22.2 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 864

‘Kijk, dit is onze allochtone kandidate’

1

De eerste politici die niet hun roots in Nederlandse klei hadden, maakten langgeleden hun intrede in de Nederlandse politiek. In 1933 werd Roestam Effendi geïnstalleerd als Tweede Kamerlid voor de Communistische Partij Holland, de latere Communistische Partij van Nederland. Een kleine tien jaar later, in 1942, werd Pangeran Adipati Soejono voor een jaar minister zonder portefeuille, toegevoegd aan de minister van Koloniën in het tweede kabinet Gerbrandy in ballingschap. Daarna duurde het tot de jaren tachtig en vooral de jaren negentig tot er steeds meer politici met een migratieachtergrond kwamen.

Zelf was ik als net afgestudeerd politicoloog in 1990 onder andere werkzaam voor het Amsterdamse project Binnengemeentelijke decentralisatie. In het kader daarvan waren door de gemeente, politieke partijen, het Amsterdams Centrum Buitenlanders en migrantenorganisaties Amsterdammers met een migratieachtergrond aangemoedigd actief lid te worden van politieke partijen en zich verkiesbaar te stellen voor een deelraad. Er werden uiteindelijk achttien Turkse en drie Marokkaanse Amsterdammers verkozen voor verschillende partijen. Een deel van hen heb ik in het kader van dit project vier jaar en sommigen acht jaar of langer gecoacht. Sommigen waren getalenteerde politici, anderen hadden misschien wel een grote achterban, maar amper een benul van de beginselen van hun partij. Het gebeurde in die tijd geregeld dat op de lijst van een progressieve partij een conservatieve kandidaat met een grote moskeeachterban stond. Van begeleiding van beginnende politici was in die tijd nog maar amper sprake.

De scholing van politici verbeterde, maar wat betreft de positie van politici met een migratieachtergrond bleef het lang behelpen. Twaalf jaar geleden maakte ik het nog mee dat een Tweede Kamerlid van een linkse partij een voortreffelijke kandidate van Marokkaanse herkomst op een receptie haar voorstelde als ‘kijk, dit is onze allochtone kandidate’. Vier jaar geleden werd ik op de valreep in paniek gebeld door leden van twee verschillende kandidatencommissies met de vraag ‘Ewoud, heb je nog een allochtone kandidaat voor ons?’ Nee, die had ik op die termijn niet.

Deze voorvallen illustreren voor mij vooral dat veel politieke partijen amper werk maakten van een divers en inclusief beleid. Diverse partijen zijn daar inmiddels, hier en daar, vaak schoorvoetend, wel aan begonnen, maar het zijn meestal nog steeds tamelijk witte bolwerken.

Islamitische partijen
Toen in 1978 in de Tweede Kamer werd gedebatteerd over het kiesrecht van niet-Nederlandse ingezetenen, waarschuwde Bart Verbrugh van het Gereformeerd Politiek Verbond voor de komst van islamitische partijen. ‘Gezien de achtergrond van de islamitische wet, die sterke openbare consequenties heeft, is het geenszins uitgesloten dat deze groep waar mogelijk tot eigen partijvorming overgaat’, verklaarde Verbrugh. ‘Het is geen fantasie als we veronderstellen dat we over een aantal jaren in sommige gemeenteraden een belangrijke moslimfractie aan zullen treffen en wie weet in de toekomst nog wel eens een moefti als wethouder. Belangrijker dan dit soort voorspellingen is evenwel het feit dat deze mensen hun geestelijk, wettelijk vaderland niet hier hebben, maar elders. Zij zullen door hun visie een vreemd lichaam in onze politiek worden en dat ook blijven.’

Het duurde ruim vijfentwintig jaar voordat de eerste pogingen werden ondernomen moslimpartijen op landelijk niveau op te richten. De Arabisch Europese Liga (2005) en de Islam Democraten (2005) waren de eersten die een poging waagden, daarna volgde de Nederlandse Moslimpartij. De eerste pogingen faalden door gebrek aan ervaring, intern gekonkel of door het besef dat moslims niet alleen een electoraal kleine groep (circa vijf procent van de kiesgerechtigden), maar ook een intern een te verdeelde groep vormden om politiek een vuist te kunnen maken.

In de grote steden, waar moslims tien tot vijftien procent van het electoraat vormen, lagen meer kansen op politieke invloed. Vandaar dat er de afgelopen tien jaar, vooral in Den Haag en Rotterdam, de eerste islamitische partijen ontstonden die wel zetels in de gemeenteraad haalden.

Partijen als Denk, de grote winnaar van de laatste gemeenteraadsverkiezingen, en op bescheidenere schaal Nida, vormen een volgende stap in het proces van politieke participatie van Nederlanders met een migratieachtergrond.

Het succes van deze partijen is allereerst te danken aan hun organisatiegraad. Het zijn niet meer migranten van de eerste generatie die aan de touwtjes trekken, maar goed opgeleide jongeren die hier geboren en getogen zijn.

Dat leidt meteen tot een tweede verklaring voor het succes. Meer nog dan op hun islamitische roots, doen deze politieke partijen een beroep op het sentiment dat bij veel kinderen of kleinkinderen van migranten heerst. Ze zijn het zat om als buitenstaanders behandeld te worden. Ze zijn hier geboren en getogen Nederlanders, die niet meer hoeven te integreren en geaccepteerd willen worden. Ze zijn het integratiedebat, dat de laatste twintig jaar vooral beheerst werd door witte identiteitspolitiek, beu. Diversiteit, inclusiviteit, mensenrechten en de aanpak van discriminatie zijn de belangrijkste progressieve thema’s voor deze partijen.

Met deze thema’s en een anti-establishment-houding kunnen ze een breder publiek aanspreken dan met een voornamelijk islamitische agenda. Niet alleen de zogenaamde tweede generatie, die onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders inmiddels groter is dan de eerste, maar ook Nederlanders zonder migratieachtergrond. Vergelijkbaar is de strategie van Bij1 dat het in Amsterdam goed deed onder Amsterdammers van Surinaamse en Antilliaanse herkomst.

In hoeverre deze partijen blijvertjes zijn, zal afhangen van de mate waarin ze zelf als geloofwaardig worden ervaren als het om mensenrechten, inclusiviteit en diversiteit gaat. Zeker Denk is wat dat betreft, met een stevig Turks fundament en weinig kritische houding ten opzichte van Turkije, kwetsbaar.

Het succes van deze partijen zal uiteindelijk vooral bepaald worden door de mate waarin het de andere, gevestigde partijen lukt zich aan te passen aan een diversere samenleving. Wanneer deze partijen niet inclusiever worden, zullen Nederlanders met een migratieachtergrond via partijen als Denk, Nida en Bij1 hun plek opeisen.

Hoe krijgen we deze onzalige geest weer terug in de fles?

1

De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen is uiteindelijk toch meegevallen. Met meevallen bedoel ik dat de klassieke partijen op de links-rechts-schaal, van de SP tot de VVD, minder beroerd hebben gescoord en de polarisatiepartijen, zoals Denk en de PVV, minder goed hebben gescoord dan verwacht.

Vooral door het optreden van de voorlieden van Denk en de PVV is de politiek steeds meer verziekt. Enerzijds door het ophitsende jongste verkiezingsspotje van Geert Wilders, anderzijds door Denks demonisering van Turks-Nederlandse Tweede Kamerleden die vanwege hun erkenning van de Armeense genocide afgeschilderd zijn als landverraders door Turkse media. Dankzij de huidige dominantie van identiteitsthema’s in het politieke debat versterken beide extremen elkaar, waarbij het electoraat van beide partijen zichzelf het slachtoffer voelt van de ander.

De xenofobie bij een deel van de ‘oude’ Nederlanders voedt de etnische zelfprofilering van de ‘nieuwe’ Nederlanders én omgekeerd, waarbij de xenofobie en de etnische zelfprofilering aan beide zijden deels sterk cultureel-religieus wordt ingevuld.

Aan de ene zijde reppen inboorlingen, die zelf in geen decennia meer een kerk van binnen hebben gezien – behalve als toerist in shorts en op slippers op een snikhete dag in een Spaanse badplaats – en nog niet zo lang geleden à la hun ‘vrijheidsheld’ Theo van Gogh smakeloze antisemitische moppen zouden hebben getapt, plots over de sacrosancte ‘christelijk-joodse’ wortels van de Nederlandse samenleving, die vooral door Zwarte Piet en Jan Pieterszoon Coen zouden worden belichaamd.

Aan de andere kant ontdekken – nazaten van – migranten plots dankzij internetimams hun culturele wortels in de vorm van de ‘ware’ islam, in een fundamentalistisch-Saoedische versie die haaks staat op de traditionele en minder dogmatische wijze waarop die meestal door hun eigen voorouders werd gepraktiseerd. Of ze voelen zich veel Turkser dan hun ouders en identificeren zich van de weeromstuit – al dan niet als gevolg van ondervonden discriminatie in het Nederland waar ze geboren en getogen zijn – allereerst met Recep Tayyip Erdogan, die sommigen dan zelfs als ‘hun’ president betitelen.

Denk-leider Tunahan Kuzu opereert in de Armeense kwestie als de lange arm van Ankara. Aan welke kant staan zíj eigenlijk? Die vraag stelde Kuzu in een veelbesproken interview met Erdogan-nieuwszender aHaber aan de Turks-Nederlandse Tweede Kamerleden die voor de erkenning van de Armeense genocide hadden gestemd. Aan welke kant staan zíj? Aan de kant van de Nederlandse democratie met al haar gebreken of de perfecte Turkse dictatuur in wording?

De kwestie maakt in elk geval duidelijk hoezeer juist binnen de Turks-Nederlandse migrantengemeenschap een kloof loopt tussen dat deel dat inmiddels goed geïntegreerd is en dat deel dat de westerse democratische waarden maar halfhartig omarmt. Halfhartig onder meer om: wél tegenover virulente PVV-nationalisten in Nederland voor zichzelf minderheidsrechten claimen, maar diezelfde rechten, op grond van een eigen virulent nationalisme, aan minderheden in Turkije ontzeggen. Dan wordt vrijwel één-op-één de landverradersretoriek van Erdogan gekopieerd.

