7.4 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 832

Wat als Wilders ‘minder homo’s’ had geroepen?

0

Ook nu het proces tegen Geert Wilders zijn ontknoping nadert, weet ik, eerlijk gezegd, nog steeds niet, of het wenselijk is dat hij voor zijn ‘minder, minder’-uitspraken straf krijgt opgelegd. Ik zou niet graag op de stoel van de rechters zitten – en het zou goed zijn, als ook anderen dat eens wat minder gretig zouden willen.

Bij die vraag naar de wenselijkheid gaat het mij nu nadrukkelijk niét om de politieke effecten van veroordeling of vrijspraak – in het eerste geval kan hij als martelaar triomferen, in het laatste triomfeert hij zonder meer. Die vraag naar het politiek profijt voor Wilders zou geen rol mogen spelen: de rechter moet zich puur op de juridische aspecten, de consequenties van een veroordeling voor de vrijheid van meningsuiting dan wel van vrijspraak voor de vrijheid van ophitsing bezinnen.

In dit opzicht is het inderdaad een politiek proces – niet omdat, zoals Wilders suggereert, justitie hier in opdracht van zijn Haagse vijanden opereert, maar omdat het de politiek is die ook op dit politiek zo heikele punt ooit de wet heeft vastgesteld. Waarbij Wilders overigens indertijd ook zelf, met radicaal-islamitische ophitsers voor ogen, erg op stringente wetgeving had aangedrongen, die nu dan dus mogelijk eveneens consequenties heeft voor hemzelf. Maar hier geldt natuurlijk, als basisprincipe van de rechtsstaat, dat de wet voor iedereen gelijk is.

Waarvoor Wilders overigens in dit verband in elk geval wel veroordeeld zou moeten worden, is minachting van de rechtbank: die heeft hij immers vrij consequent vanaf het begin als bevooroordeeld verdacht gemaakt. Hem zou door ‘D66-rechters’ al bij voorbaat het recht op een eerlijk proces ontzegd zijn. Te denken valt ook aan zijn demagogisch knappe, maar inhoudelijk staatsgevaarlijke slotpleidooi: rechters die het wagen hem te veroordelen staan aan de foute kant van de geschiedenis, en het volk zal hen weten te vinden. De rechters werden zo als ‘vijanden van het volk’ weggezet.

De hysterische zelfoverschatting, waarmee een en ander gepaard ging – Wilders zette zichzelf neer als de vertegenwoordiger van de overgrote meerderheid van de bevolking, waar hij nooit meer dan een zesde van de stemmen heeft gehaald en ook geen serieuze peiling hem nu wezenlijk meer belooft – is hem vergeven.  Onacceptabel is vooral dat hij, door de objectiviteit van de rechtspraak als zodanig in twijfel te trekken, doelbewust een volgend basisprincipe van de democratische orde – de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in samenhang met de scheiding der machten – ondermijnt. Dat valt vooral een lid van de wetgevende macht zwaar aan te rekenen.

Wat dan specifiek de gewraakte ‘minder, minder’-uitspraken van Wilders betreft, zal vermoedelijk het georkestreerde karakter van de bewuste bijeenkomst zwaar wegen: het betrof geen ongelukkige verspreking in het heetst van de strijd of zo, maar ophitsing met voorbedachten rade.

Ook de later door Wilders aangebrachte nuanceringen – ‘eigenlijk bedoelde ik dit en dat’ – lijken mij daarom weinig hout te snijden. Er klonk wat er klonk, en het was op dat moment ook precies zo bedoeld. Zich dan naderhand, zoals Wilders doet, achter de pretentie van een andere intentie verschuilen, is laf, en het verwijt aan Mark Rutte, dat hij voor bang geworden Marokkaanse kinderen opkwam, onheus.

Blijft de vraag: mag je publiekelijk op deze manier de wens uitspreken, dat er van bepaalde groepen mensen minder zijn? Wat als hij ‘minder joden’, ‘minder zwarten’ of ‘minder homo’s’ had geroepen? Of ‘minder moslims’? Een belangrijk criterium zal daarbij zijn in hoeverre het om (nagenoeg) onveranderbare eigenschappen van afzonderlijke mensen gaat, in hoeverre het tot een bepaalde groep behoren dus niet op een bewuste persoonlijke keuze berust.

Bij ‘zwarten’ is dat, net als bij ‘vrouwen’, evident, bij ‘Joden’ (voor zover het, conform het moderne anti-semitisme, om afstamming, en niet, conform het oudere anti-judaïsme, om geloof gaat) ook. Met de kanttekening dat het geslacht dankzij moderne medische technieken de facto niet meer volledig onveranderlijk is, maar tegelijk niemand zal eisen dat iemand het eigen geslacht verandert.

Het ‘homo zijn’ wordt tegenwoordig in het Westen ook als een onveranderlijke eigenschap beschouwd, waaraan je ‘dus niets kunt doen’. Een kleine religieuze christelijke minderheid denkt daar overigens nog anders over – en nog maar een paar generaties terug gold dat eveneens voor de overgrote meerderheid. Van een min of meer aangeboren, of tenminste al vroeg vastliggende homoseksuele identiteit wil men in die kringen niet weten, en de (als ‘tegennatuurlijk’ verworpen) homoseksuele daad geldt dientengevolge als een eigen keuze van het individu, dat daarop dan ook (moreel en juridisch) aangesproken kan worden.

Dat laatste geldt ook voor veel niet-westerse culturen. In dat opzicht is er mondiaal sprake van een interessante vorm van stuivertje wisselen, waar het geloof en geaardheid betreft. Geloof – en dat zou voor een ‘minder moslims’ – relevant zijn, zien wij in het Westen tegenwoordig, anders dan geaardheid, als een vrijwillige keuze: het valt daarmee al snel in dezelfde categorie als politieke overtuiging (‘minder liberalen’). Daar wordt in bijvoorbeeld de Arabische wereld precies omgekeerd over gedacht: seksuele geaardheid wordt niet erkend, wat de ‘tegennatuurlijke’ geslachtsdaad strafbaar maakt, en geloof geldt als min of meer aangeboren. Het is vaak strafbaar om het geloof van je voorouders voor een ander in te ruilen en bekeringspogingen leiden tot grote maatschappelijke onrust.

In het licht van het voorgaande is het aannemelijk dat Wilders ‘minder Marokkanen’ voor de rechtbank eerder als strafbaar zal gelden dan eerdere islamofobe uitspraken van hem, omdat het nu in de categorie onveranderlijke eigenschappen thuishoort – aan afstamming kan immers niemand iets doen.

Het leven na de oorlog in Kobani

0

Een bulldozer tilt puin en huisraad op in een van de straten van de Syrische stad Kobani. Een jongetje en een oude man kijken toe. Bij het beeld is geen commentaar. Je hoort alleen de zware dieselmotor van de bulldozer. Dan zie je tussen het puin iets wat op een arm lijkt, in een blauwe mouw. De bulldozer rijdt een stukje naar achteren en graaft opnieuw, nu dieper. Dan komt een half lichaam tevoorschijn, twee armen en het hoofd van een jonge vrouw in een door het stof vaalblauwe jurk. De bewoners van Kobani graven gestaag de lichamen op van onder het puin van hun stad. Het zijn beelden die wij in Nederland niet te zien krijgen. Te macaber om te tonen aan de Nederlandse kijkers, zo vlak na de avondmaaltijd in de comfortabele huiskamer.

De documentaire Radio Kobani van regisseur Reber Dosky, die onlangs in première ging op het internationale documentairefilmfestival in Amsterdam IDFA (International Documentary Film Festival Amsterdam), toont niet de oorlog in Syrië, maar dat wat er ná de oorlog gebeurt. De gevluchte mensen keren terug naar hun grotendeels kapotgeschoten stad en proberen het leven weer op te pakken. Ik heb de afgelopen jaren al honderden uren Syrisch nieuws gekeken via CNN, BBC en NOS en erover gelezen via de berichtgeving van The New York Times en andere media, maar toch heb ik duidelijk een belangrijk deel van het verhaal gemist.

