13.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 830

Reality check

0

Na anderhalf jaar keihard werken was het afgelopen maandag eindelijk zover: de première van mijn televisieserie Natascha’s beloofde land. Ik wilde al jaren niets liever dan een televisieserie maken over jongeren in Israël en de Palestijnse gebieden. Veel mensen vonden dat gek: waarom zou je je branden aan één van de meest complexe onderwerpen ter wereld? ‘Iedereen heeft er een mening over en je kunt het nooit goed doen, dat weet je toch wel?’, vroeg een aantal vrienden bezorgd, toen ik meldde dat ik mijn filmplan ging pitchen bij een omroep.

Natuurlijk wist ik dat. Zeker omdat mijn insteek zowel onderzoekend als persoonlijk moest worden. Omdat ik een joodse vrouw ben, gaan de meeste mensen er nou eenmaal automatisch van uit dat ik pro-Israël en anti-Palestina ben. In werkelijkheid is dat helemaal niet waar: ik ben inderdaad pro-Israël, maar ook pro-Palestina. En bovenal ben ik pro-vrede. Gek genoeg is het juist die nuance waar velen zich tegen verzetten. Toegegeven, het is makkelijker om je achter één kamp te scharen en ‘de ander’ weg te zetten als een gevaarlijk, terroristisch monster. Mijn aversie tegen hokjesdenken gaf me juist extra motivatie voor het maken van deze serie. Ik wilde op zoek naar grijstinten. Naar het dagelijks leven in dit ingewikkelde gebied. Naar de toekomstdromen van Israëlische en Palestijnse jongeren, maar bovenal naar een sprankje hoop.

De weg naar het eindresultaat was allesbehalve makkelijk. Ik moest een paar keer pitchen, het was lange tijd onduidelijk of de NPO genoeg budget beschikbaar zou stellen, en toen ik eenmaal toestemming kreeg om mijn droom te gaan verwezenlijken en op het punt stond richting het Midden-Oosten af te reizen, werd er kanker bij mijn vader geconstateerd. Ik besloot in Nederland te blijven. Het was mijn vader die me uiteindelijk dwong om toch een maand te gaan draaien. ‘Jouw leven gaat verder, dit is een unieke kans, de wereld heeft meer nuance nodig, ga!’ Voordat ik vertrok, nam ik uitgebreid afscheid van hem. Ik was bang dat ik hem nooit meer terug zou zien.

Extra ontroerend was het om te zien dat juist mijn vader afgelopen maandag een toespraak hield. Ik zat te midden van mijn geweldige crew, collega’s, vrienden en familie. De eerste aflevering werd vertoond en iedereen vond het mooi. Door dit warme bad voelde ik me haast euforisch. Ik had het gedaan, het was gelukt, mijn werkdroom was uitgekomen!

Maar nog diezelfde nacht sloegen de twijfels toe. Mijn geliefden durven het vast niet te zeggen als ze het eigenlijk niet goed vinden, maalde het door mijn hoofd. En wat als er negatieve recensies komen? Wat als ik inderdaad door twee kanten word aangevallen? Wat als de grote talkshows me niet uitnodigen? Wat als… Ik deed geen oog dicht.

Een paar uur later werd ik gebeld door mijn neef. ‘Tasch, ben je thuis?’, informeerde hij voorzichtig. Ik reageerde veel te vrolijk. ‘Ga even zitten’, vervolgde hij. Toen hij vertelde dat mijn tante was overleden, barstte ik in tranen uit. Mijn lieve tante, dood. Een keiharde reality check.

Opeens konden de recensies die nog zouden komen, de onzekerheid rondom de talkshows en de mogelijke negatieve commentaren me geen bal meer schelen. Het mediacircus is spannend, op televisie komen is leuk en niemand houdt van kritiek. Maar is dat waar het daadwerkelijk om draait in het leven?

‘Kijk niet alleen naar elkaar, zie elkaar’

0
‘Ik ben niet loyaal aan Nederland, omdat ik een Nederlands paspoort heb. Ik ben loyaal aan Nederland, omdat mijn leven hier is. Ik wil dat het goed gaat met Nederland, want als het goed gaat met Nederland, gaat het goed met mij.’

Babah Tarawally ontvluchtte in 1995 het oorlogsgeweld in Sierra Leone en zat in Nederland zeven jaar lang in een asielprocedure. Onlangs kwam zijn derde boek Gevangen in zwart-wit-denken uit, waarin hij een inkijkje geeft in zijn diverse wijk in Utrecht. De Kanttekening sprak Tarawally, onder meer over loyaliteit, identiteit, samenleven en de Afrikaanse islam.

U doorstond in Nederland een asielprocedure van zeven jaar. Hoe kwam dat? Waarom duren asielprocedures hier vaak zo lang?
‘Ik ben in 1995 naar Nederland gekomen, toen Sierra Leone weinig bekend was voor Nederland. Er was geen belang voor Nederland. Engeland, waar Sierra Leone een kolonie van was, heeft meer met Sierra Leone. Mensen die naar Engeland vluchten, krijgen iets makkelijker een verblijfsvergunning dan mensen die naar Nederland vluchten. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst, red.) wist niet zo veel over Sierra Leone. Ze kon de verhalen over wat daar gebeurde niet goed verifiëren; de oorlog daar was niet echt ‘gevaarlijk’ volgens de IND.

Oorlogen worden, jammer genoeg, pas erkend als veel mensen zijn gedood en wanneer het op veel nieuwsbronnen komt. Ik denk dat de oorlog in Sierra Leone pas serieus werd genomen toen een Nederlands echtpaar vermoord werd – een pastoor en zijn vrouw. Toen pas werd Nederland wakker. Daarna was er ook een tijd dat de oorlog heel grimmig werd, toen dingen als handen afhakken voorkwamen. Toen pas werden landen wakker.

Ik heb inderdaad zeven jaar in een asielprocedure gezeten. De IND hoopte dat de oorlog in Sierra Leone zou aflopen, zodat ik weer teruggestuurd kon worden. Dan moet je wachten op een zogeheten ambtsbericht uit dat land. Elke keer wanneer een vredesakkoord tussen de rebellen en de overheid werd gesloten, was dat een aanleiding voor de IND om een negatief besluit af te geven, om te zeggen ‘er is weer vrede, je mag terug naar je eigen land’. Maar de vrede duurde niet lang, na twee weken begon de oorlog weer. Dat betekende dat ik nog langer in Nederland kon blijven en nog weer langer, zo ging dat door. Uiteindelijk heb ik een verblijfsvergunning gekregen.

Waarom asielprocedures over het algemeen lang duren, is moeilijk te zeggen. Dat verschilt per situatie. Het feit dat een land bereid is een verblijfsvergunning af te geven is een politiek besluit. Het heeft niet persé te maken met het persoonlijke verhaal van de asielzoeker. Bepaalde landen krijgen voorrang als blijkt dat er een politiek belang is. Ik heb het gevoel dat er bijvoorbeeld met Eritrea een politiek belang speelt, daarom krijgen veel Eritreeërs hier een status. Dat geldt ook voor Syrië. Veel Afghanen krijgen geen status, dat heeft ook te maken met politiek belang. Ik heb het gevoel dat er dus altijd een politieke reden is waardoor de individuele verhalen niet serieus worden genomen.

In mijn boek Gevangen in zwart-wit-denken vertel ik dat mensen uit Afrika niet zo snel een status krijgen, maar mensen uit Arabische landen wel. Dat had puur te maken met het feit dat Nederland bijvoorbeeld betrokken was bij de oorlog in Irak. Misschien heeft Nederland dan een soort schuldgevoel waardoor het denkt ‘we moeten iets doen voor die mensen, want wij hebben daar de brand gebracht, dus moeten we de mensen hier ontvangen’. In Sierra Leone heeft Nederland eigenlijk niets. Het enige belang dat we daar hebben is Heineken, voor de rest hebben we er niet echt belangen. Dat kan een redenering zijn. Maar je komt nooit echt te weten wat de precieze redenen zijn.’

Denkt u dat ook dingen als vooroordelen, argwaan en wantrouwen meespelen in het afwegingsproces en dat daarom een definitief besluit zo lang op zich laat wachten? Natuurlijk is het begrijpelijk dat deze dingen, zeker in deze tijden van onzekerheid en spanningen, een rol spelen, maar in hoeverre speelt dat en kunnen we de verantwoordelijke overheden iets aanrekenen?
‘Dat speelt zeker een rol in je verhaal. De ambtenaar is ook maar een mens, geen computer die besluiten neemt. Een menselijk besluit is altijd gevoelig voor vooroordelen, argwaan en wantrouwen. De IND dacht bijvoorbeeld dat ik kwam om rijk te worden. Want ik zou geen belang hebben voor Nederland, ik zou hier zijn om te werken, om geld te verdienen. Dat is een oordeel dat ook beïnvloed is door de geschiedenis; de gedachte dat mensen uit Afrika arm zijn en hier alleen maar naartoe komen om geld te verdienen.’

Wanneer je luistert naar sommige mensen, zoals politici, lijkt het alsof je altijd een kant moet kiezen. Islam of het Westen, Turkije of Nederland, blijven of vertrekken. Het lijkt altijd of-of en nooit en-en. Dan worden termen als loyaliteit, dubbel paspoort en ‘onze’ identiteit en cultuur uit de kast gehaald. Hoe kijkt u naar dit soort discussies?
‘Dit soort dingen wordt zo nu en dan geroepen om bepaalde groepen mensen af te weren, vooral mensen uit islamitische landen. Er is geen probleem met een dubbel paspoort of dubbele nationaliteit. Een paspoort is een officieel document, het is niet je identiteit. Het is een juridisch document en maakt het makkelijker om te reizen. Als je een paspoort hebt van meerdere landen, maakt dat het makkelijker om bindingen aan te gaan met de verschillende landen. Dat moet kunnen en heeft niets met loyaliteit te maken.

Ik ben niet loyaal aan Nederland, omdat ik een Nederlands paspoort heb. Ik ben loyaal aan Nederland, omdat mijn leven hier is. Ik wil dat het goed gaat met Nederland, want als het goed gaat met Nederland, gaat het goed met mij. Ik heb een belang in Nederland, ik verdedig Nederland, want ik weet dat ik hier mijn vrijheid heb, dat er dingen zijn waarvan ik geniet en waarvan ik niet wil dat ze verdwijnen. Ik ben maatschappelijk betrokken en lever een bijdrage aan Nederland, om ervoor te zorgen dat dit land vooruit gaat en niet achteruit. Want achteruitgaan betekent dat mijn kinderen het moeilijker krijgen. Met elkaar, samen proberen er het beste van te maken in dit land, zodat de volgende generaties het beter kunnen doen dan wij. Dat is mijn uitgangspunt.

Wil ik dat ook voor Sierra Leone, waar mijn familie en vrienden wonen? Natuurlijk wil ik dat. Wil ik dat het ook goed gaat met Afrika? Natuurlijk. Dus het gaat niet alleen om loyaliteit van ‘omdat ik hier woon en mijn geld verdien’. Het moet gaan om waar je toekomst ligt, waar je ook een bepaald soort binding en gevoelens mee hebt. Er zijn in Sierra Leone heel veel mensen die Ajax, Manchester United of Barcelona steunen. Ze zijn meer voor Ajax dan voor hun lokale team. Je moet eens zien hoeveel jongeren zo erg bezig zijn met voetbal. Als je Barcelona naast hun eigen lokale team zou neerzetten, gaan ze voor Barcelona. Dus het is een menselijk gevoel.’