Twee dingen komen hier nu electoraal samen, die inmiddels helaas ook steeds sterker de lokale politiek zullen vergiftigen. Enerzijds de toenemende profilering op sociaalculturele vraagstukken ten koste van sociaaleconomische vraagstukken. Identiteitskwesties, van hoofddoekjes tot feestdagen, zetten bevolkingsgroepen steeds meer tegen elkaar op, omdat standpunten dienaangaande als een aanval op het eigen bestaansrecht worden gezien. Dat is mede mogelijk geworden doordat de klassieke links-rechts-partijen sociaaleconomisch te dicht op elkaar zijn gekropen. Ook het CDA en vervolgens eveneens de PvdA zijn veel te ver in de neoliberale vermarktingsagenda meegegaan. De medeplichtigheid van deze partijen aan de afbraak van de verzorgingsstaat heeft ze van een deel van de eigen achterban vervreemd. Dat geldt, ironisch genoeg, zowel voor de autochtone als de allochtone kiezer, die respectievelijk bij Denk en de PVV een nieuw onderdak vinden en zo tegenover elkaar zijn komen te staan.

Daarnaast wordt ook de lokale politiek nu, als neveneffect van de migratie van de afgelopen decennia, steeds sterker belast door interne tegenstellingen in het buitenland, waarop sommige politici zich extra willen profileren en die andere politici juist tot terughoudendheid dwingen om niemand van zich te vervreemden. Naast de Armeense en Koerdische kwesties valt hier ook de Palestijns-Israëlische te noemen of de breuklijnen in Syrië tussen de adepten en de haters van Bashar al-Assad.

Met het oog op de Joodse kiezer liepen al veel langer de oude Nederlandse partijen ten aanzien van Israël op kousenvoeten. Nu zijn daar zo veel andere potentiële stenen des aanstoots bijgekomen dat een niet-etnisch geprofileerde partij, die langs sociaaleconomische lijnen wil verbinden, op het – toch voor gemeentes tamelijk irrelevante terrein – van nationale tegenstellingen, duizenden kilometers verderop geen goed meer kan doen. Hoe krijgen we deze onzalige geest weer terug in de fles? Hamvraag voor de komende jaren.

Kabinet, neem de referendumuitslag serieus

0

Het veelbesproken raadgevende referendum over de inlichtingenwet, de Wiv, ook wel de sleepwet genoemd, heeft inmiddels plaatsgevonden en de uitslag, een nipte zegen voor het tegen-kamp, valt niet te negeren. Onverwacht bleek uiteindelijk een groot deel van het electoraat zorgen te hebben bij de wet in de huidige vorm. Het waren vooral jongeren, vrouwen en hoger opgeleiden die tegen stemden en daarmee het kabinet een duidelijke opdracht gaven de wet nog een keer te overwegen.

Toch kunnen we, afgaande op de wijze waarop kabinetten in het verleden omgingen met uitslagen van referenda, ons afvragen of het kabinet dit signaal vanuit de bevolking dit keer wel serieus neemt. Een advies aan het kabinet zou zijn om dat absoluut wel te doen. De uitslag van dit referendum is namelijk geen uiting van verzet tegen het kabinetsbeleid ofwel een proteststem, maar een uiting van serieuze zorgen die leven onder ongeveer de helft van het electoraat en ook nog dat deel van het electoraat, met name jongeren, dat digitaal erg actief is.

Dat betekent dat de technocratische ingrepen om de Wiv aan te passen onvoldoende zijn. Het kabinet dient een nieuwe wet te ontwerpen in plaats van de huidige wet middels een aantal technische ingrepen aan te passen. Een inlegvelletje zal dit keer niet meer volstaan om een instabiel huis te stutten. Dat huis, het huis van onze democratie, dreigt instabieler te worden wanneer een kabinet weer een referendumuitslag niet serieus neemt.

Veel is geschreven over hoe populisme een bedreiging kan vormen voor onze democratie. Maar wat eveneens onze democratie kan bedreigen is de insteek van een liberaaldemocratische elite om de bredere bevolking uit te sluiten van het besluitvormingsproces. Referenda zijn juist een middel om burgers meer inspraak te geven. Wanneer naast de afschaffing van het raadgevend referendum er nu ook het negeren van de uitslag van de inlichtingenwet dreigt, komt de democratie verder onder druk te staan.

Uit studies blijkt namelijk dat een aanzienlijk deel van de jongeren in Europa steeds sceptischer wordt over democratie. Juist veel mensen uit deze deze groep stemden tegen de inlichtingenwet. Hun stem nu negeren kan het al broze vertrouwen in de democratie verder schaden, met alle gevolgen van dien voor de toekomst.

Onze technocratisch ingestelde elite zou er daarom goed aan doen haar ambities te matigen. Hoe meer zaken onttrokken worden aan inspraak vanuit de bevolking, hoe meer weerstand tegen de elite en het bestuurlijke establishment er gecreëerd zal worden. Dit kan verdere radicalisering van (een aanzienlijk deel van) het electoraat en daarmee een sterke toename van polarisatie in de samenleving, in de hand werken.

‘Leg het verleden niet vast in wetten’

0
‘Je haalt er een dingetje uit dat goed was, vergroot dat en opeens is heel het koloniale verleden goed.’

Het Europese koloniale verleden wordt over het algemeen gezien als een pikzwarte bladzijde in de geschiedenis. Toch klinken er zo nu en dan ook geluiden die een lans breken voor het koloniale bestuur van toen.

De Amerikaanse politicoloog Bruce Gilley (Portland State University) deed dat vrij letterlijk met zijn vorig jaar gepubliceerde essay The case for colonialism. Daarin stelt hij dat een terugkeer naar de tijd van ‘Ons Indië’ in sommige gevallen helemaal niet zo slecht zou zijn. In goed overleg met de lokale machthebbers zouden daarbij bepaalde overheidstaken weer onder het gezag moeten vallen van westerse landen. Als voorbeeld wijst hij onder andere naar de havens van Jakarta. Daar verving de overheid zo’n zesduizend autochtone inspecteurs met Zwitserse collega’s. Het corruptieprobleem in de zeehaven was in een klap opgelost. Tegenstanders noemen het essay een symbool van westers superioriteitsdenken en onderdeel van een postkoloniale witwascampagne. Gilley werd zelf na de publicatie een wetenschappelijke melaatse en is sindsdien op sabbatical.

De Kanttekening sprak drie historici gespecialiseerd in koloniale geschiedenis over Gilleys werk en de vraag of je alles zomaar moet kunnen zeggen in wetenschapsland.

Persona non grata
Karwan Fatah-Black (Universiteit Leiden), die gespecialiseerd is in de Nederlandse koloniale geschiedenis, vindt het essay van Gilley het papier waarop het is geschreven nog niet waard. Volgens hem schetst Gilley een simplistisch wereldbeeld waarbij de ‘wijze’ Europeaan opnieuw de domme ‘inboorling’ moet verheffen. ‘Ik ken deze argumenten wel. Het zijn dezelfde als die van negentiende-eeuwse koloniale bestuurders. ‘We komen recht brengen en een gecorrumpeerd bestuur vervangen’, is het idee. Maar aan het volkenrecht zelf gaat Gilley voorbij.’

Het idee dat de westerse wereld altijd progressiever en beter ontwikkeld was en is klopt volgens Fatah-Black sowieso niet. Hij wijst erop dat christelijke missionarissen op sommige plaatsen in Afrika juist homofobie en het patriarchaat introduceerden. Daarnaast overdrijft Gilley volgens hem de waarde van de instituties die de koloniale machten zouden hebben opgezet in den vreemde. ‘Rechtspraak moest daarbij vaak wijken voor verdeel en heers-politiek en moderne scholing was alleen toegankelijk voor een kleine groep elite. Een groep die bovendien alleen bestond om het koloniale gezag meer legitimiteit te geven. Noem mij één respectabele universiteit die Nederland in haar ‘wereldrijk’ heeft achtergelaten?’

Ook de hedendaagse inmenging van westerse landen in de Derde Wereld biedt volgens Fatah-Black weinig aanknopingspunten om het kolonialisme opnieuw in te voeren. ‘Ik heb in Irak gewoond, daar was geen cholera voor de Amerikanen binnenvielen en de zuiveringsinstallaties vernietigden.’

Een andere denkfout die Gilley volgens Fatah-Black maakt is dat technologische of culturele kennisoverdracht altijd gepaard moet gaan met een (gedeelde) machtsovername. ‘De grap is dat uitwisseling van technologische kennis beter gaat als het niet in verband wordt gebracht met kolonialisme.’ Als voorbeeld noemt hij het inentingsprogramma van de Amerikaanse overheid in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan. Deze medische hulp werd gelijktijdig gebruikt als cover om Osama Bin Laden (1957-2011) te vangen. ‘Het gevolg was dat alle hulpverleners als mogelijke spionnen werden gezien.’

In Gilleys essay staat veel anekdotisch bewijs van arme mensen uit de Derde Wereld die graag weer gekoloniseerd zouden zijn. Hoewel Fatah-Black twijfelt aan de waarde van dit anekdotische bewijs maakt het voor hem weinig verschil. Zelfs wanneer de inheemse bevolking van een land zelf zou vragen om de terugkeer van de oude meesters is volgens hem scepsis op zijn plaats. Hij wijst erop dat Suriname met slechts een nipte meerderheid onafhankelijk werd. ‘Door de oude relatie vinden mensen vaak dat de status quo in stand moet blijven.’

Dat Gilley door zijn essay persona non grata is geworden binnen de wetenschappelijke wereld is volgens Fatah-Black logisch. ‘Zijn grootste denkfout is geweest dat hij dacht carrière te maken door een provocatief artikel te schrijven.’ Hij benadrukt dat hij sowieso problemen heeft met wetenschappers die het verleden indelen in goed en fout. ‘Ik snap dat het publiek het lekker vindt, hij zegt iets pikants. Alleen, het is niet wetenschappelijk.’

‘Leg het verleden niet vast in wetten’
Historicus Piet Emmer, emeritus hoogleraar Europese Expansie en Migratie (Universiteit Leiden), noemt Gilleys essay ‘gewaagd ‘. Net als veel van zijn eigen werk gaat het volgens de emeritus hoogleraar in tegen de hedendaagse attitude over kolonialisme.