In de documentaire krijgen we het perspectief van een meisje van begin twintig die samen met een paar vriendinnen na de bevrijding van de stad een lokaal radiostation in Kobani is begonnen: Radio Kobani. Ze doen het op een manier zoals alleen jonge mensen dat kunnen. Ze zetten de microfoon aan, gaan praten en zetten een muziekje op. Terwijl ze dat doen kijken ze met een half oog naar hun smartphone. Ze zijn heel serieus als ze hun interviews doen, maar even later weer heel ontwapenend als ze het hebben over de jongens die ze leuk vinden. Het contrast tussen deze meisjes die energiek hun leven weer oppakken en de finaal kapotgeschoten en gebombardeerde huizen en de lijken die nog overal gevonden worden is groot.

In de documentaire wordt af en toe het beeld teruggespoeld naar de gevechten in de stad voor de bevrijding. In die beelden staat de stad nog grotendeels overeind. De Koerdische strijders veroveren huis voor huis en straat voor straat Kobani terug op de IS-strijders. Soms roepen ze Amerikaanse luchtsteun in om posities te bombarderen. De menselijke prijs is hoog, want ook veel burgers bevinden zich in het vijandelijke gebied dat moet worden veroverd.

Wij zien dagelijks beelden van kapotgeschoten steden en lezen over het aantal burgerslachtoffers. Wij denken vervolgens dat het nooit meer goed gaat komen met Syrië. De meisjes van Radio Kobani laten ons echter zien dat er altijd hoop is. Er zullen altijd weer jonge mensen op staan die voorop gaan, omdat hun leven nog moet beginnen en zij het zich niet kunnen veroorloven om het op te geven. Zij leven vooruit, en dat is blijkbaar net zoals oorlog voeren, ook een oeroude menselijke eigenschap.

‘Repressie in Turkije escaleert in rap tempo’

0
‘De EU en de VS spreken zich niet genoeg uit tegen de mensenrechtenschendingen in Turkije’, zegt Andrew Gardner. ‘Ze gaan jammergenoeg vaak niet verder dan ‘we zijn bezorgd’ of ‘we roepen Turkije op de mensenrechten te respecteren’.’

De mensenrechtenorganisatie Amnesty International organiseerde onlangs een informatiebijeenkomst in Amsterdam over de situatie in Turkije na de mislukte staatsgreep van medio juli in het land, onder de naam Turkije na de couppoging: repressie en geweld. De Kanttekening was ook aanwezig en sprak Amnesty’s Turkije-onderzoeker Andrew Gardner, onder meer over de obstakels die het regime van president Recep Tayyip Erdogan opwerpt voor Amnesty en soortgelijke organisaties, de marteling van vermeende verdachten van de couppoging, de onderdrukking van de Turkse persvrijheid, de houding van de Verenigde Staten en Europa tegenover de mensenrechtenschendingen in het land en de situatie in het zuidoosten van het land, waar de bevolking ernstig lijdt onder de strijd tussen het leger en de Koerdische Arbeiderspartij (PKK), die op de Turkse, Europese en Amerikaanse terreurlijsten staat.

Marteling
‘Er zijn wijdverspreide beschuldigingen van marteling en slechte behandeling van mensen die zijn gevangengezet na de couppoging’, zegt Gardner. ‘De martelingen zijn één van de vele zorgwekkende reacties van het bewind op de couppoging. Er zijn martelingszaken die doen denken aan de martelingen van de jaren tachtig en negentig.’

In de jaren tachtig en negentig waren in het zuidoosten van Turkije misdaden zoals martelingen, gedwongen verdwijningen en moorden aan de orde van de dag. De gevreesde ‘contra-terrorisme-organisatie’ van de gendarmerie, de Gendarmerie-inlichtingen en Terreurbestrijding (JITEM), die eind jaren tachtig werd opgericht, wordt verantwoordelijk gehouden voor een groot deel van die misdaden. Het bestaan van de organisatie werd lange tijd ontkend door de staat. Onder anderen oud-premiers Bülent Ecevit en Mesut Yilmaz hebben het bestaan van de organisatie bevestigd.

Toentertijd waren voornamelijk Koerden slachtoffer van marteling, nu worden behalve Koerden ook vermeende verdachten van de couppoging die banden zouden hebben met de Gülen-beweging, gemarteld. Amnesty bracht daarover een onderzoeksrapport uit, anderhalve week na de couppoging. ‘Amnesty heeft bewijs verzameld dat mensen die zijn opgepakt na de mislukte coup in Turkije worden geslagen, gemarteld en in sommige gevallen verkracht’, meldde Amnesty. ‘Uit gesprekken die Amnesty-onderzoekers voerden met advocaten, dokters en een persoon die in een detentiecentrum werkt, komt een schokkend en eenduidig beeld naar voren van mishandeling en marteling in verschillende detentiecentra in het land.’

Amnesty riep het Erdogan-regime op onmiddellijk onafhankelijke waarnemers toe te laten om de situatie te controleren. Het regime ontkende echter de martelingen. Minister van Justitie Bekir Bozdag beschuldigde Amnesty van ‘het verkondigen van propaganda’.

‘Net als bij al onze onderzoeken zijn we ook bij dit onderzoek naar de martelingen zeer zorgvuldig te werk gegaan bij het verzamelen van informatie. Het is gebaseerd op betrouwbare bronnen’, zegt Gardner. ‘Het feit dat de regering het afdeed als ‘totale onzin’ in plaats van maatregelen te nemen tegen de martelingspraktijken, is funest. Het is kenmerkend voor de manier waarop de autoriteiten reageren op kritiek.’

Een monitoringscommissie van advocaten, die lid zijn van de verenigingen Vereniging voor Solidariteit met de Families van Gevangenen (TUAD), Vereniging van Juristen voor Vrijheid (OHD) en Vereniging van Advocaten voor Vrijheid (ODAV), bevestigde na de publicatie van het Amnesty-rapport dat sinds de afkondiging van de noodtoestand na de couppoging, marteling ‘stelselmatig’ en ‘op grote schaal’ plaatsvindt.

Intussen hebben media sinds de couppoging melding gemaakt van vierentwintig vermeende zelfmoorden in gevangenissen van vermeende verdachten van de couppoging, onder wie militairen en docenten. Het gaat om verdachte sterfgevallen. Mensenrechtenactivisten, journalisten en andere waarnemers in Turkije vermoeden dat de vierentwintig gevangenen, of in ieder geval een deel van hen, geen zelfmoord hebben gepleegd, maar zijn vermoord. De Turkse journalist en schrijver Ahmet Aziz Nesin, die in Parijs woont, is er zelfs van overtuigd dat er geen twijfel over mogelijk is dat de vierentwintig personen zijn vermoord in opdracht van president Erdogan. ‘Erdogan en zijn oligarchie had nooit zo veel mensen in zo een korte tijd kunnen veroordelen tot de doodstraf. Daarom laat hij hen vermoorden’, twitterde Nesin op 19 november.

Heeft Amnesty informatie over de vierentwintig zaken? Gardner: ‘We zijn op de hoogte van de verdachte doden. We hebben er onderzoek naar gedaan en blijven dat doen, maar we beschikken momenteel niet over definitieve informatie over de zaken en kunnen dan ook niet bevestigen of mensen zijn vermoord.’

Mediablackout
Omdat er geen waarnemers toegelaten worden tot de gevangenissen, is het voor organisaties als Amnesty moeilijk om de situatie van gevangenen in kaart te brengen. ‘Het is sowieso veel moeilijker geworden voor ons om veldonderzoek te doen’, zegt Gardner. ‘Ook gebieden in het zuidoosten van het land binnenkomen, is een groot probleem. Zo werd mij afgelopen juni de toegang tot Cizre, waar ik veldonderzoek wilde doen, ontzegd. Niet alleen Amnesty, ook onder anderen vertegenwoordigers van Human Rights Watch (HRW) en het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (OHCHR) werden geblokkeerd.’ Gardner wijst erop dat ook het contact met de autoriteiten is verslechterd. ‘Zelfs informatie krijgen van lokale en nationale autoriteiten, is erg moeilijk geworden, omdat ze vaak niet meer met ons willen praten.’

