14.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 767

‘Shell betaalt geen belasting maar smeergeld aan de autoriteiten’

0
‘Niet Europese landen maar multinationals maken nu in Afrika de dienst uit’, zegt Afrika-expert Chibuike Uche. De Kanttekening sprak Uche en andere experts over deze nieuwe vorm van ‘kolonialisme’ en vroeg Shell om een reactie.

In Ivoorkust vond onlangs de vijfde Afrika-top plaats, een bijeenkomst tussen de Afrikaanse Unie en de Europese Unie. Belangrijke onderwerpen waren onder andere migratie, jeugd en veiligheid. Donald Tusk, voorzitter van de Europese Raad, benadrukte dat Europa de belangrijkste handelspartner is van Afrika. Hij kondigde aan dat er nieuwe investeringen komen door Europese private partners. Is de relatie tussen Europa en Afrika gebaseerd op gelijkwaardigheid of blijven koloniale structuren onder de oppervlakte in stand? En wat is de rol van Nederland daarin?

Nigeria is het meest dichtstbevolkte land van Afrika en één van de grootste olieproducenten ter wereld, maar anders dan in andere olielanden profiteert de lokale bevolking niet van de natuurlijke rijkdom. Integendeel, de bevolking betaalt de rekening in de vorm van vervuilde vis- en landbouwgronden en sektarisch geweld. Het Nederlands-Britse oliebedrijf Royal Dutch Shell gaat er met de winst vandoor en versterkt zijn machtspositie door politici om te kopen. ‘Plundering gebeurt nu op een meer geciviliseerde manier’, zegt Chibuike Uche, professor aan de Universiteit Leiden. Hij doet onderzoek naar bestuur en integriteit in West-Afrika.

1958 is het jaar dat het Verenigd Koninkrijk officieel de onafhankelijkheid van Nigeria erkende, maar het is ook het jaar dat Shell voor het eerst olie exporteerde uit het land. Het is kenmerkend voor de veranderende machtsverhoudingen in het post-koloniale Afrika. Niet Europese landen, maar multinationals maken nu in Afrika de dienst uit. Shell is daarin meer regel dan uitzondering.

De manier waarop Shell en de Nigeriaanse overheid zijn verweven kwam in 2010 aan het licht door onthullingen van WikiLeaks. Shell zou ministers omkopen en informanten hebben in elke Nigeriaanse gemeenschap. Verschillende media meldden destijds dat Shell machtiger is dan de Nigeriaanse overheid. ‘De olie-industrie is corrupt. Nigeria heeft veel potentie, maar corruptie heeft het land kapot gemaakt’, zegt Uche. ‘Als Nigeria corruptie niet kapot maakt, maakt corruptie Nigeria kapot.’

‘Alle corruptie in Afrika heeft een link met Europa’, zegt Alphonse Muambi, auteur van het boek Democratie kun je niet eten en expert op het gebied van strategische grondstoffen. ‘Amsterdam heeft veel postbusbedrijven, die zorgen ervoor dat geld van autoriteiten in Afrika via Nederland naar Panama of de Kaaiman-eilanden kan gaan.’ Al die constructies zorgen ervoor dat het moeilijk is om uit te maken van wie het geld is. ‘Je weet niet op welk niveau de grote bedrijven een link met elkaar hebben. Je weet niet meer van wie het geld is.’

De grote bedragen die met corruptie gemoeid zijn creëren een Afrikaanse topelite en zorgen zo voor een steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk. ‘De ongelijkheid tussen de haves en have nots in Afrika is enorm’, zegt Margriet de Waal, hoogleraar Postkoloniale Europese Identiteit en Zuid-Afrikaanse Literatuur aan de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Er is ook een verband tussen kolonialisme en corruptie, maar het is een complex verband. Eeuwen geschiedenis van oneerlijke toegang tot welvaart en bronnen hebben eraan bijgedragen.’

Volgens Muambi zorgt oneerlijke toegang tot welvaart ervoor dat democratisch gekozen Afrikaanse leiders zich met hulp van multinationals ongelimiteerd kunnen verrijken.
‘Shell plundert Nigeria samen met de lokale autoriteiten. Shell betaalt geen belasting maar smeergeld aan de autoriteiten’, zegt Muambi. ‘In alle Afrikaanse landen zijn presidenten rijker dan het land zelf. De president van Congo heeft een geschat vermogen van ruim vijftien miljard dollar, terwijl zijn land een bruto nationaal product heeft van circa vijf miljard dollar. De president van Zuid-Afrika heeft meer dan honderd offshorebedrijven. Afrikaanse presidenten duiken daarom steevast op in onthullingen zoals de Panama papers en Paradise papers.’

Door de grootschalige corruptie vertegenwoordigen presidenten de belangen van bedrijven in plaats van die van hun eigen volk. Muambi illustreert dat met een recent voorbeeld in Nederland. Hij vergelijkt de afschaffing van de dividendbelasting, die op aandringen van Shell onaangekondigd in het nieuwe regeerakkoord verscheen, met de werkwijze van de multinational in Nigeria. ‘Ze hebben premier Rutte onder druk gezet om te zorgen dat de wetswijziging in het regeerakkoord komt. Rutte is een democratisch gekozen premier in een land waar mensen hoogopgeleid zijn. Als dat hier kan gebeuren, hoe is het dan in Afrika, waar dictatuur heerst en mensen minder goed onderwijs hebben?’

‘De Nigeriaanse regering kan de corruptie niet bevechten’, zegt Uche. ‘We moeten kijken naar oplossingen buiten de regeringen. De democratische instituten hebben in Afrika een averechts effect.’ Ook Muambi heeft bedenkingen bij democratie in Afrika. ‘Democratie is een nieuwe vorm van kolonialisme. Verkiezingen zijn een façade, je weet van tevoren al wie gaat winnen, degene die wordt gesteund door internationale bedrijven. Ze brengen iemand aan de macht en hij zorgt ervoor dat bedrijven kunnen plunderen.’

Als democratie niet werkt in Afrika, wat dan wel? ‘Men is blind voor de culturele component’, vindt Uche. ‘In meer traditionele Afrikaanse landen zijn er geen problemen met instituten.’ Muambi sluit zich daarbij aan. ‘Afrikaanse problemen vereisen Afrikaanse oplossingen.’ Als voorbeeld noemt hij Botswana. ‘Botswana heeft een semi-Europese, semi-Afrikaanse regeerstijl. Senatoren worden benoemd op traditionele wijze en ze worden geconsulteerd als er belangrijke beslissingen worden genomen.’

Uche zoekt eerder een economische oplossing. In plaats van ruwe olie te exporteren kan Shell olie ook ter plaatse raffineren. ‘Als je dat doet, dan verander je de dynamiek.’

Shell laat desgevraagd weten dat er wel degelijk sprake is van lokale productie. Zo worden er onder het label Made in Nigeria speciale bouten gefabriceerd die gebruikt worden in nieuwe diepzeeprojecten van het oliebedrijf voor de kust van Nigeria. Meer wil de multinational niet kwijt over haar zaken in Afrika.

‘Favelatrots’ in Brazilië: ‘Er is steeds meer verzet’

0
‘Ik zie een groeiend bewustzijn over het feit dat de geschiedenis van Brazilië lange tijd vanuit blank perspectief is verteld en dat het nu hoog tijd is om het perspectief van donkere Brazilianen voor het voetlicht te brengen.’

In Brazilië zijn het afgelopen jaar ruim eenenzestigduizend mensen vermoord, meldde de NRC onlangs. De politie doodde ruim vierduizend mensen, circa driekwart van hen had een donkere huidskleur. Meer dan een derde van alle slachtoffers viel in Rio de Janeiro. Het politiekorps van deze miljoenenstad is daarmee één van de gewelddadigste ter wereld. Door het hoge aantal slachtoffers met een donkere huidskleur woedt in het Zuid-Amerikaanse land een maatschappelijke discussie over structurele discriminatie en de sociaal en economisch achtergestelde positie van donkere Brazilianen. Deze groep is nauwelijks vertegenwoordigd in de politiek, terwijl ze gezamenlijk de meerderheid van de bevolking vormt. De Kanttekening sprak Brazilië-correspondenten Wies Ubags en Ineke Holtwijk over onder meer racisme in het land.

