17.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 803

Wat moeten we met Buma’s Basisbaan?

0
Ook meedoen in het online panel van de Kanttekening?
Meld je aan via: [email protected] 

CDA-leider Sybrand Buma pleitte onlangs voor een nieuw soort baan om mensen uit de bijstand weer aan het werk te krijgen: de Basisbaan: twintig uur in de week werken, tegen betaling van vijfentachtig procent van het minimumloon. Dit vindt het panel van de Kanttekening ervan.

Lieke Huizinga (50), moeder van twee, groenvoorzieningsmedewerker

‘Het eerste wat ik dacht toen ik het bericht las was: ja hoor, de bijstanders worden weer gebasht – en natuurlijk weer door rechts. Kom op hè, pak de boel eens aan daar waar het probleem van de werkeloosheid echt ligt. De automatisering bijvoorbeeld – daar verdwijnen de banen door, in alle sectoren. Waarom laten we bedrijven geen automatiseringsbelasting betalen? Er worden extra winsten gemaakt dankzij de kennis en IT-infrastructuren die we allemaal betalen, maar hier staan geen banen tegenover. En dan ga je mensen die al niks hebben afknijpen voor vijfentachtig procent van het minimumloon? En de villa-subsidie laat je wel bestaan. Mijn ex werkte bij de belastingdienst. Toen hij zag welke bedragen omgingen in de hypotheekrenteaftrek en bij wat voor mensen dat geld terechtkwam, snapte hij waar al die bezuinigen op de verzorgingsstaat voor nodig waren. Het zit niet goed met de verdeling van middelen in dit land.

Ik ken ook veel mensen die thuiszitten met niet erkende klachten, die volgens Buma zomaar aan het werk zouden moeten kunnen, omdat ze niet in een rolstoel zitten. Maar sommige mensen zijn geestelijk en emotioneel niet in staat om aan het werk te gaan – alle regels waar ze aan moeten voldoen zijn eigenlijk al te veel. Dit is gewoon weer een manier om werkgevers goedkoop aan arbeid te helpen. En natuurlijk gaan allerlei foute commerciële bedrijven die mensen ronselen. En dan voor vijfentachtig procent van het minimumloon. Dat snap ik ook niet. Je geeft mensen dan nog steeds het gevoel dat ze minder waard zijn dan anderen. En als je kijkt naar hoe zwaar de banen zijn die Buma noemt – onderwijs, zorg, enzovoort.

Als je echt een goede oplossing wil moet je zorgen dat er een basisinkomen komt. En wat men daarnaast verdient mag men gewoon houden. Kijk waar de capaciteiten van mensen liggen. Toen ik zelf in de bijstand zat had ik een hele goeie begeleider bij Sociale Zaken, die meteen zag dat ik niet functioneerde als een doorsnee vrouw. Daarom kwam ik ook in de groenvoorziening terecht. Ik mag flink door de bossen rossen. Het is wel echt een mannenwereld. Als mensen mij zien met een kruiwagen vragen ze aan mij of het wel gaat, maar ik vind het geweldig. Een vetpot is het trouwens niet. Met tweeëndertig uur werken zit ik net boven het bijstandsniveau. En dan krijg ik straks collega’s die voor precies hetzelfde werk vijfentachtig procent van mijn salaris krijgen? Gênant toch? Ik weet ook niet hoe Buma denkt dat mensen daarvan rond kunnen komen. Ik vind het ook weer heel typisch CDA. Die partij is, samen met de VVD, echt een ster in het aanwijzen van de zwakkeren in de samenleving als de schuldige van de problemen die er spelen. De PVV en Thierry Baudet zijn dit trouwens ook.’

Jimmy Janssen van Raay (47), financieel-administratief medewerker

‘Het is altijd een heikel onderwerp, maar net zoals Buma denk ik dat veel mensen die vast zitten in de bijstand steeds verder wegdrijven van enige zinnige productiviteit, naargelang de duur van inactiviteit langer wordt. Tegelijkertijd is voor een deel van de bevolking de keuze tussen vervelend dan wel zwaar werk, ofwel thuiszitten snel gemaakt. Ik kan mij dat zelf goed voorstellen.

Maar de bijstand als eindstation moet geen enkel land passief willen aanvaarden. Het is ook niet te verkopen aan een belangrijk deel van de bevolking, dat het hele werkzame leven werkt en premies afdraagt. Premies waar onder meer werklozen van worden onderhouden, zonder dat daar veel inspanning tegenover staat om weer werkzaam te worden. In de Verenigde Staten is nog onder president Bill Clinton de duur van een dergelijke uitkering gemaximaliseerd op vijf jaar. Dat lijkt mij zelf wel een erg hard middel, maar zonder een stok achter de deur zal bijkans ieder initiatief falen. Gezonde, prikkelende en productieve ideeën, zoals dit plan van de basisbaan, zijn zeer welkom. Een leven lang bijstand trekken is niet ongebruikelijk in Nederland maar zeer onwenselijk, zowel voor de uitkeringsontvanger als voor de samenleving.’

Avital Elbaz (46), natuurgeneeskundige en systemisch opsteller

‘Het is volgens mij geen goed idee. Ze hebben dit al eerder geprobeerd met de zogenaamde Melkertbanen en die banen moesten uiteindelijk ook op de schop. Ik ben sowieso voor een basisinkomen: bed bad, brood en een dak boven je hoofd. Dat men ooit heeft bedacht dat daar geld tegenover zou moeten staan vind ik überhaupt een bizar idee.

Kijk, als je in een uitkering zit kom je in een vicieuze cirkel terecht, dat klopt. Het is bijvoorbeeld bewezen dat het IQ van mensen daalt als ze leven in armoede. Niet iedereen heeft de kennis en de juiste achtergrond om zelfstandig uit een negatieve situatie te komen. Eigenlijk zouden we kinderen al op school moeten leren hoe je met mensen omgaat, met geld en met instanties. Dat lijkt mij belangrijker dan te weten wanneer Columbus Amerika heeft ontdekt (1492, red.), wat hij natuurlijk niet heeft, by the way, want dat is een eurocentrische manier van denken.

Op het moment dat iemand een uitkering heeft: vraag wat iemand nodig heeft – betrek de cliënt in het zoeken naar een oplossing. Je moet mensen hulp geven bij de dingen waar ze echt hulp bij nodig hebben, niet bij waar jij denkt dat ze hulp bij nodig hebben. Toen ik jong was zat ik als  ‘moeilijk plaatsbare jongere’ vanuit een uitkering in een arbeidstraject van de gemeente Den Haag. Ik werd echt als een paria behandeld, alsof ik iets had misdaan. Via dit project ben ik de administratie ingerold. Zo ben ik de assistent secretaresse geworden van de directeur van de sociale dienst. Ik heb dus beide kanten van de medaille mogen ervaren.

Een aantal jaar geleden, in de crisis, kwam ik weer in aanraking met de sociale dienst. Mijn man was IT manager die drie keer modaal verdiende. Toen werd hij wegbezuinigd en verloren we driekwart van ons inkomen. We hadden echter geen recht op een uitkering, want ik verdiende net honderd euro teveel. We hebben alles gedaan om in ons koophuis te blijven, dat op dat moment onder water stond. Dat is echt een hel geweest. Pas dan ontdek je zaken die je moet regelen om bijvoorbeeld toeslagen te krijgen. Als je eenmaal zelf in de penarie zit dan zie je dat het helemaal niet zo gemakkelijk werkt. Politiek rechts doet altijd alsof je bij een loketje aanbelt en dan direct ‘gratis’ geld krijgt. Als we toen iemand hadden gehad die ons heel even zou ondersteunen, dan had dat ons heel veel stress gescheeld en waren we er ook sneller uitgekomen denk ik. Wij zijn er inmiddels gelukkig weer bovenop gekomen. We verdienen niet meer drie keer modaal maar we redden het wel.

Buma moet echte problemen aanpakken, niet doen alsof mensen in een uitkering graag hun hand ophouden. Alleen die neerbuigende houding helpt al niet mee. Moet je straks twintig uur gaan werken voor vijftien procent meer uitkering en al je toeslagen verliezen, waardoor je uiteindelijk maandelijks minder inkomsten binnen krijgt? Zo help je mensen van de regen in de drup. Of dat je straks als ontslagen vuilnisman je oude werk weer mag gaan doen, maar dan voor een uitkering. Het komt voor en dat is gewoonweg krom. Je haalt mensen hiermee echt uit hun eigen kracht.’

Ibrahim Özgül (35), finance & project professional
‘Ik vind het een superidee. Uitgaande van de kracht in de samenleving. Mensen die toch een klein beetje kunnen werken toch iets laten doen. Uiteraard op een normale manier beoordeeld door gemeentelijke instanties. Hoeveel uur kun je werken? Of ben je gewoon ziek en kun je echt niet werken? Dan hoeft het natuurlijk niet.

Ook voor de persoon zelf is het goed. Net zoals in de sport kun je niet vanuit het niets weer in de top terecht komen. Je ziet het ook in de ARBO-wereld. Hoe sneller je weer in het arbeidsproces terugkomt, hoe beter. Na zes maanden groeit de kans dat je langer buiten boord blijft enorm. Dat schijnt echt een gegeven te zijn Als je weer in de selectie terecht wil komen van bedrijven kun je met een basisbaan laten zien: goed, ik heb in een tussenpoos gezeten, maar niet helemaal. Ook de werkzaamheden mogen onder je opleidingsniveau zijn. Het gaat er namelijk om dat je als mens in beweging blijft.

Als je ergens stage loopt blijf je toch vaak hangen. Je leert het werk kennen, de werkgever leert jou kennen. Als je met je basisbaan kennis maakt met het onderwijs en vind je het werk leuk; dan kun je kijken of je jezelf kunt laten omscholen tot leraar. Maar er zullen ook mensen zijn voor wie het docentschap niets is – dat is ook prima. Je hebt in ieder geval in levende lijve ervaren wat het is. De hele dag netflixen, dat houdt ook eens een keer op.

Ik vraag mij wel af hoe je het gaat uitvoeren. Het optuigen van het ambtelijke systeem moet ook niet zoveel kosten dat het onder de streep duurder uitpakt. Er zitten nu volgens mij vierhonderdduizend mensen in de bijstand. Als je uiteindelijk tweeduizend ambtenaren moet aannemen om duizend mensen aan het werk te krijgen is het niet rendabel, denk ik. Dan ben je alsnog miljoenen aan het uitgeven om mensen aan het werk te krijgen.

Ik ken zelf weinig mensen in de WW (werkloosheidswet, red.), maar op straat hoor je het wel. Dat mensen niet willen werken. Dat de bijstand zo hoog is, dat je er bijna niet op vooruitgaat als je werkt. Dat is wel een probleem in Nederland. Geen idee hoe je dat oplost trouwens. De bijstand kan niet omlaag, dan komen mensen niet rond en krijg je criminaliteit. Aan de andere kant, dwing je als overheid tot hogere lonen, dan belast je de werkgevers en uiteindelijk de consument. Een korting op sociale premies zou een oplossing kunnen zijn en die mogelijkheden bestaan ook nu al – maar dat is nog niet aantrekkelijk genoeg.’