Terwijl organisaties als Amnesty het werken moeilijk wordt gemaakt, gaat de bevolking gebukt onder een ware mediablackout. ‘Nagenoeg alle kritische media zijn gesloten, en dan niet alleen nationale, maar ook regionale media. Van Koerdische tot pro-Gülen en van seculiere tot linkse media, niemand is ontkomen aan de onderdrukking van de persvrijheid. Daardoor hebben mensen nog nauwelijks meer toegang tot informatie over ontwikkelingen in het land. De informatie die de autoriteiten hen voorschotelen, daar moeten zij het voornamelijk mee doen. Ook informatie vergaren op social media wordt steeds moeilijker, omdat vergaande beperkingen zijn opgelegd aan de toegang tot social media-platforms, zoals Twitter en Facebook. De situatie is beangstigend.’

Lijdt Amnesty ook aan de gevolgen van de mediablackout? ‘De persbreidel heeft een netelige situatie gecreëerd voor de bevolking, maar niet zozeer voor Amnesty, aangezien de media nooit Amnesty’s primaire bron van informatie is geweest’, laat Gardner weten. ‘Wij vergaren voornamelijk informatie door middel van veldonderzoek, dus door relevante plaatsen te bezoeken en aldaar mensen te interviewen, hoewel dat nu dus moeilijker is geworden. Daarnaast krijgen we informatie van bijvoorbeeld advocaten.’

Europa
De schending van de democratie bereikte onlangs een nieuw dieptepunt. Eerst werden eind vorige maand journalisten van de laatste grote kritische krant in het land, de linkse, kemalistische Cumhuriyet, gevangengezet. Vervolgens werden begin deze maand parlementariërs en lokale politici van twee linkse pro-Koerdische partijen, de HDP (Democratische Partij van de Volkeren) en de DBP (Partij van de Democratische Regio’s), gearresteerd, onder wie de twee leiders van de HDP, Selahattin Demirtas en Figen Yüksekdag.

Daarop riep de Turkije-rapporteur van het Europees Parlement, Kati Piri, de EU op de toetredingsonderhandelingen met het Erdogan-regime te bevriezen. Een ruime meerderheid van het Europees Parlement stemde donderdag in met die oproep vanwege ‘de disproportionele onderdrukkende maatregelen’ in Turkije sinds de couppoging.

Een dag na het besluit van het parlement dreigde Erdogan vluchtelingen in Turkije naar Europa te sturen. ‘Luister! Als jullie (de Europese Unie, red.) nog verder gaan, worden de grensovergangen opengesteld, weet dat, weet dat, weet dat, ik noch dit volk is gevoelig voor droge dreigementen, weet dat’, zei hij.

Net als de EU maakt ook Gardner zich zorgen over de systematische uitholling van de Turkse democratie. ‘De arrestatie van de HDP-parlementsleden was ronduit shockerend, het is een enorme escalatie van de repressieve maatregelen. Hetzelfde geldt voor de arrestatie van de lokale politici van de HDP en de DBP en de journalisten van Cumhuriyet. Deze ontwikkelingen laten zien dat de repressie in rap tempo escaleert. De arrestatie van pro-Koerdische politici is niet alleen een aanval op hen, maar ook op de miljoenen mensen die op hen hebben gestemd.’

Gardner begrijpt het besluit van het Europees Parlement om de toetredingsonderhandelingen met het Erdogan-regime te staken, maar wijst op het belang van het voortzetten van de dialoog met Ankara om de mensenrechtensituatie in Turkije te verbeteren. ‘Als je kijkt naar de geschiedenis van de toetredingsonderhandelingen, dan zie je dat ze een positief effect hebben gehad op de mensenrechten in Turkije. Maar de huidige stand van zaken in de betrekkingen tussen Turkije en de EU, is ongewenst. Daarmee bedoel ik dat de EU zich in haar relatie met Turkije te veel richt op haar eigen belangen. De moraal in Europa is heel ver te zoeken. Eén van de belangen van de EU is de vluchtelingendeal. De EU heeft Turkije nodig om de vluchtelingenstroom naar Europa tegen te houden, en heeft daarbij te weinig oog voor de mensenrechtensituatie in het land.’

Gardner vindt dat het karakter van de Turks-Europese, maar ook Turks-Amerikaanse betrekkingen moet veranderen. ‘Om een gezonde relatie te kunnen ontwikkelen met Turkije moet de EU haar focus verschuiven van het uitsluitend behartigen van persoonlijke belangen naar mensenrechten’, betoogt Gardner. ‘De EU en de VS spreken zich niet genoeg uit tegen de mensenrechtenschendingen in Turkije. Beide machtsblokken hebben de schendingen wel degelijk veroordeeld, meermaals, maar zonder overtuiging. Ze gaan jammergenoeg vaak niet verder dan ‘we zijn bezorgd’ of ‘we roepen Turkije op de mensenrechten te respecteren’. Het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Turkije moet de basis vormen van de Turks-Amerikaanse en Turks-Europese betrekkingen. Dat zou een solide basis zijn voor een harmonieuze relatie waarin persoonlijke politieke, geopolitieke of economische belangen niet botsen met ethische waarden.’

Rechtvaardigheid
‘De onderdrukking is zodanig geëscaleerd dat nu werkelijk álle critici potentiële slachtoffers zijn van het regime’, zegt Gardner. ‘Al ruim voor de couppoging was sprake van een flagrante systematische verplettering van kritische geluiden, zoals de overname van het kritische dagblad Zaman afgelopen maart. Na de couppoging is de onderdrukking van de oppositie verbreed en in een stroomversnelling terechtgekomen. Tot de couppoging waren voornamelijk mensen van de Gülen-beweging het doelwit, nu worden alle critici van het bewind, onder wie linksgeoriënteerden, seculieren en Koerden, onder vuur genomen.’

De oplossing? ‘Rechtvaardigheid’, stelt Gardner. ‘Degenen die verantwoordelijk zijn voor de couppoging moeten vervolgd worden. Het bewind heeft het recht, sterker nog de verantwoordelijkheid dat te doen. Dat staat buiten kijf. Waar het ons om gaat, is dat het bewind daarbij niet buiten de grenzen van de rechtsstaat treedt. Dé manier om bedreigingen aan het adres van de politieke macht, zoals bijvoorbeeld een couppoging, te voorkomen, is de mensenrechten respecteren, de rechtsstaat in stand houden en de democratische instituties versterken.’

Zonder economische sancties is Erdoğan niet te stoppen

0
Zonder de Turkse president Recep Tayyip Erdoğan hadden we nu waarschijnlijk meer democratie en meer moslimdemocraten in Turkije. Het begon zo mooi in 2002: de AKP van Erdoğan was een partij waarin verschillende ideologieën samenkwamen. De partij veroverde kiezers met een geweldig verhaal van gelijkheid, anti-corruptie, armoedebestrijding, economische hervormingen en meer rechten voor minderheden, zoals Armeniërs, Koerden en alevieten. Zelfs de voormalige minister van Cultuur en Toerisme, Ertugrul Günay, maakte de overstap van het strikt seculiere CHP naar het islamistische AKP. Tegenwoordig kunnen minderheden naar hun rechten fluiten en is er van democratie nog nauwelijks sprake in het regime van Erdoğan. En niemand die hem kan stoppen. Als geniale politicus wist hij zijn positie te versterken op het internationale podium door te chanteren met Syrische vluchtelingen, flirten met Rusland en gebruik te maken van de onmisbare rol van Turkije in de strijd tegen IS.

Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Waar is het misgegaan? Niemand die daarop een zinnig antwoord heeft. Persoonlijk denk ik dat Erdoğan de afgelopen vijftien jaar geduldig aan zijn project ‘het nieuwe Turkije’ gewerkt heeft. Hij is helemaal niet ergens halverwege vergiftigd door macht en hebzucht zoals velen schrijven en zeggen. Hij was nooit uit op echte democratie. Dat bevestigt hij met uitspraken als:”Democratie is een bus, bij de ene halte stap je in en als het je goed uitkomt stap je weer uit.” Een andere keer bezwoer hij weer dat hij echt voor de democratie streed. De meerderheid van de Turken geloofde in zijn woorden. Inmiddels is er geen twijfel meer mogelijk over zijn ware intenties. Het is jammer voor Turkije en bovendien ook een gemiste kans voor andere moslims in de wereld. Hij had de islamitische wereld kunnen laten zien dat islam en democratie samengaan. Hij heeft niet alleen Turken, maar alle liberale, progressieve en gematigde moslims bedrogen.

