Zaterdag werd de 24-jarige Bas van Wijk uit Badhoevedorp op klaarlichte dag vermoord bij een zwemsteiger in Amsterdam. Sommige twitteraars grijpen de dood van deze witte man aan om te ageren tegen Black Lives Matter, met de hashtag #GerechtigheidVoorBas.
De schutter zou het horloge van een vriend van Bas van Wijk proberen te stelen. Toen Van Wijk hier iets van zei werd hij neergeschoten.
De verdachte is naar verluid een lichtgetinte man. Sommige twitteraars trekken een parallel met George Floyd, de zwarte man die eind mei overleed nadat hij minutenlang in een dodelijke wurggreep werd gehouden door een witte politieagent.
‘In het Nederland van nu kan een dag op het strand veranderen in een dag waarop je op klaarlichte dag met 5 kogels wordt geliquideerd als je iemand aanspreekt op het jatten van een horloge. En over een week is Bas van Wijk weer vergeten. Dat is de realiteit’, schrijft de Leidse rechtsfilosofe en Forum voor Democratie-prominent Eva Vlaarderingerbroek verontwaardigd. Dit bericht kreeg meer dan tweeduizend retweets en bijna zesduizend likes.
Vlaardingerbroeks collega Raisa Blommestijn, bekend vanwege haar manifest tegen ‘cancel culture’, is het hier helemaal mee eens. ‘In het Nederland van nu volgen massale protesten op de dood van een zwarte Amerikaan vanuit vermeend racistisch motief terwijl in dit geval (…) zelfs door gezagdragers tot nu toe in alle talen wordt gezwegen over deze barbaarse daad.’
In het Nederland van nu volgen massale protesten op de dood van een zwarte Amerikaan vanuit vermeend racistisch motief terwijl in dit geval – zoals @EvaVlaar terecht zegt – zelfs door gezagdragers tot nu toe in alle talen wordt gezwegen over deze barbaarse daad. https://t.co/Zf5Pyt4kxr
Blommestijn en andere twitteraars gebruiken de hashtag #GerechtigheidVoorBas, de Nederlandse en rechtse variant op #JusticeForGeorge. Deze twitteraars zijn boos op Nederlandse politici en media, omdat zij de moord op Bas van Wijk zouden bagatelliseren.
Columnist Jan Dijkgraaf bemoeide zich vanochtend ook met de kwestie in een briefje aan Femke Halsema. Volgens hem is de burgemeester van Amsterdam mede schuldig aan de moord op Van Wijk, omdat ze tegen preventief fouilleren is.
Dijkgraaf: ‘Het kalmeren van hysterica Sylvana Simons (die in elk politieoptreden racisme ziet) en de wegkijkers van Denk, GroenLinks, D66, PvdD en PvdA is belangrijker dan het leven van die roomblanke Bas van Wijk en al die pigmentverwende jochies in de Bijlmer die in de tussentijd het slachtoffer worden van schiet- en steekpartijen. Neem vooral uw eigen verantwoordelijkheid als hoofd van de politie en voorzitter van de Veiligheidsregio niet. Knuffel lekker door tot de volgende Bas van Wijk anderhalve kilo weegt, inclusief urn.’
JFVD, de jongerenorganisatie van Forum voor Democratie, en Geert Wilders hebben zich inmiddels ook over dood van Bas van Wijk uitgesproken. Ook de PVV-leider trekt een vergelijking met de dood van George Floyd: ‘WAAR IS DE OPHEF NU??’
WAAR IS DE OPHEF NU??
“Een groepje mannen met licht getint uiterlijk had het voorzien op de Rolex van een vriend van Bas. Hij heeft daar iets over gezegd. Afgeslacht, met meerdere kogels in zijn lijf.”
De gewelddadige dood van de zwarte Amerikaan George Floyd op 25 mei triggerde een wereldwijde protestgolf tegen racisme.Dit schreven de Kanttekening en onze columnisten deze zomer over Black Lives Matter:
‘Wat zou jij doen als ik minutenlang werd doodgedrukt door een agent?’, vroeg columnist Tayfun Balcik zich vlak na de moord op George Floyd af. ‘Zou je de ambtenaar in dienst ongestoord zijn gang laten gaan of is proportioneel geweld in dit geval gerechtvaardigd?’
Op 1 juni in Amsterdam vond de veelbesproken demonstratie tegen racisme plaats. Verslaggever Ewout Klei sprak demonstranten van kleur. ‘Als Amerika een tien is, dan scoort Nederland een zesje. Maar dat is ook erg en dat moet dus ook veranderen.’
Columnist Tomas von der Dunk verwonderde zich over de ophef na het – volgens critici partijdige – optreden van Femke Halsema rond de Dam-demonstratie: ‘Het valt wel degelijk te beargumenteren dat sommige demonstraties belangrijker zijn dan andere.’
