14.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 873

Nouri versus Auschwitz

2

Deze zomer was ik in Polen om een groep islamitische tieners uit Amsterdam-West te begeleiden tijdens een bezoek aan Auschwitz. De pubers reisden met de bus naar Polen, een trip van ruim twintig uur, maar aangezien ik geen zestien meer ben besloot ik hen achterna te vliegen. Zo kwam het dat ik op een zonnige woensdagochtend in een taxi zat, die me vanaf het vliegveld naar ons hotel bracht. De taxichauffeur was uiterst behulpzaam; hij droeg mijn koffer en gaf me een plattegrond van Krakau. Ik vertelde hem enthousiast over het doel van mijn reis. Hij bleef ijzig stil. ‘We houden hier niet zo van moslims’, zei hij uiteindelijk. ‘Ik ben geen racist hoor, maar de meeste moslims zijn IS-strijder of ten minste IS-sympathisant.’ Welkom in Polen!

De volgende dag werden we al vroeg opgewacht door onze gids bij de ingang van Auschwitz. Het viel me op hoe druk het was. Enorme rijen toeristenbussen stonden opgesteld op de parkeerplaats. Ook binnenin het in kamp bleek dat we bij lange na niet de enigen waren. Vanwege de drukte moesten we in een moordend tempo doorlopen, terwijl de gids ons in gebroken Engels overstelpte met informatie. ‘Hier sliepen de gevangenen, hier gingen ze naar de wc, hier was de gaskamer….’ Hoewel ik zelf al vier keer eerder in het voormalig concentratiekamp was geweest, miste ik de helft. De jongeren begrepen er nog veel minder van. Het was geen kwade wil, maar door het gebrek aan duidelijke informatie hadden de meesten totaal niet door waar ze rondliepen. Sommigen verveelden zich al snel en stopten oordopjes in hun oren of begonnen selfies te maken. Af en toe probeerde ik het wat levendiger te maken, door over mijn eigen familiegeschiedenis te vertellen, maar iedere keer als ik mijn mond opendeed klaagde de gids van de groep achter ons dat ik haar praatje verstoorde.

In de pauze kregen we het verschrikkelijke nieuws over Ajacied Abdelhak Nouri te horen. Hij zou nooit meer kunnen voetballen doordat hij ernstig hersenletsel had opgelopen. De jongeren waren er kapot van. Zó kapot dat ze zich nu al helemaal niet meer op de rondleiding konden focussen. Het irriteerde me in eerste instantie, maar aan de andere kant begreep ik het wel. Een Marokkaans-Nederlandse voetballer uit hun eigen buurt sprak natuurlijk veel meer tot de verbeelding dan mensen zonder gezicht, die meer dan zeventig jaar geleden waren vermoord.

Na afloop wilde ik even alleen zijn en besloot ik in mijn eentje met de tram naar de stad te gaan. Ik kon nergens zien waar ik een kaartje kon kopen, dus besloot ik voor één keer zwart te rijden. Natuurlijk duurde het niet lang voordat er een controleur kwam. Hij schold me uit in het Pools en sommeerde me mijn paspoort te tonen. Ik haalde mijn schouders op als teken dat ik hem niet verstond. Hij schreeuwde ‘Ausweis bitte!’ Iets in me brak en ik begon keihard te huilen. De controleur dreigde de politie erbij te halen. Daarop begon ik nog harder te gillen, terwijl ik snikte ‘ik kan dit niet aan, ik ben net in Auschwitz geweest’. Gelukkig was de man niet vies van een beetje corruptie, want hij wilde me best met rust laten als ik hem vijftig euro zou geven.

Eenmaal terug bij de groep was ik stil. Ik had het gevoel dat ik als begeleider had gefaald. Waarom was ik hier eigenlijk? Net toen ik me voornam nóóit meer naar Polen te gaan kwam Badr naast me zitten. ‘Mevrouw, ik moet steeds aan dat kamp denken’, zei hij. ‘Het is echt onmenselijk wat daar is gebeurd. Ik had vandaag voor geen goud willen missen.’

‘Appie is dit pleintje nooit vergeten’

0
Geuzenveld is de Amsterdamse wijk waar Abdelhak Nouri opgroeide. Het is een wijk met veel problemen, maar tegelijkertijd is er ook veel positieve energie, zo bleek uit het samenkomen bij het huis van Nouri vlak na zijn ongeluk. Onze verslaggever Freek de Swart bezocht de wijk en sprak bekenden van Nouri.

Ajax-speler Appie Nouri liep vorige maand ernstig hersenletsel op tijdens een oefenpot tegen Werder Bremen. Het drama liet zowel binnen als buiten Amsterdam een grote indruk achter. Toch heeft de tragische zwanenzang van het jonge voetbaltalent één piepklein lichtpuntje opgeleverd: het massale eerbetoon voor het ouderlijk huis van Nouri in Geuzenveld vlak na het ongeluk. Daardoor kwam de wijk eens een keer niet in het nieuws vanwege criminaliteit of overlast, maar dankzij de liefde voor één van hun bewoners.

Geuzenveld is net als de rest van de westelijke tuinsteden arm, relatief jong en multicultureel. In de wijk wonen zo’n zeventienduizend mensen van wie bijna zestig procent een niet-westerse achtergrond heeft. Die verhouding is ook goed zichtbaar bij het kleine winkelcentrum rondom het Lambertus Zijlplein. De bankjes worden daar vooral bezet door jonge moeders met hoofddoeken en kinderwagens. Op het plein zelf rennen hun iets oudere kinderen achter de duiven en elkaar aan. Het plein kent een Turks restaurant, viswinkel, drogisterij en een paar snackbars. Ook de bloemenwinkel van Marcel Rossenaar is gevestigd aan het plein. Rossenaar ontpopt zichzelf al snel als een echte Amsterdamse ondernemer. Dat wil zeggen: nonchalant, stoïcijns en zeikend op alles en iedereen. Rossenaar zegt de zaak in 2002 te hebben gekocht. Hij gokte er toen op dat Geuzenveld een nieuwe yuppenbuurt zou worden. ‘De plannen van de gemeente waren heel groot. Amsterdam-West moest het schoolvoorbeeld worden van stadsvernieuwing.’ Van de nieuwbouwplannen kwam volgens de bloemist weinig terecht of werd halfbakken uitgevoerd.

Tijdens een kleine rondleiding rond zijn winkel wijst hij naar een rode naoorlogse flat schuin tegenover het plein. ‘Die had vijftien jaar geleden al plat moeten wezen.’ Het enige wat volgens Rossenaar wel is verdwenen richting Flevoland, is de oorspronkelijke bevolking. Aan de achterzijde van de bloemenwinkel laat Rossenaar nog zes andere flats zien die zijn ontworpen door architect Willem Dudok. Daarvan heeft de gemeente de ene helft wel en de andere helft niet gerenoveerd. ‘De gemeente levert halfbakken werk af, zeg maar gerust wanbeleid’, vindt de ondernemer. Ook het gebouw waarin de bloemenwinkel zelf zit, is ontworpen door de beroemde architect, al vindt Rossenaar het niet zijn beste werk. ‘Hij heeft deze ontworpen met een fles op.’ Rossenaar vertelt dat hij bedrijfstechnisch gezien gisteren al had moeten stoppen met de zaak. Het ondernemingsplan was namelijk enigszins ingesteld op de stadsvernieuwing. De huidige bewoners kopen volgens hem minder fanatiek bloemen. ‘Dat je het in het begin moet hebben van twee Ali’s en een Babba is alla, maar het ligt hier al sinds 2002 stil.’ Toch is niet alles kommer en kwel in de bloemenwinkel van Rossenaar. Zo verkocht hij laatst op één dag nog vijfhonderd euro aan rouwwerk. Ook het coma van Nouri leverde de ondernemer extra omzet op. ‘Dat ging om veel kinderen met één roos. Iedereen in de wijk was er emotioneel mee bezig.’