Jerzy Soetekouw (30), wethouder sociaal domein, diversiteit en inclusie gemeente Almere

‘Het eerste wat ik dacht was: hé, een leuke poging om de Melkertbanen weer nieuw leven in te blazen. Maar als je er iets langer naar kijkt, zie je gewoon een manier om mensen onder het minimumloon aan het werk te zetten. Bij de Melkertbanen werd de WW nog opgepluisd tot het minimumloon. Maar het werk dat werd gecreëerd zat overwegend in de overheidssector, daarom was het ook geen succes. Het is juist goed om samen te werken met ondernemers als je mensen uit de bijstand wil krijgen. Dat is precies wat er gebeurt in verschillende regionale werkbedrijven.

Zelf ben ik voorzitter van het Regionaal Werkbedrijf Flevoland. Een van de instrumenten die kan worden ingezet zijn de loonkostensubsidies. Dit is een middel waarmee je het werkgevers makkelijker maakt om mensen in dienst te nemen in groeisectoren: technische beroepen, zorg en verpleegkundigen in psychosociale zorg. Naast sociale diensten, het UWV, regionale werkgevers en vakbonden, zitten in het Regionaal Werkbedrijf ook onderwijsbestuurders. Het grote voordeel daarvan is dat we baantrajecten echt kunnen afstemmen op de behoefte uit de markt.

De economische waarde wordt aan alle kanten vergroot. In het hele land zie je dat loonkostensubsidies goed werken. Het kost minder dan een uitkering en zorgt voor een meer duurzame uitstroom. Voor mij zijn zaken als bestaanszekerheid en een minimumloon fundamentele principes waaraan je niet tornt. We gaan in een beschaafd land mensen niet laten werken onder het minimumloon. In Almere hebben we voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmark ook banen gemaakt op maat, bijvoorbeeld als ambtenaar bij het Staatsbosbeheer. Dit zijn banen die uitgaan van de talenten die mensen hebben en niet van wantrouwen of straf. Deze mentaliteitsverandering is simpel en levert echt wat op aan economische waarde. Zo verwerken zij het hout van zieke essen tot nieuwe lokale natuurproducten – snijplanken, tafels – die vervolgens verkocht worden. Voor sommige mensen is dit werk een tussenstap, zij voelen hun talent gewaardeerd en zien een toekomstperspectief, voor andere mensen is het een eindstation. Natuurlijk zijn er ook mensen die de kantjes er vanaf lopen, maar vrijwel niemand wil in een uitkering zitten. Mensen straffen met een verplichte basisbaan onder het minimumloon vind ik een volkomen verkeerd signaal.

En dan is er ook nog het probleem van de verdringing. Het type basisbaan dat Buma voorstelt – zorg, onderwijs – heeft alles in zich om de echte banen in het ‘grijze middelsegment’, die nu al steeds vaker worden wegbezuinigd of worden opgevuld door vrijwilligers, nog verder te vernietigen. Een raar signaal, want de economie groeit nog steeds en de vraag in allerlei sectoren groeit. Maak daar de aansluiting, zou ik zeggen. Als je nu nog meer gewone banen uit het betaalde circuit weghaalt met een basisbaan onder het minimumloon, haal je ook de bestaanszekerheid weg van een hele grote groep mensen die anders gewoon aan het werk zou kunnen tegen een fatsoenlijk salaris. Kortom, gesubsidieerde arbeid is nodig, zeker, maar nooit onder het minimumloon.’

Genoeg is genoeg

0

Precies drie jaar geleden stond ik op de Amsterdamse Dam tijdens een solidariteitsbijeenkomst voor de slachtoffers van de aanslagen op het vliegveld en de metro in Brussel door leden van IS. Afgelopen zondag stond ik daar weer, uit piëteit voor de slachtoffers van de schietpartijen op twee moskeeën in Nieuw-Zeeland. Ik zou willen dat dergelijke bijeenkomsten niet nodig waren, maar zolang deze harde realiteit er is voel ik me verplicht om me uit te spreken tegen elke vorm van terreur. Het maakt daarvoor niet uit of de terroristen geradicaliseerde moslims of aanhangers van de white supremacy-beweging zijn.

Nog veel te vaak worden rechtsextremistische terroristen afgedaan als ‘gekkies’, ‘individuele gevallen’ of ‘verwarde mannen’. Hiermee wordt de ernst van de situatie niet alleen gebagatelliseerd, maar ook ontkend. Helaas leven we in een wereld waarin rechtsextremistisch gedachtegoed steeds vaker de kop opsteekt. Discriminerende opmerkingen over onder meer moslims worden veel te vaak goedgepraat. Extreemrechtse platforms als 8chan, een internetforum waar de dader van de misselijkmakende aanslag van vorige week vrijdag zijn manifest plaatste, worden oogluikend gedoogd. Er wordt geflirt met terminologie als ‘homeopathische verdunning van de westerse bevolking’. Als we niet ingrijpen worden bewegingen als alt-right en extreemrechts steeds meer salonfähig, met alle gevolgen van dien.

Mijn eigen familie belandde in de jaren veertig van de vorige eeuw in Auschwitz. Sommigen verdwenen meteen in de gaskamer. Anderen werden eerst als slaaf te werk gesteld, om vervolgens alsnog vergast te worden. Dit gebeurde puur vanwege het feit dat ze joods waren. In het voormalig concentratiekamp ligt nu een gedenksteen met de tekst: ‘Laat deze plaats eeuwig een kreet van wanhoop zijn en een waarschuwing aan de mensheid. Hier hebben de nazi’s omstreeks anderhalf miljoen mannen, vrouwen en kinderen vermoord, voornamelijk joden uit verschillende Europese landen.’

Na de catastrofe van de Holocaust beloofde de mensheid aan elkaar om racisme, haatspraak, demonisering en uitsluiting voor eeuwig de kop in te drukken. Om een veilige wereld te creëren waarin iedereen zichzelf kon zijn, of het nou joden betrof, christenen, moslims, hindoes, boeddhisten, agnosten of atheïsten. Een nobel streven, wat we nooit mogen opgeven, maar tegelijkertijd een doel wat helaas ook vijfenzeventig jaar later nog niet is bereikt.

Het is belangrijk om elkaar in deze donkere dagen stevig vast te houden, maar het is niet voldoende. Racisme is een vergif dat zich snel verspreidt in de haarvaten van de samenleving en zich moeilijk laat uitbannen. Juist daarom moeten we er alles aan doen om elkaar hiertegen te beschermen. Letterlijk door op dit moment ook de Nederlandse moslimgemeenschap een hart onder de riem te steken, figuurlijk door er iedere keer weer op te blijven hameren dat verbaal en fysiek geweld tegen welke bevolkingsgroep dan ook niet ongestraft zal blijven. We mogen onze democratische waarden niet in het gedrang laten komen. Genoeg is genoeg!

Dus kijk nooit weg. Keur haatspraak nooit goed. Bagatelliseer de angsten van minderheden in onze maatschappij geen moment. Er zijn namelijk mensen die daad bij woord voegen en de gevolgen daarvan zijn niet te beschrijven. Laat de gebeurtenissen in Nieuw-Zeeland niet alleen een kreet van wanhoop zijn en een waarschuwing aan de mensheid, maar spreek je uit tegen elke vorm van racisme en discriminatie. Elke dag opnieuw.

Roeren in giftige pot vol moslimhaat

1
Kwam de aanslag in Christchurch als een donderslag bij heldere hemel, of lag het in de lijn der verwachting dat extreemrechtse terroristen geweld tegen moslims zouden plegen? En wat zijn de gevolgen van deze aanslag voor Nederland? ‘Mensen die de ideologische overlap tussen de aanslagpleger en de ideologie van PVV en Forum voor Democratie niet zien, zijn stekeblind.’

Op vrijdag 15 maart werden tientallen moskeebezoekers vermoord in Christchurch, Nieuw-Zeeland. De dader, Brenton Tarrant, is een extreemrechtse terrorist, die zijn moordpartij op moslims verdedigde in een manifest en de slachting live-streamde op Facebook. Dit verschrikkelijke drama roept herinneringen op aan eerdere terroristische aanslagen die begaan zijn door extreemrechtse daders: die van Anders Breivik op socialistische jongeren op het Noorse eiland Utøya in 2011, die van Dylann Roof op zwarte kerkgangers in Charleston in 2015 en die van Robert Gregory Bowers op een synagoge in Pittsburgh in 2018.

Enkele dagen na de gebeurtenissen in Christchurch schreef journalist Kees Versteegh een groot artikel in NRC Handelsblad, waarin hij betoogde dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) het gevaar van extreemrechts terrorisme jarenlang structureel onderschat. De aanslagen van ‘9/11’ en de moord op Pim Fortuyn hebben ervoor gezorgd dat jihadistisch terrorisme en extreemlinks geweld alle aandacht kregen. Extreemrechts geweld werd het ondergeschoven kindje. Het feit dat linkse organisaties als de antifascistische onderzoeksgroep Kafka extreemrechtse activiteiten nauwlettend in de gaten houden zou bovendien ook een reden zijn om hier als AIVD zelf minder energie in te steken.

Kwam de aanslag in Christchurch als een donderslag bij helderde hemel, of lag het in de lijn der verwachting dat extreemrechtse terroristen geweld tegen moslims zouden plegen? Klopt de analyse van Versteegh, dat we extreemrechts geweld al die tijd zwaar hebben onderschat? En hoe verhouden radicaal-rechtse ideeën en extreemrechts terrorisme zich tot elkaar? Kan het gedachtegoed van Geert Wilders, Thierry Baudet en anderen extreemrechtse terroristen in Nederland inspireren tot het plegen van een aanslag? De Kanttekening sprak hierover met terrorisme-expert Bart Schuurman, onderzoeker Jaap van Beek van Kafka en een woordvoerster van de AIVD.

Wake-up call

‘Echt totaal onverwacht was een aanslag als deze niet, maar ik was wel geschokt en behoorlijk van slag.’ Voor Bart Schuurman waren de gebeurtenissen in Christchurch een wake-up call. De terrorismeonderzoeker is werkzaam aan het in Den Haag gevestigde Institute of Security and Global Affairs (ISGA), dat verbonden is aan de Universiteit Leiden. Op twitter schreef Schuurman op de dag van de aanslag ‘dat politiek, contraterrorisme-beleidsmakers, media én onderzoekers veel meer en veel serieuzer aandacht moeten besteden aan rechts-extremisme.’ Hij legt uit: ‘We hebben ons te eenzijdig gefocust op jihadistisch terrorisme, maar drie procent van het onderzoek van mijn instituut gaat over extreemrechts terrorisme. Daar moeten we echt meer aandacht aan besteden.’

De laatste jaren is het extreemrechtse terrorisme in opmars. In de Verenigde Staten natuurlijk, denk aan Dylann Roof en de aanslag in Pittsburgh, maar ook in Duitsland. Schuurman vertelt over de NSU-affaire. NSU staat voor Nationalsozialistischer Untergrund, de Nationaalsocialistische Ondergrondse. NSU-terroristen pleegden moorden op Turkse, Koerdische en andere immigranten. Ook waren ze verantwoordelijk voor een bomaanslag in een winkelcentrum in Keulen waar veel Turkse Duitsers kwamen. Schuurman legt uit waarom de veiligheidsdiensten faalden. ‘Ze hadden aanvankelijk niet in de gaten dat het hier om een terroristische cel ging. Men dacht eerst dat het om afrekeningen ging in het criminele circuit.’