De vraag is hoe hij zijn plan heeft kunnen uitvoeren in een strikt seculier Turkije. Het is bekend dat hij de zogeheten ‘zwarte’ Turken, de nieuwe middenklasse moslims afkomstig van het platteland, goed kent: hij komt zelf uit zo’n milieu. Met verregaande hervormingen zoals meer rechten voor minderheden, vredesbesprekingen met de terreurorganisatie PKK en economische successen in combinatie met charismatisch leiderschap en geweldige speeches wist hij tot 2011 niet alleen conservatieven maar ook liberalen, sociaal-democraten, Koerden, en zelfs het Westen voor zich te winnen.

In die positie heeft hij de rol van het leger aanzienlijk verminderd. Daarna kon hij dankzij ongekende steun vanuit alle lagen van de bevolking maatregelen nemen die voorheen onbespreekbaar waren voor de seculiere elite. Een alcoholverbod en het opheffen van het hoofddoekverbod zijn daar voorbeelden van. De samenleving kreeg een islamitische sluier over zich heen gedrapeerd. De oppositiepartijen CHP en de nationalistische MHP keken passief toe. Ze vormden geen bedreiging voor de AKP. Selahattin Demirtaş, leider van de pro-Koerdische partij HDP, durfde het als enige wel aan. Hij wist bij de verkiezingen van 7 juli vorig jaar een einde te maken aan een AKP-meerderheid in het parlement. Lang kon hij er niet van genieten: na het opblazen van vredesbesprekingen met de PKK en met hulp van gewelddadige PKK-aanslagen wist Erdoğan de HDP te demoniseren. Demirtaş is begin deze maand gearresteerd vanwege steun aan de PKK. Volgens de CHP-leider Kemal Kılıçdaroğlu werken AKP en PKK samen. Ze werken samen om de HDP definitief de nek om te draaien omdat de democratisch gekozen Demirtaş het enige obstakel is voor het invoeren van Erdoğans presidentieel systeem.

De hamvraag is: hoever en hoelang kan Erdoğan nog zo doorgaan? Zijn doel is natuurlijk het presidentieel systeem in Turkije invoeren en in de Grondwet verankeren: een systeem dat alleenheerschappij mogelijk maakt. Dat is een kwestie van alles of niets.

Het maakt dat hij Turkije als een vrachtwagen zonder rem in een snelheid van 140 kilometer per uur aan het besturen is. De weg loopt onvermijdelijk dood, want Turkije is geen Libië, Afghanistan of Pakistan. Wat kunnen de Europese Unie en de Verenigde Staten doen om Erdoğann ervan te overtuigen dat hij verkeerd bezig is? Niet veel, denk ik. Tot nu toe heeft niets geholpen. Het opschorten van toetredingsonderhandelingen? Zelfs als ze daartoe overgaan is het de vraag of dat indruk maakt op Erdoğan. Er is maar één werkelijk pijnlijke maatregel denkbaar: economische sancties.

Dit opiniestuk is op 16 november gepubliceerd in de NRC.

Mehmet Cerit is hoofdredacteur van Zaman Vandaag en Zaman Hollanda. Volg hem op Twitter: @Ceritm

De Marokkaanse gastarbeider: halve eeuw in Nederland

0
Het boek Een halve eeuw in Nederland over de geschiedenis van de Marokkaanse gastarbeider ligt sinds donderdag in de winkel. Marokkaanse gastarbeiders en Nederlanders die de eerste gastarbeiders hebben zien komen vertellen hun verhaal. De Kanttekening publiceert een fragment.

Het is inmiddels al bijna een halve eeuw geleden dat de eerste Marokkaanse gastarbeider voet op Nederlandse bodem zette. In opdracht van Atlas Cultureel Centrum hebben Sahin Yildirim, Ineke van der Valk en Hanina Ajarai vijftig getuigenissen vastgelegd over het leven van Marokkaanse gastarbeiders in Nederland. Dat resulteerde in het boek Een halve eeuw in Nederland. De helft van het boek bestaat uit levensverhalen van diverse Marokkaanse gastarbeiders zelf, in de andere helft komen autochtone Nederlanders aan het woord die te maken kregen met deze gastarbeiders. Beide kanten werpen licht op een bijzondere periode uit de Nederlandse geschiedenis. Hieronder het verhaal van Henk van Mourik (Rotterdam, 1946), een voormalig brandweerman die tal van werkloze Marokkaanse jongens opleidde bij de brandweer. “Ik ben opgegroeid in een stad waar je elke dag werd geconfronteerd met de gevolgen van de oorlog. Rotterdam was platgebombardeerd, sommige delen waren niets meer dan een kale vlakte. We groeiden op in een tijd van armoede. Ik heb op een nonnenschool gezeten, waar de jongens apart van de meisjes zaten. Op een dag maakte mijn oudste zus een handstand op het schoolplein, haar rokje zakte en haar onderbroek werd zichtbaar. Ik was tien jaar en zij elf. Mijn ouders werden op school ontboden en mijn vader werd toen zo boos dat hij ons onmiddellijk van die school haalde en ons op een openbare school deed. Vanaf dat moment vielen we als gezin van ons geloof en bezochten we alleen nog af en toe een kerk voor de rust. Omdat leren en studeren mij totaal niet interesseerden, was ik al op mijn veertiende klaar met school. Mijn eerste baantje was bij een loodgieter. Een paar jaar later voegde ik me bij de brandweer van Rotterdam, waar ik onder meer instructeur werd. In de jaren zestig kregen we in de buurt te maken met gastarbeiders. Overal werden opeens huisjes opgekocht om daar vervolgens Marokkanen en Turken in te plaatsen. Later heb ik het ook als brandweerman allemaal gezien. Dat waren woningen waar per kamer acht tot tien man in sliep. Elke kamer was gevuld met stapelbedden, er hingen dan gordijnen tussen voor de privacy. Het enige bezit van die mannen was vaak een koffer die ze onder het bed bewaarden. In sommige panden sliepen wel veertig mensen. Zij moesten het allemaal met koud water zien te doen en twee of drie wc’s. Het waren smerige toestanden, mensonterend kun je wel zeggen. Persoonlijk leerde ik Marokkanen pas kennen toen ik trouwde en Marokkaanse buren kreeg in Spangen.

Het was de familie Lamach, met zoons Ahmed, Abdelkader en Rachid, en dochter Soraya. Vooral met Ahmed had ik vaak contact. Het was geen slechte jongen maar hij deed altijd dingen waardoor hij in de problemen terecht kwam. En dan kwam hij naar mij: “Henk, ik een probleem”. Een keer was hij doorgereden na een aanrijding. Er was niet zo veel schade maar hij moest zich melden bij de politie. Het bleek echter dat ze al sporen hadden afgenomen bij zijn auto zonder dat hij het wist. Ik heb toen een advocaat voor hem geregeld want dat mocht de politie helemaal niet doen. Mijn vrouw en ik kwamen ook wel eens bij hen thuis, bij papa Dris en Mama Dris. In het begin gingen de vrouwen apart zitten, maar toen we meer gewend aan elkaar raakten, bleven de vrouwen er gewoon bij zitten. Het was heel gezellig. Er werd eerst thee gemaakt en daarna gingen we met zijn allen rond een tableau zitten met een groot bord kip erop, olie en noten eromheen. Iedereen zat op zijn knieën uit dat bord te eten. De eerste keer keek ik om mij heen en vroeg waar mes en vork bleven.