Een paar straten verderop ligt het voetbalpleintje dat sinds kort het A. Nouri Plein heet. Aan de hekken hangen nog steeds een aantal spandoeken met daarop steunbetuigingen van supporters. Appie wordt hier gekoesterd als een voorbeeld van hoe het ook kan. Hij is niet de eerste voetballer waarna het trapveldje aan de Michel de Klerkhof is vernoemd. Eerder droeg het plein de naam van Nigel de Jong, een andere profvoetballer uit de omgeving. Even later stapt Maryam Bassaid in voetbaltenue het lege voetbalveldje op. Ook zij woont in de buurt en herinnert Nouri als een jongen die vaak de kinderen uit de wijk wist te vermaken en te inspireren. ‘Sommige spelers spelen goed, maar zijn geen voorbeeld voor de buurt. Appie is dit pleintje nooit vergeten.’ Bassaid was er ook bij tijdens het eerbetoon op het pleintje en voor het huis van de voetballer. Honderden mensen kwamen toen bijeen, inclusief de spelers van Ajax. ‘Het was lekker druk en leuk. Heel mooi dat iedereen bij elkaar kwam.’ Daarna begint Bassaid met het schieten op de goal. De beste traptechniek leer je immers spelenderwijs. Wellicht dat er ooit een pleintje naar haar vernoemd wordt in de buurt, want Bassaid speelt zelf ook voetbal bij SC Buitenveldert.

Bij Sportpark Eendracht, het aangrenzende sportveld bij Geuzenveld, is het vanwege de zomerstop geen voetbal maar cricket wat de klok slaat. Op het veld zijn veel Indische gezichten te zien tijdens de wedstrijd Qui Vive tegen Ajax. Alsof de spelregels van cricket zelf al niet verwarrend genoeg zijn komt het team van Ajax uit Leiden en is Qui Vive de Amsterdamse thuisploeg. Voor sportclubs zonder eigen honk, zoals Qui Vive, is er op sportpark Eendracht een algemene kantine. Die is gevestigd in een soort uitkijktoren, met een mooi overzicht over alle velden. Daar legt de kantinejuffrouw de verschillende etnische achtergronden uit van de verschillende voetbalteams. Het rode clubhuis is van SV Parkstad, waar vooral veel Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders komen. De Marokkaanse Nederlanders komen vooral bij het blauwe gebouw van SV Nieuw West. SC Eendracht ‘82 is de club van de Turkse Nederlanders en de autochtonen zitten vooral bij ASV De Germaan. Het onlangs opgerichte Atletico Club Amsterdam is volgens haar één van de weinig teams die wel spelers trekt uit alle bevolkingsgroepen. ‘Mensen gaan toch liever om met dezelfde cultuur.’

Even later blijkt dat niet alle clubs zich iets aantrekken van de zomerstrop. Basisspeler Dennis alias ‘Anta’ van SV Parkstad legt uit dat zijn team ook in de zomer minstens een keer per week een oefenpotje speelt. Hitte of geen hitte. Ook Anta blijkt Nouri persoonlijk te kennen. ‘Hij kwam hier vaak langs met een goede entourage. Ik heb respect voor hem.’ Volgens Anta komt de segregatie van de clubs om hem heen vooral door religie. ‘Hier is het geloof, daar weer niet, haram en halal’, zegt hij lachend. Bij Parkstad lusten ze volgens Anta bijvoorbeeld wel een biertje na de wedstrijd. Tegelijkertijd vindt hij zijn eigen team behoorlijk multicultureel. Op het veld achter hem staat inderdaad een gemêleerd en gekleurd elftal van witte, zwarte en Aziatische voetballers. Al kunnen dat natuurlijk net zo goed allemaal Surinaamse Nederlanders zijn. Wellicht zit daarin nog wel de grootste les. Anta geeft aan dat hij verder moet. Het eerste fluitsignaal van de dag heeft geklonken.

Nederlandse moslims vaker doelwit van terrorisme

0
De aanval van 19 juni op moskeebezoekers in Londen is een recent voorbeeld van een terreuraanslag gericht op moslims. Ook in Nederland neemt terreur tegen moslims toe. De Kanttekening sprak daarover experts.

In 2016 vond in Enschede een aanslag plaats op een moskee. Er werden twee brandbommen gegooid. Het vuur kon snel worden gedoofd. Niemand raakte gewond. Maar sindsdien zit de angst er goed in. Terreur tegen moslims en moskeeën neemt toe, blijkt uit een recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Moskeebesturen ontvangen dreigbrieven, ramen van moskeeën worden ingegooid, muren worden beklad, er worden varkenskoppen neergelegd en branden gesticht. In 2016 waren er 72 incidenten waarbij een moskee het doelwit was, een jaar eerder waren dat er nog 28, een aantal dat toen al als fiks werd gezien.

In een recent rapport van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid  (NCTV) van het ministerie van Justitie over het dreigingsgevaar voor aanslagen, valt de naam Erkenbrand op. Voor het eerst sinds decennia zou er een extreem-rechtse groepering actief zijn met sympathisanten die hoogopgeleid zijn. Wie zijn zij?

‘Aanhangers van Erkenbrand zullen niet zo snel een varkenskop voor een moskee neerleggen’, meent Willem Wagenaar, onderzoeker bij de Anne Frank Stichting. ‘De organisatie noemt zichzelf een studiegenootschap. De sympathisanten zijn gericht op ideevorming. Ze bezoeken lezingen en debatavonden met een extreem-rechts karakter.’

Hoe groot de groep is weet Wagenaar niet. ‘De omvang van de organisatie is lastig in te schatten. Dat komt omdat de leden niet naar buiten treden. Ze lopen niet mee in demonstraties. Maar tijdens de allereerste bijeenkomst in Rotterdam vorige zomer waren er zo’n honderd mensen aanwezig, veelal jonge goedopgeleide studenten.’

Op de website van Erkenbrand staan blogs over de onwenselijkheid van rassenvermenging en de wenselijkheid van een blanke republiek. ‘De beweging heeft sterke banden met verwante organisaties in het buitenland’, zegt Wagenaar. Vooral de extreemrechtse Alt-right-beweging in de Verenigde Staten is bepalend voor hun ideologie.

‘Hun centrale idee is dat er momenteel een grote crisis plaatsvindt en dat die demografisch is. Geert Wilders heeft het niet begrepen, vinden ze, omdat hij denkt dat het door de islam en moslims komt. Het conflict waarin ze geloven, is niet religieus, maar etnisch: het blanke ras wordt bedreigd door immigratie, rasvermenging, feminisme en homoseksualiteit’, vertelt Wagenaar. ‘Ondanks dat Erkenbrand waarschijnlijk geen concrete acties zal ondernemen richting moslims en moskeeën, is het gedachtegoed niet vreedzaam’. ‘Mannelijke fysieke kracht wordt verheerlijkt en volgens hun ideologie bevinden we ons in de eindfase van een conflict waarbij het winnen of verliezen is van de vijanden van het volk, de linkse elite.’

