29.3 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 902

Dubbele moraal van GeenStijl

0

Is de oproep aan bedrijven en overheidsinstellingen niet langer te adverteren op de puberale scheldwebsite GeenStijl en de dito videowebsite Dumpert een poging tot het beperken van de vrijheid van meningsuiting? Vanuit de hoek van de vulgaire makers en hun parlementaire soort- en bondgenoot op het Binnenhof, de zogenaamde Partij voor de Vrijheid, is hysterisch op die oproep gereageerd.

Gewend om zelf schaamteloos te schieten, is men er bij GeenStijl niet op bedacht dat er teruggeschoten zou kunnen worden. Zo lang heeft GeenStijl door intimidatie van alle tegenstanders een situatie gecreëerd waarin men aan tegenspraak ontwend is geraakt. Ook journalist Loes Reijmer van de Volkskrant, één van de initiatiefnemers, kreeg een hoop georkestreerde bagger over haar heen. De oproep van GeenStijl aan haar eigen vaste anonieme zolderkamer-reaguurders zich publiekelijk met verkrachtingsfantasieën op Reijmer uit te leven, is misselijkmakend.

Wie daarvan iets zegt, aldus GeenStijl-adept Annabel Nanninga in de NRC, is een kleinzielige zeur. ‘Pittige commentaartjes’, om meer gaat het volgens haar bij GeenStijl niet. En van ‘zelfgebreid slachtofferschap’ is ze niet gediend. Hier dreigt volgens haar daarom een nuttige vorm van tegendraadsheid door de politiek correcte elite en daarmee een verrijking van het publieke debat met originele opvattingen, via een vorm van drammerige eigenrichting om zeep geholpen te worden. Van grove seksistische reacties ligt zij niet wakker en wie dat wel doet ‘heeft een hysterische agenda’.

Daarbij merkt Nanninga op dat zijzelf ook het nodige met haar politieke tegenstanders te stellen had gehad. Elma Drayer voegde daaraan in de Volkskrant toe dat een tegenhanger als joop.nl evenzeer in vooringenomenheid uitblinkt. Ik kan mij echter niet herinneren dat de lezers door de redactie van joop.nl opgeroepen zijn zich publiekelijk uit te leven in verkrachtingsfantasieën met Nanninga als object. Maar misschien is Nanninga daarvoor wel erg geporteerd, je weet het maar nooit. GeenStijl, keurig door de NRC om commentaar gevraagd (een vorm van hoor en wederhoor die men in die ‘vrijheidslievende’ kring nooit toepast) reageerde met ‘tiefstraal op met je nazikrant, gore NSB’er’.

Tot zover de verrijking van het publieke debat met originele meningen, waarvoor ook Geert Wilders’ propagandachef Martin Bosma in de Tweede Kamer met veel kleinzielig gejammer over ‘censuur’ in de bres sprong. Huillie-huillie, zullen we in de eigen GeenStijl-terminologie maar zeggen. Want o-wee als iemand het zou wagen om het één-A4’tje-programma van de PVV uit te maken voor een nazikrant! Volgens Bosma’s criteria vormde ook het door NSDAP-bons Julius Streicher uitgegeven blaadje Der Stürmer vast een nuttige bijdrage aan de vrijheid van meningsuiting. Mein kampf is in ieder geval weer sinds kort als inspiratiebron vrij in druk beschikbaar. De wetenschappelijke annotatie mag Bosma overslaan.

Een opmerkelijk aspect blijft bij deze kwestie overigens onderbelicht. Dat is nog niet eens zozeer dat dat, wat Nanninga als ‘reaguurders doen niets’ afdoet, in het geval van Sylvana Simons – een ander favoriet slachtoffer van GeenStijl – tot regelrechte bedreigingen en lynchvideo’s heeft geleid. Diegenen die daarvoor inmiddels veroordeeld zijn door de rechter – en van wie sommigen nog in de rechtbank onverbeterlijk bleken – zijn mede opgehitst door GeenStijl en voelden zich daardoor gelegitimeerd.

Nee: het gaat om de enorme discrepantie tussen de wijze waarop GeenStijl’ers de eigen seksistische hetzes bagatelliseren en de wijze waarop diezelfde lieden op islamitische migranten inhakken. Moslims wordt precies verweten waaraan men zichzelf bezondigt: minachting voor vrouwen. Leeft een GeenStijl-reaguurder zich uit in verkrachtingsfantasieën, dan moeten we daarover de schouders ophalen. Roept een groepje Marokkaanse jongens op straat een vrouw wat na, dan is dat – juist in de ogen van de Nanninga’s – een blijk van culturele inferioriteit. Dan blijft van het relaxte standpunt ‘reaguurders doen niets’ weinig over en is plots de westerse beschaving in dodelijk gevaar. Op zulke momenten weet het darmkanaal van de Nederlandse journalistiek van voren niet meer wat ze even eerder zelf van achteren afgescheiden heeft.

Op een iets minder primitief niveau stuiten wij – denk ook aan de open brief over ‘wij’ en ‘zij’ van Mark Rutte voor de verkiezingen – vaker op dit contrast. Hitsige Syriërs die zich op Oudejaarsavond aan ‘onze’ vrouwen vergrijpen, vallen dan in een heel andere morele categorie dan hitsige Hollanders die zich met carnaval aan onze vrouwen vergrijpen. Het eerste moet dan opnieuw aantonen, hoezeer in het Midden-Oosten de vrouw wordt onderdrukt, en het tweede is dan een onschuldig tijdverdrijf. Wee degene die het maar waagt te veronderstellen dat bepaalde hormonale aandriften zich vrijwel universeel voordoen!

Nu zal ik de laatste zijn die ontkent dat er culturele verschillen bestaan tussen Hollanders en Syriërs, maar die schuilen niet in dít specifieke aspect. In beide gevallen meenden de mannen dat hun vrijpostige gedrag toch helemaal zo kwalijk niet was. In het eerste leidt dat tot verontwaardiging, in het tweede tot begrip. Ook in Amerika zaten veel vrouwelijke aanhangers van Donald Trump er kennelijk niet al te zeer mee in hun maag: kleedkamerpraat.

En zijn wij de hertjesranglijsten van de nobele Groningse studentenvereniging Vindicat vergeten, sinds jaar en dag een broedplaats van de vaderlandse elite? Zeker, die leidden tot een hoop verontwaardiging. Maar toch ook tot een hoop vergoelijking in ex-corpsbal-kring. En Vindicat-voorzitter Stijn Derksen bleek op tv al zeer bedreven in het soort babbels dat dan gangbaar is. Hij zal het dan ook vast nog ver in onze samenleving brengen, als studeerkamervariant van GeenStijl.

‘Mensen moeten mee, of ze dat nou willen of niet’

0
‘Als je echt diversiteit wil moet je een cultuurverandering doorvoeren binnen je organisatie’, zegt Astrid Homan. ‘Mensen trappen niet meer in window dressing.’ 

Steeds meer bedrijven en overheidsinstellingen voeren een diversiteitsbeleid. Maar werkt het ook en waarom is het noodzakelijk? Astrid Homan, hoogleraar Organisatiepsychologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), doet onderzoek naar hoe groepen effectief kunnen presteren en samenwerken. Een belangrijke focus in haar onderzoek is diversiteit in teams en hoe je voordeel kunt halen uit groepsdiversiteit.

Demografisch gezien wordt Nederland diverser en dat zie je ook terug op de arbeidsmarkt. Wat voor uitdagingen brengt dat met zich mee?
‘Uit onderzoek blijkt dat mensen het heel vaak moeilijk vinden om samen te werken met mensen die anders zijn. Dat heb je eigenlijk al op het gebied van persoonlijkheid. Dus als jij heel weinig consciëntieus bent, kan dat heel vervelend zijn voor anderen die wel consciëntieus zijn, maar mensen hebben ook andere vormen van diversiteit, zoals etniciteit, geslacht en seksuele geaardheid. We hebben daar moeite mee. Het leidt tot allerlei misverstanden. Je praat soms een andere taal en sommigen vinden het ingewikkeld om met verschillen om te gaan en de positieve kant ervan te benutten in plaats van alleen de negatieve kanten te zien.’

De spanningen tussen verschillende groepen Nederlanders, dat speelt natuurlijk ook op de werkvloer?
‘Ja, dat zorgt zeker voor spanningen en op de werkvloer is dat erg vervelend. Mensen kunnen dan heel lastig samenwerken en je bereikt dan niet de dingen die je zou willen bereiken als organisatie. In de samenleving zie je dat natuurlijk ook. Mensen hebben zorgen over winkels die in hun buurt komen die ze niet kennen en feestdagen waar ze nooit over gehoord hebben. Verandering is soms enorm moeilijk voor mensen en diversiteit zorgt onvermijdelijk voor verandering. Mensen moeten mee, of ze dat nou willen of niet. Dat zorgt voor frustraties.’

Hoe moeten we met deze nieuwe realiteit en frustraties omgaan?
‘Er zijn een aantal manieren om dat te bereiken. Eén van de dingen dat volgens onderzoek helpt is contact. Sociaal pycholoog Gordon Allport ontwikkelde de contacthypothese. Het is belangrijk dat mensen op een positieve manier contact hebben met anderen, maar op zo’n manier dat je niet van elkaar afhankelijk bent. Daarnaast is het ook belangrijk dat de status van de groepen gelijk is. Dat blijkt vaak erg ingewikkeld te zijn, vooral als je kijkt naar etniciteit en de sociaal-economische status. Naast contact kan ook lange tijd samenwerken zorgen voor meer begrip voor elkaar. Je begrijpt elkaar beter, je kan meer empathie tonen en dat kan ervoor zorgen dat je gaat inzien waarom het belangrijk is om samen te werken. Je gaat dan begrijpen dat mensen met een andere achtergrond heel veel dingen kunnen toevoegen aan een onderneming of organisatie.’