‘Als we 9/11 buiten beschouwing laten zijn er in Amerika meer doden gevallen als gevolg van rechtsextremistisch geweld dan als gevolg van jihadistisch geweld’, stelt Schuurman. ‘De Verenigde Staten willen de grenzen sluiten om terrorisme tegen te gaan, maar ze onderschatten daarmee het gevaar van ‘binnenlandse’ terroristen. De aanslag op de synagoge in Pittsburgh werd, waarschijnlijk omdat de dader geen jihadist was, door Amerikaanse media slechts aarzelend als terrorisme omschreven. En dat is best krom. Het moet niet of-of zijn, of we onderzoeken jihadistisch gemotiveerd terrorisme, of we focussen ons op extreemrechts. Ik ben voor een en-en-aanpak.’

‘We zijn voortdurend alert’

Volgens Kees Versteegh heeft de AIVD het gevaar van extreemrechts jarenlang onvoldoende onderkend. Maar onderzoeker Jaap van Beek van Kafka is het daarmee niet eens. ‘We moeten het gevaar van extreemrechts absoluut niet onderschatten, maar de bewering dat AIVD het gevaar onderschat is onjuist. De AIVD zit er nu drie à vier jaar goed bovenop en onderzoekt alles grondig. Vroeger was het inderdaad anders, toen zetten ze iedereen met hersenen op het jihadisme. Maar in het laatste AIVD-rapport over extreemrechts, dat in het najaar van 2018 werd uitgebracht, is alles nauwkeurig uitgeplozen. Organisaties als Pegida, Erkenbrand en Identitair Verzet kiezen zelf niet voor de weg van geweld, maar ze kunnen eenlingen inspireren die wel een daad willen stellen.’

Dat de AIVD zich een tijdlang vooral met jihadistisch geïnspireerd terrorisme bezig heeft gehouden heeft volgens Van Beek alles te maken met politieke keuzes. ‘De politiek vond na 9/11 dat jihadisten alle aandacht moest krijgen, hierdoor was er minder aandacht voor andere extremisten. Utøya was geen wake-up call, want pas drie à vier jaar geleden is de inlichtingendienst extreemrechts weer goed gaan onderzoeken. Ik denk dat dit komt omdat de paniek over islamradicalisme wat geluwd is. Daardoor kreeg de AIVD opnieuw oog voor de rest.’  Van Beek benadrukt overigens dat Kafka nauwelijks zicht heeft op wat de AIVD doet. ‘We hebben dat uitstekende rapport  gelezen, maar we houden ons verder niet bezig met de AIVD. Wij doen ons eigen onderzoek.’

Wat zegt de AIVD zelf? Mijke Bol woordvoerster van de AIVD, vertelt dat extreemrechts terrorisme een belangrijk onderwerp is voor de inlichtingendienst. ‘We zijn voortdurend alert.’ Ze wil niet vertellen hoeveel aandacht de AIVD aan extreemrechts besteedt. ‘Veel dingen die we doen moeten geheim blijven. We kunnen niet vertellen hoeveel onderzoekers jihadisme onderzoeken en hoeveel onderzoekers extreemrechts. Kwaadwillenden kunnen dan een risicoberekening maken, iets wat we absoluut niet willen.’ De bewering van Versteegh dat de AIVD wat betreft het onderzoek naar extreemrechts vooral op Kafka leunt, daarover merkt de woordvoerster op: ‘Dat zijn zijn woorden, daarover kan ik geen inzicht verschaffen.’

Cognitieve dissonantie

Volgens Jaap van Beek zijn de mensen die massamoord op moslims in Christchurch hebben toegejuicht in Nederland op één hand te tellen. ‘Ben van der Kooi, een fan van Anders Breivik, vond de aanslag geweldig, maar hij stond behoorlijk alleen. Voorpost en Identitair Verzet deden er het zwijgen toe. Ze keurden de aanslag niet goed, maar ook niet af. Misschien vinden ze het wel fijn, maar durven ze dit niet hardop te zeggen. Vanuit de hoek van Pegida kwam er wel een reactie. Er werd verteld dat Brenton Tarrant ‘For Rotherham’ had geschreven in witte inkt op zijn munitie. Hiermee doelde Tarrant op de beruchte zedenzaak in de Britse stad Rotherham, waar witte meisjes jarenlang seksueel misbruikt waren door de Brits-Pakistaanse ‘grooming gang’. Ze zeiden het dus niet met zoveel woorden, maar door dit te vertellen werd de massamoord in Christchurch indirect vergoelijkt.’

De opiniewebsite GeenStijl en veel radicaal-rechtse, al dan niet anonieme twitteraars benadrukken dat de aanslagpleger in Christchurch een eenling was. Linkse opiniemakers en politici zouden ten onrechte deze aanslag misbruiken om Geert Wilders, Thierry Baudet en Wierd Duk te demoniseren. Wat vindt Van Beek hier eigenlijk van? ‘Mensen die de ideologische overlap tussen de aanslagpleger en de ideologie van PVV en Forum voor Democratie niet zien zijn stekeblind. Ze leiden, bewust of onbewust, aan cognitieve dissonantie. Ze vinden deze aanslag ongemakkelijk.’

De PVV, het Forum voor Democratie en rechtse opiniemakers beseffen volgens Van Beek onvoldoende dat harde woorden gevolgen kunnen hebben. ‘Als je de hele tijd roept dat moslims minderwaardig zijn, dat het einde der tijden is aangebroken, dat er wat moet gebeuren en wel nu en dat de elite tegen ons samenzweert, dan moet je niet opeens verbaasd zijn als er iemand opstaat die deze woorden omzet in daden.’ Als voorbeeld noemt Van Beek de aanval op een Somalisch gezin in Pannerden in 2015 met twee vuurwerkbommen, die ook in het AIVD-rapport over extreemrechts genoemd wordt. ‘De link met de PVV is hier zonneklaar. Aan de voordeur van het huis was een pamflet opgehangen met een foto van Geert Wilders en de tekst: ‘Blank is beter, eigen volk eerst!!! Allochtonen moeten weg hier!! Dit is pas het begin!’ Wilders inspireert mensen tot het plegen van geweld.’ De PVV-leider ziet dit zelf niet zo. Toen critici hem vroegen afstand te nemen van deze terreuractie twitterde hij: ‘Politiek en pers kunnen de rambam krijgen. Neem zelf lekker afstand van jullie lafheid en verraad van Nederland aan de islam. Sukkels.’ Van Beek zegt hierover: ‘Ik vind trouwens niet dat Wilders of Baudet afstand moet nemen. Ik snap dat geweld niet hun middel is. Maar ze roeren wel in die giftige pot vol moslimhaat. En daar kunnen extreemrechtse terroristen inspiratie uit halen.’

En nu?

Wordt Nederland onveiliger als gevolg van de gebeurtenissen in Christchurch? Schuurman ziet daar wel mogelijkheden toe. ‘Echt nationalistisch zijn Anders Breivik, Brenton Tarrant en die andere extreemrechtse terroristen niet. Ze zijn juist grensoverschrijdend bezig. Het gaat ze niet om de natie, maar om het ‘blanke ras’ dat beschermd moet worden tegen de ‘kolonisering’ door moslims. Extreemrechts is niet zo goed georganiseerd als al-Qaeda en IS, professionele organisaties die beschikken over een wereldwijd netwerk. Extreemrechts is veel losser georganiseerd. Dankzij internet echter is het extreemrechtse terrorisme wel internationaal geworden. Mensen in het ene land inspireren mensen in een ander land. De wereld is onveiliger geworden. Nederland ook. Aanslagen leiden tot nieuwe aanslagen. Niet alleen doordat mensen zich laten inspireren, maar ook aanslagen van de andere ‘partij’ die wraak wil nemen. Christchurch zal vrees ik voor nog veel ellende zorgen. Bovendien blijft het erg moeilijk om terroristen te typeren op een manier die vroegtijdige detectie vergemakkelijkt;  het zijn in psychopathologisch opzicht vaak ook ‘normale’ mensen. Dat is het beangstigende.’

Ook Van Beek is pessimistisch. ‘De aanslag in Christchurch is voor een aantal mensen inspirerend. Vermoedelijk zijn dit er heel weinig, maar er zijn rechtsextremisten die dit ook willen.’ Moeten moskeeën beter worden bewaakt? Van Beek denkt dat dit niet zal helpen. ‘Wat zou helpen is dat Geert Wilders, Thierry Baudet en anderen hun toon matigen. Maar dat doen ze natuurlijk niet, vanwege hun ideologie, vanwege hun electoraat. Thierry Baudet verwoordt het allemaal wat netter, qua toon dan, dan Wilders, maar is radicaler. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in 2017 definieerde de FvD-leider het Nederlanderschap langs etnische, raciale lijnen. Hij werd nauwelijks van repliek gediend, waardoor het extreemrechtse gedachtegoed meer mainstream wordt. En hoe meer mensen met extreemrechtse ideeën in aanraking komen, des te groter de kans dat iemand de daad bij het woord voegt.’

De open samenleving en haar vijanden

0

Als mens was ik getuige van een bloedige week. De beelden van de afschuwelijke aanslagen in Nieuw-Zeeland hebben mij diep geraakt. Ik voelde mij machteloos, maar vooral ook woedend. Woedend op alles en iedereen. Enkele dagen later vond er weer geweld plaats, deze keer in Utrecht, waarbij drie onschuldige mensen van hun leven werden beroofd. Het lijkt erop dat in een wereld waar extremisme en populisme de boventoon voeren, steeds meer mensen het normaal vinden om agressie en geweld tegen anderen te gebruiken.

Een aanslag op een moskee, op tramreizigers of op welke groep of instelling dan ook, is een aanslag op de mensheid. Terrorisme is niet voorbehouden aan links of rechts, aan moslims of christenen. De dodelijke terreur van Anders Breivik, al-Qaeda, IS of de extreemrechtse dader van de aanslag in Nieuw-Zeeland is in alle gevallen weerzinwekkendheid. Het is niets anders dan pure vijandschap, afkeer en de drang tot vernietiging.

De haat van extremisten, die zichzelf moslim noemen, jegens alles wat niet in hun straatje past, is reëel en moet keihard bestreden worden. Dit gezegd hebbende moeten we ons realiseren dat de haat die sommigen voelen jegens moslims en de islam eveneens reëel is. Als minderheid ben je daarnaast, institutioneel gezien, altijd kwetsbaarder. Ook in het Westen. En gezien de tijdsgeest geldt dat zeker ook voor moslims.

Laat ons daarom duidelijke taal spreken en het beestje bij de naam noemen. Haat jegens moslims is geen ‘gevoel van’ maar een keiharde realiteit. Moslims worden werkelijk gediscrimineerd en uitgesloten. Onder invloed van haatpolitiek en populisme neemt moslimhaat toe, met alle gevolgen van dien. Moslimhaat is gebaseerd op verkeerde percepties en onwetendheid. Het is een staat van ongerechtvaardigde angst en leidt tot wat ik ‘selectief racisme’ noem. Selectief racisme is gericht op een bepaalde groep, niet per definitie een etnische groep.

Onder het mom van vrijheid, veiligheid en het beschermen van de eigen ‘natie’ worden moslims door bepaalde groepen gezien als vreemd aan de eigen cultuur. Daarmee worden moslims buitengesloten en in het meest extreme geval, denk aan het drama in Nieuw-Zeeland, ontmenselijkt en vermoord.

Mensenrechtenactivisten, journalisten en onderzoekers, denk hierbij bijvoorbeeld aan Martijn de Koning en Leo Lucassen, trekken nu aan de bel. Het is vijf voor twaalf. Of wellicht zelfs vijf over twaalf.

