6.5 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 834

De niet-westerse Nederlander is politiek dakloos geworden

0

Maandag 5 september komt de Tweede Kamer terug van reces en begint het nieuwe politieke jaar weer. Op 20 september is het Prinsjesdag en zal het VVD-PvdA-kabinet voor de laatste keer haar plannen aan de Staten-Generaal presenteren.

Business as usual? Nee, niet echt. De algemene beschouwingen en begrotingsbehandelingen in de Tweede Kamer dit najaar, zullen niet alleen over de plannen van het kabinet gaan, maar ook sterk in het teken van de komende verkiezingen in maart 2017 staan.

Niet alleen zullen de lijsttrekkers de komende maanden iedere gelegenheid aangrijpen om zich te profileren, maar ook voor diverse Kamerleden staat er wat op het spel: hun herverkiezing. De kandidatenlijsten worden de komende maanden immers vastgesteld en een hoge plaats op zo’n lijst maakt de kans op een herverkiezing aanmerkelijk groter. Dat geldt in het bijzonder voor Kamerleden van de partijen die er slecht voor staan in de peilingen.

Verder zullen partijen de komende weken steeds vaker plannetjes lanceren om de politieke agenda te bepalen. Als het kan, zullen dat (licht) provocerende plannen zijn. Prikkelende voorstellen betekenen immers een grotere kans op media-aandacht en op ontstemde reacties van partijen van de andere kant van het politieke spectrum. Juist die reacties vergemakkelijken de profilering. Voor rechtse partijen als de PVV en de VVD is het bijvoorbeeld een zegen wanneer linkse partijen verontwaardigd reageren op hun plannen. Ophef betekent aandacht en de mogelijkheid je te onderscheiden van vooral die partijen waarop jouw achterban niet snel zal stemmen.

Vaak zal deze ophef de komende tijd gaan over onderwerpen die betrekking hebben op de thema’s integratie en immigratie. Dat zijn niet alleen onderwerpen met een hoge potentie tot ophef, ze hebben de afgelopen jaren ook aan actualiteit gewonnen, onder andere door de komst van grotere groepen vluchtelingen en de dreiging van het moslimterrorisme.

Vier jaar geleden was dat anders. Het is nu misschien moeilijk voor te stellen, maar tijdens de vorige verkiezingen waren immigratie en integratie amper een onderwerp van discussie. Allereerst vroeg de financieel-economische crisis alle aandacht. Daarnaast werden de onderwerpen ook min of meer bewust gemeden om de PVV niet te veel in de kaart te spelen.

De VVD heeft echter nu al bekend gemaakt dat in haar nieuwe verkiezingsprogramma de beperking van migratie een belangrijk onderwerp zal worden. De liberalen gaan daarmee de electorale strijd aan met het CDA en vooral de PVV. De PVV is in alle peilingen de grootste. We kunnen daarom de komende tijd rekenen op een reeks van plannen van VVD’ers, waarmee ze de PVV de electorale wind uit de zeilen willen nemen en de linkse partijen op de kast willen jagen.

Een cruciaal verschil met vier jaar geleden is de positie van de PvdA. Vier jaar geleden gaf de PvdA in de campagne veel prioriteit aan het kinderpardon. Tijdens de onderhandelingen met de VVD haalden de sociaaldemocraten dit pardon ook binnen, maar ze betaalden hiervoor een hoge prijs in de vorm van rechtse immigratie- en integratiemaatregelen die slecht vielen bij Nederlanders met een niet-westerse achtergrond, traditioneel vaak voornamelijk PvdA-stemmers.

Veel van deze stemmers zijn politiek dakloos geworden. De PvdA is geen ”Partij van de Allochtonen” meer. De aandacht die PvdA’ers Ahmed Marcouch en Lodewijk Asscher aan bijvoorbeeld (moslim)discriminatie besteden, wordt amper gezien en lijkt niet te baten. Voor partijleider Diederik Samsom of een nieuwe partijleider (Asscher of Ahmed Aboutaleb) zal het een enorme klus worden deze kiezers terug te krijgen.

De vraag is waar deze stemmers bij de komende verkiezingen wel onderdak zullen vinden.

Dat zou bij Denk kunnen. De onvrede over het integratiebeleid van de PvdA was de oorzaak van de breuk van Tunahan Kuzu en Selçuk Öztürk met de sociaal-democraten. Dit tweetal leek met Denk, de zoveelste kansloze splinterpartij te vormen, maar dankzij een slimme profilering waarbij effectief gebruik wordt gemaakt van sociale media, lijkt Denk kans te maken op twee tot misschien wel vijf zetels. Denk vertolkt met enig populisme de onvrede van de kiezers die vinden dat de PvdA, maar ook andere partijen die te weinig aandacht hebben besteed aan diversiteit, inclusiviteit en de aanpak van discriminatie en uitsluiting. Denk stelt het meten met twee maten aan de orde en dat vindt gehoor bij een deel van de kiezers.

Tegelijkertijd worstelt de partij zelf zichtbaar op een ander vlak met het meten met twee maten: waar de partij zich met reden scherp uitspreekt over schending van elementaire rechten in Nederland, houdt zij zich op de vlakte wanneer het over de schending van deze rechten in Turkije gaat. Daarmee sluiten ze de AKP-stemmende Turkse Nederlanders misschien in, maar worden ze voor andere kiezers minder aantrekkelijk.

De voormalige PvdA-kiezers die zich niet thuis voelen bij Denk, kunnen hun heil gaan zoeken bij D66, GroenLinks of SP, maar dan zullen deze partijen, meer dan in het recente verleden het geval was, duidelijk moeten maken echt te staan voor een inclusieve samenleving. Dat begint de komende maanden met het samenstellen van een diverse kandidatenlijst.

Complotdenken in Turkije: niets nieuws onder de zon

0
Ahmet Erdogan wil dan wel uitdrukkelijk vermeld zien dat hij geen familie is van de Turkse president, maar hij debiteert dezelfde complottheorieën als zijn naamgenoot (NRC, 9 augustus). De mislukte coup van 15-16 juli in Turkije verschilt volgens hem van de vorige coups, voornamelijk omdat de Gülen-beweging er nu achter zou zitten. Deze beweging zou zich volgens Erdogan in de afgelopen jaren diep hebben ingegraven in de Turkse staat en zo een staat in de staat hebben gecreëerd. De auteur spreekt zelfs van een ‘maffiastaat’. Wie achter de couppoging zit, staat op dit moment niet vast, maar voor Erdogan bestaat daarover kennelijk geen twijfel. Niet alleen toont de auteur een schrijnend gebrek aan achtergrondkennis over de rol van het leger in het naoorlogse Turkije, hij presenteert hier niet meer dan een nieuwe versie van een oud verhaal uit de Turkse politieke geschiedenis.

