14 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 802

Iraanse homo’s kiezen noodgedwongen voor geslachtsoperatie

1
In Iran is het verboden om homoseksueel te zijn. Transseksualiteit is wel toegestaan, met als gevolg dat veel homo’s zich laten ombouwen naar het andere geslacht. Een uitwijkroute die niet zonder gevolgen is. De Kanttekening sprak erover met filosoof en theoloog Mehrdad Alipour en genderexpert Geertje Mak.

Het aantal geslachtsoperaties is in Iran drie keer zo groot als in de westerse wereld. Dat is het gevolg van het feit dat homoseksualiteit verboden is, terwijl transseksualiteit is toegestaan. Veel homoseksuelen ondergaan om die reden geslachtsoperaties om zo een geaccepteerde relatie te kunnen hebben met hun geliefde. Waarom is transseksualiteit niet verboden in Iran en homoseksualiteit wel? Volgens de Iraanse filosoof en theoloog Mehrdad Alipour is de keuze van het Iraanse regime om het ene te verbieden en het andere toe te staan uit te leggen aan de hand van de islamitische regelgeving. ‘De overtuiging dat geslachtsoperaties niet verboden worden door de islam vloeit voort uit het feit dat daarover in de fiqh (jurisprudentie van de islam) niets wordt geschreven, wat logisch is aangezien deze in die tijd nog niet mogelijk waren’, vertelt Alipour. ‘Er is in de fiqhboeken echter wel geschreven over het vaststellen van het geslacht bij hermafrodieten (mensen waarbij vanaf de geboorte niet duidelijk is of zij man of vrouw zijn, red.), aangezien geslacht belangrijk was voor elementen als erfrecht.’ Om die reden staan er in de fiqhboeken verschillende manieren beschreven om erachter te komen of iemand mannelijk of vrouwelijk is. Het regime van Iran heeft daaruit afgeleid dat het belangrijk is om één duidelijk geslacht te hebben, waardoor geslachtsoperaties toegestaan zijn.

Transseksualiteit in Iran werd wereldwijd nieuws toen de transseksuele vrouw Maryam Khatoon Molkara (1950-2012) in 1987 naar de leider van de Iraanse Revolutie (1978-1979), Ruhollah Musavi Khomeini (1902-1989), stapte om toestemming te vragen om als vrouw door het leven te gaan. ‘Maryam was zelf religieus en wilde weten wat er in de sharia over transseksualiteit werd gezegd. Ze droeg voor de revolutie al vrouwenkleren, maar werd tijdens de revolutie gedwongen om mannelijke hormonen te slikken, wat verschrikkelijk voor haar was’, legt Alipour uit. Nadat zij meerdere onbeantwoorde brieven naar Khomeini had geschreven en mishandeld was door zijn bewakers, vond Khomeini dat zij een gesprek verdiend had. Hij gaf haar als gift een chador (islamitische sluier.) Naar aanleiding van het gesprek schreef Khomeini een fatwa (islamitisch juridisch advies) waarin toestemming werd gegeven voor transseksuelen om een geslachtsoperatie te ondergaan en in de tussentijd als hun ware sekse door het leven te gaan. Daarnaast konden transseksuelen geld krijgen voor de operatie, werden hun paspoorten en geboortecertificaten aangepast en mochten ze trouwen met iemand van de andere sekse. Alipour: ‘Wat veel mensen niet weten is dat Khomeini in 1964 ook al een fatwa had uitgeschreven over geslachtsoperaties, waarin hij stelt dat naast de hermafrodieten ook voor iedereen die in zichzelf of haarzelf een sensueel verlangen voelt tot hetzelfde geslacht, gelijk zoals dat zou zijn tot het andere geslacht, een geslachtsveranderende operatie is toegestaan. Dat was heel progressief voor die tijd. Om die reden mocht Maryam ook tien jaar lang als vrouw in een mannenlichaam leven, terwijl ze een relatie met een man had. Volgens de fatwa wordt dat namelijk niet als homoseksualiteit gezien, omdat één persoon zich identificeert als de andere sekse, ondanks het feit dat het twee mannenlichamen zijn die een intieme relatie hebben.’ De fatwa richt zich alleen op transseksuelen die een geslachtsoperatie willen ondergaan, over degenen die graag in hun eigen lichaam blijven, wordt met geen woord gerept.

Een geslachtsoperatie wordt gezien als de juridisch verantwoorde oplossing voor de heteronormalisering van mensen met ‘abnormale’ en homoseksuele verlangens. Het verbod op homoseksualiteit wordt door het Iraanse regime ook vanuit de sharia (islamitische wet) verantwoord. In de Koran staat namelijk het verhaal van het volk van Lot beschreven, een volk dat verderfelijk was en waar mannen lust voor andere mannen voelden. God heeft dit volk bestraft en daaruit blijkt volgens orthodox-islamitische rechtsgeleerden dat de homoseksuele daad tussen mannen bestraft moet worden. De homoseksuele daad wordt gezien als zina (onwettige seks) en volgens strikte interpretaties van de sharia staat daar honderd geselslagen voor en wanneer er vier ooggetuigen van de specifieke daad zijn of de verdachte vier keer heeft bekend, kan het zo zijn dat de schuldige wordt gestenigd. Hoewel er in de sharia alleen gesproken wordt over mannen, wordt deze straf in Iran ook doorgetrokken naar homoseksuele vrouwen. Ondanks het feit dat de doodstraf zelden wordt uitgevoerd kan de zedenpolitie homoseksuelen wel oppakken en bestraffen voor kleinere overtredingen, wanneer er niet te bewijzen is dat de twee mannen zich schuldig hebben gemaakt aan anale penetratie.

Een geslachtsoperatie ondergaan is een heftige stap, want het heeft niet alleen een lange medische herstelperiode, maar kan ook grote psychische problemen veroorzaken. Voor een transseksueel voelt zo’n operatie als thuiskomen in het juiste lichaam, maar zou het voor een homoseksueel dan precies andersom zijn? Geertje Mak van het Instituut voor Genderstudies in Nijmegen legt uit dat transseksualiteit en homoseksualiteit dynamische begrippen zijn die tot stand komen in relatie met een bepaalde context. ‘Vanuit ons hedendaagse westerse perspectief gaan we ervan uit dat een persoon of transseksueel of homoseksueel is, maar deze hokjes zijn culturele constructies die niet altijd nauw aansluiten bij de beleving van de persoon zelf. Daarnaast wordt iemands seksuele voorkeur en geslacht pas sinds korte tijd gezien als identiteitsvormende elementen’, aldus Mak. ‘De westerse geschiedenis laat een ingewikkelde verknoping zien van gender-overschrijdingen en gelijkgeslachtelijke praktijken, die langzaam is uitgemond in het idee dat het hier om vrijwel aangeboren, onveranderlijke en duidelijk gedefinieerde identiteiten gaat. Een meer dynamische benadering stelt dat de wijze waarop mensen zichzelf benoemen en dus een identiteit toemeten, sterk afhangt van de aangeboden verklaringen, verhalen en behandelingen.’ Het identificeren als transseksueel of homoseksueel kan dus te maken hebben met wat er in de omgeving wordt aangeboden, wat inspeelt op het idee dat de begrippen in relatie met de context tot stand komen. Het zou zo kunnen zijn dat een persoon zich in een homofobe situatie gaat identificeren als transseksueel en om die reden gelukkig kan zijn met een geslachtsoperatie.

Het interpreteren van de begrippen homoseksualiteit en transseksualiteit worden nog lastiger wanneer gekeken wordt naar de partner van iemand die een geslachtsoperatie ondergaat. Heeft diegene dan geen homoseksuele gevoelens of juist wel en betekent het dat slechts één persoon in de relatie homoseksueel is? Valt de partner dan op het lichaam of op de persoonlijkheid? Wanneer diegene op het karakter van zijn geliefde valt, zou dat betekenen dat hij eerst de stempel homoseksueel en daarna de stempel heteroseksueel zou krijgen. Volgens Mak laten deze vraagstukken zien dat de menselijke aard te complex is om in hokjes opgedeeld te kunnen worden en het feit dat in Iran het ene hokje is toegestaan en het andere niet, voor grote psychische verwarring kan zorgen bij homoseksuelen.

Wat salafisten nu zijn waren jezuïeten toen

0
”Gaat de imamopleiding er nu echt komen?”, kopte Zaman Vandaag onlangs over een nieuw initiatief voor het stichten van een nieuwe Nederlandse imamopleiding. De vorige werd wegens gebrek aan studenten geen succes en daarom drie jaar geleden weer opgeheven. Zal, ongeacht de steun van minister Jet Bussemaker, deze volgende poging een langer leven beschoren zijn?

