dat de straat een negatief imago heeft? ‘Het lijkt erop dat sommige media dit gebied een speciale behandeling geven. Ze doen alsof er écht nooit iets goeds gebeurt hier. Er gebeuren hier zo veel positieve en mooie dingen. Media negeren dat. Slechte gebeurtenissen worden wel opgepikt en breed uitgemeten’, stelt Tarik el-Yahiaoui, die al zevenentwintig jaar eigenaar is van de islamitische slagerij Tarik. ‘Ik houd me aan de wet en hetzelfde geldt voor de meeste mensen hier. Ik kan mijn auto hier gewoon openlaten. Als je mensen beleefd aanspreekt en respectvol behandelt, reageren ze normaal. Ja, er zijn rotte appels, maar die zijn er overal.’
Terwijl Yahiaoui zijn verhaal doet, komen twee tieners de winkel binnenlopen. ‘Wat kan ik voor u doen?’, vraagt hij. ‘We komen uit Groningen’, reageert één van hen. ‘We schrijven een profielwerkstuk, mogen we u een aantal vragen stellen over de integratie en andere zaken in de Schilderswijk?’ De slager geeft aan dat hij de vragen graag wil beantwoorden. ‘Ik ben trots op Nederland, ik wil dat Nederland ook trots is op ons.’ Ons? ‘Harde werkers, respectabele burgers in de Hoefkade, de Schilderswijk.’
Verrijking
Renate Martins is eigenaar van het Braziliaans en Portugees eethuis Sabores da Terra. Ze is het eens met Yahiaoui’s opmerkingen over media. ‘Ik run deze winkel al ruim twee jaar en heb nooit last gehad van overlast of criminaliteit of zoiets. De berichtgeving is heel overdreven. Natuurlijk zijn er ook hier dingen die beter kunnen, zoals het winkelaanbod dat diverser kan, maar het beeld dat er hier vooral heel veel ellende is, klopt gewoon niet.’ Wat gaat er dan zoal goed? ‘Er zijn hier zo veel succesvolle ondernemers, unieke winkels en culturen, die een verrijking zijn voor deze stad, waarom besteden media daar geen aandacht aan?’
Positief blijven is volgens Martins de sleutel tot succes. ‘Ik ben een optimist, ik geloof in vooruitkijken, de toekomst omarmen. Als we blijven hangen in negativitiet komen we nergens. Dat de Hoefkade slaagt is niet alleen goed voor de ondernemers, bewoners en bezoekers hier, maar voor heel Den Haag én Nederland.’ De meeste winkeliers in de straat doen volgens haar hun best om beter te worden en vooral meer kwaliteit te bieden. ‘We kunnen veel leren van winkeleigenaren in andere delen van de stad en dat doen we ook. Zo zijn we met de winkeliersvereniging van de Hoefkade op bezoek geweest bij winkeliers in Kijkduin en omgekeerd heeft de winkeliersvereniging van Kijkduin ons bezocht. Zo komen we verder.’
Verloedering
Bünyamin Altay, die in de Hoefkade woont, kan zich niet vinden in het beeld dat Yahiaoui en Martins schetsen. ‘Nee, absoluut niet’, antwoordt hij in het Nederlands op de vraag of media narigheid in de straat overdrijven. Vervolgens schakelt hij over naar het Turks. ‘De Schilderswijk is het Texas van Nederland. Er gebeurt hier van alles en nog wat. Criminele praktijken en veel overlast. De politie draait hier overuren.’
Altay benadrukt dat de politie haar best doet om de veiligheid te vergroten. ‘Maar er gebeurt hier veel te veel om bij te houden. De verloedering is ook een groot probleem.’ Het politieteam van de Hoefkade werd eind oktober jongstleden uitgeroepen tot het beste politieteam van het land, in een verkiezing die jaarlijks wordt georganiseerd door de Stichting Waardering Erkenning Politie. ‘Ik woon al vierenveertig jaar in Nederland, de Hoefkade is veruit de naarste plek waar ik heb gewoond’, zegt Altay met een trieste blik in zijn ogen. Hij geeft aan dat hij eerder woonde in Leidschendam, maar noodgedwongen moest verhuizen naar de Hoefkade nadat zijn huis werd gesloopt. ‘In Leidschendam woonde ik in een prettige, schone wijk. Ik moest heel erg wennen aan de Schilderswijk. Ik wil graag in een betere wijk wonen, maar helaas heb ik daar de financiële middelen niet voor. Ik kijk ernaar uit met pensioen te gaan, binnen een paar jaar, zodat ik me kan vestigen in Turkije.’
Het gesprek met Altay wordt onderbroken door een man die zichzelf introduceert als Mo. Hij vraagt om geld. ‘Ik ben dakloos, kan je me helpen?’
Op de vraag of hij drugs gebruikt en van plan is het geld daaraan uit te geven, antwoordt hij: ‘Ik zeg je eerlijk, ik gebruik soms wiet, maar nu niet, ik zit nu aan de medicijnen.’ Geen harddrugs? ‘Nee, echt niet.’ Altay spreekt hem tegen. ‘Hij gebruikt zware narcotica. Het is triest, ik heb met hem te doen, maar dit is de realiteit hier. Dit is de verloedering waar ik het over had.’
Fifty-fifty
Denden Russom omschrijft de Hoefkade als een ‘gezellige straat’. ‘Ik woon hier niet, maar ik kom hier regelmatig voor de vele winkels. Inkopen doen of drinken en chillen. Er is hier veel te doen en veel meer diversiteit dan waar ik woon, de Loosduinen, waar vooral blanke mensen wonen. Dat is niet persé beter, maar anders.’ Wat vindt hij ervan dat 91,5 procent van de bewoners van de Schilderswijk een migratieachtergrond heeft? ‘Mensen zijn mensen, maar het zou mooi zijn als het fifty-fifty zou zijn, dus vijftig procent Nederlands en vijftig procent andere culturen.’ Heeft hij de indruk dat de politie hier meer te doen heeft dan in andere delen van de stad? ‘Ja. De politie is hier sowieso vaker dan in andere straten.’ Voelt hij zich hier veiliger of onveiliger dan in de Loosduinen? ‘Echt geen verschil, maar ik ben wel wat gewend’, concludeert hij, waarna hij richting supermarkt Latino loopt.
Iets verderop staan twee blanke bouwvakkers. Op de vraag of ze een aantal vragen willen beantwoorden over de Hoefkade, antwoordt de één ‘neeee, neee, nee’, terwijl de ander zijn hoofd schudt. ‘We wonen hier niet’, zegt hij. ‘Gelukkig niet’, voegt de ander daaraan toe.
Sfeervol
‘Misschien wel de mooiste viswinkel van Nederland’, staat op de luifel van Vis. De winkel is luxe ingericht en alle vissoorten in de toonbank zien er fris en vers uit. Wat voor publiek trekt Vis? ‘Een heel divers publiek. Mensen uit de buurt, onder wie veel expats, en verschillende andere delen van de stad, maar wij en de Fred in het algemeen hebben zeker ook klanten van buiten de stad’, zegt bedrijfsleider Paul Hoiting.
Hoiting noemt de Fred ‘de mooiste winkelstraat van Nederland’. ‘Het is één van de beste plekken voor een winkel. Maar hier succesvol een winkel runnen gaat natuurlijk niet zomaar. Om dat voor elkaar te krijgen moet je écht kwaliteit bieden. Dat is wat de Fred maakt tot wat het is.’ Heeft hij tips voor winkeliers in de Hoefkade? ‘De Fred is de Fred, de Hoefkade is de Hoefkade, beide straten hebben hun klanten.’