Het Turkse leger heeft drie keer de macht gegrepen: in 1960, 1971 en 1980. Eén keer, in 1997, werd de toenmalige regering de wacht aangezegd door het leger, middels een memorandum. En de meest recente poging is dus die van vorige maand. Daarnaast heeft het leger talloze malen in de politiek geïntervenieerd door zich met van alles te bemoeien. Het leger had tot het aantreden van de AKP, president Recep Tayyip Erdogans partij, in 2003 een grote staatsrechtelijke, economische en ideologische vinger in de pap. Het is in elk geval de verdienste van Erdogan dat die dominante positie in de afgelopen tien jaar afgebroken is.

Rond al deze legerinterventies deden altijd verhalen de ronde dat er sprake zou zijn van een ‘staat in de staat’, een ‘parallelle structuur’, die zich onttrekt aan de normale parlementaire controle. Het bestaan van zulke structuren, de ‘diepe staat’ zoals dat wel wordt genoemd, was interessant genoeg iets dat zowel door coupplegers als door tegenstanders gebruikt werd om zo een bepaalde groep als de schuldige aan te wijzen. Waar die schuldigen gezocht moesten worden, hing af van de politieke conjunctuur van de dag. Hoewel dit soort beschuldigingen nagenoeg nooit bewezen zijn, waren de gevolgen niet gering: massale arrestaties, in veel gevallen ook een aanzienlijk aantal doden en vaak ook een radicale ingreep in het politieke landschap. Het argument was altijd dat de staat dreigde te worden overgenomen door gevaarlijke ondergronds opererende tegenkrachten. Gewone oppositie werd op deze manier weggezet als staatsgevaarlijk.

Dit soort complotdenken heeft zich sinds vele decennia stevig in de Turkse politieke cultuur genesteld. Niets nieuws onder de zon dus. De verwijzing naar zo’n geheime en schimmige politieke onderwereld door Turkije-watchers als Ahmet Erdogan klinkt gewichtig en geleerd, maar stelt in wezen weinig voor. De auteur lijkt ook te suggereren dat het leger vanouds bestond uit kemalistische officieren die de scheiding van religie en staat beschermden, maar die nu te maken hebben met infiltratie door religieuze groepen. Het Turkse leger zien als een neutrale waakhond van de staat, is echter net als het bestaan van een parallelle structuur een hardnekkige, maar nauwelijks onderbouwde voorstelling van zaken. Juist de verdeeldheid binnen het leger en de rol die het moet spelen in de samenleving is altijd een punt van politieke controverse geweest in Turkije. Het vormde niet zelden een belangrijke kwestie bij verkiezingen. Vanaf de jaren veertig, toen Turkije lid van de NAVO werd, heeft het leger altijd uit verschillende fracties en bloedgroepen bestaan. Juist doordat het leger concrete politieke en economische belangen had, was er van eenheid nooit sprake. Dat beeld van het leger als hoeder van de seculiere staat doet het goed als mantra, maar gaat volledig voorbij aan het complex van factoren dat aan iedere staatsgreep ten grondslag lag. Die complexiteit negeert Ahmet Erdogan volledig.

Europa mag niet toegeven aan Erdogan

0
Politieagenten hebben in geval van chantages standaard altijd hetzelfde advies: niet toegeven, want dat is alleen maar een uitnodiging voor de ander om ermee door te gaan. Wie zich, uit angst voor de gevolgen van een weigering, eenmaal laat chanteren, geeft de boodschap af dat hij ook in de toekomst chantabel is. Wie een keer losgeld heeft betaald, zal er ook een volgende keer toe bereid zijn. Maar hoe zit het met chantage in de politiek? Misschien inderdaad niet wezenlijk anders. Wie zich in de politiek chanteren laat, geeft evenzeer te kennen dat hij zwak staat, omdat hij de gevolgen van een weigering meer vreest dan wat hij in geval van instemming moet slikken. En ook dat zal de tegenpartij stimuleren om voort te gaan: wie eenmaal heeft toegegeven, zal dat vast ook nog wel een tweede keer doen. Tenzij er gegronde reden is om aan te nemen dat in een tweede geval de omstandigheden – de machtsverhoudingen –dusdanig anders zijn, dat de chanteur een tweede keer bot vangt. De kans daarop is overigens in de politiek, waar die machtsverhoudingen soms plotseling door externe factoren veranderen kunnen, groter dan in veel particuliere gevallen, waar iemand bijvoorbeeld vanwege overspel wordt afgeperst. Hoe dan ook: ook in de politiek is toegeven aan chantage meestal riskant.

In deze situatie dreigt de Europese Unie zichzelf te brengen als het nu voor het jongste dreigement van Erdogan bezwijkt. De Turkse president heeft recent aangekondigd de dit voorjaar conform een afspraak met Brussel gesloten vluchtelingensluizen weer wagenwijd open te zetten, als niet voor de herfst de visumplicht voor burgers van Turkije om de EU in te reizen, is afgeschaft. Het één heeft weliswaar formeel niets met het ander te maken, maar Brussel is zo onverstandig geweest om die suggestie te wekken, door deze twee in een totaalpakket te regelen. Zo hoog was enkele maanden terug de nood in Europa gestegen, waar het de toestroom van (vooral Syrische) asielzoekers betrof. Niet alleen kreeg Turkije in ruil voor degelijke grensbewaking drie miljard euro toegezegd, ook deed Brussel nog een aantal andere beloftes. Ankara kon vragen wat het wilde en kreeg het, hoezeer ook tegelijk met voorwaarden omkleed.

Dat Europa meebetaalt aan de opvang van vluchtelingen in Turkije is, ongeacht de versnelde afbraak van de Turkse rechtsstaat onder Erdogan , gezien de onevenredig zware last die op Turkije rust, niet meer dan terecht. Maar juist gezien die afbraak van de rechtsstaat, die niet pas na de mislukte putsch begonnen is maar al veel eerder was ingezet, waren al de andere gemaakte afspraken en toezeggingen uitermate onverstandig. Dit, omdat de interne ontwikkelingen in Turkije – en dat was voorspelbaar – door Ankara en Brussel anders worden gewaardeerd. Brussel ziet ze, in lijn met de eigen normen, als een bedreiging voor de rechtsstaat, en dus voor de democratie; Ankara presenteert ze, met het terrorismegevaar en de putschpoging als argument, als noodzakelijke tijdelijke beperking van de rechtsstaat om de democratie te redden: in die bijzondere omstandigheden, aldus Erdogan en de zijnen, is er geen ruimte voor halfzacht geneuzel.