Dat een organisatie als Erkenbrand aanhang weet te verzamelen komt volgens Wagenaar door een minder weerstand tegen fundamentalistische denkbeelden. ‘Extreem-rechtse opvattingen worden meer geaccepteerd. Tien jaar geleden zouden veel mensen weigeren samen te werken met xenofobe racistische groeperingen. Maar sinds de grote vluchtelingenstromen in 2015 en de felle discussies over opvang, stappen velen daarover heen. Het lijkt erop dat het shockeffect van de Tweede Wereldoorlog, pas op je weet waartoe dit kan leiden, aan het wegebben is. De weerstand tegen dit soort extremisme moet terugkomen.’

Van Erkenbrand is echter geen sprake van een acute dreiging. Volgens de NCTV komen de bedreigingen tegen islamitische organisaties vooral van eenlingen en snel radicaliserende groepjes. Voor de brandbomaanslag in Enschede zijn uiteindelijk vijf rechts-extremistische personen veroordeeld. Wie zijn die mensen die varkenskoppen neerleggen? ‘We kunnen dat nog niet herleiden naar een groepering’, zegt Wagenaar. ‘Er is maar één keer iemand voor opgepakt. Hij beweerde dat het een uit de hand gelopen flauwe grap was. Varkenskoppen en andere bedreigingen vinden meestal plaats bij grote maatschappelijke onrust, bijvoorbeeld vanwege de komst van een asielzoekerscentrum of een groot islamitisch gebouw.’

Een woordvoerder van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit van het ministerie van Sociale Zaken, die moskeeorganisaties adviseert bij bedreigingen en geweld, stelt dat er geen pasklaar antwoord is. Per geval wordt bekeken hoe ermee om te gaan. ‘Er is de Handreiking veilige moskee waarin wordt verteld hoe je hier het beste op kunt reageren. En we zoeken contact met gemeenten en de politie om het dreigingsniveau in te schatten.’

Volgens Marianne Vorthoren, directeur van de Rotterdamse moskeekoepel SPIOR (Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond), die gebedshuizen adviseert bij het omgaan met terreurdreiging, is het belangrijk om zowel naar de fysieke als de sociale kant van veiligheid te kijken. ‘Voor de sociale veiligheid is het belangrijk om te investeren in een goed contact met de buurt. Nodig buurtgenoten uit, heet ze welkom in de moskee. Door elkaar te leren kennen, neem je de angst weg. En je raakt op de hoogte van eventuele spanningen in de buurt. Als er onverhoopt toch iets gebeurt, kun je klaarstaan voor elkaar, ook om verdere escalatie te voorkomen.’ Ook de achterban van de moskee verdient volgens Vorthoren aandacht. ‘Heldere communicatie naar de moskeegangers toe en een goed veiligheidsbeleid zijn daarbij leidend. Wordt bijvoorbeeld de politie direct ingeschakeld bij incidenten, zijn hulpverleners bij een ontruiming herkenbaar aan fluorescerende hesjes? Over dit soort vragen moet je van tevoren nadenken. Moskeeën dragen daar zelf een verantwoordelijkheid in, maar ook de overheid. Daar hebben we in Rotterdam afspraken over gemaakt.’

Damya Laoui bestrijdt kanker met nieuwe techniek

0
Damya Laoui heeft met haar team een nieuwe techniek ontwikkeld om kanker te bestrijden. ‘De resultaten zijn veelbelovend, we zien dat we kanker echt kunnen vertragen.’

Het wordt gezien als een doorbraak in de medische wereld: een lichaamseigen vaccin tegen kanker. De Algerijns-Belgische Damya Laoui (32) is postdoctoraal onderzoeker de Vrije Universiteit Brussel en het VIB-UGent Centrum voor Inflammatieonderzoek. Samen met haar team doet ze onderzoek naar deze nieuwe therapie. Dat is niet onopgemerkt gebleven. Onlangs is ze genomineerd voor de award Innovators Under 35 Europe, een initiatief van het technologietijdschrift van de Massachusetts Institute of Technology. De Kanttekening sprak haar.

Laoui doet samen met vijf anderen onderzoek naar het immuunsysteem en hoe dat kanker kan beïnvloeden. Ze werken met dendritische cellen. Die maken deel uit van ons immuunsysteem. Door kanker kunnen ze beïnvloed worden. Het is volgens Laoui de kunst om de goede cellen uit tumoren te halen en ze vervolgens opnieuw in het lichaam te injecteren. ‘We zien vaak dat patiënten eerst kanker overwinnen, maar dat de ziekte na een aantal jaar terugkomt. De goede cellen die we eruithalen kunnen we als een soort persoonlijk vaccin terugzetten om dat te voorkomen.’ Deze werkwijze is volgens haar effectiever dan chemotherapie. ‘Bij chemotherapie worden alle cellen behandeld, dus ook de goede. Daardoor verzwakt de patiënt. Met onze therapie kun je heel doelgericht de kanker aanpakken en worden de goede cellen juist aangevuld.’

Het onderzoek begon vier jaar geleden en wordt momenteel op muizen getest. ‘De resultaten zijn veelbelovend, we zien dat we kanker echt kunnen vertragen. Nu komt echter het moeilijkste gedeelte, we moeten namelijk de preklinische bevindingen naar de kliniek vertalen.’ Daarvoor zoekt het team bedrijven, ziekenhuizen en patiënten. Laoui’s nominatie voor Innovators Under 35 Europe helpt daarbij. ‘Het heeft veel publiciteit opgeleverd. Dat maakt het voor mensen makkelijker om naar de kliniek te gaan.’

Het was een verrassing voor Laoui dat ze geselecteerd was voor de award. Een onbekende heeft haar opgegeven voor de nominatie. Na een aantal selectierondes mocht ze een presentatie geven voor een jury en publiek. ‘De therapie is nu een hot topic voor de jury. Ze vonden mijn project het meest mensgericht. Dat sprak ze erg aan. De andere kandidaten hadden projecten die te maken hadden met het milieu, het ontdekken van nieuwe planeten, GPS-systemen en big data management.’ In het juryrapport staat dat Laoui’s aanpak ‘grote potentie heeft om kankerpatiënten over de hele wereld te helpen die niet kunnen profiteren van thans beschikbare therapeutische alternatieven’. Vanuit het publiek kreeg Damya ook positieve reacties. ‘Iedereen kent wel iemand met kanker, dus het sloeg erg aan. Ik vind het mooi dat mensen ons bedanken voor wat we doen. De nominatie is een eer voor. Het is een waardering voor ons werk. Wetenschappelijk onderzoek is niet iets dat je alleen doet, je doet het met een team.’

‘Werken in een laboratorium is fantastisch’, vindt Laoui. ‘Het is fascinerend. We weten niet hoe ons lichaam werkt, dat kan je in het lab ontdekken. Al op jonge leeftijd was ik geïnteresseerd in geneeskunde, maar ik wilde geen arts worden. Ik was bang dat ik te emotioneel zou worden met patiënten. Het lijkt me echt moeilijk om mensen slecht nieuws te brengen en om dan met de reacties van patiënten om te gaan.’ Ze besloot om een master in het lab te doen. Zo kwam ze op haar huidige werkplek terecht. Ze werkt in het team van professor Jo van Ginderachter, die het onderzoek mogelijk heeft gemaakt en haar de kans heeft gegeven teamleider te worden. In het team zitten professor Martin Guilliams van het VIB-UGent Centrum voor Inflammatieonderzoek, expert in dendritische cellen, en Jiri Keirsse, één van haar doctoraatsstudenten met wie ze de nieuwe immunotherapie heeft ontwikkeld.