De reden waarom ook van overheidszijde zo sterk op een eigen Nederlandse imamopleiding wordt aangedrongen is, dat men alleen zo imams denkt te kunnen krijgen die vertrouwd zijn met de samenleving waarin zij moeten werken. Daarbij gaat het niet (alleen) om het spreken van de Nederlandse taal. Zaman Vandaag citeert in dit verband ook de voorzitter van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), Rasit Bal: ”Het is nodig dat imams hier worden opgeleid en ook hier vandaan komen. Nu komen nog veel imams uit het buitenland, maar die sluiten wat taal en cultuur betreft niet aan op Nederland.”

Dat klinkt op het eerste gezicht ook logisch. Alleen wordt iets te makkelijk voorbijgegaan aan het theologische spanningsveld dat daarmee dan automatisch ontstaat. De wens, dat de opvattingen van de imams die in Nederland werken op de – door het christendom en de Verlichting gevormde – Nederlandse cultuur aansluiten, botsen op de universele geldigheidsclaim die elke religie van nature eigen is en waaraan zeker door orthodoxe gelovigen grote waarde wordt gehecht. Dat betekent in de kern juist dat de inhoud van de godsdienstige leer niet te zeer aan een specifieke nationale cultuur kan worden aangepast, omdat zij immers overal en onder alle omstandigheden ‘waar’ wordt geacht. Het woord van God, zoals vastgelegd in het eigen heilige boek, heet één en ondeelbaar te zijn.

Dat geldt voor de Bijbel en de Koran in beginsel in gelijke mate en slechts voor de joodse Thora in die zin wat minder, dat weliswaar orthodoxe joden geloven dat voor hén overal ter wereld dezelfde wetten gelden, maar dat die inderdaad slechts voor leden van het joodse volk gelden: hun godsdienst richt zich in essentie slechts tot één natie, en niet tot de mensheid als geheel. Anders dan christenen en moslims, is bekeringsijver hen daarom vrijwel vreemd.

Godsdiensten zonder heilig boek met eeuwige goddelijke wetten zijn van nature flexibeler en kunnen zich makkelijker aanpassen aan een bepaalde cultuur. De essentie daarvan wordt gevormd door morele opvattingen over goed en kwaad, zoals die zich vervolgens in wetgeving vertalen. Tegelijk leidt in de praktijk, ook al wordt dat zelden met zoveel woorden gezegd omdat dat aan de universele morele waarheidspretentie af zou doen, de wereldwijde verspreiding van zowel het christendom als de islam automatisch tot een grote variëteit, zelfs binnen een bepaalde meer specifieke geloofsrichting, zoals de katholieke kerk of de soennitische versie van de islam. Evenmin als katholieken in Nederland en Nigeria dezelfde opvattingen huldigen, geldt dat voor moslims in Nederland en Nigeria.

In dat opzicht blijkt in de alledaagse vertaling van een godsdienst toch vaak van grote flexibiliteit sprake te zijn. Zo hechten Bosnische moslims – wonend te midden van Balkanvolkeren waar sterke drank tot nationale drank verheven is – wat minder aan het alcoholverbod, en in Mali getuigen de soefi-heiligdommen van het voortleven van lokale tradities. Twee mooie voorbeelden uit de katholieke hoek: veel aan Venus gewijde tempels transformeerden tot Mariakerken (maagd blijft maagd) en in Bretagne kun je middeleeuwse Mariabeelden met drie borsten aantreffen, dat is gewoon een gekerstende oude Keltische vruchtbaarheidsgodin. Trouwens, ook het hele kerstfeest met zijn kerstboom heeft historisch natuurlijk niets met Jeruzalem uit te staan, maar is een christelijke omvorming van het zonnewendefeest van de Germanen. En Sint-Nicolaas is de Germaanse oppergod Wodan in een nieuwe versie: die reed ook al op een schimmel rond en deelde dan cadeautjes uit.

Het voornemen van een Nederlandse imamopleiding past hierbij. Vaak wordt, als het om de positie van moslims gaat, een vergelijking getrokken met de joden in de Gouden zeventiende Eeuw: wel getolereerd, maar niet echt geaccepteerd en zeker niet goed geïntegreerd. Inderdaad is de joodse emancipatie pas voorzichtig eind achttiende eeuw begonnen, om vervolgens de hele negentiende eeuw te vergen. Maar als het gaat om de verhouding tot de Nederlandse natiestaat en haar cultuur, en om de wantrouwende opstelling van de overheid, is een vergelijking met de katholieken leerzamer. Waren de joden namelijk sterk nationaal georganiseerd, de Nederlandse katholieken maakten deel uit van de wereldkerk, zoals moslims zich als onderdeel zien van de wereldwijde oemma (de moslimgemeenschap).

Dat wekte toen zo goed als nu wantrouwen op, in een Nederland dat zich in de negentiende eeuw dankzij de dominante protestantse elite toen niet als een joods-christelijke, maar als een specifiek protestantse natie definieerde. Waren die katholieken, geestelijk onderhorig aan de paus in dat verre Rome, wel goede vaderlanders en in geval van een internationaal conflict te vertrouwen? De paus regeerde immers over een eigen kerkelijke staat, zoals nu die IS-‘kalief’ met soortgelijke mondiale religieuze leiderspretenties over zijn eigen ‘kalifaat’.

Wat salafisten nu zijn waren jezuïeten toen: veelal in Rome opgeleide buitenlanders, zodat veel protestantse Nederlanders vreesden dat zij uit dat Rome on-Nederlandse ideeën zouden meebrengen, die wat taal en cultuur betrof niet aansloten op Nederland. Koning Willem I nam om die reden in 1825 het initiatief voor een eigen nationale priesteropleiding in Leuven. Zij werd vanwege de vergaande staatsbemoeienis geen succes, omdat de katholieke priesterkandidaten dit als externe inmenging in hun geloofszaken beschouwden en dus wegbleven. Het vormde één van de stenen des aanstoots die uiteindelijk tot de Belgische Opstand tegen het Nederlandse gezag zou leiden. Bussemaker is dus gewaarschuwd.

De integratiegehaktmolen

0
Op 2 april werd in Rotterdam herdacht dat precies 65 jaar geleden ruim 12.000 Molukkers vanuit Indonesië naar Nederland werden verscheept. Het ging om militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, van de Koninklijke Marine, en politiefunctionarissen en hun gezinnen. Zij hadden voor het Nederlandse koloniale bewind gewerkt en hun positie was onzeker in het land waar een koloniale oorlog woedde. Het was de bedoeling dat ze tijdelijk in Nederland zouden verblijven totdat het Nederlandse koloniale gezag ”orde op zaken” had gesteld. De eerste groep werd door de immer pragmatische Nederlandse regering ondergebracht in kamp Westerbork, van waaruit enige jaren daarvoor nog joden door het naziregime naar de vernietigingskampen werden afgevoerd. De Molukkers hadden gehoopt dat de Nederlandse regering hen zou steunen in hun streven naar een onafhankelijk Molukken, maar dat pakte allemaal anders uit. Om te beginnen had de Nederlandse regering geen boodschap aan dit onafhankelijkheidsstreven. Men wilde na de oorlog gewoon de draad weer oppakken. In Indonesië zelf consolideerde de nieuwe regering van de archipel zich onder leiding van Soekarno (1901-1970) en het ideaal van een onafhankelijke Molukse republiek lag verder weg dan ooit. Het tijdelijk verblijf werd gaandeweg een permanent verblijf.

De eerste generatie legde zich tegen wil en dank neer bij de situatie en werd in 1986 afgekocht met een penning en een schamele toelage. Wat overbleef was heimwee naar thuis en het gevoel dat de Nederlandse regering hen in de steek had gelaten. Maar onder de tweede generatie werd het ideaal van een onafhankelijk Molukken weer springlevend. Een kleine groep koos voor de gewapende strijd en was van mening dat de Nederlandse regering hier ook het nodige te verwijten viel. Dat resulteerde in de beruchte treinkapingen in de jaren 70.

Nederland had in die tijd naast de Molukkers inmiddels ook een groeiende groep ”gastarbeiders” uit Spanje en Italië en later uit Turkije en Marokko. Een deel van hen was al bezig met gezinshereniging. En in de eerste helft van de jaren 70 nam, vooruitlopend op de onafhankelijkheid in 1975, ook het aantal migranten uit Suriname toe. Maar ondanks dit alles beschouwde Nederland zich niet als een immigratieland. Al die groepen met hun heel verschillende geschiedenissen en achtergronden waren hier maar tijdelijk. Daarvoor was geen beleid nodig. Die liet je gewoon aanmodderen.