Jonge managers worden moeilijker geaccepteerd dan oudere, zei je eerder in een interview. Hoe zit het met managers en leiders met een migratieachtergrond?
‘Daar zie je soortgelijke problemen. Een oud-promovenda van mij, Seval Gündemir, die nu op de Columbia Universiteit in New York onderzoek doet, heeft haar proefschrift daarover geschreven. Het ging over het glazenplafond voor etnische minderheden. Zij heeft in haar onderzoek laten zien dat mensen impliciet bepaalde associaties hebben bij leiderschap en etniciteit. Het is eigenlijk ‘denk manager, denk wit’, heel veel mensen hebben dat nog steeds. Ook mensen met een migratieachtergrond hebben in hun hoofd een beeld van hoe een manager eruitziet. Dat komt omdat we in Nederland bijna altijd witte mannen als leiders hebben. Als elke leider die je bent tegengekomen een witte man van middelbare leeftijd is, dan wordt dat ook een prototype in je hoofd. Zo hoort een leider er volgens jou dan ook uit te zien. Naast vrouwen hebben ook minderheden daar last van. Dat moet veranderen.’

Hebben autochtone Nederlanders moeite met een Marokkaanse of een Turkse Nederlander als leidinggevende?
‘Ja, dat komt voor, hetzelfde zie je bij vrouwelijk leiders, waar heel lang vergelijkbare reacties op kwamen. Veel mannen dachten ‘echt niet, een vrouw als mijn leidinggevende, het enige recht van de vrouw is het aanrecht’. Het zijn andere stereotypen, we hebben andere beelden van bepaalde groepen, maar overeenkomsten zie je wel heel duidelijk. Mensen verdedigen ook heel erg wat ze hebben, dat is een belangrijk reden waarom in sommige wijken een partij als de PVV zo groot wordt. Ze voelen zich bedreigd en dan is het heel gemakkelijk om een groep uit te zoeken waar je je tegen kan afzetten. Hetzelfde gebeurt ook in bedrijven. Wanneer een witte man opeens een Turkse leider boven zich heeft, denkt hij ‘sorry, mijn land, mijn baan!’ Hetzelfde gebeurt met jonge leiders. ‘Ik ben ouder, hoezo ga jij mij vertellen wat ik moet doen?’ Er zijn dus andere mores als je kijkt naar wat je moet doen als vrouw, als je jonger bent of een andere etnische achtergrond hebt.’

Over twintig jaar zullen we wellicht veel meer mensen met een migratieachtergrond een topfunctie hebben. Zijn ‘witte’ mensen daarop voorbereid? En hoe zouden zij hun kinderen daarop moeten voorbereiden?
‘Ik vind dat dit heel erg belangrijk is, ook omdat het nou eenmaal de realiteit is. Je kan niet anders. We willen dat iedereen werkt en niet op de bank luieren met een uitkering, maar als ze dan werken en belangrijke posities innemen, willen we er opeens niets van weten. Het zou bijvoorbeeld heel veel uit maken als studenten voor een langere tijd naar het buitenland gaan voor een stage of studie. Dan creëer je meer culturele intelligentie, omdat je dan zelf ook meer beseft wat aanpassen betekent en welke dingen je zelf van je achtergrond niet wil loslaten. We doen nu onderzoek naar studenten met buitenlandervaring en het blijkt dat zij veel beter kunnen omgaan met diversiteit. Organisaties letten daar nu bij sollicitaties ook veel meer op.’

Veel gemeentes, ministeries en organisaties willen een betere afspiegeling van de samenleving zijn. Toch valt de diversiteit uiteindelijk vaak tegen. Waar gaat het mis?
‘Je kan natuurlijk iets willen, maar of het ook gaat gebeuren is een tweede. Organisaties hebben te maken met een fout imago. Je kan heel erg naar de buitenwacht laten zien of zeggen dat je diverser wil worden, maar als jouw organisatie dat niet uitstraalt heb je een probleem. Als je echt diversiteit wil moet je een cultuurverandering doorvoeren binnen je organisatie. Mensen trappen niet meer in window dressing. Je moet ervoor zorgen dat je organisatie ingesteld is op een diverse groep medewerkers. En niet dat mensen met een migratieachtergrond alles wat ze uniek maakt moeten achterlaten en zich moeten aanpassen aan bestaande, heersende ideeën.’

Je deed eerder ook onderzoek naar ondervertegenwoordiging van etnische minderheden in leiderschapsposities. Gaat dat de goede kant op in Nederland?
‘Onlangs was ik aanwezig bij een symposium in Amsterdam waar heel veel high potential ‘nieuwe’ Nederlanders aanwezig waren. Ik heb toch het gevoel dat bepaalde organisaties goed bezig zijn om intensief te werven en dat kleurrijke talenten ook langzaam opklimmen. Je moet ook niet vergeten dat leidinggevende functies, zoals CEO en CFO, meestal worden ingevuld door mensen van een jaar of vijftig, zestig. Ik denk dat heel veel ‘nieuwe’ Nederlanders die het nu erg goed doen dat nog niet bereikt hebben. Niet omdat ze dat niet kunnen, maar puur omdat ze die groei nog moeten meemaken. De laatste stap van ‘nieuwe’ Nederlanders richting de top zal dus nog een tijdje duren, maar uiteindelijk zullen ze daar ongetwijfeld komen. Als je ziet hoeveel slimme en gemotiveerde mensen er rondlopen, kan dat gewoon niet anders.’

Zijn er ook organisaties die het goede voorbeeld geven wat betreft diversiteit?
‘Als je kijkt naar Unilever, zie je dat de hoogste posities nog steeds worden ingevuld door blanke oude mannen, maar daaronder, bijvoorbeeld hun board, bestaat uit een zeer diverse groep. Daarmee laten zulke bedrijven zien dat ze diversiteit erg belangrijk vinden. Voor veel Nederlanders met een migratieachtergrond zijn zulke rolmodellen enorm belangrijk. ‘Als hij of zij daar is gekomen, kan ik het misschien ook’, is het gevoel dat veel jongeren hebben. Dat zorgt voor een stimulans en motivatie voor migrantengroepen, maar overtuigt ook autochtonen binnen organisaties van het belang van diversiteit.’

Een belangrijk vraag is misschien ook wat voor effect diversiteitsbeleid heeft op de relatie tussen cross-culturele en autochtone medewerkers. Zoeken zij elkaar op, of ontstaat er segregatie op de werkvloer?
‘Dat hangt heel erg af van de organisatie en wat voor diversiteitsbeleid wordt gevoerd. Een bekend diversiteitsbeleid is het kleurenblindbeleid. Dat beleid gaat ervan uit dat je geen verschillen ziet, we zien dus geen kleur. Dat gaat niet alleen om etniciteit, maar allerlei andere eigenschappen die je kan hebben. Het blijkt dat de meerderheidsgroep het een heel fijn beleid vindt. ‘Iedereen is zoals ik’, denken ze dan. Ondergerepresenteerde groepen, aan de andere kant, vinden het beleid erg vervelend. Ze hebben het idee dat ze hun unieke kenmerken niet kunnen meenemen. Eigenlijk wordt je onderdeel van het bestaande geheel. Dus als je in zo’n soort organisatie heel veel mensen trekt uit verschillende groepen, dan heb je de kans dat mensen zich niet geaccepteerd voelen en gaan samenclusteren, omdat ze denken ‘alleen bij die mensen kan ik mezelf zijn’.’

En de meerderheidsgroep, aan wat voor beleid ergert die zich?
‘Bij multi-culturalisme voert men een beleid waar iedereen zijn verschillen meeneemt en dat ook gewaardeerd wordt. Het probleem is wel dat daarmee vaak dat leden van de meerderheidsgroep geïrriteerd raken, omdat ze het gevoel krijgen dat ze worden achtergesteld. Je kan daar heel lang over praten, of het niet terecht is in het kader van witte privileges, maar als een groep zich niet betrokken voelt, gaan ze tegenwerken.’

Onlangs stond er in het AD dat de politie in Amsterdam soms te ver gaat in diversiteitsbeleid en autochtone Nederlanders zich daarom gediscrimineerd voelen. Het is ook nooit goed, lijkt het.
‘Het vrouwenquotum is er zo één of het diversiteitsrapport van de Universiteit van Amsterdam. Daar was veel ophef over. Over quota denken mensen vaak ‘dan hebben alle goede witte mannen geen kans meer en alle minder gekwalificeerde vrouwen en allochtonen krijgen banen’. Dat idee is moeilijk weg te nemen. Ze denken namelijk dat wanneer je mensen aanstelt op basis van vaardigheden en expertise, dus een meritocratie, de beste mensen boven komen, en dat zouden zij dan zijn. We weten uit onderzoek dat dat gewoon niet waar is. Wie ‘de beste mensen’ zijn hangt voor een groot deel af van het stereotype dat we hebben over mensen. Voor een onderzoek zijn twee dezelfde cv’s gestuurd naar bedrijven, de ene met de naam Jan, de andere met de naam Mohammed. We weten hoe dat afloopt. Meritocratie is niet vrij van stereotypen en vooroordelen, maar dat vinden mensen soms heel moeilijk te begrijpen. Als je ze daarmee confronteert schieten ze vaak in de verdediging, ze willen dat niet horen, want ze willen ook niet zo zijn.’

‘Doe wat je leuk vindt’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: Georgische Nederlander Robby Kevlishvili (16).

Wat doe je?
‘Ik ben scholier, ik doe vwo op het Alfrink College in Zoetermeer. Ik hou van voetbal, maar de hoofdmoot is schaken. Ik ben de huidige jeugdkampioen onder twintig jaar. Het schaken slokt een behoorlijk groot deel van mijn tijd op. Ik probeer naast mijn huiswerk toch wel zo’n anderhalf tot twee uur per dag te besteden aan het bestuderen van schaakpartijen of het verbeteren van mijn openingsrepertoire. Dat haal ik uit boeken, maar ook op internet kun je heel goed uitzoeken wat de beste zetten zijn.’

Waar wil je heen?
‘De optie om als prof te gaan schaken zou kunnen. Maar sowieso wil ik een academische studie volgen, waarbij biologie, scheikunde of geneeskunde mijn voorkeur hebben. Als ik moet kiezen tussen schaken en school, kies ik voor schaken. Toen ik vier jaar was, leerde mijn vader mij de regels. Jarenlang speelde ik tegen hem, tot ik won. Eenmaal bij mijn huidige schaakclub, S.V. Promotie, kreeg ik les volgens de stappenmethode (klassieke lesmethode om kinderen te leren schaken, red.). Inmiddels speel ik ook bij de Rotterdamse club Pathena in de meestersklasse, de hoogste klasse op schaakgebied in Nederland.’