Trouwens, selectief racisme beperkt zich heus niet tot ‘populistische machten’, die gebruikmaken van angst jegens de islam omwille van politiek gewin. Selectief racisme overstijgt de politiek en nestelt zich in de hedendaagse cultuur, van maatschappelijke instituties tot de media. Het is soms bewust maar vaak ook onbewust aanwezig. Het uit zich in haatdragende boodschappen, in stereotypen en in vooroordelen. Door de onbewuste culturele component (in onder meer de media, die moslims dikwijls op een stereotype manier neerzetten, zie hierover het uitstekende onderzoek Moslims in Nederlandse kranten van historicus Tayfun Balcik) is het waarnemen van selectief racisme soms lastig voor het grote publiek. Maar bepaalde politieke partijen gebruiken het om moslimdiscriminatie te bagatelliseren, te ontkennen en soms zelfs goed te praten.

Het idee dat ons democratische bestel, in de brede zin des woords, een buffer vormt tegen extremisme, populisme en moslimhaat, is helaas niet altijd correct. Juist het feit dat selectief racisme zich ontwikkelt in de schaduw van ons systeem baart zorgen. Het gaat hier niet alleen om moslims, maar in de kern gaat het om vrijheden. Vrijheiden die ons land kenmerken en juist zo mooi maken.

Vrijheid is echter geen vrijbrief voor vrijblijvendheid, maar een oproep tot verantwoordelijkheid. We moeten iets moois van onze samenleving maken. We hebben de verantwoordelijkheid om de mensen bij elkaar te brengen, niet om de samenleving te ontwrichten en mensen tegen elkaar op te zetten.

Daarom roep ik de politici op om te stoppen met het aanmoedigen van haat en intolerantie. De sfeer die ontstaat kan immers leiden tot politieke druk om een selecte groep fundamentele rechten te ontnemen, vaak onder het mom van veiligheid.

Vanuit de moslimgemeenschap is het ook belangrijk om een richting te bepalen. Wat is onze positie in de Nederlandse samenleving en hoe kunnen wij actief bijdragen aan saamhorigheid en burgerschap? De rotte appels in ons midden moeten we weren en onze kinderen moeten we weerbaar maken tegen alle extreme ideeën en opvattingen.

In deze context hebben de moslimextremisten en moslimhaters elkaar ironisch genoeg nodig. Zonder moslimextremisme zou moslimhaat weinig ruimte krijgen en vice versa.

Persoonlijk wil ik niet in de slachtofferrol kruipen, maar ik wil enkel benadrukken dat het tijd wordt dat we massaal elkaar gaan helpen en bijstaan. Vorige week waren we aan het rouwen, vandaag moeten we in actie komen. Alle burgers, dus niet alleen moslims, moeten collectief deze strijd aangaan. Het gaat hier niet om ‘de moslim’, maar om universele principes, om het fundament van een vrije, open en gezonde samenleving.

Met name de christelijke en joodse minderheden moeten met de moslims krachten bundelen en gezamenlijk één vuist maken. Vrijheid van geloof is helaas niet vanzelfsprekend. Het staat onder druk. Het lijkt iets te worden waarvoor wij moeten strijden, in vrede en in woord uiteraard. Maar strijden moet.

Aan de beroemde Brits-Ierse filosoof Edmund Burke werden de volgende woorden toegeschreven: ‘Het enige wat nodig is voor de overwinning van het kwaad, is dat goede mensen niets doen.’ Laat ons bidden voor de kracht om wel iets te doen. Moge Allah ons land beschermen tegen elke vorm van haat, intolerantie en geweld! Amin.

De domste gehaktbal

0

We moeten de overwinning van Forum voor Democratie niet groter maken dan hij is. De tweede partij van Nederland: dat stelt tegenwoordig, bij de totale versplintering van het electoraat, weinig meer voor. Als de eerste ben je met weinig meer dan tien procent van de kiezers. Ooit was dat dertig procent.

Ook heeft het gezamenlijke rechtse blok van VVD, FvD, CDA en PVV tezamen opnieuw ongeveer de helft van de zetels – dat is een omvang die het al decennia heeft. Het is de laatste tijd wat ongebruikelijk geworden om in een links-rechts-tegenstelling te denken, het is nu gangbaar om te spreken van het ‘midden’ versus ‘de extremen’. Toch is het misschien zinniger om de links-rechts-tegenstelling, gezien de grote electorale overlap binnen beide blokken, niet geheel uit het oog te verliezen.

Als de VVD en GroenLinks en alle partijen daartussen als middenpartijen worden gedefinieerd, in plaats van als duidelijk rechtse en duidelijk linkse partijen worden ze één maakt ze tot een pot nat. Dit werkt zo radicalisering in de hand. Het laatste wat dan ook moet gebeuren is dat ze in onmogelijke en ongeloofwaardige coalities inderdaad als bijna één pot nat gaan functioneren. Dan immers wijkt de ontevreden kiezer naar elders uit. Dat was het probleem van Rutte-II, dat vooral voor de PvdA desastreus heeft uitgewerkt: zij werd bij de laatste Kamerverkiezingen gevierendeeld.

VVD, FvD, CDA en PVV bij elkaar optellen is ook om een inhoudelijke reden zinnig, niet alleen omdat een deel van hun electoraat in de loop der jaren van een gematigd-rechtse naar een extreem-rechtse partij uitgeweken is. Om deze uitstroom te keren hebben VVD en CDA deels dezelfde sentimenten bespeeld als Geert Wilders en Thierry Baudet. Vervolgens kiezen dan velen voor het origineel, en niet voor de kopie. Helemaal als de kopie haar grote woorden vervolgens – als gevolg van de noodzaak om een coalitie met de twee enige echte middenpartijen, D66 en CU, in stand te houden – niet waarmaakt. In dat opzicht zijn Wilders en Baudet de tovenaarsleerlingen die aan de tovenaar zijn ontsnapt.

Op vijf terreinen heeft vooral de VVD – maar soms ook het CDA – de afgelopen jaren duidelijk populistische snaren trachten te beroeren. De VVD deed dit zonder dat dit geweldig veel weerstand in de eigen gelederen opriep. Dit lag anders dan bij het CDA, dat in 2010 bijna in tweeën brak over de vraag of er wel met Wilders geregeerd moest worden. Bij de VVD vonden maar drie toonaangevende politici de coalitie met de PVV fundamenteel verkeerd: oud-partijleider Joris Voorhoeve, oud-Europarlementariër Gijs de Vries en oud-Kamervoorzitter Frans Weisglas. De eerste twee zeiden prompt hun lidmaatschap op. Alle andere VVD-prominenten vonden het wel best: de hypotheekrenteaftrek en 130km rijden waren voor de vroem-vroem-partij belangrijker dan de rechtsstaat.

Die vijf terreinen waarop ik doel en die ook Baudet en Wilders hoog op hun demagogenlijstje hadden staan, zijn de volgende: immigratie & integratie, Europa, klimaat, nationale identiteit en de culturele elite. Inzake immigratie en integratie heeft ook de VVD, door voortdurend harde standpunten in te nemen om maar niet voor soft versleten te worden, zich in de richting van de PVV begeven. Het probleem van discriminatie op de arbeidsmarkt werd door Rutte de facto weggewoven: je moet je gewoon wat harder invechten, zo was zijn devies. Denk ook aan het kinderpardon, waar het de achterban van het CDA was die uiteindelijk Sybrand Buma tot een tournure dwong.

Dan Europa: evenzo een thema waarop Baudet herhaaldelijk tamboereert, ook al laat hij de laatste weken indachtig de Britse chaos het woord Nexit misschien even wat minder nadrukkelijk vallen. De VVD heeft jarenlang een sterk eurosceptische houding aangenomen. Zoals Ruttes politieke peetvader en eerste minister voor Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal, het ooit zei: ‘We zijn slechts lid van de EU omdat dat goed voor onze afzetmarkt was.’ Zo plat en dom heeft ook binnen de VVD iemand het zelden geformuleerd, maar het was wel de algemene insteek, eveneens die van Rutte zelf. Pas recent sloeg de premier een heel andere toon over Europa aan.

Ten derde: het klimaat. Ook de klimaatscepsis droop jarenlang van de VVD af. Onder haar Kamerleden telde het ooit René Leegte, die vond dat het KNMI moest worden opgedoekt, omdat de bevindingen van dit wetenschappelijk instituut niet met de onderbuikgevoelens van de vroem-vroem-kiezer strookten. Baudets latere ontslagaanvraag voor weerman Gerrit Hiemstra ligt in die lijn.

Ik herinner mij verder de in VVD-kring gevierde politicoloog Alfred Pijpers, die jarenlang in de Volkskrant vraagtekens bij de opwarming van de Aarde en de rol van de mens daarbij zette. Frits Bolkestein deed dat recent in een interview overigens nog steeds. Toen het klimaatakkoord eraan kwam lag de VVD bij monde van Klaas Dijkhoff voortdurend dwars. Vanwege de slechte rapportcijfers van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal planbureau (CPB) moesten VVD en CDA plots om. Geen wonder dat veel rechtse kiezers, jarenlang door de VVD gevoed met weerzin tegen de ‘klimaatdrammers’, dan overstappen naar de klimaatontkenners, die de domste gehaktbal het behoud van zijn gehaktbal garanderen.

Ten vierde: de nationale identiteit. Bij alle morele hangijzers – Zwarte Piet, slavernij, VOC, dekolonisatie – dook Rutte steeds weer voor elke leidende rol weg, of voedde hij – ‘Zwarte Piet is nu eenmaal zwart’- het behoudzuchtige sentiment. Bedenkelijk was ook, waar het de demonstratievrijheid versus de blokkeerfriezen ging, de stellingname van zijn secondant Dijkhoff. Het vermeende verlies aan nationale identiteit en veiligheid vormde een belangrijk thema van Baudet, en ook de VVD schoof daarbij aan. Dat een van de belangrijkste oorzaken van dat gevoelde verlies het vanwege de belangen van het bedrijfsleven door de VVD gepropageerde neoliberalisme vormt, dat alles ondergeschikt maakt aan geldelijk gewin: daarover geen woord.

En dan tenslotte het volkse afzetten tegen de ‘linkse culturele elite’. Het kersverse VVD-Kamerlid Thierry Aartsen maakte er meteen een nummer van: weg met het concertgebouw. Al eerder klonk vanuit zijn fractie de roep naar een onderzoek naar de ‘eenzijdige’ politieke kleur van universiteiten. Zo’n onderzoek wordt nooit gevraagd voor de boardrooms van multinationals. En dan was er nog Rutte zelf, met zijn opmerking over witte wijn sippende Grachtengordeldieren. Persoonlijk denk ik dan overigens niet aan de Brabander Jesse Klaver, maar eerder aan Frits Bolkestein.

‘Een kind is gewoon een kind’

0
‘Mertens viel op bij de jury omdat ze zich inzet om kinderen een stem te geven en ze actief te laten meedenken over hun school en over hun onderwijs.’

Basisschooljuf Daisy Mertens (31) werd in Nederland al uitgeroepen tot Leraar van het Jaar 2016 en is nu in de race voor de internationale variant. Op zondag 24 maart hoort Mertens in Dubai of ze de Global Teacher Prize (ter waarde van één miljoen dollar) wint. De bevlogen leerkracht werkt al jaren op een multiculturele school in een multiculturele wijk in Helmond, een heel bewuste keuze. Sterker nog: ze zou niets liever willen.