De meeste Turken in Turkije, maar ook de meeste leden van de Turkse gemeenschap in Europa, delen helaas die visie. Voor hen is de formele benadering van Brussel onbegrijpelijk en de weigering om de visumplicht af te schaffen wordt gezien als een zoveelste bewijs dat Europa hoe dan ook tegen Turkije gekant is. En doordat beide afspraken – over de voorwaarden inzake de vluchtelingen en de voorwaarden inzake de visumvrijstelling – tegelijk zijn uit onderhandeld, worden ze gezien als één en dezelfde grote deal, waarbij Europa haar afspraken nu dus niet nakomt, omdat Turkije immers de Syriërs tegenhoudt. Aangezien dat inderdaad voor Europa het hoofddoel was en Europa zo de hoofdzaak binnen heeft, kunnen de Europese argumenten om de visumplicht op te heffen – wat voor Turkije het hoofddoel was – aan Turkse zijde als smoesjes worden gezien om onder de wederkerige Europese verplichtingen uit te komen.

Hoe begrijpelijk een dergelijke zienswijze door de ongelukkige dubbele deal ook is, Brussel mag hier niet aan toegeven. Enerzijds omwille van de geloofwaardigheid in de ogen van de eigen Europese burgers, die – als het om afspraken met kandidaat-leden gaat – toch al niet overhoudt. En anderzijds omdat toegeven op zo’n principieel rechtsstatelijk punt een aanmoediging voor Ankara vormt om in de toekomst opnieuw met een dergelijk dreigement Europa voor het blok te zetten, als het nog verdergaande wensen uit. Hoe belangrijk de vluchtelingendeal voor Europa met het oog op de electorale (gemoeds)rust ook is: dan schuift men het probleem slechts voor zich uit.

Politiek succesvol is in zulke situaties degene die de meest stalen zenuwen heeft. Als Europa zelfverzekerder optreedt en niet voortdurend uitstraalt doodsbang te zijn dat Erdogan de deal opzegt, is al de helft gewonnen. Want zo sterk staat Turkije internationaal helemaal niet, gezien de recente knieval voor Poetin en haar isolement in het Midden-Oosten. Op de langere termijn heeft het kleinere Turkije het grotere Europa harder nodig dan omgekeerd. En dat betekent dat Brussel de Turkse bluf best met wat eigen bluf betaald zetten mag.

De mislukte coup is een zegen voor Erdogan

0
De mislukte staatsgreep in Ankara heeft inmiddels ook een aantal verontrustende ontwikkelingen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap blootgelegd, waarbij de steeds verder oplopende politieke en maatschappelijke spanningen binnen Turkije nu ook in Nederland worden geïmporteerd. Verontrustend zijn daarbij vooral drie dingen. Ten eerste de vanzelfsprekendheid waarmee veel Turkse Nederlanders de lezing van Ankara over de couppoging kopiëren. Ten tweede de in verkettering en soms zelfs in geweld ontaardende bejegening van andersdenkenden (lees: alle critici van Erdogan ), waartoe dit bij sommige Erdogan-aanhangers leidt – plus het feit dat die dat ook als legitiem beschouwen. En ten derde het stilzwijgen van de nieuwe partij Denk, die toen het om de bescherming van moskeeën ging vooraan stond, maar nu niet van zich laat horen, omdat ook zij kennelijk het standpunt van Ankara klakkeloos overneemt. Een ding laten de twee Denk-Kamerleden op dit moment namelijk volledig na: zelfstanding denken.

In een interview met de NRC hekelt de Turkse ambassadeur in Nederland, Sadik Arslan, het gebrek aan westerse medewerking bij de aanpak van de Gülen-beweging als aanstichters van de couppoging. Het bewijs voor haar rol, zo beweert hij, is ”overweldigend”, ”hard” en ”overtuigend”. Of de ambassadeur ook zélf gelooft wat hij als zoveelste buikspreekpop van Erdogan uitkraamt, laat ik in het midden. In elk geval gelooft gelukkig geen enkele serieuze Europese politicus hem. Het punt is namelijk: het blijft in dat opzicht steeds bij schreeuwerige beweringen, die alleen met de regelmaat van een haperende langspeelplaat worden herhaald in de hoop dat ze daarmee vanzelf de waarheid worden. Tot nu toe heeft nog niemand ook maar een snipper bewijs daarvoor gezien. En zolang dat er niet is, bestaat er geen enkele reden voor welke westerse regering ook om in opdracht van Ankara enige maatregel tegen de aanhangers van Gülen te nemen. Dat, zoals Arslan beweert, er diverse bekentenissen van daders zijn, zegt gezien de omstandigheden waaronder die zijn verkregen weinig. Human Right Watch en Amnesty International maken zich met reden zorgen over de omstandigheden waaronder de verdachten van de couppoging worden vastgehouden, en op foto’s waarop enkelen hunner aan de pers werden gepresenteerd, zijn duidelijk de sporen van mishandeling te zien.

Verdacht is vooral het Erdogan-bewind. Met zeer grote gretigheid – Erdogan zelf sprak zelfs letterlijk van een ”godsgeschenk” – heeft ze de mislukte putsch aangegrepen om al zijn tegenstanders politiek uit te schakelen en zijn machtsgreep op het land te vergroten. Er is – buiten de heren Kuzu en Özturk misschien – toch niemand die echt gelooft dat al binnen een etmaal precies bekend is wie er allemaal bij de couppoging betrokken waren? Dat men dat allemaal binnen no time door politieonderzoek wist te achterhalen?

Tienduizenden mensen zijn nu al gearresteerd, ontslagen of op non-actief gezet. De lijsten daarvoor lagen uiteraard allang klaar, het wachten was voor Erdogan slechts op de beste gelegenheid. Wat dat betreft fungeert de klungelige couppoging voor hem precies als de even klungelige Rijksdagbrand voor Hitler: als goedkoop excuus om de noodtoestand uit te roepen en zo dictatuur te vestigen die toch al op het programma stond. Voor een Erdogan -aanhanger nu vanwege die vergelijking witheet van woede ontploft: het was Erdogan zélf, die recent Hitler als een daadkrachtige leider aanprees.