De sfeer in het team is voor Laoui van groot belang. ‘Ik werk met gemotiveerde mensen. We doen echt iets wat goed is voor de maatschappij. Dat blijft ons motiveren.’ Ook de vrijheid spreekt haar aan. ‘Je bent heel vrij. We kiezen zelf welke kant we opgaan in het onderzoek.’ Maar het is ook wel eens zwaar. ‘Het zijn vaak lange dagen. We werken met levende cellen, dus die kan je niet in de koelkast zetten. Een experiment kan zes uur duren, maar het kan ook zestien uur duren. We weten waarvoor we het doen, daarom blijven we doorgaan.’

Laoui hoopt nog jaren door te kunnen gaan met het onderzoek. Daarvoor moet ze wel eerst professor worden. ‘Je moet professor worden om levenslang onderzoek te kunnen blijven doen. Ik heb alles op mijn cv staan om professor te worden, maar het is ook een kwestie van geluk en goede timing. Ik hoop dat het lukt en dat we over dertig jaar kunnen zeggen ‘kijk die mensen zijn gered door ons onderzoek’.’

Kritiek op Radar-onderzoek naar Turkse beïnvloeding

0
Volgens Radar worden Turkse organisaties en bewegingen in Nederland niet aangestuurd door Ankara. Die conclusie kon rekenen op de nodige kritiek. De Kanttekening sprak daarover de woordvoerder van minister Asscher en enkele critici.

Het adviesbureau Radar presenteerde onlangs, in opdracht van vice-premier en verantwoordelijk minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), een opvallend mild rapport over het functioneren van Turkse organisaties en bewegingen in Nederland. Süleymancilar, Milli Görüs, Diyanet en Hizmet zouden niet direct gestuurd worden door de Turkse staat. Volgens Radar kan dus niet gesproken worden van de lange arm van Ankara.

De Süleymanci-beweging is volgens Radar gericht op integratie met de focus op islam. Diyanet wordt door Radar vergeleken met Albert Heijn, een organisatie waar je vooral diensten en producten afneemt. Daarbij is volgens Radar een belangrijke missie dat de band tussen Turkse Nederlanders en Turkije in stand blijft. Milli Görüs is volgens Radar vooral gericht op de plek van de islam in Nederland en zou minder overheidsbemoeienis willen vanuit Turkije én Nederland. Hizmet tenslotte sluit volgens Radar het best aan op de wensen van de Nederlandse overheid, zoals de hang naar dialoog en respect voor andere religies. Hizmet is het best geïntegreerd van de vier organisaties en bewegingen, stellen de onderzoekers.

Experts zijn kritisch op de positieve uitkomsten van het rapport. Zo is bij de financiële kant van de verschillende organisaties uitgegaan van wat de organisaties zelf aanleverden. Een kwestie van de slager die zijn eigen vlees keurt?

‘Niet helemaal’, zegt Friso Fennema, woordvoerder van Asscher. ‘Bij vorige onderzoeken waren de organisaties en bewegingen zelf niet betrokken. Er zijn nu gesprekken met ze geweest, dat is positief. Daarnaast was het vooraf duidelijk dat het niet om een forensisch onderzoek zou gaan, maar is wel duidelijk geworden dat er niet zoiets is als financiering van panden vanuit Turkije, om maar iets te noemen.’ De imams van Diyanet, die betaald worden door het Turkse Presidium van Godsdienstzaken, staan daar los van. ‘Dat is al langer bekend. Beïnvloeding is er dan ook zeker, maar dat gaat het effectiefst via Turkse media, blijkt uit dit onderzoek. In ieder geval veel meer dan via de genoemde organisaties. Asscher denkt niet dat er niets aan de hand is. Grote knelpunten zijn er niet, maar zorgen over beïnvloeding wel degelijk.’

Lily Sprangers, oud-directeur van het inmiddels opgeheven Turkije Instituut, ziet wel degelijk beren op de weg. Zij is één van de experts die door Radar is geïnterviewd voor het onderzoek. ‘Ik ben volstrekt niet optimistisch over de rol die deze organisaties spelen bij de integratie. Als kind van de verzuiling weet ik dat het niet goed is om in je eigen zuil te blijven hangen. Succesvolle Turkse Nederlanders zijn ook meestal niet aan een organisatie gelieerd. Integratie is een vorm van jezelf voor de leeuwen gooien. Dat gaat met vallen en opstaan, maar uiteindelijk kom je bovendrijven’, zegt Sprangers. ‘Als mijn ouders naar Istanbul waren geëmigreerd toen ik jong was en ik zou een studentenorganisatie hebben opgericht die ik De Veluwe zou noemen, dan zou dat ook een beetje raar zijn. Dat je affiniteit hebt met het land van herkomst is begrijpelijk. Dat je er een tweede huis hebt is leuk. Maar dat je Erdogan ‘onze leider’ noemt is toch wat discutabel. Ik noem Rutte niet eens mijn leider.’ Dat de onderzochte organisaties zelf zeggen dat ze niet politiek zijn, wil Sprangers niet geloven. ‘Neutraliteit is een lastig begrip in Turkije. Toen het Turkije-Instituut aan de slag ging, vroegen Turken mij welke agenda ik had. Dat je neutraal een land volgt ging er niet in bij ze.’

Ook Tweede Kamerleden kunnen zich niet bepaald vinden in de uitkomsten van Radar, zoals Jasper van Dijk (SP). Hij is de nieuwe woordvoerder van zijn partij over dit soort onderwerpen (integratie). Hij stoort zich vooral aan het feit dat het rapport zichzelf op meerdere punten tegenspreekt. ‘Als één van de conclusies is dat er geen financiering of sturing vanuit Turkije plaatsvindt, terwijl je leest dat Diyanet haar imams vanuit Turkije betaalt en ook de vrijdagpreken vanuit Turkije komen, klopt er iets niet, natuurlijk.’ Er is volgens hem dan ook een dieper onderzoek nodig. ‘Als een nieuw kabinet aanschuift is dat een mooie gelegenheid om een kersverse integratieminister een diepgaand onderzoek te laten doen om voor eens en altijd duidelijkheid te krijgen. Dit is al het derde onderzoek op rij dat niet echt de onderste steen boven krijgt. In zo’n nieuw onderzoek moeten de financiering en culturele beïnvloeding vanuit Turkije via de besproken organisaties en bewegingen en daarbuiten echt eens goed doorgrond worden.’ Van Dijk maakt zich zorgen over een onderliggend probleem: segregatie. ‘Dat is echt nog een taboe. Deze organisaties werken in de hand dat kinderen niet samen opgroeien en politieke partijen huiverig zijn om in te grijpen in de samenstelling van scholen. Dat geldt ook voor huisvesting en dat zou moeten veranderen, vinden wij als de SP. Helaas is dit actueler dan ooit.’ Hij wijst op de motie van het CDA en de ChristenUnie om de subsidie aan Diyanet te stoppen. Die motie is onlangs aangenomen in de Tweede Kamer.

Op vakantie in Molenbeek

0
Nu de vakantietijd is aangebroken lijkt het ons een goed idee om een kijkje te nemen buiten de gebaande paden. Waar kan je dan als toerist beter beginnen dan in Molenbeek?