Heb je een kruiwagen?
‘Bij S.V. Promotie werd ik begeleid door Willem Broekman. Een paar jaar geleden zei hij dat zijn taak was volbracht, niet lang daarna emigreerde hij naar Spanje. Hij heeft veel voor me gedaan. Zo bracht hij me naar wedstrijden en toernooien. Nu ik een zogenaamde topstatus heb, krijg ik van het NOC/NSF een vergoeding om trainingen te betalen. Die trainingen krijg ik van twee bekende schakers, Loek van Wely en Jop Delamarre. Ik leer van hen hoe ik bepaalde stellingen op het bord kan doorrekenen om te kunnen voorspellen welke kant het op gaat. Ook heeft Delamarre me de kneepjes bijgebracht van het positiespel op het bord, zodat je altijd controle houdt en je tegenstander niets kan uitrichten. Natuurlijk hebben mijn ouders me ook geholpen. Zij betaalden alles en mijn vader hielp mij vaak, waar hij kon. Schaken is een dure hobby. Via een online campagne heb ik geld bij elkaar gesprokkeld om deel te kunnen nemen aan het jeugdwereldkampioenschap onder zestien. Eerder probeerde ik dat ook bij het jeugdwereldkampioenschap onder veertien, maar dat liep mis.’

Zijn er beren op de weg?
‘Ik ben nogal snel afgeleid. Tijdens partijen heb ik er geen last van. Het is vooral dat ik er tijdens de trainingen vooraf last van heb. Maar het gaat wel beter nu. Daarnaast kan ik best lui zijn. Daardoor besteed ik niet altijd genoeg tijd aan schaken. Soms kan het gewoon echt niet door school.’

Heb je tips?
‘Het allerbelangrijkste is: doe wat je leuk vindt. Daardoor zal je de gedrevenheid krijgen om er meer tijd in te steken. Bij mij begon dat al op jonge leeftijd. Mijn ouders komen uit Georgië, waar ook schaker Sopiko Guramishvil, de vrouw van de beste schaker van Nederland, Anish Giri, vandaan komt. Mijn vader leerde me al vroeg de regels. Als je dan op enig moment merkt dat je beter wordt en complimentjes krijgt van anderen, dan stimuleert dat wel. Het is altijd fijn om te horen dat je goed bezig bent.’

Assad en Koerden zullen Raqqa niet bevrijden

1

Het was in het najaar van 2014 dat ik in aanraking kwam met de activisten van de actiegroep Raqqa is Being Slaughtered Silently (RBSS). In eerste instantie in de persoon van Abu Ibrahim en later Abu Mohammed. Beide aliassen, omdat de bekendmaking van hun ware identiteit onvermijdelijk noodlottige gevolgen kan hebben. Het activistencollectief kent namelijk veel vijanden en dat zijn niet alleen de meedogenloze strijders van IS. De jongeren die bij het collectief horen waren geïnspireerd door de opstand die in het voorjaar van 2011 in Syrië uitbrak tegen dictator Bashar al-Assad en zijn kliek. De jongeren zijn afkomstig uit Raqqa, gelegen aan de rivier de Eufraat. Als ik de plaatjes op internet bekijk van voor de revolutie dan is het een rustige en ruime stad die optimaal profiteert van het frisse water van de rivier. Maar het was een stad die net als andere steden in Syrië leed onder de verdrukkende sfeer van een regime dat het land met ijzeren vuist regeerde. De opstand leidde dan ook niet tot een verzachting van de houding van de dictator, maar tot een verharding. En we kennen de geschiedenis. Miljoenen zijn Syrië ontvlucht, miljoenen anderen zijn binnenlands ontheemd en het aantal doden ligt inmiddels in de honderdduizenden.

Raqqa heeft maar even mogen profiteren van het afschudden van het juk van het regime. De stad heeft maar even mogen ruiken aan vrijheid. Want in de chaos van de burgeroorlog zag IS zijn kans schoon, kwam uit zijn hol en veroverde grote delen van het land, waaronder Raqqa. De activisten van RBSS zagen met lede ogen toe hoe hun stad de hoofdstad werd van het in juni 2014 uitgeroepen ‘kalifaat’ en ze besloten de ogen en oren te worden van alles wat er zich daadwerkelijk in Raqqa afspeelde. Het zijn stuk voor stuk uiterst moedige en slimme jonge mannen en vrouwen. Ze hebben activisten verloren, zeker, maar het overgrote deel van hen beweegt zich nog steeds in de straten en op de pleinen van Raqqa, legt zijn oren te luisteren en brieft alle informatie door aan de buitenwereld. RBSS is een actiegroep die zijn sporen meer dan verdiend heeft, ze is inmiddels ook gelauwerd op allerlei journalistieke manifestaties en onderwerp van documentaires en films. Zelf schreef ik in het najaar van 2014 een serie over het leven in het ‘kalifaat’ op basis van interviews met Abu Ibrahim, die verscheen op The Post Online.

De doelstellingen van het collectief zijn het vormen van een democratisch Syrië waarin ruimte is voor alle stemmen die zich onderwerpen aan de regels van de democratie. Het zijn nobele doelen en het is bewonderenswaardig hoe de activisten ervoor strijden en erin blijven geloven.

Mooi, zou de buitenstaander zeggen die de gebeurtenissen in Syrië volgt, het gaat nu toch snel goedkomen, want er zijn allerlei stemmen die beweren dat het niet zozeer de vraag is of de bevrijding van Raqqa gaat plaatsvinden, maar wanneer. Dan zullen eindelijk de gehate strijders die de stad zo gruwelijk misbruikt hebben verdwenen zijn. De Koerdische strijdkrachten staan aan de poorten van de stad en ze worden geholpen door recente Amerikaanse wapenleveranties. Het is nog even wachten, maar het gaat echt gebeuren. De vrijheid staat weer voor de deur.

Maar zo ziet Abu Mohammed, activist van het eerste uur, het niet. ‘Het enige verschil tussen Daesh (Arabische acroniem voor IS, red.) en de Koerden, is dat je onder de Koerden mag roken en onder Daesh niet’, zo verklaarde hij mij tot mijn verbijstering. Maar hij lichtte zijn verklaring toe. In het Syrië van voor de revolutie bewoonden Koerden de noordelijke en noordoostelijke gebieden van het land en nadat de burgeroorlog uitbrak wisten ze grote gedeeltes daarvan veilig te stellen. Maar de strijd op de slagvelden leidde ertoe dat ze hun gebieden niet alleen wisten te consolideren, maar ook uit te breiden. Zo kwamen ze op gebieden waar oorspronkelijk geen Koerden, maar Arabieren wonen. En gedroegen zij zich als bevrijders? Het tegendeel is waar. Ook de Koerden maken zich, aldus Abu Mohammed, schuldig aan etnische zuiveringen. Ze jagen Arabieren hun dorpen uit. Abu Mohammed heeft geen enkele illusie over de Koerdische aspiraties: hun gebieden moeten in meerderheid Koerdisch zijn.

Maar is het dan zelfs denkbaar dat ook een stad als Raqqa etnische gezuiverd wordt? Daar wonen immers vrijwel alleen Arabieren en bovendien in grote hoeveelheden. Ik heb de vraag nog niet gesteld aan Abu Mohammed, maar er is wel een antwoord voor handen voor wat betreft de toekomst van de stad en over dat antwoord zal de activist nog bitterder zijn. De verhalen gaan immers dat de stad, nadat IS verdreven zou zijn, en door de Koerden ‘bevrijd’, overgedragen wordt aan het Assad-regime. De echte machthebbers in Syrië zijn Rusland, Turkije en Iran en één van de rode lijnen van dit onzalige bondgenootschap, is het aanblijven van het Assad-regime. Om allerlei politiek-strategische redenen zouden ze er de voorkeur aan geven de stad aan Assad over te dragen waardoor ze weer ‘terug bij af’ zal zijn.

Of dat laatste ook echt gaat gebeuren zal afgewacht moeten worden. Maar één ding staat vast: onder Koerdisch bestuur zal Raqqa niet de wieg worden van de zo door de activisten gedroomde democratie, en ook niet onder het Assad-regime. Het collectief van RBSS heeft nog een lange weg te gaan voor Raqqa echt bevrijd is, voor Syrië echt bevrijd is. In gemoede kun je de vraag stellen of dat ooit wel gaat gebeuren.

Dromen over progressieve vrouwenmoskee

0
Het bezoek deze week van de Amerikaanse moslimtheoloog Amina Wadud aan Amsterdam zorgde voor opschudding. Als eerste vrouw in Nederland leidde zij een openbaar vrijdaggebed. Later die avond was er in voormalig kerkgebouw Paradiso een bijeenkomst voor fans. De Kanttekening was ook aanwezig.

‘Vroeger gingen vrouwen veel vaker voor in het gebed’, zegt student Cornelia Looije. ‘Vrouwelijke imams zijn minder controversieel in de islamitische traditie dan je vandaag de dag zou denken.’ De aanwezigen in het poptempel Paradiso luisteren ademloos naar de Afro-Amerikaanse Amina Wadud. De progressieve emeritus hoogleraar ‘islamstudies’ maakt zich sinds haar bekering in 1972 hard voor een nieuwe, vrouwelijke interpretatie van de Koran. Volgens haar wordt de Koran-uitleg gedomineerd door mannen. Zij zouden zich teveel richten op de individuele verzen, terwijl het volgens haar beter is naar de Koran in zijn geheel te kijken: de universele boodschap van liefde, rechtvaardigheid en gelijkheid van man en vrouw. ‘In de Koran wordt op verschillende plaatsen gerefereerd naar de slavernij, maar omdat dat niet bij de waarden van de islam past, is de slavernij uiteindelijk afgeschaft’, zegt Wadud in haar lezing. ‘Zo moeten we ook naar de andere verzen kijken.’