Zij die nu, ondanks die noodtoestand, hardnekkig Erdogan als ”democraat” blijven verdedigen – hij is inderdaad langs democratische wijze aan de macht gekomen, maar dat was Hitler ook – verwijzen graag naar Frankrijk. Daar is, na al die aanslagen, toch ook de noodtoestand uitgeroepen, en na Nice weer verlengd? En Turkije heeft toch, afgezien van die couppoging, met de PKK nog heel wat meer terrorisme te verduren? Dat laatste is allemaal waar, maar miskent een cruciaal verschil, los van het feit dat ook aan de Franse juridische (over)reactie wel degelijk dubieuze kanten zitten. Dat is, dat in Frankrijk die noodtoestand niet tot arrestatie, vervolging of ontslag van tienduizenden mensen heeft geleid, maar slechts tot die van niet eens een promille daarvan. Dat is het verschil tussen een land waar de regering zich door bloedige omstandigheden gedwongen voelt de noodtoestand uit te roepen, en een land waarvan de regering de omstandigheden maar al te gretig aangrijpt om dat te doen.

De formele democratie mag dan, met het afslaan van de putsch in Ankara gered zijn, de rechtsstaat is daarvan nu het slachtoffer  en daarmee ook de democratie in diepere zin. Want democratie behelst meer dan dat de meerderheid beslist: namelijk, dat daarbij de rechten van minderheden worden gerespecteerd, in plaats van met voeten te worden getreden. Dat is iets, wat al die Erdogan-aanhangers die in Istanbul juichend de straat opgingen om vervolgens de doodstraf voor alle als landverraders weggezette andersdenkenden te eisen, niet snappen.

Dat veel Turken in Turkije, gehersenspoeld als gevolg van het huidige mediamonopolie van het Erdogan-bewind, de propaganda van het bewind voor zoete koek slikken, is nog enigszins begrijpelijk. Maar dat ook een groot deel van de Turkse Nederlanders dat doet en sommigen hunner daarin een vrijbrief zien om anderen te terroriseren, stemt zeer droevig, omdat zij wèl in een land leven waar het hebben van een afwijkende mening een grondrecht vormt. Men had mogen hopen dat de voorlieden van Denk, die zich op andere momenten – en niet altijd geheel ten onrechte – over de naar PVV-clichés neigende opvattingen van sommige collegae beklagen, zich daarvoor nu luid en duidelijk zouden inzetten. Helaas is hen het vermogen daartoe kennelijk niet gegeven.

De Praagse Winter

0
Voor het eerst bezocht ik Praag dertig jaar geleden, twee jaar voor de ‘Praagse Lente’. We hadden het adres van een jonge activist die zijn medestudenten mobiliseerde tegen de communistische regering. De tien dagen die we in Praag met hem doorbrachten voerden ons van de ene verrassende ontmoeting naar de andere. Ik had nog nooit zo’n vreemde verzameling mensen bij elkaar gezien. Van ultra-nationalisten tot kunstenaars tot afgedwaalde communisten. De activisten hadden slechts gemeen dat ze optimistisch en vastberaden waren om hun samenleving vreedzaam te hervormen. Zij waren de mensen die zich niet lieten intimideren door het systeem. De beroemde dissident Vaclav Havel (1936-2011) noemde dit het ‘leven in de waarheid’.

Twee jaar na ons bezoek was de fluwelen revolutie een hoopvol feit. De generatie van die activisten is nu zelf aan de macht. Ik was deze week opnieuw in Praag voor het grote jaarlijkse IMISCOE-congres (International Migration, Integration, and Social Cohesion in Europe) met het thema migratie en ontwikkeling. Als organisator van het congres werd ik uitgenodigd bij de minister van Buitenlandse Zaken op de Burcht, het Tsjechische machtscentrum dat letterlijk boven Praag uittorent. De minister en haar ambtenaren bombardeerden ons ruim een uur met felle frustratie over de arrogante houding van het Westen ten opzichte van de voormalige Oostbloklanden. Vervolgens ook nog een lange tirade waarom het enerzijds onwaar is dat deze landen een negatieve houding ten opzichte van migranten hebben, maar het tegelijkertijd wel gerechtvaardigd is dat zij geen vluchtelingen willen opnemen. Mijn collega van de universiteit van Warschau opperde nog voorzichtig dat onze gastvrouw als minister toch leiderschap moest tonen, juist tegenover racistische sentimenten in de bevolking. En ik vroeg mij af… Wat is er gebeurd met die generatie activisten van de fluwelen revolutie? Waarom zo boos en naar binnen gekeerd? Hun standvastigheid lijkt te zijn veranderd in een starre houding waarin alleen het eigen gelijk telt.

De dag erna zag ik iets van een verklaring. Wij werden door een Tsjechische collega van de universiteit meegenomen naar de Vietnamese groothandelsmarkt Sapa, in een afgelegen buitenwijk van Praag en gevestigd op het voormalige slachthuisterrein. In de golf van sluitingen van staatsbedrijven na de val van het communisme is ook het slachthuis dat iedereen in de wijk van werk voorzag gesloten, waardoor dit nu één van de armste wijken van Praag is. Veel werknemers van het slachthuis hebben nooit meer werk gevonden. De Vietnamezen kwamen destijds gedurende het communisme als zogeheten ‘broedervolk’ naar Tsjechië om de schuld van hun land aan het Oostblokland af te betalen. Na de val van de muur in 1989 keerden zij niet terug naar Vietnam, maar zetten de textielhandel op in Praag. Een groep van twintig Vietnamese families heeft het slachthuis gekocht en het is nu een groot en levendig handelscentrum. Hun kinderen werken in de winkels en restaurants, maar gaan daarnaast ook massaal naar de universiteit en zij zijn zeer succesvol. Veel jonge Vietnamese families werken zelf dag en nacht, terwijl Tsjechische werkloze oudere vrouwen uit de buurt op hun jonge kinderen passen. De rollen zijn omgedraaid. Het laat de sociaaleconomische verhoudingen goed zien. Voor veel Tsjechen is de ‘Praagse Lente’ geëindigd in een lange winter.

Erdogan heeft Europa laten zien hoe zwak hij staat

0
Een knieval. Anders vallen de excuses van de Turkse president Erdogan aan het adres van zijn Russische collega Poetin vanwege het neerhalen van een Russisch gevechtsvliegtuig november vorig jaar niet te omschrijven. Als een misschien nog wel veel grotere knieval dan die Europa voor Turkije dit voorjaar maakte in de vluchtelingencrisis. Groter, niet alleen omdat er van openlijke excuses sprake was, waar het bij de vluchtelingencrisis om ongelijke onderhandelingen ging, maar ook omdat Erdogan tot dan toe veel hoger van de toren had geblazen tegenover Rusland, dan Brussel tegenover Ankara.