‘De hel brak niet los op de Dam, maar in Den Haag, in de kranten en op Twitter’, schreef columnist Jaswina Elahi over deze demonstratie.
Racisme is diep verankerd in ons systeem, stelde columnist Azzedine Karrat: in de media, de politiek en in de sport, maar ook in de kerk, de tempel en de moskee. ‘Dit moet veranderen. We moeten ons van onze eigen – onbewuste – racistische vooroordelen bewust worden.’
Wat doet het met biculturele Nederlanders wanneer de overheid etnisch profileert? Wij zochten het uit. ‘Als je niet wit bent, moet je jezelf altijd blijven bewijzen.’
In Amersfoort wordt het werk van vijftig Afro-Amerikaanse kunstenaars tentoongesteld. Kunstenaar en activist Quinsy Gario nam op verzoek van de Kanttekening een kijkje. ”Kunst voor de kunst’ is onzin. Het bestaat niet.’
Ter bestrijding van het complexe racismevirus zou ons kabinet een soort OMT moeten instellen, betoogde columnist Kiza Magendane. ‘We hebben racisme-adviseurs nodig.’
Ook journalist en gastcolumnist Fitria Jelyta boog zich over het veelkoppige, dodelijke racismemonster. ‘Kun je jezelf nog mens noemen, als je een ander zijn mensheid ontneemt?’
In tien jaar deed Rutte niets tegen institutioneel racisme in zijn land, zijn partij, ‘zijn’ belastingdienst, betoogde Sylvana Simons, leider van BIJ1 in een gastcolumn. ‘Sterker nog: Rutte heeft een geschiedenis met racistische uitspraken en beleid.’
Denk-leider Kuzu toonde zich solidair met Black Lives Matter. Het maakte op Tayfun Balcik geen indruk. ‘Of heeft Kuzu het over het hardnekkige anti-zwarte racisme binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschappen zelf, als hij opereert onder #BlackLivesMatter?’
In de week na het Dam-protest was er een antiracisme-manifestatie in de Bijlmer. Gekleurde gemeenschappen lijken nauwelijks iets te merken van de aanwezigheid van gekleurde politici, schreef columnist Chris Aalberts hierna.
Sommige antiracisten dwalen af van waar de strijd tegen racisme in de kern om gaat, schreef Gert Jan Geling. Terwijl die strijd zo hard nodig is. ‘Juist daarom mag deze strijd niet ontaarden in een beeldenstorm, boekverbrandingen, censuur en een ‘cancel culture’.’
De Amerikaanse predikant Jesse Jackson mengde zich, in de slipstream van de Black Lives Matter-protesten, in het debat over Zwarte Piet. In een brief riep Jackson Rutte op ‘de kwetsende en racistische Zwarte Piet definitief te verbieden. De wereld kijkt toe.’
In de afgelopen weken werd er volop gepraat over het verwijderen van ‘koloniale’ standbeelden. Maar zijn er ook nieuwe, diverse helden die een standbeeld verdienen?
Massale demonstraties tegen racisme, Zwarte Piet die steeds meer terrein verliest, meer aandacht voor onze zwarte bladzijden in het curriculum. ‘Er hangt iets in de Nederlandse lucht’, concludeerde Kiza Magendane.
‘Negerzoen’, ‘moorkop’ en de ‘Jodenkoek’: deze benamingen liggen onder vuur. Is dit ‘culinair racisme’ voor biculturele Nederlanders een doorn in het oog, of valt het wel mee?
Volgens een bekende hadith wees de profeet Mohammed racisme nadrukkelijk af. Toch beleven sommige moslims wel degelijk racisme binnen de islamitische gemeenschap. Vier moslims vertellen over hun ervaringen.
De tijd van alleen maar babbelen over gevoelens is voorbij, betoogde Tayfun Balcik. ‘Onze tijd vraagt om rauwe cijfers over racisme en discriminatie. Juist omdat het probleem zo wijdverspreid is, is een systematische en nationale aanpak geboden.’
Heeft, tegen de achtergrond van eerst #MeToo en vervolgens #BlackLivesMatter, de dominantie van blanke heteromannen van boven de vijftig nu dan toch echt zijn langste tijd gehad? Thomas von der Dunk vroeg het zich af.
We spraken met Linda Nooitmeer, voorzitter Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), over ons slavernijverleden, de nieuwe Canon en de protesten van nu. ‘Tijdens de slavernij is de basis gelegd voor institutioneel racisme.’
In de Kamer zitten geen zwarte Nederlanders. Gooien de partijen het roer om voor de komende verkiezingen? Bij de progressieven leeft de discussie, bleek uit een rondgang langs prominente leden. ‘Geen partij geniet legitimiteit als er geen afspiegeling is.’
In juli organiseerde de NPO een themadag tegen racisme. Een goed teken, schreef Kiza Magendane. ‘Wij zijn toe aan een nieuwe upgrade tegen racisme.’
