14.3 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 842

‘Na een tijdje krijg ik heimwee naar Nederland’

Drie portretten van Roemeense Nederlanders met een tweede huis in het land van herkomst.

Het is de droom van menig migrant die voet zet op Nederlandse bodem: een zelf gemetseld huis in het land van herkomst. Ze zijn gehecht aan hun thuisland en willen er geen definitief afscheid van nemen. Maar hoe langer in Nederland, hoe moeilijker het is om terug te gaan. Zo ook onder de nieuwste arbeidsmigranten: Oost-Europeanen.

Dorin Perie (61), docent aan de Universiteit van Amsterdam, huis staat in Valea Stanii, in Nederland sinds 1978

Foto: Dorin Perie

‘De grond waarop mijn Roemeense huis staat heb ik overgehouden aan het tankstation met restaurant dat ik bezat. In 1999 had ik grote verwachtingen van de toekomst van Roemenië. Het land was bevrijd van het communisme, er waren allemaal nieuwe mogelijkheden. Met een goede vriend ben ik toen in de wildernis in de Boekovina, in het noorden van Roemenië, het tankstation begonnen. We woonden er niet. Ik werkte volop aan de Universiteit van Amsterdam, hij had een accountantskantoor in Lexmond. De boekhouding deden we zo goed als dat ging via internet.

Het was min of meer toevallig dat het tankstation in Boekovina stond. Ik ben een Boekarestenaar. In 1997 kwam ik voor de tweede keer in de Boekovina. Ik werd verliefd op de omgeving. De natuur, de rustige sfeer. Ja, nu is het er helemáál doodstil. Bijna iedereen is naar het Westen getrokken om te werken.

Het tankstation heb ik in 2003 overgedragen aan mijn vriend. In de boekhouding kwamen steeds grotere gaten. Wat ik aan de onderneming overgehouden heb is vier hectare grond en mijn huidige vrouw. Ze werkte in de boekhouding. Haar ouderlijk huis staat vijfhonderd meter van het tankstation.

In 2007 bedachten we dat we een huis in Valea Stanii wilden hebben. In het dorp zelf zouden we naar mijn smaak niet genoeg ruimte hebben. In Nederland zit ik al genoeg tussen de mensen. Ik wilde het landschap zien. Dus we zijn een huis gaan bouwen. Dat heeft leergeld gekost. We zijn bedonderd met de dakbedekking. Daarvoor hebben we twee keer moeten betalen.

Het huis is nu vijf jaar klaar. Het heeft vijf slaapkamers, dat was eigenlijk niet de bedoeling. Je zou het wel een villa kunnen noemen, ja. Ik ben er niet al te vaak. In de jaren dat ik er het meeste ben, woon ik er twee maanden per jaar: twee weken met Kerst, twee met Pasen en zo verder.

Ik ben niet van plan na mijn pensioen terug te verhuizen. Je moet oppassen dat je niet je rechten verliest op je Nederlandse pensioen. Bovendien betaal ik hier voor mijn zorgverzekering. Als je ouder wordt wil je toch zeker zijn van zorg.

Er is nog een reden om niet te vertrekken: na een tijdje krijg ik heimwee naar Nederland. We wonen aan zee, in Beverwijk. Dat is precies wat ik Roemenië niet heb.
De Roemeen en ik zitten niet meer op dezelfde golflengte, ik geloof in goed bestuur. Voor veel Roemenen maakt het niet of politici deze weg nemen of een andere: niemand kan het goed doen.’

Anca Bordea-Szasz (37), journalist, huis staat in Vidra, in Nederland sinds 2014

Foto: Anca Bordea-Szasz

‘Vorige zomer hebben mijn man en ik een huis gekocht in Vidra, een dorp in het Apusenigebergte in het westen van Roemenië. Ik hou van dat gebied. De lucht is er schoon, het bos is vol vruchten en de bewoners verbouwen zelf alles wat ze eten. Zelfs nu proef ik de smaak van vers gemolken melk.

Mijn man ken ik via het lokale radiostation in Cluj Napoca, waar ik werkte. Hij luisterde via internet. Hij werkte in Nederland. Toen hij naar Roemenië kwam wilde hij me leren kennen. We werden vrienden en besloten uiteindelijk om te trouwen. Een jaar later kwam ik naar Nederland. Momenteel werk ik hard om de Nederlandse taal te leren.

In Vidra woonden de ouders van mijn vader, mijn grootouders dus. Hun huis stond op de top van een heuvel waar je met de auto niet kon komen. Ons eigen huis staat niet zo hoog op de heuvel als dat van hen, maar we kunnen met de auto tot aan het erf rijden. Dat maakt het iets makkelijker om erheen te gaan, vooral als er in de winter veel sneeuw ligt.

Toen we het huis kochten was het drie jaar onbewoond. De oude eigenaresse was gestorven. Haar kinderen hadden een tijd gewacht met de verkoop, omdat het huis hun dierbaar was. Het rook er oud. Alles wat binnen stond hebben we buitengezet, het huis hebben we opnieuw gepleisterd en geschilderd. We zijn nog niet klaar. Het huis heeft nog geen stromend water en er moet nog een badkamer geïnstalleerd worden.

Hoger op de heuvel staat het huis van mijn grootouders nu leeg. Het is nagelaten aan één tak van de familie, zij gebruiken het als vakantiehuis. We hebben nog een stokoude tante in het dorp. Zij heeft een huis vlakbij het onze. Altijd als we naar Vidra gaan bezoeken we haar en haar kinderen komen altijd bij ons op bezoek. We kunnen goed met elkaar overweg.

Voor dit moment is het huis ons vakantiehuis, we willen nog niet terugkeren naar Roemenië. Het grootste probleem is de corruptie op alle niveaus. Maar als competente leiders een systeem op touw zetten dat mensen helpt en niet slechts hun geld afneemt, komen we zeker terug om een helpende hand te bieden.

In de tussentijd staat ons huis leeg. Een gevaar is dat dieven ons huis kunnen binnengaan en onze spullen kunnen stelen. Onze buren hebben ons beloofd dat ze op het huis zullen letten als we er niet zijn. Tot nu toe is er niets vervelends gebeurt. Jammer is ook dat het ons niet lukt om vruchten of groenten in de tuin te planten. We slagen er steeds niet in om hier te zijn in het oogstseizoen.’

Adina Janssen-Tintea (40), hoofd informatiemanagement bij de gemeente ’s Hertogenbosch, huis staat in Sura Mare, in Nederland sinds 2000

Foto: Adina Janssen-Tintea

‘Mijn man Wouter en ik hebben ons huis vijftien jaar geleden gekocht. Het was destijds helemaal vervallen. De muren staan er nog, de rest is vervangen. Een hele tijd is ons spaargeld daar naartoe gegaan.

Naar Nederland ben ik gekomen voor de liefde. Als kind was ik lid van een koor. In 1992 verbleven we tien dagen in Nederland, we logeerden bij gastgezinnen. De ouders van Wouter hadden twee kinderen te logeren en hij ging mee op stap. In 2000 ben ik naar Nederland verhuisd, eerst alleen om het uit te proberen. Als ik niet zou aarden zouden we samen teruggaan.

Het huis in Sura Mare kochten we in 2003. Het was in eerste instantie bedoeld als investering voor later. Na ons pensioen wilden we teruggaan. Al snel kwam het plan op om er tegen die tijd een Bed & Breakfast te openen. Het is een huis met veel mogelijkheden. Huis en tuin samen zijn achttienhonderd vierkante meter.

Alles was kapot. Het huis is van etnische Duitsers geweest die onder het communisme in de jaren tachtig naar Duitsland zijn vertrokken. We hebben het huis van ze gekocht in Frankfurt, op de terugweg na een vakantie in Roemenië. Ze zijn nog één keer met ons terug geweest. Ze moesten huilen.

In 2014 fietsten Wouter en ik naar Santiago de Compostella en dachten we na over wat we nog wilden doen. De fietstocht was een keerpunt in ons leven. Ik ben daarna begonnen met racefietsen. Wouters droom was om een B&B te beginnen. Ik zei: dan moet je het nu doen. Wouter woont nu de helft van de tijd in Nederland en de helft in Roemenië. De B&B met zijn naam is vorig jaar opengegaan.

Mijn ouders helpen mee. Zij zijn in 2005 naar het privégedeelte van het huis verhuisd. Daarvoor woonden ze vlakbij, in een appartementje in Sibiu, de stad waar ik ben opgegroeid. Mijn vader helpt mee in de tuin, mijn moeder met de kamers en de gasten. Zij is daardoor tien jaar jonger geworden.

De buren vinden het niet zo’n probleem dat we een B&B geopend hebben. Ze vinden het zelfs leuk. Roemenen zijn trotse mensen, die buitenlandse gasten vinden ze gaaf. De burgemeester van het dorp is ook enthousiast. Hij wil graag meer toeristen in zijn dorp krijgen.