Wat is volgens u ‘de’ Nederlander of ‘een’ Nederlander of hoe zou die moeten zijn? Bestaat die wel?
‘Nederlander zijn is een soort juridische term. Ik voel me meer Utrechter dan Nederlander. Ik voel me meer iemand die hier in de wijk woont – Lombok, Oog in Al (wijken in Utrecht, red.) – dan iemand in Utrecht. Ik voel me beter in mijn straat dan in Lombok of Oog in Al. Dus hoe dichter bij mij, hoe meer mijn belonging – dat ik ergens bij hoor. Ik deel misschien niet dezelfde mening als veel mensen in Limburg, Maastricht of Brabant. Het is allemaal Nederland, maar het enige wat wij delen is een juridisch document, het feit dat we Nederlander zijn. Dat kunnen we uiten wanneer er een voetbalwedstrijd is, dan kunnen we allemaal achter Oranje staan. Maar wanneer mijn wijk wordt bedreigd, dan gaat het niet om Nederland, maar om het belang van mijn wijk. Wanneer mijn straat wordt bedreigd, gaat het om mijn straat, mijn buren, dat zijn belangrijke mensen voor mij. Contact hebben met de mensen om je heen – dat zijn de mensen die ik op dat moment belangrijker vind dan iemand in Maastricht. Zo gaat dat nu eenmaal. Laten we Nederland houden als juridische titel. En natuurlijk, als Nederland van buitenaf wordt bedreigd, dan zijn we allemaal Nederlander. Wanneer Nederland voetbalt, zijn we allemaal Nederlander. Wanneer Nederland verliest, treuren we allemaal.’

In Gevangen in zwart-wit-denken schrijft u dat de multiculturele volksbuurt u goed bevalt, beter dan de nieuwbouwwijk waar u heeft gewoond en waar u, als zwarte bewoner, ‘opviel’. Draagt het wonen in ‘exclusieve’ wijken, zoals Vinex-wijken of ‘witte’ wijken, bij aan verdeeldheid in de samenleving, aan gevoelens van angst, argwaan of het ‘onbekend maakt onbemind’-idee?
‘Het ergste zou zijn als er een verdeling wordt gemaakt op economisch vlak, tussen arm en rijk. Dan gaan we wonen in getto’s, terwijl rijke mensen andere voorzieningen hebben, en dan wordt het verschil tussen arm en rijk groter. Als je dat zo duidelijk maakt, creëer je verdeeldheid in de samenleving. Dat ik me veel meer op mijn gemak voel in Lombok of Oog in Al heeft te maken met de diversiteit, de mensen. Dat je erkend wordt op straat, dat ik kan ‘verdwijnen’ in de zin dat niemand op mij let, omdat ik zwart ben. Dat was zo in mijn vorige wijk, waar ik één van de weinige zwarte mensen was. Daardoor gingen mensen denken ‘misschien heeft hij het huis niet gekocht, maar voor niets gekregen, want zwarte mensen kunnen zulke huizen niet kopen’.

Ik heb er geen probleem mee als mensen er voor kiezen om in een bepaalde wijk te wonen, omdat ze het daar prettig vinden. Wat niet moet gebeuren is dat, wanneer een bepaalde wijk wordt betreden door mensen van buitenlandse komaf of met een andere kleur, de ‘witte’ Nederlanders die daar wonen, gaan verhuizen in plaats van de confrontatie aan te gaan en de buren te leren kennen. Ze doen geen moeite, maar gaan verhuizen. Het moet niet gebeuren dat je dan hoort ‘wat vreselijk hier, die buitenlander’. Bepaalde wijken worden dan goedkoper, omdat niemand er wil wonen. Dat is gewoon triest, we moeten de confrontatie met elkaar aangaan.

Dat schrijf ik ook in mijn boek, over mijn buren hier. Bijvoorbeeld een Marokkaanse buurman, een wat oudere meneer die ‘s nachts ging klussen en boren. Een wit stel kwam naast hem wonen en had daar last van. Ze vroegen mij of ik er geen last van had en ik zei ‘ik hoor niets, want ik slaap lekker’. Een keer heb ik gewacht tot in de nacht en ik hoorde inderdaad geluiden. Ik belde aan bij de buurman en zei ‘je bent aan het boren’, waarna hij zei ‘dat klopt, maar ik dacht dat jullie niets hoorden, omdat jullie slapen’. Dat vertelde ik de volgende dag aan het witte stel; zij moesten lachen en zeiden ‘zo hadden we het nooit bekeken’. Als zij de moeite hadden genomen om met die man te praten, hadden ze geweten waarom hij ‘s nachts boort en niet overdag. Want hij denkt ‘overdag zijn de mensen wakker en ik wil ze niet storen’.

Durf gewoon met je buren te praten, durf mensen aan te spreken. Niet op een manier van ‘ik ben beter dan jij’, maar gewoon als mens. Als we elkaar zien als mens, onze humane kant laten zien, dan zie je het verschil niet meer tussen kleur, achtergrond of economische toestand.’

U bent islamitisch. Moslims uit Sierra Leone, evenals Sierra Leoners in het algemeen, zijn relatief onbekend, maar het is bekend dat de Afrikaanse islam veel elementen van lokale traditionele cultuur en gebruiken bevat. Wat kunt u zich nog herinneren van uw tijd in Sierra Leone?
‘Wat de Afrikaanse islam anders maakt dan de islam in Arabische landen is het feit dat er in Afrika nog steeds veel animisme is (een natuurgodsdienst waarbij geesten- en voorouderverering belangrijk zijn en waarbij geloofd wordt in het bestaan van goede en kwade geesten, die aanwezig kunnen zijn in onder meer dieren en gebruiksvoorwerpen, red.). Er is een verschil tussen religie en spiritualiteit. Spiritualiteit is dat je in je eigen ervaringen gelooft, religie is dat je gelooft in de ervaringen van iemand anders. Afrikanen zijn spiritueel; de eigen ervaring is sterker, want mensen zien iets, voelen iets. Dat speelt een grote rol in hoe ze naar de wereld kijken. Stel dat iemand zegt ‘vannacht zag ik dat ik bezoek kreeg van mijn voorouders’, fantastisch toch? Dat is een beleving en dat kunnen we niet ontkennen. Je kunt moslim zijn, maar daarnaast ook spiritueel zijn – dat is de mix die Afrikanen hebben. Als je Afrikanen vraagt om islam en christendom, dan vraag je ze hun eigen ervaringen te ontkennen en de ervaringen van Jezus of Mohammed te geloven.

Toen ik klein was ging ik met mijn moeder naar de maraboet, een soort medicijnman en wat we hier een psycholoog zouden noemen. Je vertelt hem je problemen en hij vertelt hoe je daarmee om kunt gaan. De maraboet ziet dingen en vertelt hoe je met je leven moet omgaan, maakt voor jou dingen die je moet gebruiken om te zorgen dat je geluk krijgt – bijvoorbeeld dat je met de mooiste vrouw ter wereld gaat trouwen. Dat is niet toegestaan in de islam, maar Afrikanen doen het, want het is een onderdeel van hun leven. Het gaat tenslotte om zin geven aan je leven. We moeten ook bedenken dat veel Afrikanen die moslim zijn de Koran niet goed kunnen lezen. Meestal lezen ze geen Arabisch. Ze hebben de soera’s (Koran-verzen, red.) in hun hoofd gestampt, maar verder weten ze de betekenis niet.

Wat islam en christendom aantrekkelijk maakt voor Afrikanen is de gemeenschapszin. Afrikanen houden heel erg van de gemeenschap en met elkaar zijn, dat is heel belangrijk. Als je van de islam vijf keer per dag moet bidden, dan komt dat bij elkaar, veel Afrikanen vinden dat heel prettig. Wanneer ik in Sierra Leone ben, ga ik elke vrijdag met vrienden bidden. Je bidt samen, eet samen, dat maakt het leuk. Het Suikerfeest en dat soort dingen, heel gezellig. Het zijn een soort rituelen.’

Foto: RV

De Afrikaanse islam wordt vanwege haar eigenschappen vaak bestempeld als vrij en tolerant. Is deze lokale geloofsvorm succesvol in het bestrijden van radicalisme of extremisme, bijvoorbeeld de omstreden vormen van geloofsleer uit Arabische landen?
‘De Arabische islam speelt een rol in Afrika. Je ziet dat er veel Arabische scholen, madrassa’s worden gesticht. Mijn grootste vrees is de opkomst van deze scholen. Veel kinderen gaan daarnaartoe, maar er is in deze landen natuurlijk geen Arabisch systeem. Je hebt Engels of Frans nodig. Als je alleen maar Arabisch leert, maar uiteindelijk geen baan krijgt, leidt dat tot armoede.

Mijn angst is dat over twintig jaar alle jonge kinderen op de Arabische scholen hebben gezeten en daarna niet kunnen werken. Het enige werk dat je dan kunt vinden is in de moskee of op de Koran-school. Wat kun je doen met je diploma? Dat je Arabisch en de Koran hebt geleerd is mooi meegenomen, maar het grootste deel van je leven heb je er weinig aan. Ik ben dan bang dat je, nadat je klaar bent op school, extremist gaat worden. Want je wordt boos op jezelf en op de samenleving dat je niet aan de bak komt, niet mee kunt doen. Dat stimuleert extremisme, want je hebt niets, je staat onderaan de ladder.

Een ander punt waardoor Afrikanen minder hebben met extremisme, is het feit dat ze geen Israël in hun midden hebben. Arabische landen willen Afrikanen ervan overtuigen dat Israël ‘de vijand’ is, maar dat lukt niet, want Israël is zo ver van Afrikanen verwijderd. Het plan om Afrikanen te betrekken in deze kwestie werkt niet. Ghana bijvoorbeeld heeft zelfs heel goede contacten met Israël.’

Zijn er in Nederland bijeenkomsten van Sierra Leoners?
‘Er wonen hier ongeveer zesduizend Sierra Leoners. Tijdens de Onafhankelijkheidsdag van Sierra Leone komen we bij elkaar. De stad waar ik vandaan kom heeft een eigen organisatie en die komt weleens hierheen om geld in te zamelen voor bijvoorbeeld een nieuwe school. En af en toe zijn er dansavonden, projecten, verschillende rituelen of historische gebeurtenissen.’

Er lijkt in de wereld een gebrek aan interesse en optimisme te zijn voor Afrika. Kwesties als migratie, kolonialisme en corrupte leiders zijn veelbesproken, maar op het eerste gezicht lijkt er weinig goed te gaan op het continent. Ziet u dat ook zo? Heeft u voorbeelden van mooie ontwikkelingen?
‘Het gaat heel goed met Afrika. Een punt is wel dat het geboortecijfer heel hoog is – dat is dweilen met de kraan open. Je gaat vooruit, maar veel andere kinderen die net van school zijn, kunnen niet aan de slag. De bevolkingsgroei is één van de grootste problemen. Het gaat heel goed met heel veel Afrikaanse landen, maar er kan niet voor iedereen worden gezorgd.

In Zuid-Afrika zie je dat de overheid probeert om heel veel huizen te bouwen om ervoor te zorgen dat de sloppenwijken niet meer relevant zijn. Maar wat er gebeurt is dat de nieuwbouw bewoond wordt door mensen die recent van het platteland naar de steden zijn getrokken. Daardoor heb je continu het gevoel dat er niets gedaan wordt.

Verder zien we dat het bruto binnenlands product van heel veel Afrikaanse landen enorm gestegen is en de middenklasse erg sterk wordt. Het Chinese geld dat gepompt wordt in Afrika is enorm. Natuurlijk profiteert niet iedereen daarvan, maar een heleboel mensen is rijk aan het worden.