Het Amsterdamse bezoek van Wadud zorgt voor rumoer. Eerder die dag leidde ze, ook in Paradiso, als eerste vrouw in Nederland het vrijdaggebed voor een klein gezelschap van mannen en vrouwen. Journalist Raja Felgata, aanwezig in een schitterende Marokkaanse jurk – ze komt rechtstreeks van een bruiloft – ziet het gebed juist als uiting van ultieme kracht en sisterhood. ‘De boeken en het gedachtegoed van Wadud steunden mij in mijn eigen zoektocht naar mijn identiteit’, zegt Felgata op het podium. ‘In de Marokkaanse cultuur zijn mannen en vrouwen niet gelijk. Er zijn helaas nog veel mannen die niet met de kracht en intelligentie van vrouwen kunnen omgaan.’

Wadud benadrukt in haar lezing de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. ‘Islam, feminisme en mensenrechten zijn verenigbaar, wat anderen ook zeggen’, benadrukt zij. ‘Als vrouwen geen rechtvaardigheid in de islam ervaren, zegt dat dan iets over de islam of over degene die de islam uitlegt?’, vraagt zij zich hardop af. ‘Dat laatste dus. Vrouwen moeten daarom zelf de leiders zijn waarop ze wachten. We moeten nadenken over hoe we de positie van de vrouw kunnen verbeteren.’ Zij merkt op dat het haar met name te doen is om het leven in overeenstemming met de goddelijke wil te laten zijn. ‘Die wil zorgt dat het regent en er baby’s worden geboren. Vooral nu heeft de aarde onze aandacht nodig. Wat die mijnheer in het Witte Huis ook zegt, de klimaatsverandering moet worden aangepakt, anders overleeft niemand het.’ Over de situatie van moslims in Nederland zegt ze dat we samen verder moeten. ‘We hebben allemaal een geschiedenis en geen mens is beter dan de andere. We moeten elkaar leren kennen, ook degenen die niet op ons lijken. Als je ten diepste beseft dat we allen gelijk zijn, wil je voor de ander wat je ook voor jezelf wilt. Dan word je gesterkt door de schoonheid van anderen, want we komen allen van Allah en naar Allah gaan we terug.’

Organisator en presentator Hasna el-Maroudi vertelt in het nagesprek aan Wadud dat het niet eenvoudig is moslim te zijn in Nederland. ‘Aan de ene kant is er islamofobie, aan de andere kant worden moslims geconfronteerd met IS, die in naam van de islam gruwelijkheden pleegt’, zegt Maroudi. Wadud ziet IS als een wake-up call voor moslims. ‘Door te verklaren dat het gedachtegoed van IS niet het jouwe is, zeg je eigenlijk dat er meerdere interpretaties van de Koran mogelijk zijn.’ Wadud wil ook de deuren openen naar een meer homovriendelijke interpretatie van de islam. ‘We moeten niet alleen vechten voor onze eigen rechten, maar ook voor die van anderen’, benadrukt zij. ‘Wat zou jij willen zien?’, vraagt Maroudi. ‘Vrede’, antwoordt Wadud direct. ‘Mijn grote wens is dat mijn kleinkinderen, die verschillende geloven aanhangen, kunnen samenkomen bij de Klaagmuur in Jeruzalem’, voegt zij daaraan toe. ‘Moslim word je door er in vrijheid voor te kiezen’, is haar boodschap. ‘Wees degene die je wilt zijn in de wereld, want als jij een voorbeeld stelt, kunnen anderen dat nadoen.’

Filosoof Heidi Dorudi noemt de lezing inspirerend. ‘Wadud is één van de voorvechters van het moslimfeminisme. Zij voert een feministische strijd vanuit religie, met respect voor anders-zijn en diversiteit. Dat is in Iran, waar ik vandaan kom en waar veel vrouwen met dit onderwerp bezig zijn, ontzettend belangrijk. Maar ook binnen onze context van islamofobie, waarin islamitische vrouwen het onderspit delven.’

Looije en haar vriendinnen fantaseren na afloop hardop over een vrouwenmoskee, waar vrouwelijke imams prediken. Een plek voor moslims die zich niet thuis voelen in de bestaande gebedshuizen, met meer ruimte voor vrouwelijke waarden. Misschien gaan ze die moskee zelf beginnen, zeggen ze tegen elkaar.

Ophef over weigering Wadud
Na afloop van het optreden van Wadud verscheen op de website van Paradiso het bericht dat het van meet af aan de bedoeling was dat de emeritus hoogleraar in eigen huis zou voorgaan in het gebed. Paradiso maakte dat bekend als reactie op de onjuiste berichtgeving in kranten en websites dat Wadud bij moskeeën niet welkom zou zijn. Hoe kwam dit nepnieuws de wereld in? Rasit Bal, woordvoerder van het Contactorgaan Moslims en Overheid, vraagt zich dat ook af. ‘Een verzoek om haar het gebed te laten leiden, is nooit gekomen.’ Wel hebben verschillende moskeekoepels laten weten dat zij in hun gebedshuizen een vrouwelijke gebedsleider niet toestaan.

Bloggers vrezen voor hun leven in Pakistan

0
De Pakistaans-Nederlandse blogger Ahmad Waqass Goraya is onlangs ontvoerd en gemarteld in Pakistan. De Kanttekening sprak hem en een Pakistan-deskundige over de beruchte Pakistaanse veiligheidsdienst.

Het voor veel westerlingen zo ongrijpbare Pakistan kent een roerige geschiedenis en een al even zo roerig heden. De nog altijd jonge staat worstelt met talloze problemen: radicale islam, armoede en lokale corruptie. Eén van de gevolgen is een kwijnende persvrijheid. Zo verdween activist Ahmad Waqass Goraya onlangs drie weken van de aardbodem.

Op de Facebook-pagina Mochi and group: citizens for secular democracy rapporteert Goraya, samen met anderen, over mensenrechtenschendingen door de Pakistaanse geheime dienst en islamistische extremisten. De pagina ontleent haar bestaansrecht aan het opkomen voor religieuze vrijheid en mensenrechten. Inmiddels is de pagina offline gehaald door de Pakistaanse autoriteiten, maar meerdere blogs onder dezelfde of een iets aangepaste naam, zijn nog actief. Dat dit in een land als Pakistan niet zonder gevaar is, blijkt als Goraya wordt opgepakt. De Kanttekening sprak hem na terugkomst in Rotterdam, waar zijn vrouw en zoontje Arastoo (Urdu voor Aristoteles) hem opwachtten. Wat gebeurde er precies toen hij voor familiebezoek naar Pakistan ging?

‘Eind januari werd ik op opgepikt door de Pakistaanse veiligheidsdienst’, vertelt Goraya. ‘Tijdens een familiebezoek werd ik gekidnapt door mannen met pistolen. Ze trokken een zwarte kap over mijn hoofd en reden me naar een plek ergens in Islamabad, daar ben ik dagenlang gemarteld.’ Naar eigen zeggen werd hij zo’n twintig uur per dag gedwongen te staan terwijl hij met knuppels en hamers werd bewerkt. Al die tijd hoorde hij het geschreeuw uit andere kamers, van mensen die eenzelfde lot ondergingen. ‘Ik heb me volledig afgesloten van de buitenwereld. Ik focuste me op het overleven binnen die vier muren.’ Vanzelfsprekend is dat niet. Ook Goraya kent de verhalen van criticasters die nooit meer terug komen. ‘We zouden te kritisch zijn op de strijdkrachten. Naar buiten toe hielden ze het op blasfemie.’

Op sociale media wordt Goraya ervan beschuldigd dat hij bij de Ahmadiyya hoort, een minderheidsstroming binnen het overwegend soennitische Pakistan die regelmatig onder vuur ligt vanwege afwijkende tradities. ‘Dat is niet waar, ik ben soennitisch. Maar als je beschuldigd wordt van godslastering ben je je leven niet meer zeker in Pakistan. Daarom misbruiken ze radicale moslims om mensen als ik en mijn vrienden uit te schakelen. Maar ik houd mijn mond niet.’

Als hij uiteindelijk ergens langs een weg wordt gedumpt als oud vuil vermoedt hij dat zijn einde nabij is. Hevig bloedend uit zijn linkerbeen, het wondvocht is bijna zwart, klopt hij aan bij het eerste het beste huis en belt hij zijn vader. Die raadt hem aan niet naar huis te komen, maar onderdak te zoeken bij vrienden. Door de beschuldiging van blasfemie en het feit dat zijn gezicht in de media is verschenen verkeert Goraya nu in continu gevaar.

In 2016 prijkt Pakistan net boven Turkije op de 148ste plek op de persvrijheidslijst van Reporters Without Borders. De islamitische republiek kent dan ook een slechte reputatie op het gebied van vrijheid van meningsuiting. 13 april jongstleden werd de 23-jarige student Mashal Khan door een menigte doodgeslagen op de campus van de Abdul Wali Khan Universiteit in Mardan. Hij zou blasfemische uitspraken over de islam op sociale media hebben gezet. Het maakt Goraya extra waakzaam. Terug in Rotterdam kijkt hij altijd over zijn schouder. Als hij zijn huis verlaat en als hij over een markt loopt. ‘Er leven zo’n 30.000 Pakistanen in Nederland. En beschuldigingen van blasfemie verlopen niet.’

Zijn mederedacteuren van de Mochi and group-Facebook-pagina, die ook werden opgepakt, vergaat het ondertussen niet veel beter. Ze zijn onderweg of zijn inmiddels in de Verenigde Staten, België, Duitsland en Nederland. ‘Zelf ben ik onder vermomming het land uitgekomen. Daarbij had ik het geluk dat de naam in mijn paspoort iets afwijkt van mijn echte naam.’ Teruggaan is er in ieder geval voorlopig niet bij. ‘Een rechtszaak aanspannen is zo ongeveer onmogelijk.’

‘Sinds Pakistan een democratie is, bestaat er enige vrijheid, maar de media staan onder strenge controle’, legt Goraya uit. ‘Zo was er behoorlijk wat protest toen we gearresteerd werden en enige ophef op sociale media, maar toen we vrijkwamen, durfde niemand er meer over te schrijven.’ Zelfs bevriende journalisten vertellen hem dat hun handen gebonden zijn. ‘Het leger jut studenten en radicalen op tegen iedereen die het leger kritisch bejegent. Vergeet niet dat Mashal Khan werd aangevallen door studenten van een universiteit, niet van een madrassa (Koran-school, red.). Als je de term blasfemie laat vallen, breng je iemand direct in doodsgevaar.’ Politici en andere prominenten dragen bij aan dit klimaat door openlijk mensen bij naam te noemen, vindt hij. Hij is zeer pessimistisch over de toekomst van het land. ‘We blijven in Nederland en hopen dat onze familie zich snel bij ons kan voegen. Want mijn ouders hebben sinds het gebeurde al drie keer van huis moeten wisselen. Ze zijn hun leven niet zeker.’