We twijfelen nog of we na ons pensioen definitief teruggaan. We hebben afgesproken dat we over vijf jaar de B&B gaan evalueren. Die evaluatie gaat niet alleen om de omzet. Ik voel me niet goed bij de corruptie in Roemenië. In 2010 moest ik er een spoedoperatie ondergaan. Teruggaan naar Nederland kon niet meer. Toen heb ik mijn portemonnee aan vrienden gegeven. Ik weet bij God niet hoeveel je de dokters moet betalen.’

Ontwapenende humor

0

Als ik voor een lezing of een college plaatjes nodig heb, dan maak ik zoals velen ongetwijfeld gebruik van Google. Wat me dan opvalt, is dat wanneer je alle combinaties van zoekopdrachten met islam intypt, je uiteindelijk altijd op racistische, haatzaaiende en uiterst kwetsende hyperbolen uitkomt. Of je nu bij wijze van spreken ‘islam en liefde’ intypt of iets vergelijkbaars ‘positiefs’, uiteindelijk eindig je toch weer bij haat. Er is maar een relatief klein deel van de hits dat positief is over de islam. Helaas niets nieuws, dat weten we allang, kun je zeggen. Maar het geeft mij altijd weer een heel onaangenaam gevoel, ook al betreft het mij niet persoonlijk. Ik kan me er, als ik dat wil, als niet-moslim aan onttrekken, om vijf uur de deur achter me dichttrekken en doen of het niet bestaat. Dat ‘voorrecht’ heb je als persoon met een islamitische achtergrond niet. Wat moet je met de lawine aan haatmail die je als journalist, publicist of wetenschapper met een islamitische achtergrond dagelijks in je inbox krijgt? Hoe moet je omgaan met de niet aflatende stroom van verwensingen, bedreigingen, scheldpartijen in de hoogste versnelling?

Humor wellicht? Ik moest daaraan denken toen ik het boek Post von Karlheinz: Wütende Mails von richtigen Deutschen und was ich ihnen antworte (Post van Karlheinz: boze mails van echte Duitsers en wat ik hen antwoordde) van de Duitse journalist Hasnain Kazim onder ogen kreeg. Een absolute aanrader. Kazim heeft wortels in Zuid-Azië en is geboren en getogen in Duitsland. Hij werkt al jaren voor de Duitse pers voor zaken in Pakistan en Turkije, maar hij neemt ook af en toe deel aan de debatten. Hij is geen apologeet die alles wat moslims doen goedkeurt. Hij is kritisch over wat er in de islamitische wereld gebeurt. Ik heb wat stukken van hem gelezen daarover. Maar hij is ook kritisch op het verziekte klimaat in Duitsland en de manier waarop over moslims en mensen met een migratieachtergrond wordt geschreven. Dat heeft hij geweten. Al jaren ontvangt hij haatmail van de grofste soort. Maar hij gooit die mails niet weg; hij beantwoordt ze systematisch. Zo ontstond een conversatie die soms wel wekenlang duurde.

Aanvankelijk heeft hij deze correspondentie in de vorm van een literaire performance op het podium samen met een collega voorgedragen. Hun idee was dat deze berichten in al hun afzichtelijkheid eigenlijk ontzettend hilarisch en meelijwekkend zijn, pure platte komedie. De voorstellingen liepen enorm goed, maar het publiek bestond uit mensen die aan hun kant stonden. Mensen uit kringen van de haatmail-schrijvers bereik je daar niet mee. Daarom heeft hij een groot deel van die conversaties in boekvorm gepubliceerd. Zoals gezegd een absolute aanrader. Ik hoop dat het boek vertaald wordt in het Nederlands want, het is ontwapenend proza in de letterlijke zin van het woord. Maar het is vooral een heel humoristisch boek en dat is te danken aan het vermogen van Kazim om zonder woede, rustig, maar heel gevat op de mails te reageren. Het meest opmerkelijke van de conversatie is dat een aanzienlijk deel van de afzenders niet op antwoord had gerekend en zeker niet een antwoord in deze vorm. Dan blijkt dat een deel van de afzenders heel snel bijtrekken. Kazim is soms nuchter, correct en to the point. Soms is hij scherp en weerspreekt hij de aantijgingen. In de meeste gevallen is hij heel gevat. Dat maakt het boek zo lezenswaardig en effectief.

Goede humor heeft altijd een flinke dosis zelfspot en relativering en dat gebruikt Kazim in ruime mate. Maar hij blijft ook op het spoor. Hij laat zien dat hij niet gediend is van scheldkanonnades en hij corrigeert, maar doet dat op een relativerende toon. Daarmee doorbreekt hij de spanning en dat werkt.

Eentje dan.

  • ‘Hey Kazim, met je hetze tegen Pegida. Dat zijn de echte democraten die zich niet de mond laten snoeren. Begrijp dat nou eens! Je bent een gast hier en zou dankbaar moeten zijn.’
  • ‘Dag meneer S. Dank voor uw interesse in mijn werk, maar eigenlijk moet u als inwoner van Dresden mij dankbaar zijn. Wij hebben jullie immers in 1989 deel van ons gemaakt. Ik ben al veel langer in Duitsland dan u.’
  • ‘Wat, hoe durf je? Je voert niet alleen een hetze tegen Pegida, maar tegen alle Oost-Duitsers. Ik klaag je aan!!!’
  • ‘Beste heer S. Dank voor uw kritiek. Ik zie uit naar uw aanklacht. Ik heb zelf geen tijd om naar Dresden te komen, maar laat dit door mijn zeventien advocaten afhandelen. Overigens hebben jullie ons nooit bedankt toen jullie direct na de hereniging al onze bananen bij Aldi hebben opgevroten.’

Is humor cultureel bepaald? Ja, tot op zekere hoogte is dat zo, maar er is ook humor die juist die culturele grenzen overstijgt. Veel Joodse humor heeft die kwaliteit. Altijd leuk, altijd leerzaam om over na te denken, maar ook zelfrelativerend. Wat mij betreft heeft Kazim die kwaliteit ook. Als ik op zoek naar plaatjes weer op bagger op internet stuit, dan denk ik maar even aan Kazim.

Valt Bosnië weer uit elkaar?

0

Wie dacht dat met de Dayton-akkoorden van 1995 het Bosnische probleem voorgoed tot het verleden zou behoren, heeft mogelijk te vroeg gejuicht. Met de akkoorden eindigde de bloedige etno-nationalistische burgeroorlog tussen Serven, Kroaten en Bosnische moslims. Er werd een federale republiek Bosnië-Herzegovina opgericht, waarin Serven, Kroaten en Bosnische moslims gezamenlijk het bestuur vormen. Er werd zelfs een driemanschap aan presidenten aangesteld, wederom verdeeld over de drie etnische groepen. Maar nu lijken de Bosnische Serven zich te willen terugtrekken uit de federatie. Dat kan weer goed mislopen.

Tot op zekere hoogte heeft de Bosnische federatie gewerkt. Er werd onder westerse supervisie samengewerkt, al was het nooit echt van harte. Het vooruitzicht toe te mogen treden tot de EU was voor alle partijen een belangrijke stimulans zich enigszins te gedragen. Vooral de Kroatische en Bosnische moslimbevolking zoeken toenadering tot Europa, maar het gros van het Servische volksdeel wil eigenlijk niets van het Westen – en dus de EU – weten. De meeste Serven verlangen nog steeds naar eenwording met de Republiek Servië. Het feit dat echter ook de Servische regering in Belgrado ambieert lid te worden van de EU – om zich in de vaart der volkeren te kunnen opwerken – heeft dat verlangen lange tijd binnen de perken gehouden. Maar sinds enige tijd is dat aan het veranderen. Twee buitenlandse leiders spelen daarbij een belangrijke rol: Recep Tayyip Erdogan en Vladimir Poetin.

Van Poetin is bekend dat hij zich – geheel in de tsaristische traditie – graag ziet als de beschermer van alle Slavische volkeren. Het is dus op zich geen verrassing dat hij nauwe banden met de Republiek Servië heeft en – in het verlengde daarvan – ook met het Servische volksdeel van Bosnië-Herzegovina. Volgens de Servische president, de voormalige ultra-nationalist Alexander Vucic, is Poetin de beste vriend van Servië, maar respecteert hij het Servische streven naar EU-lidmaatschap. Maar aan dat lidmaatschap zit een belangrijke voorwaarde. De EU eist namelijk dat er een bilateraal verdrag tussen Kosovo en Servië komt. Kosovo heeft zich ruim tien jaar geleden afgesplitst van Servië en de onafhankelijkheid uitgeroepen. Het merendeel van de internationale gemeenschap heeft die onafhankelijkheid erkend, maar Servië en Rusland zeer zeker niet. Het wordt dus een fiks probleem om aan die voorwaarde te voldoen.

In eigen land ondervindt Vucic steeds meer tegenstand van de Servisch-Orthodoxe Kerk, die cultureel-religieus heel dicht tegen de Russisch-Orthodoxe Kerk aanschuurt en ook liever niet ziet dat Servië ‘afglijdt’ naar westerse liberale waarden. Dat laatste is precies ook wat de Bosnische Serviërs steeds meer ertoe beweegt zich te verzetten tegen het streven van Bosnië-Herzegovina om lid te worden van de EU. De invloed van de kerk en de band met Rusland kunnen grote obstakels vormen voor het toetreden van Servië en Bosnië tot de EU.