Toch denkt ook Emmer niet dat een terugkeer naar het verleden verstandig is. ‘Kijk, kolonialisme is voorbij, net als de postkoets en het gaslicht. Het kolonialisme had veel nadelen, maar we moeten niet vergeten dat het ook voordelen had. Bovendien gaat een groot deel van de verwijten over zaken die kolonialisme juist niet voor elkaar kreeg.’ Volgens de historicus is het kolonialisme na de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) langzaam maar zeker steeds negatiever weergegeven dan het werkelijk was. ‘Dictaturen verbloemden hun misdaden als anti-koloniaal-beleid.’

Emmer maakt een duidelijk onderscheid tussen het vroege en latere koloniale beleid. Zo stelt hij dat koloniale machthebbers na 1880 wel degelijk de inheemse bevolking hebben proberen te verheffen. Westerse geneeskunde heeft volgens hem bijvoorbeeld vele mensenlevens gered in koloniale gebieden. Net als Gilley vindt hij dat een onterecht onderbelicht punt. ‘Tenzij je zegt dat deze mensen niet geïnteresseerd waren in langer leven. Ik geloof daarentegen dat zij precies dezelfde behoeftes hadden en hebben als u en ik.’ Ook qua onderwijs waren gekoloniseerde volkeren in deze regio’s volgens de historicus beter af dan niet gekoloniseerde medemensen in andere gebieden. Al geeft hij toe dat dat moeilijker te meten is dan het aantal sterfgevallen in een land.

Wat Emmer nog het meest verbaast over de affaire Gilley is de wijze waarop zijn ideeën worden aangevallen. ‘Wat je voortdurend ziet is dat het benoemen van positieve kanten van het kolonialisme wordt gezien als verdediging van heel het systeem.’

Emmer zegt zichzelf nooit bezwaard te hebben om ideeën te onderzoeken en op te schrijven. Toch kent ook hij gevallen dichtbij huis van academici die te maken kregen met censuur. Zo werd de Franse historicus Olivier Pétré-Grenouilleau in 2006 aangeklaagd voor zijn werk Les traites négrières. Ironisch genoeg had Pétré-Grenouilleau net een jaar daarvoor een award gekregen van de Franse senaat voor zijn werk. In Les traites négrières vergelijkt hij de Atlantische slavenhandel met de Arabische en Afrikaanse slavenhandel. Hij stelt dat de Atlantische slavenhandel niet gezien kan worden als een genocide. Dankzij inspanningen van collega’s, onder wie Emmer, werd de zaak uiteindelijk geseponeerd. Emmer hoopt dat Nederland nu en in de toekomst gevrijwaard blijft van dergelijke regels. ‘Leg het verleden niet vast in wetten.’

Selectieve uitvergroting
Remco Raben, bijzonder hoogleraar Koloniale en Postkoloniale Literatuur- en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, zegt ‘rabiaat tegenstander’ te zijn van de manier waarop Gilley in zijn essay redeneert. De Amerikaanse politicoloog heeft volgens hem selectief bronnen uitgezocht en oorzaak en gevolg omgedraaid. ‘Het is een farce die als concreet doel heeft om het tanende westerse superioriteitsgevoel hoog te houden.’

Kolonialisme heeft volgens Raben gezorgd voor kwetsbare economieën die draaien op grondstoffenexport en landsgrenzen die etnische spanningen aanwakkeren. Raben vindt het feit dat Gilley de zwakke bestuursinrichting in bepaalde landen ziet als aanleiding tot rekolonisatie niet serieus te nemen. ‘Het koloniale bestuur heeft juist voor een verzwakking van staatsstructuren gezorgd, slecht ontwikkelde staatsinstellingen en zwakke banden tussen bestuur en bevolking.’

Ook werden inheemse volkeren volgens Raben slecht betrokken bij het bestuur en ontbrak democratie. ‘De invoering van westerse democratische modellen zorgde voor een verlies aan zeggenschap. In pre-koloniaal Indonesië hadden bewoners bijvoorbeeld een stem in de belangrijkste beslissingen van het dorp.’ Hij wijst erop dat ook in de moderne tijd westerse landen niet altijd voorop lopen qua democratie. Zo werd in Indonesië eerder het universeel stemrecht ingevoerd dan Zwitserland.

Ook op het gebied van onderwijs, zorg en welzijn hebben de kolonies volgens Raben weinig aan het Europese gezag gehad. ‘Zo was het budget voor gezondheidszorg minimaal in vergelijking met dat van Europees landen.’ Dat Gilley zich beroept op de medische zorg en het onderwijsbeleid van de koloniale machthebbers is volgens Raben vervorming van de realiteit. ‘Ik noem dat de redenatie van de selectieve uitvergroting. Je haalt er een dingetje uit dat goed was, vergroot dat en opeens is heel het koloniale verleden goed.’

Mochten landen zelf vragen om rekolonisatie dan is dat volgens Raben een ander verhaal. Al is dat volgens hem een ondenkbaar scenario. ‘Daarom is de vraag die Gilley oproept ook zo pervers. Neem een taxi in Lagos en vraag de chauffeur of de Nigerianen weer onderdeel willen zijn van het Verenigd Koninkrijk.’

Raben vindt dat het Westen ook het gebied van humanitaire interventie zich uiterst bescheiden moet opstellen. Ontwikkelingshulp zou landen afhankelijk hebben gemaakt. Politieke inmenging maakt volgens hem vaak meer kapot dan lief. ‘En qua economische inmenging denkt het internationale bedrijfsleven en het Westen toch vooral aan de eigen belangen.’

Raben gelooft niet dat er zaken onbespreekbaar zijn binnen de academische wereld. ‘Alleen moeten we wetenschappelijke analyses niet verwarren met politieke propaganda.’ Het pleidooi van Gilley is volgens hem aantoonbaar ‘belachelijk’. Volgens Raben is het bespreken van een artikel op een gegeven moment simpelweg oninteressant wanneer vaststaat dat het onwetenschappelijk is. ‘Dat is geen censuur, maar gezond verstand.’

Peter Burger bestrijdt nepnieuws

0
‘De trend is redelijk consistent. De inhoud kent meestal een historische continuïteit: het creëren van een gezamenlijke tegenstander om mensen te verenigen achter een doel’, zegt Peter Burger over nepnieuws.

Peter Burger (Rotterdam, 1961) doet sinds 1990 onderzoek naar nepnieuws en broodjeaapverhalen, in vakterm aangeduid als (moderne) sagen. Hij is docent en onderzoeker aan de Universiteit Leiden. Hij is supervisor van het fact-check-project Nieuwscheckers en doceert wetenschapsjournalistiek en brongebruik. In 2014 promoveerde hij op een onderzoek naar verhalen over misdaad in kranten en online discussies: Monsterlijke verhalen: misdaadsagen in het nieuws en op webforums als retorische constructies. De Kanttekening sprak hem over verschillende aspecten van nepnieuws en broodjeaapverhalen.

Als het om broodjeaapverhalen en nepnieuws gaat, leven we in spannende tijden. Gouden tijden voor u.
‘Zeker. Ik volg de ontwikkelingen rond nepnieuws met grote belangstelling. Waar ik voorheen vooral journalistieke verhalen natrok op echtheid, zie je nu de trend ontstaan dat politici óók nieuws gaan maken door verhalen te verspreiden. Vroeger had je de zendtijd voor politieke partijen, waar je je zegje mocht doen. Nu heb je die nog steeds, maar niemand kijkt meer naar die wat oubollige manier van presenteren. Je kunt, met de middelen van nu, een eigen gemeenschap opbouwen via Facebook of Twitter en dat gebeurt dan ook. De optimist in mij zegt dan ook dat we in de beste tijd ooit leven als het aankomt op het vinden van informatie. Iedereen met een internetaansluiting kan de meest geweldige wetenschappelijke publicaties downloaden of verhalen vertalen. Het is goedkoop, gemakkelijk en snel. En je kunt snel verhalen verspreiden, voor politici niet onbelangrijk. Onderzoeksgroepen zoals Bellingcat, die zulke middelen journalistiek gebruiken om zaken boven tafel te krijgen, profiteren ook van deze ontwikkeling.’

Wat zegt de pessimist in u over de beschikbaarheid van die berg informatie?
‘Facebook verzamelt natuurlijk heel veel persoonlijke informatie voor marketingdoeleinden. Zo kun je groepen met specifieke boodschappen bereiken. Dat wordt ook door politieke partijen gebruikt tijdens campagnes. Uit onderzoek blijkt overigens dat de bemoeienis van Rusland tijdens de presidentiële campagne in de Verenigde Staten amper invloed heeft gehad op de uitslag. Los daarvan is het natuurlijk zeer onwenselijk dat je als land bij een ander land dit soort dingen doet. In Nederland willen we ook niet dat Iran of Turkije invloed uitoefent op onze media, in welke vorm dan ook.’

Heeft nepnieuws een functie in de politiek?
‘Er moet een boodschap verkocht worden. Dit is één van de manieren om dat te doen. Als politicus stel je je op als een expert die veel weet over een bepaald onderwerp. Of je stelt ergens bij te zijn geweest om zo informatie die niet klopt te kunnen slijten als waarheid. Een ander voorbeeld is de toespraak na de MH17-ramp die Frans Timmermans hield over de roof van een trouwring door een lokale soldaat op de ramplocatie. Dat is een eeuwenoud verhaal! Het moet bewijzen dat de dader een barbaar is, om te rechtvaardigen dat je met een leger naar die plek gaat om orde op zaken te stellen. Dat wordt sinds mensenheugenis gebruikt. Misschien heeft hij ooit een soortgelijk verhaal gehoord, dat sluit ik niet uit. Zulke verhalen liggen op een plank in ons collectief geheugen en zijn niet persé onwaar. Het is een sjabloon, dat van tijd tot tijd wordt ingezet. Zoals bij het verhaal over de vrouwen die in Keulen niet werden lastiggevallen door Syrische asielzoekers, zoals eerst beweerd, maar door Noord-Afrikanen. Verkrachting van vrouwen uit de eigen gemeenschap is namelijk ook zo’n terugkerend schrikbeeld. In dit geval bleek het om andere migranten te gaan. CDA-politica Esther de Lange deed enkele jaren geleden een eigen onderzoek naar voedselveiligheid waarvan ze één detail niet had uitgezocht, dat juist door journalisten eruit werd gepikt: inktvisringen zouden van varkensanussen zijn gemaakt, dat bleek onzin.’