Omdat de Rotterdamse brandweer in die tijd nog een heel blanke organisaties was, wilde men op een gegeven moment meer allochtonen aannemen om een betere afspiegeling van de samenleving te zijn. We kregen een nieuw klasje met zogenaamd kansloze Marokkaanse jongeren. Veel van hen kwamen uit armoedige gezinnen en hadden hun school niet afgemaakt, ze voldeden eigenlijk niet aan de toelatingseisen. Toch dachten we dat het wel zou gaan lukken omdat je niet altijd een diploma nodig hebt om een vak te leren. De zestien jongens waarmee we de opleiding begonnen, hebben het allemaal gehaald. Sindsdien hebben we er een vaste tweejarige praktijkopleiding voor in het leven geroepen. Je leert de jongens goed kennen gedurende die twee jaar. Marokkaanse jongens zijn open, ze zeggen gewoon waar het op staat. Maar ze kunnen heel impulsief reageren doordat ze niet weten hoe ze met een situatie om moeten gaan. Als je ze als vriend hebt, dan is dat voor altijd, ze laten je niet vallen. Maar daar staat wel tegenover dat als ze hun vertrouwen in jou hebben gesteld, je dat vertrouwen ook moet waarmaken, wat voor moeite dat ook kost. Je mag ze niet meer laten vallen. Ze komen vaak binnen met een groot gebrek aan zelfvertrouwen en met een bepaalde mate van rusteloosheid. Die jongens krijgen voortdurend te horen dat ze niet deugen, ze gaan het op den duur zelf geloven.

Je moet ze dus ook vertellen wat ze goed doen. Ik heb ze altijd geleerd om goed te luisteren, dan haal je de eindstreep vanzelf. Het waren geen rotjochies, het waren gewoon jongens voor wie geen plek is in de samenleving. Je moet natuurlijk ook streng zijn voor die jongens. Ik eiste wel kadaverdiscipline. Je moet ze gelijk aanpakken, dan weten ze ook waar ze aan toe zijn.

Eén van de regels bij de opleiding was dat de dienst om acht uur begint, niet één over acht. Dan zat je al klaar met je uniform aan en je lesboek voor je. De eerste de beste die die regel overtreedt, mocht zich gelijk weer omkleden en hardlopen. Een keer liet ik een jongen, Ahmed, en zijn team tien kilometer naar de Kralingse Plas lopen en weer terug. De oefening bestond eruit dat ze met zijn zessen moesten samenwerken om een brancard met pop erop te kunnen vervoeren. Je gaat elkaar irriteren op zo’n lange afstand en je moest dus problemen onderling kunnen oplossen. Ik had hen gewaarschuwd: oh wee als je gaat liften, ik trap je gelijk de opleiding af. Toevallig kregen ze onderweg inderdaad een lift aangeboden, ze hebben resoluut geweigerd. We durfden absoluut niet, zeiden ze na afloop. We dachten dat het een valstrik was van jou. Nou dan heb je dus iets bereikt. Als ik nu terugkijk op al die jaren dat we Marokkaanse jongeren hebben opgeleid, 95 procent heeft een baan en werkt nog steeds bij de brandweer in Rotterdam of elders in het land.”

Een halve eeuw in Nederland is een uitgave van Atlas Cultureel Centrum en voor 23,99 euro te bestellen via www.eenhalveeeuwinnederland.nl.

Venrayers komen vluchtelingen tegemoet en leren Arabisch

0
Hoewel de PVV in Limburg altijd hoog scoort in de peilingen geloven ze in Venray dat integratie van twee kanten moet komen. Venrayers, onder wie de
burgemeester, leren Arabisch om vluchtelingen in het nabij gelegen azc te helpen. De Kanttekening sprak betrokkenen.

Nederlanders die vrijwillig Arabisch leren. In Venray gebeurt het. Zes cursisten, die op de een of andere manier iets te maken hebben met vluchtelingen, krijgen veertien weken lang elke week een uurtje les. Tussen de cursisten zit ook de burgemeester van Venray, Hans Gilissen. Tegen tv-zender L1mburg verklaarde hij onlangs: ‘Als je iets van de taal kent, ken je ook iets van de mensen die bij die taal horen.’ Hij is vooral gecharmeerd van de wijze waarop Arabische mensen elkaar begroeten: ‘Met as-salaam-alaikum wens je iemand de vrede toe. Wij zeggen goedendag en zij wensen elkaar de vrede toe. Dat vind ik een mooi voorbeeld van de bloemrijkheid van de taal.’

Het idee van de cursus komt van Wil van Ham, interim-voorzitter van de Paus Franciscusgroep Venray. ‘Ik woon naast een azc en ik dacht dat het misschien goed was als een paar Nederlanders laten blijken hoe moeilijk het is om van vluchtelingen te verwachten dat ze Nederlands moeten leren’, aldus Van Ham. Het is volgens hem niet de bedoeling dat de cursisten straks een toespraak in het Arabisch kunnen houden. ‘We maken er alleen kennis mee. Het is een korte introductie.’

Lieke de Jong, docent Arabisch aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, verzorgt de lessen. Volgens haar kunnen de cursisten zich, na acht weken, al aardig verstaanbaar maken. ‘We hebben nu iets meer dan de helft van het Arabische alfabet behandeld. De cursisten kunnen tot tien tellen, kennen een aantal lichaamsdelen, Arabische steden en Arabische landen. Daarnaast probeer ik ze elke keer een aantal begroetingen te leren en wat voor antwoord je daarop geeft.’

Naast het leren van de taal wordt er ook inzicht in de actualiteiten gegeven. ‘Toen de bedevaart naar Mekka begon en dat in de krant verscheen, heb ik met de groep besproken welke plaats de bedevaart in de islam inneemt. We hebben het ook gehad over het belang van de stad Mekka binnen de islam, het leven van de profeet Mohammed en de gebruiken en gastvrijheid in de Arabische wereld.’ Tijdens de lessen wordt niet gesproken over de oorlog. ‘Die situatie is te ingewikkeld om in een uurtje te bespreken. Dat is een actualiteit die ieder voor zich kan bijhouden.’

De reacties zijn volgens De Jong enthousiast. ‘De cursisten maken de opdrachten die ik meegeef, komen zelf met literatuur aan, willen weten of ze nog een bepaald boek kunnen lezen. Ze willen meer weten dan dat er in het uur aan bod komt.’

Toch vinden de cursisten het volgens haar ook erg pittig. ‘Arabisch leren is moeilijk. Het heeft niet zo zeer met de taal te maken, maar meer doordat het Nederlands en het Arabisch zo ver uit elkaar liggen. Als jij bijvoorbeeld kijkt naar het Engels of het Duits dan is dat veel dichterbij. Je herkent dingen. Woorden in het Arabisch moet je echt van buiten leren. Hetzelfde geldt voor de klanken en het schrift.’

De Jong hoopt dat ze met deze cursus meer begrip kan creëren bij Nederlanders voor vluchtelingen. ‘Het feit dat wij met een groepje bezig zijn om Arabisch te leren, kan ook op vluchtelingen positief overkomen. Het laat zien dat wij ook bereid zijn om ons te verdiepen in hun cultuur. Het is niet alleen maar eenrichtingsverkeer.’ Daarnaast hoopt ze dat de groep cursisten de kennis en vaardigheden in hun omgeving kan gebruiken. ‘Het wil niet zeggen dat ze Arabische lessen aan mensen gaan geven, maar wel dat ze met meer kennis en achtergrond over de Arabische cultuur en taal in hun omgeving staan.’ Van Ham hoopt dat mensen door dit initiatief anders gaan kijken naar een azc.

Daarnaast zou hij het toejuichen als meer mensen dit initiatief oppakken. ‘Ik denk dat er goede aspecten aan zitten. Je leert leuke dingen en je snapt iets meer van de gang van zaken. Ik ben wel bevooroordeeld, maar ik denk door de positieve reacties die ik krijg dat het goed is.’ Het zou volgens hem niet verplicht moeten worden. ‘Het is een aardigheidje.’

De Jong denkt er hetzelfde over. ‘Het zou goed zijn als er op allerlei plaatsen individuele initiatieven zouden komen om meer begrip te kweken en kennis over elkaar te krijgen. Als mensen meer weten van elkaar dan zal het onbegrip ook minder worden.’ Maar dit werkt volgens haar alleen als het vrijwillig is. ‘Mensen moeten geïnteresseerd zijn om het te doen. Wij vinden het leuk om te doen, maar als het mij verplicht werd opgelegd dan was het waarschijnlijk half niet zo leuk. Het ontstaat spontaan en dan is het leuk.’

Alternatief voor ‘allochtoon’ lost niets op

0
Het is vast goed bedoeld: het voornemen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en het Centraal Bureau voor de Statistiek niet langer meer het woord ”allochtoon” te gebruiken, omdat dit negatieve connotaties (gekregen) heeft en de lading niet meer dekt. Men wil het vervangen door ”Nederlanders met een migratieachtergrond”. Zal het in de praktijk iets uitmaken?