Veel van wat nu plaatsvindt heeft wortels in het roerige verleden van het land en met name de periode van Muhammad Zia-ul-Haq aan de macht kwam in 1977. Historicus en Pakistan-deskundige Olivier Immig legt uit hoe dat zit: ‘De beruchte wetten over blasfemie zijn van zijn hand, als onderdeel van een plan om het land te islamiseren. Tijdens de oorlog in buurland Afghanistan weet Zia-ul-Haq een belangrijke rol te verwerven als coördinator van acties tegen de Russische bezetter. Gefinancierd door de Verenigde Staten en Saoedi-Arabië geeft hij moedjahedien een veilig heenkomen in Pakistan. Er lopen rechtstreekse lijntjes tussen de leiders van toen en nu.’

Een andere oorzaak van radicalisering is de alom aanwezige armoede. ‘Zo’n zestig tot zeventig procent van de bevolking leeft op of onder de armoedegrens, terwijl een steenrijke elite het aan niets ontbreekt. Dat gaat schuren op enig moment. Als je daar bij optelt dat er amper geïnvesteerd wordt in onderwijs of zorg en dat de elite haar kinderen naar het buitenland stuurt om te studeren, heb je een recept voor sociale onvrede.’ Het gat dat zo ontstond in de afgelopen decennia wordt nu gevuld door duizenden madrassa’s, waarvan een flink aantal er zeer extreme ideeën erop nahoudt. Sommige madrassa’s leiden zelfmoordenaars op, gefinancierd door Saoedi-Arabië.’

Veel Pakistaanse Taliban-strijders, die lang in het noordwesten van het land verbleven, zijn noodgedwongen de grens overgestoken na offensieven door het Pakistaanse leger tussen 2009 en 2016. Het ging om de groene valleien in Swat en het bergachtige Waziristan, dat tegen de Afghaanse grens aan ligt. Ook Taliban-leider Mullah Fazlullah moest daardoor uitwijken. Het feit dat kopstukken meestal de dans ontspringen, voedt de geruchten dat de jihadisten worden gewaarschuwd bij een op handen zijnde operatie. Opgeteld bij de buitenlandse financiering van terrorisme, lijkt rust voorlopig een illusie, zegt Immig: ‘Die strijd gaat nog heel lang duren. Ondanks de iets toegenomen welvaart en de sinds jaren iets stabielere economie is daarmee het radicalisme niet automatisch uitgebannen.’

Zowel de ambassade van Pakistan in Den Haag als verschillende Pakistaanse moskeeën bleken na meerdere telefonische pogingen en via e-mail niet bereikbaar voor commentaar. Een bestuurslid dat zich volgens de moskee bezighield met publieke relaties verwees naar de voorzitter voor commentaar. Dat omdat hij de Nederlandse taal niet machtig was en ook in het Engels niet uit zijn woorden kwam. Deze voorzitter bleek, wederom, niet bereikbaar.

Hoe Feyenoord het contact met Feijenoord verloor

0
Feyenoord is kampioen. Supporters van de club verschenen afgelopen week bij verschillende tv-programma’s. Wat viel op? Het overgrote deel was autochtoon, terwijl de wijk Feijenoord voor meer dan de helft bestaat uit Nederlanders met een migratieachtergrond. Waar waren zij?

Feyenoord is op overtuigende wijze landskampioen geworden door met 3-1 te winnen van Heracles. Het legioen is misschien wel de trouwste supportersschare van Nederland. In de achttien jaar dat Feyenoord geen kampioen werd bleef de Kuip doorgaans goed gevuld.

Toch is niet alles hetzelfde gebleven. De binding met de arbeiderswijk Feijenoord en de volksclub Feyenoord was vroeger veel sterker. De supporters kwamen grotendeels uit Feijenoord. De wijk heeft de afgelopen decennia echter een ware transformatie ondergaan. Tegenwoordig wonen er voornamelijk mensen met een migratieachtergrond. Maar wie in de Kuip komt, ziet die bevolkingssamenstelling niet terug. De supporters zijn voornamelijk blank gebleven. Hoe kan dat? De Kanttekening ging de wijk in en sprak Feyenoord-supporters.

Supportersvereniging FSV de Feijenoorder is sinds 1931 dé fanclub van de voetbalclub. Een medewerker van de vereniging bevestigt het beeld dat Feyenoord geen buurtclub meer is. ‘Veel van onze supporters komen uit binnen- én buitenland. Neem een trouwe supporter die in Engeland woont en voor de wedstrijden naar Nederland komt. Onze binnenlandse leden zijn echt over alle provincies verdeeld, zelfs in Noord-Holland’, vertelt Lennard Montizaan, die de marketing en communicatie voor de vereniging verzorgt. Hij voegt er wel aan toe dat de fans in Noord-Holland (lees: Ajax-gebied) hun Feyenoord Magazine in een neutrale, witte enveloppe ontvangen in plaats van doorzichtig plastic. ‘Anders gaat er nog wel eens iets mis onderweg.’

Ervaring leert dat een deel van het legioen ook enthousiast aanhanger is van Pim Fortuyn en Geert Wilders. Die mening wordt niet echt onder stoelen of banken gestoken als een deel van de fans voor of na de wedstrijd in de stad loopt. Dat zou mensen van niet-westerse afkomst kunnen afschrikken naar een wedstrijd van Feyenoord te gaan. Hun gezichten spreken boekdelen als een deel van de Feyenoord-aanhang in het centrum van Rotterdam kreten roept als ‘eigen volk eerst!’ Montizaan nuanceert dat beeld. Hij is een Feyenoord-man in hart en nieren die zijn club verdedigt. ‘Voetbal, dus ook Feyenoord, moet voor iedereen toegankelijk zijn. Feyenoord is een club van het volk. Je ziet bij ons allerlei nationaliteiten, ook bij de jeugdopleiding.’

Dat mensen niet meer automatisch aanhanger zijn van de club die aan hun wijk verbonden is, is geen nieuw verschijnsel. Tot eind jaren zeventig was bijvoorbeeld het stadsdeel Zuid voor Feyenoord en het stadsdeel Delfshaven voor Sparta, maar zoetjes aan begonnen wat jongeren ‘van de rechter Maasoever’ hun voorkeur uit te spreken voor Feyenoord. In sommige straten van Rotterdam-West werd op de stoep met krijt de bekende F getekend. In het begin stiekem, zodat niemand wist wie dit smerige eerbetoon aan de concurrent op zijn geweten had. Denk maar niet dat die F de volgende dag altijd was weggepoetst door Sparta-fans. De F bleef vaak staan en kreeg gaandeweg bijval. Iemand van buiten koos voor Feyenoord, net zoals iemand uit een arbeidersmilieu niet meer traditioneel op de PvdA stemt. En natuurlijk mag een voetbalfanaat uit Zuid zonder problemen Sparta of Excelsior aanmoedigen. Tegenwoordig uit de trouw aan de club zich in andere dingen, zoals geen Ziggo nemen, omdat ze sponsor van Ajax zijn.

Hoewel buurtbewoners met een migratieachtergrond maar zelden te vinden zijn in het stadion, investeert Feyenoord wel in de buurt en de inwoners. Alle grote clubs zijn actief op sociaal-maatschappelijk gebied en daar vormt de Feyenoord Foundation beslist geen uitzondering op. Eén van de ambassadeurs is Sander de Kramer, hij is journalist en programmamaker met een groot voetbalhart. ‘Niets verbindt zo sterk als voetbal, de belangrijkste bijzaak van het leven. Je kunt via deze sport een heleboel bewerkstelligen. Als grootste club van Nederland pakt Feyenoord sociaal-maatschappelijke verantwoordelijkheden op in de wijde omgeving.’ Onlangs werd een collegetour voor de jeugd tussen zeven en twaalf jaar georganiseerd in het Theater Zuidplein met spelers Tony Vilhena en Terence Kongolo, die motivatiepraatjes hielden. ‘De aanwezige jeugd luistert vaak beter naar hun helden op noppen dan naar hun eigen moeder. Vilhena had het over gezond eten en sporten. Meer dan vijftig procent van de Rotterdamse kinderen heeft overgewicht. Dankzij zulke opmerkingen kunnen die spelers de jeugd aan het sporten krijgen. Feyenoord heeft een zeer bekende naam, wat deuren doet openen’, zegt De Kramer. ‘Dat merken ook de deelnemers aan Jobscorer, een project van de Feyenoord Foundation voor jongeren met een Wajong-uitkering of een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Die mogen werkervaring opdoen bij Feyenoord. Je ziet ze opbloeien, net als hun CV.’

De Foundation organiseert ook de Street League. Jongeren kunnen punten verdienen door klusjes in de wijk te doen, zoals de straat vegen en boodschappen voor mensen doen. Het team met de meeste punten mag bijvoorbeeld met de spelersbus terug na een wedstrijd. ‘Heel veel jonge Marokkaanse Nederlanders kijken erg op tegen Karim el-Ahmadi, een keihard werkende middenvelder die zich uitstekend gedraagt’, constateert De Kramer.

Spreekkoren en leuzen als ‘Nederland voor de Nederlanders’ worden volgens hem geuit door een beperkte groep. ‘Zo’n klein clubje vervelia’s verknalt het voor de rest en bezorgt Feyenoord een slechte naam. Hier kun je een heel stadion niet op afrekenen!’

Woensdagmiddag op het Sportplein Afrikaanderplein. Een aantal jongens en vooral meisjes, is zeer serieus aan het voetballen. Gelukkig zijn ze bereid hun sportieve activiteiten even te onderbreken voor wat vragen. Ze blijken allemaal fan van Feyenoord, maar ze vinden het volstrekt gewoon om aanhanger te zijn van meerdere clubs. Real Madrid wordt verschillende keren genoemd, evenals Barcelona, Sparta en Galatasaray.