Zo blijken er vele varianten van angstbeelden in omloop te zijn, die eens in de zoveel tijd opduiken in een andere hoedanigheid.
‘Een goed voorbeeld daarvan is het verhaal van de vermeende sekskelder onder een pizzeria in Washington. De Clintons zouden er ontvoerde kinderen misbruiken, wat uiteraard volkomen onzin was. Toch werd het gretig ingezet tijdens de presidentiële campagne in de Verenigde Staten, omdat het appelleert aan oeroude angsten, namelijk dat je kinderen iets verschrikkelijks overkomt. Het ging zelfs zo ver dat iemand met een wapen verhaal ging halen ter plekke. Ook in Nederland kennen we zo’n verhaal. In het Drentse dorp Emmer-Compascuum deed twintig jaar geleden het gerucht dat kinderen in een kelder onder een school misbruikt werden. Het bleek allemaal niet waar te zijn. Leden van het Koninklijk Huis die bloed drinken van kinderen, gangenstelsels waar kinderen gevangen zitten – het zijn sjablonen om een verhaal te kunnen vertellen, om een punt te maken. Van tijd tot tijd komen ze weer boven water.’

Wanneer wordt een broodjeaapverhaal schadelijk?
‘Als mensen er naar gaan handelen. In Wijchen werd een ijscoman met een wit busje eens gered door de politie, toen een basisschool een brief liet uitgaan met een waarschuwing voor een man in een wit busje. Dat was gebaseerd op een verhaal van elders; witte busjes zouden door het land rijden om kinderen te ontvoeren. Onder het mom van hetzelfde verhaal werd een wit busje met Oost-Europese arbeiders aangehouden. Doorgaans loopt het met een sisser af, maar in het ergste geval ontstaan er lynchpartijen. Verhalen over toeristen die worden afgetuigd door een menigte, omdat ze ervan verdacht worden kinderen te roven zijn over heel de wereld bekend.’

Foto: Peter Burger

Hoe ontstaat zo’n lynchpartij? Is daar alleen een sterk verhaal voor nodig?
‘Nee. Het is er wel een onderdeel van, uiteraard. Het begint met een verschil in levensstandaard. Een toerist die in Nederland op vakantie gaat is ongeveer even rijk als wij. Een westerse toerist die in een arm land komt is daar natuurlijk veel rijker dan de lokale bevolking. Als dan ook de rechtsstaat niet zo sterk is ontwikkeld, kan er een cocktail ontstaan die ertoe leidt dat een toerist opeens een doelwit kan zijn. Dat is bijvoorbeeld gebeurd op Madagaskar en in Guatemala. In beide gevallen ging het om geruchten dat lokale kinderen door westerlingen werden ontvoerd. In Guatemala woedde daarvoor een burgeroorlog, in andere Zuid-Amerikaanse landen hadden inwoners te maken met doodseskaders. Dan is de stap naar zo’n conclusie minder groot – er gebeuren immers al extreme dingen om je heen. Zo zien we dat broodjeaapverhalen en nepnieuws op verschillende plekken ter wereld een verschillende uitwerking kunnen hebben.’

Wat is in algemene zin het effect van leugens of halve waarheden op een samenleving?
‘Dat mensen steeds minder geloven wat de media schrijven. Uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat de hype over nepnieuws daaraan bijdraagt. Met de polarisatie van de pers in Nederland valt het echter behoorlijk mee. Het vertrouwen in Nederland in de media is relatief groot en media zitten dichter tegen het politiek midden aan dan in de Verenigde Staten, om maar wat te noemen. De afgelopen jaren is me opgevallen dat in Nederland vooral populistisch-rechts veel valse video’s of gemanipuleerde foto’s inzet. Met name de PVV maakt zich daar schuldig aan. Op links zit het extreme meer in de ideeën, groepen als De Grauwe Eeuw en Antifa grossieren niet in nepnieuws.’

Lijkt het zo of is er nu écht meer nepnieuws? 
‘De hoeveelheid valt bijna onmogelijk te meten, maar uit een recent onderzoek blijkt dat sinds de opkomst van Trump het woord nepnieuws vaker is gebruikt in het nieuws. Wat ook toeneemt is de hoeveelheid gruwelijke berichten, ook in Nederland. Zo kwam ik onlangs op Twitter een foto tegen van een klein meisje met gruwelijke wonden in haar gezicht. Verschrikkelijk. De suggestie werd gewekt dat ze was aangevallen door zwarte Zuid-Afrikanen, maar in werkelijkheid ging het om hondenbeten. Vooral PVV-politici verspreiden al jaren nepfoto’s. Ik heb daar al ongeveer honderd voorbeelden van verzameld. Zelfs als je manieren vindt om nepnieuws snel van internet te verwijderen, zal propaganda gewoon blijven. Als je alleen maar berichten post over moslims die misdaden plegen, ontstaat er al snel een verkeerd beeld.’

Waarom is nepnieuws juist nu zo in opkomst?
‘Het is – ook –  een mediahype. Het begon met de verkoop van nepnieuws door een Macedoniër. Daarna begon Trump het woord zelf te gebruiken, om media te beschuldigen van valse aantijgingen aan zijn adres. Vervolgens kwam het verhaal over Russische hackers, dat het vuurtje nog eens extra opstookte. Nu houdt het de Europese Unie inmiddels ook bezig. In Duitsland is een wet aangenomen waardoor platforms die smaad of laster op hun website houden, hoge boetes kunnen krijgen.’

In welke richting ontwikkelt het fenomeen broodjeaapverhalen zich? 
‘De trend is redelijk consistent. De inhoud kent meestal een historische continuïteit: het creëren van een gezamenlijke tegenstander om mensen te verenigen achter een doel. Een beproefde methode is iemand als barbaar of juist als elitair af te schilderen. Het enige verschil met vroeger is dat er nu meer middelen voorhanden zijn om zo’n verhaal te verspreiden. De manier om groepen te bereiken wordt zelfs geavanceerder. Kijk bijvoorbeeld naar Facebook. Daar verscheen een VVD-advertentie met Klaas Dijkhoff op de pagina’s van mensen die als PVV-stemmer werden ingeschat door algoritmes van Facebook. Dat met de intentie om kiezers af te snoepen, natuurlijk.’

Is er een relatie tussen criminaliteit en broodjeaapverhalen?
‘Of het nu gaat om sociale media of gewone één-op-één-gesprekken, mensen praten over wat hen bezig houdt. Daar valt ook criminaliteit onder. Als er dan verhalen op tafel komen, wil het gebeuren dat die worden gemodelleerd naar oude sjablonen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan Holleeder. Hij is het archetype crimineel geworden. In zijn begintijd was hij een held voor veel journalisten en lezers. Het boek van Peter R. de Vries over de ontvoering van Heineken was niet voor niets zo’n succes. Holleeder werd toch een beetje gezien als Robin Hood, die van de rijken stal. Criminelen doen dingen die andere mensen misschien ook wel willen, maar niet durven. Wat ook bijdroeg aan zijn reputatie: na de ontvoering van Heineken wisten hij en een deel van zijn kompanen lang uit handen van justitie te blijven. Later, na de beschuldiging van afpersing en liquidaties, raakte hij dat positieve imago kwijt.’

Is het creëren van nepnieuws universeel?
‘Verhalen vertellen is menselijk en misschien wel het eerste medium ooit. Eén ding is zeker, misdaad en afkeer tegen vreemdelingen zie je overal.’

Hoe kijkt u naar godsdiensten? Die zou je ook als broodjeaapverhalen kunnen zien, als je er niet in gelooft.
‘Ten eerste, dat zijn niet mijn woorden. Sagen, de vakterm voor het soort verhalen waar ik me mee bezighoud, zijn kleine verhalen over nabije gebeurtenissen. Ze worden verteld alsof het echt waar is. Bij religies gaat het over mythen die de grote verhalen vertellen over de schepping van de aarde en over God en goden. In algemene zin kun je zeggen dat we simpelweg niet zonder verhalen kunnen. Het is de oudste technologie om wijsheid door te geven aan volgende generaties. Bovendien zijn onze herinneringen min of meer gestructureerd als verhalen, wat nodig is om ordening aan te brengen.’

Denkt u dat in de toekomst, als livebeelden kunnen worden gehackt en aangepast, mensen elkaar nog wel vertrouwen?
‘De soep wordt niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend. Met de opkomst van elke nieuwe technologie is er misbruik geweest. Denk aan Stalin (1878-1953, red.), die in ongenade gevallen partijgenoten van foto’s liet poetsen. Het heeft geenszins tot een ondergang van de fotografie geleid. Zo zal ook toekomstige technologie altijd weer nieuwe middelen opleveren om zaken te controleren. Het is vooral zaak zelf waakzaam te blijven.’

‘Ik mis mijn familie enorm, als ze doodgaan, dan ga ik met hen mee’

0
De naar Nederland gevluchte Syriër Ammar al-Hanafi heeft zijn familie achtergelaten in Oost-Ghouta. Hij kan zijn familie niet loslaten. ‘Mijn moeder zegt dat er twee opties zijn, namelijk ‘of we gaan jou weer zien of we gaan je broer weer zien’. Met de tweede optie bedoelt ze dat ze net als mijn broer doodgaan.’

Oost-Ghouta in Syrië wordt door de Verenigde Naties omschreven als de hel op aarde. Het gebied ging de afgelopen maanden gebukt onder bloedige aanvallen van het Syrische regime en bondgenoot Rusland. Volgens het Syrisch Observatorium voor de Mensenrechten zijn sinds het begin van het offensief al zeker zestienhonderd burgers omgekomen. Tienduizenden burgers zijn gevlucht uit Oost-Ghouta, vele anderen houden zich nog steeds schuil in het gebied, zoals de familie van Ammar al-Hanafi. De Kanttekening sprak hem en psychiater Aram Hasan. Hasan is oprichter van het CoTeam en verbonden aan Psychiaters Zonder Grenzen. Beide organisaties helpen vluchtelingen met het verwerken van oorlogstrauma’s.