Daarbij komt dat voor beide landen het toetredingsproces tot de EU nu al weer zo lang duurt, dat er sprake is van eenzelfde vermoeidheid die we ook in Turkije hebben zien ontstaan. Men gelooft er steeds minder in dat men op Europa kan rekenen en begint naar andere bronnen van steun om te kijken. Voor de rasopportunist Poetin is dat zoiets als gefundenes Fressen. Hij heeft het probleem op de Balkan weliswaar niet veroorzaakt, maar hij ziet nu wel een kans om de partijen verder te verdelen en daarmee zijn invloed aan te wenden om te voorkomen dat de EU zich verder uitbreidt op de Balkan.

Daarbij krijgt hij hulp uit onverwachte hoek, namelijk van Erdogan. In Turkije staan weer eens verkiezingen voor de deur (24 juni). Zoals wel eerder vertoond, voeren Turkse leiders graag campagne in het buitenland. Dit keer hebben Duitsland, Oostenrijk en Nederland vooraf reeds duidelijk gemaakt dat Turkse leiders niet welkom zijn om verkiezingsbijeenkomsten te houden. Maar in Bosnië is men blijkbaar niet helemaal wakker. Op 20 mei werd een bijeenkomst in Sarajevo gehouden waar Erdogan in hoogst eigen persoon kwam opdagen. Het was natuurlijk bedoeld voor Turkse Bosniërs, maar blijkbaar waren er ook vele Bosnische moslims die hun geloof in de EU hebben verloren en nu in Erdogan de beschermer van alle moslims zien. Een predicaat waarmee hij zichzelf ook graag tooit.

Het lijdt geen twijfel dat dit olie op het vuur is voor de nog steeds diep verdeelde bevolking van Bosnië-Herzegovina. De Servische nationalisten in Bosnië hebben reeds bij monde van hun voorman Milorad Dudik aangegeven dat zij de Bosnische federatie willen verlaten, omdat de huidige constructie op basis van de Dayton-akkoorden te Bosnische moslims bevoordeelt. In zijn steun om de federatie open te breken ontvangt hij steun van de Servische regering en, jawel, de Servisch-Orthodoxe Kerk. De Republiek Servië van Alexander Vucic is zelfs zover gegaan om wapens aan de Bosnische Serviërs te verkopen onder het mom van de strijd tegen het terrorisme. Wat daarnaast niet helpt is dat de Kroaten – hoewel geen vrienden van Poetin – de Bosnische Serviërs bijstaan in hun streven zich los te maken. Daarmee komen de Dayton-akkoorden op losse schroeven te staan. Met een verdeeld en afwezig Europa en een isolationistische VS belooft dat niet veel goeds.

Proeven van een bedreigde cultuur

0

Oeigoers. Het is niet iets dat bij veel mensen direct een belletje doet rinkelen. Het Oeigoerse volk komt uit het noordwesten van China, uit de autonome regio Xinjiang. Het is een Turks volk met een eigen taal, cultuur en vooral een eigen authentieke keuken. Sinds ruim tweeënhalf jaar kan ook Rotterdam daarvan genieten. Ürümqi is het eerste Oeigoerse restaurant in Nederland, opgericht door Zaidin Tursun, die uw reporter hartelijk ontvangt.

Als we naar de menukaart kijken dan valt het op dat de Oeigoerse keuken vooral bestaat uit gerechten met vlees, groente en pasta. Maar niet de pasta zoals wij die kennen. ‘Je kunt onze pasta niet vergelijken met bijvoorbeeld Italiaanse pasta. Ook niet met de traditionele Chinese noedels. Onze noedels worden op een andere manier bereid. Oeigoeren maken het thuis zelf klaar’, vertelt Tursun die voor het overige weinig verklapt over de bereidingswijze. ‘Dat is het geheim van de kok.’

Anders dan de Chinezen zijn verreweg de meeste Oeigoeren moslim en dat zie je terug op de menukaart. Géén alcohol, géén varkensvlees, heel veel lamsvlees en alles van een Turkse slagerij, dus alles honderd procent halal.

Tursun schat dat ruim zeventig procent van zijn gasten van Chinese afkomst is. ‘Ze weten dat Oeigoerse gerechten het allerlekkerst zijn’, grinnikt hij.

Er zijn zowel pikante als mild gekruide gerechten en er wordt gewerkt met verse producten. Visliefhebbers komen hier niet aan hun trekken. De Oeigoerse keuken is geen viskeuken, wat ook wel logisch is – Xinjiang is volledig landlocked.

De inrichting van het restaurant is een mix tussen oost en west. Op het eerste gezicht lijkt het een westerse zaak, maar de muren zijn behangen met voorwerpen en kunstwerken die verwijzen naar de Oeigoerse cultuur. Op een groot wandkleed staat een muziekgezelschap afgebeeld in traditionele kleding en instrumenten. Eén daarvan is de dotar, het typische langgerekte snaarinstrument met slechts twee snaren.

Ürümqi’s chef-kok heet Perhat Abit. Vol verve demonstreert hij hoe je een dotar bespeelt. Dan blijkt hij een volleerd muzikant te zijn. Razendsnel laat hij zijn linkerhand over de hals van het instrument gaan. Anders dan je zou denken heeft de dotar een hoog toonbereik, juist dankzij die lange hals.

Abit treedt naast zijn werk als kok op in een Oeigoerse band. ‘In Nederland heeft zijn band wel optredens, maar van alleen Oeigoerse muziek spelen een bestaan opbouwen, dat zit er niet in’, legt Tursun uit. In Ürümqi, genoemd naar de hoofdstad van Xingjiang, hangen niet alleen allerlei Oeigoerse instrumenten, maar ook de speciale traditionele mutsen die Oeigoerse mannen en vrouwen dragen. ‘Die mogen in Xinjiang in het openbaar niet gedragen worden.’

Xinjiang luisterde vroeger naar de naam Oost-Turkestan. Het gebied heeft een zeer woelige geschiedenis achter de rug en was eeuwenlang de speelbal van Russen, Chinezen en warlords. Tot tweemaal toe was het gebied onafhankelijk (de Eerste en de Tweede Oost-Turkestaanse Republiek), maar in 1949 viel het doek toen het definitief werd ingelijfd door de Chinese Volksrepubliek. Sinds 1955 gaat Oost-Turkestan door het leven als de Oeigoerse Autonome Regio Xinjiang. Autonoom in naam dan, want de Oeigoeren worden ernstig onderdrukt door de Chinese staat.

‘In 1949 werden we overgeleverd aan het communistisch regime van Mao. Minderheden hebben het lastig in China. Ook wij Oeigoeren liggen onder vuur’, aldus Tursun.

Tursun kwam in 2001 in Nederland en kreeg politiek asiel als één van de naar schatting circa tweeduizend Oeigoeren in Nederland. Tursun is ook politiek actief. Hij is betrokken bij zowel het World Uyghur Congress als Amnesty International. ‘In Nederland mag je je eigen cultuur trouw blijven, wat in China steeds lastiger wordt. Ze willen niet dat we de Oeigoerse taal spreken en onze gerechten blijven maken. We moeten assimileren en ons volledig aanpassen aan de Chinese cultuur. Als dat gebeurt, dan is onze cultuur op een zeker moment alleen nog maar in het buitenland te vinden.’

Nederland wordt niet overgenomen

0

Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders en dat is allemaal de schuld van links. Dat beweerde Gerard Joling onlangs in de Playboy. Joling wordt weliswaar misschien als opiniemaker niet serieus genomen door grote groepen Nederlanders, hij vertolkt wel een gevoel dat op sociale media vaak gedeeld wordt. Zijn uitspraak riep behalve weerstand namelijk ook veel instemmende reacties op. Maar, klopt het ook?

Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders
Probleem met deze stelling is dat het onduidelijk is wat met ‘buitenlanders’ bedoeld wordt.

A. Met buitenlanders kunnen buitenlandse investeerders, multinationals en instanties bedoeld worden, die steeds meer het beleid in Nederland bepalen.
Als Gerard dit zou bedoelen, dan zou hij misschien een punt hebben. De recente discussie over de dividendbelasting die het kabinet wil afschaffen om voor 1,4 miljard euro buitenlandse aandeelhouders te behagen, maakte weer eens duidelijk hoeveel invloed multinationals en dergelijke hebben. Ook is het zo dat een deel van het Nederlandse beleid bepaald wordt door internationale samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld de VN, de NAVO, de EU, het IMF en de ECB. Het is echter zeer de vraag of Joling, die aangeeft ‘rechts’ te stemmen, dit bedoelde.

B. Buitenlanders die in Nederland wonen, bepalen wat er in dit land gebeurt. 
Wanneer Joling cum suis dit met ‘buitenlanders’ bedoelt, dan moeten zij getalsmatig in de meerderheid zijn om in een democratie als Nederland het land te kunnen overnemen. Maar goed, wat wordt dan bedoeld met ‘buitenlanders’?