De Fred is de afgelopen decennia uitgegroeid tot een visitekaartje van de Hofstad. De straat trekt ook klanten van buiten de landsgrenzen. En zelfs koninklijke bezoekers. Zo is prinses Beatrix er meermaals gesignaleerd. Het werd in 2012 uitgeroepen tot de meest sfeervolle winkelstraat van Nederland in een openbare online peiling van de Telegraaf waarin gestemd kon worden op honderddertig winkelstraten en -centra. De straat won met tweeëndertig procent van de ruim vijfduizend stemmen, gevolgd door De Tuinen in Naaldwijk, die vijentwintig procent van de stemmen kreeg, en de Langestraat in Amersfoort, die zestien procent van de stemmen kreeg.
Michel Igisch woont in Luxemburg, maar komt regelmatig in de Fred. Hij studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in de stad en is baryton. Zijn er in Luxemburg winkelstraten die lijken op de Fred? ‘Nee, deze straat is uniek.’ Wat maakt de straat zo bijzonder? ‘De sfeer en er is hier ontzettend veel te doen en te zien. Het winkelaanbod is breed en divers, een goede mix van grote bedrijven en alternatieve, exclusieve shops.’
Hagenaars en Hagenezen
Meza, gespecialiseerd in de Libanese cuisine, is één van de exclusieve traiteurs in de Fred. Net als de meeste winkels in de straat, ziet het interieur van Meza er mooi en levendig uit, met diverse uitnodigende hapjes en gerechten in de toonbank. Jad Ghizzaoui is één van de eigenaren van dit familiebedrijf. Hij beschouwt het als een ‘voorrecht’ om een winkel te hebben in de Fred.
Zou Ghizzaoui ook een Meza in de Hoefkade willen runnen? ‘Nee. Ik kom wel graag in de Haagse Markt, maar ik zou niet willen wonen of werken in de Schilderswijk. ‘Achterstandswijk vind ik geen mooi woord en zo wil ik de wijk dan ook niet noemen, maar iedereen weet dat er veel problemen zijn. Daarnaast spreken wij een ander publiek aan. Ik wil niet arrogant overkomen, maar onze producten zijn van een hoger prijs- en kwaliteitssegment. Dus ook commercieel gezien zou het geen verstandige stap zijn.’
Arts Ronald Blom woont in de buurt en heeft een huisartsenpraktijk in de Statenlaan, die de Frederik Hendriklaan kruist. In de jaren zeventig had hij een huisartsenpraktijk in de Schilderswijk. ‘Eén van de prettigste winkelstraten van Den Haag’, zo omschrijft hij de Fred. ‘De straat is goed bereikbaar en biedt een breed scala aan producten.’ Kan de Hoefkade een tweede Frederik Hendriklaan worden? ‘Dat moet je niet willen. Je kunt niet alles nivelleren. De Hoefkade heeft haar eigen charmes. Je kunt zeggen wat je wil over de Hoefkade, maar er is enorm veel nijver- en bedrijvigheid en dat is ook belangrijk voor de integratie.’
Blom wijst erop dat hij zich thuis voelt in zowel het Geuzen en -Statenkwartier als de Schilderswijk. ‘Juist de diversiteit maakt Den Haag tot een geweldige stad.’ Hij pleit wel voor meer interactie en uitwisseling tussen de Hagenaars en de Hagenezen. ‘De Hagenaars en de Hagenezen, het zand en het veen, het is de bekende scheidslijn, die enigszins overtrokken is en wordt gekarikaturiseerd, maar het is er wel degelijk. Daarom zou het mooi zijn als mensen in sterk van elkaar verschillende wijken vaker bij elkaar zouden kijken, want ze kunnen veel leren van elkaar.’
‘Witte’ wijken openbreken
De SP is de meest uitgesproken partij over de segregatie in de Hofstad. De partij waarschuwt al jaren voor de groeiende problemen op dit vlak. De SP’er die daar bekend om staat is Sadet Karabulut, die woordvoerder Sociale Zaken en Integratie namens de partij was. Na de Tweede Kamerverkiezingen dit jaar verruilde ze die portefeuille voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking.
‘Er wordt veel over integratie gesproken, maar er worden weinig echte oplossingen aangedragen. De PVV wil het leger inzetten in woonwijken en groepen deporteren, terwijl de PvdA vooral bezig is met een woorden- en imagostrijd. Het gebrek aan politieke daadkracht zorgt ervoor dat de gettovorming in Nederland doorzet. Na decennia falend integratiebeleid is het geen kwestie meer van bijsturen, dialogen zoeken, tijdelijk beter handhaven of de keuze voor een harde of zachte toon. Dit zijn schijntegenstellingen, de echte tegenstelling is die tussen apart of samen’, schreef Karabulut in 2008 in het SP-rapport Gedeelde toekomst op school en in de buurt. ‘In Nederland bestaan gelukkig geen echte getto’s zoals in de Amerikaanse binnensteden of de Parijse banlieues, maar de bewoners zelf spreken wel van gettovorming. Deze mensen wensen een betere toekomst voor hun kinderen, maar zitten gevangen in een uitzichtloze situatie. De wijk dient niet als rustpunt en veilige haven, maar te vaak als spons voor achterstanden en armoede die van generatie op generatie wordt overgedragen. Er is een concentratie van problemen. Zij die hieraan weten te ontvluchten verhuizen, voor de rest is verhuizen naar een andere, betere wijk vaak onbetaalbaar en daarmee onhaalbaar’, aldus Karabulut. ‘Met pappen en nathouden wordt gettovorming niet tegengegaan. Actieve bestrijding van segregatie moet het uitgangspunt van het integratiebeleid zijn.’
De SP wees in 2008 met ‘tien voorstellen tegen segregatie en gettovorming’ op het gevaar van een grotere invloed van fundamentalisten, pooiers en criminelen op jongeren in buurten en wijken met grote werkloosheid, veel mensen met weinig inkomen en een lage of geen opleiding en zeer eenzijdige bevolkingssamenstelling, waaronder de Schilderswijk. De tien voorstellen van de partij: het mengen van scholen wettelijk vastleggen, acceptatieplicht invoeren in het onderwijs, gemeenten en scholen maken samen een plan voor gemengd onderwijs, gemengde scholen bonussen geven, dubbele wachtlijsten invoeren op basisscholen, ‘witte’ wijken openbreken, een deel van de vrijkomende woningen in ‘witte’ wijken reserveren, de bereikbaarheid van ‘witte’ wijken voor mensen met lagere inkomens verbeteren, gemeenten stellen een huisvestingsverordening op en minder sociale huurwoningen verkopen.
Niks mis
Bijna tien jaar later is nog steeds weinig concreets gedaan met de voorstellen van de SP, die met twee zetels in de oppositie van de Haagse gemeenteraad zit. Sommige van de zestien partijen in de gemeenteraad vinden segregatie niet problematisch. Zo verklaarde PvdA-wethouder Rabin Baldewsingh in 2015 in een interview met het AD dat er ‘niks mis’ is met segregatie. ‘Zolang er bruggen tussen deze eilanden staan en zolang groepen elkaar treffen op werk en feestjes is er niks aan de hand’, aldus de wethouder. De portefeuille van Baldewsingh bestaat onder meer uit Sociale Zaken, Werkgelegenheid, Wijkaanpak en Integratie. De PvdA is met zes zetels de tweede grootste partij in de gemeenteraad en vormt een coalitie met D66 (zeven zetels), de Haagse Stadspartij (vijf zetels), de VVD (vier zetels) en het CDA (drie zetels).