De gemeente Molenbeek in het stadsgewest Brussel heeft geen beste naam. Het haalt regelmatig de media als een broeinest van islamistisch radicalisme dan wel als criminele gettogemeente. Toch kent het ook een andere kant. Een kant die ruim 95.000 mensen hun thuis noemen en ook voor toeristen wellicht wat te bieden heeft. Onze verslaggever Freek de Swart ging een paar dagen op vakantie in het Harlem van West-Europa, op zoek naar vertier.

Wie rondloopt op het Sint-Jan-Baptistvoorplein waant zich direct in het buitenland. Niet in België, maar Marokko wel te verstaan. Het straatbeeld wordt voor een groot deel bepaald door mannen in djellaba’s en vrouwen met hoofddoek. De reclames in de winkels zijn nog steeds tweetalig, alleen heeft het Arabisch het Nederlands vervangen. De Marokkaanse bank Chaabi heeft er een vestiging en cafés waar alcohol wordt geschonken kent men in dit gedeelte van Molenbeek bijna niet. In plaats daarvan zijn er thee- en koffiehuizen waar wordt gedominood of gekaart. Contact leggen met de plaatselijke bevolking blijkt als journalist lastig. Een stel jongeren bij het iets verderop gelegen speelplein Henegouwenkaai-Pierron loopt direct boos weg. Ook het maken van foto’s wordt niet erg gewaardeerd. Mehmet Kalem wil wel praten. De jongen woont zelf nog niet zo heel lang in Molenbeek en spreekt vanwege zijn liefde voor Amerikaanse rap redelijk Engels. ‘Journalisten schrijven vaak vervelend over ons, vandaar’, zegt Kalem over de reactie van zijn vrienden. De jongen wil graag de andere kant van Molenbeek laten zien. Even later regelt hij bij de buurtbakkerij van een vriend twee broodjes warme kip met groente. Terwijl we ontbijten, vertelt hij over het leven in de gemeente. Volgens hem is Molenbeek niet heel anders dan andere plaatsen. ‘Criminelen zitten overal en van extremisten heb je als normale burger geen last.’ Als tip geeft hij mee om vanavond naar het Brass’Art Digitaal Café te gaan waar de Franse hiphopartiest Brav een optreden geeft.

Na het ontbijt is het eerst tijd voor cultuur in La Fonderie: het Brussels Museum voor Arbeid en Industrie. Het is gevestigd in de oude gebouwen van een bronsfabriek en voelt daardoor rauw aan. Sommige plaatsen lijken meer op een ruïne waar de souvenirs voor het oprapen liggen. Zo is er her en der tussen het afgebroken glas en metaal nog verroest gereedschap te vinden. Het meest in het oog springend zijn de zware zwartgeblakerde industriële machines. Ze vertellen het verhaal over de tijd toen Molenbeek nog bekend stond als klein Manchester. Een plek waar metaalgieterijen tralies fabriceerden voor de dierentuin in New York. Waar La Maison piano’s produceerde voor het Belgische hof en de textielrevolutie in de Benelux op stoom begon te raken. De Amerikaanse toerist Gina geniet zichtbaar van de vrijheid die het museum zijn gasten biedt. ‘Dit is veruit één van de meest coole musea waar ik ooit ben geweest. En dat zeg ik als een museum freak!’ Gina kan haar hart ophalen. Molenbeek beschikt namelijk ook nog over het Millennium Iconoclast Museum of Art voor hedendaagse kunst en het lokale Musée Communal de Molenbeek-Saint-Jean.

Voor wie na al dit industrieel geweld wil uitwaaien is er het Scheutbospark. Een vijftig hectare groot natuurgebied in het oosten van Molenbeek. Hier geen drukke verkeersaders, maar hobbitpaadjes die langs grazende Galloways voeren en de andere 2.118 planten en dieren die in dit gebied wonen. Dankzij houten steigers zijn zelfs de moerassige gedeeltes van het Scheutbospark toegankelijk. Alleen de hoge woonflats die zo nu en dan door het riet verschijnen verraden de werkelijke locatie van dit gebied. Een redelijk unicum in één van de meest verstedelijkte gebieden van Europa.

Dan is het tijd om een kijkje te nemen bij het optreden in het Brass’Art Digitaal Café. De kroeg blijkt in maart 2017 te zijn opgericht door een plaatselijke vereniging om de verschillende bevolkingsgroepen van Brussel dichter bij elkaar te brengen. Er hangt een gemoedelijke sfeer. Op het podium laat rapper Brav voor een volle zaal nummers horen van zijn nieuwe album Error 404. Buiten op het terras leert een vader zijn dochter schaken. Christophe Madam werkt twee dagen per week als vrijwilliger voor het café. Hij ziet de kroeg vooral als een kennismakingspunt voor de Molenbeekers. ‘We willen mensen in Molenbeek en Brussel een podium geven om hun indrukken, standpunten en talenten aan elkaar te laten zien.’ Om die reden doet het café ook niet moeilijk als een gast een keer niets bestelt of alleen even gebruik wil maken van het toilet. ‘We weten dat mensen in Molenbeek geen rijke mensen zijn.’ Volgens Madam leven veel bewoners in Brussel momenteel nog in hun eigen bubbel. Moslims komen niet in cafés waar alcohol wordt geschonken en autochtonen stappen niet zo snel binnen in een Marokkaans theehuis. Het terras van het café achter Madam is daarentegen wel gevuld met een gemêleerde groep gasten. ‘Het feit dat in onze vereniging zowel moslims en katholieken als seculieren zitten, maakt dat alle mensen in de buurt zich hier sneller thuis voelen.’ Volgens de barman blijft Molenbeek wel één van de moeilijkste plaatsen om in te wonen en werken vanwege de slechte naam. ‘Dat geldt ook voor de moslims die hier leven, zij hebben evengoed angst voor zaken als terrorisme.’ Toch ziet Madam de toekomst hoopvol tegemoet. De vereniging achter het café wil dan ook snel meer initiatieven ontplooien voor de gemeente. ‘Samenleven is uiteindelijk toch de bedoeling van een maatschappij. Bovendien kunnen we veel leren van culturen en geloven die nog niet helemaal zijn opgenomen in het Brusselse.’

Of Molenbeek in de toekomst écht een toeristische trekpleister zal worden blijft de vraag. Wel is na een paar dagen sightseeing duidelijk dat het een prima vakantieplek is voor de avonturistische vakantieganger die iets meer zoekt in het leven dan het Atomium, chocola en Manneken Pis.

De kloof die onze Nederlandse identiteit ondergraaft

1

De aanwezigheid van kloven is een vanzelfsprekendheid in vrijwel elke samenleving. Op zich hoeft dat niet direct een probleem te zijn, maar als samenleving dien je ervoor te waken dat deze kloven te groot worden. Want in dat geval dreigt er een ontwrichtende werking van deze kloven voor de samenleving uit te gaan.

Nu kennen we in Nederland verschillende kloven: arm en rijk, noord en zuid, randstad en provincie enzovoort. Sommige zijn historisch zo gegroeid, andere zijn weer het product van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen.

In onze samenleving is een groeiende kloof tussen twee groepen Nederlanders. Tussen ‘paspoort-Nederlanders’ en ‘identiteits-Nederlanders’. Laat ik eerst het verschil tussen de twee groepen uitleggen. In Nederland is elke burger van het land een persoon met een paspoort. Juridisch gezien ben je dan ook Nederlander, je bent staatsburger. Maar burgerschap omhelst meer dan alleen een papiertje. Want dat is wat een paspoort in feite is: niet meer dan een papiertje. Dat papiertje zegt hooguit iets over waar je geboren bent, of van welk land je het staatsburgerschap verworven hebt.