Op grond van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek onderscheid ik in een factsheet op Republiek Allochtonië de volgende definities van buitenlanders.

A. Buitenlanders: inwoners van Nederland zonder Nederlands paspoort.
Volgens deze definitie beschikte op 1 januari 2016 volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek bijna vijfennegentig procent van de inwoners over de Nederlandse nationaliteit. Dat zijn ruim zestien miljoen Nederlanders. Er woonden op dat moment zo’n negenhonderdduizend buitenlanders in Nederland. Dat zijn er te weinig om het land over te kunnen nemen.

B. Buitenlanders: inwoners die in het buitenland zijn geboren.
Volgens het CBS waren op 1 januari 2017 circa vijftien miljoen inwoners van Nederland in dit land geboren en circa twee miljoen niet. Volgens deze omschrijving is circa tien procent van de bevolking buitenlander. Dat zijn er iets meer dan in de vorige definitie, maar nog steeds veel te weinig om het land over te nemen

C. Buitenlanders: inwoners die voorouders hebben die in het buitenland zijn geboren.
Volgens een schatting van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis heeft slechts circa twee procent van de Nederlandse bevolking geen buitenlandse voorouders, de overige circa achtennegentig procent is dan buitenlander. Volgens deze definitie heeft Joling groot gelijk, maar ook dit zal hij vast niet bedoeld hebben.

D. Buitenlanders: inwoners van wie één van de ouders in het buitenland is geboren.
Dit noemden we vroeger ‘allochtonen’ en tegenwoordig ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’. Waarschijnlijk had Gerard deze groep ‘buitenlanders’ op het oog. Op 1 januari 2017 woonden in Nederland bijna vier miljoen mensen met een migratieachtergrond. Bijna dertien procent van de bevolking heeft een niet-westerse achtergrond en bijna tien procent heeft een westerse migratie-achtergrond. Opgeteld is dat bijna drieëntwintig procent van de bevolking. Dat is een aardig deel van de bevolking, maar nog steeds te weinig buitenlanders om de boel over te kunnen nemen. De belangrijkste functie van het land is volgens deze definitie al vele jaren in buitenlandse handen. Onze koning, Willem Alexander, is dan een buitenlander, net als zijn moeder (koningin Beatrix), zijn oma (koningin Juliana), zijn overgrootmoeder (koningin Wilhelmina), zijn betovergrootmoeder (koningin Emma), koning Willem III, Willem II, enzovoorts. Ook onze koningin Maxima is dan buitenlander, met een niet-westerse migratie achtergrond, net als de waarschijnlijk toekomstige koningin Amalia. Wanneer Joling dit bedoelde met dat Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders, dan zijn we al eeuwen geleden overgenomen door de buitenlanders.

Het is allemaal de schuld van links
Als het allemaal de schuld van links is, zoals Joling beweert, dan moet links in het Nederlandse parlement jarenlang het immigratie- en integratiebeleid hebben bepaald. Dat kan alleen wanneer links vele jaren een meerderheid in de Tweede Kamer heeft gehad. Is dat het geval? Nou kun je uiteraard eindeloos soebatten over welke partijen ‘links’ en welke ‘rechts’ zijn. Zo kan voor een SP-stemmer de PvdA ‘rechts’ zijn en voor een PVV-stemmer de VVD ‘links’, terwijl een VVD-stemmer sommige keuzes van de PVV weer als ‘links’ kan ervaren. Wanneer ik ervoor kies om de liberalen en de christelijke partijen als ‘rechts’ te beschouwen en de sociaaldemocraten en groenen als ‘links’, dan is er in Nederland nooit sprake geweest van een linkse meerderheid. Ook wanneer je D66, op grond van sociaalculturele dossiers zoals het integratie en immigratie, als ‘links’ beschouwt, is er nooit sprake geweest van een linkse meerderheid.

Omdat er in Nederland nooit een linkse meerderheid is geweest, is er ook nooit een basis geweest voor een kabinet dat bestond uit louter linkse partijen. Wel zijn er twee linkse partijen geweest (de PvdA en eenmaal de PPR) die deelnamen aan veertien van de dertig naoorlogse kabinetten. Daartoe behoren de eerste zes naoorlogse kabinetten toen er van immigratiebeleid nog amper sprake was. Van de veertien kabinetten met deelname van linkse partijen waren er elf centrumlinks, twee paars (PvdA-VVD-D66) en één kabinet van de PvdA met alleen de VVD (Rutte II).  In zeven van deze veertien kabinetten was de PvdA de grootste partij en was er ook een linkse premier (viermaal Drees, tweemaal Kok, eenmaal Den Uijl). De overige drieëntwintig naoorlogse premiers kwamen van het CDA (twintig) of de VVD (drie). In zestien gevallen gaven zij leiding aan een (centrum)rechts kabinet, zonder deelname van een linkse partij.

Het immigratiebeleid kreeg vanaf het begin van de jaren zestig vorm. In die tijd, tot en met de jaren zeventig, waren het vooral werkgevers en rechtse partijen die pleitten voor het werven van arbeiders in het buitenland, terwijl de vakbonden en linkse partijen dit wilden afremmen en ‘oprotpremies’ voorstelden om gastarbeiders terug te laten keren naar het land van herkomst. Vanaf het begin van de jaren tachtig voeren we in Nederland een integratiebeleid. Van de vijftien ministers die sindsdien verantwoordelijk waren voor dit beleid, was een derde (vijf) lid van de VVD. De PvdA en D66 leverden drie ministers, het CDA twee en de LPF eentje. Eén kabinetsperiode (Lubbers III) was zowel een PvdA-minister als een CDA-minister verantwoordelijk.

Tot slot
Natuurlijk kunnen de oorspronkelijke bewoners van sommige buurten in de grote steden met gegronde reden het gevoel hebben dat ze in hun buurt een minderheid vormen, maar landelijk is er op geen enkele manier sprake van dat Nederland wordt overgenomen door de buitenlanders. Links alleen verantwoordelijk stellen voor het immigratie- en integratiebeleid of ieder ander beleid, is ook ver bezijden de realiteit. Links heeft in Nederland nooit een meerderheid gehad en heeft altijd compromissen moeten sluiten met centrumrechts.

Aan touwtjes trekken

0

Vorige week had ik de laatste tien minuten-gesprekken met leerlingen en hun ouders voor de vakantie begint. Er zijn nog wel acht weken school, maar het eindrapport krijgen ze mee naar huis, hoeven de ouders niet meer voor te komen. Van sommige kinderen komt standaard alleen de moeder of alleen de vader, andere komen samen. Sommige ouders spreken de taal goed, andere beheersen hem wat minder. En je komt altijd weer voor verrassingen te staan.

Als eerste komt Angele met haar ouders. Ze zijn gescheiden, maar beiden komen naar het gesprek. Angele kan het schoolniveau in principe aan, maar ze staat nog niet helemaal veilig qua overgaan. Ze moet er nog even tegenaan. En zo te zien is ze dat ook van plan; ze heeft haar bijbaantjes even on hold gezet. ‘Van mij hoeft ze niet te werken hoor’, zegt haar moeder. ‘Dan heeft ze meer tijd om te studeren.’ Haar vader lijkt er wat minder vertrouwen in te hebben. Maar moeder, een vrolijke dame met zo te zien Indische roots, knikt enthousiast dat alles uit de kast gehaald zal worden. Dat is goed om te horen. ‘Dus goed studeren, je bent intelligent genoeg, je kunt het’, zeg ik aan het eind van het gesprek. Ouders en Angele staan op. Nu is het over het algemeen zo dat de ouders van mijn kinderen niet uit het gestudeerde deel der natie afkomstig zijn. Daar is niks mis mee en dat is geen oordeel maar een constatering, dus ik ben werkelijk verrast als de moeder van Angele nog even achteloos laat vallen: ‘Ja, denk aan Swaab, Wij zijn ons brein.’ Die zag ik niet aankomen.

Soufyan komt met zijn vader. Een vriendelijke man met grote werkhanden die zijn jas tijdens het gesprek aanhoudt. Ook Soufyan zou het kunnen halen, alleen vraag ik me hardop af of hij wel hard genoeg werkt. Daar twijfelt vader ook aan. ‘Soms de hele dag aan de playstation’, zegt zijn vader. ‘En de laptop. En de telefoon.’ Ik knik. ‘Hij moet nu echt gaan werken’, zeg ik. ‘Want anders moet die spelcomputer in de kast.’ Soufyan knikt. ‘Met een slot erop’, voeg ik eraan toe. Vaders ogen beginnen te glimmen achter de bril. Hij draait een denkbeeldige sleutel om en vindt het zo te zien nog niet zo’n slecht idee. Goed dat we elkaar gesproken hebben, want nu weet hij dat we het eens zijn over de aanpak. En dat scheelt een hoop.