Je ziet ook dat het Westen minder relevant wordt. Er zijn bijvoorbeeld veel mensen uit de diaspora die geld terugsturen naar huis, naar de familie, waardoor de armoede wordt verkleind. De remittances (overboekingen naar het land van herkomst, red.) zijn tien keer meer dan ontwikkelingshulp. Dus je ziet dat er vooruitgang is, alleen sommige mensen komen gewoon niet aan bod. Dat is ook een verklaring voor de vele bootvluchtelingen; jongeren die niets terugzien van bijvoorbeeld de overheid. Ouders willen dan dat hun kinderen naar Europa gaan, zodat zij ook geld kunnen verdienen en aan de armoede kunnen ontsnappen. Mensen zijn bereid alles aan te grijpen om uit de armoede te komen, ook als dat hun het leven kost.

Wat ik verder wil meegeven is: we hoeven geen medelijden te hebben met Afrika. Het enige wat Afrika nu nodig heeft is eerlijkheid, eerlijke investeringen en als je iets doet, doe het om mensen vooruit te helpen.’

Welke boodschap wilt u meegeven aan de mensheid, wat is uw grootste wens voor de wereld?
‘Wees eerlijk tegenover elkaar. Kijk niet alleen naar elkaar, zie elkaar. Heb contact met je buren, probeer in harmonie te leven met de mensen om je heen. Je kunt niet de hele wereld redden, maar je kunt wel kleine stappen zetten. We moeten daarnaast ook alles doen om de wereld, de natuur, het milieu te behouden. We hebben maar één aarde en daar moeten we goed voor zorgen. Dat kunnen we doen door klein te beginnen; het scheiden van je afval bijvoorbeeld. Zorg dat je lief bent voor de aarde. Dat is mijn boodschap.’

‘Islamisering’: lucratief electoraal winstmodel

0

We worden in Nederland inmiddels ruim twintig jaar gewaarschuwd voor het gevaar van de ‘islamisering’ van onze samenleving. Pim Fortuyn zette het op de agenda en de strijd tegen de ‘islamisering’ is inmiddels al ruim twaalf jaar het belangrijkste agendapunt van Geert Wilders’ PVV. Gaat het dan zo hard met die ‘islamisering’? Is er reden tot zorg?

Wat is ‘islamisering’?
De term ‘islamisering’ wordt gebruikt om een proces aan te duiden waarbij de samenleving door een groeiend aantal moslims en zichtbare instituties als moskeeën een meer islamitisch karakter zou krijgen.

Door wie wordt de term gebruikt?
De term werd aanvankelijk zelden door de Nederlandse pers gebruikt, maar dat veranderde toen Fortuyn in 1997 zijn boekje Tegen de islamisering van onze cultuur publiceerde. Aan het begin van deze eeuw werd de term vooral populair onder aanhangers van de Eurabië-theorie, onder wie Wilders. Volgens deze complottheorie van Bat Ye’or (pseudoniem van Gisèle Orebi) zal een geïslamiseerd Europa uiteindelijk opgaan in de Arabische wereld. Door een toenemend percentage moslims en een toenemende invloed van het islamitische gedachtegoed zal de islam steeds dominanter worden in Europa. Grootschalige immigratie en hoge geboortecijfers zouden een onderdeel zijn van de strategie van moslims om Europa over te nemen.

Is er sprake van ‘islamisering’?
De afgelopen twintig jaar is er sprake geweest van een verdubbeling van het aantal moslims in Nederland van ongeveer een half miljoen naar een miljoen. Maar, omdat de totale bevolking ook groeide, nam het aandeel moslims met een krappe procent toe, tot nu ongeveer 5 procent van de bevolking. Zowel in 2016 als 2017 beschouwde 5,1 procent van de bevolking boven de vijftien jaar zichzelf als moslim. Moslims vormen daarmee een relatief kleine groep in vergelijking met het veel sneller groeiende deel van de bevolking (50,1 procent) dat zich niet meer tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekent of de afnemende groep christenen (39 procent).

In 331 (86 procent) van de Nederlandse gemeenten ligt het percentage moslims – ver – onder het landelijk gemiddelde van 4,9 procent. Daarvan is in 40 gemeenten het percentage moslims zelfs 0. Er zijn 54 gemeenten waar het aandeel volwassen moslims per gemeente boven het landelijk gemiddelde van 4,9 procent ligt. In de vier grote steden ligt het percentage inwoners dat zichzelf als moslim beschouwt weliswaar hoger, maar met tussen de 10 procent (Utrecht) en 16 procent (Den Haag) van de bevolking, blijft het aandeel moslims in de grote steden niet erg groot. Voormalig VVD-leider Frits Bolkestein voorspelde in 2005 dat Amsterdam in 2015 een islamitische meerderheid zou hebben, maar die voorspelling kwam bij lange niet uit: het aantal Amsterdammers dat zichzelf als moslim beschouwt, ligt al jaren rond de 12 tot 14 procent.

Ook van een toename van het aantal islamitische instituties is amper sprake. Het aantal moskeeën ligt al jaren tussen de 450 en 500; het aantal islamitische basisscholen neemt amper toe (5 procent van de islamitische kinderen gaat naar een islamitische school) en de geschiedenis van de Nederlandse moslimomroepen is een aaneenschakeling van tragische mislukkingen.

Waarom dan toch die aandacht voor ‘islamisering’?
In de eerste plaats omdat het een onderwerp is dat vooral door de PVV wordt geagendeerd. Dat wordt ook duidelijk uit de grafiek die laat zien hoe vaak het woord ‘islamisering’ in vier grote Nederlandse kranten gebruikt werd.

Hoewel Fortuyn het begrip ‘islamisering’ eerder agendeerde, is het vooral Wilders geweest die ‘islamisering’ op de politieke agenda zette toen zijn partij in 2006 met negen zetels in de Tweede Kamer kwam. Tijdens een interview met de Volkskrant in oktober 2006 stelde hij: ‘Nederland staat aan de vooravond van een ‘tsunami van islamisering’. Moslims zullen de Nederlandse samenleving overspoelen en zorgen voor criminaliteit en overlast, ook op het platteland. Hun intolerante en gewelddadige cultuur zal de Nederlandse samenleving raken ‘in het hart, in onze identiteit’.’

In de jaren daarna hield Wilders het onderwerp op de agenda, onder andere met zijn film Fitna, maar kwam het woord ‘islamisering’ ook vaker voor in de buitenlandberichtgeving van de media, bijvoorbeeld wanneer over zusterpartijen van de PVV werd bericht of over de opkomst van islamisten in Turkije. In 2010 kwam de meeste aandacht in de kranten voor ‘islamisering’ door vooral de deelname van de PVV aan gemeenteraadsverkiezingen, de winst van deze partij bij de Tweede Kamerverkiezingen en de deelname van de PVV als gedoogpartner aan het eerste kabinet-Rutte. Na 2010 werd er wat minder over ‘islamisering’ gesproken, tot in 2015, toen Nederlandse kranten aandacht gingen besteden aan de opkomst van Pegida in Duitsland. Later in dat jaar gingen de berichten over ‘islamisering’ ook over de komst van vluchtelingen naar West-Europa in 2015 en werd ingespeeld op angsten voor ‘omvolking’.

Is de angst voor een islamitische machtsovername in Nederland reëel?
Nee. Allereerst omdat de meeste moslims daar helemaal geen interesse in hebben. En mochten er moslims zijn die daar wel van dromen, dan zullen ze moeten leven met het idee dat ze in de Nederlandse samenleving een minderheid vormen en dat dat zo zal blijven. Bovendien: de diversiteit onder Nederlandse moslims is zo groot dat de vorming van een machtig politiek machtsblok gedoemd zal zijn te mislukken.

Zijn er dan geen problemen?
Natuurlijk, die zijn er. Daar waar verschillende leefstijlen en levensbeschouwingen samenleven, kan het flink botsen. Waar de wet of mensenrechten worden geschonden, moet uiteraard worden opgetreden. En jihadisme vormt voor de hele samenleving, inclusief bijna alle moslims, een reële bedreiging, net als trouwens bijvoorbeeld toenemend rechtsextremisme.

Voor partijen als de PVV zijn het aanwakkeren van polarisatie en het voeden van angsten, zoals de angst voor ‘islamisering’, onderdelen van een lucratief electoraal winstmodel. Die angsten zijn voor een deel van de bevolking echt; het zorgwekkende is dat ze op weinig reële feiten zijn gebaseerd.

Surinaams onbehagen

0
Decolonize the mind heeft iets Politburo-achtigs. Een ministerie van Waarheid, met Hira als grootinquisiteur.’

In Suriname is er veel onbehagen. Over het slavernijverleden en het kolonialisme natuurlijk, maar ook over het feit dat het land nog steeds arm is, ondanks de miljarden euro’s aan Nederlandse ontwikkelingshulp en de rijkdom aan grondstoffen zoals bauxiet, olie en goud. En waarom is Desi Bouterse nu president, de hoofdverdachte in het justitieel onderzoek naar de December-moorden van 1982? Over het Surinaams onbehagen heeft historicus Hans Ramsoedh een nieuw boek geschreven: Surinaams onbehagen: een sociale en politieke geschiedenis van Suriname, 1865-2015. De Kanttekening sprak hem.

Wat wilt u met dit boek vertellen?
‘Al meer dan dertig jaar ben ik hiermee bezig. Ik was jarenlang eindredacteur van een Nederlandstalig Surinaams-Caribisch tijdschrift. Er zijn natuurlijk wel meer boeken over de geschiedenis van Suriname geschreven, maar ik mis daarin een goede rode draad; dat is het onbehagen.’

Waaruit bestaat dat onbehagen?
‘In mijn boek onderscheid ik drie periodes: de koloniale periode, de post-koloniale periode en de naoorlogse periode. Het onbehagen heeft sociaaleconomische en politieke oorzaken, maar de precieze redenen verschillen van tijd tot tijd. In de koloniale tijd ging het om uitsluiting: de Surinaamse elite, die bestond uit rijke kleurlingen en joden, had nauwelijks politieke inspraak. In de jaren dertig van de twintigste eeuw ging het om sociaaleconomisch onbehagen, vanwege de economische crisis. Nu zijn er weer heel andere problemen.’

Uw boek begint in 1865, twee jaar na de afschaffing van de slavernij in Suriname. Waren de contractarbeiders uit India en Java, die in plaats van de zwarte slaven op de plantages gingen werken, eigenlijk ook niet slaven? Of horigen misschien?
‘Zeker niet. Natuurlijk werden deze arbeiders, die uit China, India en Java kwamen, uitgebuit, maar hun situatie was niet te vergelijken met die van de zwarte slaven. Ten tijde van de slavernij vielen slaven niet onder het persoonsrecht, maar onder het zakenrecht. Plantage-eigenaars konden ongestraft een slaaf doodslaan, als ze dat wilden. Contractarbeiders hadden meer rechten. De positie van de contractarbeiders kun je eigenlijk beter vergelijken met die van Nederlandse landarbeiders in de negentiende eeuw. Ook hun positie was niet best, maar ze waren geen slaven.’

Foto: Hans Ramsoedh

Maar kinderen van contractarbeiders werden toch ook verplicht om op de plantage te werken? Dat gaat toch best ver?
‘Vanaf hun twaalfde inderdaad. Maar niettemin waren ze niet, zoals slaven, voor eeuwig aan de plantage gebonden. Ze mochten de plantage verlaten als ze een pasje kregen. Ook was het beleid er aanvankelijk op gericht om deze arbeiders na hun contract te laten terugkeren naar waar ze vandaan kwamen. Daarna was het beleid gericht op permanente vestiging in Suriname na afloop van de contractperiode.’