Echt onderling eens zijn ze het niet, maar wel over het feit dat je écht niet persé hoeft te juichen voor een club uit je eigen wijk, stad of land. Als ze maar goed zijn. Over één ding zijn ze het volstrekt eens: Ahmadi is geweldig! Zodra zijn naam valt, beginnen ze te stralen.

Fans van niet-Nederlandse afkomst heeft Feyenoord dus absoluut, maar het stadion bezoeken, dat is een ander verhaal. Jongeren die toeterend van vreugde door de stad rijden als bijvoorbeeld Galatasaray gewonnen heeft, kunnen dus in de praktijk best ook een Feyenoord-hart hebben.

‘Er blijven absoluut niet-westerse bewoners weg uit de Kuip vanwege de deels anti-buitenlandse sfeer, maar er zijn er ook die zich daar niets van aantrekken’, vertelt een buurtbewoner. ‘En er is nog een belangrijke oorzaak. Feijenoord is geen kapitaalkrachtige buurt, het is een buurt met veel verborgen armoede. Veel mensen kunnen de kaartjes niet betalen.’

Ook joodse Nederlanders staan niet te trappelen om naar de Kuip te gaan. Dat heeft te maken met Feyenoord-spreekkoren zoals ‘we gaan op jodenjacht!’ Dat wordt gezongen als er tegen Ajax gevoetbald wordt. Zelf vinden de aanhangers het een onschuldig deuntje, maar zo ervaren veel buitenstaanders het niet. Vooral ouderen met een joodse achtergrond kijken geschokt als ze het horen.

Zowel Fenerbahce als Galatasaray hebben fanshops in Rotterdam. Helaas zijn ze niet bereikbaar voor commentaar, maar een medewerker laat wel weten dat ze bezoekers krijgen uit het hele land. Toch is het mogelijk dat de drager van een rompertje met daarop ’vijftig procent vader, vijftig procent moeder, honderd procent Fenerbahce’ ook fan van Feyenoord is. Dat blijkt ondubbelzinnig uit het relaas van de jonge voetballers op het Afrikaanderplein. In de voetbalharten van de nieuwe generatie is duidelijk ruimte voor meerdere clubs.

‘De Bijlmer heeft nooit een kans gehad’

0
In zijn nieuwe roman schetst Murat Isik een geschiedenis van de Bijlmer. ‘De oude Bijlmer bestaat helaas niet meer, maar er is gelukkig ook geleerd van de fouten uit het verleden.’

Onlangs verscheen een nieuwe roman van schrijver en jurist Murat Isik (Izmir, 1977). Wees onzichtbaar is de opvolger van zijn internationaal succesvolle debuut Verloren grond. In het boek schetst hij een overlevingsstrijd van een Turks gezin in de Amsterdamse wijk Bijlmer in de jaren tachtig. Een gezin dat worstelt met een dominante vader en een onveilige en verloederende omgeving. Isik toont bovendien overtuigend aan dat de Bijlmer nooit een eerlijke kans heeft gehad om uit te groeien tot het woonparadijs zoals het ooit bedoeld is.

Op één van de eerste warme lentedagen van het jaar spreekt de Kanttekening Isik in zijn nieuwe huis in Hoofddorp. ‘In maart zijn we in ons nieuwe huis getrokken. Het is hier rustiger dan in Amsterdam-West, daar was altijd rumoer van de buren. Hier kan ik zelfs in de tuin werken!’

Een goede werkplek is belangrijk voor een schrijver, zoals een veilige plek om op te groeien dat is voor een opgroeiend kind. Geboren in Izmir, verhuist Metin Mutlu, de hoofdpersoon in Wees onzichtbaar, al vroeg naar Hamburg, om op driejarige leeftijd in de Bijlmer te belanden met zijn ouders en oudere zus. ‘Voor kinderen was de Bijlmer in die tijd een speelparadijs’, zegt Isik, die net als Metin op die plek opgroeide. ‘Auto’s werden vanaf de verhoogde wegen de garage ingereden van waar je te voet verder liep naar de binnenstraat. De hele wijk was dus autovrij. Dat was revolutionair. Verder was er ontzettend veel groen, om de scheiding tussen wonen en werken nog eens extra te benadrukken. In de wijk woonde én recreëerde je.’

De ideeën van architect Siegfried Nassuth waren vooruitstrevend. De nieuwe wijk, die vanaf eind jaren zestig ontstond, moest model staan voor het nieuwe wonen. Het liep anders. Isik deed onderzoek en kwam tot schokkende conclusies. ‘Ten eerste werd flink bezuinigd op de originele plannen van Nassuth, vooral wat betreft voorzieningen voor de leefbaarheid. Er zou een hertenkamp komen en cafés en gemeenschappelijke ruimtes in de flats.’ Zo verdwenen één voor één de plannen die de wijk anders zouden maken in de prullenmand. ‘De eerste klap was dat daardoor de eerste bewoners binnen een paar jaar al weer vertrokken, er waren nauwelijks winkels en ook de slechte verbinding en afstand met de stad was een groot probleem. De metrolijn kwam pas eind jaren zeventig. De Bijlmer was lang een soort eiland buiten de stad.’

Zeedijk
Toen in 1984 de Zeedijk schoongeveegd werd van de junks, namen ze linea recta de benen naar de Bijlmer, waar de binnenstraten en portieken een welkom onderdak boden. Voor Metin zijn de regelmatige ontmoetingen met de onberekenbare junks en potloodventers een alledaags verschijnsel. Isik maakt het verval onder andere zichtbaar via de talentvolle voetballer Michel. Als Metin hem enkele jaren later tegenkomt, vraagt Michel kwijlend om een sigaret, hij is opgeslokt door het straatleven.

Toch is dit allemaal achtergrond. De bovenste laag wordt gevormd door het gezinsleven van de familie Mutlu. De werkeloze en communistische vader Harun, die zijn dagen lezend uit het werk van Karl Marx en Vladimir Lenin en drinkend doorbrengt, is een tiran en eist gehoorzaamheid. Zijn wisselende stemmingen resoneren fraai met de onvoorspelbare Bijlmer. Het is nooit zeker hoe Harun zijn pet staat, zoals het evenmin zeker is of je de lift in stapt met een vriendelijke buurman of een overvaller. ‘De vader van het gezin is geboren in een Anatolisch dorp en opgegroeid in de achterbuurten van Izmir’, legt Isik uit. ‘Daar geldt het recht van de sterkste. Daar komt nog eens bij dat hij een heel belezen man en overtuigd communist is. Die mix maakt hem tot een moeilijke man, die vooral neerkijkt op de mensen om hem heen, op het kapitalisme en zelfs de mensen die zijn politieke denkbeelden delen.’

Pesten
In de snelkookpan die de Bijlmer op dat moment is, neemt de druk op het gezin toe. Alle leden van het gezin moeten zich op een of andere wijze verhouden tot de vader. De zus van Metin vlucht naar haar kamer zodra Harun de sleutel in de voordeur steekt. Metin blijft om aandacht vragen, maar weet niet hoe. De relatie tussen vader en zoon blijft moeizaam. Zijn moeder pikt de nachtelijke drinksessies van haar man niet langer, komt in verzet en emancipeert zich steeds meer gedurende het verhaal. Ondertussen heeft Metin genoeg te stellen met pestende klasgenoten op de middelbare school. ‘Dat heb ik ook meegemaakt. Ik ken de pijn van Metin. De zucht naar erkenning door je vader, de pijn van de afwijzing en de strijd om je te ontworstelen aan je lot.’

Metin trekt zich op aan een charismatische nieuweling die ineens in zijn leven komt en de verhoudingen op zijn vijandelijke school flink op zijn kop zet. ‘Je hebt op momenten in je leven mensen nodig die je een duwtje geven in de goede richting. De nieuweling staat symbool voor een aantal mensen dat op mijn pad kwam. Zo geeft hij Metin het gevoel er eindelijk bij te horen.’ Autobiografische elementen en fictie wisselen voortdurend stuivertje in het boek. ‘Maar het is vooral een roman. Ik verwerk bepaalde persoonlijke ervaringen, vergroot veel uit, maar hou vooral ook van het avontuur als schrijver en wilde mezelf steeds verrassen tijdens het schrijven. Er zitten veel personages in die nooit bestaan hebben en veel is in werkelijkheid niet zo gegaan.’

De wijk is altijd aanwezig, soms dreigend, dan weer kindvriendelijk. ‘Joop den Uyl, toen nog wethouder in Amsterdam, heeft gestreden om de Bijlmer tot Amsterdams grondgebied te maken. Het is eigenlijk verbazingwekkend hoe gemakkelijk de prachtige plannen later zijn opgegeven toen er eenmaal gebouwd werd en er geld op tafel moest komen, hoe gemakkelijk de wijk is afgestoten.’

Hij wil het beeld van zijn oude wijk kantelen. ‘Maar niet als een activist. Ik vertel het échte verhaal van de wijk, het idee erachter, de opkomst en de ondergang, door de ogen van iemand die er is opgegroeid. Eén ding is duidelijk: het nieuwe wonen, het plan van Nassuth wat hier gestalte moest krijgen, heeft nooit een kans gekregen. Dokters, journalisten, kunstenaars: iedereen kwam hierheen om een ideaal mede vorm te geven. Het waren dure huurwoningen in wat een kwalitatief hoogstaande wijk had moeten worden.’ Omdat voorzieningen uitbleven, vertrokken mensen al weer snel. ‘Er ontstond veel leegstand, die onder andere werd opgevuld door Surinamers die na de onafhankelijkheid in 1975 massaal deze kant op kwamen en in de Bijlmer terechtkwamen. Later kwamen daar Ghanezen bij.’

De politiek en de woningbouwcorporatie speelden een doorslaggevende rol in het verval. Een buurman van Metin in het boek zegt het als volgt: ‘Ze zullen het ontkennen, maar ergens aan het begin van de jaren tachtig hebben die schoften de Bijlmer al opgegeven.’