Bestaan er veel vooroordelen over de donkere Brazilianen?
Ubags: ‘Ja, die zijn er. Brazilië heeft zich heel lang gemanifesteerd als een ‘raciale’ democratie, een land met een mix van rassen waar racisme niet bestaat. Dat is echter niet waar. De vooroordelen zijn dat donkere Brazilianen crimineler zijn en alleen simpele beroepen uitoefenen, zoals schoonmaker of vuilnisman. De donkere Brazilianen, pardo’s genoemd, zijn overigens steeds mondiger in het benoemen van achterstelling en racisme.’
Holtwijk: ‘Stereotypen zijn vergelijkbaar met die in onze samenleving. Denk aan begrippen zoals luiheid, feestvieren en ongeorganiseerd zijn. Woorden zoals crimineel of onbetrouwbaar heb ik echter in de bijna dertig jaar dat ik in Brazilië woon nog nooit gehoord. Tegelijkertijd worden termen als negro of negão (zwarte, neger, red.) en negrinha of pretinha (negerinnetje, red.) liefkozend gebruikt. ‘Hé negão, hoe gaat het met je?’ Sinds de regering-Lula (Luiz Inácio Lula da Silva, president in de periode 2003-2011, red.) is het uiten van racisme echter strafbaar. Kort geleden is een bekende journalist, William Waack, op staande voet ontslagen, omdat hij in de aanloop naar een tv-interview toeterende auto’s op straat associeerde met ‘negers’. Dat kwam op YouTube en veroorzaakte een storm van kritiek.’

Veel Brazilianen hebben een Italiaanse of Duitse achtergrond. Naar schatting wonen zo’n dertig miljoen ‘Italo-Brazilianen’ en circa vijftien miljoen Brazilianen met een Duitse achtergrond in het land. Wat is de connectie van deze immigranten met nazi-Duitsland en welk beeld hebben zij van de donkere Brazilianen?
Holtwijk: ‘De eerste generatie kwam al veel eerder. De meeste immigranten waren arme boerenzonen die land nodig hadden.’
Ubags: ‘Deze immigranten hebben allerlei achtergronden. Ze kunnen ‘fout’ geweest zijn in de Tweede Wereldoorlog, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld Joden die toen juist gevlucht zijn voor de nazi’s. Er zijn immigranten uit deze landen die er al veel langer zijn, dus dat is niet direct verbonden met oorlog. Het kan ook te maken hebben gehad met armoede in eigen land. Zeker bij de Italianen is dat zo. Veel Italianen zijn ook naar Argentinië gegaan. Uit Nederland zijn ongeveer honderd jaar geleden bijvoorbeeld arme Zeeuwen naar Brazilië vertrokken. Brazilië had toen overigens een politiek om het land witter te maken en stimuleerde immigratie uit Europa. Echt racistisch dus. Er zijn blanke Brazilianen die ronduit racistisch zijn en zich erg beledigend over donkere Brazilianen uitlaten. Bij voetbalwedstrijden worden donkere spelers bijvoorbeeld uitgemaakt voor aap. De politicus en presidentskandidaat Jair Bolsonaro is ronduit racistisch en staat na Lula tweede in de peilingen. Mijn indruk is dat slechts een kleine minderheid echt erkent dat racisme en achterstelling bestaat.’

Foto: Uitgeverij Balans. Ineke Holtwijk (1955) werkt onder meer voor de Volkskrant. Ze heeft enkele boeken geschreven over Zuid-Amerika, waaronder Kannibalen in Rio dat beloond werd met de Gouden Ezelsoor, prijs voor het best verkochte literaire debuut.

Hoe kijken donkere Brazilianen naar de blanke elite in het land?
Holtwijk: ‘De gepolitiseerde donkere jongeren vinden blanken per definitie racistisch.’
Ubags: ‘Donkere mensen voelen zich buitengesloten. Ze vinden dat ze niet meebeslissen in de politiek en in het bedrijfsleven en dat is ook zo. Er is steeds meer verzet. Zo hebben donkere Brazilianen een politieke partij opgericht, Frente Favela Brasil. Jongeren hebben hun eigen manieren om zich te verzetten, bijvoorbeeld met muziek, vaak rap en funk. Je ziet in steeds meer favelas (sloppenwijken, red.) ook dat jongeren hun eigen media creëren en sociaal en politiek actief zijn. Er is een soort ‘favelatrots’ aan het ontstaan, het besef dat er niet alleen armoede en geweld zijn in de favela’s, maar dat er ook veel mensen met talent en ondernemingszin zijn in deze wijken.’

Foto: Facebook. Wies Ubags (1962) werkt onder andere voor het ANP, de Groene Amsterdammer en Trouw. Sinds 2002 woont en werkt ze in Zuid-Amerika. Ze verhuisde in 2013 van Colombia naar Brazilië.

Wat is de relatie tussen de sociale en economische situatie?
Ubags: ‘Het probleem begint in het onderwijs. Als je in een arme en meestal gekleurde familie wordt geboren is de kans groot dat je naar een openbare school gaat. Voor privéscholen moet je namelijk veel geld betalen, omdat ze veel beter onderwijs bieden. Daardoor loop je een achterstand op. Dat heeft natuurlijk invloed op je toekomst in het onderwijs en carrière. De beste universiteiten hebben toelatingsexamens. Donkere studenten hebben dus echt een nadeel als ze op een openbare school hebben gezeten. Ze hebben in het hoger onderwijs en de betere banen een achterstand. Er zijn nu echter quotasystemen, zogenoemde rassenquota, om deze achterstand in te halen, zowel op universiteiten als in de publieke sector, bijvoorbeeld op het gebied van de benoeming van ambtenaren. Ik sta positief tegenover deze quota.’
Holtwijk: ‘Onderwijs is de belangrijkste katalysator voor gelijkheid. Het openbaar onderwijs is slecht en het geld wordt oneerlijk verdeeld. Het meeste geld gaat naar universiteiten waar vooral mensen studeren die het beter hebben. Verder hangt het land op veel plekken in tussen modern en feodaal. Daarnaast bestaat onder Brazilianen een diep wantrouwen jegens de ‘ander’. Vriendjespolitiek is wijdverspreid, als je niet tot de kring behoort, kom je er niet tussen.’

Is er in Brazilië, bewust of onbewust en alle factoren meegerekend, sprake van uitsluiting of marginalisering van donkere mensen?
Ubags: ‘Wettelijk gezien niet, maar in de praktijk wel. Voor de wet is iedereen gelijk, maar door de historische achterstand die donkere Brazilianen en ook indianen sinds de koloniale tijd hebben opgelopen, bestaat nog steeds ongelijkheid. Ze hebben vaak de slechtst betaalde banen in soms fysiek zware omstandigheden, zoals de mijnbouw.’
Holtwijk: ‘Ik vind niet dat je kunt spreken van stelselmatige onderdrukking, uitsluiting en marginalisering. Kijk bijvoorbeeld naar het ontslag van William Waack of de rassenquota.

Bent u optimistisch over de toekomst van donkere mensen in het land?
Ubags: ‘Ik zie een groeiend bewustzijn onder donkere Brazilianen. Denk aan de door donkere Brazilianen opgerichte partij ik al noemde, Frente Favela Brasil. Ik zie een groeiend bewustzijn over het feit dat de geschiedenis van Brazilië lange tijd vanuit blank perspectief is verteld en dat het nu hoog tijd is om het perspectief van donkere Brazilianen voor het voetlicht te brengen. In Rio is dit jaar de Valongokade Unesco-werelderfgoed geworden. Bij deze kade werden in de negentiende eeuw honderdduizenden slaven uit Afrika aan land gebracht. Deze erkenning is een belangrijke impuls voor de emancipatie van donkere Brazilianen. Verder wordt er gesproken over een slavernijmuseum en zijn er veel lezingen en workshops. Universiteiten besteden ook meer aandacht aan deze kwesties. Dat alles stemt mij hoopvol.’
Holtwijk: ‘Ik ben ook optimistisch. Brazilië is zo veel meer dan haat en wantrouwen, het is ook hoop en verandering. Een voorbeeld: een pikzwarte opperrechter is één van de helden van de strijd tegen corruptie. Hij was de eerste die de vonnissen tegen corrupte politici aanhield. Veel Brazilianen hopen dat hij presidentskandidaat wordt, hij zou met stip gekozen worden.’

‘Ik heb vaak moeten herhalen dat ik écht uit Rotterdam-Zuid kom’

0
Dementieonderzoeker Mohammad Arfan Ikram is onlangs benoemd tot lid van de Jonge Akademie. Naast een eer voor zijn werk, ziet hij dat als een kans jongeren te inspireren in de buurt waar hij nog altijd woont: Rotterdam-Zuid. De Kanttekening sprak hem.