Hoe was de Surinaamse samenleving na de afschaffing van de slavernij opgebouwd?
‘Het was een gestratificeerde samenleving gebaseerd op kleur. De top werd gevormd door blanken. Joden en kleurlingen vormden samen de middengroep. Creolen waren na de afschaffing van de slavernij massaal naar de stad getrokken en werkten in de opkomende nijverheid. Op het platteland woonden en werkten hindoestanen als contractarbeiders. Na de Tweede Wereldoorlog trokken veel hindoestanen naar de stad, wat leidde tot spanningen met de creolen. Tot 1958 maakten de kleurlingen de dienst uit in Suriname, daarna kwam een coalitie van hindoestanen en creolen aan de macht onder leiding van Johan Adolf Pengel (1916-1970, premier 1963-1969, red.). Deze coalitie bevorderde de emancipatie van creolen en hindoestanen, maar ook de concurrentie tussen beide groepen. Na het overlijden van Pengel in 1970 wonnen de hindoestanen de verkiezingen. De creolen waren bang tweederangsburgers te worden. Dat versterkte de spanningen in het land.’

In 1975 werd Suriname onafhankelijk en enkele jaren later werd Desi Bouterse dictator en stortte het land in chaos. Hoe kon dat zo komen?
‘In de periode 1975-1980 was Suriname een democratie, maar ondanks de drieënhalf miljard gulden aan Nederlandse ontwikkelingshulp bleef de beoogde welvaart uit. Ook de militairen waren ontevreden en in 1980 greep Bouterse de macht. Aanvankelijk waren de meeste Surinamers maar wat blij met de staatsgreep. Maar dat veranderde snel. Het leger trad hard op tegen politieke tegenstanders. De December-moorden moeten ook tegen deze achtergrond worden begrepen, toen vijftien tegenstanders zonder vorm van proces werden geëxecuteerd. De periode 1982-1987 staat in Suriname bekend als ‘de donkere jaren’. Er was chaos en burgeroorlog. Tienduizenden mensen ontvluchtten het land. Ze trokken naar de Nederlandse Antillen en Nederland. De Nederlandse ontwikkelingshulp was stopgezet in reactie op de December-moorden, wat voor extra economische moeilijkheden zorgde.’

Daarna werd de democratie hersteld. Maar waarom kon Bouterse ondanks zijn misdaden in 2010 weer aan de macht komen, nu op democratische wijze?
‘Dat komt omdat men niets had geleerd. In 2010 bestond de politieke elite uit precies dezelfde mensen als in 1975. Er was niets veranderd. Bouterse speelde, toen de democratie onder Ronald Venetiaan (president 1991-1996 en 2000-2010, red.) was hersteld, weliswaar tweede viool, maar hij was niet weg. De zittende politieke kaste wees ritueel op het gevaar van Bouterse, maar deed verder eigenlijk niets. Bouterse wist dankzij zijn flamboyante persoonlijkheid – hij is welbespraakt en ook ontzettend humoristisch – de jonge kiezer voor zich te winnen. Omdat de Surinaamse geschiedenisboeken nauwelijks aandacht besteden aan de December-moorden, staat Bouterse bij hen ook niet bekend als een gewetenloze moordenaar.’

Zal Bouterse nog in de cel komen? Er loopt nu een proces tegen hem en hij is al veroordeeld door een rechter. Zal dit vonnis ook door het hooggerechtshof worden bevestigd?
‘Bouterse is door het Hof van Justitie veroordeeld tot zestien jaar. Zijn advocaat heeft tegen het vonnis hoger beroep aangetekend. Ik kan mij niet voorstellen dat het gerechtshof bij de behandeling van het hoger beroep begin 2019 tot een ander besluit komt. Er is dan wel een probleem: Bouterse is onschendbaar als president. Als hij aftreedt als gevolg van de uitspraak van de rechter, dan moet hij de cel in, maar Bouterse kan ook besluiten dat hij op zijn post blijft. Het leger blijft vermoedelijk achter hem staan, dus dat wordt heel spannend. Bouterse gebruikt het presidentschap om aan een veroordeling te ontkomen.’

Foto: Reuters. Desi Bouterse in 1996.

In je boek las ik ook over de beroemde Surinaamse verzetsstrijder Anton de Kom (1898-1945). Waarom is de herinnering aan hem zo gepolitiseerd?
‘Dat komt omdat De Kom een radicale marxist was die contacten had met Henk Sneevliet (1883-1942, Nederlands politicus, vakbondsman en verzetsstrijder, red.) en andere radicale revolutionairen. Niet alleen de Nederlandse koloniale machthebbers, maar ook de nationalistische Surinamers moesten niets van communisten hebben. Toen De Kom in 1933 naar Suriname terugkeerde, werd hij bij aankomst meteen in de gaten gehouden door de autoriteiten. De Kom was in Paramaribo een adviesbureau voor werklozen begonnen. Omdat de autoriteiten bang waren dat hij de Surinamers tegen het Nederlandse gezag zou opzetten, namen ze hem gevangen en zetten ze hem weer op de boot terug naar Nederland. Pas decennia later werd De Kom herontdekt door linkse studenten, om vervolgens door Bouterse te worden misbruikt als nationalistisch symbool. De Kom wilde natuurlijk vrijheid voor Suriname, maar was geen nationalist à la Bouterse.’

U bent ook heel kritisch over publicisten zoals Sandew Hira, bekend van zijn leuze decolonize the mind. Wat is volgens u mis met hun manier van naar de Surinaamse geschiedenis kijken?
‘Het zijn publicisten die mentaal gezien in de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn blijven steken. Ze creëren een sfeer waarin iedereen met een blanke huidskleur per definitie verdacht is en koloniaal zou zijn. Enkele Leidse historici, die heel degelijk werk doen, worden in het verdachtenbankje geplaatst. Als ik colleges geef over Suriname keer ik mij ook tegen deze dogmatische manier van geschiedenis bedrijven. Decolonize the mind heeft iets Politburo-achtigs. Een ministerie van Waarheid, met Hira als grootinquisiteur.’

U heeft ook ‘Blok-gate’ verwerkt in uw boek, de controverse naar aanleiding van de ondiplomatieke uitspraken van minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok over onder meer de multiculturele samenleving en Suriname, die hij een failed state noemde. Beschouwt u Suriname als zodanig? En hoe kijkt u tegen deze controverse aan?
‘Van Bloks ‘analyse’ van Suriname als failed state klopt helemaal niets. In Suriname functioneren de democratische instituties namelijk wel. Het is niet voor niets dat president Bouterse is veroordeeld door een rechtbank. We moeten geen roze bril opzetten en Suriname voorstellen als een multicultureel paradijs, er zijn etnische spanningen, maar die hebben nooit tot strijd geleid. Blok heeft te weinig kennis over Suriname. En bovendien is de multi-etnische Surinaamse samenleving een Nederlandse creatie. Eerst woonden er alleen indianen in Suriname, daarna kwamen de blanken en hun zwarte slaven, vervolgens werden de contractarbeiders uit China, India en Java aangevoerd. Niettemin wordt de kwestie-Blok door Bouterse en de zijnen gebruikt om weer op de anti-Nederlandse trom te roffelen. De gemiddelde Surinamer haalt over Bloks uitspraken de schouders op, maar Bouterse grijpt het natuurlijk met beide handen aan om de aandacht af te leiden.’

Regeert straks de straat?

0

Als de staat niet in staat is om haar eigen wetten te handhaven, staat uiteindelijk de staat zelf op het spel. Dat geldt zowel in het klein als in het groot. In het klein zagen we dat afgelopen weekend in Nederland, waar hooligans door uit naam van Zwarte Piet met geweld te dreigen, in diverse steden demonstraties van tegenstanders onmogelijk maakten, terwijl voor dat laatste toestemming was verleend. Ofschoon men uit de affaire met de blokkeer-Friezen van vorig jaar lering had kunnen trekken door de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen, was dat duidelijk onvoldoende gebeurd. Zo regeerde niet de staat, maar de straat.

Dat het zo uit de hand liep, valt niet los te zien van de lafheid van de Nederlandse regeringscoalitie, die in het Zwarte Piet-debat maar geen stelling durfde te nemen. Dat geldt vooral voor de VVD en het CDA, waar onder een deel van de achterban het PVV-sentiment van de ‘bedreigde Nederlandse identiteit’ welig tiert. VVD-fractievoorzitter Dijkhoff, nog verder naar rechts afgedwaald, is al bij voorbaat voor het potentiële geweld gecapituleerd en wil, om het volkssentiment niet te tarten, dergelijke demonstraties in de toekomst zelfs gaan verbieden.

Op zo’n moment blijkt Rutte weer eens letterlijk een waardeloze, want een waardenloze premier: een rol voor zichzelf om het steeds verder escalerende conflict tussen beide kampen in goede banen te leiden, ziet hij niet weggelegd. De samenleving moet het maar oplossen. Het is niet voor het eerst dat hij ons bij morele vraagstukken in de steek laat als het gesundes Volksempfinden met werkelijk liberale principes botst. Ook aan de vuurwerkdiscussie wenst zijn regering zich niet te branden: de gemeentebesturen zoeken het zelf maar uit, voor landelijke inperking van de knaltraditie heet geen draagvlak te bestaan. Alleen bij de afschaffing van de dividendbelasting deed draagvlak er niet toe; toen volstonden een jaar lang Ruttes eigen vezels.

Wat hij in elk geval te weinig in zijn vezels voelde, was dat de politiek zich niet aan het debat over Zwarte Piet kan onttrekken en dat Nederland meer is dan een B.V. Banen zijn niet het enige dat in het leven telt. En de onwil en het mentale onvermogen om ook in morele zin een sturende rol te spelen, wreekt zich nu. De raddraaiers van zaterdag zagen in het wegkijken van de regering een vrijbrief voor eigenrichting. Niet toevallig liep het beter in die steden, zoals Zaandam, waar het gemeentebestuur de kemphanen vooraf bij elkaar had weten te brengen.

Wat een wankelmoedige rechtshandhaving, die ruimte voor eigenrichting schept, in het groot betekent, zagen we de afgelopen weken in Pakistan. De nieuwe president Khan had zijn verkiezingszege gedeeltelijk te danken aan het paaien van ultra-orthodoxe moslims, die van de zogenaamde blasfemiewet hun absolute politieke prioriteit hadden gemaakt. Nu dreigt hij voor hun dreigementen bezwijken in de zaak van de acht jaar in de dodencel opgesloten Asia Bibi.

De kwestie drukt ons op drie dingen. Ten eerste op de grote gevaren waaraan christenen in een aantal streng-islamitische landen zijn blootgesteld vanwege het ‘foute geloof’. Dat lot treft overigens niet alleen christenen – ook aanhangers van andere religies, of moslims die tot een andere dan de dominante stroming behoren, worden in zulke landen zwaar gediscrimineerd, als ze niet al eveneens bij het minste of geringste in levensgevaar kunnen raken. Het is niet zonder reden dat velen van hen een seculiere dictatuur, zelfs eentje van de ergste soort, prefereren boven een orthodox-islamitische democratie. Het verklaart de steun die Assad nog steeds onder grote delen van de Syrische bevolking geniet; Saddam kon indertijd in Irak op hetzelfde bogen. En wat hun persoonlijke bewegingsvrijheid betreft zijn veel vrouwen in het huidige sjiitische Irak inderdaad slechter af.

Ten tweede confronteert de casus-Bibi ons met onze eígen morele standvastigheid. Graag verkondigt het Westen dat het een vrijhaven voor vervolgden is. Durft het nu ook de woede van de extremisten ginds te trotseren door Bibi asiel aan te bieden? Niet geheel toevallig maken daarvoor zich nu in Nederland in elk geval de confessionele partijen sterk, nu het om geloofsgenoten gaat. Blijft dat ook als een en ander straks economische repercussies krijgt, omdat de weinig standvastige Khan, als gevangene van de extremisten, zich gedwongen ziet tot boycotmaatregelen? En als vervolgens individuele Nederlanders ter plekke gevaar lopen, omdat een razende meute haar woede op hen koelt? Voor de eigen ambassade ginds heeft Den Haag al voorzorgsmaatregelen genomen, maar daarnaast lijkt mij toch ook een nadrukkelijk negatief reisadvies op z’n plaats. Nogal wat landgenoten zijn merkwaardig naïef, zoals reeds dat fataal afgelopen fietsavontuur in Tadzjikistan van deze zomer bewijst.