Opvallend is, om te beginnen, dat een deel van de betrokkenen helemaal niet met de term ”allochtoon” zit. De Volkskrant peilde onlangs de stemming op Rotterdam Centraal en portretteerde kort reizigers uit de ”doelgroep”.

Twee van hen verklaarden zich expliciet tegen ”allochtoon” – een Molukse en een Marokkaanse Nederlander – en een derde, een Filippijnse Nederlander, vond het alternatief ”migrant” ook beter, ”minder stigmatiserend”.

Twee vonden het duidelijk onzin, iemand met een Pools-Surinaamse en iemand met een Antilliaanse achtergrond. De Pools-Surinaamse Nederlander: ”De term allochtoon heeft me nooit gestoord. Wat wordt het? Migrantenachtergrond? Beetje apart woord. Klinkt als: je komt niet van hier. Dan liever allochtoon.” De Antilliaanse Nederlander: ”Allochtoon is toch niet negatief? Niet de woorden, maar de mensen moeten veranderen.”

En een Chinese Nederlander verklaarde: ”Hoe dan ook, mensen hebben een achtergrond. De beelden verander je niet met een ander etiket.”

Zoals de Filippijn opmerkte, met ”migrant” benoem je iemands achtergrond toch ook weer. Ik denk dat Chinese en Antilliaanse Nederlanders het meest bij de kern van de kwestie komen. Laat immers ”allochtoon” indertijd juist in het spraakgebruik van de overheid terecht zijn gekomen, om – inmiddels – beladen begrippen als ”gastarbeider”, ”vreemdeling” en ”buitenlander” te vervangen. Dat kwam ook, omdat die niet langer meer de lading dekten: van tijdelijke werknemers die na een aantal jaren werken in West-Europa naar hun vaderland hoopten terug te keren, waren de meeste Turken en Marokkanen mede als gevolg van de gezinshereniging de facto blijvende immigranten geworden. Iemand na een verblijf van decennia nog als ‘vreemdeling’ betitelen, krijgt iets vreemds. En aangezien velen intussen ook een Nederlands paspoort hadden, volstond de juridische term ‘buitenlander’ inmiddels evenmin.

Tegen ”allochtoon” valt inmiddels zeker best wat in te brengen. Het is overigens als zodanig een neutraal woord, als tegenhanger van ”autochtoon”, en betekent letterlijk dat iemand van elders komt. Dat geldt ook voor een Amsterdammer die per abuis in Rotterdam verzeild raakt – ja, zelfs zoiets komt voor! – want die is ook daar een ”allochtoon”. In de praktijk zal men dat woord alleen niet snel voor import-Rotterdammers uit de rest van Nederland gebruiken, maar het begrip ”autochtone Rotterdammer”, voor degenen die er geboren en getogen zijn, juist weer wel vrij vaak.

Als het etniciteit betreft valt het volgende op: het woord wordt meestal voor mensen met een niet-Europese achtergrond gehanteerd, en zelden voor (ex-)Belgen of (ex-)Duitsers. Soms wordt, om geen misverstand te laten bestaan op wie men doelt, expliciet van ”niet-westerse allochtonen” gesproken. De term ”westerse allochtoon” kom je overigens zelden tegen. Daartoe schijnen merkwaardigerwijs ook mensen uit Japan en Indonesië gerekend te worden – landen die toch echt ver in het oosten liggen – en mensen uit Suriname en de Antillen – op het westelijk halfrond – weer niet. Kortom, verwarring alom.

Wat die verwarring vergroot, is dat ook nog eens een deel van degenen die als ”allochtoon” betiteld wordt, zelf helemaal niet meer van elders komt, maar hier geboren is: de kinderen van ”allochtone” ouders. Dat leidt tot het gebruik van allerlei extra adjectieven, als tweede en derde generatie ”allochtonen” voor de kinderen en kleinkinderen van migranten.

Wat dan te doen met etnisch gemengde huwelijken? Volgens de gangbare definitie volstaat voor ”allochtoon-zijn” – en voortaan voor ”Nederlander met een migratieachtergrond” – dat één van de ouders uit het buitenland komt. Volgens dat criterium hoor ik daar zelf ook toe, ofschoon mijn grootouders van vaderszijde zich al 24 jaar voor mijn geboorte vanuit Duitsland in Nederland vestigden.

Ook Willem-Alexander is dan een ”allochtoon”, net als Amalia, Beatrix, Juliana en alle regerende Oranjes voordien, zowel de koningen als de stadhouders: die zijn namelijk generaties lang allemáál over de grens getrouwd. Er vloeit echt heel weinig Neêrlands bloed door hun aderen (volgens de gegeven definitie maximaal 1 op de 1.024 druppels bij de huidige koning zelf), om de titel van het oorspronkelijke Nederlandse volkslied van 1817 te citeren, dat pas in 1932 –  misschien omdat het anders langzaamaan voor het koningshuis te pijnlijk werd? – door het Wilhelmus is vervangen.

De term ”allochtoon” is inderdaad inhoudelijk discutabel geworden, maar zal met het alternatief het beoogde effect – een positieve connotatie – bereikt worden? Dat valt te betwijfelen. Om te beginnen, of het überhaupt zal inburgeren: het is namelijk een mond vol. Ik zal het daarom zelf niet snel in mijn stukjes gaan gebruiken – je wilt voor de leesbaarheid niet een halve zin, maar gewoon één term, en bovendien kost dat kostbare ruimte in de krant.

Of de inhoud door een nieuwe term wel een positieve kleur zal krijgen? De ervaring wijst op het tegendeel. Denk aan de tritsbegrippen – ouden van dagen, bejaarden, senioren, ouderen, enzovoorts – die we achteréénvolgens voor mensen op leeftijd zijn gaan gebruiken. Zolang het beeld van de groep negatief is, verandert dat niets, en krijgt ook de nieuwe term al snel de oude kleur. In dat opzicht heeft die Antilliaanse Nederlander gelijk.

Voetbalclubs, blijf weg uit Qatar!

0
De bouw van de accommodatie voor het WK Voetbal in Qatar van 2022 gaat over lijken en dat kan de FIFA weinig schelen. Die conclusie is bijna onvermijdelijk voor wie de reactie van de wereldvoetbalbond op de wantoestanden in dit Arabische oliestaatje beziet. De bijna op slavernij neerkomende structurele uitbuiting van de gastarbeiders ziet zij niet als haar probleem.

Honderden bouwvakkers zijn sinds in Qatar in 2011 de voorbereidingen van start gingen als gevolg van de barbaarse werkomstandigheden omgekomen. Zij die het wel overleefd hebben, konden vaak naar hun salaris fluiten en konden vervolgens omdat zij schulden waren aangegaan geen kant meer op. De FIFA is nu, met steun van onder meer de Nederlandse FNV, door enkele gedupeerden.

Met de toekenning van dit WK aan een land zonder enige voetbaltraditie en een voor voetbal ongeschikt klimaat, was als zodanig uiteraard al alles mis. Net als in het geval van de toewijzing van het WK van 2018 aan Moskou, bewijst het vooral hoe door en door corrupt de FIFA is – en er is weinig reden om aan te nemen dat dat na de val van Sepp Blatter werkelijk veranderd is.

Niet inhoudelijke argumenten, maar omkoopmiljoenen gaven bij de keuze van de locatie buiten twijfel in beide gevallen bij de FIFA de doorslag. Zowel Rusland als Qatar waren bereid om aan de stemgerechtigde voetbalbobo’s de sommen te betalen die nodig waren om de desbetreffende kandidaat van voldoende steun te verzekeren. Tegelijk hebben de regeringen in beide landen minder last van publieke opinie die zeurt over speciale faciliteiten en voorrechten voor het FIFA-directoraat.

Hoe idioot de keuze voor Qatar als WK-organisator was, bleek al snel na de toewijzing, toen de voetballers gingen protesteren tegen het vooruitzicht hier in de zomer, met temperaturen van ver boven de veertig graden, te moeten gaan spelen – een lot dat recent ook talloze profwielrenners trof, want Qatar had voor dit jaar ook het WK wegwielrennen opgekocht. Om de steeds heftiger kritiek de wind uit de zeilen te nemen, werd het WK voetbal voor 2022 uiteindelijk naar de winter verplaatst. Doden zullen er zo onder de voetballers wel niet vallen.