Tegen het eind van de jaren 70 werd deze ontkenningshouding onhoudbaar en werd de druk op de regering en de politiek om te erkennen dat Nederland een immigratieland was en dat de meeste migranten hier permanent zouden blijven, steeds groter. De treinkapingen zorgde eigenlijk voor een momentum in deze discussie. De aanbevelingen van de commissie die de achtergronden van de kapingen en de positie van de Molukkers in Nederland bestudeerde en het rapport van de WRR Etnische Minderheden uit 1981, resulteerde in 1983 in de Minderhedennota van de regering. De rest is geschiedenis.

Nederland was het eerste land in Europa met een specifiek minderhedenbeleid, tegenwoordig heet dat integratiebeleid. Veel politieke partijen moesten tandenknarsend toegeven dat migranten een permanent deel van de bevolking van Nederland waren geworden. Dat was op zichzelf een goede ontwikkeling. Maar dit had ook een keerzijde. Vanaf die tijd werden alle migranten, hoe totaal verschillend in achtergrond, herkomst en geschiedenis ook, op één hoop geveegd onder de noemer etnische minderheid. De culturele verschillen en de specifieke geschiedenissen van deze migrantengroepen werden beschouwd als hinderlijke achtergrondruis. Integreren betekende dat je die geschiedenis, je band met het land van herkomst, de erkenning van je eigenheid en je idealen gewoon in een grote koffer moest stoppen met een hoop mottenballen en er niet meer aan moest denken. Dan ging het vanzelf wel over. De Molukse treinkapers vochten niet voor een politiek ideaal – met verwerpelijke middelen dat wel – maar hadden een integratieprobleem.

En zo is het ook andere groepen vergaan. Iedereen door de gehaktmolen van de integratie om er gelauwerd en gereinigd, ontdaan van verleden en met de blik op de toekomst weer uit te komen. Turkse en Marokkaanse migranten die hun eigen organisaties en netwerken opbouwden werden vanuit diezelfde logica met zorg bekeken. Zolang zij actief bleven in die organisaties waren zij kennelijk nog niet geïntegreerd. En nu dan de vluchtelingen uit Syrië die ook weer ”zo snel mogelijk moeten integreren”, dat wil zeggen vergeten waar ze vandaan komen.

Tijdens de herdenking op 2 april sprak ook burgemeester Ahmed Aboutaleb. Hij benadrukte het belang van de erkenning van een eigen geschiedenis. Migranten zitten in een auto met een brede voorruit die zicht op de toekomst geeft, maar we hebben ook een achteruitkijkspiegel nodig. In Nederland verplicht. Die laat zien waar we vandaan komen. Het wordt tijd dat die geschiedenis ook erkend wordt.

Charlie Hebdo heeft sympathie verspeeld

0
Er is weer ophef over een cartoon uit Charlie Hebdo. Het satirische blad is sinds vorig jaar een symbool geworden van de vrijheid van meningsuiting, nadat twaalf medewerkers bruut waren vermoord door terroristen die moeite hadden met spottekeningen van de profeet Mohammed. Veel mensen hanteerden in de weken daarna uit solidariteit met de vermoorde cartoonisten de leus ”Je suis Charlie’‘.

De sympathie voor Charlie Hebdo is inmiddels voor een deel weer verdampt. Met een spotprent van het verdronken Syrische jongetje Alan Kurdi verloor het blad in januari al een aantal sympathisanten en vorige week nam het aantal fans van Charlie Hebdo verder af. Aanleiding daarvoor was een tekening van de Rwandees-Belgische zanger Stromae in het laatste nummer. Boven zijn hoofd staat de vraag ”papa waar ben je?” Als antwoord krijgt de zanger ”hier, hier en daar ook!”, te horen van afgerukte ledematen.  Het is niet alleen een smakeloze cartoon, de wetenschap dat de vader van Stromae tijdens de Rwandese genocide werd vermoord en daarna in stukken werd gesneden, maakt de tekening ronduit pijnlijk en kwetsend, zeker voor Stromae en zijn familie. De cartoon leidde tot een golf van kritiek, zeker op social media. Bij het schrijven van dit stuk is het niet bekend of de redactie van Charlie Hebdo de geschiedenis van de vader van Stromae kende en dus bewust hiermee de spot dreef, of dat het op onwetendheid berustte.

Het is niet de eerste keer dat Charlie Hebdo in de ogen van veel mensen over de schreef gaat. Het blad heeft een lange traditie van kwetsen, beledigen en spotten waarbij ze overigens ook knetterhard voor zichzelf kunnen zijn. Daardoor heeft ze in de loop van de tijd veel mensen van zich vervreemd. De redacteuren van het blad zoeken bewust de grenzen op en verleggen die soms. Ze zijn rücksichtslos, compromisloos en geregeld ook smakeloos. Maar, ze blijven meestal wel binnen de wettelijke kaders. Het behoort allemaal tot de vrijheid van meningsuiting.

Die vrijheid is overigens niet absoluut. Het aanzetten tot haat of het oproepen tot geweld mag bijvoorbeeld niet, net als bijvoorbeeld kinderpornografie of het beledigen van nationale symbolen als de vlag van Frankrijk of de koning in Nederland. Hard in een volle bioscoop ”brand, brand” roepen wanneer er niets aan de hand is, kan gevaarlijke consequenties hebben. Het is in ieder geval onverantwoordelijk en kan in sommige gevallen strafbaar zijn. Het is ook onverantwoordelijk om iedere dag tegen je kind te zeggen dat het bijzonder dom en lelijk is. Dat mag, maar het zal niet bijdragen aan een positief zelfbeeld van je kind en is in zekere zin schadelijk. Ook bevolkingsgroepen kun je op die manier stigmatiseren en beschadigen. Door dergelijke grenzen wil Charlie Hebdo zich niet laten beperken. Het blad verklaart zich tegenstander van racisme, maar karakteriseert zichzelf ook als een journal irresponsable, een roekeloze of onverantwoordelijke krant.

“We blijven tekenen”, verklaarde Rénald ”Luz” Luzier een jaar geleden. Luz is de tekenaar van Charlie Hebdo die de aanslag op het blad overleefde, omdat hij de bewuste dag te laat was op de redactie. ”Onze taak als cartoonist is het kleine van de mens centraal te stellen, het idee te vertalen dat we allemaal kleine mensjes zijn en proberen om daar ons plan mee te trekken”, verklaarde hij.

Er is niets mis met het bespotten van de kleine en de soms grote onvermogens van de mens en de kleinburgerlijke moraal. Van Kooten en De Bie en de makers van de Britse serie Monty Python waren er bijvoorbeeld meesters in. Er is ook niets mis met de draak steken met de kleinmenselijke hypocrisie, bijvoorbeeld de hypocrisie waarmee het debat over de vrijheid van meningsuiting wordt gevoerd. Politieke meningen en religieuze overtuigingen moeten in een democratische samenleving onderwerp van spot kunnen zijn, net als goden en profeten, idolen, politieke en religieuze leiders of andere mannen en vrouwen met macht. Dergelijke spot kan schuren en ongemakkelijk zijn, het kan als kwetsend en onbeschaafd worden ervaren, maar het werkt ook relativerend  en is een belangrijk wapen tegen elke vorm van religieuze of politieke intolerantie. Maar het direct en persoonlijk bespotten en natrappen van individuen die door omstandigheden waar ze zelf niet voor hebben gekozen, weerloos zijn, is wat mij betreft een brug te ver. Het mag en voor die vrijheid zal ik blijven staan, maar ik vind het ook walgelijk.

En ook dat is maar een (kleine) mening.

Srebrenica: Nederland wast zijn handen in onschuld

0
Met de veroordeling van Radovan Karadzic is nu de hoogst mogelijke politieke oorlogsmisdadiger die voor de genocidale massamoord op de Bosnische moslims in Srebrenica in 1995 verantwoordelijk is, na meer dan twintig jaar eindelijk door het Joegoslaviëtribunaal gestraft. De allerhoogste verantwoordelijke aan Servische zijde voor het midden jaren negentig in Bosnië aangerichte bloedbad, de Servische president Slobodan Milosevic, overleed helaas reeds voor in zijn geval het vonnis uitgesproken kon worden in zijn cel op 11 maart 2006. De hoogste militair verantwoordelijke, de pas na Karadzic opgepakte generaal Mladic, is nog in afwachting van het zijne.