En ten derde wordt het misschien tijd om eens wat kritischer naar de ‘natuurlijke’ bondgenoten van het Westen te kijken, tegen de achtergrond van de daarmee samenhangende partijkeuze in het geopolitieke conflict in het Midden-Oosten. De afgelopen decennia stond het Westen als bijna vanzelfsprekend aan de kant van Saoedi-Arabië en Pakistan, in hun conflicten met Iran en India. Zeker: ook Iran verdient op dit moment niet bepaald een omarming, gezien de vermoedelijk in opdracht van het regime gepleegde moordaanslagen op dissidenten in Europa, waaronder ook in Nederland.

Maar op z’n laatst, sinds de afslachting van journalist Khashoggi moet toch duidelijk zijn dat Riyad geen haar beter is. En ofschoon het Westen in het geval van Islamabad versus Delhi slechts indirect partij voor de eerste kiest, worden de Pakistani zeker sinds 9/11 door Washington – net als de Saoedi’s – een belangrijke bondgenoot in de strijd tegen het terrorisme, terwijl al-Qaeda en IS ideologisch in hoge mate juist vanuit deze beide landen zijn gevoed.

‘Het kapitalisme is doorgeslagen’

1
‘We consumeren te veel en te onbewust, we plunderen de grondstoffen en vervuilen de grond.’

Er is een groeiend aantal leefgemeenschappen in Italië, tegenwoordig zo’n vijftig. Hoe leven mensen binnen zulke gemeenschappen? Onze verslaggever Sara-May Leeflang doet verslag vanuit Italië.

Sommige leefgemeenschappen zijn ecologisch georiënteerd, andere artistiek, spiritueel, ideologisch of een mix van alles. Eén van de bekendste is de spiritueel-ecologische Damanhur, die door de Verenigde Naties is bekroond voor haar duurzame initiatief. Het is een gemeenschap van circa zeshonderd mensen uit heel de wereld en is gelegen in de groene omgeving aan de voet van de Alpen, ten noorden van de regio Piëmont en tussen de steden Turijn en Aosta. De gemeenschap heeft eigen ‘tempels van de mensheid’. Binnen de gemeenschap leeft men aan de hand van de regels van een eigen gevormde wet die gericht is op cultuur, kunst, muziek, scholing, wetenschap en technologie. Verder heeft de gemeenschap ook een eigen munteenheid en een eigen universiteit, die bezoekers trekt voor cursussen, lezingen en projecten.

Verbondenheid
Giovanni (27) uit Turijn heeft zo’n drie jaar geleefd in een Osho-leefgemeenschap vlakbij de Zwitserse grens. Osho (Rajneesh Chandra Mohan, ook wel bekend als Bhagwan Shree Rajneesh, 1931-1990) was een goeroe, een spiritueel leider uit India die mensen over heel de wereld heeft geïnspireerd met zijn expressieve meditatie en therapeutische technieken. Voor Giovanni heeft het leven in een leefgemeenschap veel voordelen. ‘Er is zoveel liefde en steun onder elkaar. Ik voelde me nooit alleen. Op slechte momenten, als ik verdrietig was of als ik door een moeilijk moment ging, dan was er altijd iemand die me kon steunen of met wie ik kon praten. Op mijn beurt kon ik mensen steunen met mijn aanwezigheid.’

Giovanni ziet om zich heen een toenemende interesse in leefgemeenschappen. ‘Er is denk ik een groeiend bewustzijn dat het anders moet en dat het huidige sociale model voor veel mensen niet meer werkt. De motieven om je bij een leefgemeenschap aan te sluiten verschillen. Sommigen willen een gezondere manier van leven, anderen hebben meer economische motieven. Sommigen hebben niet veel geld en willen leven in een gemeenschap waarin mensen alles delen met elkaar. Anderen hebben weer ideologische en spirituele redenen. En vaak is er sprake van een mix van dit soort verschillende redenen.’

Giovanni legt uit dat veel leefgemeenschappen voornamelijk ecologische motieven hebben. ‘Er is een groeiend besef dat duurzaamheid de sleutel is voor het behoud van de aarde en ook de beste manier om eten te verbouwen. Ik denk dat dit heel belangrijk is. We zijn als mensen met elkaar verbonden, maar ook met de planten en de dieren. Als de aarde niet gezond is, zal dat gevolgen hebben voor ons. Dat is eigenlijk precies hetgeen je ervaart in een leefgemeenschap. Als één van de tien mensen zich niet goed voelt, verdrietig is, problemen heeft of ziek is, zal dat de rest van de gemeenschap beïnvloeden. Als de aarde door een slechte periode gaat, zal dat absoluut effect op ons hebben. Als de aarde ongezond is, zullen we merken dat er iets mis is. Je ziet het al als het weer verandert. Wanneer het regent, willen mensen binnen blijven en met een deken op de bank zitten. En als de zon schijnt, willen ze naar buiten gaan.’

Kapitalisme
De Osho-leefgemeenschap waar Giovanni onderdeel van was, is niet zo ecologisch georiënteerd, maar dat zou het naar zijn mening wel moeten zijn. ‘Het kapitalisme is doorgeslagen. We consumeren te veel en te onbewust, we plunderen de grondstoffen en vervuilen de grond. Het gaat te ver. De aarde heeft zorg nodig, dus ik denk dat het goed is om terug te gaan naar een duurzaam leven.’

Voor Giovanni was het ook een beweging tegen de maatschappij, het kapitalisme en vóór ‘het traditionele gezin’. ‘In de leefgemeenschap vond ik alles wat ik niet in de gewone maatschappij kon vinden. Onze leider was een vrouw. Er waren veel projecten om haar te ondersteunen en kracht te geven. We werkten veel met de vrouwelijke kwaliteiten in ons.’

Emilia (31) uit Milaan is werkzaam in de mode en volgt het nieuws niet meer. ‘Ik word depressief van de media. Ik had zo genoeg van Italië en de conservatieve mindset dat ik jaren in het buitenland heb gewerkt. Nu ben ik terug en ik kan nu ook de mooie kant van Italië zien. Er zijn goede bewegingen en mensen worden opener. Toch is er nog een lange weg te gaan.’

Hippies
Italië kampt al jaren met schulden. Media speculeren al over een mogelijke exit uit de eurozone, maar volgens experts zal dat niet snel gebeuren. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Griekenland heeft Italië een geavanceerde economie. Zo teert het niet alleen op toerisme, maar heeft het een invloedrijke innovatieve industrie. Het heeft veel grote multinationals. Toch is de werkloosheid aanzienlijk hoog en heeft het land veel uitdagingen voor de boeg. Zo kamp het met de opvang van vluchtelingen. Onlangs is burgemeester Domenico Lucano van het zuidelijke dorpje Riace opgepakt en twee weken onder huisarrest gesteld. De reden daarvoor was dat hij sinds 2000 migranten een huis, werk en opleiding aanbood om de vergrijzing te bestrijden. Niet alleen de asielzoekers werden daarmee geholpen, ook het dorp ging erop vooruit. Volgens de populistische regering van premier Giuseppe Conte heeft hij daarmee de wet geschonden en hij wordt beschuldigd van immigratiefraude.

Het gebeurt wel vaker dat de Italiaanse regering ingrijpt in projecten die een bestaand probleem zouden kunnen oplossen of vernieuwing zouden kunnen brengen. Vlak na de Tweede Wereldoorlog emigreerden Italianen uit het zuiden naar verlaten spookstadjes in het noorden, zoals Bussana Vecchia, een dorpje vlakbij de Franse grens, verlaten na een verwoestende aardbeving. De regering vernielde als reactie alle trappen en daken om de huizen onbewoonbaar te maken. In de jaren zestig werd het opnieuw geprobeerd, maar nu waren dat hippies en kunstenaars uit alle delen van Europa. Zij knapten het dorp op, organiseerden evenementen en verkochten hun kunst. Daaruit werd het ‘Internationaal Kunstenaarsdorp’ geboren, dat nog steeds actief is, ondanks het verzet van de lokale bewoners en de Italiaanse regering, die de inwoners als bezetters proberen neer te zetten.

Healing
Roman (32), een IT’er uit Zwitserland, reist al ruim drie jaar de wereld rond. Hij heeft ruim vier maanden in een meditatiegemeenschap in Italië geleefd. ‘Ik zat in het Miasto Osho Instituut voor Meditatie en Spirituele Groei. Ik betaalde honderd euro per maand. Ik was vrijwilliger en ervoer intensieve meditatieprogramma’s. Ik kan het iedereen aanraden. Het is zo’n speciale plek, iedereen komt er om te leren en groeien.’

Volgens Giovanni voelt het leven in een leefgemeenschap alsof je familie van elkaar bent en soms zelfs nog meer. ‘We waren erg verbonden en we zorgden voor de ander. Ik kon moeilijke momenten veel makkelijker aan dan als ik alleen was geweest. Maar we hadden ook heel veel lol, er werd veel gelachen. De focus in de leefgemeenschap is therapeutisch. Mensen van overal kwamen voor therapeutische workshops. Osho heeft veel expressieve technieken om oude en nieuwe pijnen die binnenin zitten eruit te halen. Dat maakt je lichter, meer relaxed.’

Valeria (48) komt uit Milaan. Ze is ruim zestien jaar geleden een leefgemeenschap begonnen in Toscane. ‘Ik ben eigenlijk een stadsmeisje, maar het snelle stadsleven werd me te veel. Ik heb de natuur om me heen nodig. Mijn vriend en ik hebben een prachtig stuk land met olijfbomen gekocht.’ Valeria en haar vriend zijn beiden opgeleid in meditatie- en healingtechnieken. Ze produceren olijfolie en hebben hun eigen permacultuurprojecten. Ze werken daarbij samen met vrijwilligers uit alle windstreken. ‘We hebben veel projecten, ik heb het erg druk. Dit jaar hebben we heel hard gewerkt en ik ben nu echt toe aan vakantie.’

Heimwee
Na circa drie jaar geleefd te hebben binnen de Osho-leefgemeenschap, vertrok Giovanni met zijn vriendin naar Duitsland. ‘Het leven in een gemeenschap was belangrijk, maar het was net zo belangrijk om eruit te stappen en de wereld in te gaan en op mezelf te zijn. Wel mis ik de warmte van de gemeenschap. Het samen ontbijten, eten, lachen. Het leven in een gemeenschap is voor mij de beste manier om te leven, maar dan vooral in een gemeenschap die georiënteerd is op meditatie en groei. Dat is zo mooi. In je eentje kun je ook mediteren, maar met mensen samen gaat het proces van groei veel sneller. Je leert veel meer over jezelf, bijvoorbeeld hoe je in relatie tot anderen staat en waarom.’

Waarom de leefgemeenschappen in Italië zo populair zijn weet Giovanni niet zo goed. ‘Ik zie het in meer Zuid-Europese landen, zoals Portugal en Spanje. Misschien is het omdat de politiek zo chaotisch is. Maar het heeft misschien ook een andere reden. Mijn moeder leefde op een natuurlijke wijze. Ze groeide op in een grote familie. Ze verbouwden hun eigen eten, hadden een eigen koe voor de melk en gingen duurzaam met de aarde om. Deze meer natuurlijke wijze van leven is helemaal niet zo ver weg van ons. En daar hebben veel mensen heimwee naar.’