De Pakistaans-Nederlandse epidemioloog Mohammad Arfan Ikram is blij verrast wanneer hij half november te horen krijgt dat hij is verkozen tot één van de tien nieuwe leden van de Jonge Akademie, het platform van jonge topwetenschappers van de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW). De Jonge Akademie wordt gezien als de crème de la crème van wetenschapstalent in Nederland, wetenschappers die al flink carrière hebben gemaakt, maar nog niet behoren tot de gevestigde orde.

Ikram verdiende zijn wetenschappelijke sporen als epidemioloog gespecialiseerd in dementie aan het Erasmus Medisch Centrum. Hij koos ervoor om in dat ziekenhuis geneeskunde te studeren, omdat excellente studenten de mogelijkheid aangeboden kregen een master Epidemiologie te volgen naast hun artsenopleiding. Die kennismaking met het doen van kwantitatief onderzoek beviel hem zo dat hij niet zoals zijn medestudenten promotieonderzoek ging doen om gemakkelijker een opleidingsplek te bemachtigen, maar vol overtuiging voor wetenschappelijk onderzoek koos.

Een jaar na zijn promotie werd hij op een willekeurige dag door zijn bazen op het matje geroepen. Even vroeg hij zich af wat hij fout gedaan had, maar ze vroegen hem of hij hoofd van de onderzoeksgroep wilde worden. Dat was een lastige keuze, want het zou betekenen dat hij niet langer patiënten zou kunnen blijven zien. Hij overlegde met familie, vrienden en collega’s. Hij heeft lang getwijfeld, omdat de verschillen tussen kliniek en onderzoek meer zijn dan inhoudelijk. Een artsenbestaan bood immers zekerheid en een riant salaris, het leven van een onderzoeker is veel ongewisser. Achteraf, zegt Ikram, had hij niet zo lang hoeven nadenken. ‘Ik heb gekozen voor wat ik intrinsiek het leukst vond.’

Wat maakt dat jij onderzoek doen uiteindelijk zo leuk vindt dat je je artsenwerk ervoor opgaf?
‘Ik volgde een paar jaar geleden een cursus in Boston en daar verwoordde een arts-onderzoeker het goed. Zowel een arts als een wetenschapper is bezig met het oplossen van complexe problemen. Maar bij een arts komen de problemen, in dit geval patiënten, naar je toe en heb je het niet voor het kiezen. Als onderzoeker ben je wel in de gelegenheid zelf de problemen te identificeren die je wil oplossen. Natuurlijk word je voor een deel gedirigeerd door de onderzoeksagenda en de onderzoeksfinanciers, maar daarbinnen zijn er altijd nog zo veel vragen te beantwoorden dat je toch de vragen kunt kiezen waar je het meest mee hebt.’

Je bent gespecialiseerd in de neuro-epidemiologie. Wat houdt dat in?
‘We weten allemaal dat dementie een groeiend probleem is wat door de vergrijzing alleen maar zal toenemen. Er wordt ook veel wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, om de oorzaken in kaart te brengen en manieren te vinden om het te voorkomen en behandelen. Mijn onderzoek richt zich op de vraag waarom de ene persoon wel en de andere niet getroffen wordt door dementie. Wat gebeurt er in de hersenen in de aanloop naar het ontstaan van de dementie? Dat is ingewikkeld epidemiologisch onderzoek. Bij zoiets als roken en longkanker is het verband duidelijk. Bij dementie is er sprake van heel veel verschillende factoren die samen tot de ziekte leiden. Door bijvoorbeeld te kijken naar het verlies van zenuwcellen in het brein of het volume van de hippocampus, hopen we te ontdekken of bepaalde varianten van genen er invloed op hebben. Daarnaast kijken we ook juist naar andere factoren, waar we mogelijk iets mee kunnen ter preventie.’

Hoe bestuderen jullie dat ontstaan van dementie?
‘Al sinds 1990 loopt er een groot bevolkingsonderzoek, ERGO (Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek, red.), met meer dan vijftienduizend deelnemers van vijfenveertig jaar en ouder in de Rotterdamse wijk Ommoord. Die deelnemers worden elke drie a vier jaar helemaal onderzocht. We kijken naar hun hart, cognitieve functies, doen bloedtesten en een MRI. Daarnaast vullen ze allerlei vragenlijsten in over leefstijl. Na verloop van tijd hebben bijna achttienhonderd van de vijftienduizend oorspronkelijke deelnemers dementie gekregen en de rest niet. Door die twee groepen te vergelijken kunnen we kijken welke factoren verschillend waren en welke veranderingen er in de hersenen optraden in de aanloop naar het ontstaan van de ziekte.’

Maar jullie ontdekten ook dat dementie afneemt?
‘Dat klopt, al hangt het ervan af hoe je het bekijkt. We hebben na de start in 1990 ook in 2000 en in 2005 nieuwe deelnemers toegevoegd. Onder hen is het aantal nieuwe gevallen relatief lager dan in de eerste groep. We denken dat dat komt doordat de risico’s op hart- en vaatziekten beter onder controle worden gehouden, onder meer via medicatie. Wat goed is voor het hart is meestal ook goed voor de hersenen. Overigens moeten we niet vergeten dat de absolute aantallen nog steeds zullen toenemen, door de vergrijzing.’

Wat kunnen we doen om onze eigen kans op dementie zo veel mogelijk te verkleinen?
‘Er zijn weinig factoren die een heel groot verschil maken. Maar we hebben op basis van onze studie uitgerekend dat als iedereen helemaal gezond zou leven, dus geen overgewicht zou hebben, niet zou roken en relatief gezond zou eten, al circa eenderde van de dementiegevallen voorkomen zou worden. Dat betekent ook dat wie gezond leeft alsnog dement kan worden en we dus nog niet alle risico’s kennen. In totaal spelen honderden factoren een rol. Er zijn geen eenvoudige oplossingen. Dat koffie beschermend werkt betekent niet dat als je er veel van drinkt je geen dementie krijgt. Zelfs gezonde voeding en beweging verlagen het risico maar met vijf à tien procent. Dat zou ik nog steeds sterk aanraden, maar vooral omdat het ook de kans op een hartinfarct sterk verlaagt.’

Je schrijft bij de aanstelling dat je ook een rolmodel wilt zijn voor jongeren uit je eigen buurt. Waarom vind je dat belangrijk?
‘Ik woon nog altijd in Hillesluis, een wijk in Rotterdam-Zuid die geoormerkt is als achterstandswijk, al herken ik dat zelf niet echt. Ik heb een verbinding en aanraking met dat uiteinde van de samenleving en krijg nu dankzij mijn werk en mijn aanstelling bij de Jonge Akademie ook de welgestelde kant mee. Ik merk steeds dat groepen verstokt blijven van toegang tot kennis. Over de oorzaken daarvan zijn hele boeken geschreven, maar feit blijft dat er een bron van talent en kennis onaangeboord blijft. Dat is slecht voor die jongeren zelf en voor de maatschappij.’

Heb je zelf een rolmodel gemist?
‘Niet zo. Dat heeft ook beetje te maken met mijn achtergrond. Mijn ouders zijn in de jaren zeventig hiernaartoe gekomen vanuit Pakistan. Thuis hadden we de cultuur en mindset dat we het beste moesten maken van de kansen die we kregen. Ik was de middelste van vijf en als ik al rolmodellen nodig had, dan vond ik die in mijn ouders, broer en zussen.’

Heb je wel eens te maken gehad met onbedoelde discriminatie, dat collega’s of anderen je vanwege je achtergrond als arts of wetenschapper minder serieus nemen?
‘Ik moet zeggen dat ik daar zelf nooit nadeel van heb ondervonden. Daarbij ben ik van mening dat het deels gewoon de menselijke natuur is dat mensen in stereotypen denken. Verandering kost moeite. Zie ook de historie van de Verenigde Staten. Steeds wanneer er golven nieuwe migranten kwamen, Italianen, Ieren, Joden, werden die met pessimisme ontvangen. Het duurt vaak twee, drie generaties en dan heeft niemand het er nog over. Datzelfde proces is in Nederland al in gang gezet met de migranten uit de jaren zeventig. Ik was een paar jaar geleden in Singapore, waar zeer veel kennismigranten leven en sprak daar een taxichauffeur. Hij vertelde dat de regering daar een briljante stap heeft gezet. Ze verleidde expats om niet voor vijf of tien jaar, maar langer te blijven. Zij voelen zich sterk verbonden met hun thuisland, maar hun kinderen worden in Singapore geboren en voelen zich op deze manier Singaporees. Zo is er een smeltkroes ontstaan van verschillende etniciteiten, die in harmonie met elkaar leven. Al deze jongeren voelen zich Singaporees. Als het daar kan, kan het in Europa ook.’