De volgende is de moeder van Najib. Maar waar ís Najib? Ah, medische reden. ‘Doktersafspraak liep uit’, dus komt ze maar alleen. Over Najibs schoolresultaten hoeven we het niet lang te hebben, want Najib is een slim kind. Dus begin ik meteen over het filmpje dat hij enige tijd geleden in de groepsapp heeft gezet (Nederland, land van de duivel, zie mijn column Vrijheid in je eentje). Maar daar maakt moeder zich absoluut geen zorgen over. ‘Hij zei al tegen me ‘ze mag me niet’, maar ik zei ‘ze heeft het goed met je voor, ze is een lieve vrouw’.’ In de klas is Najib geen gemakkelijke leerling. ‘Hoe is Najib thuis?’, vraag ik. ‘O, zo lief! Bijvoorbeeld op Moederdag zegt hij ‘kijk nou even in je kamer’. Heeft hij een luchtje gekocht, een luchtje waarvan hij weet dat ik ervan houd. Hij is veel liever dan zijn zusjes.’ Hij heeft er vier. ‘Nee, over Najib hoef ik me geen zorgen te maken’, benadrukt ze nog eens. Ik weet niet of ik daar echt wel van uit kan gaan. Ze staat op, geeft me een hand en loopt naar de deur. ‘Maar als er aan een touwtje getrokken moet worden, dan bellen we, hè?’

Daarna komen nog de ouders van Nasir, twee kleine mensen die de taal niet helemaal beheersen. Ik zie ze zitten op hun brommertje (niet echt, maar ik stel het me voor, want ze komen binnen met twee felgekleurde helmen). Hun slimme stille zoon gaat ongetwijfeld makkelijk over en wil de ict in.

Na nog een paar ouders en kinderen is het om halfzes gedaan. Het is goed dat we elkaar hebben gezien. Iedereen weet weer ‘ik ben in beeld, er wordt op me gelet’. En dat doet soms wonderen voor de werklust, vooral als de ouders erbij betrokken zijn.

Ik kijk reikhalzend uit naar de ontknoping van deze spannende plot.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

‘Waar is jouw waardigheid, geweten, moraal?’

0
Veel jongeren in Saoedi-Arabië snakken naar verandering. Gaat die er nu dan écht komen? De Kanttekening vroeg dat en meer aan Sinan Can. Zijn volgende documentaire gaat over het Arabische land.

In het streng-conservatieve Saoedi-Arabië vinden ongekende hervormingen plaats. Kroonprins Mohammed bin Salman bepaalde per decreet dat vanaf juni vrouwen hun rijbewijs mogen halen. Na een verbod van vijfendertig jaar, opende de eerste bioscoop weer zijn deuren. En er zijn plannen om van de Rode Zee-kust een toeristische bestemming te maken.

‘Puntjes van hoop’, noemt onderzoeksjournalist en film- en programmamaker Sinan Can deze veranderingen. Zijn nieuwste documentaire gaat over Saoedi-Arabië en wordt dit najaar uitgezonden. ‘In Saoedi-Arabië is zo’n vijfenzestig procent van de bevolking jonger dan dertig jaar. Zij snakken naar verandering’, vertelt Can in de stationsrestauratie van Amsterdam Centraal. ‘Het is vanuit een westerse leunstoel makkelijk kritiek hebben op hervormingen die van bovenaf worden opgelegd, maar daar zien ze dat anders. Een vrouwelijk Shura-lid (de Majlis al-Shura is het belangrijkste adviesorgaan van de koning, red.) vertelde dat veranderingen in Saoedi-Arabië nooit van onderaf komen. Alle dertig vrouwelijke Shura-leden zijn aangewezen door de koning. Bij vrije verkiezingen zou geen enkele vrouw worden gekozen. Gun ons de tijd om te veranderen, zegt ze.’

Als je naar de Arabische regio kijkt, ben je dan hoopvol?
‘Nee. In Syrië was een revolutie bezig. De leider van het land is blijven zitten. Hij heeft de afgelopen ruim zeven jaar ontzettend veel geweld gebruikt tegen zijn eigen bevolking. Er zijn honderdduizenden doden gevallen, miljoenen mensen zijn gevlucht. Allerlei landen bemoeien zich ermee. Amerikanen, Iraniërs, Golfstaten, Turkije, dat samen met het Vrije Syrische Leger de provincie Afrin heeft veroverd. Het is één groot Risk-bord waarop de verschillende landen een gevaarlijk spel spelen. Daardoor is het conflict alleen maar uitzichtlozer en hopelozer geworden.’

Voor de documentaires De Arabische storm en In het spoor van IS sprak je veel mensen die zich wilden aansluiten bij IS. Waarom wilden ze dat?
‘Ze hebben verschillende motieven. Toen ik in Tunesië was, zag ik hoe perspectiefloos het leven van veel jonge mannen daar is. Er is geen enkel uitzicht op werk. IS beloofde ze een maandinkomen van achthonderd dollar. Dat is voor Tunesische begrippen veel geld. In Irak kwam ik dat ook tegen, mannen die zich uit armoede bij IS aansloten. Of ze hadden wraak als drijfveer. Ze behoorden tot de soennitische minderheid die wordt onderdrukt. In Syrië sprak ik mensen die Assad wilden verslaan. Zij zeiden ‘IS is de sterkste groep in het gebied, zo kunnen we Assad pijn doen’. Dan zijn er nog de strijders uit het Westen. Een deel van hen was aan lager wal geraakt en op zoek naar avontuur. Ze geloofden dat het martelaarschap al hun misstappen zou uitwissen. Er waren jongeren die hun soennitische geloofsbroeders in Syrië wilden redden. En er was de groep die geloofde in de takfir-gedachte, ze wilden in een zo zuiver mogelijke islamitische heilstaat wonen.’

In interviews vertel je vaak dat je erg emotioneel wordt van de plekken die je bezoekt en de ellende die je daar aantreft. Waarom ga je er dan toch weer naartoe?
‘Mensen begrijpen elkaar door andermans verhalen te horen. Ik wil dat mijn werk impact heeft en nieuwe inzichten geeft. Al is er maar één persoon met een hardvochtig standpunt over vluchtelingen die naar beelden van een stad zoals Mosoel kijkt en dan denkt ‘ik snap nu wel dat een mens daar niet leven kan’. Dáár doe ik het voor, ik wil mensen verbinden.’

Ik kan me ook voorstellen dat je alleen maar ontzettend moedeloos wordt van al die troosteloosheid.
‘Ja. De situatie in het Midden-Oosten is voor ons maar moeilijk te vatten. Wij leven in een veilig land en weten niet meer goed wat oorlog is. Ik merk dat zelf ook. Ik heb een Koerdisch-Turkse achtergrond, maar kom uit Nijmegen. Soms snap ik waarom er in het Midden-Oosten zoveel geweld is, ik ken de geschiedenis, de sektarische en etnische conflicten, maar er zijn ook momenten dat het mijn begrip te boven gaat. In een land als Afghanistan is al honderdvijftig jaar oorlog. Dat doet iets met de mensen daar. Voor de opnames van Onze missie in Afghanistan kwamen we in Oeroezgan in een hinderlaag van de Taliban terecht. Er brak een ruim tweeënhalfuur durend vuurgevecht uit. Veertien mensen gingen dood. Ik was mentaal stuk. Maar de commandant van de colonne met wie we reisden, vroeg lachend aan mij wat ik van het vuurwerk vond. Ik dacht: hoe kun je nu lachen, er zijn zojuist mensen gestorven. Zij liggen daar al bijna niet meer wakker van geweld, maar voor ons is dat heel heftig.’

Waarom komt er maar geen einde aan de oorlogen en conflicten in de regio?
‘Eén van de redenen is de complexe historie van het gebied. Wat het Westen niet goed ziet is de grote rol die het daarin heeft gespeeld. Toen na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918, red.) het Ottomaanse Rijk (1299-1922, red.) uiteenviel, hebben de Engelsen, Fransen en Italianen de gebieden verdeeld, zonder te kijken naar gemeenschappen, stammen, sektarische verschillen en geloofsverschillen. Zo deden ze dat ook in Afrika. Ze trokken gewoon een streep, dit is Tsjaad en dat is Mali, maar zo werkt het niet. Libië bestaat nu uit drie gebieden met verschillende machthebbers. Dan kun je zeggen dat het land is uiteengevallen, maar het waren al drie regio’s. De Italianen hebben er in 1912 met dwang één land van gemaakt. Als je naar de Arabische wereld kijkt, houden de mensen die ik daar spreek vaak een heel riedel over Amerika en het Westen. Ik ga daar een eind in mee. Natuurlijk, wij westerlingen verkopen wapens en zijn constant bezig met economische belangen. Zie de oorlog in Irak, hoe de Amerikanen er een rotzooi van hebben gemaakt. Maar waar is jouw eigen verantwoordelijkheid, als inwoner van het Midden-Oosten, bij al het geweld dat nu gaande is? Waar is jouw waardigheid, geweten, moraal?’