‘Ik vind het heel interessant om mensen van verschillende culturen en met verschillende beweegredenen met elkaar te verbinden’, aldus Mertens. ‘Zo is onze hele maatschappij ook ingericht: het is niet zo dat er slechts één nationaliteit en één cultuur bestaat.’ Als je haar vraagt of ze niet ook eens op een witte school aan de slag zou willen, schudt ze resoluut haar hoofd: nee. Daarvoor koestert ze de diversiteit van haar huidige basisschool De Vuurvogel in Helmond (vierhonderdveertig leerlingen, dertig nationaliteiten) veel te veel.
‘Ik heb weleens stage gelopen op zo’n heel witte school hoor, in een klas met dertig kinderen. Maar dat was zo saai: je floot tijdens de gym één keer en ze gingen direct keurig allemaal op de lijn staan, alle dertig. Ik wil mensen juist verbinden door hun overeenkomsten en verschillen op te merken, en zo laten zien dat een onderscheid in huidskleur of geloof helemaal niet van belang is. Als je alleen maar mensen kent die net als jij naar de kerk – of net als jij naar de moskee – gaan, dan denk je nooit na over de alternatieven. Maar het is zo leerzaam om te weten dat er ook mensen zijn die naar een tempel gaan, of thuis een altaar hebben. Kinderen vinden speciale klederdrachten ook altijd ontzettend interessant en vragen dan: ‘Waarom heb jij dit vandaag aan? Waarom draag jij een hoofddoek? Waarom doet hij of zij communie en waarom mag je dan zo’n mooi setje kleren aan?’ Maar ja, al die verschillen kun je niet laten zien op een witte school.’

Bekrompen dorp

Zo’n dertien jaar geleden zat er een heel andere aspirant-juf Daisy in de schoolbanken van de pabo. Eentje die er niet aan moest dénken om voor een klas met bi-culturele kinderen te staan. Sterker nog: toen ze eenmaal een stage toegewezen kreeg, moest Mertens heel hard huilen. ‘Het was basisschool De Flierefluit in Venray, een school met heel veel Turkse en Marokkaanse kinderen.’ Maar onbekend maakt onterecht onbemind, weet ze inmiddels. ‘Ik zat vroeger zelf op een basisschool tussen de witte ‘rich kids’ en woonde in een dorp in een nieuwbouwwijk waar mensen bij wijze van spreken meteen wegliepen als ze een Marokkaan tegenkwamen. Maar mijn moeder zei over die stage: ‘Schat, geef het gewoon een kans, misschien vind je het heel leuk.’ Nou, ik was er pas drie uur toen ik het al fantastisch vond en nooit meer weg wilde uit zo’n multiculturele omgeving.’

Mertens geeft dit jaar les aan groep zeven. Een klas van vijfentwintig kinderen met in totaal negen verschillende nationaliteiten: ze komen onder andere uit Polen, Turkije, Syrië, Iran, Marokko en Portugal. Al merkt de juf in de dagelijkse schoolpraktijk daar eigenlijk weinig van. ‘Kinderen worden allemaal hetzelfde geboren. Ze hebben natuurlijk allemaal een ander karakter, maar ik weet niet in hoeverre dat te maken heeft met afkomst. Er zitten in mijn klas bijvoorbeeld een paar jongens die wat feller zijn, maar als je een felle Nederlandse vader hebt, kun je die eigenschap natuurlijk evengoed hebben.’ Al wil ze de factoren cultuur, religie en afkomst niet helemaal negeren, benadrukt ze. ‘Ik weet wel dat bijvoorbeeld Turkse ouders vaak minder Nederlands tegen hun baby en peuter praten dan Nederlandse ouders. Daardoor begrijp ik beter waarom ze met een taalachterstand naar de basisschool gaan.’

Hele dag taal

En juist die taalachterstand, waarvan sprake is bij zestig tot zeventig procent van haar leerlingen, daar is Daisy de hele dag mee bezig. Ongeacht het vak dat ze op dat moment geeft: bij rekenen en geschiedenis komen net zo goed nieuwe woorden aan bod. Mertens: ‘Ons lokaal is één en al taal, overal hangt wel íets wat taalondersteunend is. Dat kan ook een poster zijn met woorden die te maken hebben met bijvoorbeeld Karel de Grote. Met alle woorden die aan de muur hangen doen we regelmatig spelletjes, met een bal bijvoorbeeld.’ De kinderen mogen dan overgooien en wie aan de bal is moet één van de woorden uitleggen in de juiste voorbeeldcontext. Ook stimuleert Mertens haar leerlingen om bij elk onbekend woord dat ze tegenkomen naar de betekenis te vragen of een woordenboek te pakken. ‘Kinderen denken al gauw: laat maar. Maar stel: je bent in China en je kent maar zeventig procent van de taal. Zie maar iets te begrijpen als je niks weet te brouwen van die overige dertig procent.’ Mertens ziet de woordenschat van haar leerlingen groeien: ‘Dan hoor je ze later ineens het woord ‘enigszins’ gebruiken.’

Over taal gesproken: de juf voert regelmatig oudergesprekken met ouders die de Nederlandse taal nog niet volledig machtig zijn. ‘Ik voer ze sowieso altijd met de leerling erbij, maar soms moet het kind dan ook tolken. Hoe ik het gesprek zal voeren, stem ik vooraf altijd af op wat voor een ouder ik tegenover me krijg. Hoe moet ik communiceren? Is het handig als ik bijvoorbeeld wat grafiekjes laat zien ter ondersteuning? Maar ja, je oudergesprek aanpassen op de ouder, dat zou ik op een witte school natuurlijk ook doen. En als een kind tolkt, dan vraag ik na het gesprek soms wel of de ouder kort kan herhalen wat ik heb gezegd. Dan weet ik zeker dat de boodschap is overgekomen.’ Maar één ding is voor Mertens wel duidelijk: bij moeilijke gesprekken mag het kind niet tolken. ‘Dan heb ik liever een tante ofzo als tolk.’

Foto: Boyd Smith

Arabische woorden

In haar klas praten de kinderen áltijd Nederlands met elkaar, zo luidt de regel. Zo niet, dan kijkt Mertens even met haar juffenblik de kant van de leerlingen op en springen de meesten direct weer in het gareel. Alhoewel: ‘Ik word echt niet boos als ze bijvoorbeeld tijdens een project ineens dingen in hun moedertaal gaan benoemen. Soms vinden ze het gewoon leuk om te vertellen dat, ik noem maar wat, het woord ‘tapijt’ in hun taal heel iets anders blijkt te zijn. Dat is dan niet erg. Je moet elkaar blijven begrijpen.’

Terug naar de Global Teacher Prize, de jaarlijkse wedstrijd met ruim tienduizend inzendingen wereldwijd. Mertens viel op bij de jury omdat ze zich inzet om kinderen een stem te geven en ze actief te laten meedenken over hun school en over hun onderwijs. Ze geeft een voorbeeld: ‘Laatst wilde ik een klein project met de kinderen doen over de feestdagen. Het zou vooral gaan over kerst en nieuwjaar, dacht ik. Maar mijn leerlingen vonden het veel te klein. De één zei: ‘Wij vieren thuis geen kerst, wij vieren Offer- en Suikerfeest.’ Een ander zei: ‘Nee, ik vier dat wel.’ Een derde vroeg zich af: ‘Maar wat vieren Joden dan eigenlijk?’ Uiteindelijk zijn de kinderen op eigen initiatief een project over alle wereldgodsdiensten gestart, waarin we ook alle gebedshuizen bespraken. Een paar moslimkinderen zijn toen op bezoek gegaan bij de pastoor van de kerk in de buurt. Dat wilden ze zelf graag, omdat ze daar benieuwd naar waren.’

Meer zelfvertrouwen

Juist dát siert Mertens, aldus de Global Teacher Prize-jury: door leerlingen mee te laten bepalen hoe hun onderwijs eruit ziet, zonder het curriculum en de leerdoelen uit het oog te verliezen, haalt ze het beste uit de kinderen naar boven. Mertens somt de voordelen op: ‘Het maakt ze creatiever, geeft ze zelfvertrouwen en ze leren er oplossingsgericht denken. Bovendien zijn leerlingen niet bang om zomaar te zeggen wat ze vinden. Omdat ze zonder gêne met een andere blik naar de wereld kijken, heeft de leerkracht daar ook wat aan.’

Iets wat Mertens ook belangrijk vindt, is echt luisteren naar een kind. Niet ondertussen met twintig andere dingen bezig zijn, of ja en amen knikken terwijl je gedachten ergens anders zijn. En ook luisteren naar de praatjes die op het eerste gezicht niets met school te maken hebben. ‘Als leerkracht moet je goed op de hoogte zijn van een kind. Wees daarom nieuwsgierig: een kind komt de school met een bepaalde achtergrond, vráág daarnaar. Of het nou paardrijdt of naar de moskee gaat, dat zégt iets over een kind. Een meisje in mijn klas geeft bijvoorbeeld les in de moskee, dus de manier waarop zij haar geloof uitoefent is wat intenser dan kinderen die alleen het Offerfeest en het Suikerfeest vieren. Als je dat weet door met haar over haar leven buiten school te praten, leer je: hier komt bepaald gedrag van een kind vandaan.’

Gewoon een kind

Maar of een kind nou uit Polen of uit Nederland komt, op paardrijles of op koranles zit, een hanenkam heeft of een hoofddoek: als het puntje bij paaltje komt is een kind gewoon een kind, benadrukt Mertens nogmaals. En zo bijzonder of ‘anders’ is een multiculturele school dus ook weer niet. ‘Uiteindelijk maakt het niet uit hoe je er uitziet, wat je achtergrond is of wat je geloof is. Het gaat per slot van rekening maar om één ding: liefde tussen mensen is universeel. En laat die liefde dan de verbindende factor zijn tussen mensen.’

Na honderd jaar nog steeds actueel

0
Het is dit jaar honderd jaar geleden dat Rosa Luxemburg in Berlijn om het leven kwam. Wie was deze denker en wat heeft zij ons nu nog te vertellen? ‘Luxemburg vond dat burgers te weinig zeggenschap hadden in de parlementaire democratie.’

Ze leek vrijwel vergeten, de Duits-Poolse marxiste Rosa Luxemburg (1871-1919). Maar nu, honderd jaar na haar dood, neemt de belangstelling voor haar denken en leven weer toe. Bij de herdenkingsplechtigheid begin dit jaar in Berlijn waren duizenden mensen aanwezigen. Op donderdag 21 maart organiseert de Balie in Amsterdam een avond over de Duitse politieke denker. Centraal staat het pas verschenen pamflet Het tij keren. Met Rosa Luxemburg en Hannah Arendt van schrijfster en filosofe Joke Hermsen. Ze beschrijft hierin de politiek-filosofische ideeën van Luxemburg en in mindere mate die van Hannah Arendt. En ze gaat in op het belang ervan voor onze tijd, waarin, net als een eeuw geleden, sociale rechten en arbeidsrechten onder druk staan.

‘Luxemburg was een scherpe denker van joods-Poolse afkomst, met een groot gevoel voor rechtvaardigheid’, zegt Hermsen. ‘Al op jonge leeftijd sluit ze zich aan bij de Poolse Revolutionaire Partij. Vanwege haar kritiek op de regering, die weinig doet aan de armoede van de arbeidersklasse, vlucht ze naar Zwitserland. In 1898 – na de afronding van haar proefschrift De industriële ontwikkeling van Polen – vestigt ze zich in Berlijn en wordt ze een prominent lid van de linkervleugel van de SDP (Sociaaldemocratische Partij van Duitsland).’