Het bezitten van het staatsburgerschap van een land is dus niet automatisch een garantie voor het jezelf identificeren met dat land. Daar is immers veel meer dan dat voor nodig.

Een paspoort-Nederlander in deze context is dan ook iemand die wel over een paspoort beschikt, maar die weinig tot geen binding voelt met Nederland. Iemand die wel hier woont, maar die zich niet met dit land en haar bevolking identificeert. Iemand die dus fysiek hier leeft, maar waarvan de geest zich elders bevindt.

De identiteits-Nederlander daarentegen beschikt niet alleen over een Nederlands paspoort, maar voelt zich ook echt Nederlander. Het Nederlanderschap omhelst voor hem of haar meer dan alleen een Nederlands paspoort. De identiteits-Nederlander identificeert zich primair met Nederland en met de Nederlander. Nederland is een (belangrijk) deel van zijn of haar identiteit.

Er is een kloof tussen degenen die hier wonen en zich Nederlander voelen (identiteits-Nederlanders) en degenen voor wie dat niet geldt (paspoort-Nederlanders). Deze kloof overstijgt het onderscheid tussen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ of Nederlander met of zonder migratieachtergrond. Het gaat ook voorbij aan blank of van kleur. Het gaat om wat je voelt, wat je identiteit is en waar je je mee identificeert.

Het problematische aan deze kloof is dat het raakt aan de gezamenlijke identiteit van alle Nederlanders. Het tast deze aan, het ondergraaft haar. Wanneer velen wel over het staatsburgerschap van het land waarin ze wonen beschikken, maar zich niet langer identificeren met de samenleving van het land, dan heeft de samenleving een probleem. In dat geval is een belangrijke verbindende factor van de samenleving aan het verdwijnen. Een element waaruit een gevoel van verbondenheid, gemeenschappelijke waarden en onderlinge solidariteit mede uit voortkomen. Wanneer de gezamenlijke identiteit dreigt te verdwijnen loopt een samenleving het risico uitéén te vallen.

De kloof in onze samenleving tussen deze twee groepen Nederlanders bestaat niet alleen, maar wordt ook in alle hevigheid groter in de huidige samenleving, met als oorzaken onder meer migratie, uitsluiting, nationalisme, opvoeding en het gebrek aan een duidelijk idee van burgerschap (in het onderwijs). Maar wat kunnen we doen om te voorkomen dat deze kloof te groot wordt? Hoe kunnen we ernaar streven haar te overbruggen? Recentelijk schreef ik voor het politiek-wetenschappelijke tijdschrift Idee een artikel over het belang van identificatie en hoe een liberale vorm van nationalisme in een samenleving deze identificatie met een land en met de burgers van dat land zou kunnen versterken.

De slotalinea van dit artikel luidt: ‘Om segregatie tegen te gaan en sociale cohesie te versterken, zou daarbij het streven naar een nieuw Nederlands, liberaal nationalisme geen kwaad kunnen. Pas wanneer we voor deze sociaal-liberale middenweg kiezen, kunnen we enerzijds als land open blijven staan voor migratie  en anderzijds garanderen dat de onderlinge verbondenheid en solidariteit van burgers in stand blijven. Op deze manier kunnen we het gevoel van vervreemding, dat zowel onder de gevestigde bevolkingsgroepen als onder nieuwkomers heerst, effectief tegengaan.’

Het is tijd dat we het als samenleving gaan hebben over de kloof tussen paspoort- en identiteits-Nederlanders, identificatie en het belang ervan, burgerschap en de behoefte aan een nieuw Nederlands liberaal nationalisme. Opdat we er als samenleving erin slagen om de groei van deze kloof tot stand te brengen, maar er hopelijk in de toekomst ook in slagen om haar te kunnen dichten.

‘Elke stap telt’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: de Irakees-Nederlandse Diyar Jassim (22).

Wat doe je?
‘Sinds anderhalve maand ben ik bestuurslid bij Rood, de jongerenafdeling van de SP. Ik houd me in die functie vooral bezig met het organiseren van bijeenkomsten over thema’s die jongeren aanspreken. Ook peil ik meningen over zaken als jongeren die geen vaste baan kunnen vinden. Ik wil laten zien dat we de wereld echt kunnen veranderen als we de handen ineenslaan, te beginnen bij je eigen omgeving. Ik doe dat natuurlijk niet alleen, we vormen een goed team binnen Rood. Hiervoor was ik lokaal actief, in Amsterdam. Naast dit alles studeer ik. Ik zit in het laatste jaar van de hbo-opleiding Rechten. Maar ik ben dus zoals gezegd vooral druk met activisme. Dat vind ik nu erg belangrijk. Verder zie ik wel waar het schip strandt.’

Waar wil je heen?
‘Geen idee. Ik heb bepaalde idealen waar ik me voor wil inzetten. Ik wil blijven strijden voor menswaardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Waarschijnlijk zal ik iets blijven doen wat daarbij aansluit. Dat kan natuurlijk in Nederland, maar ook in Irak waar mijn familie vandaan komt. In 1989 moest mijn familie vluchten uit het land voor het regime van Saddam Hoessein. In Diyar klinkt heel toepasselijk ‘verlangen naar het vaderland’ door. Ik heb me al eens ingezet voor Irak, maar dan vanuit hier. De actie ‘Niet in mijn naam’ was mede door Rood georganiseerd. Het ging erom dat we protesteerden tegen de militaire inmenging van het Westen in het land. Ik zie IS als een gevolg van de oorlogen die toen in gang zijn gezet en waar bepaalde industrieën heel veel baat bij hebben gehad, zoals de wapenindustrie. Veel jongeren hebben zich daar toen tegen uitgesproken en het toonde voor mij aan dat je ook vanuit hier veel kunt betekenen. Ik krijg daar echt energie van!’

Heb je een kruiwagen?
‘Op mijn vijftiende luisterde ik veel naar de Irakese rapper Kilo. Hij sprak veel over hoe de wereld in elkaar zit en dat zette me aan het denken. Hij liet bijvoorbeeld zien dat je door kleine dingen in je eigen omgeving al best wat in gang kunt zetten. Toen een paar jaar later het leenstelsel voor studenten werd ingevoerd werd ik boos en zette ik die energie om in activisme. Ik protesteerde met Rood tegen het leenstelsel. We hebben het niet tegen kunnen houden, maar we hebben wel andere dingen bereikt, zoals het jeugdloon, dat van drieëntwintig naar tweeëntwintig jaar is gegaan. Binnen de SP is Sadet Karabulut een voorbeeld voor mij. Het lef waarmee zij dingen durft aan te kaarten vind ik inspirerend. Daarnaast heb ik van mijn vader een sterke drive meegekregen om dingen te veranderen. We zijn gevlucht uit Irak, omdat we dingen in onze omgeving zagen die niet klopten. Mijn vader wilde daar iets aan doen. Die drang heb ik waarschijnlijk van hem.’

Zijn er beren op de weg?
‘Het vergaande individualisme en het feit dat de druk op studenten best hoog kan zijn. Sinds het leenstelsel er is kun je amper meer iets naast je studie doen, actie voeren bijvoorbeeld, omdat je een schuld opbouwt als je niet op tijd klaar bent. Die druk zie je ook op de werkvloer. Mijn ouders hebben geen miljoenen, dus ik voel een bepaalde last. Soms moet je daarom moeilijke keuzes maken om je in te kunnen zetten voor een betere wereld.’