Wat zeggen ze dan?
‘Daar hebben ze vaak geen antwoord op. Ze vinden het een vervelende opmerking, te kritisch ook. Maar je hoeft niet mee te gaan in die geweldspiraal. Je kunt weigeren de wapens op te pakken. De opstand tegen Assad begon vreedzaam, maar al snel werd de oppositie bewapend en liep het uit de hand. In het Midden-Oosten vinden ze het vaak lastig om met afwijkende meningen om te gaan, dat mis ik ook in mijn eigen Turkse gemeenschap. Er is geen debatcultuur. Gewoon op een waardige en respectvolle manier in discussie gaan zonder dat het ontaardt in ruzie en je de ander uitmaakt voor ‘terrorist’ of ‘verrader’. Waar vinden we elkaar, waar botst het, waar kunnen we elkaar een beetje beïnvloeden? Je moet ander de ruimte geven voor een eigen mening. Na de documentaire Bloedbroeders, waarin we de geschiedenis van de Armeense Genocide (1915-1923, red.) proberen te ontrafelen, kreeg ik vanuit Turkse hoek de wind van voren. ‘Ik werd onder meer ‘landverrader’, ‘advocaat van de Armeniërs’ en ‘Armeniër’ genoemd.’

Hoe komt dat?
‘De discussie- en debatcultuur is nog niet voldoende ontwikkeld. Ik zie dat ook in Egypte en Tunesië. Je mag ouderen niet tegenspreken. Er zijn allerlei taboeonderwerpen, zoals seks, religieuze leiders, koningshuizen, emirs en presidenten. Vooral kritiek op het geloof is een rode lijn. Je komt geen stap verder als je steeds zegt ‘stop, heilig, taboe’.’

Zijn we hier in het Westen verder?
‘In dat opzicht wel. Al vind ik wel dat je de ander niet nodeloos moet kwetsen. In Europa zijn we gewend om te discussiëren. Dat heeft met de Verlichting te maken. Niet dat er in het Oosten geen verlichting was. In de twaalfde en dertiende eeuw gaven soefigeleerden stevige kritiek op de uitleg van sommige Koran-passages. Dat moet je nu niet in je hoofd halen. Openstaan voor andere meningen leidt ook tot nieuwe inzichten, het ontwikkelt je. Ik heb een linkse achtergrond, maar lees toch ook wat ‘rechts georiënteerde’ journalisten schrijven.’

Je bent soefi. Vind je dat in het soefisme beter gediscussieerd wordt?
‘Ja. Er is veel meer openheid en er zijn minder taboes. Ik zie het soefisme als een progressieve beweging, een humanistische tak van de islam. Het hecht grote waarde aan ‘alles waar leven in zit’, van mens tot boterbloempje. Soefi’s vinden dat je de heilige geschriften in hun tijd moet bezien. Een geloof ontwikkelt zich zoals mensen zich ook ontwikkelen. Er is een hadith die soefi’s vaak aanhalen, de profeet Mohammed zegt ‘wie zijn ratio niet gebruikt, heeft geen geloof’. Ik hoef geen honderd verhandelingen over de islam te lezen of blind achter geestelijken of despotische leiders aan te lopen; je eigen morele kompas volgen, dat is het belangrijkste.’

‘Maar mevrouw, u bent de kerk!’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: de Oud-Katholieke Kerk.

Wie zondagochtend de kerk in Dordrecht binnenloopt aan de Voorstraat 120 zou denken bij een rooms-katholieke dienst te zijn beland. Er is een orgel, wierook, een priester en in de hoek branden kaarsjes voor Maria. Schijn bedriegt! De twintig christenen die luisteren naar de preek van pastoor Henk Schoon zijn namelijk niet rooms, maar oud-katholiek. Een stroming die zelfstandig werd uit onvrede over het beleid van Rome en vooral uitgaat van onderlinge consensus en zelfontplooiing.

Lullig
Hoewel de rituelen in het knusse kerkgebouw vrijwel identiek zijn aan die van een rooms-katholieke dienst vallen halverwege de eucharistieviering een paar zaken op. Zo lezen verschillende vrouwelijke lectoren voor uit de bijbel en zingen alle aanwezigen mee. ‘De participatiegraad bij ons is zeer hoog. Binnen de Rooms-Katholieke Kerk wordt dat overgelaten aan een priester, een misdienaar of zangkoor’, vertelt Schoon. Vanwege de kleine omvang van de gemeenschap is dit overigens geen overbodige luxe. Dat de parochie hecht is en op elkaar let blijkt ook bij het verstrekken van de hostie. Een vrouw vraagt de verslaggever ook naar voren te komen. Wanneer deze weigert wegens het hebben van een ongedoopte ziel blijkt katholieke vroomheid prima samen te gaan met Dordtse directheid. ‘Doe niet zo lullig man, wat maakt dat nou uit! Doe het jezelf cadeau!’, zegt ze ferm. Na de dienst stelt de vrouw zich voor als Anjo Penning. Ze legt uit oorspronkelijk uit een gereformeerd nest te komen, maar dat ze daar beleving miste. ‘Ik vond de ziel eruit. Hier heb je heel duidelijk een raamwerk met oude liturgie en je kan overal te wereld een kerkdienst bijwonen. Vooral het gregoriaanse gezang en de gemeenschapszin hebben me dichter bij God gebracht.’

Zelfstudie
1723 is het jaar dat de oud-katholieken in Nederland zelfstandig werden van Rome. Toch begon dit proces volgens priester Henk Schoon al een paar eeuwen eerder. De voorganger verhaalt hoe wetenschappelijke en economische vooruitgang in West-Europa rond de twaalfde eeuw zorgde voor een nieuwe klasse van gegoede burgers. Deze nieuwe rijken werden zich langzaam bewust van het feit dat er niet alleen economische, maar ook religieuze zelfontwikkeling bestaat. ‘Voor deze moderne devotie was het besef heel sterk dat je voor je heil en redding afhankelijk was van de kerk die voor je bemiddelde’, legt Schoon uit. Dit nieuwe perspectief in combinatie me de boekdrukkunst zorgde ervoor dat veel geleerden oude christelijke bronnen gingen herlezen. Als voorbeeld noemt Schoon het werk van bisschop Augustinus van Hippo (354-430), in zijn werk zagen veel roomse critici het bewijs dat de mens wellicht afhankelijk is van Gods genade, maar dat het ook mogelijk is om jezelf te verbeteren. ‘Deze studies concludeerden anders dan hoe er vanuit Rome over Augustinus werd gedacht’, verklaart Schoon. Ook vandaag de dag hechten oud-katholieken erg aan zelfonderzoek en zelfstandigheid. Zo hangt er bij de ingang van de kerk een poster voor oud-katholieke jeugdkampen. ‘Haal de wetenschapper in je naar boven!’, staat op het affiche te lezen. De zomerkampen staan dan ook in het teken van proefjes, experimenten en wetenschap.

Gelijkwaardigheid
Hoewel deze zelfstandige studies bij sommige groeperingen leidden tot afsplitsing en de vorming van protestantse kerken zien oud-katholieken zichzelf nog steeds als directe voortzetting van de kerk van de apostelen. De liturgie is dan ook nog steeds hetzelfde net als de rituelen, al is het voeten wassen bij de oud-katholieken wat in onbruik geraakt wegens het gebrek aan kloosterlingen. Een ander duidelijker verschil is dat priesters mogen trouwen en dat heilig- en zaligverklaringen niet voorkomen binnen de Oud-Katholieke Kerk. Roomse heiligen en zaligen worden binnen deze kerk wel herdacht.

Officieel heet de Oud-Katholieke Kerk in Nederland ook nog steeds De Rooms-Katholieke Kerk van de Oude Bisschoppelijke Cleresie. Een niet erg lekker bekkende titel erkent ook Schoon. ‘Cleresie betekent geestelijkheid en oud-bisschoppelijk, omdat de bisschoppen niet boven elkaar gerangschikt zijn.’ Deze hang naar gelijkwaardigheid was in 1723 dan ook de reden om onafhankelijk verder te gaan. Het Utrechtse kerkbestuur koos toen Cornelius Steenoven (1661-1725) als nieuwe bisschop zonder toestemming te vragen van Rome. Zo werd op een passieve manier de dwingelandij uit Rome over wie waar werd benoemd niet langer meer geaccepteerd. De huidige paus Franciscus noemt Schoon dan ook standaard de bisschop van Rome, daarmee aangevende dat hij niet meer of minder is dan de eerste is onder zijn gelijken. De oud-katholieke priester verwijst hierbij naar de gebruiken van de vroegere Katholieke Kerk. ‘Kwam de ene bisschop er in die tijd niet uit met de andere dan werd er een concilie georganiseerd. Men trachtte tot een uitweg te komen via het consensusmodel oftewel synodaliteit, in plaats van baas boven baas.’ De centralisatie van macht in het Vaticaan is volgens Schoon in een versnelling geraakt toen de paus in de negentiende eeuw zijn wereldlijke macht moest afstaan aan de Italianen. Het verlies van landgoederen werd hierbij verzacht door een toename aan geestelijke macht. Tijdens het Eerste Vaticaanse Concilie in 1869 leidde dit onder andere tot het dogma dat de uitspraken van de paus onfeilbaar zijn. Een wet die de oud-katholieken niet erkennen. Ook in Duitsland, Oostenrijk, Kroatië, Tsjechië en Polen zorgde dit dogma tot het ontstaan van nieuwe oud-katholieke kerken. Zij stelden dat onfeilbare waarheid alleen op basis van consensus tussen bisschoppen kan worden bereikt. Tegelijkertijd luistert de Oud-Katholieke Kerk wel degelijk naar wat het Vaticaan allemaal te zeggen heeft. ‘Uitspraken van de bisschop van Rome worden wel aanvaard, maar alleen als de gehele kerk die accepteert als waarheid. Met name wat Franciscus heeft gezegd over klimaat, duurzaamheid en homoseksualiteit nemen we tot ons.’ Andersom noemt de Rooms-Katholieke Kerk de oud-katholieken onwettig, maar niet ongeldig. Dat betekent dat een oud-katholieke bisschop in hun ogen niet officieel is, maar de sacramenten die de bisschop toedient wel.