Hier had de ene zelfbewuste autocraat zijn meester in een andere niet minder zelfbewuste autocraat gevonden. Kennelijk was de nood zo hoog gestegen, dat Ankara geen andere keus meende te zien: de snelle ineenstorting van de toeristenindustrie als gevolg van een Russische boycot waardoor vrijwel alle Russen wegbleven (gepaard met een forse terugloop aan Europese vakantiegasten als gevolg van de groeiende onrust en onveiligheid in de regio).

Wat Brussel met Moskou tot dusverre niet lukte – door een economische boycot de tegenstander te dwingen zich terug te trekken uit de Krim – lukte Moskou met de zelfde middelen bij Ankara wel. Is dat, omdat de door Rusland berokkende economische schade in Turkije nog (veel) groter is dan de door Europa berokkende economische schade in Rusland? Is dat, omdat Erdogan nog altijd minder stevig in het zadel zit dan Poetin? Poetin kan verkiezingen volledig naar zijn hand zetten, desnoods door letterlijk met de stembiljetten te knoeien; Erdogan kan dat (nog) niet. In Ankara bestaat in het parlement nog altijd een oppositie van serieuze omvang, in Moskou ontbreekt die. Economische neergang kan Erdogan zo eerder aan het wankelen brengen dan Poetin – en de laatste weet dat.

Wat ongetwijfeld van belang is, blijft het verschil in formaat, en dus ook in militaire kracht. Turkije is een regionale grootmacht, Rusland – ook na de ontbinding van de Sovjet-Unie – een mondiale. Dat Ankara buiten de eigen regio geopolitieke activiteiten ontplooit, is onwaarschijnlijk – voor Moskou is dat een oude traditie die nu, na de tijdelijke inzinking in de vernederende Jeltsinjaren, opnieuw door het Kremlin tot leven wordt gewekt.

Anderzijds, zo zal men aanvoeren, staat Rusland internationaal vrij geïsoleerd, zoals bleek bij een aantal cruciale VN-stemmingen waar het Russische schending van het internationaal recht betreft. Het zoekt vaak steun bij China, maar anders dan in Sovjettijden is nu niet China, maar Rusland de juniorpartner. Het verschil in inwonertal – een factor één op tien – blijft niet meer zonder consequenties.

Omgekeerd is Turkije nog altijd NAVO-lid – nog altijd, ofschoon met de dag de vraag prangender wordt wat een steeds minder democratisch land als Turkije eigenlijk nog in de NAVO te zoeken heeft, die voor de vrijheid van het Westen pal heet te staan. Zoveel vrijheid is er immers in Turkije intussen niet meer. Van onafhankelijke rechtspraak en dito media is nog weinig over, en Erdogan en de zijnen hebben steeds openlijker lak aan de scheiding der machten.

Wat er toe bijdraagt dat tot nu toe de vraag naar het Turkse NAVO-lidmaatschap nog niet opgeworpen is – waar de Franco-dictatuur indertijd een belemmering voor een Spaanse vormde – is dat het Westen in de groeiende chaos in het Midden-Oosten de Turken hard nodig heeft. En ook in de groeiende confrontatie met Rusland, dat zich als gevolg van de NAVO-uitbreiding na de val van de Berlijnse Muur bedreigd voelt – een gevoel dat door Poetin propagandistisch tot op het bot wordt uitgebuit.

Niet dat Turkije de laatste tijd bij pogingen tot een oplossing van de situatie in Syrië en Irak zo’n behulpzame bondgenoot gebleken is. Alvorens IS ook in Turkije begon toe te slaan, fungeerde Turkije als doorgangshuis voor jihadisten; de overheid keek daarbij weg. Ook is Erdogan , door de verhouding met de Koerden te verzieken omwille van een verkiezingsoverwinning, in Syrië in de praktijk meer een tegenstander dan een medestander van de Amerikanen, die juist de Syrische Koerden als hun bruikbaarste bondgenoot op de grond beschouwen.

Het Westen heeft de Turken nodig – maar het omgekeerde geldt evenzeer, nu Erdogan met zijn capitulatie voor Poetin de facto heeft aangegeven hoe zwak hij staat, of tenminste zich voelt. Veel andere partners dan het uiterst ongemakkelijke Israël heeft Ankara in de regio momenteel niet. Erdogan s eerdere pogingen om een neo-Ottomaanse leidersrol op zich te nemen door goede verhoudingen met de buren na te streven is vooreerst mislukt – met Iran, met Syrië, met Egypte. En juist het voor een islamitisch land zeer ongemakkelijke contact met Israël zal verbetering van de verhoudingen met vrijwel alle anderen in de regio in de weg staan. Blijven slechts Europa en Amerika over.

Dat betekent dat Europa heel wat minder zwak tegenover Turkije staat dan het zelf denkt. In de paniek van de vluchtelingencrisis heeft men alle Turkse eisen ingewilligd, en zelfs met heropening van de toetredingsonderhandelingen ingestemd – hoe irreëel die, met het oog op de droevige staat van de rechtsstaat in Turkije, ook zouden moeten zijn. Zo diep zat de angst in Brussel dat men de grote aantallen asielzoekers niet aan zou kunnen, en de onvrede daarover bij diverse nationale verkiezingen (waaronder de Nederlandse) tot een implosie van het politieke midden zouden kunnen leiden, dat men de zwakte van de tegenpartij niet zag.

Nu is die duidelijk geworden, en dat betekent dat Brussel bij volgende gespreksronden met Ankara zijn poot moet durven stijfhouden, bijvoorbeeld waar het een eventuele versoepeling van de visavrijstellingsvoorwaarden betreft.

Erdoğan is vooral bezig zijn hachje te redden

0

Is het excuus van Erdoğan aan Poetin over het neerhalen van een Russisch gevechtsvliegtuig een signaal dat de Turkse president wakker wordt uit zijn megalomane droom? Nee, deze knieval past, net als Erdoğans recente toenadering tot Israël, in zijn strategie om de teruglopende economie vlot te trekken; zijn enige redding.

Erdoğans verontschuldiging is geaccepteerd door Poetin, waarmee een nieuwe fase aanbreekt in de relatie met Rusland. Goed voor de Turkse economie, met name voor de toeristensector (dat het aantal Russische toeristen sinds het incident met ruim 91 procent zag dalen).