Luxemburg schreef verscheidene politieke werken. Haar economische hoofdwerk De accumulatie van het kapitaal is nog steeds verbazingwekkend actueel, vertelt Pepijn Brandon, historicus aan de Vrije Universiteit en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. ‘Volgens Luxemburg is er een nauw verband tussen kapitalisme en kolonialisme. Het kapitalistische systeem gedijt vooral bij voortdurende economische groei en daar is een steeds grotere productie voor nodig. Deze overproductie zorgt ervoor dat kapitalistische landen hun producten niet kwijt kunnen. Ze gaan daarom op zoek naar gebieden elders in de wereld, naar nieuwe afzetmarkten en goedkope arbeidskrachten. Luxemburg schreef dit werk in 1913, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. De westerse landen waren in een kolonisatiewedloop verwikkeld. Het was de tijd van de scramble for Africa, het Afrikaanse continent werd door Europese landen in hoog tempo gekoloniseerd. Nederland was bezig de laatste autonome delen van Indonesië te onderwerpen.’

Deze koloniseringsdrang, voortkomend uit het kapitalisme, zag Luxemburg als een van de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog. ‘Luxemburg behoorde tot de kleine minderheid van socialisten die fel tegen de Duitse deelname aan die oorlog was’, zegt Brandon. ‘Ze werd daar vrijwel onmiddellijk voor gearresteerd en zat langer dan drie jaar vast. Vanuit de gevangenis schreef ze een illegaal en zeer populair pamflet, de Juniusbrochure. Dit zorgde ervoor dat ze samen met collega-socialist Karl Liebknecht in Duitsland het symbool werd van het verzet tegen de oorlog.’

‘In de tijd van Luxemburg was er een grote arbeidersklasse die eentonig en zwaar werk verrichtte in fabrieken’, zegt Hermsen. ‘Luxemburg pleitte voor kortere werkdagen, meer variatie in werkzaamheden en meer vrije tijd. Ze wilde dat mensen zich positief ontwikkelden in plaats van zich steeds meer van zichzelf te vervreemden, een begrip dat ze overnam van Karl Marx. Ze vond dat een verandering van het systeem nodig was. De arbeiders moesten in opstand komen.’

‘Luxemburg vond dat burgers te weinig zeggenschap hadden in de parlementaire democratie. Een systeem van volksvertegenwoordigers die de politieke beslissingen nemen en een volk dat eens in de zoveel tijd een kruisje op een stembiljet zet, was onvoldoende democratisch. Burgers moesten meer bij de politiek worden betrokken en mede het beleid kunnen uitstippelen. Ze wilde daarom het politieke systeem aanvullen met ‘volksraden’ of ‘burgerraden’’, zegt Hermsen.

Hannah Arendt (1906-1975), de andere vrouwelijke Duitse denker die Hermsen bespreekt in haar essay, nam dit idee van volksraden over. ‘Zowel Arendt als Luxemburg vond dat een volksopstand alleen kans van slagen heeft als er niet alleen maar om meer brood of geld gevraagd wordt, maar ook om politieke vernieuwing. Ze dachten dat burgerraden konden leiden tot meer gemeenschapszin. Dat mensen zo het gevoel krijgen eindelijk gehoord te worden.’

Precies die klacht – ‘we worden niet gehoord’ – hoor je ook bij de gele hesjes in Frankrijk. Volgens Hermsen ‘een bonte mengeling van mensen die zich zorgen maken om klimaatverandering en economische ongelijkheid, personeel uit het onderwijs en de zorg en oproerkraaiers’. ‘Ze voelen zich niet vertegenwoordigd in de Assemblée Nationale (de Franse Tweede Kamer). En dat klopt ook. Van de leden van de Assemblée is maar tien tot vijftien procent het met ze eens, terwijl de meerderheid van de Franse bevolking nog steeds de gele hesjes steunt. Dat is een enorm verschil. Er is een probleem met de politieke vertegenwoordiging. Hun belangrijkste eis is het referendum, waarmee ze op eigen initiatief politieke kwesties kunnen agenderen.´

Luxemburg had ook een zachtmoedige kant. ‘Ze schreef vanuit de gevangenis prachtige brieven. Haar Nederlandse vriendin en socialiste Henriette Roland Holst noemde ze zelfs de mooiste van de wereldliteratuur. In die brieven spoort ze haar mede-activisten aan hoop te houden. Ze moeten de moed niet verliezen. Ze schrijft dat maar één ding belangrijk is: een guter Mensch zijn – een levenshouding die Hannah Arendt overneemt. Beiden zagen het als hun levenstaak om een goed en waardig mens te zijn. Dat vonden zij het hoogste en meest nobele streven van de mens. Het Griekse woord hiervoor is eudaimonia, eu betekent goed en daimon betekent ziel. Een goede ziel krijg je door je talenten te ontwikkelen en je tegelijkertijd om het lot van anderen te bekommeren’, aldus Hermsen.

De Eerste Wereldoorlog eindigde in november 1918. Brandon: ‘Duitse matrozen werden door de keizer op kamikazemissie gestuurd. Het was duidelijk dat Duitsland de oorlog aan het verliezen was en de matrozen weigerden dienst. Een paar dagen later vluchtte de keizer naar Nederland.’ De gematigd socialistische regering nam de macht over en wilde een heel geleidelijke overgang naar een parlementaire democratie. Luxemburg en Liebknecht waren juist voor een vergaande revolutie. Op straat kwam het tot gewelddadige confrontaties en waren er protesten tegen de voorlopige socialistische regering.

Brandon: ‘In januari 1919 brak er een opstand uit in Berlijn. Luxemburg vond het te vroeg voor de revolutie en dacht dat er onvoldoende steun voor was. Maar als bekende leider werd ze toch een van de gezichten van de opstand. De revolutie werd grof onderdrukt door de gematigd socialistische regering die gebruikmaakte van Freikorpsen – groepen vrijwilligers, soldaten en afgedankte officieren die zwaar bewapend de straten van Berlijn schoonveegden. Uiteindelijk werd ook Luxemburg vermoord door zo’n Freikorps. Ze werd doodgeslagen en in een kanaal in Berlijn gegooid.’

In een eerder artikel in deze krant scheef Ewout Klei over de kritiek van de Duitse historica Christina Morina op Rosa Luxemburg. Ze zou ervan zijn uitgegaan dat geweld noodzakelijk was voor een revolutie en bloedvergieten accepteren. ‘Er is heel weinig wat daarop wijst’, zegt Hermsen. ‘Als je de teksten van Luxemburg leest, zie je dat ze tot haar laatste artikelen in Die Rote Fahne (de krant van de Spartakusbond, de voorloper van de communistische partij in Duitsland, red.) oproept om geen geweld te gebruiken. Volgens de echtgenoot van Hannah Arendt, Heinrich Blucher, die aan de zijde van de Spartakusbond vocht – een ooggetuige dus – was zij zelfs de meest anti-militaristische van alle marxisten uit die tijd, en de meest vredelievende.’

´Ze was voor een revolutie, dat is iets anders dan geweld’, zegt Brandon. ´Haar hele houding ten opzichte van de Eerste Wereldoorlog laat zien dat ze een diepe afkeer had van geweld. Wat mee kan spelen in de negatieve beoordeling is dat Luxemburg voor de officiële communistische beweging een lastig figuur was. Aan de ene kant wilden ze haar graag omarmen als martelaar – ze was een van de oprichters van de communistische partij in Duitsland. Aan de andere kant was ze compleet ondogmatisch en plaatste ze kanttekeningen bij de Russische revolutie, die ze overigens wel bleef steunen. Haar denken paste niet binnen de officiële interpretaties van het marxisme. Er was altijd een soort ongemak binnen de partij rondom haar persoon. Ze had een iconische status, maar werd liever niet gelezen. Dat is een vorm van onrecht, want ze was een heel grote denker.’

Gunnen we Yago R. straks een ‘rustig leventje’?

0

De vraag dringt zich inmiddels, nu IS militair verslagen is en het ‘kalifaat’ van de landkaart is geveegd, steeds agressiever op: wat te doen met de uit Europa afkomstige jihadisten die nu in Koerdische gevangenkampen zijn beland? Donald Trump heeft er recent geen twijfel over laten bestaan: terugnemen die hap, anders dreigt er wat. Les extrêmes se touchent, want veel van die gewezen strijders voor het shariaparadijs schijnen dezelfde mening toegedaan en inmiddels hartstochtelijk te verlangen naar een veilige cel in een goddeloos Europees land.

Over hun toekomst denken ze even luchtig als over het verleden: een paar jaartjes brommen en dan pakken we het pre-jihadistische bestaan gewoon weer op. In Zweden is al een handvol gevangen oud-strijders op de tv geweest, met een verzoek aan Stockholm om terug te mogen keren. Ze willen weer een ‘normaal’ leven met kinderen op de kinderopvang, zo vertelde een van hen. ‘Daar lijkt in Zweden weinig draagvlak voor’, zo merkte Volkskrant-correspondent Eric van den Outenaar in het desbetreffende berichtje van 8 maart aansluitend droogjes op.

Vier dagen eerder gaf ook de uit Arnhem afkomstige veteraan Yago R. in die geest een exclusief interview, aan diezelfde krant. Hij had een vervelende tijd achter de rug, maar hoopte straks in Nederland gewoon weer een nieuwe start te kunnen maken. Tegenover Ana van Es verklaarde ook hij nu terug te willen voor ‘een rustig leventje’, om ‘op te laden’, zijn kind ‘een gelukkig leven te geven’ en voor het overige zichzelf ‘gedeisd te houden’.

Vroeger verdwenen in christelijke kring zulke lui in het klooster – en voor het Vaticaan was dit tot voor kort voor betrapte seksuele zondaren nog steeds een gangbare weg – maar dat lijkt mij nu niet in de rede te liggen. Tenzij er plots weer een bekering volgt, het zou voor Yago immers niet de eerste zijn.

Hoe dan ook: van enige spijt over de gruwelijkheden bleek niets. Slechts van spijt over het feit dat hij een paar jaar van zijn leven had vergooid. Zeker, hij had fouten gemaakt – ‘ze boden het hele pakketje’ – en zodoende dus een vervelende tijd achter de rug, maar hij rekende erop dat men hem zijn misstapje vergaf – alsof het ging om een uit de hand gelopen dronkenmansruzie tijdens een avondje stappen in Gorinchem, waarbij hij in kennelijke staat een net iets te harde klap had verkocht. En o ja, of Den Haag zijn uit Groot-Brittannië afkomstige vrouw, plus zijn kindje, eveneens maar meteen liefdevol in de armen wilde sluiten.

Ook in zijn geval lijkt het draagvlak daarvoor gering. En opvallend, maar tegelijk ook best verklaarbaar, is juist dat in Nederlandse moslimkring niet iedereen even happig is op zijn terugkeer. Zoals een hunner dat, opnieuw in de Volkskrant, formuleerde: dankzij dit soort lui hebben ik en mijn kinderen ons twintig jaar voortdurend voor onze religieuze overtuigingen moeten verantwoorden. ‘Deze jongens hebben zoveel kapotgemaakt in de samenleving.’