Uitzichtloos
Het regime van president Bashar al-Assad heeft op dit moment ongeveer zeventig procent van Oost-Ghouta in handen. Het is een bloederig hoofdstuk in de langslepende oorlog in het land, die inmiddels al langer ruim zeven jaar duurt. Verschillende rebellengroepen zijn actief in het gebied, zoals het Vrije Syrische Leger, maar ook extremistische groepen, zoals het salafi-jihadistische Tahrir al-Sham, voorheen bekend als Jabhat al-Nusra Front en Jabhat Fateh al-Sham. Contra-terrorisme-experts beschouwen Tahrir al-Sham als de Syrische tak van de terroristische organisatie al-Qaeda. Tahrir al-Sham ontkent dat.

Hanafi ontvluchtte Syrië ruim vijf jaar geleden. Hij moest het leger in, maar wilde dat niet. Zich aansluiten bij een rebellengroep wilde hij ook niet. ‘De druk om dat wel te doen werd steeds groter, waardoor ik moest vluchten. Via Egypte kwam ik terecht in Nederland. Inmiddels volgt ik hier een hbo-studie, maar heel goed gaat dat niet, want mijn gedachten zijn voortdurend bij mijn familie in Oost-Ghouta. Wat daar gebeurt is verschrikkelijk. De waarde van de burgers in Oost-Ghouta daalt, ze zijn tweederangsburgers geworden, niemand helpt deze mensen’, vertelt Hanafi bedachtzaam. Hij benadrukt dat hij alle partijen die betrokken zijn bij de oorlog wantrouwt. ‘Zelfs hulporganisaties werken mee met de overheid. De mensen die er nog wonen verstoppen zich vooral op zolders. Hulporganisaties zeggen tegen de overheid om welke gebouwen het gaat en het leger valt ze dan aan. De burgers zijn omsingeld door het leger. Het zijn niet vooral de rebellen en de militairen die doodgaan, maar de burgers, want vooral zij worden getroffen door de luchtaanvallen. Assad is een dictator en doet wat hij wil. Er vallen dagelijks vele doden.’

Hanafi zegt dat hij wekelijks telefonisch contact heeft met zijn familie, maar dat dat soms moeizaam gaat vanwege de slechte verbinding. Hij roept de internationale gemeenschap op een eind te maken aan de oorlog. ‘Mijn droom is om bij te dragen aan de heropbouw van mijn land. Het bloedvergieten moet stoppen, maar de overheid en de Russen willen niet stoppen.’ Hij heeft kritiek op hoe sommige media berichten over Oost-Ghouta. ‘Wat ik hoor van mijn familie is afschuwelijk. Er is een groot tekort aan eten, drinken en medicijnen. Mensen slapen nauwelijks vanwege de luchtaanvallen. Als het even rustig is, dan gaan mensen naar buiten om eten te zoeken. Er is een organisatie die eten rondbrengt, maar dat is maar een klein beetje. De voedselprijzen zijn erg hoog en de meeste burgers hebben nauwelijks geld. Mensen verhongeren. Iedereen is depressief. Mensen worden onthoofd of op een andere manier doodgemaakt, zelfs vrouwen en kinderen, en vele vrouwen worden verkracht. Het is afschuwelijk. Er is geen uitzicht op een betere toekomst. Veel media maken daar geen of nauwelijks melding van.’ Hij zegt dat zijn familie weinig hoop heeft. ‘Mijn moeder zegt dat er twee opties zijn, namelijk ‘of we gaan jou weer zien of we gaan je broer weer zien’. Met de tweede optie bedoelt ze dat ze net als mijn broer doodgaan. Ze zijn moe van de oorlog, ze willen weer een normaal leven, met eten, drinkwater, een veilige omgeving en een thuis.’

Hanafi hoort van zijn familie sombere verhalen over het leven in Oost-Ghouta. ‘Mensen, zelfs jongeren, praten erover om zelfmoord te plegen, omdat de situatie écht uitzichtloos is. Anderen zeggen dat ze wachten op de dood, om rust te vinden. Ze zeggen dat ze nu geen rust hebben. Daardoor heb ik ook geen rust. Kinderen zeggen tegen hun ouders dat ze hopen dat ze sterven zodat ze eten krijgen in het hiernamaals, in het paradijs. Men viert zelfs geen verjaardagen meer, uit respect voor overleden familie of vrienden. Huwelijken worden ook niet meer voltrokken. Veel dingen die normaal zijn in het leven worden niet meer gedaan.’

Therapie
Hasan zegt dat hij zulke verhalen ook hoort, van zijn cliënten. Hasan werkt veel met vluchtelingen die een trauma hebben opgelopen. Ook mensen die Oost-Ghouta zijn ontvlucht zoeken zijn hulp. ‘Velen van hen zijn heel onrustig en overspannen en hebben veel behoefte aan ondersteuning. Velen hebben nog familie daar. Vooral de uitzichtloosheid treft deze mensen. Ze weten niet welke kant het opgaat in het gebied en wat er met hun familie gaat gebeuren. De berichtgeving klopt niet altijd en dat maakt het nog erger. Velen hebben last van de heftige beelden die ze gezien hebben, doordat ze de oorlog hebben meegemaakt, en het gevoel dat ze in de steek zijn gelaten door de wereld. De teleurstelling en boosheid is enorm.’ De boosheid richt zich volgens Hasan naast het regime en de rebellen, vaak ook op de ontvluchte familieleden. ‘Mensen hebben het gevoel dat alles is verloren en ze aan hun lot zijn overgelaten. Zorgen om de achtergebleven familie, de herinneringen en de rouw die steeds weer naar boven komen. Het gaat ook om identiteit, het verliezen van de geschiedenis. Ook dat houdt veel van mijn cliënten heel erg bezig, want Rusland, Iran en Assad zijn de boel aan het overnemen en daar wordt gezamenlijk om gerouwd.’ Het aantal aanmeldingen bij Psychiaters Zonder Grenzen is volgens Hasan zo groot dat de organisatie de werkdruk bijna niet meer aan kan.

Het zijn mensen als Hanafi die Hasan iedere dag tegenkomt en probeert te helpen. Hij legt uit dat al zijn cliënten een trauma hebben opgelopen, maar dat de ernst van de trauma’s varieert en niet iedereen post-traumatische stressstoornis ontwikkelt. ‘Vooral mensen die familie hebben in het gebied voelen zich machteloos, omdat ze hun familie niet kunnen helpen en ondersteunen. Omdat ze vanuit hier niets of weinig voor hun familie kunnen betekenen, is het schuldgevoel groot. Dat komt écht naar boven. Velen hebben moeite met loslaten en zijn dag en nacht bezig met de situatie in Syrië.’ Hoe helpt Hasan zijn cliënten? ‘Ik kijk samen met mijn cliënten realistisch naar de situatie. Wat kunnen ze doen, hebben ze alles gedaan, zulke zaken bespreken we. We kijken ook hoe deze mensen hier elkaar kunnen steunen. We proberen te doen wat we kunnen om deze mensen te helpen. Het schuldgevoel en de rouwverwerking zijn essentieel bij de behandeling.’ Hij legt uit dat het cruciaal is dat het verwerkingsproces van zijn cliënten geleidelijk gaat en zij zich op andere dingen dan de situatie in Syrië focussen. ‘Als alle emoties opeens naar boven komen kunnen mensen het zicht op hun situatie verliezen en last krijgen van concentratieproblemen of andere problemen die het dagelijks leven beïnvloeden. We stellen dagbestedingen op, bestaande uit bijvoorbeeld ontspanningsoefeningen, gesprekken en creatieve therapie, zodat onze cliënten hun gedachten kunnen verzetten. We proberen deze mensen te helpen het verleden te verwerken, te focussen op wat er hier gebeurt en hun plek te vinden. Dat werpt zijn vruchten af. We zien dat mensen echt steun voelen en weer op gang komen, maar dat geldt zeker niet voor iedereen.’

Richt Hanafi zich al wat meer op Nederland? Hij benadrukt dat hij zijn familie in Syrië niet los kan laten. ‘Ik wil weer samen zijn met mijn familie, ik wil mijn familieleden spreken, aanraken en geruststellen. Ik mis mijn familie enorm, als ze doodgaan, dan ga ik met hen mee.’

Effectieve klagers

0

ING die een salarisverhoging van haar algemene directeur terugdraait na een storm van maatschappelijke kritiek. Een PVV-verkiezingsspotje dat de islam als synoniem voor het absolute kwaad presenteert en daardoor een terechte lawine aan maatschappelijke verontwaardiging opwekt. Duizenden mensen die in Amsterdam tegen ‘racisme in de gemeenteraad’ demonstreren.

Deze losstaande gebeurtenissen kunnen allemaal op een deugdometer. Een handig meetinstrument voor maatschappelijke ontsteltenis. Want een samenleving zonder verontwaardiging is geen beschaafde samenleving. Maar niet iedere verontwaardiging is beschaafd. Wanneer politici, stukjesschrijvers, twitteraars en andere professionele en amateur schreeuwers weer ergens ontsteld over zijn, haal dan jouw deugdometer naar voren. Als je zorgvuldig meet zul je meestal deze drie soorten verontwaardiging treffen, bedreven door drie soorten moralisten.

Vluchtige verontwaardiging
De vluchtige verontwaardiging is een vrijblijvende hype en wordt door de morele hipster bedreven. De morele hipster is verslaafd een ontsteltenis. De morele hipster is er altijd als eerste bij om racistische fenomenen of andere maatschappelijke kwalen te signaleren. Het duurt niet lang voordat de morele hipster ‘de ander’ van deze kwalen beticht. Daarnaast is de morele hipster ervan overtuigd het licht te hebben gezien en zich aan de goede kant van de geschiedenis te bevinden.

De morele hipster voelt zich doorgaans verheven boven racisten en andere geestelijk gestoorden. Het vluchtige aan dit type verontwaardiging is dat het geen verplichtingen met zich meebrengt. Een ontsteltenis zonder concrete voorstellen om bijvoorbeeld het racistische systeem te doorbreken. Het is een verontwaardiging gericht op het identificeren van de daders zonder het systeem dat die daders (racisten, xenofoben, seksisten) mogelijk maken, aan te pakken.