(H)echt Verbonden

0

Op 1 november werd in het Rotterdamse stadhuis het project (H)echt Verbonden gepresenteerd, over huwelijkse gevangenschap. Het project gaat over situaties waarin – meestal – vrouwen zich bevinden als zij willen scheiden, maar waar de partner weigert mee te werken aan de scheiding. Er is een rapport gemaakt en aanvullende informatie gegeven op verschillende media voor verschillende doelgroepen. Het project is bedoeld om betrokkenen informatie te bieden over hoe te werk te gaan en waar en door wie hulp kan worden verleend.

(H)echt Verbonden is het resultaat van een samenwerking tussen vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen in de regio, ervaringsdeskundigen, hulpverleners, juridische en andere experts en de gemeente. Juist die brede samenwerking was een absolute voorwaarde om dit project succesvol op te zetten. Zoals één van de organisatoren zei: ‘Hierdoor voorkom je stigmatisering van een specifieke groep. Bovendien heeft de samenwerking tussen diverse religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen bewezen dat we door uitwisseling en kennismaking van elkaar kunnen leren en tot nieuwe inzichten kunnen komen. Dat is wat mij betreft de grootste winst binnen dit project.’

Het rapport werd aangeboden aan de Rotterdamse wethouder Judith Bokhove, portefeuillehouder Mobiliteit, Jeugd(hulp) en Taal. Het was geen bijeenkomst in een zijzaaltje in een bijgebouw onder tl-buizen. Er was flink uitgepakt met een uitgebreid buffet voorafgaand aan de bijeenkomst in de grote burgerzaal van het stadhuis, waar vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen, ambtenaren, politici en andere belangstellenden bij elkaar kwamen. Tijdens de presentatie kwam een aantal van hen aan het woord.

Een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van dit project werd geleverd door vertegenwoordigers van SPIOR, de koepelorganisatie van moskeeën en andere islamitische organisaties in de regio Rijnmond. Niet zo verwonderlijk, vanwege de zeer actieve opstelling van de koepel bij tal van ‘hete hangijzers’, maar ook belangrijk omdat, wanneer het om zaken als huwelijkse gevangenschap gaat, islam doorgaans de olifant in de kamer is. Tijdens de presentatie kreeg ook een rabbijn en een pandit het woord – overigens geen vertegenwoordiger van het christendom. Ook bij die religieuze gemeenschappen is er sprake van huwelijkse gevangenschap, maar helaas, het heersende beeld in de samenleving is dat we hier toch vooral weer te maken hebben met een islamdingetje. Juist daarom is het van belang ook islamitische gezagsdragers bij zo’n initiatief te betrekken.

Hoe buitengewoon gevoelig en ingewikkeld dat allemaal ligt, bleek ook wel naar aanleiding van de ophef die een jaar geleden ontstond over de campagne van de beweging Zelfgekozen, met posters door heel Rotterdam van zoenende mensen met verschillende achtergronden. Men wilde daarmee duidelijk maken dat het kiezen van een huwelijkspartner vrij moet zijn. Zelfgekozen richt zich op huwelijksdwang, dus de dwang met iemand te moeten trouwen. Op zichzelf goed om dat ook aan de kaak te stellen, maar de manier waarop Zelfgekozen en (H)echt Verbonden te werk gaan verschilt enorm.

De strategie van Zelfgekozen is een zo groot mogelijke zichtbaarheid en ruchtbaarheid in de media, met veel lawaai en verontwaardiging. En, niet onbelangrijk, de initiatiefnemers menen dat de islam het grote kwaad is. Dat is niet zo verwonderlijk als we weten wie de initiatiefnemers van Zelfgekozen zijn; onder meer Leefbaar Rotterdam en Femmes for Freedom, de club van Shirin Musa. Beide staan bekend als uitgesproken critici van de islam. Dat mag, maar doe het dan ook op een integere manier en niet door het verspreiden van nepnieuws en het bespelen van sentiment. Zo werd een aantal onderzoekers naar islamitisch huwelijksrecht er door de oprichters van Zelfgekozen zonder enige onderbouwing van beschuldigd te pleiten voor de invoering van ‘shariarechtbanken’ in Nederland. In plaats van samen met betrokkenen te zoeken naar een oplossing, worden vooral onderbuikgevoelens bespeeld en wordt gedaan alsof zij tegen de heersende opinie in iets aan de kaak stellen. Niets is minder waar. Huwelijksdwang is een thema dat bijvoorbeeld SPIOR, maar ook andere islamitische organisaties al meer dan vijftien jaar geleden aan de orde stelden.

Het grote verschil tussen Zelfgekozen en (H)echt Verbonden is nu juist dat de laatsten heel zorgvuldig te werk zijn gegaan en zo in staat waren om een brede coalitie tot stand te brengen van partijen die doorgaans niet zo snel met elkaar om de tafel zitten. Hoe effectief (H)echt Verbonden zal zijn, moeten we natuurlijk afwachten, maar de aanloop ernaartoe is in elk geval veelbelovend want heel inclusief. Het is overduidelijk dat het aanwijzen van bepaalde bevolkingsgroepen als schuldige, het toch al sterk gepolariseerde veld alleen maar meer onder druk zet. Om gevoelige kwesties aan de kaak stellen, heb je mensen nodig die omzichtig te werk gaan, die niet op voorhand partijen uitsluiten en die zonder constante media-aandacht hun werk kunnen doen. Met activisten die op hoge toon hun verontwaardiging uiten, kom je geen stap verder.

‘Het belangrijkste is dat je elkaar erkent’

0
‘Het feit dat mijn moeder het gesprek aangaat, terwijl ze veel eigenlijk niet wil bespreken, dát is het revolutionaire.’

Samen met haar moeder ging Nazmiye Oral drie jaar geleden met het aangrijpende theaterstuk Niet meer zonder jou langs theaters en buurtcentra in binnen- én buitenland, waaronder New York. Rode draad is het gesprek tussen een streng gelovige moeder en een vrijzinnige dochter. Nu is er de gelijknamige, ontroerende en eerlijke documentaire, waarin het gesprek plaatsvindt thuis bij Orals moeder, in Hengelo. Een gesprek waarin alles op tafel komt, inclusief tot dan onbesproken taboes.

Waarom wilde je de documentaire graag maken?
‘Van ieder werk dat je maakt, wil je dat het door zoveel mogelijk mensen gezien en ervaren wordt. Voor mij was het een droom om dit te doen. Ik heb goede mensen om me heen die die droom deelden, met als belangrijkste persoon mijn regisseur Adelheid Roosen. Ik vind het belangrijk, omdat de documentaire toepasbaar is op alles. Het is een gesprek tussen een moeder en een dochter, om openheid en verlichting te brengen, het heft in handen te nemen, begrip voor elkaar te hebben, zonder oorlog en zonder de behoefte om de één of de ander te laten veranderen. Ook al houd ik me niet aan de traditie, de traditie is ook van mij. Ik wil die mede vormgeven, want dat is niet alleen maar voorbehouden aan mensen die vinden dat ze mogen beslissen over hoe het allemaal moet zijn. ‘Niet meer zonder jou is’ geen film, maar een gebeurtenis’, zei iemand. Zo zie ik dat ook.’

Kan je dat uitleggen?
‘Iedereen legt de focus op mijn verhaal en dat van mijn moeder, maar het verhaal is niet het doel of de hoofdpersoon, het gesprek is de hoofdpersoon. Ik vind dit zo belangrijk dat ik hoopte, wenste en droomde dat het zou gebeuren, maar ik had eigenlijk nooit verwacht dat het zou gebeuren. Daarom ben ik enorm trots op mijn familie… dat ze dit doen en durven, want het is niet niks.’

Je hebt jezelf losgemaakt van de islam, het geloof dat je familie nog wel aanhangt. Is Niet meer zonder jou bedoeld om mensen die daarmee worstelen, een steun in de rug te geven?
‘We hebben de voorstelling een paar jaar gespeeld en je merkte dat het publiek er echt op reageerde. Mensen zeiden dat ze het nu echt begrepen, vanuit welke cultuur ze ook kwamen. Het is heel moeilijk als je in de ‘ik-cultuur’ bent opgevoed, de westerse cultuur, om te snappen waarom het voor iemand uit de ‘wij-cultuur’, de islamitische cultuur, moeilijk is om tegen de familie of tegen de gemeenschap in te gaan. Andere mensen vinden het weer juist niet cultuurgebonden. Ik krijg veel reacties en merk dat het mensen erg veel doet en vooral dat het zoveel mensen aanspreekt, zowel aan de linker- als aan de rechterkant.’

Nazmiye Oral (Hengelo, 1969) is schrijfster, theatermaakster en actrice. Haar ouders maken deel uit van de eerste generatie Turkse Nederlanders in ons land. Ze verliet op haar eenentwintigste haar ouderlijk huis in Hengelo, nadat ze op haar achttiende was uitgehuwelijkt. Ze speelde onder meer in het theaterstuk Gesluierde monologen (2003) van Adelheid Roosen over islamitische vrouwen, interviewde Pim Fortuyn over de islam en integratie, een dag voordat hij werd doodgeschoten, en is medeoprichter van het theaterplatform Zina, een gezelschap van makers uit verschillende culturen en disciplines. In 2011 kwam haar debuutroman Zehra uit, die haar een nominatie voor de E. du Perron-prijs opleverde. Sinds 2016 heeft ze een Gouden Kalf in huis voor ‘beste actrice televisiedrama’ voor haar rol in de film In vrijheid (2016).

Hoe? 
‘Mensen vinden het een voorbeeld en zien mijn moeder ook zo, want zij doet het heel goed. De eerste generatie is nog steeds traditioneel, maar wil toch wel luisteren en begrip tonen voor de nieuwe generatie. De documentaire heet Niet meer zonder jou en dat houdt voor mij in dat ik niet zomaar wegloop als ik het moeilijk heb, maar juist vecht voor het recht om niet weg te hoeven. Men moet ermee leren leven dat mensen die de mening van de dominante groep binnen een moslimgemeenschap niet delen, bijvoorbeeld over wel of niet moslim zijn, trouwen en hetero of homo zijn, ook thuishoren in dezelfde gemeenschap.’

De meeste moslimgemeenschappen zijn vrij gesloten. Hoe moeilijk is het om ervoor te zorgen dat zulke gemeenschappen zich openstellen voor bepaalde veranderingen?
‘Ik denk net zo moeilijk als dat in Nederland is bij bijvoorbeeld mensen die onderdeel zijn van streng gereformeerde gemeenschappen. Zij zijn net streng gelovige Turkse mensen. Het zijn bepaalde waardes waar mensen aan vasthouden, een identiteit en eer, maar er zijn ook taboes, pijn en dingen die niet mogen. Het is verschrikkelijk als je zo opgroeit. Ik probeer het belangrijkste verschil tussen de westerse en de islamitische cultuur als volgt te verklaren. Westerlingen hebben bij geboorte eigen benen gekregen, waarmee ze kunnen weglopen. Mijn benen zijn niet van mij. Die zijn opgebouwd uit het deeg en de regels van de gemeenschap, want niets in de moslimgemeenschap behoort tot ‘ik’. ‘Ik’ staat in dienst van het geheel. Om weg te kunnen lopen moet je eerst uit het niets eigen benen maken. En als je wegloopt, dan is er schuld. Schuld die kan eindigen in de dood. Want weggelopen zou onvergeeflijk zijn, omdat je de gemeenschap iets zou hebben afgepakt. Ik ben weggegaan, terwijl mijn benen niet van mij waren, maar van de gemeenschap.’