Maar het betekent ook gezichtsverlies voor de zelfbenoemde wereldleider Erdoğan, die tot vorig maand volhield dat Rusland excuses moet aanbieden nadat de Russische straaljager 17 seconden het Turkse luchtruim schond.

Een normalisatie van de relatie tussen Turkije en Rusland was door analisten al voorspeld omdat handelsboycotten voor beide landen economisch niet zijn te handhaven. Het is Poetin nu gelukt Erdoğan op zijn knieën te krijgen. De volgende eisen van Rusland aan Turkije zijn koerswijzingen in Syrië en Irak. Ook die zullen plaatsvinden. Want Erdoğan heeft geen uitweg. Zijn droom om een soennitische hegemonie op te zetten in de driehoek Aleppo, Gaza en Caïro is sowieso – nu Assad lijkt te blijven zitten – als een papieren paleis in elkaar gevallen.

Zijn recente knieval naar Israël is zo mogelijk nog opvallender en goed voor Turkije. Deze kwam nadat de Israëlische regering deze week bekend maakte dat aan de slachtoffers van de flotillacrisis in 2010 (waarbij tien Turkse burgers omkwamen door een aanval van Israëlische soldaten) een schadevergoeding van 20 miljoen dollar wordt toegekend. Daarnaast ziet Turkije af van de vervolging van de Israëlische soldaten die de aanval hebben uitgevoerd. Ook de blokkade van de Gazastrook wordt niet opgeheven, ondanks dat Erdoğan dit jarenlang als voorwaarde stelde voor het verbeteren van de betrekkingen met Israël.

Voor deze toezegging haalde islamist Erdoğan bijna dagelijks uit naar Israël, noemde het land ”een terroristische staat” en zei dat er nooit verzoening met Israël zou plaatsvinden zolang hij aan de macht is. Recent zei Erdoğan opeens iets totaal anders: ”We hebben Israël nodig, maar Israël heeft ook Turkije nodig.” Woordvoerder Ömer Çelik van de AKP volgt hem daarin en zei onlangs: ”De staat Israël is de vriend van Turkije.”

De vraag is: heeft Turkije – als land – Israël werkelijk nodig of is het Erdoğan en zijn entourage te doen om het handhaven van de eigen macht? Het moet het tweede zijn. Om de relatie met het Westen – en vooral met de Verenigde Staten – te herstellen heeft hij Israëls invloed hard nodig. Erdoğan maakt zich immers grote zorgen over de corruptiezaak die in de VS loopt naar zijn voormalige ministers. Na vragen van de oppositiepartij CHP bleek enkele maanden geleden dat Erdoğan 65 miljoen dollar heeft betaald aan Joodse lobbyisten in de VS om de relatie met Israël te herstellen.

Erdoğan lijkt dus langzamerhand te beseffen dat hij het niet alleen voor het zeggen heeft en dat Turkije geen supermacht is, maar een tamelijk kwetsbare, open economie. Zijn populistische retoriek heeft hem thuis in Turkije stevig in het zadel geholpen, maar in het buitenland heeft hij door zijn machogedrag en contraproductieve houding nauwelijks vrienden meer. Dat raakt de Turkse economie en het toerisme.

En hoe. Vóór het neerhalen van het Russische gevechtsvliegtuig stond Rusland in de top tien van handelspartners van Turkije. Nu is er bijna geen economische relatie. Ook de EU moet hij te vriend houden. De Turkse economie is volgens officiële cijfers voor 49,1 procent afhankelijk van export aan EU-landen. Ook de Europese vakantietoerist is belangrijk voor het land. Het Turkse ministerie van Cultuur en Toerisme becijferde (april 2016) dat 55,2 procent van de toeristen die Turkije als vakantiebestemming kiezen uit EU-landen komen, waarvan 14 procent uit Duitsland.

De koerswijziging van Erdoğan lijkt dus vooral ingegeven door de harde cijfers van de economie. Want hij weet dondersgoed dat als er een economische crisis komt dat hem duur te staan. De AKP zal de meerderheid bij de eerst komende verkiezingen dan zo goed als zeker verliezen. Daarom haalt hij nu alles uit de kast – ja, zelfs verontschuldigen – om de relaties te herstellen. Met deze herpositionering van Turkije, zo redeneert Erdoğan, zal de economie weer gaan bloeien waardoor hij door kan gaan met zijn plannen voor een presidentieel systeem en Turkije met keiharde hand kan besturen.

Dit opiniestuk is op 5 juli gepubliceerd in de NRC.

Mehmet Cerit is hoofdredacteur van Zaman Vandaag en Zaman Hollanda. Volg hem op Twitter: @Ceritm

De Telegraaf wilde het interview met mij niet publiceren

0
Via de persvoorlichter van de Vrije Universiteit kreeg ik onlangs het verzoek voor een interview met De Telegraaf. Het zou moeten gaan over de vermeende dubbele loyaliteit van Turkse Nederlanders. Nou moet je allereerst weten dat ik niet bepaald een fan ben van De Telegraaf. Ik heb de krant tot mijn zeventiende verplicht gelezen, omdat mijn ouders Telegraaf-lezers waren. Toen ik jong was stond de De Telegraaf-lezer symbool voor rechtse conservatieve mensen. Als ik toen, jong als ik was, al een identiteit had, was die dat ik in elk geval géén De Telegraaf-lezer wilde zijn.

Ik accepteerde de aanvraag toch, omdat ik het juist belangrijk vind om mijn mening te laten horen in een kring die het absoluut niet met mij eens is. Ik heb wel diep nagedacht wat ik De Telegraaf-lezer wilde vertellen. Ik dacht: hoe kan ik de Tegraaf-lezer de populariteit van Erdogan onder Turkse Nederlanders uitleggen? Welke politieke figuur komt in Nederland bij hem in de buurt? En zeg nu zelf, van alle Nederlandse politieke leiders komt Wilders toch echt het dichtst bij hem in de buurt. Ze zijn beiden populisten, goed in one-liners, waarbij zij elke actuele gebeurtenis uitleggen als een bewijs voor hun gelijk. Ze leiden beiden hun partij met strakke hand en dulden geen tegenspraak of iemand naast hen. Ze spelen beiden de nationalistische kaart waarbij steeds een andere minderheidsgroep als potentieel gevaar voor de natie wordt afgeschilderd, maar een nog belangrijkere overeenkomst is dat zij beiden zeggen “de gewone man” te vertegenwoordigen die “door de elite wordt geminacht”.