Lang hebben de meeste Europese landen de boot afgehouden, maar nu zij door de Koerden voor het blok en door Trump onder druk worden gezet, begint het wel wat te schuiven. En dat de Europese landen waar het de wandaden van hun staatsburgers betreft – ook al hadden die met hun de rechtsstaat verachtende keuze voor IS moreel zelf een streep onder dat staatsburgerschap gezet – niet helemaal kunnen wegkijken is evident. In elk geval kan men niet de Koerden met dat probleem opzadelen, nu niet elke Nederlandse jihadist zo behulpzaam was om conform Rutte zijn dringende verzoek bijtijds te sneuvelen.

Maar een antwoord op de vraag ‘wat nu’ is nog niet zo makkelijk. Kan men al, om te beginnen, in praktisch opzicht bij de verdere afhandeling wel exact scheiden tussen de bruten, de bruiden en de baby’s? De kinderen van de jihadi’s kan men de wandaden van hun ouders niet aanrekenen, maar betekent dat dat men ze nu bij nieuwe gezinnen moet onderbrengen? En moet men ze actief gaan ophalen, zoals sommigen bepleiten? Den Haag neemt in elk geval, met een beroep op allerlei concrete complicaties voor een delegatie naar het oord des onheils, bewust een afwachtende houding aan.

En dan de bestraffing van de uitgereisde jihadisten. Yago R. was bij verstek tot zes jaar cel veroordeeld. Als hij niemand zelf persoonlijk een haar heeft gekrenkt, is dat voor ‘in vreemde krijgsdienst gaan’ vrij veel. Ik vergelijk het maar even met de vele niet-levenslange gevangenisstraffen die aan verschillende toch vrij grote Joegoslavische oorlogsmisdadigers zijn uitgedeeld. Maar als hij in de voorste beulslinies heeft gestaan, dan is dat juist tamelijk weinig. Een enkelvoudige moordenaar krijgt in Nederland al veel meer. Alleen, hoe dat te bewijzen? Dat het bestaande oorlogsrecht voor dit soort situaties eigenlijk ontoereikend is, is recent al door enkele strafrechtgeleerden opgemerkt. Dat zou terughalen naar Nederland – een paar jaartjes cel en dan dus een rustig leventje om weer op te laden met de kinderen in de kinderopvang – moreel toch tamelijk onbevredigend maken.

Op zich is het gebruikelijke uitgangspunt dat mensen worden berecht in het land waar zij hun misdaden hebben begaan. Voor een internationale opzet wordt meestal slechts gekozen als het om grensoverschrijdende misdaden tegen de menselijkheid gaat, of als onpartijdige rechtspraak ter plekke twijfelachtig is. In Neurenberg stonden de grote nazileiders terecht; de vele kleinere belandden meestal voor een nationaal tribunaal. Berechting in het land van herkomst is ongebruikelijk, dus het zou voor de hand liggen dat berechting van de jihadisten ginds geschiedt.

Alleen staat het Nederlandse verbod op de doodstraf uitlevering door ons aan een Syrische of Iraakse rechtbank in de weg, ook al is er momenteel niet echt sprake van uitlevering door ons, maar meer van een mogelijke uitlevering door de Koerden. Misschien daarom toch maar werken aan dat internationale tribunaal.

‘De wereld kan nu niet meer wegkijken’

0
De oorlog in Joegoslavië en de kanker die ze daaraan overhield, hebben Leila gevormd tot de maatschappelijk betrokken verhalenverteller die ze nu is. ‘Met geweld en haast is nog nooit een blijvend resultaat geboekt.’

Leila vluchtte met haar ouders en broertje uit Joegoslavië tijdens de oorlog daar. Ze was toen elf jaar. Doordat ze speelde tussen de tanks, kwam ze bloot te staan aan straling die later kanker veroorzaakte. De kanker, die inmiddels in remissie is, heeft haar alleen maar wijzer en strijdlustiger gemaakt: ‘We moeten de verhalen blijven vertellen voor de mensen die dat niet meer kunnen’.

Leila: ‘Van de ene op de andere dag was het oorlog. Ik was met een vriendinnetje in de bergen, toen er allemaal mannen langs kwamen rennen dat de oorlog was begonnen en dat iedereen weg moest gaan. Voor alle zekerheid gingen we toch in de auto naar huis, waar mijn ouders dachten dat het allemaal wel meeviel. Maar een hoop van onze buren en mensen uit Doboj (tegenwoordig in de Servische Republiek in Bosnië en Herzegovina, red.), de stad waar wij woonden, vertrokken halsoverkop. Ze pakten snel wat spullen in en waren weg. Er was zelfs een jongetje vergeten; hij bleef alleen achter, werd opgevangen en later herenigd met zijn ouders. Mijn ouders bleven volhouden dat het wel meeviel, we gingen niet weg, want dit zou wel overwaaien. Het zouden alleen wat opstootjes zijn, hoe erg kon het worden? De mensen waar je naast woont, worden niet van de ene op de andere dag je vijanden, alleen maar omdat ze een andere etnische achtergrond hebben. Wij woonden vlak achter de moskee, mijn ouders wisten wel dat we daar beter niet konden blijven, omdat de moskee al snel een doelwit zou worden om op te blazen. Het duurde twee weken voordat onze stad was gevallen, in die tijd zaten we in een flat ondergedoken met een tante bij haar familie. Maar toen Doboj gevallen was, ging het gewone leven weer door. Wij gingen weer naar huis, ondanks dat er een bijl in de voordeur zat en de muren waren ingesmeerd met eigeel. We gingen ook weer naar school, ondanks dat we in een oorlogsgebied woonden. Niemand wilde die oorlog, iedereen wilde dat het leven gewoon doorging. Dat duurde helaas maar drie maanden. Mijn vader werkte bij de douane, maar hij moest onderduiken, want hij was zijn leven niet zeker. Ik heb hem een jaar niet gezien.’

Oorlog

‘Door de oorlog leefde iedereen erg met elkaar mee. Er ontstond een ruilhandel in spullen, zodat iedereen voldoende had. De situatie werd er niet beter op. Er waren steeds vaker razzia’s als Serviërs een slag verloren hadden, dat werd op het Bosnische deel van de bevolking afgereageerd. Vrouwen werden verkracht, mijn buurman werd uit het raam gegooid en andere verschrikkelijke dingen gebeurden. Mijn moeder was kapster en zij werd regelmatig gevraagd om ergens te gaan knippen om de hygiëne te bewaren. Wij gingen de bergen in en kwamen aan bij een ouder echtpaar. Ik mocht aardbeien gaan plukken, terwijl mijn moeder hun haar deed. Ze nodigden ons uit om te blijven slapen, maar mijn moeder wilde naar huis vanwege mijn broertje. Later hoorden we dat dat echtpaar die nacht was vermoord. Hun lichamen waren gekruisigd als voorbeeld voor anderen. Er gebeurden steeds meer bizarre en beestachtige dingen; onze benedenverdieping was opgeblazen en dat was het sein voor ons om te vertrekken. Mijn vader was inmiddels weer thuisgekomen en we gingen mee met het laatste konvooi. We mochten helemaal niets meenemen. Ik heb daarom geen babyfoto’s meer, maar ik had in mijn rugzakje wat foto’s gedaan en dat is het enige wat meegegaan is. Iedereen werd gefouilleerd, maar de kinderen niet, daardoor konden mijn foto’s dus mee. We kwamen aan in Belgrado. Dat was eigenlijk het hol van de leeuw, maar er was niets te merken van de oorlog, alle winkels en restaurants waren gewoon open. Een vrouw hielp ons om visums aan te vragen voor Nederland. Zij kwam regelmatig bij de douane en had met mijn vader te maken. Zij herkende hem bij ons schuiladres net voor Belgrado. Ze vroeg ‘Wat doe jij hier?’ en mijn vader zei huilend ‘Ik ben op de vlucht met mijn gezin en we gaan naar Zweden, want daar is het veilig’. Zij woonde en werkte in Nederland en vertelde dat Nederland ook een optie was – en dichterbij was dan Zweden. Met de papieren die ze stuurde, konden we een visum krijgen. Twintig jaar later kregen we pas de kans om haar te bedanken, toen haar zus de juf was op de Bosnische school van mijn dochter. We huilden toen we elkaar weer ontmoetten, het was alsof we familie hadden teruggevonden.’

Leila: ‘In Belgrado stonden we vier maanden in de rij voor de Nederlandse ambassade. Iedereen wist welke plek hij had, iedere dag stonden we daar opnieuw. Toen we uiteindelijk aan de beurt waren en het visum kregen, vertrokken we per trein vanuit Belgrado en in drie dagen reisden we naar Nederland. Onze ouders bereidden ons heel erg voor op dit land – we hoorden dat iedereen op klompen liep en dat er overal molens waren. Maar toen we uit de trein stapten, zagen we mensen die net als wij waren – we waren weer een illusie armer. Na wat tijdelijke plekken in asielzoekerscentra, kwamen we in Sassenheim terecht, waar we een huis kregen en naar school gingen. Ik was toen twaalf jaar. Toen we een jaar in Nederland waren, sprak ik al vloeiend Nederlands. Ik heb dat allemaal niet als naar of vervelend ervaren. In asielzoekerscentra wonen was een avontuur, veel kinderen hebben het zo ervaren. Voor mijn ouders was het veel erger, zij gaven hun leven zodat mijn broertje en ik in vrijheid kunnen leven. Hierdoor hebben wij een toekomst gekregen en een heel mooi leven kunnen opbouwen.’

Foto: Leila

Kanker

‘Doordat ik als kind veel rondom tanks speelde en er in de buurt veel granaten neerkwamen, stond ik bloot aan straling. Kinderen hebben minder weerstand en zijn gevoeliger voor straling, ik ben zeker niet de enige uit dat oorlogsgebied die kanker kreeg. Dat bleek achteraf al langer te spelen, maar toen ik zwanger werd en beviel van mijn zoontje – hij is nu twee jaar – kwam ik erachter dat ik ziek was. Het duurde acht weken voordat ze in het ziekenhuis ontdekten wat er aan de hand was. Ik kreeg te horen dat het een zeldzame vorm van kanker was die alleen veroorzaakt wordt door straling en dat ik geen reden had om ziek te zijn, omdat mijn lichaam verder gezond is. ’Je zou nooit ziek zijn geweest als je als kind niet in het oorlogsgebied had gewoond. Je hebt dikke pech gehad’, zei mijn dokter. Voor mij was de kanker geen strijd, ik hoefde geen nieuwe oorlog aan te gaan. Het was en is een nieuwe uitdaging die ik moest aangaan. Deze uitdaging bracht me weer andere inzichten en kennis. Ik ben geen kanker, maar ik had kanker en dat is een groot verschil. Het was wel heftig om weer opnieuw met de gevolgen van de oorlog geconfronteerd te worden. Ik woon in Den Haag, de stad van vrede en recht, waar de misdadigers opgesloten zitten en berecht zijn. Toen ik ze in 2017 veroordeeld zag worden, kreeg ik de diagnose kanker. Vijfentwintig jaar na de oorlog ontdekte ik dat je een kind uit de oorlog kunt halen, maar hoe haal je de oorlog uit een kind? Tijdens een van de rechtszittingen zat ik tegenover Ratko Mladic (tussen 1992 en 1995 opperbevelhebber van de Bosnisch-Servische troepen, werd in 2017 veroordeeld tot levenslang vanwege zijn rol in de Bosnische burgeroorlog, red.) en ik voelde helemaal niets. Toen wist ik dat ik werkelijk vrij was. Tijdens mijn herstel keek ik naar het nieuws en dacht ik: ‘Kinderen in Syrië en Jemen maken nu hetzelfde mee, hen staat hetzelfde lot te wachten’. Veel kinderen komen naar Nederland en ik hoop dat zij goed nagekeken en onderzocht worden. Dat zou de staat veel zorgkosten schelen, maar ik wil ook bewustwording van wat voor troep er op elkaar gegooid wordt en dat dat nooit geoorloofd is.’