Is het u ook opgevallen? Je hoort of ziet de laatste tijd het woord ‘allochtoon’ veel minder dan vroeger. Een jaar geleden lanceerden de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) samen het voorstel om ‘allochtoon’ te vervangen door ‘mensen met een migratieachtergrond’. Dat voorstel lijkt wonderlijk snel aangeslagen. In overheidsdocumenten kom je de term niet meer tegen en in kranten en media loopt het gebruik ervan ook sterk terug. Overigens is er geen sprake van een plotselinge trendbreuk. Volgens tellingen van de WRR bereikte het woord in de Nederlandse kranten zijn hoogtepunt al in 2007. Sindsdien is het gebruik ervan met ruim de helft teruggelopen, terwijl de term ‘migrant’ een duidelijke opmars maakt.
De afgenomen populariteit van ‘allochtoon’ zal velen goed doen. De term was flink besmet geraakt. Toen dezelfde WRR het woord in 1989 (her)introduceerde bestond behoefte aan een verzamelbegrip voor het groeiend aantal mensen die in het buitenland waren geboren. De internationaal gangbare term ‘immigranten’ voldeed niet, omdat die te sterke associaties zou oproepen met permanente vestiging. Destijds was nog lang niet duidelijk dat veel ‘allochtonen’ voorgoed hier zouden blijven. Snel na zijn introductie nam de term een hoge vlucht, zeker toen ook het CBS haar kwistig in zijn statistieken ging gebruiken. Dat was dan vooral om de voortgang van de integratie te meten: als je de doelgroep niet benoemt, kun je ook het effect van je beleid niet vaststellen.
Al snel echter werd ‘allochtoon’ in de dagelijkse omgangstaal niet meer zo gebruikt als de WRR had bedoeld. ‘Allochtoon’ werd steeds meer synoniem voor ‘problematische, onvoldoende aangepaste buitenlander’. In sommige kringen werd het zelfs een scheldwoord. Begrijpelijk en terecht groeide, zeker onder migranten, het protest tegen de term. Zo’n verschuiving van betekenis in negatieve richting zien we wel vaker optreden: ‘ouden-van-dagen’ werden ooit ‘bejaarden’, ‘bejaarden’ werden ’65-plussers’, ’65-plussers’ werden ‘ouderen’, ‘ouderen’ werden ‘senioren’ en binnenkort zal ook hier wel weer een nieuwe, politiek correctere term opduiken.
Toch vind ik het een grote verbetering dat ‘allochtoon’ als verzamelterm is verdwenen. Eigenlijk zou ik liever hebben gezien dat er helemaal geen alternatief was voorgesteld. Mijn belangrijkste argument daarvoor is dat de migrantenpopulatie in Nederland in de afgelopen tientallen jaren zo divers is geworden, dat het weinig zin heeft een overkoepelende term te hanteren om al die mensen aan te duiden van wie de wieg of die van minstens één van hun ouders in het buitenland stond. Intussen zijn dat er zo’n drieënhalf miljoen, zo’n 22 procent van de bevolking. Ik hoor daar zelf ook bij, omdat mijn vader bijna een eeuw geleden in het toenmalige Nederlands-Indië werd geboren, ook al woonde hij vervolgens bijna zijn hele leven in Nederland. Ahmed uit Syrië aan wie onlangs een status is verleend, hoort daar ook bij. Uiteraard voel ik me zeer solidair met de laatste, maar veel hebben we niet gemeenschappelijk behalve onze buitenlandse wortels.
Misschien moeten we er in Nederland helemaal vanaf om mensen met een migratieachtergrond in een afzonderlijke categorie te willen plaatsen. Begrijp me niet verkeerd, dit is geen pleidooi om etnische verschillen te ontkennen of weg te poetsen. Maar hebben we in Nederland niet vaak de neiging die verschillen te overwaarderen? Hoe vaak wordt iemand niet in de eerste plaats aangeduid met zijn of haar etnische herkomst, ook al doet die in de betreffende context helemaal niet ter zake? Mensen hebben veel meer kenmerken dan alleen hun etnische achtergrond of het feit dat ze een migratieverleden hebben. Waarom spreken we hen dan toch zo vaak uitsluitend dáárop aan?
Zelf heb ik al jaren geleden afgeleerd aan iemand te vragen waar hij of zij vandaan komt. Alleen als iemand er zelf over begint, vraag ik door. Het doet mij denken aan het verhaal dat een oud-politicus mij ooit vertelde. Op werkbezoek bij een basisschool vroeg hij een donker achtjarig jongetje: ‘Zo, en waar kom jij vandaan?’ Daarop antwoordde het jongetje in plat Rotterdams: ‘Ik? Nou, gewoon… uit Rotterdam.’ Soms vragen mensen dan nog door: ‘Ja, maar waar kom je echt vandaan?’ Dat deed de politicus niet en sindsdien heeft hij die vraag nooit meer gesteld. Ik ook niet.
Het is niet bijzonder origineel om over Zwarte Piet te schrijven. Wat is er immers nog niet over gezegd? Je kunt geen krant openslaan of geen televisieprogramma bekijken zonder dat de argumenten voor of tegen je om de oren vliegen. Ik heb lang nagedacht over de vraag of ik iets toe te voegen heb aan deze discussie, maar het voelt niet goed om te zwijgen. Wie zit er te wachten op een schattig stukje over mijn kat of een analyse over antisemitisme in Nederland nu pakjesavond nadert?
Vroeger had ik niet zo’n mening over Zwarte Piet. Voor mijn gevoel hoorde deze kindervriend gewoon bij 5 december, net als pepernoten, taaitaaipoppetjes en cadeautjes. Dat veranderde pas een jaar of tien geleden, toen ik met het kleine zusje van mijn ex-vriend naar de supermarkt ging. Achter de kassa zat een Surinaams-Nederlandse dame. Het was november en het zusje van mijn ex kirde opgewonden: ‘Kijk, daar zit Zwarte Piet!’ Ik kreeg een kop als een boei en probeerde tevergeefs uit te leggen dat die mevrouw helemaal geen Zwarte Piet was, maar gewoon een zwarte huidskleur had. Terwijl ik duizend maal mijn excuses aanbood, zag ik de pijn in de ogen van de caissière. Het zusje van mijn ex bleef maar schreeuwen: ‘Zwarte Piet, Zwarte Piet, Zwarte Piet.’ Natuurlijk stond de peuter helemaal niet stil bij wat ze impliceerde, ze zag het louter als iets positiefs.
Niet lang daarna barstte de discussie over Zwarte Piet in alle hevigheid los. Kon je het karakter van Zwarte Piet veranderen zonder kinderen van slag te maken? In hoeverre was het écht racistisch? En hoorde het niet simpelweg bij de Nederlandse cultuur? Aangezien de meeste witte mensen er, net als ikzelf, nog nooit bij stil hadden gestaan dat het als kwetsend kon worden ervaren, vond ik het niet raar dat er in eerste instantie weerstand kwam. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat alleen door discussie verandering in gang kan worden gezet.