De veroordeling tot veertig celstraf, in plaats van levenslang, is begrijpelijkerwijs bij de nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica op onbegrip gestuit. Ook al komt die veertig jaar, gezien de leeftijd van Karadzic, zelfs in geval van eventuele vervroegde in-vrijheidstelling-bij-goed-gedrag, de facto op levenslang neer. Diversere lager in de hiërarchie geplaatste oorlogsmisdadigers hebben immers wel levenslang gekregen. Dat dat in het geval van Karadzic is uitgebleven, zal mede te maken hebben met de in strafrechtelijke zin problematischer invulling van het begrip ”politieke verantwoordelijkheid”: Karadzic was, anders dan Mladic en die reeds eerder met levenslang gestraften, niet ter plekke aanwezig en heeft ook niet op dat moment concreet het bevel tot massamoord gegeven, noch daaraan persoonlijk deelgenomen.

Nederland is dezer dagen met de voltooiing van het proces tegen Karadzic, weer op zeer pijnlijke wijze herinnerd aan wat, sinds de eigen grootschalige misdragingen tijdens de nog altijd eufemistisch als ”politionele acties” te boek staande dekolonisatieoorlog in Indonesië eind jaren veertig, toch wel als de grootste smet op het blazoen van de Nederlandse strijdkrachten mag gelden. Ongeacht alle mogelijke medeverantwoordelijkheid van NAVO-bondgenoten en VN-instanties: zij hebben met hun opdracht de burgerbevolking van Srebrenica tegen hun aanstaande moordenaars te beschermen, gefaald. En wat erger is: zij hebben weggekeken, en ook nadien dat wegkijken volgehouden. Dat begint met de militaire commandant ter plekke, Tom Karremans, die – mentaal niet opgewassen tegen Mladic – op geen enkele wijze op zijn taak berekend was. Dat bleek tijdens de beruchte ”don’t shoot the piano player”-ontmoeting, zoals ook nadien Karremans op geen enkel moment blijk heeft gegeven van het besef hier compleet te hebben gefaald. Onverkwikkelijk was vervolgens het niet-willen-zien van de massamoord die vervolgens onder Nederlandse ogen plaatsvond, de gênante heldenontvangst van de veilig teruggekeerde Dutchbat-soldaten en de klungelige – to say the least – omgang met de schaarse bewijsstukken en de afwikkeling nadien. In Den Haag toonden sommige politici zich aanvankelijk vooral bozer over het feit dat Jan Pronk al heel snel van genocide had gesproken dan over de genocide zelf.

Daarna was er de jarenlange poging van de Nederlandse overheid om de vrouwen van Srebrenica buiten de deur te houden en zo eventuele schadeclaims af te houden. In het geval van de Bosnische tolk in Nederlandse dienst, wiens gevluchte familieleden door Dutchbat de toegang op de basis werd geweigerd, moest uiteindelijk de rechter eraan te pas komen om de Nederlandse staat tot de acceptatie van haar medeverantwoordelijkheid te dwingen. Die uit angst voor financiële gevolgen voortvloeiende miezerigheid van de Nederlandse autoriteiten herinnert aan een – vrijwel tot de dag van vandaag voortdurende – soortgelijke houding inzake de slachtoffers van systematisch bruut Nederlands optreden in Indonesië eind jaren veertig. De constatering dat het om systematisch bruut optreden ging en niet slechts om excessen, moest wachten op een dissertatie die vorig jaar aan de universiteit van het Zwitserse Bern verdedigd werd. De Nederlandse geschiedschrijving was nog niet zover, en zal – zolang de Nederlandse regering het niet opportuun acht daarvoor apart onderzoeksgeld vrij te maken – mogelijk ook niet snel zover komen.

Iets soortgelijks dreigt voor Srebrenica te gelden, met het duizenden pagina’s dikke officiële rapport van de commissie-Blom schijnt iedereen in Nederland die kwestie als voorgoed afgedaan te beschouwen. Hoezeer met de hele affaire gidsland Nederland, decennia lang vooraan staand om anderen de les te lezen, in buitenlandse ogen als karakterloos door de mand is gevallen, schijnt men in Den Haag nog steeds te weinig te beseffen, al staat Srebrenica intussen dan als één der laatste van de vijftig vensters in de Nederlandse geschiedeniscanon. Zelf niet lang na de val van Srebrenica aanwezig op een congres van Duitse mediëvisten, werd ik er toen voortdurend op aangesproken: wat is er met jullie land aan de hand?

Tot slot is van belang, welke lessen Nederland – en het Westen in z’n algemeenheid – uit het Bosnische drama getrokken heeft, ook waar het de omgang met nieuwe moorddadige politieke schurken betreft. Blijven die ongestraft, en soms misschien zelfs bevriend? Dat Milosevic, Karadzic en Mladic uiteindelijk in Den Haag belandden, was te danken aan nieuwe machthebbers in Belgrado, die in ruil voor toenadering tot de Europese Unie tot uitlevering zijn overgegaan.

Juist dezer dagen is het leger van de grootste nog levende massamoordenaar in het Midden-Oosten, Bashar al-Assad, erin geslaagd om het sinds de aanslagen in Parijs in het Westen als hoofdvijand beschouwde IS in het nauw te dringen en zich daarmee zelf als onmisbaar op te dringen. Zal de verklaarbare hang naar stabiliteit in Syrië het winnen van de behoefte aan gerechtigheid van Assads honderdduizenden slachtoffers, en de hoofdverantwoordelijke ook ooit belanden in Den Haag?

Het nieuwe Syrië: federatie van alawieten, soennieten en Koerden?

0
De val van Palmyra is een dubbelslag in de oorlog in Syrië. IS heeft dit bolwerk verloren en de troepen van het regime van president Assad, gesteund door de Russen, heeft het veroverd. De stad is om diverse redenen van groot strategisch belang. In de eerste plaats denken we natuurlijk aan de symbolische waarde ervan. De stad is gebouwd op  Romeins erfgoed. Daarnaast is de stad een belangrijk kruispunt tussen de steden Damascus en Homs in het westen van het land, Deir ez-Zor in het noordoosten en Raqqa in het noorden.

IS heeft sommige toonaangevende ruïnes vernietigd, zoals de tempel van de god Bel. Ook hebben IS-strijders huisgehouden in het archeologisch museum van de stad, waarvan ze de directeur onthoofdden. In het amfitheater heeft IS een massa-executie uitgevoerd door kindsoldaten krijgsgevangenen te laten doden middels een pistoolschot.

Blijdschap voor het feit dat Palmyra bevrijd is uit de handen van deze meedogenloze vijand is niet meer dan terecht. Maar daar stuiten we op het probleem van politieke correctheid dat niet beter geïllustreerd kon worden door de woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Hem werden vragen voorgelegd betreffende de bevrijding van Palmyra. Het heikele punt was natuurlijk dat de stad door de troepen van Assad is bevrijd, daarbij gesteund door de Russen. Het was voor de woordvoerder onmogelijk om hierover zijn vreugde te betonen en zelfs het onder woorden brengen van de feiten ging hem met moeite af. 

Maar de realiteit van de overwinning van Assad valt niet te ontkennen. De positie van de president is aanzienlijk versterkt het laatste half jaar, niet in het minst door de steun van de Russen, tijdelijk op de grond en nog steeds in de lucht. In de ogen van veel Syriërs is Assad evenwel het grote probleem en vallen de gruwelijkheden van IS bij hem in het niet. En uitgerekend die Assad zit na vijf jaar oorlog nog steeds in zijn presidentieel paleis in Damascus en hij lijkt niet van plan te vertrekken.

De grote vraag is natuurlijk: hoe dit verder gaat lopen? IS verliest meer en meer grondgebied. Het verhaal wil dat Iraakse troepen zich opmaken voor de bevrijding van de Noord-Iraakse stad Mosoel. Zou deze miljoenenstad vallen, dan blijft er wel heel weinig van het grondgebied van het ‘kalifaat’ over. Ook de would-be hoofdstad van het ‘kalifaat’, Raqqa, wordt nu vanuit het noorden door de Koerden en vanuit het zuiden door de troepen van Assad bedreigd. IS lijkt alvast voorschot te nemen op een later onderaards bestaan door zijn aanslagenpolitiek in Europa te intensiveren, met Brussel als voorlopig laatste dieptepunt.

Gesteld dat het ‘kalifaat’ geografisch ophoudt te bestaan, wat zou dat voor consequenties hebben? Het is niet ondenkbaar dat het gebied bezet wordt door troepen van Assad, maar ook dat de Koerden nog een stukje doorschuiven naar het zuiden. En gesteld dat ook Jabhat al-Nusra wordt aangepakt en van de Syrische bodem wordt verjaagd. Dan blijven de Koerden, Assad en de seculiere oppositie over. En gesteld dat die elkaar de tent niet gaan uitvechten en met elkaar aan tafel gaan zitten, dan zou het zomaar kunnen zijn dat het de Koerden zijn die, om hun gebied te behouden, het initiatief nemen voor het nieuwe Syrië. Mogelijk in de vorm van een federatie, vergelijkbaar met die van Irak, waarbij het land wordt opgedeeld in een alawitische entiteit aan de kust, een soennitische entiteit en het grootste gedeelte van het land een Koerdische entiteit, met Damascus genietend van een status aparte, vergelijkbaar met de status van Brussel in de complexe staat die België is. Onwaarschijnlijk?