Latent aanwezig op de achtergrond, is de culturele achtergrond van het gezin Mutlu. ‘Het is een links gezin en net als mijn familie van Zaza-afkomst. Deze bevolkingsgroep spreekt het Zazaki en is oorspronkelijk vanuit Perzië naar Turkije gemigreerd. Als je alleen de mainstreammedia volgt, denk je misschien dat bijna alle Nederlandse Turken op de AKP stemmen. Dat is allerminst het geval. De Nederlandse Turken vormen geen homogene groep, de gemeenschap is zeer verzuild. Ik laat in mijn boek ook een groep zien die minder bekend is voor de gemiddelde Telegraaf-lezer, een links gezin met een atheïstische vader.’

Springers
Terug naar de wijk waar zijn moeder nog altijd woont. In de vroege jaren tachtig, als Metin arriveert, rukt de Mobiele Eenheid regelmatig uit om krakers te verjagen uit leegstaande flats. De ellende neemt toe en daarmee het aantal ‘springers’. ‘Dat was een veel voorkomend fenomeen, ja. Ik heb ook weleens een lijk voor onze flat zien liggen, iedereen in de Bijlmer heeft wel eens het lijk van een springer zien liggen.’ Het tekent de uitzichtloosheid in de wijk. In het gezin lijkt dat ook zo, maar de verschillende karakters krijgen toch het inzicht dat zij tot elkaar veroordeeld zijn. Zelfs de vader kan het huis uiteindelijk niet anders zien als een warm nest waar hij naar terugkeert na nachtelijke escapades. ‘Uiteindelijk heeft mijn vader een goede opleiding afgerond en is mijn moeder gaan werken. Net als de karakters in het boek hebben zij een ontwikkeling doorgemaakt.’

Tegenwoordig is de Bijlmer een andere plek geworden. ‘Er is gesloopt, opnieuw gebouwd en het diverser samengesteld huizenaanbod heeft de wijk goed gedaan’, vindt Isik. ‘De oude Bijlmer bestaat helaas niet meer, maar er is gelukkig ook geleerd van de fouten uit het verleden. Er wordt nu bijvoorbeeld ook gewoond op straatniveau waardoor het er geen verlaten en unheimisch gebied meer is, dat was voorheen niet zo. De Bijlmer zoals ik die ken is warm, gezellig en levendig. Mensen moesten er wat van maken en waren creatief. Zo is Kwaku ontstaan als voetbaltoernooitje in de zomer. Het jaar daarop bedacht iemand ‘ik ga hier eten en drankjes verkopen tijdens de wedstrijden’. Zo is het uitgegroeid tot het grootste multiculturele festival van Nederland en dat is echt te danken aan de bewoners zelf.’

Zoals de wijk, is ook het leven van Isik zelf aan verandering onderhevig geweest. Een nieuwe woonplek waar hij zich volledig op het schrijverschap kan storten, is wel de belangrijkste. ‘Ik ben lang jurist geweest. Dat was de erfenis van mijn vader, zou je kunnen zeggen. Inmiddels heb ik mijn baan opgezegd, om nog meer te kunnen schrijven.’ Zijn ouders stimuleerden hem te lezen. ‘Mijn vader gaf het voorbeeld door het zelf veel te doen, mijn moeder gaf me steeds zakgeld om stripboeken van te kopen. Zij stimuleerde me echt en nam me als kind vaak mee naar de bieb.’

Het schrijven heeft deuren geopend die voorheen gesloten bleven. Voorafgaand aan het schrijven van Verloren grond interviewde hij zijn ouders uitvoerig. ‘Met name mijn vader vertelde me dingen over zijn jeugd die ik nooit geweten heb.’ Alsof het lot ermee speelde, overleed zijn vader in 2015. ‘Ja, dat was erg dubbel. Hij informeerde wel eens naar de wijze waarop de vader in Wees onzichtbaar getypeerd zou worden, omdat hij voorvoelde dat dit op hem af zou kunnen stralen. Het is een roman, baba (papa in het Turks, red.), zei ik dan.’

Wees onzichtbaar is in al haar lagen overtuigend. Isik is een groot verteller en weet en passant bestaande vooroordelen over de Bijlmer de wereld uit te helpen.

Hellevuur bezorgt moslimkinderen nachtmerries

0
Islamles ligt onder vuur in België. Leerlingen die onderwezen worden in de islam zouden bang gemaakt worden met verhalen over de hel. De Kanttekening zocht uit hoe het er in Nederland aan toegaat en of er voldoende toezicht is op de islamdocenten.

Volgens jihadexpert Montasser AlDe’emeh worden tienduizenden moslimjongeren in België bang gemaakt met verhalen tijdens islamlessen. Imams van koranscholen creëren volgens hem een angstcultuur in plaats van dat ze dergelijke verhalen ontkrachten. ‘De leerlingen hebben nachtmerries, kunnen niet slapen. Ze denken dat Allah hen zal straffen, omdat ze eens iets mispeuterd hebben’, verklaarde hij onlangs in een interview met het tijdschrift Knack. ‘Zo was er bijvoorbeeld een jongen die sprak over een engel die zijn schedel met een hamer zal bewerken of was er een andere die het had over hoe zijn beenderen in het graf zullen worden verpulverd.’ Ook Nederlandse experts waarschuwen nu voor de vergaande gevolgen van zulke verhalen.

Het volgen van levensbeschouwelijk vormings- of godsdienstonderwijs is op aanvraag van ouders al jaren mogelijk in Nederland; voor moslims, maar ook voor christenen of humanisten. Stadspedagoog en onderwijzer Mesut Disli uit Rotterdam heeft zich meer dan twintig jaar beziggehouden met het coördineren van islamitisch godsdienstig onderwijs op basisscholen door heel Nederland. Zo was hij namens een externe organisatie onder meer verantwoordelijk voor het aannemen van vakleerkrachten die leerlingen basiskennis over de islam moesten bijbrengen. ‘We hebben het over kinderen, wat ze op jonge leeftijd meekrijgen over religie heeft een enorme impact op hun karakter en geestelijke gezondheid. Daarom was het voor mij heel erg belangrijk om de juiste mensen te selecteren, om een prettig en veilig pedagogisch klimaat te realiseren.’

Ook Disli hoort steeds vaker over kinderen die bang zijn gemaakt door imams of islamdocenten in Nederland. ‘Maar zware trauma’s krijgen kinderen toch van hun eigen ouders’, zegt hij. ‘Zulke ouders kunnen blijkbaar bepaald gedrag niet aanleren zonder angstbeelden te creëren of hun kinderen bang te maken. Ik zie dat als onmacht en onkunde. Wat betreft koranscholen of buitenschoolse islamlessen moet beter gewaakt worden voor leerkrachten die zeer strenge ideeën hebben over de islam en dat ook overbrengen aan kinderen. Als je zulke mensen voor de klas zet, zullen kinderen in een latere fase van hun leven religie koppelen aan angst, haat en geweld; een perfecte voedingsbodem voor extremisme.’ Daarom vindt hij islamitisch godsdienstig onderwijs op basisscholen niet alleen nuttig, maar vooral ook erg veilig. ‘We hebben onze eigen vakliteratuur, lesmateriaal waar leerkrachten zich aan moeten houden. En als een leerkracht, ondanks de strenge selectie toch over de schreef gaat, kan je gelijk ingrijpen, omdat er altijd wel iemand naast de kinderen meeluistert in de klas.’

Volgens Saïd Bouharrou, voorzitter van de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland, is de situatie in Nederland rooskleuriger dan in België. ‘Anders dan in België, herken ik het beeld niet dat moslimjongeren in Nederland massaal bang worden gemaakt.’ Volgens hem zijn er wel uitzonderingen en grijpen moskeebestuurders waar nodig in. ‘Natuurlijk wordt in de Koran, net als in alle andere heilige boeken verwezen naar mogelijke gevolgen als je niet volgens de richtlijnen van de religie leeft. Maar het probleem is dat sommige leraren te fanatiek zijn en een eigen interpretatie aan de teksten geven. Het gaat allemaal om de context. Je moet als islamdocent uitkijken als je jonge kinderen voor je hebt, dan moet je niet komen aanzetten met allerlei scenario’s. Daar hebben ze echt helemaal niets aan.’ Volgens Bouharrou verschilt het ook per leerkracht of moskee hoe kinderen over de islam worden onderwezen. ‘De wahabitische of salafistische stromingen zijn meestal strenger in de leer. Moskeebestuurders moeten heel goed opletten op wie ze als leraar aantrekken. Maar je ziet steeds vaker dat moskeeën vanwege de kosten minder selectief kunnen zijn. Veel leraren werken als vrijwilliger. Sommige moskeeën zijn al tevreden als er een leraar voor de klas staat. Daar moet toch iets serieuzer mee omgegaan worden.’

Religiewetenschapper Bahattin Ayyildiz, die voorzitter is van de Federatie van Educatieve en Culturele Centra, een landelijke koepelorganisatie van verschillende cultuurorganisaties, heeft aan honderden kinderen in Nederland islamles gegeven. Ook hij herkent zich in het beeld dat Alde’emeh schetst. Hij zegt dat veel islamleerkrachten niet weten hoe ze met jongeren om moeten gaan en weinig kennis hebben van de islam. ‘Iedereen maakt fouten, vooral als je jong bent. Ze moeten juist weten dat ze altijd berouw kunnen tonen en dat God ze dan kan vergeven. Geef kinderen hoop in plaats van angst.’ Volgens Ayyildiz is het islamitisch niet verantwoord om leerlingen angst aan te jagen. ‘Kinderen islamitisch onderwijs geven door middel van angstbeelden en bangmakerij pakt altijd averechts uit. Ik geloof niet dat mensen lang loyaal zullen blijven aan de islam als ze de angst voelen dat ze bestraft zullen worden. Bijna elk vers in de Koran begint met de basmala, bismillahi rahmani rahim, wat letterlijk ‘in naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle’ betekent. Voor het begin van elke goede daad spreken wij de basmala uit. Dat in België jongeren massaal bang worden gemaakt namens de islam, is vooral een zware belediging van de islam zelf.’

‘Het is lastig over ‘de’ Marokkaan te praten’

0
In Marokko zijn al maanden protesten tegen de regering. De Kanttekening sprak Marokko-correspondent Willemijn de Koning (27) over de politieke situatie in het land en over hoe het is om het land te wonen. De Koning woont en werkt sinds een jaar in Rabat. Ze werkt onder meer voor het AD, Vice en NPO Radio 1.