Wat vind jij daarvan?
‘Ik kan dat niet aangeven en ik hou er ook niet van om op die manier over cultuur te praten. Ik vind het een steriele en afstandelijke manier van het benaderen van een cultuur. Cultuur, religie, politiek, het zijn allemaal mensen. We doen het allemaal zelf. We geloven in iets en dan wordt het groot of we geloven niet meer in iets en dan sterft het uit. Hetzelfde geldt voor mijn verhaal. Sommige mensen gaan er maar vanuit dat ik de drang had om een ander pad te kiezen dan trouwen, kinderen krijgen en gelukkig zijn, omdat ik op mijn eenentwintigste het huis uit ben gegaan en dat zou dan een verdienste zijn van het Westen. Dat is een totaal verkeerde benadering. Het is niet zo dat er alleen hier in het Westen verlichte of artistieke mensen zijn of dat alleen de mensen hier iets anders willen zijn dan de moeder of dochter van iemand.’

Heeft dat zijn weerslag in de documentaire?
‘Dat denk ik wel. De grootste reactie is van mensen uit de ‘wij-cultuur’ die opgelucht zijn dat er eindelijk gepraat wordt. Het bijzondere van dit verhaal is niet dat iemand voor het eerst tegen de regels is ingegaan, want Ayaan Hirsi Ali deed dat bijvoorbeeld ook al, maar het bijzondere hiervan is – en dat vind ik nieuw en revolutionair – dat de oude garde het gesprek helemaal aangaat. Helemaal, tot op het bot. Het feit dat mijn moeder het gesprek aangaat, terwijl ze veel eigenlijk niet wil bespreken, dát is het revolutionaire. Als ik dit had gedaan met een paar andere verlichte vrienden, dan had het niet gewerkt.’

Hoe reageerde je moeder toen je haar vroeg voor het gesprek?
‘Toen ik aan mijn moeder voorstelde om het gesprek te voeren, niet onder vier ogen, maar voor honderden mensen, zei ze meteen ‘ja’. Dat vond ik dapper, zeker omdat we het over alles konden hebben; seks, homoseksualiteit, atheïsme, godsdienst, alles. En dat we onszelf op het hakblok legden. Mijn moeder draagt een hoofddoek, spreekt niet zo goed Nederlands, is geen acteur, maar heeft toch de ‘ballen’ om in mijn territorium te komen en zich uit te spreken. Ik zag dat mijn moeder af en toe bang was dat mensen haar een verschrikkelijke vrouw zouden vinden en toch ging ze er staan. Dat is bijzonder.’

Hoe was dat voor jou?
‘Het was nooit een vanzelfsprekendheid dat we op deze manier ergens over praatten, dus daarom vond ik dat het een keer moest gebeuren. Al heb ik het ook écht moeten leren, elke avond weer op het podium. Het leven kan van de éné op de andere minuut voorbij zijn en dan heb je nooit geweten… wie de ander is. Dan weet je eigenlijk niets van elkaar. Ik vond daarom dat het gesprek nú moest gebeuren. Ik was klaar met zwijgen en langs elkaar heen praten.’

Hoe is het dan om het gesprek niet privé te doen, maar ten overstaan van de wereld?
‘Geweldig. Het dwingt je om jezelf helemaal te geven en dat is voor mij de enige manier om het te doen. Het is erg louterend en ook intiem. Ik dacht ook altijd dat een onderwerp na een goed gesprek afgerond was, maar dat is niet zo. Je moet het gesprek blijven voeren, steeds opnieuw. Sommige mensen denken na de voorstelling dat ik erkenning van mijn moeder wil hebben, maar dat is niet zo. Dan had ik namelijk nooit een gesprek met haar kunnen voeren, want dan is die erkenning het belangrijkste en sta ik al op achterstand.’

Was het moeilijk om het gesprek te voeren terwijl het geloof er tussenin stond?
‘Het feit dat ze gelovig is, heeft geen invloed op ons gesprek gehad, maar het is nog steeds moeilijk om tegen haar te zeggen dat ik niet geloof. Daar wordt ze helemaal raar van. Ze zegt dat ze me niet kwijt wil en dat ze niet wil dat ik brand in het hiernamaals, omdat dat in haar ogen zal gebeuren, omdat ik niet geloof. Dat is op zich heel lief, maar het is angst. Er zit een harnas omheen. De eerste keer dat ik haar vertelde dat ik niet geloof, schrok ze enorm. Toen heb ik haar uitgelegd waar ik wel in geloof… Als ik al ergens in geloof, dan is het Advaita, wat niet eens een geloof is, maar uitgaat van dat alles één is. Dat vond ze toch op haar situatie lijken en toen was ze relaxt. Dus toen bleken we toch over het geloof te kunnen praten. Ik denk ook dat veel meer ouders dat kunnen, terwijl ze in eerste instantie denken dat ze er niet open voor staan. Maar het is misschien niet voor niets dat we dit nu pas kunnen, je moet er wel klaar voor zijn en het vergt moed en de grote wens om dichter bij elkaar te komen en samen een waarachtig leven te leiden.’

Staat dat los van geloof?
‘Tuurlijk. Iedereen kan het doen. Met je ouders, vriend of buurman. Zelfs van natie tot natie. Het belangrijkste is dat je elkaar erkent, zelfs als je elkaar niet kent. Maar je moet jezelf niet afsluiten of weglopen. En je moet de ander niet willen overtuigen van iets, je moet iemand niet willen veranderen en je moet niet hoeven te winnen. Het doel zou moeten zijn: getuigenis doen van jezelf in de aanwezigheid van de ander en de wens de ander te ervaren terwijl hij of zij getuigenis doet van zichzelf.’

Wereldburgers op een eiland

1
Op een plek waar mensen aarden in stuifzand, is de blik op de wijde wereld nooit ver weg.

De meeste Nederlanders kennen Vlieland als die zomerse badplaats vol zeeleeuwen, dikke Duitsers en weinig verkeer. Toch wordt de gemeente het hele jaar door bewoond door een gemeenschap van zo’n duizend mensen. Hoe kijken deze Vlielanders aan tegen hun woonplaats, de Randstad en de wereld in het algemeen? Onze verslaggever Freek de Swart zocht het uit.

Aankomen op Vlieland in het laagseizoen voelt in het begin niet eens zo heel anders dan tijdens de zomer. Er staat turend volk langs de kade, er hangen krijsende meeuwen in de lucht en overal staan bagagezoekers irritant in de weg. Dat het echt geen vakantietijd is, merk je een klein kwartier later. De massa is verdwenen en het aankomstplein ligt erbij als een filmset na sluitingstijd. Zelfs de vogels lijken naar elders te zijn gevolgen. Gelukkig blijkt het nabijgelegen VVV-kantoor nog wel bewoond. Hier helpt een vriendelijke medewerkster graag mee met het zoeken naar bewoners die het Vlielandse leven ademen. Op de achterkant van een folder schrijft ze wat namen, inclusief adressen. Rekening houden met privacy op een klein eiland is immers net zo zinloos als het bouwen van een treinstation.

Bittere armoede
De eerste naam op het lijstje is Dirk Bruin, een lokale historicus die genetisch gezien niet Vlielandser kan zijn. Binnen bij waddencentrum De Noordwester vertelt hij trots dat zijn voorouders al in 1759 op het eiland woonden. ‘Ik vind het bijzonder dat heel het eiland vol ligt met hun voetstappen en dat ik daarin treed, dat is anders dan bij iemand die hier net komt wonen.’ Bruin legt uit dat het op Vlieland in die tijd vooral draaide om de maritieme handel. Vloten richting de Oostzee en later Oost-Indië begonnen en eindigden hun reis vaak in het dorp. Daar kwam een eind aan toen het vasteland betere aansluitingen kreeg op de Noordzee en de grote rivieren. Ook werden de schepen langzaamaan te groot voor de Waddenzee. ‘De doodsklap was de bouw van de Afsluitdijk, sindsdien speelt Vlieland op maritiem vlak absoluut geen rol meer.’

Dirk Bruin.

Aangezien de grond op het eiland niet geschikt is voor landbouw, begon daarmee een zware tijd voor Vlieland. Veel eilanders trokken naar het vasteland of zochten hun heil in de minuscule en nog piepjonge toeristische sector. Toch verzet de historicus zich tegen het beeld dat Vlieland begin twintigste eeuw in bittere armoede leefde. Bruin verwijst daarbij naar zijn eigen overgrootvader die in deze periode een huis met een stuk tuin bezat en voedsel kon rapen op het wad. ‘Tegenwoordig is er geen werkman meer op Vlieland die een eigen huis kan kopen. Jongelui willen graag blijven en er is genoeg werk, maar dus geen betaalbare woningen.’ Het bouwen van nieuwe huizen op Vlieland blijkt moeilijk, omdat het eiland voor het leeuwendeel in handen is van Staatsbosbeheer. ‘Die weigert grond vrij te geven voor bebouwing en toont zich ook bij ruilverkaveling geen ruimhartige partner. Het was begin twintigste eeuw een stuivende bende hier en de bevolking kreeg het niet vastgelegd. Staatsbosbeheer heeft toen deze prachtige bossen aangelegd. Het is een vloek en een zegen tegelijk.’

Cultuurverschillen en een azc
Tijdens de rondleiding door het museum van De Noordwester blijkt Bruin niet alleen historische talenten, maar ook archeologische te bezitten. Veel van de uitgestalde pronkstukken heeft hij zelf gevonden op het strand of opgedoken uit wrakken in het water. Zo liggen er onder andere klokken uit Britse onderzeeërs, maar ook veel ouder munt- en aardewerk. Het zijn duidelijk restanten uit een tijd toen verdrinkingen op zee onderdeel waren van het dagelijkse leven. Hoewel Vlieland inmiddels volledig is aangesloten op de moderne wereld, merkt Bruin nog steeds wel cultuurverschillen. ‘Soms praat ik met nieuwe bewoners en dan hoor ik meteen: dit zijn geen blijvers. Die hebben dan moeite met plaatselijke gebruiken.’ Als voorbeeld noemt hij de aangespoelde boot van een drenkeling. Het jutten van de aangespoelde spullen vonden veel nieuwkomers in het dorp gelijkstaan aan lijkenpikkerij. Bruin is zich daarentegen van geen kwaad bewust. ‘Aangespoelde dingen neem je mee naar huis. Ik heb er wel gevoel bij dat er iemand is omgekomen, maar de zee geeft en neemt.’

Andersom hadden de bewoners van Vlieland grote bezwaren tegen de komst van een azc naar het eiland in 2001. ‘Er was vooral angst dat groepen alleenstaande mannen onrust zouden veroorzaken. Uiteindelijk kwamen er vooral gezinnen. Toen ze vertrokken stonden er mensen met tranen langs de kade, dat heeft een verandering in denken teweeggebracht.’ Een Servisch-Kroatisch echtpaar bleef wel achter. Zij bestieren tegenwoordig het succesvolle theater Podium Vlieland.

Ook qua homoseksuelen is Vlieland volgens Bruin tolerant. Zo kent het dorp een handvol homostellen die met een gerust hart hand in hand kunnen lopen door de Dorpsstraat, iets wat in bepaalde wijken van grote steden niet altijd zonder gevaar is. Bruin merkt op dat toeristen uit de Randstad wel vaker wat bangig uit de ogen kijken wanneer ze bijvoorbeeld op straat worden begroet. ‘Ik snap dat je in Amsterdam niet iedereen de hele tijd kan groeten, maar je hoeft toch niet te schrikken?’

Eenmaal buiten bij het waddencentrum De Noordwester heeft de avond de straten van Oost-Vlieland verandert van rustig naar leeg. Er wordt spaarzaam met straatverlichting omgegaan in het dorp, wat het geheel een desolaat doch sprookjesachtig sfeertje geeft. Zo’n plek waar Jack the Ripper kan toeslaan, maar ook een romantische serenade niet zou misstaan. Vlieland bij nacht is dan misschien niet het einde van de wereld, maar zeker wel het eindstation van Nederland, zoveel is zeker.