Strategische verontwaardiging
Strategische verontwaardiging is een naar fenomeen dat bedreven wordt door morele opportunisten. Terwijl de morele hipster van mening is zich aan de goede kant van de geschiedenis te bevinden, is de morele opportunist vooral bang zich aan de slechte kant ervan te bevinden en kiest daarom op het juiste moment ervoor zich bij een verontwaardiging aan te sluiten. De morele opportunist wil de boot niet missen. Met andere woorden, de morele opportunist observeert eerst of verontwaardiging sexy genoeg is en of het in het eigen voordeel werkt om ergens verontwaardigd over te zijn.

Net als de morele hipster verbindt de morele opportunist geen concrete acties aan zijn of haar ontsteltenis. Maar anders dan de morele hipster kiest de morele opportunist voor verontwaardiging alleen als het loont. Een morele hipster geniet ervan om de vinger te wijzen en het monster te ontmaskeren, terwijl de morele opportunist verontwaardiging gebruikt om ergens bij te horen, aan de goede kant van de geschiedenis. Als deze verontwaardiging uit de mode is, keert de morele opportunist weer naar de schaamteloze stilte.

Effectieve verontwaardiging
Als je verontwaardigd wil zijn, kies dan voor effectieve verontwaardiging. Anders dan de vluchtige en de strategische verontwaardiging, heeft de effectieve verontwaardiging wel concrete plannen om het geobserveerde onrecht te bestrijden. Het is een verontwaardiging die door effectieve klagers wordt bedreven. Anders dan de morele hipster en de morele opportunist, kiest de effectieve klager voor actie. Hij of zij organiseert een petitie, schrijft brieven naar bedrijven, spoort anderen aan in actie te komen en komt met concrete handelingen om het geobserveerde monster in de samenleving te bestrijden.

Effectieve verontwaardiging komt zelden voor, omdat het echte inspanning vereist. Daarom ben ik trots op het feit dat wij een systeem hebben dat deze week duizenden effectieve klagers de gelegenheid heeft gegeven zich voor de komende vier jaar, in meer dan driehonderden gemeenteraden, dag in dag uit, op een effectieve manier te beklagen in hun lokale gemeenschap. Ze verdienen een mars der dankbaarheid.

‘Nora kan amper kritiek incasseren en doet niets opbouwends’

0
‘Het is jammer dat de kritiek zich vooral focust op de vorm en minder op de inhoud’, zegt Nienke Venema over Nora spreekt.

Eind vorige maand werd het project Nora spreekt gelanceerd: een fictief account op Twitter en Facebook dat ‘islamofobische’ uitspraken aan de kaak stelt. Het project is gefinancierd door Stichting Democratie en Media (SDM).

Op sociale media barstte een storm van kritiek los over het project. Onder anderen Shirin Musa, directeur van vrouwenorganisatie Femmes for Freedom, en journalist Nadia Ezzeroili van de Volkskrant voelden zich persoonlijk aangevallen door Nora. Dat roept de vraag op of het project slaagt in zijn opzet. Maakt Nora moslimdiscriminatie bespreekbaar of werkt het vooral polarisering in de hand?

De Kanttekening spreekt moslimbekeerling Claudia Ben Salah, post-doc-onderzoeker Donya Alinejad (Universiteit Utrecht), journalist Naz Taha, publicist Petra Kramer, SDM-directeur Nienke Venema en Enis Odaci, initiator en woordvoerder van het project en eindredacteur van NieuwWij.

Mansplaining
De eerste tweet van Nora op 23 februari adresseerde de fractievoorzitter van PvdA-Amsterdam Marjolein Moorman. Moormans uitspraak ‘moslimdiscriminatie wil ik aanpakken, maar gaat u dan ook meevaren op de Gay Pride’? werd door Nora betiteld als ‘homonationalisme’ en ‘pinktesting’. In de begeleidende tekst op de website van Nora werden wetenschappelijke bronnen aangevoerd en werd gesteld dat Moorman ‘LHBT-moslims wegzet’ en ‘moslims reduceert tot afkomst, ras en geloof’.

Daar kwamen op sociale media al snel negatieve reacties op. Ene Antonie G. schreef in een tweet: ‘Ik en vele gay en hetero vrienden hebben zeer weinig op met de zogenaamde goede bedoelingen van Nora.

Toen duidelijk werd dat Odaci één van de personen is achter het project kwam er ook veel kritiek vanuit feministische hoek. Odaci werd op Twitter onder meer ‘beroepsslachtoffer’ en ‘lafaard’ genoemd, hij zou zich als man ‘verschuilen’ achter een fictieve moslima en de term mansplaining viel veelvuldig.

De kritiek kwam tot een kookpunt toen Nora een uitspraak van Ezzeroili over een geweldsincident tegen een jonge moslima in Emmeloord, uitlichtte. Nora bekritiseerde Ezzeroili’s uitspraak: ‘Islamofoob is een ongepaste term in deze kwestie. Dit was een hatecrime, gericht op een kind.’ Nora verklaarde dat er wel degelijk sprake was van islamofobie en gaf daarbij ook een definitie waarbij islamkritiek op één hoop werd gegooid met moslimhaat: ‘Dit patroon dat uiteindelijk neerkomt op vijandigheid en afkeer van moslims, staat bekend onder verschillende namen: islamofobie, moslimfobie, anti-moslim-racisme, moslimhaat, islamkritiek, enzovoorts.’ Ezzeroili reageerde fel op Twitter en richtte zich daarbij specifiek op Odaci. ‘Vrouwen moeten immers tegen een stootje kunnen als ze gesubsidieerd worden aangevallen door fragiele mannen. Nee, Enis’ waardigheid is bezoedeld, hij kan niet meer slapen door de opmerking’, schreef Ezzeroili. ‘Veel plezier i.i.g. met je uitgedroogde racisme!racisme!-kluifje waar je eindeloos op kunt sabbelen om je honger naar verontwaardiging en bevestiging te stillen. Ondertussen dineren de gesubsidieerde mansplainers vanavond met malse lamskoteletjes.’

Enkele dagen later werd de volgende uitspraak van Musa bekritiseerd door Nora: ‘Ik vind moslimfeminist een stom woord. We baseren ons op mensenrechtenverdragen, niet op heilige geschriften.’ Nora reageerde: ‘Of je je nou op mensenrechtenverdragen baseert of op heilige geschriften, gelovige vrouwen uitsluiten noem ik in ieder geval géén feminisme!’ Dat Musa, voorvechter voor rechten van (moslim)vrouwen, verweten werd gelovige vrouwen uit te sluiten, schoot bij velen in het verkeerde keelgat.

Op welke gronden verschafte de SDM subsidie aan Nora? Venema verklaart: ‘De SDM staat voor het goed functioneren van de democratische rechtsstaat en een bijbehorend levendig publiek debat, dat een reflectie vormt van maatschappelijke kwesties die actueel zijn. Eén van de zaken waar we actief aan willen bijdragen, is het bevorderen en instandhouden van een gelijkwaardig speelveld binnen dat debat. Daarom faciliteren en/of ondersteunen we stemmen die eventueel moeilijker gehoord worden – zoals van minderheden. Daarbij vinden we het belangrijk dat initiatieven gedragen worden door de mensen waar ze over gaan.’

Wat betreft de mansplaining-kritiek brengt de SDM in het verweer dat er ook vrouwen in het Nora-team zitten. ‘Het project wordt gedragen en vormgegeven door een brede, diverse coalitie van moslims. Dat houdt in: mannen en vrouwen van verschillende religieuze stromingen, etnische achtergronden en expertise. Daarmee sluit het goed aan bij de criteria en uitgangspunten van de SDM.’ De stevige kritiek op sociale media is de SDM niet ontgaan. Venema zegt daarover: ‘Het is jammer dat de kritiek zich vooral focust op de vorm en minder op de inhoud.’

Fictief personage
Ben Salah is over het algemeen positief over het project, maar ze heeft ook punten van kritiek. ‘Het geval van Ezzerioli vind ik onterecht. Ezzerioli geeft mijns inziens terecht aan dat er verschil is tussen islamofobie en moslimhaat en dat we dat beter moeten duiden. Onder moslimhaat versta ik gerichte verbale of fysieke agressie richting moslims.’

De door Nora gekozen term islamofobie is niet onomstreden. Critici vinden de term te weinig specifiek en de letterlijke betekenis, namelijk ‘angst voor islam’, te suggestief. Venema geeft aan dat de gekozen term niet door de SDM gebezigd wordt. ‘We zijn op de hoogte van de maatschappelijke discussie over de term islamofobie. De keuze voor terminologie laten we aan de aanvragers zelf. De SDM heeft zelf gekozen voor de term moslimdiscriminatie, juist omdat wij geen partij willen zijn in strijd daarover.’

Ben Salah is ook kritisch over de representatie van Nora. Het gegeven dat Odaci de enige zichtbare persoon achter Nora is doet het project volgens haar geen goed. ‘Daardoor wordt Nora als moslima minder geloofwaardig en islambashers zullen het alleen daarom al helemaal niet serieus nemen.’

Venema onderstreept dat Nora bewust heeft gekozen voor een fictief personage, juist vanwege de reacties die het kan oproepen bij mensen. ‘Het was bij ons bekend dat er gebruikgemaakt zou worden van een fictief account. Eén van de redenen die de aanvrager daarvoor gaf was dat de persoonlijke reacties, als het gaat om moslimdiscriminatie, erg sterk kunnen zijn en met een fictief personage het project meer over de inhoud zou gaan dan over de personen erachter.’

Dat de vrouwen achter Nora onzichtbaar blijven heeft een reden volgens Venema. ‘Mensen die naast Odaci betrokken zijn bij Nora, blijven liever achter de schermen. Projecten die islamofobie adresseren, kunnen meestal rekenen op hoogoplopende persoonlijke aanvallen en ophef. Wij begrijpen en respecteren die keuze.’