Wat heeft jou ertoe aangezet om naar Marokko te verhuizen en daar journalistiek te bedrijven?
‘Ik ben eigenlijk altijd al geïnteresseerd geweest in de Arabische cultuur. Zo vond ik in de Efteling de Fata Morgana geweldig; het was mijn favoriet. Ook had ik altijd vrienden en vriendinnen met verschillende culturele achtergronden. De Arabische wereld trok me gewoon aan op de een of andere manier. Ik heb gekozen om te werken als correspondent in Marokko nadat ik voor mijn studie Arabisch rond heb gereisd door Marokko, waarna ik echt verliefd ben geworden op het land. Marokko bestaat uit zo veel verschillende onderdelen; het zuiden is zo anders dan de grote steden en dan heb je natuurlijk ook nog het sprookjesachtige Marrakech. Daarnaast is Marokko één van de weinige Arabische landen waar het veilig is.’

Hoe ziet jouw dagelijks leven er uit in Marokko?
‘Dat is verschillend, soms werk ik thuis van achter mijn laptop. Soms ga ik op pad in Rabat of ik neem de trein naar Casablanca of Marrakech en neem interviews af die ik dan later uitwerk. Daarnaast ren ik af en toe een stukje en heb ik hier wat vrienden. Eigenlijk doe ik gewoon hetzelfde als wat ik ook in Nederland zou doen.’

Wat voor onderwerpen hebben jou interesse?
‘Ik heb iets gemaakt over duurzame moskeeën; ze hebben hier bijvoorbeeld moskeeën die ze duurzaam maken met zonnepanelen, dat vond ik heel interessant. Ook heb ik een stuk gemaakt over een gevecht tussen Algerije en Marokko over couscous. Ze willen namelijk allebei claimen dat het gerecht uit hun cultuur afkomstig is. Ook heb ik me beziggehouden met hoe Marokko terrorisme bestrijdt.’

Hoe reageren Marokkanen op jou als journalist?
‘Het is sowieso lastig om over ‘de’ Marokkaan te praten, het land heeft een heel diverse bevolking. Zo zijn de verschillen tussen mensen van het platteland en mensen uit de hoofdstad Rabat, groot. Het is hier gewoon heel anders dan in Nederland. In Nederland lijken de mensen dichter bij elkaar te staan ook al hebben wij ook wel subgroepen zoals de ‘tokkies’ en de ‘kakkers’. Toch kun je iets makkelijker praten over ‘de’ Nederlander dan over ‘de’ Marokkaan, want de verschillen zijn hier veel groter tussen arm/rijk, op het gebied van opleiding en verschillen in het gebied waar men vandaan komt. Je hebt bijvoorbeeld de Berbers in het noorden, de Arabieren in het westen en je hebt hier echt de jonge meiden en jongens die in Rabat en Casablanca wonen en die zijn hartstikke modern; ze lopen in jeans en doen vaak aan activisme. Deze groep is snel bereid om te praten, ze sturen me berichten op Facebook met updates en tips. Als ik ze aanspreek op straat willen ze mij graag te woord staan. Daarnaast heb je ook een conservatievere groep die toch wat wantrouwig staat tegenover de media. Zo ging ik laatst naar een rechtszaak over twee lesbische meisjes van wie de moeder zelf de politie heeft ingeschakeld omdat ze de meisjes zag kussen. Deze moeder moest helemaal niks van de media hebben. Dit is wel vaker het geval bij de oudere generatie, dus de reacties van mensen die ik krijg zijn heel verschillend.’

Wat merk je van het verbod op de verkoop van boerka’s en nikabs dat afgelopen januari ingevoerd is?
‘Dit is iets dat ik even zou willen nuanceren; het is namelijk naar mijn mening veel groter gemaakt dan dat het werkelijk is. Sommige media deden voorkomen alsof de verkoop van normale hoofddoekjes verboden werd. Dit vind ik jammer omdat het zo stereotype is. In feite gaat het alleen om de boerka. Je mag boerka’s niet verkopen, dit zegt dus helemaal niks, want je kunt zo’n boerka dus gewoon zelf maken en alsnog kun je ze wel kopen in kleine winkeltjes of via-via. Het is hier namelijk niet zoals in Nederland dat alles wordt gecontroleerd en alles moet worden opgegeven aan de belastingdienst. Als je naar een winkel in Marokko gaat en je zou vragen of ze een boerka verkopen, dan zullen ze in eerste instantie zeggen dat ze die niet hebben, maar ergens achter de balie hebben ze er toch wel één voor je liggen. Het gaat daarnaast om een zeer kleine groep vrouwen die zulke kleding draagt. Zelf zie ik het bijna nooit en zeker niet in Rabat, misschien soms als ik eens buiten de stad kom zie ik een enkeling, maar vrouwen kunnen het gewoon nog steeds dragen.’

Drugs en alcohol mogen officieel ook niet verkocht worden, in hoeverre wordt dit gehandhaafd?
‘Over het aanbod van drugs weet ik niet zo veel. Het is in ieder geval iets dat onderhands gebeurt. Ik weet nog wel dat ik met mijn vriend in een grote stad liep, daar werd er wel constant in zijn oor gefluisterd of hij hasj wilde, maar bij vrouwen alleen gebeurt zoiets niet. Qua alcohol moet je hier gewoon de plekjes weten. Je hebt hier bijvoorbeeld een supermarkt, de Carrefour, die heb je ook in België en Frankrijk en is vergelijkbaar met de Nederlandse Albert Heijn. In zo’n winkel heb je eerst de normale supermarkt en dan verderop in de winkel nog ergens een deurtje waar je naar beneden kunt lopen en dan heb je in de kelder de drankafdeling. Dat wordt ook onderhands gedaan en een fles drank wordt altijd in een krant verstopt, want daar ga je niet zo mee over straat lopen. Hier in Rabat is er gemakkelijk aan alcohol te komen, maar als je bijvoorbeeld ergens uit eten gaat kun je niet gewoon een wijntje bestellen zoals we dat gewend zijn in Nederland.’

Er is dus geen strenge controle als het gaat om alcohol of drugs?
‘Nee, helemaal niet, er zijn zelfs vergunningen vrijgegeven om alcohol te verkopen. Sterker nog, Marokko staat als wijnland in de picture bij een wijnconventie in Frankrijk, die binnenkort gehouden wordt. Dit land produceert dan ook heel veel wijnen. Als je hier wijn gaat kopen, dan zie je ook vaak op het etiket dat het hier gemaakt is. Het hele verbod op alcohol en drugs heeft gewoon twee kanten, als ze er geld aan kunnen verdienen dan lijkt het opeens allemaal niet zo erg te zijn. Je ziet wel dat mensen zich een beetje generen of schuldig voelen om alcohol te verkopen omdat het haram is, maar het gebeurt wel allemaal.’

Marokko is vaak in het nieuws geweest vanwege de onstuimige politieke situatie, er waren rellen vanwege de dood van een visverkoper. Geloven Marokkanen in democratie?
‘Allereerst zou ik willen zeggen dat de politieke onrust in Marokko eigenlijk een onderbelicht thema is in de Nederlandse media; het is helemaal niet vaak in het nieuws geweest. Er zijn op dit moment namelijk enorme protesten aan de gang in het noordoosten van Marokko, waar het ook begonnen is eind vorig jaar naar aanleiding van de dood van de visverkoper Mohsin Fikri. Daar is het eigenlijk nooit opgehouden en de laatste tijd is het daar weer enorm opgelaaid en uit de hand gelopen. Ik ben juist enorm verbaasd dat als ik daarover pitch bij verschillende media, er dan wordt gezegd dat het niet interessant genoeg is, of dat het te ver af staat van de lezer. Terwijl er in Nederland en België, de landen waarvoor ik werk, toch een aantal Marokkanen te vinden zijn die daar familie hebben en daar misschien steun aan verlenen. Ik denk niet dat de protesten het land zullen ontwrichten want de koning heeft volgens mij alles goed in de hand, maar het is altijd belangrijk om er over te berichten want het laat zien hoe het land er voor staat. Daarom verbaast het mij dat veel kranten niet over de onrust en de protesten willen publiceren. Alleen eind vorig jaar wel, met de dood van Fikri omdat het dan nieuw is, maar zelfs toen zeiden bepaalde Nederlandse kranten dat ze het niet interessant vonden.’

Marokko is een islamitisch land, wat zijn jouw ervaringen hiermee? Draag je bijvoorbeeld een hoofddoek bij bepaalde gelegenheden? 
‘Er zijn in Rabat wijken die te vergelijken zijn met Parijs of nieuwe wijken in Rotterdam. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen slechte wijken en betere wijken, maar over het algemeen zijn de jongeren hier modern en westers. De vrouwen en meisjes dragen nog wel vaak een hoofddoek, maar dat gebeurt voornamelijk omdat de ouders het graag willen, is mij verteld door een lokale organisatie. De hoofddoek functioneert voor velen als een soort vrijbrief: op het moment dat ze zich daaraan toegeven en de hoofddoek dragen, kunnen ze gewoon naar buiten gaan en doen wat ze willen. Dit wil niet direct zeggen dat iedereen hier streng islamitisch is. Vrijwel iedereen is hier moslim, maar het praktiseren gebeurt hier gewoon minder. De hoofddoek is hier ook veel meer cultureel dan religieus. Op het plattenland, waar ik vrij weinig kom, zie je de hoofddoek wel meer, daar is het standaard dat je als vrouw een hoofddoek draagt.’

In welke richting wil je je journalistiek ontwikkelen?
‘Allereerst wil ik nog beter worden in wat ik nu doe. Ik moet nu vaak moeite doen om met mensen in contact te komen. Als je meer ervaring hebt en meer mensen kent kom je sneller in contact met de juiste mensen. Als ik heel eerlijk ben denk ik niet dat het mogelijk is om hier een carrière te hebben van meerdere jaren. Marokko is namelijk een land dat alles graag onder controle wil houden, ook de journalistiek. Ik merk dat ik hier heel erg in de gaten wordt gehouden. Ik zie ook om mij heen dat het voor andere journalisten die geen perskaart krijgen, of geen verblijfsvergunning hebben erg moeilijk is om hun werk te doen. Eerlijk gezegd denk ik dat ik binnen vijf jaar weer noodgedwongen in Nederland zit.’