Wij de kerk
Het onafhankelijk zijn van de Rooms-Katholieke Kerk geeft de oud-katholieken ook meer ruimte om mee te gaan in hun tijd. Naast getrouwde pastoors worden zegeningen van huwelijken tussen mensen van hetzelfde geslacht sinds de jaren negentig gedoogd en sinds 2010 officieel geaccepteerd. Vrouwelijke voorgangers zijn al een kleine dertig jaar gemeengoed binnen de Oud-Katholieke Kerk. ‘Seks is onderdeel van mens-zijn en er zijn altijd vrouwen geweest in de kerk die een gezagspositie hebben’, zegt de priester. Al zorgde dit laatste wel voor een breuk met de oud-katholieken in de Verenigde Staten. Tegelijkertijd maakt de kerk van Schoon ook nieuwe vrienden. Zo werd er begin dit jaar een ‘volledige kerkelijke gemeenschap’ aangegaan met de (lutherse) Zweedse Kerk. Volgens de oud-katholieke voorganger een unicum in de wereld. Ook tegenover niet-christelijke godsdiensten toont Schoon zich open en tolerant. ‘Dat God zich in een andere godsdienst manifesteert valt niet uit te sluiten.’ Net als bij de acceptatie van homoseksualiteit en vrouwelijke priesters verwijst Schoon hierbij naar de Bijbel. Zo waren er tijdens het eerste pinksterfeest volgens hem ook allerlei volkeren aanwezig met hun eigen cultuur en taal. ‘Het is een vertaalkwestie, vertalen is verhalen.’ Toch zijn er een aantal zaken waar de oud-katholieken niet aan toornen. Zo geloven ze in een eeuwig leven, maar is de hemel exclusief de plek waar God woont. Wonderen bestaan, maar staan los van geloof in natuurwetten. De hel, het voorgeborchte en het vagevuur worden gezien als verzinsels uit de negentiende eeuw. ‘Alles wat bestaat is ontstaan als uiting van Gods liefde, maar ook om onze ogen te openen dat hij een liefhebbende God is’, vertelt Schoon wanneer hem wordt gevraagd om zijn godsbeeld samen te vatten in één zin. ‘Hierbij is het vooral de bedoeling deze schoonheid zelf te onderzoeken en te cultiveren. Een vrouw vroeg ooit wat de visie van de kerk daarop is? Ik zei: maar mevrouw, u bent de kerk!’

India en Pakistan voeren een merkwaardige wapenwedloop

0

Als het gaat om de proliferatie en dreiging van nucleaire wapens zijn de ogen van de wereld de laatste jaren vooral gericht op Iran en Noord-Korea. Maar in een ander deel van Azië bevinden zich al sinds jaren twee kernwapenmachten die het non-proliferatieverdrag niet hebben ondertekend. Wat er zich op nucleair gebied tussen India en Pakistan afspeelt, ontsnapt nogal eens aan onze aandacht. En dat, terwijl er op dit moment ontwikkelingen gaande zijn die de nucleaire drempel tussen beide landen kan verlagen. Dat wil zeggen, dat het gebruik van kernwapens in een gewapend conflict waarschijnlijker kan worden.

India en Pakistan zijn sinds hun ontstaan uit het Brits-Indische rijk in 1947 al vele malen met elkaar in oorlog geweest. Al die conflicten werden met conventionele wapens in het voordeel van India beslecht. En in het conflict over Jammu en Kasjmir, het voormalige prinsdom dat door beide landen wordt geclaimd, staan hun legers al jaren tegenover elkaar. Daarnaast onderhoudt Pakistan een warme relatie met China, terwijl India het juist regelmatig met dat land aan de stok heeft.

India is in 1974 begonnen met het ontwikkelen van kernwapens. Het heeft inmiddels de beschikking over een zogenaamde nucleaire triade. Dat houdt in dat het kernwapens vanaf de grond, vanaf zee en vanuit de lucht kan afvuren. Ook Pakistan is in de jaren zeventig begonnen met het ontwikkelen van kernwapens. Daar heeft de destijds bij het Brits-Nederlandse Urenco in Hengelo werkzame ingenieur Abdul Qadir Kahn een belangrijke rol in gespeeld. Het is bekend dat hij blauwdrukken van ultra-centrifuges voor de verrijking van uranium naar Pakistan heeft gesmokkeld. Daar werden ze onmiddellijk nagebouwd en toegepast in het verrijkingsproces van uranium om de benodigde splijtstof voor kernwapens te produceren. Overigens met medewerking van Nederlandse studievrienden en zakenmensen. Daarnaast heeft Kahn ook een geheim netwerk opgericht om kernwapentechnologie aan Iran, Libië en Noord-Korea te verkopen. Dat Kahn-netwerk is inmiddels ontbonden, maar delen ervan zijn mogelijk nog steeds actief. In combinatie met de aandacht van diverse separatistische en terroristische groeperingen voor radioactieve splijtstof vormt dat een niet te veronachtzamen risico.

Na zo vaak door India verslagen te zijn in conventionele oorlogen, realiseerde Pakistan zich dat het op een andere manier strijd moet voeren tegen India. Frappant is dat het aantal aanslagen door moslimterroristen van Pakistaanse origine in India toenam. Veel van die aanslagen werden door India herleid tot activiteiten van de Pakistaanse inlichtingendienst (ISI). Op die aanslagen probeerde India vooral militair-conventioneel te reageren door de druk in Kasjmir op te voeren en daar eventueel terrein op het Pakistaanse leger te veroveren. Maar daarbij bleek dat het Indiase leger behoorlijk traag is in het mobiliseren. Daardoor had Pakistan ruim voldoende tijd om zijn eigen troepen in staat van paraatheid te brengen. Het gevolg was dat een offensieve vergeldingsactie van India op zoveel Pakistaanse tegenstand kon rekenen dat het zinloos zou zijn.

Het Indiase leger reageerde daarop met de zogenaamde Cold Start-doctrine. Die houdt in dat zich langs de Pakistaans-Indiase grens, inclusief Kasjmir, een groep Indiase legerdivisies zich permanent in de hoogste staat van paraatheid bevindt. Deze legergroep moet indien nodig snel in actie kunnen komen en met name in Kasjmir terrein veroveren, voordat Pakistan militair kan reageren en de wereldgemeenschap op India druk uitoefent om zijn agressie te staken. Een cunning plan lijkt het….

Pakistan beseft terdege dat het tegen zoveel conventionele overmacht van India geen kans heeft. Het heeft dus besloten een dergelijke strategie af te schrikken door fors te investeren in ‘tactische’ kernwapens. Daardoor zou het land, zo redeneert het, op een mogelijke Indiase conventionele aanval ‘beperkt’ met kernwapens kunnen reageren. Kleine, ‘tactische’ kernwapens kunnen bovendien met meerdere soorten overbrengingsmiddelen worden ingezet. Pakistan is daardoor in staat kernwapens in te zetten via kleine raketten, artillerie, kruisvluchtwapens en zelfs torpedo’s, waardoor het eveneens over een nucleaire triade beschikt. Daarmee neemt theoretisch de kans toe dat Pakistan in een conflict met India kernwapens kan zetten. De atoomdrempel is dus verlaagd.

Daarnaast beschikt het land over een zo’n grote voorraad splijtstof (plusminus drieduizend kilogram, terwijl zes kilogram genoeg is voor een ‘tactisch’ kernwapen) dat het theoretisch in staat is zijn huidige voorraad kernwapens (plusminus honderddertig, evenveel als India) meer dan te verdubbelen. Het zal in de praktijk niet zo’n vaart lopen, omdat het Pakistan aan materiële en financiële middelen ontbreekt om dat daadwerkelijk te doen. Maar zo’n grote voorraad splijtstof in combinatie met vermoedelijk nog steeds actieve restanten van het Kahn-netwerk en grote interesse vanuit terroristische groeperingen kan op termijn een groot probleem gaan vormen.