Fascistische ondertoon
Alinejad stoort zich aan het feit dat Odaci door het project onderwerp is van hoon en spot. Volgens haar heeft Nora deze polarisatie niet uitgelokt. ‘Als je zegt dat Nora dit aan zichzelf te danken heeft, dan doe je wat mij betreft aan victim blaming. Ik vind de teksten die ik heb gezien van Nora doordacht en informatief. Het is niet alleen bestemd voor moslims, maar voor iedereen die meer bewust wil worden van frames van media en politici waar moslims vaak slachtoffer van zijn. Als iemand dat shockerend vindt, dan vraag ik me af waarom?’

Alinejad kan zich vinden in de wijze waarop Nora ‘islamofobische’ uitspraken heeft uitgelicht. Ook de kritiek op Musa vindt ze terecht. ‘Musa had het commentaar van Nora kunnen voorkomen als ze afstand had genomen van de rechtse islamofobische partijen met wie ze samenwerkt.’ Alinejad doelt onder meer op de samenwerking tussen Musa en Leefbaar Rotterdam en Forum voor Democratie in hun gezamenlijke strijd voor emancipatie van moslimvrouwen. ‘Natuurlijk ondersteun ik haar streven om de positie van moslima’s te verbeteren, maar waarom werkt ze dan samen met partijen met een fascistische ondertoon?’

Dat Musa de verbinding zoekt met onder andere Leefbaar keurt Alinejad dus af. Maar is een project als Nora niet juist bedoelt om verschillen te overbruggen in plaats van bij te dragen aan twee kampen – een ‘islamofobenkamp’ en een ‘islamitisch kamp’ – zodat uiteindelijk mensen over heel de linie anders gaan denken over moslimdiscriminatie? Volgens Alinejad poogt Nora dat ook juist te doen. ‘Nora informeert alleen. Zoals ik het begrijp sluit Nora niemand uit van het debat over de islam. Het verschaft informatie die mensen op geen enkele andere manier op dit moment tot zich krijgen.’

Smerige moslimhaters
Volgens Taha doet Nora veel meer dan alleen informeren, doordat de mensen wiens uitspraken uitgelicht worden niet de mogelijkheid krijgen om in debat te gaan, vindt ze dat Nora belangrijke kritiek negeert. ‘Nora zegt islamofobie te bestrijden, maar kan amper kritiek incasseren en doet niets opbouwends. Dat daar subsidie voor beschikbaar is gesteld, is absurd.’ Taha beschrijft zichzelf als agnost maar werd islamitisch opgevoed. Ze gelooft niet dat Nora de islamitische gemeenschap een dienst bewijst. ‘Ik ben geen moslim, maar ik weet zeker dat mijn moeder mijn tante, nicht en eigenlijk alle vrouwen in mijn familie tandenknarsen bij het idee dat deze man (Odaci, red.) met een paternalistische houding spreekt namens moslima’s.’

Kramer vindt Nora geen onverdeeld succes, maar ze is wel blij met de aandacht die het onderwerp moslimdiscriminatie nu krijgt. ‘Het project slaagt erin om discriminatie van moslims bespreekbaar te maken. Dat blijkt alleen al uit het feit dat de Kanttekening nu ook over het project schrijft.’ De vraag of Nora polariseert door uitspraken uit te lichten en als islamofobisch te betitelen wordt door Kramer met volmondig ‘ja’ beantwoordt. ‘Dat je niet tegen moslimhaters mag zeggen dat ze ‘smerige moslimhaters’ zijn, omdat je dan polariseert, is het domste ding ooit. Bovendien is polarisering juist goed. Er is immers nog nooit iets veranderd zonder dat het plebs eerst even flink kwaad werd.’

Odaci is ook benaderd voor dit artikel. Hij laat in een korte reactie per mail weten: ‘Project Nora is afgelopen woensdag formeel afgerond. Daarmee houdt ook mijn bijdrage in de media op. Nu gaan we als team analyseren hoe politici, journalisten, opiniemakers en volgers Nora hebben gelezen en becommentarieerd.’

Hokjes

0

Ik ben boos. Écht boos. En ik wil niet langer zwijgen over wat me frustreert, kwetst en angst aanjaagt; hoe impopulair me dat bij sommigen ook zal maken.

Het begon iets meer dan een maand geleden. De strijd om de gemeenteraadsverkiezingen was net op stoom aan het komen en de Rotterdamse afdelingen van de PvdA, GroenLinks en de SP maakten bekend dat ze een ‘links’ pact hadden gesloten met de lokale partij Nida van islamitische signatuur. Ik vond dat op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Hoewel het niet mijn persoonlijke voorkeur heeft, is het niet zo dat ik persé tegen politieke partijen ben die door religie zijn geïnspireerd, maar een aantal jaar geleden kwam ik Nida-voorman Nourdin el-Ouali tegen bij een televisiedebat over de Gaza-oorlog, die op dat moment gaande was. Ik schrok van zijn woede en agressie ten opzichte van Israël. Nu sta ik zelf ook nogal kritisch tegenover de regering van Israël, maar hij ging veel verder. Voor mijn gevoel maakte hij nauwelijks onderscheid tussen de regering en de bewoners van dat land. Iets wat mij totaal in het verkeerde keelgat schoot.

Onlangs klapte het ‘links’ verbond door een tweet die Nida in 2014 verstuurde: ‘Wij zeggen #Zionisme = #ISIS #vrijheidvanmeningsuiting.’ Met daaronder een opsomming van zes zogenaamde gelijkenissen tussen IS en Israël. Heel Nederland was in rep en roer. Hoe kon hij dat nou doen? Mij verbaasde het eerlijk gezegd niet.

Wel vond ik het vervelend dat meneer complottheorieën aan het verkondigen was en ook nog het lef had om in een uitzending van Pauw te zeggen dat het klappen van het ‘links’ verbond een typisch voorbeeld was van ‘meten met twee maten’. ‘Over Israël en Joden mag je niets zeggen, over moslims mag je alles zeggen.’ Ik noem dat leed vergelijken met leed, een gevaarlijk en polariserend spelletje. Toen ik iets in die trant publiceerde kreeg ik half progressief Nederland over me heen. Waarom nam ik opeens zo’n ‘rechts’ standpunt in? Ik kwam toch altijd op voor moslims? Waarom liet ik ze dan nu in de steek? Veel mensen die achter rechtse partijen staan waren juist weer blij verrast met mijn uitlating en behandelden me als een soort verloren dochter.

Dat het nooit saai is in verkiezingstijd bleek een door een nieuwe rel. De PVV kwam vorige week met een werkelijk afschuwelijk spotje op de proppen. Bijna drie minuten lang vulden teksten als ‘islam is discriminatie’, islam is terreur, islam is Jodenhaat’ en ‘islam is dodelijk’ mijn beeldscherm. Het feit dat er voor bloedrode typografie was gekozen maakte het nog erger. Geert Wilders was al vaak veel te ver gegaan, maar toch werd ik wederom misselijk. Ik schreef dat ik me als Jood niet liet misbruiken om moslims te bashen. En wat gebeurde er? Degenen die een dag eerder nog teleurgesteld in me waren bleken opeens blij te zijn met mijn steunbetuiging. En mijn ‘nieuwe rechtse vrienden’ concludeerden dat ze ten onrechte een bondgenoot in me dachten te hebben gevonden. Je bent klaarblijkelijk zo ‘goed’ of zo ‘slecht’ als je laatste tweet.

Ik vind het een onzinnige gedachte dat je in dit soort situaties automatisch voor de ene óf voor de andere partij moet zijn. In dit geval ben ik tegen allebei, want ik verzet me tegen iedere vorm van populisme. Ik wil niet in een land wonen waar Joden of Israëliërs gelijkgesteld worden aan een terroristische organisatie en ik wil ook niet in een land wonen waar een deel van de bevolking wordt gedemoniseerd. Beledig me, noem me naïef of kots me desnoods uit, maar ik laat me niet in een hokje plaatsen. Door niemand niet!

‘We moeten af van het idee dat religie ouderwets is’

1
‘Tolerantie is niet iets dat we hier voor eens en voor altijd bevochten hebben en dat we moeten beschermen tegen buitenstaanders. Het is iets dat iedere keer weer, desnoods op een pijnlijke manier, moet plaatsvinden. Nederland is multireligieus en dat gaat niet verdwijnen.’

Het aantal ongelovigen in Nederland groeit. Toch is de rol van religie niet uitgespeeld, zo blijkt uit onder andere uit de recente rapporten van het onderzoek God in Nederland, uitgevoerd in opdracht van de KRO. Religie en identiteit zijn voor politieke partijen belangrijke thema’s in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen. Zo was er recent zelfs een speciaal islamdebat in Rotterdam. Hoe religieus is Nederland echt? Is er ruimte voor de islam? De Kanttekening vroeg dat en meer aan religie- en literatuurwetenschapper Ernst van den Hemel, filosoof en hoogleraar Herman Philipse, die beiden verbonden zijn aan de Universiteit Utrecht, en de hoofdredacteur van de Moslimkrant, Brahim Bourzik.

Tot de jaren vijftig was Nederland verzuild en was de samenleving ingericht volgens vier verschillende levensovertuigingen, katholicisme, protestantisme, socialisme en liberalisme. Tegenwoordig is die versplintering een stuk minder aanwezig, maar speelt religie wel degelijk nog een rol en is vrijheid van godsdienst stevig verankerd in de Grondwet. Dat is ook terug te zien in de politiek, waar religieuze partijen actief zijn en grote partijen zoals CDA, VVD en PVV zichzelf profileren als joods-christelijk.

Koningin Maxima zei in 2007 dat dé Nederlandse identiteit niet bestaat. Daar sluit Philipse zich bij aan. ‘Het begrip Nederlandse identiteit is zeer vaag en ik ben daar zeer sceptisch over. Er zijn verschillende soorten Nederlanders, dus er is een veelvuldigheid van identiteiten in Nederland. Wat in ieder geval bij die identiteit hoort is dat je Nederlands spreekt en dat je hier woont. Verder is ieders identiteit verschillend. Je kunt niet doen alsof er één identiteit in ons land bestaat, dat is in geen enkel land zo. Om erachter te komen wat de identiteit van een land moet je naar de Grondwet kijken en voor de rol van religie in die identiteit is de godsdienstvrijheid, die verankerd is in de Grondwet, essentieel.’