In Turkije was dat ooit de seculiere politieke elite die neerkeek op de religieuze plattelandsbevolking. De partij van Erdogan, de AKP, maakte daar een eind aan. Maar wellicht nog belangrijker is de psychologisch component. Erdogan herstelt voor veel Turkse Nederlanders, precies zoals Wilders voor veel autochtone Nederlanders, hun trots. Voor de Turkse Nederlanders de trots dat Erdogan toch maar mooi Merkel en Rutte bedelend op de knietjes krijgt. Trots dat Turkije “nee” kan zeggen tegen Europa en sterk genoeg is om ”zijn eigen weg” te gaan. Het is het soort gevoel dat los komt als Turkije met voetbal Nederland verslaat in Konya en naar het EK gaat en Nederland niet. Zo’n gevoel gaat veel dieper dan de sympathie voor een partijprogramma. Datzelfde gevoel geeft Wilders ook aan veel autochtone Nederlanders. Hij zegt: je mag weer trots zijn op Nederland. Wij moeten trots zijn om Nederlander te zijn en wij gaan daarom onze eigen weg en wij willen niet dat Europa ons vertelt wat wij moeten doen.

De journalist van De Telegraaf, Silvan Schoonhoven, luisterde oprecht geïnteresseerd naar mijn betoog. Je hoorde zijn brein knarsen. ”Interessant”, zei hij meermaals. Maar zoals je al kunt raden wilde De Telegraaf mijn analyse natuurlijk helemaal niet plaatsen. Daar zit De Telegraaf-lezer namelijk helemaal niet op te wachten. What was I thinking?

De ene bekeerling is de andere niet

0
”Paris vaut bien une messe”: Parijs is wel een mis waard. Met deze beroemde woorden legitimeerde de protestant Hendrik IV (1553-1610) zijn bekering tot het katholicisme om in 1589 koning van Frankrijk te kunnen worden. Een eeuw later nam de protestantse keurvorst van Saksen met het oog op de Poolse kroon dezelfde stap. Eén van de meest fameuze gevallen van religieus opportunisme uit de achttiende eeuw bood de Pruisische baron Karl Ludwig von Pöllnitz (1692-1775), een Casanova-achtige avonturier die van hof naar hof trok en daarbij regelmatig van protestant tot katholiek converteerde, of andersom, al naar gelang ter plekke beter uitkwam, in totaal wel zeker een keer of zes.

De komst van veel vluchtelingen uit Syrië en andere landen in het Midden-Oosten confronteert ook Nederland zo plots met een verschijnsel dat het ontwend is geraakt, en waarvan we dus niet precies weten hoe we het moeten beoordelen: met bekeringen, in dit geval van moslim tot christen. In diverse gevallen roept dit ook bij de kerken die zo nieuwe leden mogen bijschrijven, vragen op: gaat het om een bekering uit overtuiging, of om een bekering uit opportunisme?

Thans is dat voor de meeste Nederlanders immers vrijwel ondenkbaar geworden: dat je van geloof wisselt met het oog op je carrièrekansen. We kennen al meer dan anderhalve eeuw scheiding van kerk en staat, en godsdienst is een privézaak geworden. Toen twee jaar terug een Nederlands kraanbouwbedrijf, ten einde een opdracht nabij de Kaäba binnen te slepen, haar werknemers tijdelijk moslim liet worden, was dat goed voor de krant. Of die werknemers ook zo ver gingen als de Nederlandse Arabist Snouck Hurgronje (1857-1936), die zich in 1885 zelfs liet besnijden om zonder risico als ‘pelgrim’ Mekka binnen te komen, bleef daarbij onduidelijk. De undercoveractie van Hurgronje doet daarbij denken aan de huidige van Maarten Zeegers: een antropologische studie mogelijk gemaakt door vermomming.

Daar waar geen vrijheid en gelijkheid van godsdienst bestaat, bekeren zich echter altijd regelmatig grote groepen mensen tot het dominante geloof, met het oog op betere toekomstperspectieven, of, in extremere gevallen, om letterlijk hun huid te redden. Dat was vroeger ook in Europa het geval. In Andalusië zagen, na de verovering van Granada (het laatste restant van het grote kalifaat van Cordoba) door Spanje in 1492, de joden zich voor de keuze gesteld om zich of te bekeren, of te vertrekken – velen kozen voor het eerste, ook al bleven ze dan soms in het geheim nog lang hun oorspronkelijke riten trouw. In Frankrijk stelde Lodewijk XIV (1638-1715) met de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 de protestantse Hugenoten voor dezelfde keus: katholiek worden of het land uit – of het gevang.

In vrijwel heel Europa bepaalde tot de Verlichting de vorst het geloof van zijn onderdanen. En nadien kwam er wel vrijheid van godsdienst, maar in de praktijk betekende dat niet meteen ook gelijkheid van godsdienst. In Nederland hadden protestanten lang maatschappelijk een streepje op de katholieken voor, die werden gediscrimineerd en niet voor vol aangezien.

Nog bij het huwelijk van prinses Irene in 1965 stak in protestantse kring een storm van verontwaardiging op dat zij omwille van haar huwelijk met een Spaanse troonpretendent katholiek geworden was. En ook de komst (zonder bekering) van de katholieke Maximá leidde bij de orthodox-gereformeerde SGP tot gefronste wenkbrauwen, terwijl al eerder het feit dat ex-koningin Juliana (1909-2004) op de bruiloft van één van haar kleinkinderen óók van de hostie gesnoept had, opzien baarde.

Hoe dan ook: wij hebben in Europa inmiddels – van het Koninklijk Huis afgezien – weinig ervaringen meer met ‘zakelijk’ gemotiveerde bekeringen. Dat komt, omdat geloof er inmiddels voor iemands loopbaan zo weinig meer toe heet te doen, dat het door de gelovigen zelf inhoudelijk serieus kan worden genomen, zonder enige maatschappelijke bijbedoelingen.

Dat maakt bekeringen in onze ogen snel een stuk oprechter, dan in vroeger eeuwen het geval was. Tegelijk is in het seculiere Nederland geloof als zodanig dermate privé en onbelangrijk geworden, dat veel autochtonen zich verbazen wanneer mensen überhaupt nog op grond van een bewust veranderde overtuiging van kerk wisselen; de meeste christenen zijn immers niet katholiek of protestant als gevolg van eigen keuze, maar omdat zij in een bepaald nest zijn opgegroeid.