Heb je tips?
‘Iets kleins zoals een losse stoeptegel weer recht zetten is al een positieve verandering. Met andere woorden, zet kleine stappen, maar organiseer jezelf. Elke stap telt. Als jongeren zich samen inzetten voor een positieve verandering, dan werk je aan een betere samenleving.’

Hoe gaat het nu in Oosterwei?

0
De Goudse wijk Oosterwei was in 2008 even landelijk nieuws vanwege herrieschoppende jeugd. De Kanttekening toog erheen om te kijken hoe het er nu voor staat.

Terwijl een matig zonnetje boven Gouda Oost hangt, lopen we de wijk Oosterwei in. In 2008 kwam de wijk in het nieuws door overlast van voornamelijk Marokkaans-Nederlandse jongeren. Tegenwoordig staat de buurt letterlijk in de steigers. Grote kranen verplaatsen bouwmaterialen hoog boven de grond van a naar b. Tientallen meters lager knokt de wijk om een betere versie van zichzelf te worden.

In oktober 2008 liep de onrust in de buurt zo hoog op dat er in de Tweede Kamer vragen werden gesteld. Buschauffeurs wilden zelfs niet meer door de wijk rijden na een overval door een Pool op één van hun collega’s. Hoe ligt de wijk er tegenwoordig bij?

Chantal Margés is woordvoerder bij de politie Den Haag, waar Gouda onder valt. ‘Tijdens ramadan merkten we niets van extra overlast of opstootjes, terwijl in andere delen van het land er in die periode wel het één en ander gebeurde.’

We bestellen een broodje in de Marokkaanse bakkerij Tanger. Als we willen afrekenen, blijkt pinnen niet mogelijk. ‘Betaal de volgende keer maar, joh!’, zegt de vrouw achter de toonbank. We lopen naar het Nelson Mandela Centrum, één van de centra waar de strijd voor een beter Oosterwei wordt gestreden. We vallen midden in het spreekuur van Willemien Rougoor. Ooit begonnen als vrijwilligster met bescheiden ambities, inmiddels is ze hier veertig uur in de week voor uiteenlopende hulpvragen. ‘Dat was er niet. Welzijnswerk deed jarenlang niets. Ja, geld opstrijken’, zegt ze. Vandaag melden zich twee Somalisch-Nederlandse dames met brieven van de belastingdienst. ‘Wij kunnen hier voor alles bij Willemien terecht’, zegt één van hen. Rougoor zelf geniet zichtbaar. ‘Ik krijg energie als ik anderen kan helpen’, legt ze uit. Over de vraag waarom er in het verleden zoveel overlast was van jongeren in de buurt is ze duidelijk. ‘Er is hier niets. Geen theehuis, geen jongerencentrum. Niets. Thuis is het domein van de moeders, de zusjes, tantes en buurvrouwen, dus dan gaan ze maar de straat op.’

Foto: de Telegraaf

‘Als je ook nog eens geen werk hebt, ga je op zoek naar andere manieren om geld te verdienen’, zegt voormalig buurtbewoonster Senna. Ze loopt stage in het Nelson Mandela Centrum. ‘Ik kom hier vaak in de wijk. Wat me echt opvalt: je ziet duidelijk minder hangjongeren op straat dan vroeger.’ Rougoor weet hoe dat komt. ‘Volwassenen uit de wijk surveilleren tot in de late uurtjes, dat scheelt een hoop.’ Ook de nieuwbouw en de meer gemengde samenstelling van de bewoners draagt volgens haar bij aan een verbetering. ‘Het is hier met sprongen vooruitgegaan sinds de tijd dat de wijk zo ellendig in het nieuws kwam. Ook tijdens de ramadan merkte ik niet veel geks. De jongeren die wij begeleiden en spreken, dat zijn er heel veel, gaan naar school, lopen stage of werken gewoon. Ze hebben absoluut toekomstperspectief gekregen.’

Het goede werk van het Nelson Mandela Centrum is niet onopgemerkt gebleven. Vorig jaar ontvingen Rougoor en scholieren Bilal Naji en Imane el-Idrissi respectievelijk een koninklijke onderscheiding en jeugdlintjes van de stad Gouda voor hun inzet in de wijk. Tientallen leerlingen en studenten, van lagere school tot hbo’ers, krijgen hier huiswerkbegeleiding of schrijven afstudeerscripties.

Mimoun Talbi is beheerder van het Nelson Mandela Centrum. Hij woont sinds 1977 in de wijk. ‘Ik heb hier altijd met plezier gewoond. Maar de wijk werd slechter. Woningen gingen achteruit en op enig moment woonden hier meer buitenlanders dan Nederlanders. Begrijp me niet verkeerd, ik ben zelf van Marokkaanse afkomst. Maar van verschillen kun je leren. Het liefst zie ik om en om culturen naast elkaar wonen in plaats van teveel concentratie van één cultuur op één plek. De samenstelling van de wijk is nu diverser, ook door nieuwbouw.’ Talbi organiseert al jaren activiteiten voor de jeugd in de wijk. ‘Zelfs schilderlessen voor Marokkaanse jongeren. Dat hoor je niet vaak, hè? Maar ze vonden het leuk.’ Toch denkt hij dat puberende jeugd het liefst in groepjes bij elkaar hangt. ‘Ze vinden het moeilijk een uur aan een tafel te zitten. Marokkaanse jongeren doen liever sociale dingen. Een kroon op het werk van de afgelopen jaren zou de aanleg van een Cruyff Court zijn. Ik ben nu bezig voldoende handtekeningen in te zamelen. Dit wordt de mooiste wijk van Gouda! Ik denk er zelfs over weer terug te gaan.’

‘Dyslexiezorg is blind voor kinderen met migratieachtergrond’

0
Autochtone kinderen krijgen veel vaker een dyslexieverklaring dan kinderen met een migratieachtergrond. De Kanttekening sprak experts over de oorzaken van dit verschil.

Kinderen met een migratieachtergrond krijgen zelden de diagnose dyslexie. Bij autochtone kinderen gebeurt dat juist heel vaak. Dat is de conclusie van een recent onderzoek van de gemeente Amsterdam, die zich hardop afvroeg waarom kinderen met een migratieachtergrond nauwelijks worden doorverwezen naar de dyslexiezorg. De gemeente gaat dat nog verder onderzoeken en komt dit najaar met de resultaten.

Dyslexie komt in principe even vaak voor bij kinderen met een migratieachtergrond als bij autochtone kinderen. Kinderen met een migratieachtergrond hebben alleen vaak een taalachterstand en daarom is het voor hen soms extra moeilijk om mee te komen. Docenten zien dyslexie daardoor vaak over het hoofd bij deze groep of ontdekken het te laat. Vorig jaar concludeerde de PO-Raad (sectororganisatie voor het primair onderwijs) al dat kinderen van welgestelde ouders eerder een dyslexieverklaring krijgen dan leerlingen uit achterstandswijken. Dat komt omdat de kosten voor een dyslexietest op kunnen lopen tot duizend euro en dat is voor ouders met geld makkelijker te betalen. Landelijk gezien heeft negen procent van de autochtone kinderen problemen met dyslexie tegenover twee procent van de kinderen met een migratieachtergrond.