Als er één ding geleerd dient te worden uit het Midden-Oosten is het dat geen enkel scenario uit te sluiten valt. In alle opzichten staat hoe dan ook vast dat 2016 een cruciaal jaar gaat worden voor Syrië en dus voor de hele wereld.

‘Geweld vervreemdt Koerden van Turkije’

1
‘De Turkse staat, de PKK en andere Koerdische groepen moeten op de één of andere manier om tafel gebracht worden, om het decenniadurende conflict vreedzaam op te lossen.’

Zelfmoordaanslagen, moorden, verdwijningen, protesten die met harde hand de kop worden ingedrukt, arrestatiegolf na arrestatiegolf. Na decennia van geweld lijkt een oplossing voor het Turks-Koerdische conflict verder weg dan ooit. De Kanttekening sprak erover met de gerenommeerde koerdoloog Martin van Bruinessen.

De Turkije-rapporteur van het Europees Parlement, Kati Piri, waarschuwde onlangs voor een burgeroorlog in Turkije. Terecht?
‘Burgeroorlog is niet het juiste woord, maar feit is dat het vertrouwen tussen een groot deel van de Koerdische bevolking en de staat zeer zwaar is ondermijnd. Er is sprake van toenemend geweld. Velen spreken van een terugkeer naar de jaren negentig, een heel gewelddadige periode. Maar er was toen geen burgeroorlog, maar een oorlog tussen twee gewapende groepen. Aan de ene kant stond de staat en aan de andere kant de guerrilla’s van de PKK (Koerdische Arbeiderspartij, red.). De burgers, en dan vooral de Koerdische burgers, zaten daar een beetje tussenin. Burgers vochten niet met elkaar, en doen dat nu ook niet. Er was wel aan beide kanten een sterk groeiend gevoel dat ze elkaar niet konden vertrouwen. De eerste tien jaar (2002-2012, red.) van het bewind van de regerende AKP (Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling, red.) was een periode van verbetering van de mensenrechtensituatie, het opnieuw opbouwen van wederzijds vertrouwen. Er was vrede in de Koerdische gebieden, waardoor eindelijk weer min of meer een normaal bestaan opgebouwd kon worden. En er was heel veel hoop. Het vredesproces (tussen de staat en de PKK, gestart in 2013 door de AKP, red.) heeft mensen enorm veel hoop en optimisme gegeven. Toen dat ophield was daarmee het vertrouwen in de toekomst ook een beetje verdwenen.

Hoewel er nog steeds geen sprake is van een burgeroorlog, is het wel zo dat heel veel Koerden waarnemen dat de staat niet alleen tegen PKK-militanten vecht, maar dat ook de gewone Koerdische bevolking doelwit is van zeer bruut geweld. Veel Koerden denken dat de staat niet alleen de PKK, maar alle Koerden wil vernietigen.

Sinds het einde van het vredesproces (in juli 2015 laaide het geweld tussen de staat en de PKK weer op, waarna het vredesproces werd beëindigd, red.) zijn een paar honderd burgerdoden gevallen in de Koerdische gebieden. Volgens reports zijn mensen levend verbrand. Of het waar is of niet, dat weten we nog niet. Er zijn verbrande lijken gevonden, die zo verbrand waren dat ze niet meer geïdentificeerd konden worden. Ze zijn door middel van DNA-samples geïdentificeerd. Familieleden krijgen die verbrande mensenresten te zien en die verhalen verspreiden zich natuurlijk. Dat vervreemdt een groot deel van de Koerdische bevolking van de staat. En dat de Turkse bevolking nauwelijks belangstelling toont voor wat er gebeurt, is ook niet goed voor het vertrouwen van de Koerden in Turkije.’

Waarom spreken zo weinig mensen zich uit tegen het geweld?
‘Er zijn wel mensen die zich er tegen uitspreken, maar die vormen een minderheid, en vanwege de breideling van de pers horen we daar ook weinig over. De meerderheid van de mensen weet absoluut niet wat er in het zuidoosten gebeurt, omdat ze alleen maar door de regering gecontroleerde televisiezenders en kranten lezen. Regeringsmedia reppen met geen woord over levend verbrande mensen. Ze geven een volstrekt verkeerd beeld van de werkelijkheid. Media in het land zijn onbeschaamde propagandamachines van de regering geworden. Zo schrijven ze de verwoesting van de Koerdische steden toe aan de PKK in plaats van het leger, dat maandenlang met tanks en artillerie op woonwijken heeft geschoten. De verwoeste moskeeën en kerken in Diyarbakir, dat zou door de PKK gedaan zijn, maar feit is: de PKK’ers in die steden zijn voornamelijk licht gewapende jongens en mannen, zij hebben niet de zware wapens om dat te kunnen doen.’

Turkije beschouwt de Syrisch-Koerdische PYD (Democratische Eenheidspartij) als een terroristische organisatie die gelieerd is aan de PKK. De VS beschouwt de PKK wel, maar de PYD niet als terroristisch. Hoe ziet u het?
‘De PYD heeft natuurlijk heel nauwe banden met de PKK. De PYD is ontstaan uit de Syrische vleugel van de PKK. Er zijn ongetwijfeld Turkse Koerden die actief zijn voor de PYD in Syrië en Syrische Koerden die actief zijn voor de PKK in Turkije. Kortom, de PKK en de PYD zijn ideologisch heel nauw verwant en er zijn allerlei personele banden tussen de organisaties. Bovendien vormt de KCK (Unie van Gemeenschappen in Koerdistan, red.) de koepel oftewel het overkoepelend bestuur van de PKK en de PYD, maar ook van twee Koerdische politiek-militante organisaties in twee andere landen in de regio, te weten de PJAK (Partij voor een Vrij Leven in Koerdistan, red.) in Iran en de PCDK (Democratische Oplossing Partij Koerdistan, red.) in Irak.

De PYD houdt zich niet bezig met activiteiten die je terroristisch kunt noemen. De organisatie vecht tegen IS, probeert een nieuwe samenlevingsvorm en een gedecentraliseerd bestuur op te bouwen in Syrië en heeft geen doelstellingen buiten dat land. Bovendien zijn geen bewijzen geleverd die aantonen dat bijvoorbeeld wapens die door de Amerikanen aan de PYD zijn gegeven, in Turkije zijn terechtgekomen. Dat is wat de Turkse regering beweert, maar ze heeft daarvoor geen bewijs geleverd en de Amerikanen niet overtuigd. Er lijkt dus wel een scheiding te bestaan tussen de activiteiten van de PYD en die van de PKK.’

Sommigen vinden dat de PKK geschrapt moet worden van de Europese terreurlijst. Wat vindt u daarvan?
‘Als we even afzien van de bomaanslagen in Ankara van 17 februari en 13 maart en de rol van de PKK daarin, dan moeten we vaststellen dat de PKK van nu een andere organisatie is dan die van de jaren tachtig en negentig. In die jaren voerde de PKK tal van acties uit die onder de definitie van terrorisme vallen, al was ze altijd al meer dan alleen maar een terroristische organisatie. De PKK is sinds haar oprichting immers ook een politieke beweging.

Het zag er lang naar uit dat via een vredesproces waarbij de PKK en de AKP betrokken waren, er een acceptabele oplossing voor het al zo lang slepende conflict zou kunnen komen. Aan het vredesproces kwam een eind in het voorjaar van 2015. De partijen geven daarvan elkaar de schuld. Midden vorig jaar nam de PKK de wapens weer op, nadat de Turkse luchtmacht PKK-kampen in Noord-Irak had gebombardeerd. Maar ook het PKK-geweld na midden vorig jaar was niet tegen burgers gericht, maar tegen militaire doelen, tegen militairen en politieagenten die tegen de PKK werden ingezet. Dat is toch iets anders dan wat we doorgaans onder terrorisme verstaan. Ook het opwerpen van barricaden in volkswijken om de politie en het leger te weren, de meest spectaculaire actie van de laatste maanden, had geen terroristische doelen, al leidde het tot bloedige taferelen toen het leger met veel meer geweld dan verwacht optrad in deze wijken. De PKK heeft wat dat betreft een ernstige misrekening gemaakt en draagt zeker medeverantwoordelijkheid voor de vele slachtoffers die er zijn gevallen.