Ook in de cafés zijn geen Vlielanders te bekennen. Aan de bar hangt een paar bouwvakkers uit Wolvega. Ze zijn op het eiland om een nieuw hekwerk rondom een voetbalveld te plaatsen. Ook de barvrouw blijkt van het vasteland te komen. Volgens haar bestaat vrijwel het gehele horecabestand op het eiland uit expats. ‘Vlielanders zijn mensen met een gebruiksaanwijzing, kan ik je zeggen’, laat ze tijdens de laatste ronde weten. Of dat een compliment is over hun diepzinnigheid of een sneer richting hun botheid wordt niet duidelijk.

Vlielanders en eilanders
De volgende dag scoren we een ontbijtje in de lokale supermarkt, waar we Folkert Janssens ontmoeten. Deze Drent kwam in 1985 voor het eerst op het eiland en was op slag verliefd. Vanwege de woningnood duurde het tot 2000 voordat hij zich er voorgoed vestigde. ‘Alles is hier overzichtelijk en elk Nederlands landschapstype heb je hier, behalve mergelgrotten.’ Janssens blijkt een groot natuurliefhebber te zijn die regelmatig het gezelschap opzoekt van bruinvissen en zeeleeuwen. Ook tijdens het interview wordt hij een paar keer afgeleid door een voorbijvliegend winterkoninkje. ‘Vogels zijn hier veel minder schuw dan op het vasteland’, vertelt hij er enthousiast bij.

Een ander verschil met de rest van Nederland is volgens Janssens het leefritme. ‘Dat wordt voor een groot gedeelte bepaald door de drie veerboten die het eiland dagelijks aandoen.’ Dit fysieke isolement betekent volgens hem overigens niet dat de moderne tijd geen grip heeft op Vlieland. ‘Heel veel mensen denken dat we hier achterlopen, maar als je hier iets bestelt, dan heb je het de volgende dag in huis.’

Dat Vlielanders van nature hun blik juist op de wereld hebben gericht blijkt ook uit het standbeeld van Willem de Vlamingh (1640-1698) dat vlakbij de veerbootterminal staat. Deze Vlielandse kapitein werd geboren als Willem Hesselsz, maar vernoemde zichzelf al vrij snel naar de gevreesde Vlamingen om zijn beperkte lengte te compenseren. Voor de VOC voer hij rond de wereld en bracht onder andere de westkust van Australië in kaart. ‘Vlielanders zijn ondernemend en waaien vaak uit over heel de wereld.’ Janssens noemt zichzelf trouwens nooit Vlielander, want: ‘Vlielander word je nooit echt, maar een eilander wel.’

Drenkelingen
Vervolgens neemt Janssens ons mee naar het kerkhof van Vlieland. Naast veel eilandbewoners is de plek ook de laatste rustplaats van veel drenkelingen. Graven van aangespoelde Duitse en Engelse soldaten uit de Tweede Wereldoorlog liggen er gebroederlijk naast elkaar, maar ook eeuwenoude grafstenen zoals die van Lancelot Skynner. Deze kapitein ging ten onder in 1799 samen met de HMS Lutine. Dit schip had zoveel goud aan boord dat het verzekeraar Lloyds bijna ruïneerde. ‘Later is de bel van het schip nog opgedoken, die luiden ze nu in het hoofdkantoor van Lloyds als er heel slecht nieuws is.’

Volgens Janssens is er veel respect voor drenkelingen op Vlieland, omdat vroeger iedereen op het eiland wel iemand had verloren op zee. Ook tradities uit het verleden worden daarbij geëerd. Zo staat er op de begraafplaats een replica van een walviskaak. Die stonden vroeger vaak op graven van kapiteins. Of het niet benauwend is om met zo’n kleine gemeenschap op een eiland te leven? Janssens vindt van niet. ‘Niet alleen is er genoeg natuur om je in terug te trekken, het samenwonen midden op zee zorgt ook voor een bepaalde harmonie. Je kunt wel ruzie hebben met elkaar, maar samen heb je ook altijd ruzie met de elementen.’

De tocht gaat verder richting De Jutter. Deze school biedt onderwijs aan voor leerlingen tussen de vier en achttien jaar. Sinds 2016 bezit de onderwijsinstelling een hypermodern nieuw gebouw waar ook een bibliotheek en kinderopvang in gehuisvest zijn.

Buiten speelt de elfjarige Coen Rispens een potje voetbal met zijn beste vriend. Het leven op Vlieland bevalt hem prima. ‘Je kunt hier veel dingen op straat doen, want er zijn niet veel auto’s.’ Wel mist de jongen speelgoedwinkels en pretparken op het eiland. Een voordeel is dan weer dat Rispens vakantievrienden heeft die ieder jaar terugkomen. Net als Janssens begint ook hij over het verkeerde beeld dat sommige mensen op het vasteland hebben over Vlieland. ‘Veel mensen zeggen dat we dingen niet hebben, maar wifi hebben we hier gewoon.’ Of Rispens de rest van zijn leven op het eiland blijft wonen, is nog maar de vraag. Momenteel speelt hij voor de lokale voetbalclub VSV ‘31 en een baan als profkeeper lijkt hem wel wat. Dromerig vertelt hij over een voetbalcarrière die hem via FC Groningen en Ajax naar Chelsea moet leiden. Toch zal hij ook in het hippe Londen zijn roots niet vergeten. ‘Ik zal dan wel een huis hebben in Engeland, maar ook terugkomen en hier een tweede huis kopen.’

Coen Rispens (rechts).

Wanderlust
Net zoals elk ander respectabel eiland kent ook Vlieland een kluizenaar, in de vorm van Jan Snoek. Al is hij het zelf niet met deze term eens. ‘Kluizenaar, hoezo? Ik heb toch gezelschap’, wijzend naar zijn hond Hessels.

Jan Snoek met zijn hond Hessels.

Snoek woont in een oude boot in de haven van Vlieland en draagt ongeacht het jaargetijde een korte broek. Voordat hij toestemt met een interview moet de verslaggever wel beloven geen vragen te stellen van financiële aard. ‘Dat bracht mij namelijk eerder in de problemen.’ Uit het bord op zijn boot wordt wel duidelijk dat de man zeepieren verkoopt.

Snoek vertelt dat hij oorspronkelijk uit Den Helder komt en in 1983 voor het eerst op Vlieland belandde. ‘Omdat ik midden in een militair oefenterrein aanmeerde, werd ik gelijk opgepakt en naar het dorp gebracht. Ik was toen nog een kwajongen zonder zorgen’, herinnert hij zich die tijd. Tegenwoordig komt hij alleen in Oost-Vlieland om boodschappen te doen. Naar het strand om te jutten doet hij eveneens minder dan eerst. ‘Je vindt alleen een stukje visnet en wat plastic. Vroeger viel er nog weleens iets van een schip af, maar ze bouwen die tegenwoordig beter, denk ik.’ Ook de bossen op het eiland waren volgens hem vroeger beter. ‘Door strengere eisen van Staatsbosbeheer mag daar steeds minder. We mogen bijvoorbeeld niet meer met een kettingzaag het bos in zonder cursus. En daar vragen ze driehonderdvijftig euro voor.’

Of Snoek ondanks al deze achteruitgang de rest van zijn leven op Vlieland blijft weet hij nog niet. Wel woont hij bewust op een schip zodat hij weg kan varen zodra de wanderlust toeslaat. In die zin symboliseert Snoek misschien nog wel als beste de volksaard van de bewoners van het eiland. Want op een plek waar mensen aarden in stuifzand, is de blik op de wijde wereld nooit ver weg.

Een buurman met een barcode

0

Het brievenproject is weer begonnen. Ik schreef er eerder al eens over. Het is een project van het Joods Maatschappelijk Werk, waarbij jongeren en Joodse ouderen die de oorlog hebben overleefd, elkaar brieven schrijven. Het mooiste aan het brievenproject vind ik om te zien hoe snel er een band ontstaat tussen totaal verschillende mensen – de Joodse ouderen die de oorlog overleefd hebben en de leerlingen die zo’n zestig jaar jonger zijn en vaak een niet-Nederlandse culturele achtergrond hebben. Hoe is dat toch mogelijk?

Het project begint met het bezoek van een Joodse man of vrouw in de klas. Die vertelt over de oorlog en wat hem of haar overkomen is. Dit jaar was Miel Andriesse onze gast. Hij was anderhalf toen hij werd ondergebracht bij een familie in Noord-Brabant. Daar overleefde hij de oorlog. Het is een indrukwekkend verhaal, maar het leek een beetje langs mijn leerlingen heen te gaan. Dat lag niet aan Miel, het is eerder dat de kinderen het niet begrijpen. Ze weten te weinig over de oorlog en ze hebben geen houvast om de gebeurtenissen te plaatsen. ‘Ik had een buurman die ook zo’n barcode had’, zei Sergio, toen Miel vertelde over Auschwitz en hoe daar de Joden een nummer op hun arm getatoeëerd kregen. Dat had hij dus wel gezien, maar het verhaal erachter kende hij niet.

In Europa is oorlog een zeldzaam verschijnsel, maar er zitten leerlingen in mijn klas die directe ervaring hebben met oorlog. Vlak voordat Miel ons bezocht, had Osko een spreekbeurt gehouden over wat hem overkomen is. Hij woont nu twee jaar in Nederland, is afkomstig uit Syrië. ‘De Koerden waren aan alle kanten niet welkom’, aldus Osko. Bovendien was het oorlog in Syrië, dus vluchtte zijn familie eerst naar Turkije en daarna naar Nederland. ‘We hadden veel geluk’, zei Osko. Daarmee bedoelt hij dat ze het overleefd hebben. Ook Miel heeft in die zin geluk gehad, ook hij overleefde de oorlog. Zijn vader en moeder niet. En van zijn vaders kant waren na de oorlog nog maar een paar mensen in leven.

Na het verhaal van Miel ging het project echt van start. We hadden de kinderen ingedeeld en in groepjes van twee gingen ze schrijven naar voor hen onbekende ouderen. Moeten ze schrijven, want het is eigenlijk huiswerk. ‘Omdat ik u wil leren kennen schrijf ik u deze brief’, begon één van de leerlingen. Dat is de opdracht van ons aan de leerlingen: die ander leren kennen. En die opdracht werkt! Dát uitspreken of beter gezegd schrijven, is de toverformule waarmee het allemaal begint. Daarna gaat het eigenlijk vanzelf en vertellen en vragen de kinderen honderduit. Het gaat over geloof, (leerling: ‘Ik heb geen geloof, ik heb alleen een broertje’), liefde, familie en wat ze graag eten. Eigenlijk al vanaf brief twee zie je dat de belangstelling gewekt is en voordat je het weet zien de kinderen dat er meer overeenkomsten dan verschillen zijn tussen hen en de ander. De ouderen met wie ze schrijven zijn ooit jong geweest, houden soms ook van sport, hebben hobby’s en interesses die de leerlingen zelf ook hebben. Wat dan volgt is herkenning. ‘Ik begrijp ook dat het moeilijk was zonder uw echte moeder, zelf woonde ik een halfjaar bij mij tante.’ Al snel durven de kinderen alles te vragen. ‘Hebben uw familieleden de oorlog overleefd? Hoe voelde u zich na de oorlog? En hoe was uw liefdesleven?’

In februari ontmoeten de brievenschrijvers elkaar, en dan is het alsof ze elkaar eigenlijk al kennen. En dat is ook zo, ze kennen elkaar al, hoewel ze maar een paar brieven hebben uitgewisseld. Het is een leerzame ervaring en een les tegen vooringenomenheid en vooroordelen. Leer de ander kennen, dat is het ongewone huiswerk waar de kinderen mee op pad gestuurd worden. Bijna altijd zien ze dan dat die ander veel minder van hen verschilt dan ze op het eerste gezicht dachten.