Er zijn verschillende redenen voor het verschil. Een belangrijke is de taalachterstand van kinderen met een migrantenachtergrond, waardoor leerkrachten minder snel naar dyslexie kijken. ‘Taalachterstand vertroebelt inderdaad het zicht op dyslexie. Daardoor denken leraren minder snel aan dyslexie en wordt een kind minder snel doorgestuurd’, legt psycholoog en onderzoeker Anick Verpalen uit. ‘Ik denk dat leerkrachten sneller aan de slag gaan met de taalachterstand. Het zijn vaak tweetalige kinderen, die van huis uit de moedertaal meekrijgen en Nederlands als tweede taal leren. Bij beide talen verloopt de ontwikkeling daardoor wat trager. Je ziet binnen het onderwijs dat dit snel als oorzaak wordt gezien voor het minder goed scoren bij toetsen.’

Dat vindt ook Anna Bosman, hoogleraar Orthopedagogiek: Leren en Ontwikkeling verbonden aan de Radboud Universiteit. ‘Als er goed lesgegeven wordt dan vertroebelt het niet. Maar het zal ongetwijfeld gebeuren dat docenten bij migratiekinderen niet denken aan dyslexie, omdat ze een taalachterstand hebben, maar je moet kinderen niet aan laten modderen. Je moet met die kinderen gezamenlijk oefenen en dan verdwijnt het verschil ook.’

Dat denkt ook Renate Salemans, logopedist bij Gezondheidscentrum Aelbrechtskade in Rotterdam. ‘Door die achterstand is het moeilijk te bepalen of de voorwaarden om te gaan leren lezen en schrijven voldoende aanwezig zijn. Het niveau van de taalontwikkeling is vaak lager dan het hoort te zijn. Ook de auditieve en fonologische vaardigheden om tot goed lezen en schrijven te komen zijn vaak onder de maat. Daardoor is het dyslexieonderzoek moeilijk af te nemen en zo is moeilijk te bepalen of een kind het in aanleg in zich heeft of niet. Maar er zijn ook andere redenen waardoor leerkrachten minder gericht zijn op dyslexie. Ouders van kinderen met een migratieachtergrond zijn minder mondig en signaleren dyslexie minder snel. Autochtone ouders zijn erg gebrand op leerprestaties.’

Bosman sluit zich daarbij aan. ‘Als de ouders zich geen zorgen maken, dan krijgen ze het bij een docent veel minder snel voor elkaar dat er een onderzoek komt. Veel van deze ouders weten ook niet dat er mogelijkheden zijn om het nader te onderzoeken.’

Ook Verpalen legt de oorzaak deels bij de ouders. ‘Ik denk dat ouders er niet mee bekend zijn. In hun eigen cultuur en in hun thuisland is het geen bekend fenomeen. Onwetendheid speelt dus mee. Bij deze ouders brengt dat angst voor het onbekende mee, dat er iets mis is met hun kind en daardoor is de drempel om actie te ondernemen wat hoger. Autochtone ouders komen vaak zelf met de vraag of hun kind niet dyslectisch is. Daar zit een groot verschil. Autochtone ouders hebben ook meteen door wat voor faciliteiten en voordelen het met zich mee kan brengen, terwijl ouders met een migratieachtergrond vaak denken dat het een nadeel is als er iets met hun kind is. Ze denken dat dit tegen hen kan werken.’

Volgens Salemans heeft het ook te maken met het taalniveau van de ouders. ‘Het komt vaker voor bij deze groep dat ouders of grootouders analfabeet zijn. Als het in een gezin niet vanzelfsprekend is om samen boekjes te lezen, dan zullen ouders niet snel in de gaten hebben dat er iets mis is met hun kinderen.’

Bosman kijkt er nog op een andere manier tegenaan. ‘We proberen de dingen nu aan het verkeerde eind recht te trekken. Je moet er niet voor zorgen dat meer kinderen met een migratieachtergrond een verklaring krijgen, je moet zorgen dat kinderen uit autochtone gezinnen geen verklaring hebben als dat niet nodig is. Als het aan de kant van de autochtonen niet zover doorgeslagen zou zijn, dan zou er helemaal geen verschil zijn. Autochtone kinderen krijgen sneller zo’n verklaring, omdat het allerlei voordelen oplevert. Je krijgt uitzonderingsposities. Zo krijgen ze bijvoorbeeld meer tijd voor een toets en meer studiebeurs. Als een kind geen vlotte lezer is bijvoorbeeld, vragen ouders zo’n verklaring aan, terwijl het kind gewoon op een heel gemiddeld niveau leest. Maar ze denken dat als een kind slim is, hij of zij ook snel moet lezen, maar dat is onzin. Veel kinderen hebben onterecht een dyslexieverklaring. Die hebben helemaal geen dyslexie. Of je hebt geen goed onderwijs gehad of je hebt zelf niet goed geoefend.’

Volgens Verpalen is het verschil tussen kinderen met een migratieachtergrond en autochtone kinderen eenvoudig te overbruggen. ‘Op de school waar ik werk krijgt iedereen dezelfde aandacht en wordt er een evenredig deel aan dyslexie opgespoord, geen uitzonderingen bij bepaalde groeperingen. Je moet je als docent niet laten verblinden door taalachterstand.’

Salemans gaat verder: ‘De mate van geletterdheid verschilt wel en de mate ervan bij de ouders bepaalt of kinderen problemen houden met het leren lezen en schrijven. Ik gebruik zelf het lezen als ondersteuning om een onduidelijke uitspraak te trainen. De geschreven taal is goed te gebruiken om de totale taalontwikkeling naar een hoger plan te trekken. Dat is nog een reden dat het bij kinderen te laat ontdekt wordt.’

‘Er moeten duidelijk bepaalde dingen in het onderwijs veranderen om dit probleem op te lossen’, zegt Bosman. ‘Beter onderwijs. Het heeft allemaal te maken met goed onderwijs en als je goed onderwijs geeft als school dan heb je bijna geen kinderen met dit probleem, niet bij autochtone kinderen en niet bij kinderen met een migratieachtergrond. Er is voldoende onderzoek waaruit blijkt dat 99 procent van de kinderen het gewoon leert en nergens last van heeft. Maar dat moet dan wel gebruikt worden en het is raar dat leerkrachten hier geen gebruik van maken.’

Salemans: ‘Leerkrachten zijn er onvoldoende in geschoold. Er moeten onderzoeksmethodes voor de leesvoorwaarden bij anderstalige kinderen ontwikkeld worden. Als je het probleem landelijk wil aanpakken dan moet er iets structureels gebeuren, zoals richtlijnen en onderzoeksmethodes. En er moet meer betrokkenheid komen vanuit de ouders. Die moeten echt meer met hun kinderen oefenen met lezen. Ouders moeten daarin gestimuleerd worden ook al spreken ze niet goed Nederlands. Aan voorlezen kun je namelijk niets fout doen.’

Verpalen sluit af: ‘Scholen en leerkrachten moeten meer kennis hebben zodat ze makkelijker kinderen met dyslexie kunnen opsporen, ongeacht of het autochtone kinderen of kinderen met een migratieachtergrond zijn. Extra expertise en financiële middelen zijn ook nodig. Scholen moeten extra kennis in huis halen over dyslexie, hoe dit te herkennen is en aan te pakken. Maar bijna geen enkele school kan het zelf betalen en als ouders het dan ook niet kunnen betalen dan houdt het op. Zo’n kind blijft dan met een vermoeden van dyslexie rondlopen. Het is raar dat dit in een rijk land als Nederland niet beter geregeld is. Er valt ook veel winst te halen bij het trainen van docenten. Dat moet op de pabo al gebeuren en daar is nu nauwelijks aandacht voor. De doorsnee afgestudeerde leraar weet er bijna niets van en al helemaal niet hoe het zit bij kinderen met een migratieachtergrond.’