In sommige islamitische landen worden christenen (en zeker tot christenen bekeerde moslims) echter van overheidswege vervolgd en/of vanuit hun omgeving bedreigd, en daardoor heb je als christen uit Iran in de asielprocedure een grotere kans op een verblijfsvergunning dan als moslim. Valt het iemand kwalijk te nemen dat hij of zij met het oog op een betere toekomst van geloof wisselt, zoals dat eeuwen lang ook in Europa is gebeurd? Dat is het paradoxale: juist omdat in een land als Iran het geloof veel serieuzer wordt genomen dan hier, zijn sommigen geneigd hun eigen geloofsovertuiging een stuk minder serieus te nemen, omdat hun toekomstperspectieven er veel sterker van afhankelijk zijn.

Uiteraard levert zo’n bekering soms wel eens komische taferelen op – zoals een kersvers gedoopte ex-moslima, die recent bij een maaltijd vroeg, of die wel halal is: iets wat zij zich nu als christen immers niet meer dient af te vragen. Aan de oprechtheid van haar bekering hoeft dat overigens niets af te doen, dat oud en nieuw nog even door elkaar lopen.

Dat was ooit in Europa, toen dat gekerstend werd, ook niet anders. Ook toen bleven oude niet-christelijke opvattingen en gebruiken nog lang naast de nieuwe christelijke bestaan, of werden beide tot iets nieuws versmolten. Daar danken we zowel Sinterklaas als Kerstmis aan – tradities met een heidense oorsprong, die door een christelijk sausje tot religieus-correcte festijnen werden getransformeerd.

Leer van Ali, de beuk erin tegen anti-islam-klimaat!

0
Met de dood van Muhammad Ali, de legendarische Amerikaanse bokser en burgerrechtenactivist, twee weken geleden, is een tijdperk afgesloten. Bij zijn overlijden werd hij in kranten, op tv en op internet geroemd als een man die onder de moeilijkste omstandigheden toch bleef staan voor zijn principes. Zelfs Donald Trump roemde Ali als een groot man.

Dat was vijftig jaar geleden wel anders. In een tijd dat dienstweigeren zo ongeveer gelijk stond aan landverraad, weigerde Ali in Vietnam te gaan vechten. ”Ik heb geen ruzie met de Vietcong [het Noord-Vietnamese leger]”, zei hij.

Het kostte hem zijn wereldtitel boksen en kwam hem bijna op gevangenisstraf te staan. Hij verloor ruim drie kostbare jaren van zijn carrière. Daar kwam nog bij dat Ali, geboren als Cassius Clay, zich in de jaren zestig tot de islam bekeerde. Dat op zichzelf was geen heel opzienbarend nieuws in die tijd, eerder een curiositeit. Dat Ali, die door een groot deel van blank Amerika bij zijn oorspronkelijke ‘slavennaam’ werd aangesproken, zich aansloot bij de in die tijd als radicaal bekend staande Nation of Islam, vond men veel schokkender. Ali kwam in contact met de legendarische Malcolm X (1925-1965), het beroemdste lid van de Nation. Het was de tijd dat er in de Verenigde Staten apartheid bestond, met gescheiden voorzieningen voor blank en zwart, net als in Zuid-Afrika. En hoewel een flink deel van blank Amerika, vooral in de noordelijke staten, niets moest hebben van de racisten die de zuidelijke staten domineerden, was het idee dat je buurman zwart is ook voor hen nog moeilijk te aanvaarden. Het was de tijd van de beruchte moorden op voorvechters van gelijke rechten zoals X en Martin Luther King (1929-1968). Ali werd ook meermaals bedreigd, maar bleef zich compromisloos inzetten voor de zaak. Hij stelde de dubbele moraal in Amerika genadeloos aan de kaak waarin de zwarte bevolking wel moest gaan vechten in Zuidoost-Azië ”om daar de democratie te brengen”, maar thuis behandeld werd als tweederangs burger. Nu wordt deze compromisloze man als een held geëerd. Het kan verkeren.

Ik moest hieraan denken toen ik de portretten van Abou Hafs, Nourdeen Wildeman en Salaheddine Benchikhi in de NRC van 3 juni las. Drie compromisloze jonge moslims die zeggen dat zij geen boodschap hebben aan al die lieden die vinden dat er geen plaats is voor islam in dit land. Hoezo is hier geen plaats voor moslims? Wie bepaalt dat? Wie heeft het hier voor het zeggen en waarom zou een geboren en getogen Nederlander die toevallig moslim is daar minder over te zeggen hebben dan een ander? Dat is ongeveer de boodschap van de drie activisten. Ook bij hen geen goed woord over voor al die moslims die het op een akkoordje willen gooien met de gevestigde orde en voor de dubbele moraal die bijvoorbeeld te zien is bij de reacties op de aanslagen in Brussel en die in Ankara. Moslims moeten veel duidelijker en veel compromislozer het anti-islam-klimaat in Nederland aan de kaak stellen. ”De strategie van het gestrekte been”, noemt Hafs dat.

Heel opmerkelijk is de constatering in het artikel dat de onverzoenlijke toon van mensen als Hafs, Wildeman en Benchikhi juist de kloof tussen moslims en niet-moslims vergroot en dus het doel van volwaardig burgerschap juist verder weg brengt. Een interessante maar nogal kromme redenering, omdat je daarmee dus eigenlijk zegt dat alleen als iedereen het van harte met je eens is en je aanpak volledig onderschrijft, je actie kunt voeren tegen onrecht. Is actie en verzet in zijn aard niet altijd ontregelend? En schop je niet altijd per definitie tegen zere benen? De mannen in het artikel in de NRC willen onomwonden duidelijk maken dat er veel mis is in Nederland en dat het klimaat jegens moslims tamelijk verziekt is. De onlangs verschenen rapporten van het Rotterdamse moslimplatform SPIOR en van de Amsterdamse onderzoekster Ineke van der Valk over uitingen van haat tegen moslims en de islam laten aan duidelijkheid niets te wensen over.

Zijn het Nederland van nu en het Amerika van de jaren zestig onvergelijkbaar? Natuurlijk wordt dat straks weer geroepen. ”Daar was echt onrecht en hier zijn we alleen bezig een ordelijke samenleving te maken.” Dat werd ongetwijfeld ook gezegd tegen mensen als Ali en X. ”Ondankbare honden die jullie zijn.” Daar zit de overeenkomst. Toen en nu zeggen activisten: stop met je hypocriete praatjes over gelijkheid, over rechten, over vrijheid en over waarden als je niet eens in staat bent om je bevolking gelijkwaardig te behandelen. Stop met je steeds opschuivende voorwaarden en eisen. Wij bepalen ook mee hoe de samenleving eruit ziet en daar hebben we jullie goedkeuring niet voor nodig.

En zo rolt de geschiedenis verder.