De PKK is in de jaren negentig op de lijsten van terroristische organisaties gezet en in diverse landen in het Westen verboden. Daar zal ze niet zo snel van afgehaald worden. Maar als die lijsten in de jaren 2000 zouden zijn opgesteld, zou de PKK er waarschijnlijk niet op gezet zijn. In de meeste Europese landen kunnen verenigingen die ideologisch verbonden zijn met de PKK zich openlijk manifesteren, al worden ze nog wel door de inlichtingendiensten in de gaten gehouden.’

De TAK (Vrijheidsvalken van Koerdistan) heeft recent twee zelfmoordaanslagen gepleegd in Ankara, op 17 februari en op 13 maart, waarbij bijna zeventig mensen om het leven zijn gekomen en bijna tweehonderd mensen gewond zijn geraakt. Enkele dagen voor de aanslag van 13 maart waarschuwde de militaire leider van de PKK, Cemil Bayik, dat het overal in Turkije oorlog zal zijn. Zinspeelde Bayik daarmee op een strategiewijziging van de PKK?
‘Turkije gaf voor de eerste aanslag aanvankelijk de schuld aan de PYD, omdat dat politiek goed uitkwam, maar kon zijn bondgenoten, met name de VS, daar niet van overtuigen. De dader bleek iemand van de TAK te zijn, die een afsplitsing van de PKK beweert te zijn. De TAK zegt dat ze de PKK te vriendelijk vindt en het geweld naar de steden in het westen van Turkije wil brengen. De TAK lijkt enigszins onafhankelijk te opereren, maar wel af te wachten tot ze groen licht van de PKK-leiding krijgt. Je zou de TAK een terroristisch filiaal van de PKK kunnen noemen. De aanslag van 13 maart in Ankara, waarvan alle slachtoffers burgers waren, wekt de indruk van een beleidswijziging waarbij gewone burgers als legitieme doelwitten worden gezien. Bayik zinspeelde daarop, als wraak voor de vele burgerdoden in Cizre, Sur, Silopi en andere Koerdische steden.’

Streeft de PKK naar de oprichting van een onafhankelijke Koerdische staat?
‘De PKK wilde een onafhankelijk Koerdistan stichten en voerde daartoe een guerrillaoorlog, maar sinds al meer dan tien jaar heeft de beweging een ideologische koerswending gemaakt en zoekt naar een oplossing binnen de grenzen van de bestaande staten. Ze heeft in dorpen en in wijken in de steden in de Koerdische gebieden een eigen, parallelle bestuursorganisatie geprobeerd op te zetten, om zo vorm te geven aan een ideaal van organisatie van de samenleving van onderop, waarbij de bevolking zichzelf organiseert en op lokaal niveau meer te zeggen heeft. Een van Turkije afgescheiden gebied vormen is daarbij niet aan de orde. Een gevaar van de huidige gewelddadige confrontatie tussen de staat en een deel van de Koerdische burgers, die na de beëindiging van het vredesproces oplaaide, is echter dat veel Koerden het gevoel krijgen dat zij binnen de bestaande staat nooit echt veilig zullen zijn. Dat zal het gevoel van veel Koerden dat zij toch een onafhankelijke politieke eenheid nodig hebben, versterken.’

De band tussen de HDP (Democratische Partij van de Volkeren) en de PKK, hoe zit dat precies? De HDP wordt ervan beschuldigd een verlengstuk van de PKK te zijn. Klopt dat?
‘Abdullah Öcalan (de gedetineerde leider van de PKK, red.) heeft een grote invloed op de HDP, maar het programma van de HDP is niet hetzelfde als dat van de PKK. De HDP is veel breder dan de PKK. Binnen de HDP zijn ook politici met een duidelijke moslimsignatuur, zoals Altan Tan en Dengir Mir Mehmet Firat, die voorheen voor de AKP in het parlement zaten, en daarnaast politici die uit de Turkse linkse beweging afkomstig zijn. De HDP is dus zeker niet zomaar een woordvoerder van de PKK. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er tussen Selahattin Demirtas (één van de twee leiders van de HDP, de andere leider is Figen Yüksekdag, red.) en Öcalan een zekere rivaliteit is. Demirtas kan zich zeker niet zeer scherp tegenover Öcalan opstellen. Hij moet heel voorzichtig laveren. Demirtas is een politicus die uitstekend in het bestaande politieke stelsel kan opereren, maar wat er het afgelopen halve jaar is gebeurd, heeft hem in een bijna onmogelijke positie geplaatst. Hij kon moeilijk heel harde kritiek op het beleid van de PKK uiten. Hij heeft het wel voorzichtig gedaan, hij heeft vanaf het begin steeds zowel de regering als de PKK opgeroepen het geweld te beëindigen. Hij heeft niet keihard het PKK-beleid willen bekritiseren. Dat kon hij ook niet doen denk ik, omdat hij dan een belangrijk deel van zijn achterban van zich zou vervreemden.’

Welke rol speelt de KCK voor Koerdische politiek-militante organisaties in de regio, in landen als Turkije, Syrië en Iran?
‘De KCK ontstond toen de PKK een heel andere ideologie aannam. Vroeger wilde de PKK een groot verenigd Koerdistan stichten. Ze wilde alle Koerdische gebieden in Turkije, Iran, Irak en Syrië verenigen tot één staat. Ze heeft echter afstand genomen van het idee van een onafhankelijke Koerdische staat en heeft een ideologie aangenomen die de staat niet meer zo belangrijk vindt, en die ook veel minder nationalistisch is. Volgens de nieuwe ideologie gaat het niet meer zozeer om de staat, maar om de organisatie van de bevolking op lokaal niveau, zelfbestuur in de vorm van raden, waarbij een gelijke rol is weggelegd voor alle mensen, of zij nu Koerdisch, Turks, Arabisch, christelijk, islamitisch of iets anders zijn. De nieuwe ideologie erkent etnische verschillen. In die raden worden de verschillende etnische groepen in de regio vertegenwoordigd. Of dat in de praktijk gaat werken weten we niet, maar dat is de ideologie. En de KCK is dan de koepel die al die verschillende zelforganisaties vanaf de basis coördineert. En daar zitten civil society-organisaties bij, maar ook militaire en politieke groeperingen. Vrouwenorganisaties hebben overigens ook een aparte vleugel binnen de KCK. Dat alles wordt gecoördineerd vanaf de top. Dus in theorie is dit allemaal organisatie aan de basis en een vertegenwoordiging naar boven toe. In de praktijk is er nog een vrij strakke leiding aan de bovenkant waar de PKK’ers van de oudste generatie in zitten.’

Toch vrezen Turken dat een Koerdische staat wordt opgericht in Noord-Syrië. Daarom bestookt het Turkse leger PYD-doelen in het gebied. Waar is die angst op gebaseerd?
‘Je kunt dat niet bespreken zonder te kijken naar de ervaring van Iraaks-Koerdistan. In 2003 vielen de Amerikanen Irak binnen. Turkije besloot toen niet mee te doen aan de invasie. De Turkse regering denkt: daarom slaagden de Iraakse Koerden erin een hoge mate van autonomie af te dwingen en hebben ze nu een eigen vlag, regering en leger, en straks misschien een volledig onafhankelijke staat. Turkije is bang dat in Syrië iets soortgelijks zal gebeuren en dat dat veel Turkse Koerden zal triggeren om ook op Turks grondgebied te strijden voor onafhankelijkheid.’

Wil de PYD een onafhankelijke Koerdische staat oprichten in Syrië?
‘Als we nu kijken naar de ideologie en ook de praktijk van de PYD, die wel een vorm van zelfbestuur wil, maar geen afscheiding van Syrië, dan lijkt dat een heel andere situatie dan in Iraaks-Koerdistan. De PYD vertegenwoordigt een heel andere soort opvatting over de organisatie van de Koerdische samenleving, en van heel Syrië, dan de regerende partij in Iraaks-Koerdistan, de KDP. Iraakse Koerden geloven heel sterk in onafhankelijkheid, ze streven naar een duidelijk omlijnd gebied dat Koerdistan heet. De PYD streeft niet naar onafhankelijkheid, maar naar zelfbestuur op lokaal niveau en ze werken daarin graag samen met de bestaande overheid. De PYD zal haar organisatiemodel waarschijnlijk graag naar heel Syrië uitbreiden, zoals ze nu al Arabieren, Turkmenen en christenen laat deelnemen aan zelfbestuur.