Maar inmiddels zijn we een decennium verder en is het zo duidelijk als wat dat een deel van onze samenleving ieder jaar weer buikpijn van ellende krijgt als Sinterklaas ons land binnenvaart. Hoewel het debat op sommige plaatsen daadwerkelijk tot verandering heeft geleid (tijdens de intocht in Amsterdam waren dit jaar alleen Roet Pieten aanwezig), lijkt het wel alsof de voorstanders van Zwarte Piet steeds heftiger tekeergaan. Dat bleek twee weken geleden ook weer duidelijk op de A7 bij Dokkum, waar voorstanders van Zwarte Piet de weg blokkeerden zodat de demonstranten van actiegroep Kick Out Zwarte Piet hun weg niet konden vervolgen. Voorstanders van Zwarte Piet zwaaiden met Friese vlaggen en scandeerden ‘jullie verpesten ons kinderfeest’. Een aantal dagen later viel de Zwarte Pieten Actiegroep, geschminkt en wel, een basisschool in Utrecht binnen.
Begin vorige maand was ik aanwezig bij een tienerdebat in Amsterdam-West. Eén van de stellingen was ‘Zwarte Piet zwart moet blijven’. De kinderen mochten hun vinger opsteken als ze het met de stelling eens waren. Geen enkele vinger ging de lucht in. ‘We kunnen Piet toch ook gewoon groen schilderen? Het maakt mij echt niet uit welke kleur hij heeft, zolang ik maar cadeautjes krijg’, fluisterde een elfjarig meisje naast me.
Misschien zijn sommige Nederlanders nog niet toe aan een verandering die ze zelf klaarblijkelijk als zeer ingrijpend ervaren. Duurzame verandering heeft tijd nodig. Wanneer je als volwassene (geweldloos) wilt opkomen voor ‘het behoud van onze Nederlandse normen en waarden’, heb je daar in principe recht op, maar wees dan tenminste niet zo laf om je achter kinderen te verschuilen. Bovendien zou een beetje meer empathie voor landgenoten die zich gediscrimineerd voelen niet misstaan. Kom op mensen, het is bijna 2018!
De meerderheid van de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders heeft geen probleem met het uiterlijk van Zwarte Piet, volgens peilingen. De Zwarte Piet-discussie afdoen als een discussie tussen ‘wit’ en ‘zwart’ is dus te simpel. De Kanttekening sprak donkere Nederlanders die Zwarte Piet willen behouden en blanke Nederlanders die verandering willen.
Volgens een recente opiniepeiling van het tv-programma Een Vandaag is zesentwintig procent van de Nederlanders voor verandering van het uiterlijk van Zwarte Piet. Ook de meerderheid van de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders wil het uiterlijk van Zwarte Piet behouden. Een jaar geleden was eenentwintig procent van de Nederlanders nog vóór het veranderen van het uiterlijk van Zwarte Piet. Onder Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders was dat toen drieënveertig procent. Dat bleek uit een onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken. De resultaten van het onderzoek waren bestemd voor ‘intern gebruik’, maar het tv-programma Medialogica publiceerde de resultaten.
Anaïsa Didder (28) groeide op Aruba op met het Sinterklaas-feest. Ze woont met haar vijfjarige dochter in Rotterdam. Volgens haar speelt de Zwarte Piet-discussie op Aruba minder dan in Nederland. ‘De Pieten zijn zwart en er zijn geen anti-Zwarte Piet-protesten geweest.’ Ze ziet Zwarte Piet als een grote kindervriend. ‘Hij is te vergelijken met de Paashaas of de Kerstman. Leuke figuren die ervoor zorgen dat in verschillende periodes van het jaar het kind op de eerste plaats wordt gezet. Met mijn dochter kijk ik bijna dagelijks op YouTube naar video’s van de Pieten. Ze zijn gaaf en hebben hippe dansbewegingen. Bij mij in de buurt en op de school van mijn kind willen alle kinderen Zwarte Piet zijn.’ Ze herkent zich niet in het beeld dat tegenstanders schetsen, namelijk dat Zwarte Piet associaties oproept met het koloniale slavenverleden.
‘Ik denk dat ouders hun invloed op het denken van hun kinderen soms verwaarlozen’, zegt Didder. ‘Ook wanneer een kind de associatie maakt tussen Zwarte Piet en een zwart persoon, gaat het nog lang niet over racisme. Ik leer mijn dochtertje dat wij allemaal mensen zijn en dat de kleur van je huid niet van belang is. De opvoeders hebben als taak verkeerde concepten te verbeteren.’ Didder begrijpt de gevoeligheden van beide kanten, maar vindt dat de Zwarte Piet-discussie te ver is gegaan. ‘Zorg dat jouw kinderen het op die dag leuk hebben. Vier het op de traditionele manier of op jouw manier, maar hoe dan ook, vier het. Maak er een leuk feest van, voor je kinderen en jezelf.’ Didder legt de verantwoordelijkheid bij de ouders.
Anna Krijger, schrijver en journalist en blank, ziet het anders. ‘Hoe geweldig mevrouw Didder en andere mensen hun kinderen ook opvoeden, ze hebben geen invloed op hoe er in de dominante witte samenleving naar donkere mensen wordt gekeken. Neem de vele verwensingen en bedreigingen aan het adres van Sylvana Simons en Humberto Tan als voorbeeld.’ Krijger vindt het onbegrijpelijk dat een figuur als Zwarte Piet door de meerderheid van de Nederlanders getolereerd wordt. ‘Stel je eens voor dat we ons een paar weken per jaar zouden verkleden als cartooneske versies van Joden. Grote nepneuzen, pijpenkrullen en baarden opgeplakt en om het af te maken nog een zak met gouden munten in de hand. Ik voel me al naar worden als ik eraan denk. Het ridiculiseren van een minderheid die al honderden jaren lijdt onder discriminatie, dat moeten we niet meer doen. Niet bij Joden en ook niet bij donkere mensen. Zelfs niet wanneer ‘het niet slecht bedoeld is’ of we er ‘mooie jeugdherinneringen’ aan hebben.’
De Kanttekening sprak ook twee donkere Curaçaoënaars, die niet met hun naam in de krant willen. Ze uiten hun ongenoegen over de Zwarte Piet-discussie. Een vierentwintigjarige vrouw laat weten: ‘Ik associeer Sinterklaas met cadeautjes, snoep, mythe en traditie. Ook op Curaçao zijn we op de hoogte van de discussie in Nederland over Zwarte Piet. Ik heb daar inmiddels schoon genoeg van. Iemand moet de knoop doorhakken en een oplossing bedenken waar zowel voorstanders als tegenstanders van Zwarte Piet tevreden mee zijn.’ Volgens haar waait de discussie ook over naar Curaçao. ‘Veel Curaçaoënaars zagen Zwarte Piet niet als racistisch, maar de afgelopen jaren zijn mensen door de discussie wel bewuster geworden en daardoor hebben velen hun mening veranderd.’
De vereniging, die de intocht van Sinterklaas organiseert, laat dit jaar voor de tweede keer enkele Kleur Pieten mee lopen. De meerderheid is overigens nog gewoon zwart.’ Een vierenzestigjarige donkere man uit Curaçao merkt op dat op het eiland Sinterklaas wit wordt geverfd ongeacht de oorspronkelijke huidskleur van de Sint. ‘Hij komt toch uit Spanje? Daar wonen over het algemeen mensen van het blanke ras.’ Hij vindt Zwarte Piet niet racistisch en noemt de discussie in Nederland ‘zonde van de tijd’. ‘De kinderen vinden het leuk. Ik zie er geen racisme in. Sommige mensen op het eiland hebben er wel problemen mee, maar het merendeel besteedt er geen aandacht aan.’