Die zijn als gezegd intussen wel, vele honderden in totaal, gevallen onder de bouwarbeiders die dit voetbalfeestje fysiek mogelijk moesten maken. Dat zij, als gevolg van onmenselijke arbeidstijden en arbeidsomstandigheden, bij honderden vielen, was al langer bekend. Eigenlijk al vanaf het begin kwamen er verontrustende berichten naar buiten. Zij waren tot dusver echter geen reden voor de FIFA of de aanstaande voetballers om aan de bel te trekken.

Sport en politiek moeten gescheiden blijven, zo heet het dan. Maar sport ís politiek – zeker in het soort autocratieën als Qatar dient sport vooral het prestige van het regime. Dat was al zo bij de Olympische Spelen van Berlijn van 1936, die in de praktijk tot meerdere glorie van Hitler dienden. In 1956 en 1980 had men in sommige westerse landen het probleem beter door, wat leidde tot boycotacties vanwege de Russische inval in Hongarije en Afghanistan. Dat hierbij wel van enig meten met twee maten sprake was – de Amerikaanse inval in Irak heeft nooit tot een westerse sportboycot geleid – is uiteraard een tweede.

Met dictaturen als zodanig zat de sportwereld wat minder in zijn maag. Peking 2008 werd een feestje, waarbij het regime China van haar meest schoongepoetste kant liet zien. En Sotsji 2014 mondde in het Holland Heineken House uit tot een gezellig bier-onderonsje tussen Poetin, Rutte en het Koninklijk Huis. Na de MH17-ramp een paar maanden later zal daar met gemengde gevoelens op zijn teruggekeken, maar getuige de hartelijke ontvangst een paar maanden eerder waren de gevoelens toen nog behoorlijk warm. Als het aan werkgeversvoorzitter Hans de Boer ligt, worden ze dat op korte termijn opnieuw, want de handel gaat voor.

Dat geldt vanouds eveneens voor de verhouding van het Westen tot het Midden-Oosten, tenminste voor die landen die gelden als lid van het westerse kamp. Net als Saoedi-Arabië, waar de mensenrechtensituatie ook recent eindelijk eens onder vuur is komen te liggen, behoort ook Qatar daartoe. Vanwege de olie kijkt het Westen hier vanouds weg. Zeker: de eerste verantwoordelijkheid voor de semi-slavernij die in zulke landen bestaat, ligt bij de regeringen van die landen zelf. Maar wie handel drijft en zo producten koopt die onder mensonterende omstandigheden zijn gefabriceerd, maakt zich wel medeplichtig.

Dat geldt dus ook voor de FIFA, waarbij de FIFA-bonzen zich door de verkoop van het WK aan Qatar persoonlijk hebben verrijkt. Bij die verkoop hebben zij nagelaten garanties te verlangen, dat de bouwarbeiders fatsoenlijk behandeld en betaald zouden worden. Dat is nagelaten, en dat valt de FIFA dus te verwijten – en in combinatie met de bedragen die de FIFA-leden zelf hebben gevangen, is dat extra wrang.

De wantoestanden in Qatar hadden voldoende reden moeten zijn om de toewijzing te herroepen. Dat zal ongetwijfeld niet gebeuren, daarvoor zijn de politieke belangen te groot. Vermoedelijk wacht de FIFA dan bovendien een forse schadeclaim. Om herhaling te voorkomen, heeft een proces waarbij de FIFA-bestuur aansprakelijk wordt gesteld, vast een heilzaam effect. Los van de FIFA kunnen natuurlijk ook alle Europese en Amerikaanse voetbalclubs gezamenlijk besluiten uit Qatar weg te blijven. Dan mag daar straks het elftal van Qatar meteen de finale tegen dat van Rusland spelen, en kijkt daarnaar geen hond.

Erdogan snoerde mij de mond

0
Nooit had ik kunnen bevroeden dat mijn column over islam en homoseksualiteit die afgelopen juni in Zaman Vandaag verscheen tot zo veel ophef zou leiden. De column die door de redactie van Zaman Vandaag gesierd was met de titel Profeet Mohammed had een goed hart voor iedereen die afweek was geschreven naar aanleiding van de door IS geïnspireerde aanslag op een gayclub in Orlando. Ik wilde erin stemmen aan het woord laten van gaymoslims die streefden naar een verzoening tussen hun identiteiten als homo en als moslim. Niet meer en niet minder: een homovriendelijke kant van de islam laten zien.

In Turkije werd het allemaal niet gewaardeerd. Een journalist van de nieuwzender AHaber, een spreekbuis van Erdogan, belde mij, vroeg mij of ik de auteur van genoemde column was, een beetje een bizarre vraag, en – eveneens een bizarre vraag– of ik achter de inhoud van mijn column stond. Ik gaf bevestigend antwoord op beide vragen. De man bleef verder vaag over zijn bedoelingen, maar in de middag verscheen een filmpje op YouTube waarin de column centraal stond. Hoofdgedachte van het filmpje was evenwel niet zozeer de inhoud van de column, maar het feit dat de redactie van Zaman Vandaag deze ‘profeetlasterende column’ geplaatst had. De column paste prima in de anti-Gülen-campagne van AHaber. Eén en ander vond overigens twee weken voor de couppoging plaats.

Het filmpje en de begeleidende teksten gingen al gauw viraal in Turkije en de doodsbedreigingen aan het adres van Zaman Vandaag en haar hoofdredacteur waren niet van de lucht. Het was zeer bedreigend en buitengewoon onaangenaam, ook voor mij, om mijn naam genoemd te zien in een regelrechte haatcampagne tegen Zaman Vandaag. Toen besloot de hoofdredacteur van Zaman Vandaag dat het beter was als ik voorlopig maar niet meer zou schrijven voor de krant. Ik stemde daar schoorvoetend mee in, maar begreep wel dat veiligheid voor alles stond. Dat schoorvoetende zat hem dus niet in de veiligheidsoverwegingen van de hoofdredacteur, maar meer vanwege het feit dat mijn mond gesnoerd werd door intimidatie vanuit Turkije. Zo lang is dus de arm van Erdogan .

De zomer verliep verder rustig, maar het zat me niet lekker. De persvrijheid beknot door intimidatie. Ik vond dat het grote publiek op de hoogte moest zijn van deze schandalige inbreuk en nam contact op met Trouw, de krant die eerder ook al rapporteerde over het thema islam en homoseksualiteit naar aanleiding van de Orlando-aanslag.

De krant schreef erover in een artikel en interviewde daarvoor de hoofdredacteur van Zaman Vandaag en mijzelf. En dan zie je dat de media weer helemaal hun eigen interpretatie van gebeurtenissen geven want de journaliste legde het accent op een vermeende controverse tussen de hoofdredacteur en mijzelf. Nu was er ongenoegen bij mij, zeker wel, maar die gold dus vooral de inperking van de persvrijheid en niet de terechte noodzaak de veiligheid te waarborgen. Maar op de dag van de publicatie van het artikel lag de nadruk van de diverse reacties op de gebeurtenissen meer op het ”Berufsverbot” zoals The Post Online ze labelde dan de schandalige inbreuk die het Erdogan -bewind deed op de persvrijheid in Nederland.

Als je geschoren wordt moet je stil zitten, maar op een gegeven moment is de kin glad en de bakkenbaarden getrimd. Gelukkig was er ook veel aandacht voor de achterliggende ontwikkelingen rond deze gebeurtenissen. Dezelfde The Post Online interviewde mij en daarmee corrigeerde ze het beeld als dat er sprake was van een intern conflict en ook De Telegraaf rectificeerde, onder andere omdat ook de hoofdredacteur van Zaman Vandaag publiekelijk uit de doeken deed hoe de zaken ervoor stonden en dat hij altijd het voornemen had gehad mij weer ‘in dienst te nemen’. Waarvan dus akte in deze column. Tegelijkertijd heb ik de gelegenheid te baat genomen om de bredere tekst over islam en homoseksualiteit op basis waarvan de gewraakte column is geschreven, te laten vertalen in het Engels, Turks en Arabisch en deze tekst online te zetten (janjaapderuiter.eu). Op de dag van de publicatie van het Trouw-artikel werd de tekst honderden keren bekeken.