De PYD is de enige van die grote bewegingen die eigenlijk geen problemen heeft met de Syrische overheid. De PYD heeft nooit tegen de Syrische overheid gevochten. Ze heeft bezwaar tegen het autoritaire stelsel en wil niet terug naar een volledige onderwerping aan de centrale overheid, maar ze bestrijdt niet de eenheid van Syrië. Ze wil binnen Syrië, op lokaal niveau, in de eigen regio, een samenleving opbouwen die zichzelf bestuurt: een zelfbestuur waar vertegenwoordigers van de verschillende bevolkingsgroepen in de regio, zoals de Koerden, de Armeniërs, de Assyriërs, de Turkmenen en de Arabieren, aan deelnemen.’

Erdogan heeft de VS opgeroepen te kiezen tussen Turkije en de Koerden. Internationale betrekkingen-analist Stanley Weiss pleit er in The Huffington Post voor dat de VS voor de Koerden moet kiezen en Turkije de NAVO moet uitknikkeren. Verstandig?
‘De Turkse staat, de PKK en andere Koerdische groepen moeten op de één of andere manier om tafel gebracht worden, om het decenniadurende conflict vreedzaam op te lossen. Ook meningsverschillen tussen Europa, de VS en andere landen en groepen die actief zijn in Syrië aan de ene kant en Turkije, IS en andere landen en groepen aan de andere kant, moeten opgelost worden door middel van dialoog. Europa en de VS moeten er groot belang aan hechten om de banden tussen Turkije en radicale jihadistische bewegingen in Syrië zo veel mogelijk of helemaal af te snijden en Turkije binnen de internationale gemeenschap te houden. De Turkse regering volgt een erg avonturistisch buitenlandbeleid, dat heel gevaarlijk is, niet alleen voor Turkije zelf, maar voor heel de regio. Turkije afstoten zou niet verstandig zijn. Het Westen moet Turkije juist proberen over te halen tot het voeren van een gezamenlijk beleid.’

The New York Times stelt in een editorial dat Erdogan zijn problemen met de Koerden vooral zelf gecreëerd heeft. Hoe ziet u dat?
‘Daar ben ik het mee eens. Het tragische is dat Erdogan juist de enige Turkse politicus is sinds Turgut Özal (voormalig premier en president van Turkije, red.) die een acceptabele oplossing van de Koerdische kwestie had kunnen realiseren. Het zag er een tijd lang goed uit, men had het vertrouwen dat er met Erdogan te praten en te onderhandelen viel en er een vreedzame oplossing gevonden zou kunnen worden. We hebben allemaal gezien hoe Erdogan geleidelijk is veranderd, hoe zijn manier van spreken is veranderd, hoe zijn manier van politiek voeren is veranderd en hoe hij geobsedeerd is geraakt door macht, door het behouden van zijn machtspositie, al is het maar uit angst dat hij anders in de gevangenis terechtkomt. Die obsessie staat in de weg van oplossingen en de democratische ontwikkeling van Turkije.’

Geen grote ommezwaai, wel kleine bijstellingen in Iran

0
Hoe zinvol zijn verkiezingen als de zittende machthebbers door strenge selectie iedereen kunnen uitsluiten die hen niet aanstaat? Dat is, wat er al jarenlang in Iran aan de hand is, waarbij die machthebbers – nadat in 1997 ‘per abuis’ de hervormer Mohammad Khatami tot president werd gekozen – de touwtjes zo strak aangetrokken hebben dat de inhoudelijke keus voor de Iraanse kiezer zeer beperkt geworden is.

Symbolisch nevenresultaat: zelfs Hassan Khomeini, de kleinzoon van de leider van de Iraanse Revolutie (1978-1979) ayatollah Ruhollah Khomeini (1902-1989), werd door de met streng-orthodoxe moslims gevulde kiescommissie te licht bevonden om deel te nemen aan de parlementsverkiezingen (de eerste ronde van de verkiezingen vond plaats op 26 februuari, de tweede ronde is op 29 april). Inderdaad: te licht, in zowel de letterlijke als de figuurlijke betekenis van het woord, die voor de hele theocratie die Iran – naast de halve democratie die het is – óók is, grote relevantie bezit. Te lichtvoetig qua leerstellige opvattingen, waarbij deze Khomeini junior geenszins van plan was om de scheiding van moskee en staat door te voeren, of iets anders wilds, voor het geval u dat mocht denken. Voor niet-orthodoxen gaat het hier om het soort nuances binnen de orthodoxie die voor buitenstaanders tamelijk onbegrijpelijk zijn, het islamitische equivalent van de vraag of de slang wel of niet gesproken heeft, een kwestie die in Nederlands-protestantse kring tot veel verscheurdheid heeft geleid.

Dat wil niet zeggen, dat ze voor de daaraan onderworpen Iraanse bevolking zonder relevantie zijn. En het wil zeker niet zeggen, dat veel Iraanse kiezers niet best aan die symbiose van moskee en staat zouden willen morrelen. Sterker: dat zouden velen vast willen, om zo voor zichzelf grotere persoonlijke vrijheid te creëren; zeker de stedelijke jeugd – en die wordt met de explosieve bevolkingsgroei steeds talrijker – is het betuttelende getreiter van de zedenpolitie die de waarden van de eigen Iraanse islamitische staat moet verdedigen, meer dan beu.

Dat is dan ook precies de reden waarom de autoriteiten liever zélf streng de kandidaten selecteren die door het volk gekozen worden: uit angst voor een uitslag waaruit zou blijken dat de beginselen van de Iraanse Revolutie, die toch pretendeerde haar legitimiteit mede aan de diepgevoelde wens van de bevolking te ontlenen, in feite helemaal niet (meer) zo breed door die bevolking gedragen wordt. Wat dat betreft leven in Iran in de samenleving véél modernere opvattingen dan in die andere grote theocratie in de regio, Saoedi-Arabië. In sociaal-cultureel opzicht is de kloof qua opvattingen tussen machthebbers en bevolking in het oude Perzië daardoor veel groter dan op het Arabische schiereiland.

Maar, bij alle van bovenaf opgelegde beperkingen: er zijn in Iran in elk geval verkiezingen. Dat valt van die erfelijke Arabische autocratieën niet te zeggen. En die Iraanse verkiezingen verlopen, van de genoemde beperkingen afgezien, ook redelijk eerlijk – ze resulteren althans herhaaldelijk in de meest aan de machthebbers onwelgevallige uitkomst die gezien de omstandigheden mogelijk is. Dat gold in 2013 voor de verkiezing van Hassan Rohani tot president – tot schrik van de ayatollahs won met hem de minst zelote kandidaat – en dat gold ook vorige maand voor het parlement en de ”Raad van Hoeders”: de hardliners moesten het afleggen tegen de iets meer gematigden.

Daarmee breekt geenszins het paradijs uit voor al die Iraniërs die van het theocratisch juk bevrijd wensen te worden, maar evenmin is dit zonder betekenis voor de langere termijn. Binnenlandse hervormingen zullen zeer langzaam gaan, omdat het Iran van de ayatollahs nu eenmaal de vaandeldrager is van een bepaalde anti-westerse ideologie – precies zoals het Cuba van de Castro’s dat is voor een andere. Een grote ommezwaai van vandaag op morgen is dan ook onmogelijk. Dat zou voor het regime een vorm van gezichtsverlies betekenen die door haar felste aanhangers als onacceptabele capitulatie voor het kwaad zou worden opgevat. Slechts kleine bijstellingen, die vooral niet op concessies mogen lijken, omdat ze dan de eigen pretentie van ideologische zuiverheid ondermijnen, zijn mogelijk, waarbij men in woord en gebaar juist op zijn ponteneur moet blijven staan.

De binnenlandse politiek leverde bij deze verkiezingen niet het belangrijkste verschilpunt tussen hardliners en gematigden: dat gold ditmaal voor de buitenlandse politiek. Maar die is ontegenzeggelijk ook van invloed op de kansen van beide kampen om in de toekomst ook de binnenlandse politieke koers te bepalen. Juist daarom zijn de Iraanse machthebbers, die geenszins een homogene groep vormen, daarover zo enorm verdeeld.

Het nucleaire akkoord dat Barack Obama ondanks veel scepsis en tegenwerking in eigen land met Rohani wist te sluiten, vormt de grote splijtzwam. Net als in Amerika hebben ook in Iran de hardliners zich er fel tegen gekeerd: zo’n akkoord, dat alleen al door zijn bestaan het duivelse karakter van de grote Satan relativeert, zet in hun ogen de poorten van Iran open voor het westerse kwaad. Hen is er alles aan gelegen om aan te tonen dat het niet deugt en voor het voortbestaan van de islamitische staatsordening fataal is. De gematigden steunen daarentegen het akkoord, omdat het Iran – als gevolg van de jarenlange boycot in grote economische problemen verkerend – juist armslag geeft. Zichzelf openen naar de wereld betekent echter onvermijdelijk dat de wereld ook Iran binnendringt – en daardoor het land geleidelijk veranderen kan, precies dát waar een groot deel van het electoraat naar snakt.