Maaike Brecht de Rooij woont in Nederland en is blank. Ze stoort zich aan Zwarte Piet, maar dat Curaçaoënaars zichzelf wit schminken om Sinterklaas te kunnen spelen is volgens haar geen probleem. ‘Een witte Sinterklaas vind ik niet racistisch, omdat dat niets te maken heeft met onderdrukking. De onderdrukte witte man bestaat niet. Je kinderen moet je sowieso meegeven dat ze van waarde zijn ongeacht hun huidskleur. Dat neemt niet weg dat kinderen gepest kunnen worden doordat Zwarte Piet bestaat, terwijl hij eigenlijk helemaal niet zwart is. Dat is erg verwarrend voor kinderen.’
Ook makelaar en blanke Nederlander Edwin van Tilburg pleit voor verandering. ‘Het gaat mij er om dat in de Nederlandse gemeenschap een vrij grote groep mensen, vaak mensen met een donkere huidskleur, zich stoort aan het uiterlijk van Zwarte Piet. Het is niet te veel gevraagd om het uiterlijk van Zwarte Piet aan te passen.’
‘Duizenden mensen zullen de rest van hun leven blijven rouwen om de dierbaren die ze hebben verloren door Mladic’, zegt Adis Lizde. ‘Wat is levenslang gevangenisstraf waard als je het vergelijkt met het leven van zelfs maar één mens?’
Adis Lizde (44) was achttien jaar toen de burgeroorlog uitbrak in Bosnië. Het kostte duizenden mensen het leven en liet diepe sporen na in het land. De Bosniër die nu in Nederland woont heeft van dichtbij meegemaakt hoe één van de grootste drama’s in de moderne geschiedenis midden in Europa plaatsvond. Hij overleefde een concentratiekamp. ‘Mijn twintigste verjaardag heb ik ‘gevierd’ in een concentratiekamp.’
De Kanttekening sprak Lizde naar aanleiding van het besluit van het Joegoslavië-tribunaal om oorlogsmisdadiger Ratko Mladic, voormalig legerleider van Bosnische Serviërs, tot levenslang te veroordelen wegens onder meer genocide en misdaden tegen de menselijkheid. Lizde zet zich als secretaris van het Islamitisch Cultureel Centrum voor Bosnische Nederlanders (ICC) in voor gerechtigheid voor de slachtoffers en nabestaanden van de oorlog en volgde de berechting van Mladic op de voet.
Hoe bent u in een concentratiekamp terechtgekomen?
‘Eind 1992, begin 1993 werden de spanningen in Centraal-Bosnië tussen verschillende bevolkingsgroepen steeds groter. Uiteindelijk kwam ook het gebied waar wij woonden aan de beurt. We leefden in een gebied op vijfentwintig kilometer afstand van Mostar en waren als moslims ver in de minderheid. Het was een soort tweede Beiroet, vanwege de duidelijke scheiding tussen moslims en niet-moslims. Op een gegeven moment begonnen ze vier uur in de nacht moslims uit bed te halen. Moslims tussen achttien en vijfenzestig jaar werden naar concentratiekampen gestuurd en vrouwen en kinderen werden weggejaagd. Ik heb dat toen allemaal kunnen ontvluchten, maar ben met mijn broer later in Kroatië alsnog opgepakt. Ze leverden ons uit aan de Kroaten in Bosnië waarna we in één van de concentratiekampen belandden, waar ik vijf maanden en twee dagen vastzat.’
Wat voor plek was het?
‘Het was een grote lege hal van ongeveer dertig bij tien meter, die vroeger diende als munitiemagazijn voor het leger. Het was onmenselijk. Wanneer de deuren dichtgingen kon je amper ademen. Ik kwam daar aan op 18 juli, een vreselijk warme zomerdag en zag dat er binnen honderden mensen waren. Er was niet eens plek om fatsoenlijk te zitten. We moesten op beton slapen en je had mazzel als je een plek kon vinden om te slapen.’
Dat u moslim bent, was dat de enige aantijging tegen u?
‘Toen ik en mijn broer werden gearresteerd werd er op de radio gezegd dat de veiligheidsdiensten twee terroristen hadden opgepakt, terwijl we niet eens een mes bij ons hadden. ‘Moslim’ werd heel breed geïnterpreteerd. Niemand vroeg of je gelovig of praktiserend was, of je vijf keer per dag bad en meedeed aan de ramadan. Ze waren daar niet in geïnteresseerd. Ze waren vastberaden alle sporen van de islam, hoe klein of onbelangrijk dan ook, te vernietigen. Ze noemden ons Turken en zagen de moorden, martelingen en verkrachtingen als wraak op ons Ottomaans verleden. Dat je een moslimnaam had was al genoeg voor hen, dan had je geen bestaansrecht meer. Als je daarnaast ook nog eens actief was in het verzet of iets had gedaan waar ze niet blij mee waren, dan waren de straffen nog ernstiger.’
Hoe bent u uiteindelijk ontsnapt?
‘Wat wij hebben meegemaakt is natuurlijk niets vergeleken met de duizenden mensen die zijn vermoord, gemarteld of verkracht. Op een gegeven moment begonnen ze mensen vrij te laten, die een bewijs van garantstelling uit een ander land toonden grote sommen geld als een soort borgtocht betaalden. Mijn moeder heeft enorm haar best gedaan om ons vrij te krijgen. Ze heeft contact opgezocht met familieleden uit het buitenland om zo’n document te kunnen ontvangen. Hoewel we een dergelijk bewijs in handen hadden, moesten we nog maanden wachten tot ze ons vrijlieten. Uiteindelijk vertrokken we met een paar volle bussen naar Denemarken.’
Met wat voor gevoel keek u naar de rechtszaak tegen Mladic in Den Haag?
‘Mladic is de grootste oorlogsmisdadiger sinds de Tweede Wereldoorlog. Wanneer collega’s horen over mijn verleden in een concentratiekamp vragen ze weleens of ik daar nooit ziek werd, of ik goed kon eten en hoe ik mijn dagen doorbracht. Ik had helemaal niets, niet eens een bed. Toen ik een paar maanden later voor het eerst een deken kreeg van het Rode Kruis was ik zo blij als een kind. Ik mocht pas na veertig dagen naar de wc en ik ben één van de gelukkigen die de genocide heeft overleefd. Maar kijk nu in wat voor luxe de oorlogsmisdadigers in Nederland leven. Ook al blijft Mladic levenslang in een cel, het is niets vergeleken met wat de slachtoffers hebben meegemaakt. De misdadigers hier hebben televisie, internet en zelfs de mogelijkheid om te sporten. Het lijkt wel een kosteloze vakantie, ze zullen het niet betreuren.’
Verzacht de uitslag de pijn die Bosniërs voelen dan helemaal niet?