Dat is in Nederland met kinderen van migranten in feite ook al gaande, alleen ziet de rest van de Nederlanders het nog niet.
‘Dat is zo. Ik heb vaak moeten herhalen dat ik écht uit Rotterdam-Zuid kom, inderdaad. Aan de ene kant is er de negatieve discriminatie, die in Nederland overigens minder erg is dan in andere landen, vind ik. Aan de andere kant is er ook de positieve discriminatie. Probeer dat dan ook te herkennen en er gebruik van te maken.’

Heb je daar voorbeelden van?
‘Ik weet natuurlijk niet wat de afweging is geweest van de KNAW-commissie om mij te benoemen, maar ik had bij de selectie het gevoel dat ik factoren op tafel heb kunnen brengen die anderen niet hadden. Onderdeel daarvan is de combinatie van mijn etnische achtergrond en de manier waarop ik ben geassimileerd in de Nederlandse samenleving wat betreft normen en waarden. Ik kan me voorstellen dat als ik één van twee kandidaten was met een even goed wetenschappelijk cv, dat als positief selectiecriterium gewerkt zou kunnen hebben. Nogmaals, ik weet het niet, het is gewoon een vermoeden. Ik heb deze aspecten ook specifiek benoemd tijdens het selectiegesprek. Ik breng meerdere culturen bijeen, dat is een kracht in plaats van iets om bang van te zijn of een reden om te discrimineren. Hoeveel mensen zijn er in Nederland die deze twee extremen van de maatschappij kunnen beslaan?’

Hoe probeer je zelf diversiteit te stimuleren in de wetenschap?
‘Onze afdeling Epidemiologie van het Erasmus Medisch Centrum is zeer internationaal georiënteerd. Er lopen twintig nationaliteiten rond en dat geldt ook voor veel andere onderzoeksgroepen, maar ondertussen wordt talent in achterstandswijken niet aangeboord. Dat is zonde, maar ik richt mijn blik niet alleen maar op Rotterdam. Als je jezelf beperkt tot de gevestigde orde wat betreft het zoeken naar talent vernauw je jezelf onnodig. Mijn instelling is zo: waar je vandaan komt maakt me niet uit, als je iets extra’s te bieden hebt ben je hier welkom. Daarbij moet ik ook zeggen, als ik een vacature internationaal uitzet reageren vaak zo’n twintig personen, onder wie bijvoorbeeld vijf Indiërs en zes Chinezen die bereid zijn vier jaar lang alles opzij te zetten, keihard te werken en supergemotiveerd zijn. De lokale kandidaten kennen het riedeltje wel en weten heel goed wat ze wel en niet willen. Stel dat de cv’s voor de rest gelijk zijn, wie kies je dan?’

Thaise Nederlanders eren koning Bhumibol

0
De Thaise koning Bhumibol is afgelopen oktober gecremeerd, een jaar na zijn dood. De Kanttekening sprak Thaise Nederlanders Thani Hongsamat en Alisa Saeng-Arung op ten Berg. Zij rouwden een jaar lang om hun geliefde koning.

De Boxmeerse Thani Hongsamat heeft heel wat met het Thaise koningshuis. Familieleden van zijn vaders kant werkten ruim een eeuw geleden in het paleis van de vroegere koning Phra Mongkut Klao Chaoyuhua (1881-1925), beter bekend als Rama VI en Vajiravudh. ‘Mijn grootvader was lijfwacht in het paleis.‘ Zijn vader verbleef in een koningsverblijf. ‘Toen mijn opa op gegeven moment een andere functie elders in het land moest bekleden, woonde mijn vader daar. Mijn achternaam heeft onze familie van deze vorst gekregen.’ In een getuigschrift kreeg zijn grootvader de familienaam die ‘hemels’ betekent. ‘Ik voel mij daardoor in zekere zin verbonden met het koningshuis.’

Hongsamat had voor wijlen koning Phra Chaoyuhua Bhumibol Adulyadej (1927-2016), beter bekend als Rama IX en Bhumibol de Grote, veel respect. ‘Vanwege zijn inzet voor het volk. Hij heeft voor het land gezorgd als een vader voor zijn kinderen.’ Hij vertelt dat de koning bijvoorbeeld projecten had opgezet voor kansarme boeren op het platteland van Thailand.

Hongsamat, die jaarlijks naar zijn land van origine gaat, heeft de koning thuis herdacht. ‘Ik kon helaas niet bij de crematie aanwezig zijn. Ik heb ‘t op televisie gevolgd.’ Het land was een jaar in rouw, alvorens definitief afscheid van de koning werd genomen.‘Festiviteiten werden bescheiden gevierd. Mensen droegen vanaf het moment dat hij overleed rouwkleding. Je moet je voorstellen dat werkelijk het hele land een jaar lang in het zwart gekleed was.’

Op de vraag of Hongsamat verschil ziet tussen de relatie van Thaise mensen met het Thaise koningshuis en Nederlanders met het Nederlandse koningshuis, zegt hij: ‘De Thai zullen nooit met gebrek aan respect over het Thaise koningshuis praten. De Nederlander heeft over het algemeen bedenkingen bij het Nederlandse koningshuis. Het vermogen en nut ervan wordt ter discussie gesteld.’

Alisa Saeng-Arun op ten Berg zegt dat ze zich zorgen maakte toen de koning overleed. ‘Ik was verdrietig. Ik vroeg me af wat er met Thailand zou gebeuren nu hij er niet meer is.’ De vertaler uit Tilburg woont vijftien jaar in Nederland. Om de vier jaar bezoekt ze haar herkomstland. Ze vond de koning ‘bijzonder’. ‘Hij heeft een zeer belangrijke rol in de ontwikkeling van Thailand gespeeld. Ook was hij een verbindende vorst. Bij onenigheden tussen verschillende Thaise groepen zorgde hij ervoor dat het land verenigd bleef.’

Saeng-Arun op ten Berg weet dat de crematie van de koning op een vastgestelde wijze gebeurde, zoals bij eerdere monarchen. Bij het crematorium, dat speciaal gebouwd is voor deze reden, stonden symbolen uit het boeddhisme en hindoeïsme die zijn ‘voortreffelijkheid’ aangaven. Een stoet van staatshoofden uit verschillende landen ging vanaf het koninklijk paleis naar het crematorium. Zelf is ze bij het overlijden naar de Thaise ambassade in Den Haag geweest om het condoleanceregister te tekenen. Ook trok ze samen met andere Thaise Nederlanders naar Amsterdam om daar respect te tonen aan de koning. ’We zongen een lied dat altijd bij speciale gelegenheden voor hem wordt gezongen.’ Op de dag van de crematie keek ze naar de plechtigheden op internet. ‘Familie en vrienden hielden me op de hoogte via sociale netwerken.’

Ook volgens Saeng-Arun op ten Berg kijken Nederlanders heel anders naar het Nederlandse vorstenhuis. ‘Veel Thai hebben respect voor hun koning. Ze zullen alles voor hem doen. Voor de Thai is het koningshuis veel meer dan alleen een symbool van het land.’ Het idee dat het koningshuis slechts een symbool is bespeurt ze wel bij sommige Nederlanders. ‘Ze staan kritisch tegenover het koningshuis en zouden dit instituut het liefst afschaffen, terwijl de Thai hun koning eren.’

Op retorische vragen geef ik geen antwoord

1

Stel, er zouden De tien geboden voor het onderwijs bestaan, dan zou goed contact onderhouden met ouders toch zeker in de top vijf staan. Zo niet in de top drie. Want als ik de ouders niet mee heb, dan kan ik niks bereiken. Ouderavonden zijn dus erg belangrijk. Vorige week was het weer zover.

Als eerste kwam de moeder van Najib. Najib is denk ik de jongste van de klas, het ondeugendste en minst serieuze kind dat je je voor kunt stellen. Hij heeft vier oudere zussen, dus hij is het prinsje en wordt enorm in de watten gelegd. Afijn, daar kwam zijn moeder, één meter vijftig, pittig Marokkaans en ze was niet alleen. Uiteraard was Najib mee, maar er was nog iemand anders. ‘Ja, ik heb mijn nichtje maar even meegenomen, want we waren net aan het shoppen in Oostpoort en toen kon ze net zo goed even meekomen.’