Boeddhisme: een spiegel voor ‘de westerse mens’

0
Wie het boeddhisme in Nederland beoefent doet dat vaak op een heel andere manier dan in Azië. De Kanttekening sprak daarover hoogleraar Paul van der Velde en boeddhist Olivier Provily. ‘De wijze waarop het Westen het boeddhisme geadopteerd heeft, zegt vooral iets over de behoeften die hier bestaan en vrij weinig over het boeddhisme in Azië.”

Veel Nederlanders hebben positieve associaties bij het boeddhisme. Boeddha-beelden worden bijvoorbeeld in groten getale verkocht door winkels als Intratuin, Blokker, Ikea en Xenos en termen uit het boeddhisme, zoals zen en yoga, zijn allang ingeburgerd in lifestylemagazines. Maar wat weten Nederlanders die zichzelf boeddhist noemen eigenlijk van deze oosterse godsdienst?

‘Meestal niet veel”, zegt Paul van der Velde, hoogleraar Aziatische Religies aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. De bekende dikke figuur met glimlach is bijvoorbeeld geen Boeddha-beeld, maar moet Pu-Tai voorstellen, een Chinese monnik. En zen wordt in Azië heel anders geïnterpreteerd dan in het Westen. ‘De wijze waarop het Westen het boeddhisme geadopteerd heeft, zegt vooral iets over de behoeften die hier bestaan en vrij weinig over het boeddhisme in Azië.’

De interesse in boeddhisme die met name halverwege de vorige eeuw groeide kan volgens Van der Velde niet losgezien worden van de secularisering en ontzuiling in het Westen. ‘Mensen raakten vervreemd van het christelijk geloof. Individualisme kwam op en dat bracht schaduwkanten met zich mee namelijk een stressvoller bestaan. Vanuit die culturele setting zijn mensen zich bezig gaan houden met boeddhisme. Met als gevolg dat er bijna geen westerse boeddhist te vinden is die niet mediteert en aan stressbestrijding doet, terwijl meditatie in feite een heel klein onderdeel is van het oorspronkelijke boeddhisme.’

Het idee dat meditatie de kern is van het boeddhisme is volgens Van der Velde een westerse uitvinding. Boeddhistische monniken in Azië houden zich voornamelijk bezig met rituelen, het opdoen van positief karma om op die manier het leven te verbeteren na de dood. Terwijl de meeste westerse boeddhisten vaak niet eens geloven in dat leven na de dood en vooral bezig zijn met het verbeteren van het leven nu. ‘Boeddhisme wordt in het Westen vaak beschouwd als een filosofie, niet als een religie. Dat het geen religie zou zijn, zien we als iets positiefs, aangezien mensen daar negatieve associaties bij hebben.’

‘Zelfs het idee dat het boeddhisme geen god kent klopt niet’, zegt Van der Velde. ‘Als je de boeddhistische mythologie bekijkt dan lees je over talloze goden. Deze goden hebben echter menselijke eigenschappen, dus voldoen ze niet aan het criterium dat wij gesteld hebben aan een god. In Azië geloven ze dat die goden op den duur dood gaan en als nieuwe wezens geboren worden.’

Dat westerlingen boeddhisme niet als religie beschouwen, vinden ze in Azië volgens Van der Velde helemaal niet leuk. ‘Aziatische monniken begrijpen dat niet, ze willen graag dat hun religie erkend wordt. Ze hebben een punt: wat dogmatiek betreft verschilt het boeddhisme niet van andere religies, maar westerse boeddhisten willen dat eigenlijk niet horen. Het boeddhisme kent bovendien talloze leefregels, bijvoorbeeld over alcohol, seks en drugs.’

Ook het idee dat het boeddhisme vreedzaam en vrouwvriendelijk zou zijn klopt niet volgens Van der Velde. ‘Mensen hier kijken naar de dalai lama en zien een vriendelijk lachende meneer, maar vergeten dat zijn voorgangers zich schuldig hebben gemaakt aan allerlei vormen van geweld. Ook de mythe dat het boeddhisme vrouwvriendelijk zou zijn is hardnekkig, Boeddha was bepaald geen pleitbezorger van vrouwenemancipatie en de meeste monniken willen niet dat een vrouw gewijd wordt.’

Kortom, westerse boeddhisten zien in het boeddhisme vooral een manier om zichzelf beter te voelen, gelukkiger te worden en minder stress te ervaren. Maar is dat erg? Olivier Provily, zelf boeddhist en geestelijk verzorger, vindt van niet. ‘Wat maakt het mij uit wat er in Azië gebeurt? Ik leef hier in Nederland en ik ervaar het boeddhisme op mijn manier vanuit mijn eigen culturele setting. Het idee dat wij in het Westen geen echt boeddhisme doen, herken ik uit mijn studie tot boeddhistisch geestelijk verzorger aan de Vrije Universiteit. De academici kijken neer op zen-beoefening want dat is niet rationeel. Het kan zijn dat de focus in Azië meer ligt op ratio, maar voor mij is meditatie de kern van het boeddhisme. Overigens, wie zegt dat boeddhisme alleen iets Aziatisch mag zijn? Boeddhisme is net als een pizza waar iedereen wat opgooit, het idee komt misschien uit Italië maar Italiaans is de pizza al lang niet meer.’

Zen wordt door boeddhistische monniken die zich er mee bezig houden omschreven als ‘lediging van het zelf’. Het is een oefening om het zelf los te laten en één te worden met het al. In het Westen wordt zen vaak omschreven als ‘tot je zelf komen’, zelfbewustzijn dus. Provily ziet dat verschil ook en heeft er een logische verklaring voor. ‘Als je verlichting wil bereiken moet je uiteindelijk het zelf loslaten, maar om dat te kunnen doen moet je eerst jezelf vinden. We zijn in het Westen zoekend naar onze identiteit. De westerse mens kampt met een diep minderwaardigheidscomplex, onze behoefte om te heersen over de wereld zie ik als compensatie voor dat gevoel. Het werkt totaal averechts als je je ego kleiner maakt terwijl je je minderwaardig voelt. Je moet je ego juist groot maken om het los te kunnen laten.’

Het beeld dat het Westen een geromantiseerd beeld heeft van boeddhisme legt Provily naast zich neer. ‘Natuurlijk maken boeddhisten zich ook schuldig aan geweld. Het zal best dat het boeddhisme oorspronkelijk veel dogmatischer en vrouwonvriendelijker is, maar uiteindelijk geven de beoefenaars de religie vorm. Zen is erg hiërarchisch, er is immers sprake van een meester-leerling-verhouding en ik heb persoonlijk ervaren dat dat kan leiden tot machtsmisbruik. Toch is dat dualistische denken precies hetgeen dat je moet loslaten als boeddhist.’

De westerse interpretatie van het boeddhisme is ook bekend in het Oosten. Volgens Van der Velde spelen de Aziaten handig in op de behoefte van westerlingen. ‘In landen als Nepal en India zie je dat er talloze retraitecentra ontstaan en cursussen die volledig gericht zijn op toeristen. Echt een oordeel hebben ze niet, de gedachte is vaak: als dat de manier is waarop westerlingen onze religie tot zich nemen, dan moeten ze dat vooral doen.’

Volgens Van der Velde is het westerse beeld van boeddhisme niet eeuwig houdbaar, de dogmatische kant van het boeddhisme sijpelt langzaam door in het Westen. ‘In Amerika zie je al dat jongeren zich van hun boeddhistische ouders afzetten, omdat ze het zat zijn om altijd te mediteren. Ook in Nederland zal dat beeld van een religie zonder regels kantelen.’ Het gegeven dat het Westen vreemde culturen selectief interpreteert vanuit de eigen culturele setting is ook een bekend fenomeen als het gaat om de islam en het Midden-Oosten. Daar is zelfs een woord voor namelijk: oriëntalisme. Van der Velde ziet een parallel: ‘In feite is dat hetzelfde alleen met een andere uitkomst. Als het gaat om de islam zijn we erg gefocust op de dogmatiek, er zijn ook westerlingen die aandacht hebben voor soefisme, maar in veel mindere mate. Bij boeddhisme is het omgekeerde het geval.’