‘De uitslag brengt de vermoordde en verkrachtte Bosniërs niet terug. De wonden zijn nog steeds heel vers en open, dat gaat niet zomaar weg. Het voelt niet als gerechtigheid, het is verre van dat. Duizenden mensen zullen de rest van hun leven blijven rouwen om de dierbaren die ze hebben verloren door Mladic. Veel Bosniërs hadden al vanaf het begin geen vertrouwen in het Joegoslavië-tribunaal. Wat is levenslang gevangenisstraf waard als je het vergelijkt met het leven van zelfs maar één mens? Omgerekend heeft Mladic een paar weken gevangenisstraf gekregen per Bosniër die hij heeft vermoord. Moslims geloven dat het vermoorden van een mens gelijk staat aan het vermoorden van heel de mensheid. Wat Mladic heeft gedaan voelt voor mij aan als het uitroeien van heel de mensheid.’
Vraagt u zich, meer dan twintig jaar na de oorlog, nog af hoe het zover heeft kunnen komen in Bosnië?
‘Ik probeer te begrijpen waarom dit ons is overkomen. Waarom hebben onze buren en vrienden zich zo tegen ons gekeerd? Waarom zijn ze veranderd in monsters? Hoe heeft dit in godsnaam kunnen gebeuren? Als ze problemen hadden met bepaalde moslims, was dit dan de manier om hun woede, frustraties en haat te uiten? Wat hadden onschuldige vrouwen en kinderen, die werden verkracht of vermoord, misdaan? Ik heb nog steeds zo veel vragen en naarmate de jaren verstrijken, worden die vragen hardnekkiger.’
Heeft u dan helemaal geen antwoorden?
‘Je mag de rol van de media niet vergete. Mensen werden tegen elkaar uitgespeeld. Langzaam, maar zeker werd de ‘ander’ als vijand neergezet, door bijvoorbeeld onjuiste informatie te verspreiden. Ze werden letterlijk klaargestoomd voor de oorlog, maar dat wisten we toen niet. Als je vandaag in Bosnië verschillende mensen, bijvoorbeeld Serviërs en Kroaten, spreekt, zeggen ze ‘klote dat de buitenlanders haat hebben gezaaid tussen ons’. Ze geven bijvoorbeeld de schuld aan de Britten en de Fransen. Ze negeren hun eigen fouten, dat vind ik kwalijk.’
Hoe kon het dat vrienden zo snel veranderden in vijanden?
‘Het leek erop dat de moordenaars totaal geen gevoel hadden, alsof ze hun gevoelens via een operatie hadden laten verwijderen, alsof ze onder invloed van medicijnen waren. Mijn schoonvader werd vermoord in een concentratiekamp en zijn bruidsgetuige, tevens zijn beste vriend, was één van de daders. Hij, baas van één van de ploegdiensten, werd later opgepakt en veroordeeld tot twintig jaar cel. Inmiddels is hij vrij. Het is heel vreemd, maar het eerstvolgende Suikerfeest na de oorlog belt hij onbeschaamd mijn schoonmoeder om haar te feliciteren met de feestdag. Toen was nog niet bekend wat er met mijn schoonvader was gebeurd, dus vroeg ze naar haar man. Hoe durf je dan om nog de nabestaanden te bellen? Je gaat dan letterlijk over lijken, schaam je je dan helemaal niet?’
Heeft u de Serviërs vergeven?
‘We koesteren geen haat of wraakgevoelens, maar helemaal vergeven gaat ons nooit lukken. Wij Bosniërs hebben het heel simpel niet in ons om te haten. Ik groet Serviërs als ik ze tegekom, maar ze komen nooit meer mijn huis binnen, nooit meer. Vroeger vierden we de bruiloften en verjaardagen samen, we rouwden samen wanneer een geliefde was overleden, maar dat is verleden tijd.’
Toch komen Serviërs soms met het verwijt dat ook moslims, zoals de ex-militair Naser Oric, niet helemaal onschuldig waren. Hoe denkt u daarover?
‘Dat wordt inderdaad gezegd en dat vind ik ook niet vreemd aangezien er nog steeds mensen zijn die Mladic als een held zien. Het punt is dat ze nooit hebben kunnen bewijzen dat Oric iets verkeerd heeft gedaan. Sterker nog, zelfs veel vijanden geven toe dat hij een gentleman was als commandant en zich aan de regels hield. Hij was heel goed op de hoogte van de Conventie van Genève en handelde daar ook naar. Moslimcommandanten moesten ook voor het Joegoslavië-tribunaal verschijnen en geloof me, als er bewijs zou zijn, dan waren ze net als Mladic veroordeeld.’
Hoe kijkt u naar de rol van Nederland in Srebrenica?
‘Ik kwam in 1994 naar Nederland en in 1995 vond de genocide in Srebrenica plaats. Hoewel ik de taal niet goed sprak, kon ik de debatten met enige moeite wel volgen. Het deed heel erg pijn om de gebeurtenissen vanuit Nederland mee te krijgen. Dat Nederlandse soldaten de enclave niet konden beschermen is één ding, want ik weet met wat voor monsters ze te maken hadden. Maar het moment dat ze na alle ellende in Zagreb aankwamen en daar feestelijk werden ontvangen, kan ik niet vergeten. Ze hebben gefaald, ze hebben toegekeken hoe honderden onschuldigen op brute manier zijn vermoord. Had dan tenminste een beetje respect getoond voor de slachtoffers. Was dat te veel gevraagd?’
Helpt het dat verschillende landen spijt betuigen?
‘We hebben geen medelijden nodig, vooral niet van landen die er niet in zijn geslaagd een bloedbad te voorkomen. Het is zo’n cliché dat sommige mensen telkens zeggen dat de gebeurtenissen zoals in Bosnië nooit meer herhaald worden. Wacht maar tot het moment dat er weer een genocide voor de deur staat, ik garandeer je dat het dan weer oorverdovend stil zal zijn.’
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: de Marokkaans-Nederlandse Hanina Berrouba (28).
Wat doe je?
‘Ik ben karateka in het nationaal team van Nederland, al vijftien jaar. Ik ben meervoudig Nederlands en internationaal kampioen. Daar ben ik bijna full-time mee bezig. Ik leef voor de sport en ben erg competitieverslaafd. Ik heb heel mijn leven niets anders gedaan. Toen iedereen buiten aan het spelen was, moest ik van mijn vader trainen. Ik kom uit een familie van sporters. Mijn zusje beoefent ook karate op topniveau, mijn moeder heeft atletiek gedaan en mijn vader voetbal. Op de basisschool kwam ik voor het eerst in aanraking met karate via een schoolvriendje. Ik kwam op een sportschool terecht, waar ik ‘per ongeluk’ kampioen werd en toen ben ik blijven hangen.’
Waar wil je heen?
‘Ik wil de wereldtitel, pas dan zal ik een voldaan gevoel hebben. Niet dat ik dan stop, op mijn leeftijd kan je nog lang mee. Verder wil ik met meer bezig zijn dan alleen karate. Het is al heel lang een droom van me om een hotel in het buitenland te beginnen.’
Heb je een kruiwagen?
‘Ik heb veel geleerd van mijn collega Vanesca Nortan. Ze leerde me beter te worden in het vak. Nortan en haar moeder hebben me geleerd niet te veel vrienden te maken in de karatewereld. Het is een harde wereld, je kunt niet iedereen vertrouwen. Verder krijg ik veel steun van mijn ouders. Ze pushen me niet, maar moedigen me wel aan. Ze hebben me alle vrijheid gegund om ervoor te gaan.’
Zijn er beren op de weg?