Ik heb al een tijdje een probleem met Najib. Hij heeft vrijdag altijd de eerste twee uren les, Engels, daarna twee tussenuren en daarna nog drie uur les. En ik vind het eigenlijk wel heel toevallig dat hij steevast op vrijdagochtend een afspraak heeft met een dokter of tandarts of naar het ziekenhuis moet en dus altijd pas om 12.00 uur op school is. Ik ben niet goed in statistiek, maar ik heb wel een goeie intuïtie en die zegt me dat het statistisch onmogelijk is dat een leerling week na week op vrijdagochtend om medische redenen de eerste twee uren voor twee tussenuren niet kan bijwonen. Een M staat er dan in Magister, ons digitaal leerlingsysteem, ‘afwezig om medische redenen’. En zijn moeder dekt hem. Zo kreeg ik een appje van haar. ‘Najib is echt naar de dokter geweest hoor!’

Najibs ouders zijn gescheiden en zijn vader speelt volgens zijn moeder niet echt een rol bij de opvoeding. ‘Het blijft natuurlijk z’n vader’, zei ze op de ouderavond. ‘Najib mag naar hem toe wanneer hij wil, dat moet hij verder zelf weten, maar goed, hij trekt zich toch niks van hem aan, dat heeft hij nooit gedaan.’ Achteloos meldde ze de stand van zaken. Op vader hoefde ik mijn pijlen dus ook niet te richten, dat was wel duidelijk. ‘Engels is wel het enige vak waar Najib erg slecht voor staat’, zei ik, om het belang van die eerste twee uur Engels nog maar te benadrukken. Maar het nichtje wist raad. Nadat ze eerst druk had zitten appen met haar telefoon onder tafel (‘ik moet even wat regelen’) kwam ze met een fantastische oplossing. ‘U kunt hem het beste apart zetten, want in zo’n groep kan hij zich niet concentreren.’

Nu is dat in een klas met tweeëntwintig kinderen nogal lastig, zoveel ruimte heeft de lerares Engels niet in haar lokaal. Maar ze bracht me wel op een idee. ‘Nou ja, hij kan er natuurlijk ook zelf voor kiezen om niet bij kinderen te gaan zitten die hem afleiden, zoals Anuar, Youssef of Rayan, hij kan ook bijvoorbeeld bij Juanita gaan zitten.’ Juanita is een rustig meisje bij wie hij zich volledig zou kunnen concentreren op zijn taken. Die oplossing werd niet meteen met beide handen aangegrepen, maar er werd door de dames beloofd dat hij echt zijn best zou gaan doen en dat het allemaal goed zou komen met Engels. En Najib maar grijnzen.

Vrijdagochtend na de ouderavond kreeg ik om 8.42 uur een appje van Najib. ‘Juf, ik ben bij de huisarts.’ Ik dacht dat ik gek werd. Nadat alle smoezen gepasseerd waren (‘de huisarts is maximaal tot kwart over tien open’, ‘de rij is altijd druk en in weekend is het dicht’, ‘ik heb iets op mijn rug waardoor ik niet kan slapen’, en dat was nog niet eens alles!) zei ik dat hij de toets, want hij had die ochtend een toets voor Engels, zou kunnen inhalen in het derde uur. Dus zorg dat je er dan bent.

Om 12.00 uur appte ik hem. ‘Was je nou op school?’ Najib: ‘Ik was gaan eten met Hamza.’ Ik werd voor de tweede keer gek. Najib: ‘Ik had de hele dag niet gegeten. Ik had honger.’ Dat betekende een 1.1: toets gemist zonder geldige reden en geen mogelijkheid voor een herkansing.

Het weekend was tijd voor bezinning. Zaterdag kreeg ik een appje van Najib. ‘Juf, mag ik die toets nog inhalen?’ Alsof er niks gebeurd was, maar op retorische vragen geef ik geen antwoord.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

Experts laken Nieuwsuur-uitzending over islam en segregatie: ‘Kletskoek’

1
Steeds meer moslimjongeren in Nederland willen volgens Nieuwsuur leven als de profeet Mohammed. Sommigen vrezen dat dat ten koste van de integratie gaat. Maar is dat ook zo? De Kanttekening vroeg het aan migratiewetenschapper Fenella Fleischmann, antropoloog Thijl Sunier en arabist Jan Jaap de Ruiter.

Er is ophef over een onlangs uitgezonden special van het tv-programma Nieuwsuur waarin geclaimd wordt dat steeds meer jonge moslims naar strikte islamitische regels willen leven. Veel studenten die het leven van de profeet Mohammed willen imiteren zouden daarvoor lezingen bijwonen die worden gegeven door populaire islampredikers zoals Abid Tounssi, voorheen bekend als rapper Salah Edin, en Ali Houri. Het programma stelt daarbij de vraag ‘kun je met deze levenswijze wel integreren in de hedendaagse samenleving?’

Arabist Jan Jaap de Ruiter (Tilburg University), die door Nieuwsuur was uitgenodigd voor een studiogesprek, was daar duidelijk over. ‘Leven zoals de profeet Mohammed gaat niet samen met de westerse normen en waarden. Het risico hiervan is dat deze groep goed opgeleide jongeren zich isoleren van de samenleving. Dit kan leiden tot segregatie.’

Fenella Fleischmann, migratiewetenschapper aan de Universiteit Utrecht, deed onderzoek naar religie, identiteit en discriminatie bij moslimminderheden in Europa. De Nieuwsuur-uitzending maakt volgens haar goed inzichtelijk wat sommige moslimjongeren beweegt, hoe ze tot hun keuzes komen en hoe het proces van toenemende religiositeit kan verlopen. Maar het idee dat steeds meer moslimjongeren strikt leven naar de islamitische regels klopt volgens haar niet. ‘Ons grootschalige onderzoek onder moslimjongeren in vergelijking met niet-moslim-jongeren in Nederland en drie andere Europese landen laat zien dat er gemiddeld over een langere tijd weinig verandert in de religiositeit van moslimjongeren.’ [blendlebutton]

Uit een grootschalige landelijke steekproef uitgevoerd door Fleischmann en andere onderzoekers over een periode van twee jaar blijkt dat er een subgroep van rond de twintig procent van alle moslimjongeren bestaat die gedurende deze periode religieuzer wordt. Zo bidden ze vaker en gaan ze vaker naar de moskee. Tegelijkertijd wordt een ongeveer even grote subgroep in dezelfde periode minder religieus. Meer dan zestig procent van de moslimjongeren is stabiel in hun religiositeit. ‘Het blijkt dus niet dat alle en ook de meeste moslimjongeren in Nederland met de tijd religieuzer worden’, zegt Fleischmann. ‘Het is vanuit sociaal-wetenschappelijk perspectief belangrijk om telkens te vermelden dat de groep die toeneemt in religiositeit niet een representatieve afspiegeling is van alle moslimjongeren in Nederland, maar slechts een kleine subgroep.’

‘Wie voor honderd procent de islam praktiseert is voor bijna honderd procent van de samenleving afgekeerd’, zegt De Ruiter in de uitzending van Nieuwsuur. Fleischmann is het daar niet mee eens. Meer islam betekent volgens haar niet per definitie minder integratie. ‘Het is wel vaak zo dat moslims die religieuzer zijn, maar dan heb ik het over volwassenen en niet over jongeren die nog een ontwikkeling doormaken, vaak meer zijn ingebed in de eigen etnische gemeenschap dan minder religieuze moslims. Dat betekent echter niet dat ze daarom compleet gesegregeerd zijn, want meer contacten binnen de eigen groep gaan niet noodzakelijkerwijs samen met minder contacten buiten de eigen groep.’ Voor contacten met autochtone Nederlanders vonden andere onderzoekers in Nederland soms een klein negatief en soms geen enkel verband. ‘Voor de structurele integratie, zoals scholing en arbeidsmarktpositie, lijkt de mate van religiositeit al helemaal geen verschil te maken, althans niet bij de tweede generatie en meer recente immigranten.’

Tweede Kamerlid Zihni Ozdil (GroenLinks) vond de Nieuwsuur-reportage dermate schokkend dat hij Kamervragen heeft gesteld. Hij vraagt de minister van Sociale Zaken onder andere of hij de oproepen tot afzondering tegen ‘het gif van de moderne maatschappij’ bevorderlijk acht voor de integratie en emancipatie van jonge Nederlanders met een migratieachtergrond.

Ook Fleischmann vond de uitzending polariserend. ‘Persoonlijk vraag ik me af of de tegenstelling zo groot is zoals in het gesprek in Nieuwsuur wordt gesuggereerd. In zo’n debat worden snel vergelijkingen gemaakt die de verschillen tussen groepen nodeloos op scherp stellen. Er werd bijvoorbeeld gezegd dat alcohol overal is in de Nederlandse samenleving en dat moslims die daarmee niet in aanraking willen komen zich daarom buiten de samenleving plaatsen. Door zo’n argumentatie wordt het bijna normatief om alcohol te drinken, terwijl er toch ook geheel los van het islamdebat steeds meer stemmen opgaan om het gebruik en aanbod van alcohol, vooral om gezondheidsredenen, wat meer aan banden te leggen.’