Het is niet gezegd, dat dat ook inderdaad gebeurt, maar door het land te isoleren, zoals westerse hardliners willen, gebeurt het in elk geval zeker niet. Dat het zal gebeuren, is in elk geval de – vanuit hun perspectief gerechtvaardigde – vrees van de hardliners, en de hoop dat hun vrees bewaarheid wordt, zou voor het Westen reden moeten zijn om voor de door Obama uitgestoken hand naar Teheran te blijven kiezen.

Voluntarisme kan vluchtelingenprobleem oplossen

0
Is er een limiet aan het draagvlak in Nederland voor het opvangen van vluchtelingen? In plaats van die vraag op voorhand als onethisch af te wijzen moet deze naar mijn idee wel worden gesteld. We lijken op dit moment in Nederland gevangen te zitten tussen het deel van Nederland dat niet meer vluchtelingen wil opvangen en een deel dat dit juist ruimhartiger wil doen. Nu worden mensen die tegen de opvang van vluchtelingen zijn, gedwongen eraan mee te betalen en als ze in de buurt van grootschalige opvanglocaties wonen, worden ze gedwongen met deze mensen samen te leven. Andersom zijn er talloze mensen die juist vluchtelingen meer willen helpen en die in toenemende mate gefrustreerd raken over hoe de overheid de opvang organiseert met steekwoorden als ”sober” en ”ontmoediging”. Kortom, beide partijen worden in deze situatie boos en verontwaardigd.

Onze zoon van 25 is een voorstander van het politieke idee van voluntarisme. Hij wil dat mensen zelf weer samen verantwoordelijkheid nemen voor maatschappelijke vraagstukken in plaats van die af te schuiven naar een steeds groter wordende overheid. Ik wil als denkoefening het idee van voluntarisme gebruiken om op een andere manier naar oplossingen voor de vluchtelingenopvang te kijken.

Uitgaande van het principe van het voluntarisme kunnen we met z’n allen besluiten dat de mensen die geen vluchtelingen willen helpen dat niet hoeven te doen en ook niet de financiële verantwoordelijk mee hoeven te dragen voor de opvang. Daar staat tegenover dat diegenen die de vluchtelingen wèl willen helpen en opvangen dat ook kunnen doen. En wel op de door hen gewenste manier. Stel dat een kwart van de mensen in Nederland echt bereid is vluchtelingen te helpen. Dat zijn een paar miljoen volwassen mensen. Met de circa 60.000 vluchtelingen die dit jaar gekomen zijn komt dat neer op groepen van 35 volwassenen die de verantwoordelijkheid nemen voor één vluchteling. Die 35 personen organiseren woonruimte, zorgen er samen voor dat de vluchteling Nederlandse les kan volgen en, indien nodig, onderwijs kan volgen. Zij helpen ‘hun’ vluchteling op weg en zij dragen daarvoor samen de kosten. De ervaring leert dat zij dit samen zullen doen op een efficiënte en kostenbewuste manier. De groep is het netwerk waardoor iemand zo snel mogelijk op eigen benen kan komen te staan. Ook de vluchtelingen kunnen zelf aangeven wat voor type opvang zij wensen en in welk netwerk zij bij voorkeur opgevangen willen worden. Samen met de voorkeur van de groep mensen die de opvang gaat verzorgen kan er zo een goede match gemaakt worden.

Dit idee bouwt natuurlijk voort op wat er nu al in de samenleving door duizenden vrijwilligers wordt gedaan. Ook nu al weten individuele mensen elkaar te vinden via Facebook en WhatsApp-groepen en vullen de gaten die de autoriteiten in de opvang lieten vallen. De vluchtelingen participeren hierin, zijn deel van de groepen en daarmee nemen zij hun plaats in Nederlandse netwerken in. Het hierboven geformuleerde idee is alleen een radicalere variant hiervan, omdat het de mensen zelf werkelijk de verantwoordelijkheid geeft over de opvang.

Chaos is Erdoğans belangrijkste wapen

0

Nu de media al grotendeels in handen van Erdoğan zijn, zal hij de chaos in Turkije willen gebruiken om alleenheerschappij te creëren.

Als de chaos in Turkije voortduurt, zal president Erdoğan met zijn mediamacht (bijna 90 procent van de Turkse media is in handen van de regering) gemakkelijk 400 zetels halen bij vervroegde verkiezingen. Hij kan dan alsnog een presidentieel systeem invoeren en nog meer macht vergaren. De Europese Unie krijgt dan voor het eerst een Midden-Oosten-land, inclusief sultan, als buurland.

Het is niet toevallig dat er in Turkije de laatste tijd veel aanslagen plaatsvinden die sociale onrust veroorzaken. Turken zijn bang, maar ook niet-Turken.

Onlangs sprak ik een Nederlander die al vijf jaar in Ankara woont. Hij heeft besloten terug te keren naar Nederland omdat hij zich niet meer veilig voelt. In nog geen vijf maanden zijn er 170 van zijn stadgenoten gedood door drie zelfmoordaanslagen. Na de laatste aanslag in Ankara dook een video op waarin een nabestaande van een slachtoffer uithaalt naar Erdogan: “Loop naar de hel met je presidentieel systeem en je hebzucht!” Dat de man zijn woede specifiek richt op de huidige president, is veelzeggend.

Alleenheerschappij

Erdoğan is uit op alleenheerschappij en wanneer hij die niet krijgt, creëert hij chaos om vervolgens te stellen dat hij alleenheerschappij moet krijgen zodat hij de chaos kan oplossen.

Al in de aanloop naar de parlementsverkiezingen van juni vorig jaar dreigde hij: “Geef mij netjes 400 zetels zodat er geen chaos komt.” Die 400 zetels kreeg hij niet, sterker nog, zijn partij verloor de meerderheid in het parlement. Koerden en linkse Turken hadden namelijk massaal op de linkse pro-Koerdische partij HDP gestemd, waardoor HDP met een ongekend zetelaantal (80) in het parlement kwam.

De Koerden in Oost-Turkije moeten dat nu ontgelden. Steden zijn er belegerd. In sommige steden geldt al meer dan drie maanden een straatverbod, waardoor mensen niet eens kunnen voorzien in hun meest basale behoeften.

Vrede kwam voor Erdoğan electoraal namelijk niet goed uit; dat is ook de reden waarom hij de vredesbesprekingen met de terroristische organisatie PKK stopte. Cynisch genoeg kwam vrede ook voor de PKK niet goed uit, want de HDP, die voor een democratische oplossing is, zit de legitimatie van de gewapende strijd van de PKK immers in de weg. Met wederzijdse goedkeuring startte de oorlog in Oost-Turkije, die nu nog gaande is en waardoor al meer dan 400.000 Koerden uit het gebied zijn gevlucht.

Chaos als gevolg van de oorlog in het oosten van Turkije, de aanslagen van de PKK en de aanslag in Ankara op 10 oktober (102 doden); dat alles hielp Erdogan tijdens de tweede parlementsverkiezingen (op 1 november, omdat na de eerste verkiezingen geen coalitie werd gevormd) opnieuw in het zadel. “Hoe kan dat nou dat de meerderheid van de inwoners van Ankara ondanks de aanslag massaal op de AKP hebben gestemd?”, vroeg ik aan een daar wonende kennis. Hij zei: “Wat moet je doen, Mehmet. Om stabiliteit en vrede te krijgen moeten we op de AKP stemmen, anders zal het land in chaos terechtkomen.”

Monddood

Veel Turken zijn gebrainwasht door de steeds eenzijdiger berichtgeving van de media. Op 28 januari kopte de pro-Erdogan-krant Yeni Akit: ”Presidentieel systeem of chaos.” AKP-parlementariërs proberen elke dag in tv-programma’s uit te leggen dat er in Turkije chaos is omdat er geen presidentieel systeem is. Het is overduidelijk dat Erdoğan en de AKP uit zijn op invoering van het presidentieel systeem, koste wat het kost. Alle criticasters en kritische media worden rücksichtslos monddood gemaakt. Kritische en invloedrijke ngo’s (non-gouvernementele organisaties) worden verdacht gemaakt. Grote kritische multinationals worden, net als de krant Zaman, genationaliseerd.

Het is te hopen dat de EU wél door de chaos-strategie van Erdoğan heen prikt, ondanks dat ze denkt met Erdoğan een oplossing voor het vluchtelingenprobleem binnen handbereik te hebben.

Dit opiniestuk is op 20 maart gepubliceerd in Trouw.