‘Het is moeilijk om met de teleurstellingen om te gaan. Je traint heel lang en dan geef je in de laatste tien seconden de partij weg door een foutje. Het kost dan veel motivatie en kracht om je voor de volgende wedstrijd klaar te maken. Karate gaat ook uiteindelijk om wie het sterkste is tussen de oren. Verder biedt het sociale leven veel verleidingen. Mijn vrienden steunen me allemaal, maar als ik moet afzeggen voor een feestje, omdat ik moet trainen, dan valt me dat toch zwaar. En het blijft, ook in de sportwereld, een feit dat je harder moet werken, omdat je een Marokkaan bent.’
Heb je tips?
‘Ga er voor, wat mensen ook zeggen. Zolang je er zelf in gelooft is veel mogelijk. Spreek je dromen uit en werk er keihard voor. Dat is de enige manier om de top te halen. Laat je niet wijsmaken dat iets niet kan.’
Kinderen met een migratieachtergrond vinden steeds moeilijker aansluiting in het onderwijs. Experts pleiten voor specifieke begeleiding.
Verrassend kan je het niet noemen, de uitkomsten van het onderzoek naar de schoolcarrière van leerlingen uit Amsterdam. Kinderen van autochtone ouders met een goede baan en opleiding presteren het beste op school. Van deze groep heeft 67 procent kans op een succesvolle schoolloopbaan zonder vertraging. Dan volgen de kinderen van autochtone ouders met een laag inkomen en een lage opleiding. Van deze leerlingen haalt 48 procent zonder problemen zijn diploma. Hekkensluiter is de groep leerlingen van niet-westerse afkomst van wie de ouders laag opgeleid zijn en in de bijstand zitten. Van deze kinderen heeft maar 35 procent een probleemloze schoolcarrière. Voorzieningen die het mogelijk maken om bijvoorbeeld met korting studieboeken aan te schaffen of zwemlessen te volgen, zorgen in arme gezinnen voor betere schoolprestaties, maar nemen de grote verschillen niet weg. Dat concludeert de Amsterdamse Rekenkamer in het onlangs verschenen onderzoeksrapport Armoedebeleid en de impact op kinderen.
De Kanttekening sprak daarover onderwijsexperts. Volgens onderwijskundige Zeki Arslan komen de conclusies van het Amsterdamse rapport overeen met wat al jaren bekend is. ‘Het gaat niet goed met de onderwijsgelijkheid in Nederland.’ Ook onderwijssocioloog Maurice Crul, hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam, is niet verwonderd. ‘De kloof tussen ‘kansarm’ en ‘kansrijk’ neemt de laatste jaren alleen maar toe. De verschillen tussen kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs worden steeds groter. Het inkomen van de ouders wordt steeds bepalender voor naar welke school een kind uiteindelijk gaat. Er is een trend onder ouders uit de midden- en hogere klasse om hun kinderen naar bijles te sturen. Voor arme gezinnen zijn die lessen niet te betalen’, zegt Crul. ‘En sinds het leenstelsel is ingevoerd kiezen studenten uit gezinnen met lagere inkomens, minder vaak voor het hoger onderwijs. De studieschuld weegt in gezinnen met weinig geld zwaarder.’
De tweedeling begint al vroeg. Veel steden kampen met segregatie in het onderwijs.
‘Sommige basisscholen nemen vrijwel uitsluitend ‘kansrijke’ kinderen aan en er zijn scholen met een grote concentratie ‘kansarme’ kinderen. Die laatste groep lukt het niet om de achterstand van de leerlingen aan te pakken’, zegt Arslan. ‘Op ‘zwarte’ scholen met veel ‘kansarme’ kinderen werken vaak jongere leerkrachten. Het ziekteverzuim is er hoog en er is een tekort aan leerkrachten. De klassen zijn er daarom groot, terwijl deze kinderen juist gebaat zijn met kleinere klassen en individuele aandacht.’
Crul benadrukt dat de ongelijkheid na de basisschool alleen maar groter wordt. ‘De afschaffing van de cito-toets draagt daaraan bij’, zegt hij. ‘Niet langer een onafhankelijk meetinstrument, maar het schooladvies van de leerkracht is doorslaggevend. Hoogopgeleide ouders kunnen dit advies beter beïnvloeden.’
Arslan wijst erop dat de grote boosdoener de slechte onderwijskwaliteit van sommige scholen is. ‘Tussen basisscholen bestaan grote kwaliteitsverschillen. Er zijn in Nederland geen landelijke doelen vastgesteld over wat scholen moeten bereiken met de middelen om de achterstand weg te werken. Daar is ook geen controle op.’
Slecht onderwijs gaat volgens Crul vooral ten koste van ‘verborgen talent’: kinderen die nooit de kans hebben gekregen zich via onderwijs te ontwikkelen, maar wel veel capaciteiten bezitten. ‘Als deze getalenteerde kinderen goed begeleid worden, stromen ze na de basisschool zo door naar havo en vwo. Vaak gaat het om kinderen van migranten uit Turkije en Marokko of recentelijk uit Eritrea en Syrië.’ De hoogleraar vindt het belangrijk goed te kijken naar de combinatie van maatregelen zoals het schooladvies en het leenstelsel en de effecten ervan. ‘Er blijven maar nieuwe regels komen uit Den Haag, maar het is maar de vraag of ze goed uitpakken.’
‘Binnenkort zal ook de sleutel veranderen waarop scholen geld krijgen voor kinderen uit achterstandsmilieus. Tot nu toe werd gekeken naar opleiding van ouders en of het gezin een migratiegeschiedenis heeft. Dat laatste criterium gaat minder zwaar wegen. De gedachte daarachter is dat alleen kinderen van laagopgeleide ouders extra steun nodig hebben in het onderwijs. Voor een deel klopt die redenering. Voor kinderen van Turks-Nederlandse ouders met een academische opleiding is de Nederlandse taal vaak geen probleem. Maar kinderen van hoogopgeleide Syrische asielzoekers hebben juist wel die ondersteuning nodig.’
Een groot probleem is ook volgens Arslan dat ‘kansarme’ kinderen in het onderwijs door niemand vertegenwoordigd worden. ‘Ze hebben geen eigen belangengroep. De onderwijsbonden en lobbygroepen van actieve hoogopgeleide ouders zitten regelmatig met wethouders en schoolbesturen om de tafel. Maar de laagopgeleide vaders en moeders zitten daar nooit bij, ze praten niet mee. Ze kunnen dus ook niet aan de bel trekken en vragen als ‘waarom geeft u onze kinderen zwak onderwijs?’ en ‘waarom stromen ze niet door naar goede middelbare scholen?’ stellen.’ Volgens Arslan ligt de oplossing in het opheffen van de autonomie van scholen en actief bemoeien met de besteding van de budgetten. ‘Dat kan door bijvoorbeeld samen met ouders te kijken naar hoe het onderwijs verbeterd kan worden en hoe je de beste docenten naar scholen krijgt. Dat laatste kun je alleen bereiken door ze meer salaris te geven. Er zijn afgelopen jaren zo’n honderdduizend vluchtelingenkinderen bijgekomen. Daar zijn professionals voor nodig. Niet iedereen heeft thuis bibliotheekboeken en een open haard.’