Antropoloog Thijl Sunier, hoogleraar Islam in Europese Samenlevingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam en voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies, reageert heel kritisch op het beeld dat door Nieuwsuur is geschetst van jonge moslims. ‘Ik vind het ongelofelijk overdreven. Dat jongeren zich willen verdiepen in hun religie wordt onterecht geproblematiseerd met het idee dat de integratie onder druk zou staan.’ De hoogleraar meent dat moslims te makkelijk als ‘salafistisch’ gelabeld worden en op één hoop worden geveegd. ‘De zoektocht van deze jongeren een ongewenste ontwikkeling noemen begrijp ik gewoon niet, het is volkomen misplaatst.’

Dat veel moslimjongeren zich aangetrokken voelen tot populaire islampredikers en naar lezingen gaan waar het gaat om de vraag ‘hoe kan ik een betere moslim zijn?’, is volgens Sunier geen vreemde ontwikkeling. ‘Het zijn meestal jongeren van begin twintig die heel serieus op zoek zijn naar een manier om hun religie te kunnen praktiseren binnen deze samenleving. Om dat weg te zetten als een integratieprobleem en gevaar is werkelijk te gek voor woorden. Betekent dat ook dat wanneer een niet-moslim niet naar muziek wil luisteren of geen alcohol wil drinken, we ook dat gaan problematiseren? Ik vind het heel kwalijk dat De Ruiter op deze manier heel snel een oordeel velt over keuzes die mensen maken.’

Volgens Sunier is er geen ‘één op één link’ tussen meer islam en minder integratie. ‘Dat is kletskoek. Het is ontzettend kort door de bocht. Er is zeker een link tussen religie en integratie, maar integratie heeft ook met een heleboel andere dingen te maken. Het is een te beperkt perspectief op wat er aan de hand is. Ik vind het erg jammer dat iemand als Jan Jaap de Ruiter daarin meegaat en niet zegt ‘wacht is even, dit klopt helemaal niet’.’

Sunier: ‘Wat die jongeren in feite zeggen is ‘ik probeer als goede moslim te leven’. Hoezo gaan we er van uit dat wanneer jongeren een bepaald soort persoonlijke religiositeit ontwikkelen en zich daarin verdiepen, het ten koste gaat van iets anders, bijvoorbeeld de integratie? Dat is zo’n simplistische opvatting over religie. Religie is niet iets wat daarnaast staat, het is onderdeel van de samenleving.’ Dat is volgens de hoogleraar precies wat deze jonge mensen proberen duidelijk te maken. ‘Dat de islam een onlosmakelijk onderdeel is van hun leven in Nederland en niet iets is wat daarnaast staat. Ik vind deze reportage en het commentaar erop echt een gemiste kans. Het is weer een actie voor de bühne. Jongens, waar zijn jullie mee bezig?’

De Ruiter, die hard wordt bekritiseerd voor zijn uitspraken tijdens de uitzending, blijft achter zijn woorden staan, maar hij brengt wel nuance aan. ‘Ik heb daar meer als privépersoon dan als arabist gezegd wat ik ervan vond. Ik heb gezegd dat als je de islam praktiseert zoals die predikers het van je vragen, dan wordt het helemaal niets met de integratie. Mijn kritiek is alleen voorbehouden aan deze vorm van de islam en niet aan alle praktiserende moslims. Ik weet uit eigen ervaring dat heel veel moslims veel soepeler omgaan met zulke kwesties.’ Hij benadrukt dat hij goed begrijpt waarom er zo veel kritiek is geuit. ‘Deze moslims worden natuurlijk in hun essentie aangesproken. Als je persé mannen en vrouwen wil scheiden, niet naar plekken gaat waar muziek wordt gedraaid of alcohol wordt geschonken, dan ben je in Nederland gauw nergens meer. Waar kan je dan nog wel komen?’

De Ruiter trok volgens critici onterecht een link tussen het luisteren van muziek en drinken van alcohol en de integratie van moslimjongeren. Zijn deze punten een maatstaf voor integratie? ‘Nee, natuurlijk kan je voor jezelf beslissen om niet te drinken of geen muziek te luisteren. Ben je dan niet geïntegreerd? Je hoort er natuurlijk wel bij. Ook moslims die zich helemaal afkeren van de samenleving horen erbij’, zegt hij. Een maatstaf voor integratie is volgens hem dat je als lid van een samenleving in staat bent met iedereen te communiceren en om te gaan, ook met personen van wie je de levenswijze compleet afwijst. ‘De banale dingen als muziek en alcohol zijn dus meer de uitingen daarvan. Als je deze criteria toepast op de groep in kwestie, ben ik de eerste die zal zeggen ‘natuurlijk kan je ook zo leven, als dat jouw keuze is moet je het vooral doen’. Ik vind het alleen niks.’ [/blendlebutton]

Aramese Nederlanders voelen zich thuis: ‘Onze gemeenschap kan bloeien’

0
In Nederland wonen tussen de vijfentwintig en dertigduizend Aramese Nederlanders. Wat kenmerkt hen? De Kanttekening sprak drie vooraanstaande Aramese Nederlanders, Johnny Shabo, Johny Messo en Anne Turan, en historicus Jan van Ginkel.

De tentoonstelling De verborgen parel: het Aramese erfgoed is momenteel te bezichtigen in de openbare bibliotheek in Enschede. De tentoonstelling bevat foto’s, schilderijen en teksten over de ruim drieduizend jaar oude geschiedenis van de Arameeërs en de Syrisch-Orthodoxe Kerk als erfgenaam van dit cultureel erfgoed. De Aramese gemeenschap in Nederland woont vooral in het oosten van het land; dat deze tentoonstelling in Twente wordt gehouden is dan ook geen toeval.

Johnny Shabo, voorzitter van de Suryoye Aramese Federatie Nederland: ‘Aramese Nederlanders wonen vooral in Twente, in de steden Enschede, Hengelo, Oldenzaal en Rijssen. Daarnaast kent ook Amsterdam een kleine Aramese gemeenschap. We voelen ons thuis in Nederland. We hebben hier politieke vrijheid, godsdienstvrijheid en de vrijheid om onze eigen verenigingen op te richten. Onze gemeenschap kan bloeien.’

Moslims
Hoe verhoudt de Aramese gemeenschap zich tot de moslims in ons land? Volgens Anne Turan, secretaris van de Aramese Federatie, zijn Aramese vrouwen vrijer. ‘Wij hoeven geen hoofddoek te dragen. En er wordt geen druk op ons uitgeoefend om te trouwen. Wel zijn Aramese vrouwen traditioneler dan Nederlandse vrouwen. Bij grote familie-evenementen wordt toch van de vrouw verwacht dat ze in de keuken staat.’

Volgens Shabo zijn er in Nederland geen spanningen tussen Aramese Nederlanders en de islamitische gemeenschap: ‘We hebben geen probleem met de moslimgemeenschap in Nederland. Wel maken we ons zorgen over de positie van christenen in Turkije, Irak en Syrië. Zo heeft de Turkse staat eerder dit jaar tientallen Aramese kloosters en andere kerkelijke gebouwen geconfisqueerd.’

Aramese organisaties hebben geen contact met islamitische organisaties in ons land. Shabo: ‘We organiseren evenementen voor onze eigen gemeenschap en autochtone Nederlanders. Daar zijn islamitische Nederlanders uiteraard ook welkom. Met de Armeniërs voelen we trouwens wel een bijzondere band, vanwege de genocide van 1915 die zowel hun als ons trof.’

Milleniaoud volk
De Aramese beschaving bestaat volgens historici ruim drieduizend jaar. De Arameeërs verdeelden zich over stadstaten en namen van de Feniciërs het alfabet over. Historicus Jan van Ginkel, specialist in de Aramese taal en cultuur: ‘Toen de Assyriërs de Aramese stadsstaten één voor één veroverden werd het Aramees de rijkstaal van het machtige Assyrische Rijk. Ook de Perzen, die over een nog veel groter rijk heersten, gebruikten het Aramees als rijkstaal. Daardoor kon het Aramees zich over het Midden-Oosten verspreiden.’