Voorts is het de vraag hoe India op termijn gaat reageren op de Pakistaanse strategie van afschrikking met ‘tactische’ kernwapens. Het bedrieglijke ‘tactische’ karakter van dit soort wapens is namelijk dat ze in gebruik ‘tactisch’ bedoeld kunnen zijn, maar dat de uitwerking uiteindelijk altijd strategisch is, omdat een tegenstander daardoor vrijwel zeker ook met kernwapens zal reageren. India beschikt namelijk over raketverdedigingseenheden, waarmee het land zichzelf, maar ook zijn kernwapens wil beschermen. Daardoor heeft het de beschikking over een zogenaamde second strike capability, waarmee het land na een Pakistaanse aanval met kernwapens zelf ook met kernwapens kan terugslaan…

De verlaging van de atoomdrempel op het Indische subcontinent is daarmee een feit en dat brengt ernstige risico’s met zich mee.

Ankara in de Balkan

0
‘Dat Turkije en Rusland zich in de regio laten zien komt niet door hun kracht, maar door de zwakte van Europa en de Verenigde Staten.’

Wat in Nederland, Oostenrijk en Duitsland niet mocht, gebeurt zondag in Bosnië. De Turkse president Recep Tayyip Erdogan houdt dan een verkiezingsrally voor de Turkse diaspora. Hij spreekt zo’n twintigduizend man toe in de olympische hal van Sarajevo. Het is de aftrap van zijn verkiezingscampagne voor de Europese Turken.

Waarom eigenlijk in Sarajevo? Veel Turken wonen er niet in het Balkan-land. Stemmen kan Erdogan bij de lokale bevolking nauwelijks winnen. Bosnië, een land met Europese Unie-ambities, lijdt op zijn beurt vooral imagoschade doordat het de rally heeft toegestaan. Het Balkan-land komt zo bekend te staan als gewillig slachtoffer in het streven van Erdogan om een regionale grootmacht te worden.

Een deel van het antwoord op die vraag ligt besloten in de economische verhoudingen tussen Turkije en de Westelijke Balkan. Turkije investeert graag en veel in grote infrastructurele projecten op de Balkan. Tot voor kort had het land daarbij een voorkeur voor moslimlanden en moslimgemeenschappen. Zo investeerde Turkije in vliegvelden in Bosnië, Albanië en Kosovo en bouwde het in Albanië de grootste moskee van de Westelijke Balkan. In Kosovo investeert het land veel in mijnbouw. ‘De Turkse investeringen in Bosnië zijn veel kleiner, in vergelijking met de buurlanden’, zegt Bodo Weber van The Democratization Policy Council. Daarbij hielp het niet dat de met Turks geld gefinancierde luchthaven in 2016 failliet ging.

Ook de ontwikkeling van religieuze infrastructuur kreeg lange tijd een opkontje vanuit Turkije. Het land investeerde in religieuze scholen en universiteiten, destijds met steun van de islamitische geestelijke Fethullah Gülen. Imams reizen nog altijd voor scholing naar Turkije.

Van dat religieus gestuurde beleid lijkt Turkije sinds een jaar of twee afgestapt te zijn. ‘Het Turkse buitenlandbeleid is vooral pragmatisch’, zegt Oya Dursun-Özkanca van het Elizabethtown College in de Verenigde Staten. Ze is gespecialiseerd in Turks beleid op de Westelijke Balkan. Als belangrijkste voorbeeld noemt ze de groeiende banden tussen Turkije en Servië. Eerder deze maand nog bezocht Servische president Aleksandar Vucic zijn Turkse collega. Vucic dankte de Turkse president daarbij voor de financiële steun in Servië. ‘Alleen Turkse investeerders zijn naar Servië gekomen om te investeren in onze kleine steden’, zei hij.

Eerder dit jaar bleek bovendien dat Turkije een groot Balkan-project financiert, de snelweg van Sarajevo naar Belgrado. De totale kosten zijn hoog, bijna twee miljard euro. Jarenlang was er ruzie over de route van de weg. Moest die via het Servisch-Bosnische Visegrad lopen of via het Bosnische Tuzla? Dankzij de financiële steun van Turkije kan het nu allebei. De Turkse steun bestaat uiteraard niet uit giften, de bouwbedrijven achter de projecten zijn Turks.

Volgens Balkan-experts wil Turkije met zijn Balkan-beleid het gat vullen dat de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben achtergelaten. ‘Dat Turkije en Rusland zich in de regio laten zien komt niet door hun kracht, maar door de zwakte van Europa en de Verenigde Staten’, zegt Weber. ‘Het beleidsplan dat de Europese Unie voor Bosnië had, is mislukt.’

Naast de economische belangen heeft Turkije er sinds de mislukte coup van 2016 een nieuw doel bijgekregen: de uitlevering van vermeende gülenisten en de sluiting van Gülen-scholen. Hoe groot de invloed van Turkije is bleek onlangs in Kosovo. De geheime dienst van het land zou in maart zes Turken gedeporteerd hebben, overigens tot woede van de eigen premier. In Bosnië daarentegen weigerde een rechter in april om een vrouwelijke vermeende gülenist uit te leveren aan Ankara.

‘Zo opgesomd lijkt het bijna of Turkije op de Balkan geheel de dienst uitmaakt, maar in vergelijking met andere grootmachten valt het met de Turkse economische invloed reuze mee’, zegt Vedran Dzihic, verbonden aan de Universiteit van Wenen. ‘Turkije presenteert zich als beschermer in de regio, maar dat is niet persé het geval. Turkije investeert een fractie van de investeringen uit de Europese Unie, de Verenigde Staten en China.’

Iets soortgelijks blijkt uit een document van het onderzoeksbureau van het Europees Parlement. ‘De regio profiteert van de Turkse investeringen, maar het land blijft (voor de Balkan, red.) een secundaire partner’, schrijft onderzoeker Philippe Perchoc. In de lijst met landen waarnaar Servië producten exporteert staat Turkije pas op plek vijftien. Bij importen staat het land op acht. Zelfs met Turkije’s traditionele handelspartner Albanië is de omvang van de handel klein: bijna drie procent van de Albanese export gaat naar Turkije, al is de Turkse import wel groter. De derde grootste handelspartner is voor landen in de Westelijke Balkan vaker China dan Turkije, analyseert Perchoc. Op nummer één en twee staan de Europese Unie en Rusland.

De ware reden voor de rally van Erdogan in Sarajevo is dan ook niet economisch van aard, maar politiek. Bakir Izetbegovic, president namens het islamitische gedeelte van Bosnië, heeft belang bij het nationalistische vaatje waaruit Erdogan tijdens de rally zal tappen. ‘Izetbegovic speelt de kaart van islamitische broederschap. Hij bepleit dat Turkije altijd aan de kant van de moslims staat’, zegt Dzihic. Weber: ‘Izetbegovic hoopt dat zijn kiezers hem bij de Bosnische verkiezingen later dit jaar in datzelfde licht zullen zien. ‘Hij tapt iets van Erdogans autoriteit af.’

Izetbegovic zelf verdedigde de komst van Erdogan als een democratische beslissing. ‘Het wordt leiders van andere Balkan-landen ook toegestaan hun kiezers in Bosnië te komen toespreken’, zei hij. ‘Andersom zou mijn partij bijvoorbeeld in Duitsland kunnen lobbyen voor stemmen.’

Aan dat argument kleeft iets merkwaardigs. In Bosnië zijn voor Erdogan nauwelijks Turken om toe te spreken, net als in de omringende landen. Circa vijfenhalf van de ruim zes miljoen geëmigreerde Turken wonen in West-Europa. Ja, de West-Europese Turken zouden massaal naar Sarajevo kunnen komen, maar of dat echt gebeurt? ‘Ik twijfel er sterk aan. Het wordt straks interessant om de samenstelling van het publiek bij de bijeenkomst te zien’, reageert Weber.

‘Veel meer dan als pure verkiezingsbijeenkomst heeft de rally voor Erdogan symbolische waarde’, zegt Dzihic. ‘De rally is een klap in het gezicht van de Europese Unie, Erdogan preekt in Europa’s achtertuin.’ Weber: ‘Erdogan maakt een symbolisch gebaar naar Nederland, Duitsland en Oostenrijk.’

Dursun-Özkanca: ‘Daarnaast is Sarajevo gekozen voor de politieke bijeenkomst simpelweg, omdat Erdogan daar verzekerd is van goede pr.’ Turkije heeft volgens haar een goed imago in de Westelijke Balkan. Dat zou kunnen komen door het gedeelde gevoel niet welkom te zijn in de Europese Unie, maar ook door de populariteit van Turkije als vakantieland en Turkse soaps. ‘De Balkan is voor Erdogan een buitenlands politiek succes, zeker vergeleken met de situatie aan de zuidelijke grens. Zelfs tijdens de protesten rond het Gezi Park in 2013 bleef de publieke opinie in Balkan positief. Erdogan kan Europa en de Verenigde Staten laten zien hoe warm hij verwelkomd wordt. Het is een goed fotomoment.’