In 2015 verscheen Martin Bosma’s boek Minderheid in eigen land, over de volgens hem kwalijke rol van progressief Nederland in de strijd tegen het Zuid-Afrikaanse Apartheidsregime. Hij neemt het daarin op voor de blanke Afrikaner minderheid en voorspelt dat als we geen korte metten maken met het multiculturalisme, de autochtone Nederlanders over een halve eeuw een zelfde lot beschoren zijn. Door ‘massa-immigratie’ van vooral niet-westerse immigranten zullen de ‘echte’ Nederlanders demografisch en daarmee cultureel, het onderspit delven.
Inmiddels zijn we twee jaar verder en horen we vergelijkbare geluiden van de new kid on the block, Thierry Baudet, die waarschuwt tegen een ‘homeopathische verdunning’ van de Europese bevolking als gevolg van ‘massa-immigratie’. Ook hier weer de suggestie dat ‘linkse deugmensen’ door hun open grenzen-gedram, een ‘migratiestroom’ zonder weerga mogelijk maken. Zoals Joshua Livestro in de NRC van 3 juni jongstleden al duidelijk maakte, is de bangmakerij voor massa-immigratie onderdeel van een cultuurpessimistisch complotdenken. Het ‘Avondland’ zou in een ‘doodsstrijd’ gewikkeld zijn. Grote en apocalyptische woorden die doen denken aan racistische angstdromen van Amerikaanse white supremacists. Een nieuwe, ook door Baudet en anderen gebruikte omineuze term in dit verband is ‘omvolking’, een proces dat er toe zou leiden dat het eigen volk op den duur zou verdwijnen.
Recentelijk heeft deze opvatting steun gekregen van cultureel antropoloog Jan van de Beek, die een proefschrift schreef over de kosten van migratie. De afgelopen jaren ontwikkelt hij zich, middels een eigen website (demo-demo.nl), als een verklaard tegenstander van het opnemen van vluchtelingen en andere niet-westerse immigranten. Die zouden namelijk een financiële en culturele bedreiging vormen voor de samenleving. Met uitzondering dan van Europeanen en blanke Afrikaners, immers stamgenoten. Nou mag je dat allemaal vinden, maar zijn bewijsvoering is niet erg sterk.
Als vluchtelingen werkelijk zo’n belasting voor de verzorgingsstaat zouden zijn, dan waren we er in de jaren negentig, toen er veel meer kwamen en de economie slechter draaide, allang aan onderdoor zijn gegaan. En wat die vermeende bedreiging van ‘onze’ cultuur betreft, hebben rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Vluchtelingengroepen in Nederland, 2010) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Geen tijd te verliezen, 2015) laten zien dat de meeste vluchtelingen uit islamitische landen na twintig jaar geen wezenlijk probleem hebben met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving.
In een lezing op 17 november jongstleden voor de jongerenafdeling van het Forum voor Democratie trad Van de Beek in de voetsporen van de omvolkingsdenkers door een prognose te geven van de samenstelling van de Nederlandse bevolking aan het eind van de eeuw. Nu is dit een tamelijk speculatieve exercitie, omdat niemand kan voorspellen hoe de migraties en vruchtbaarheid zich zo’n lange toekomst zich zullen ontwikkelen. Het komt meestal neer op het doortrekken van trends uit het recente verleden en is als zodanig een erkende demografische tak van sport. Zo voorspelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat er in 2060 zo’n 5,7 miljoen ‘allochtonen’ zijn, van wie ruim 42 procent uit het Westen, circa twee miljoen meer dan nu, tegen zo’n 12,4 miljoen autochtonen. Kortom een derde van de bevolking is dan ofwel zelf in het buitenland geboren of één van hun ouders. Het gaat dan overigens om alle ‘buitenlanden’, van België tot China. Vreemd is dat overigens niet. Nederland is al eeuwen een open economie en de komst van immigranten is juist een teken van economische en culturele vitaliteit.
Van de Beek kijkt echter verder dan het CBS en voorspelt op basis van een eigen model dat aan het einde van de eeuw de autochtonen in de minderheid zijn. Dat is opmerkelijk, want dat kan alleen als je, anders dan het CBS, uitgaat van een voortdurend zeer hoge (asiel)migratie en/of dat je ook de kleinkinderen van immigranten als ‘allochtoon’ blijft beschouwen. Het eerste scenario is bijzonder onwaarschijnlijk en gaat uit van een véél hoger jaarlijks gemiddelde dan we in de afgelopen decennia hebben gezien. Het tweede scenario past eveneens binnen het radicaal-rechtse integratiepessimisme en doet denken aan het voorstel uit 2011 van het toenmalige PVV-Tweede Kamerlid Joram van Klaveren om de niet-westerse derde generatie eveneens als ‘allochtoon’ aan te merken. Want stel je voor dat deze Nederlanders niet meer apart herkenbaar zouden zijn? Zo’n keuze ontkent echter niet alleen dat een niet onaanzienlijk deel van de tweede generatie reeds op veel terreinen al in hoge mate is geïntegreerd, maar bezorgt de ‘allochtoon’ een bijkans erfelijke status. Autochtonen, die vaak ook van immigranten afstammen, daarentegen worden als een geïsoleerde bedreigde en onveranderlijke diersoort voorgesteld. Het is een essentialistisch wij-zij-denken dat we vooral kennen uit raciale theorieën.
Prognoses zoals die van Van de Beek en de aanvechtbare aannames die er aan ten grondslag liggen, passen naadloos in het apocalyptische beeld van een uitstervend Europa, dat wordt overlopen door immigranten uit Afrika en Azië. Het is een duidelijk voorbeeld van ideologisch activisme, gebaseerd op negatief wensdenken. Dat blijkt ook uit zijn uitspraak tijdens de lezing van 17 november dat ‘als we niks doen wij minderheid in eigen land worden’. Vandaar ook zijn stelling dat Nederland ‘asiel zou moeten beperken tot Europeanen en enkele uitzonderingsgroepen zoals Afrikaners’. Kortom, van vreemde smetten vrij, maar dan in een nieuw jasje.
Onze site gebruikt cookies en vergelijkbare technologieën onder andere om u een optimale gebruikerservaring te bieden. Ook kunnen we hierdoor het gedrag van bezoekers vastleggen en analyseren en daardoor onze website verbeteren.
Deze website gebruikt cookies om uw gebruikservaring op deze website te verbeteren. Van deze cookies worden cookies aangemerkt als "Noodzakelijk" in uw browser bewaard, deze cookies zijn essentieel voor het functioneren van de website. Bijvoorbeeld het opslaan van uw keuze of u wel of geen cookies wilt hebben. Wij maken ook gebruik van cookies van derde partijen die ons helpen met het analyseren en begrijpen van de gebruik van deze website door u. Deze cookies worden alleen gebruikt als u daar toestemming toe geeft. U heeft ook de mogelijkheid om uzelf uit te sluiten voor deze cookies. Dit zal echter effect hebben op uw gebruikerservaring.
Noodzakelijke cookies zijn absoluut nodig voor het functioneren van de website. De cookies in deze categorie zorgen alleen voor de veiligheid en het functioneren van deze website . Deze cookies bewaren geen persoonlijke gegevens
Deze cookies zijn niet strict noodzakelijk, maar ze helpen de Kanttekening een beter beeld te krijgen van de gebruikers die langskomen en ons aan te passen aan de behoeftes van onze lezers. Hiervoor gebruiken wij tracking cookies. Bij het embedden van elementen vanuit andere websites zullen er door deze sites ook cookies worden gebruikt.