Ten tijde van het Romeinse Rijk was het Aramees nog steeds een belangrijke taal. Ook Jezus sprak Aramees. Van Ginkel: ‘De komst van het christendom zorgde voor het ontstaan van christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten die het Aramees als kerktaal gebruikten. Naast het officiële ‘kerk-Aramees’ bestonden veel regionale dialecten. Dankzij missionarissen verspreidde de Aramese taal zich in deze tijd bovendien verder over de wereld en dook zelfs op in China.’

Vanaf de zevende eeuw werden de Arameeërs overheerst door islamitische heersers. Onder moslimbewind waren christelijke onderdanen tweederangsburgers die extra belasting moesten betalen. Ze werden in de regel met rust gelaten. In de negentiende eeuw was het echter gedaan met de rust. Shabo: ‘De Ottomaanse machthebbers organiseerden pogroms tegen de christelijke minderheden. Ook de Arameeërs werden daar slachtoffer van. Het geweld liep uit op de genocide van 1915, die niet alleen zo’n miljoen christelijke Armeniërs, maar ook honderdduizenden Arameeërs het leven kostte. Het jaar 1915 staat bij de Arameeërs bekend als Shatto d-Seyfo, het Jaar van het Zwaard.’

Als gevolg van de genocide vluchtten veel Arameeërs naar het Westen. Een tweede emigratiegolf kwam vanaf de jaren zestig op gang. Toen West-Europa op zoek was naar Turkse ‘gastarbeiders’ emigreerden ook veel Turkse Arameeërs naar Duitsland, Nederland en andere landen. Nadat de arbeidsmigratie ophield besloten veel Arameeërs in West-Europese landen asiel aan te vragen. Het geweld in Zuidoost-Turkije tussen het leger en de Koerdische PKK, die op de Turkse, Europese en Amerikaanse terreurlijsten staat, ging aan de Arameeërs niet voorbij. Ze werden er door beide partijen van beschuldigd te heulen met de vijand. Op dit moment wonen er nog maar zo’n drieduizend Arameeërs in Zuidoost-Turkije.

Natie in ballingschap
In de diaspora leven zo’n één tot anderhalf miljoen Arameeërs. Hun overkoepelende organisatie is de World Council of Arameans (Syriacs), waarvan Johny Messo de voorzitter is. Hij behartigt ook de belangen van vervolgde christenen in het Midden-Oosten en heeft contact met onder andere Mark Rutte, Amerikaanse senatoren en de Russische president Vladimir Poetin. Messo: ‘Ik ben opgegroeid in Twente. Eerst was ik helemaal niet bezig met mijn Aramese achtergrond. Ik sprak de Aramese taal niet en ging ook nooit naar de Syrisch-Orthodoxe Kerk. Op mijn zeventiende veranderde mijn leven echter volkomen. God raakte mij aan. Ik werd me bewust van mijn identiteit en ik leerde door zelfstudie de Aramese taal en las alles over de Aramese geschiedenis.’ Uiteindelijk werd de gedreven student president van een natie in ballingschap.

De Aramese gemeenschap in Nederland heeft veel contact met de Aramese gemeenschappen in andere landen. Zo hebben veel Aramese Nederlanders een partner uit Duitsland. Van Ginkel: ‘Dankzij het internet kunnen Arameeërs overal in de wereld met elkaar in contact treden en in het Aramees met elkaar spreken. Dat geeft de met uitsterven bedreigde Aramese taal nieuwe toekomst.’

De tentoonstelling De verborgen parel: het Aramese erfgoed is tot 14 december te zien in de openbare bibliotheek in Enschede.

‘Blijf lopen’

0
Elke week gaat de Kanttekening in gesprek met een ‘nieuwe’ Nederlander die op weg is naar de top. Deze week: Marokkaanse Nederlander Jamal el-Kaddouri (38).

Wat doe je?
‘Ik ben fractievoorzitter en raadslid van de Volkspartij Breda. Daarnaast werk ik als digitale projectleider bij het Rode Kruis. Ook ben ik als maatschappelijk ondernemer bezig met het creëren van podiums en kansen voor nieuw creatief talent en gevestigde kunstenaars. En ik train mensen op het gebied van zelfverdediging, ik ben een grote liefhebber van de verdedigingskunst Krav Maga.’

Waar wil je heen?
‘Ik ben graag waar ik op het moment zelf ben. Voor de toekomst werk ik graag hard aan een gemeente of een lokale overheid waar de bewoners echt iets te zeggen hebben en regie hebben over hun stad en woonomgeving. Beleidsvorming moet komen vanuit de wensen van de burgers en de zaken die zij nodig hebben, niet wat ambtenaren denken dat burgers nodig hebben. Voor mij is goed politiek voeren kansen creëren en mogelijkheden bieden voor iedereen. Dat is wat ik met passie doe en wat mij blij maakt.’

Heb je een kruiwagen?
‘Ik ben gezegend met een liefdevolle familie en goede vrienden die altijd voor mij klaarstaan en in mij geloven. Ik ben gek op lezen, ik haal veel inspiratie uit boeken. Vroeger las ik gemakkelijk twee boeken per week. Het is dat ik het nu drukker heb, maar als ik veel aan mijn hoofd heb ontspan ik door te lezen. Ik lees graag biografieën en boeken over mensen die echt invloed hebben gehad. Bijvoorbeeld Thomas Jefferson, William Shakespeare, Nelson Mandela, Mohammad Ali, Mahatma Gandhi, Albert Einstein en Malcolm X. Een grote passie van mij is fotografie, ik bezoek regelmatig naar fototentoonstellingen. Na het lezen van de biografie van fotograaf Henri Cartier-Bresson en het zien van zijn werk in Parijs, London en New York ben ik naar de kunstacademie gegaan. Daar is mijn rebelse kant ontstaan. Ik bepaal wat ik zie en wat het is. Als je niet in jezelf gelooft kom je nergens, al heb je honderd kruiwagens.’

Zijn er beren op de weg?
‘Ach, zo veel, maar ik zie ze bijna niet meer. Het hangt af met welke mensen je jezelf omringt. Natuurlijk heb ik moeilijke momenten en lopen soms dingen anders dan ik wil. Dan bedenk ik me hoe gezegend ik ben met mijn lieve vrouw, familie en vrienden. Verder ben ik gezond en gelukkig. Welke beren kunnen er dan nog zijn?’

Heb je tips?
‘Vallen en opstaan hoort bij groeien. Wees niet bang om te falen en succesvol te zijn. Houd altijd een punt in de horizon en blijf lopen. Kies bewust je vrienden goed uit. Toon mij je vrienden en ik zeg je wie je bent en wie je wordt, ik geloof daarin. Blijf vooral dicht bij jezelf en be you! En drink altijd goede koffie.’

De pauschalisering van hoofddoeken

1

Vorige week nam ik deel aan een discussie in Zürich over de ‘problematisering van de islam’. De discussie vond plaats in het Duits en er werd een interessant begrip gebruikt: Pauschalisierung. Volgens het woordenboek is dat homogenisering of standaardisering, maar in de discussie had het begrip een veel interessantere betekenis. Bedoeld werd het buitensluitende effect dat een standaardregeling of voorschrift heeft voor mensen die om wat voor reden dan ook niet in het standaard beeld passen of die zich nieuw aandienen. Er wordt een bepaald algemeen beleid of voorschrift ontwikkeld en daarbij wordt geen rekening gehouden met mensen die anders zijn. Daarmee wordt een algemene bepaling dus een vorm van uitsluiting. Dat kan bewust zijn, maar het is veel vaker omdat de opstellers van dat beleid een bepaald soort mensen voor ogen hebben en anderen ‘niet zien’.

Het is dus subtieler dan discriminatie, expliciete uitsluiting. Bij pauschalisering is er iets anders aan de hand. Denk aan een publieke ruimte die niet toegankelijk is voor rolstoelen. Vroeger was dat algemeen. Het kwam gewoon niet bij ontwerpers op om met gehandicapten rekening te houden. Tegenwoordig is er een brede consensus dat gehandicapten volwaardig aan de samenleving moeten kunnen deelnemen. De discussie die onlangs losbarstte over vrouwelijke wildplassers is ook een goed voorbeeld. In de stad zijn niet genoeg openbare toiletten voor vrouwen. De bedenkers van openbare toiletten zijn mannen en het kwam kennelijk niet bij hen op dat vrouwen wellicht ook wel eens moeten plassen.