Leila: ‘Ik had het geluk dat ik een goede dokter had op een paar minuten van mijn huis en ik besprak met haar wat ik nog wel kon. Zij wilde niet dat ik in grote groepen mensen kwam, want mijn afweersysteem was erg laag. Ik wilde wel gewoon doorgaan met mijn werk als dagvoorzitter en presentator en op scholen kunnen blijven werken. Daar maakten we afspraken over. Gelukkig ging dat prima. Ziek zijn is geen pretje, maar ik wist altijd dat er weer betere tijden zouden komen. Maar ik kon me mijn vrijheid niet weer laten afnemen. Wanneer ik presenteerde, was er altijd iemand anders die met de microfoon naar het publiek ging, zodat ik dat niet hoefde te doen. Als ik dat niet had kunnen doen, had ik me gekooid gevoeld. Ik had gelukkig een arts die met me meedacht en naar oplossingen zocht. Ik wilde mijn leven door laten gaan, ondanks de kanker en de behandelingen. Dat nam mijn arts gelukkig serieus, haar zorg en liefde gun ik iedereen. Hierdoor heb ik zo veel respect voor de mensen in de zorg gekregen, die zich dag en nacht inzetten om je met veel liefde en toewijding te verzorgen. De mensen die nu in mijn leven zijn en dicht bij mij staan, zijn mensen van wie ik geleerd heb dat je er onvoorwaardelijk voor elkaar kunt zijn. Dat komt puur door de kanker. Ik stap met onwijs veel plezier het podium op, ik geniet daar echt van, ook dat ik met mooie mensen aan de slag mag zijn. Want het is allemaal niet vanzelfsprekend.’

Zachte kracht

‘We dragen met elkaar de verantwoordelijkheid voor deze aarde. Ik geloof ook dat we op een keerpunt zitten. Ik zie de jongeren de straat op gaan om te protesteren. We kunnen nu iets betekenen. Ik belichaam veel van de doelen die we willen bereiken in 2030 en het ideaal dat we straks een veel vreedzamer en wederkeriger wereld hebben. Als we maar bereid zijn elkaar te benaderen vanuit overeenkomsten, liefde en empathie. Neem bijvoorbeeld de oorlog die ik heb meegemaakt. Ik zal nooit zeggen ‘Alle Serviërs zijn slecht’, want wij zijn geholpen door Serviërs, met gevaar voor hun eigen leven. Ik kijk daarom liever naar de mensen, dat lijkt mij erg belangrijk en dat is ook de zachte kracht. Mijn ziekte heeft mij geleerd om zacht en liefdevol te zijn voor mezelf, dit kreeg ik ook als doel mee vanuit het ziekenhuis. Daardoor kun je ook veel zachter zijn naar de buitenwereld, want je gaat aan de slag vanuit empathie. Iedereen levert een strijd. Om je heen zie je veel mooie mensen, die ergens hun zachte kracht vandaan halen. Nelson Mandela had in de gevangenis bijvoorbeeld zijn moestuintje. Dat verzorgde hij met liefde en dat was zijn focuspunt.’

Leila: ‘Er zijn genoeg mensen op deze aarde die liefde willen geven en willen delen. Geduld is niet alleen maar kracht uitstralen, maar rustig aan blijvende veranderingen doorvoeren. Met geweld en haast is nog nooit een blijvend resultaat geboekt. Je moet het met elkaar doen, geleidelijk aan en stap voor stap bewuste keuzes met elkaar maken. In dat proces leer je elkaar kennen en ga je zoeken naar de raakvlakken die je hebt en niet naar de verschillen. Voor mijzelf vind ik het van belang om de verhalen te blijven vertellen van de mensen die er niet meer zijn of die het niet kunnen vertellen. Maar ook voor de kinderen die nu in zo’n situatie zitten. Ik heb een talent gekregen, dat is communiceren en verhalen vertellen. In mijn verhalen ben ik heel persoonlijk en kwetsbaar, dat vind ik belangrijk, want we zijn allemaal mensen en dus kwetsbaar.’

Met elkaar de samenleving
‘Mijn leven heeft een full circle ondergaan en dat vind ik heel bijzonder. Het heeft me geleerd dat je altijd opnieuw kunt beginnen en een leven kunt creëren dat jij wilt leven. We maken fouten, leren en streven om iets moois achter te laten op aarde. Dat doe ik voor mijn kinderen, maar ik doe het ook voor alle andere kinderen, want ook die zijn uit liefde geboren. Ik vind het prachtig om met allerlei mensen te praten, bijvoorbeeld nadat ik een lezing heb gegeven. Het geeft me ook veel zelfvertrouwen om in het nu te leven en elkaar te ontmoeten van mens tot mens. Ik geef jongens en meisjes les over emancipatie en gelijkwaardigheid. Ik praat met ze over wat we met elkaar ‘het nieuwe normaal’ vinden. Wat doen we als we naaktfoto’s of vechtpartijen zien op sociale media? Sturen we dat door of gaan we het slachtoffer helpen? Nemen we verantwoordelijkheid voor elkaar? We zijn met elkaar de samenleving. Verder werk ik veel met thema’s als vrede, recht en diversiteit en ik deel veel over mijn achtergrond als ex-vluchteling.’

Leila: ‘We hebben als mensen veel meer overeenkomsten dan verschillen – waar je naar wilt kijken, is een keuze. De wereld kan nu niet meer wegkijken, dat vind ik heel mooi. Iedereen heeft een smartphone en zit op sociale media, waardoor iedereen een verslaggever wordt en kan laten zien wat er bij hem of haar gebeurt. We moeten verantwoordelijkheid nemen voor wat er gebeurt, het is niet meer ‘straks’, maar ‘nu’. Het zou prachtig zijn als we een mooie wereld nalaten aan onze kinderen – een eerlijke wereld waarin mensen zoeken naar de gelijkenissen in plaats van de verschillen.’

Bi-culturele provinciaal verkiest verbinding boven polarisatie

0

Wie enkel naar de Nederlandse publieke omroep kijkt en geïnteresseerd is in de multiculturele samenleving, zou kunnen denken dat die samenleving zich enkel en alleen in de Randstad bevindt. Niets is minder waar. Ook in bijvoorbeeld de zuidelijke provincies Noord-Brabant en Limburg is er de nodige culturele diversiteit te vinden. Verschillende bi-culturele Nederlanders aldaar herkennen zich echter niet altijd in het Randstedelijke activisme tegen racisme en discriminatie. Zij kiezen in hun dagelijks leven liever voor verbinding dan voor polarisatie. Meer begrip en waardering voor deze keuze vanuit de Randstad is gewenst.

Al jaren mag ik in het prachtige Limburg genieten van het ultieme volksfeest dat carnaval heet. Een feest dat in het teken staat van het relativeren van de ernst van het leven, het vieren van de liefde en het bewieroken van de saamhorigheid tussen mensen. Jong en oud, wit en zwart vieren carnaval – of eigenlijk vastelaovend – vanaf donderdag tot en met dinsdag. Prachtig verkleed en met compleet onherkenbaar geschminkte gezichten treffen de zuiderlingen elkaar op straat en in keigezellige cafés. Traditionele en moderne liederen in lokaal of regionaal dialect vormen voor mij het hoofdgerecht van de carnavalsfeestvreugde. Zo zat ik ooit in een restaurant in Venlo naast een dame van middelbare leeftijd die me tijdens zo’n traditioneel carnavalslied met betraande ogen vertelde over de manier waarop ze in haar ouderlijk huis samen carnaval vierden. Het levenslied in moerstaal is de ultieme drager van dierbare herinneringen aan vervlogen tijden. Het carnavaleske levenslied kan mensen echter ook laten dagdromen van romantische oorden die utopiaans aanvoelen. Dromen van de partner die je op het oog hebt, maar buiten bereik lijkt.

Met carnaval is alles mogelijk. Juist door het feit dat iedereen verkleed is, ontstaan horizontale relaties tussen mensen. Elite en arbeiders genieten gebroederlijk van het heerlijke gerstenat, de oogverblindende optochten en de euforische liederen. Politici, religieuze leiders en andere machthebbers worden even lekker te kakken gezet. Maatschappelijke taboes worden doorbroken, want deze dagen staan in het teken van relativering. Het leven is de rest van het jaar immers al zwaar genoeg. Tegen deze achtergrond liep ik in 2015 in drie carnavalsoptochten mee als ‘chocoprins’ – uiteraard met een knipoog naar de kleur van mijn huid. Carnaval is voor veel landgenoten van ‘boven de grote rivieren’ sowieso al een onbegrepen feest, maar deze combinatie van mij als chocoprins was voor verschillende Randstedelingen van kleur een brug te ver. ‘Je bent een sell-out’, ‘Je moet racisme bestrijden, niet aanwakkeren’, ‘Je bent niet geïntegreerd, maar geassimileerd’. Ik ben er in de loop der tijd maar mee gestopt uit te leggen waarom ik in de carnavalsoptocht meeliep als chocoprins. Vooral omdat de selectieve verontwaardiging steevast gepaard gaat met een gebrek aan oprechte interesse in de traditionele zeden en culturele gewoonten in andere delen van ons land dan de Randstad. Als je niet weet wat carnaval in het zuiden écht is, kun je er ook niet vanuit je flatje in Amsterdam-Zuidoost over oordelen. In mijn woonomgeving wordt dit fenomeen daarom al vaker bestempeld als ‘Randstedelijke arrogantie’ – een vorm van arrogantie die verder rijkt dan het gebrek aan oprechte interesse in het zuidelijke carnaval.

Zo lijken sommige Randstedelingen te denken dat zij de enige mensen van kleur zijn die zich verzetten tegen discriminatie en racisme. Niets is minder waar. Ook in de provincie zijn er bi-culturele Nederlanders die discriminatie en racisme spuugzat zijn. De strategie die hier echter beter werkt, is die van positiviteit in plaats van negativiteit: eerst de ander begrijpen alvorens zelf begrepen te worden. Zo vond in mijn woonplaats Tilburg in 2018 voor het eerst in het zuiden van ons land een officiële herdenking van het slavernijverleden plaats, inclusief een officiële rol van de burgemeester die tevens een monumentaal kunstwerk toezegde. Daaromheen vonden er dialoogbijeenkomsten plaats, bedoeld om het begrip in de gezamenlijke geschiedenis van het multiculturele Nederland te vergroten. Verschillende bi-culturele Nederlanders in de ‘provincie’ herkennen deze strategie van het streven naar een beter Nederland via verbinding en dialoog. Geen misverstand: ik ben blij en dankbaar dat er Randstedelijke activisten zijn die zich op vreedzame doch confronterende wijze inzetten voor het verbeteren van het leefklimaat voor alle inwoners van ons land. Tegelijk hoop ik ook op meer wederzijds begrip vanuit bi-culturele Randstedelingen richting de provincie. Er zijn immers meer wegen die naar Rome leiden en sommige van die wegen worden gekenmerkt door carnavalsoptochten, polonaises en verbindende dialogen in het lokale dialect.