Philipse, uitgesproken atheïst, ziet dat de samenleving steeds seculierder wordt. ‘Ik ben een wetenschapper, dus ik ga ervan uit dat je alleen overtuigingen moet hebben waarvan je de waarheid toch enigszins plausibel kan maken. De waarheid van godsdienstige overtuigingen is weinig plausibel en er zijn veel argumenten tegen en weinig voor. Dus als je een intellectueel eerlijk mens bent, dus zelf goed nadenkt, dan denk ik dat je niet godsdienstig moet zijn. Er zijn geen argumenten om religieus te zijn, behalve dat je bij een groep wilt horen die dezelfde dingen denkt als jij en dat is geen sterk argument.’

Bourzik vindt het begrip identiteit lastig te definiëren. ‘De Nederlandse identiteit is niet veranderd, de Nederlanders zijn veranderd. Nederlanders worden nu wereldburgers. Je moet met je tijd meegaan, anders blijf je stilstaan. Mensen die roepen dat de Nederlandse identiteit is veranderd, zeggen dat omdat ze de ontwikkeling niet bij kunnen houden.’

Van den Hemel beaamt dat. ‘Identiteit is een verhaal dat we onszelf vertellen. Mensen maken zich zorgen over maatschappelijke cohesie. Daarom wordt ‘de Nederlandse identiteit’ gebruikt om een meerderheidscultuur te bevoordelen boven degenen die als vreemd worden gezien. Daarbij komt niet zelden de grondwettelijke gelijkheid onder druk te staan. In plaats van onszelf een versimpeld verhaal voor te schotelen is het belangrijk om eerlijk te zijn over het feit dat grondwettelijke gelijkheid soms ook onprettig en pijnlijk kan zijn. Dat zie je ook in de geschiedenis. Tolerantie is niet iets dat we hier voor eens en voor altijd bevochten hebben en dat we moeten beschermen tegen buitenstaanders. Het is iets dat iedere keer weer, desnoods op een pijnlijke manier, moet plaatsvinden. Nederland is multureligieus en dat gaat niet verdwijnen. Hoe zeer een bepaalde groep zich in ons land profileert als seculier, we zijn in toenemende mate een religieus pluriform land. Als die religieuze pluriformiteit zichtbaarder wordt, dan haalt dat misschien ook de scherpe randjes van de polarisatie af. Religieuze pluriformiteit is niet iets dat we moeten toestaan of niet, het is een feit. Het zou goed zijn als we daar meer kennis over zouden hebben, zodat er minder verkrampt over gesproken kan worden.’

Bourzik ziet vooral dat de manier waarop ongelovigen en gelovigen omgaan met religie is veranderd. ‘Gelovige mensen zie je steeds geloviger worden en mensen die niet geloven keren zich steeds meer van het geloof af. Dat vind ik frappant. Religie speelt dus zeker een rol in onze samenleving, maar ook weer niet zo’n grote rol zoals de media en de politiek ons willen doen geloven, alsof we allemaal gelovig zijn. Politici zien dat religie onder druk van seculieren komt te staan, maar de politiek overschat dat. Ze onderschatten dat Nederland ontkerkelijkt en dat je dat niet tegenhoudt.’

Van den Hemel: ‘De drie grootste partijen, PVV, VVD en CDA, hebben op dit moment allemaal de joods-christelijke identiteit in het vaandel. Politici zijn bereid om beleid te ontwikkelen en op nieuwe manieren de Nederlandse identiteit te beschermen. Dat is populair. Ik vind het wel interessant dat die partijen zeggen in toenemende mate de joods-christelijke waarden in ons land te willen beschermen. De vraag is of dat religie is. Er is veel verwarring over wat er precies mee bedoeld wordt. We moeten goed nadenken over wat de verschillende verschijningsvormen van religie in de politiek zijn. Juist daar schuilt het probleem. De drie grote partijen lijken de culturele identiteit en de saamhorigheid die daarbij hoort belangrijker te vinden dan de Grondwet. Dat is een heel problematische benadering, die ook tot juridische problemen kan leiden.’

Maakt Van de Hemel zich zorgen? ‘Ik maak me bijvoorbeeld zorgen om mensen die vanuit een soort culturele ongerustheid vinden dat die juridische gelijkheid minder toegepast moet worden op de islam. Dat zie je als maatschappelijk fenomeen gebeuren op dit moment. Dat moskeeën gesloten moeten worden en de Koran verboden moet worden. Daarmee is de gelijke behandeling in het geding. Gelijkheid wordt daarmee grotendeels opgevat zoals de witte, autochtone Nederlanders dat invullen. Terwijl het gaat om gelijke behandeling, dus dat je als vrouw zelf mag bepalen of je iets op je hoofd wilt dragen of niet. Als je als regering zegt dat de joods-christelijke cultuur leidend moet zijn, dan loop je al snel tegen grondwettelijke problemen aan. Je kunt niet trots zijn op de gelijkheid in Nederland en zeggen dat die alleen maar geldt wanneer iemand joods-christelijk is. Religie is kortom een belangrijke toetssteen: wordt gelijkheid geassocieerd met de culturele praktijk van de meerderheid of met een juridisch principe dat ook anders denkenden een gelijke behandeling geeft?’

Er komt volgens Van den Hemel steeds meer diversiteit in de wijze waarop mensen geloven. ‘De rol van de kerk als grote maatschappelijke speler is bijvoorbeeld sterk afgenomen. Daardoor ontstaan nieuwe vormen van geloof. Veel mensen in Nederland zien zichzelf bijvoorbeeld wel als katholiek, maar geloven niet persé in God. De identificatie met religie is dus groter dan alleen maar in de kerk zitten of niet.’

Bourzik: ‘Je kunt perfect moslim zijn in dit land, als je je maar aan de wet houdt. Er is dus ruimte voor de islam in dit land. De vraag is hoe moslims er zelf mee omgaan. Het islamdebat wordt heftig gevoerd en dat mag, dat is goed. Een groot deel van het beeld dat Nederlanders van de islam hebben wordt geschetst door de politiek en de media, maar ik merk bij mij in Rotterdam echt niet dat de inwoners er nou veel moeite mee hebben. Ik voel vanuit de grote massa geen weerstand tegen de islam. Er wonen bijna een miljoen moslims in ons land, maar ruim de helft van hen is niet praktiserend gelovig. Ook binnen de moslimgemeenschap is een ontkerkelijking aan de gang. Het zijn nu vooral vrouwen die afscheid nemen van de islam en dat is ten dele te danken aan de dominante rol van de moslimman en niet van de islam. We moeten nu voor onszelf nagaan wat voor moslims we willen zijn in Nederland. Je kunt niet in Nederland wonen en zeggen dat je een vrouw geen hand geeft. Dan neem je geen deel aan de samenleving. Hetzelfde geldt voor mensen die niet geloven, met hen moeten we in debat gaan. Mijn uitgangspunt is het concept mens en we moeten als mens met elkaar kunnen praten. Mijn geloof, de islam, verbiedt mij niet om met iemand te praten of samen te werken of te leven. Als je daar te halsstarrig in bent, dan moet je je koffers pakken en naar een islamitisch land verhuizen. Gelovigen, zeker de moslims, moeten leren dat er ruimte is voor verschil. Een Arabisch spreekwoord luidt ‘verschil is een geschenk van God’.’

Philipse: ‘We hebben godsdienstvrijheid, dus natuurlijk is er plaats voor nieuwe religies, maar de voorwaarde is wel dat die religies tolerant zijn, dus andersdenkenden toelaten en mensen niet proberen te dwingen tot een religie te behoren. Er zijn veel juridische en morele voorwaarden waaronder godsdienstvrijheid werkt. Voorts is er niet één islam, maar er zijn meerdere versies van. Sommige versies zijn minder sympathiek dan andere, zoals de versies die in het nieuws komen door de terroristische aanslagen. Zoiets wil je niet. Je moet dus niet generaliseren over de islam of over godsdienst. Ook in Nederland komen er verschillende versies voor. De Rooms-Katholieke Kerk heeft één autoriteit, namelijk de paus, een centraal gezag dat bepaalt wat de kerk gelooft en wat moreel goed is, maar dat heeft de islam niet. We willen ook geen staatsgodsdienst in Nederland, want dat leidt tot enorme intolerantie. Religie heeft onder andere de functie om groepscohesie te versterken. Er zijn dus zeker goede aspecten aan godsdienst. Maar dat is tegenwoordig toch minder nodig. We zijn een individualistische samenleving geworden en als religie iets doet, voor ouderen of eenzame mensen, dan vind ik dat prima.’

Van den Hemel: ‘Het is ontegenzeglijk zo dat de islam steeds meer een zichtbare religie aan het worden is. Sommigen Nederlanders hebben daar in toenemende mate moeite mee. Maar dat moet geen reden te zijn om wetten of beleid aan te passen. Ik vind zelf ook bepaalde dingen, reclames of campagnemateriaal van politieke partijen waar ik het niet mee eens ben bijvoorbeeld, vervelend in het publieke domein. Maar dat betekent niet dat dat verboden moet worden.’ De wetenschapper maakt zich wel zorgen over het debat. ‘Het wordt steeds normaler om te zeggen ‘omdat er mensen zijn in Nederland die het ongemakkelijk vinden om de islam te zien of te horen, moeten we ons afvragen of er wel ruimte voor is’.’ Van den Hemel vindt dat er te simpel gekeken wordt naar de religie in ons land en de daarbij behorende identiteit. ‘Het beeld van ontkerkelijking als afname van religie is veel te simpel gesteld. We beginnen nu pas na te denken over wat voor invloed en impact dat zal hebben. Dat gaat beginnen door meer naar elkaar te luisteren. Bijvoorbeeld naar de mensen die op nieuwe manieren religieuze en seculiere identiteiten met elkaar combineren. We moeten af van het idee dat religie ouderwets is. Bepaalde vormen van het indelen van religie zijn aan het verdwijnen en nieuwe komen op. Dat zie je over heel de wereld. Of we het nou leuk vinden of niet. Vierentachtig procent van de wereldburgers is religieus en in 2050 zal dat zevenentachtig procent zijn. De grote wereldreligies groeien, wereldwijd. Het begint in toenemende mate provinciaal te klinken als we ons afvragen waarom mensen ‘nog’ geloven.’