Om die ‘normaliteit’ te doorbreken moet protest worden aangetekend tegen deze subtiele vormen van uitsluiting. Als dat gebeurt zijn er meestal twee reacties, een pragmatische (‘je kunt toch niet overal rekening mee houden’) en een inhoudelijke (‘dit is de normale gang van zaken’). Juist het ter discussie stellen van wat ‘gewoon’ is roept veel conservatieve weerstand op, zo weten we. Ook de Zwarte Piet-discussie gaat over pauschalisering. In dat geval wordt dan gezegd dat het een kinderfeest en een traditie is, dus doe niet zo moeilijk. Maar juist die pragmatische houding is enorm moeilijk te bestrijden.

Dat er sprake is van discriminatie wordt zo ontkend en er wordt juist daarom geweigerd de zaken recht te zetten. Er zit dus een bepaald idee achter over hoe de samenleving eruit moet zien en wat ‘normaal’ is, maar die wordt eigenlijk pas uitgesproken als er reuring ontstaat, als tegenstanders de vanzelfsprekendheid aan de kaak stellen en wanneer het een publieke zaak wordt.

Ik moest onmiddellijk denken aan de recente ophef in de media in Nederland over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over de hoofddoek van politieagente Izat. Ook in deze krant werd uitgebreid gediscussieerd over vraag of de politie al of niet terecht verbood dat zij een hoofddoek bij haar uniform zou dragen. Daarbij draaide het om het begrip neutraliteit. Dat kan best een belangrijk thema zijn, maar ik geloof dat er nog iets anders aan de hand was.

Er wordt een algemeen (kleding)voorschrift ontwikkeld en daarbij wordt geen rekening gehouden met verschillen tussen mensen, omdat die gewoonweg niet bij de beleidsmakers op het netvlies staan. Bedenk dat er een tijd was dat een politie-uniform per definitie een mannenuniform was. Toen en ook nu worden dus bepaalde groepen mensen uitgesloten en moeten er klokkenluiders zijn die dat aan de kaak stellen. En dan komen degenen die geen verandering willen met gelegenheidsargumenten op de proppen.

Een vergelijkbare discussie vond ooit plaats over de vraag of vrouwen wel in staat waren bepaalde functies uit te oefenen, omdat hun objectiviteit en professionaliteit niet gegarandeerd was. Vrouwen waren van nature emotioneel en hadden een gebrek aan zakelijk inzicht, zo vonden mannen. Die kon je dus niet politieke of professionele verantwoordelijkheid geven. Aletta Jacobs probeerde in 1883 tevergeefs om op de kieslijst van de Amsterdamse gemeenteraad te worden gezet. Het antwoord was even veelbetekenend als relevant voor de hoofddoekdiscussie van nu. Algemeen kiesrecht was kiesrecht voor mannen zonder dat dat met naam en toenaam genoemd werd. ‘Dat was nu eenmaal zo.’ Het heeft nog heel wat jaren gekost zoals we weten voordat het ‘algemeen’ kiesrecht ook betrekking had op vrouwen.

Nu is het neutraliteit die weer eens van stal wordt gehaald. Natuurlijk vragen we van mensen in openbare functies onpartijdigheid, maar daar gaat het helemaal niet om. Het gaat erom dat vanzelfsprekendheden aan de kaak moeten worden gesteld, in dit geval over de onpartijdigheid van moslims. Dat gaat helaas niet zonder slag of stoot. Dat zal alleen veranderen door ertegenaan te schoppen.

Zwarte Piet is voor beide kampen essentieel

0

December. Voor politici is het langzaamaan uitgegroeid tot de gevaarlijkste maand van het jaar. De feestmaand is voor hen steeds minder een feest, omdat het nu steeds meer omstreden is geraakt, wat ooit vanzelfsprekend is geweest. We kunnen ons nu de borst natmaken voor Oudjaar. De beide kampen hebben de stellingen al weer betrokken en de eerste televisieuitzending ligt reeds achter ons.

Sinterklaas heeft Nederland overleefd, maar het gaat door de toegenomen polarisatie wel steeds moeizamer. Veelzeggend voor het brisante gehalte: dit jaar kwam de NRC voor het eerst met een overzichtskaart van Nederland waarop gemeente voor gemeente de exacte verkleuring van Zwarte Piet was aangegeven.

Nog steeds wil Den Haag er zijn vingers niet aan branden en veel politici steken het liefst de kop in het zand. Na de escalatie in de kwestie-Dokkum viel Rutte, door geen woord aan de vuurwerkdreigementen van de tegendemonstranten te wijden, voor de zoveelste keer moreel door de mand. Om electorale redenen laat men zulke heikele kwesties over aan de plaatselijke burgemeester, waarbij dan naar het orde-argument wordt gegrepen om inhoudelijk geen oordeel te hoeven vellen.

Feesten hebben te maken met tradities, die voor buitenstaanders vaak onbegrijpelijk zijn, maar voor de betrokkenen essentieel. De laatsten willen dan vooral geen vrijheidsbeperking van buitenaf opgelegd krijgen. Dat zullen we straks ook zien met Oudjaar, als de overheid uit veiligheidsoverwegingen gaat proberen het vuurwerk aan banden te leggen. Slechts een paar kleine politieke partijen hebben het aangedurfd dat te bepleiten, de meeste houden zich angstvallig gedeisd of roepen dat je de ‘gewone’ Nederlander toch zijn pleziertje moet gunnen.

Dat geldt ook voor Sinterklaas. Wat de kwestie-Zwarte Piet tot extra gevoelig maakt is dat het gaat om een kinderfeest. De voorstanders zijn extra boos als het feest door demonstraties van tegenstanders zijn onschuld zou verliezen. Daarvan blijf je af! Demonstreren kan desnoods op andere momenten dan de intocht, maar niet juist op die dag. Voor de tegenstanders daarentegen heeft het allang zijn onschuld verloren, omdat zij Zwarte Piet een raciaal karikatuur vinden. En demonstreren doe je natuurlijk op het moment dat dat het meest zinvol is, op de dag zelf, en niet eind augustus. Met alle orderisico’s van dien.

Die orderisico’s in het geval van demonstraties zijn de laatste tijd door twee met elkaar samenhangende veranderingen toegenomen. Demonstraties betreffen thans vaker identiteitsgerelateerde kwesties waarbij het in de ogen van voor- én tegenstanders om heel wezenlijke, immateriële zaken gaat. Niet om materiële, waarover gemakkelijker een compromis mogelijk is, zoals bij vakbondseisen inzake een hoger loon: jij biedt vijfhonderd, ik wil duizend, dan komen we na een dag vol spandoeken en een week vol vergaderen op zevenhonderdvijftig uit. Wat de één wil wordt door de ander dan niet gezien als een bedreiging van zijn eigen zijn.

Als gevolg van de uit de migratie van de laatste decennia voortgekomen multiculturele diversiteit is dat nu eerder wèl het geval. In plaats van over sociaal-economische tegenstellingen gaan demonstraties dan over sociaal-culturele. Die laatste liggen al snel veel gevoeliger dan de eerste. Zwarte Piet is voor beide kampen essentieel. Voor de voorstanders hun persoonlijk idool, voor de tegenstanders een persoonlijke belediging. Hetzelfde zien we bij Pegida, waar het religie betreft. Voor de één is de islam de eigen godsdienst, voor de ander de bedreiging van de eigen identiteit. Of denk aan de Molukse oud-KNIL-soldaten die recent door de overheid in het zonnetje zijn gezet. Er dreigde een demonstratie van tegenstanders die hen als oorlogsmisdadigers beschouwen. Dat hakt er natuurlijk meer in dan als het gaat over de precieze invulling van de cao.

Daarmee hangt automatisch samen dat demonstraties zich nu sneller tegen andere volksgroepen keren; vroeger richtten ze zich eerder tegen het beleid van de overheid of bepaalde instanties. Dat komt natuurlijk nog steeds voor (zie de aangekondigde staking in het onderwijs), maar dan lopen de gemoederen toch nét iets minder hoog op. Demonstreren is hier eerder een bepaalde vorm van politiek noodzakelijke routine. Politici zelf hoeven wat minderen op eieren te lopen. Ofschoon het ook dan wel eens uit de hand loopt en er dan misschien ook wel eens enkele rotte eieren door de lucht vliegen, die gelden de politicus of werkgevers dan niet persoonlijk als individu, maar beroepshalve als ambtsdrager. De tegenstander treedt er in een publieke rol op, de persoonlijke levenssfeer blijft er buiten.

Nu die steeds vaker in het vizier komt, dwingt dat politici enerzijds tot veel meel in de mond om niet grote groepen kiezers van zich te vervreemden, terwijl anderzijds in morele kwesties juist van politici een heldere stellingname wordt verwacht. Het is een dilemma waar men in Den Haag nog niet uit is en dat velen voorlopig pogen te ontlopen door er maar helemaal over te zwijgen.