Had Jort Kelder plaats moeten maken als presentator van het NPO-racismedebat? Hoe dan ook: de rel rond Kelder was geen noviteit. Media- en opiniemakers betichten elkaar steeds meer van het willen weren van ‘foute’ meningen en het optuigen van een ‘cancel culture’.
‘Racisme is geen mening’, luidde een veelgehoorde klacht over het NPO-racismedebat. Toch is de beste bestrijding van racisme het voeren van een debat hierover, schreef Chris Aalberts. ‘Zonder debat blijft iedereen in zijn eigen definitie hangen.’
Columnist Dave Ensberg-Kleijkers had spijt over zijn deelname aan het NPO-racismedebat met Jort Kelder. ‘De opzet leidde namelijk niet tot een inhoudelijke dialoog tussen Nederlanders, maar het was een kakofonie van individuele standpunten.’
Sinds de antiracismeprotesten zijn huidbleekproducten uiterst controversieel. Toch is huidbleken nog altijd doodnormaal in met name Afrika en Azië. We doken in de wereld van de huidbleekcrèmes. ‘Alsof je genezen moet worden van een donkere huid.’
De universiteiten van Rotterdam, Delft en Leiden starten een kenniscentrum voor onderzoek naar en onderwijs over migratie en diversiteit. We spraken centrumhoofd Peter Scholten over migratie, diversiteit en racisme. ‘Ons centrum steunt Black Lives Matter.’
Een blanke huidskleur wordt als steeds belangrijker gezien in Thailand, een obsessie die sterk gevoed wordt door de media. Correspondent Tieme Hermans ging op onderzoek uit. ‘Een sterk voorbeeld van white privilege, toch?’
Om Nederlandse antiracisten beter te begrijpen is kennis van Amerikaanse ‘black history‘ noodzakelijk, legt redacteur en historicus Ewout Klei uit: Nederlandse activisten laten zich inspireren door ‘black history’ uit de Verenigde Staten.
Amerikaanse termen in het Nederlandse racismedebat worden omarmd en beschimpt. We spraken een voor- en een tegenstander van de levendige import van Amerikaans lingo.
Niet-witte agenten, boa’s of beveiligingsmedewerkers worden regelmatig racistisch bejegend – ook door mensen van kleur. Hoe moet hiermee worden omgegaan? ‘Ik zeg weleens dat we wel hetzelfde kunnen zijn, maar ik ben hier gewoon aan het werk.’
Niet-witte agenten, boa’s of beveiligingsmedewerkers worden regelmatig racistisch bejegend – ook door mensen van kleur.
In het centrum van Rotterdam, waar ondergetekende woont, is het regelmatig raak. Niet-witte agenten, boa’s en medewerkers van particuliere beveiligingsbedrijven krijgen van alles naar hun hoofd geslingerd. Vaak lokt juist een vriendelijk verzoek voor iets simpels – ‘U mag hier niet parkeren’ of ‘Houd anderhalve meter afstand’ – een racistische scheldpartij uit die er niet om liegt.
Dit gescheld gebeurt vaak vanuit witte mensen, maar ook door mensen van kleur. Ze roepen dan naar gezagsdragers van kleur dingen als: ‘Vuile n*g*r, je zou ons moeten beschermen, je laat je eigen mensen vallen.’ Het zijn andere beledigingen dan een wit iemand uitkraamt. Hoe moet hiermee worden omgegaan?
Het zit diep
George* is beveiligingsmedewerker in een grote stad in Nederland. Zijn donkergetinte huidskleur dankt hij aan zijn Kaapverdische roots. Hij maakt regelmatig mee dat hij wordt uitgescholden door mensen van dezelfde huidskleur. Volgens George heeft het vaak te maken met dat mensen hun zin niet krijgen. In het begin van het coronatijdperk moest je bij de meeste supermarkten verplicht een winkelwagentje nemen en daar wilde niet iedereen aan meewerken. ‘Ja, maar ik hoef maar één dingetje te hebben’, zeiden ze dan bijvoorbeeld.
George: ‘Dat kan wel, maar het waren de nieuwe huisregels. Daar kon best boos op gereageerd worden. Er werd door iemand van dezelfde kleur naar me geroepen dat ik racist was en discrimineerde. Nu ben ik niet op mijn mondje gevallen, en zei ik dingen terug als: ‘Luister eens, je bent zelf racistisch bezig. Het is beter als je weggaat. Wat wil je hiermee nu bereiken?’ Ik doe mijn werk en ik houd me aan de wensen van de opdrachtgever.’
Het bezorgt George een raar gevoel om voor racist uitgemaakt te worden door mensen met dezelfde huidskleur. ‘Het is vreemd om zoiets mee te maken, maar je kunt het diegene nooit kwalijk nemen. Ik ga er wel degelijk op in. Wat je nu zegt, is fout. Negen van de tien keer krijg ik te horen: ‘Sorry, het was niet zo bedoeld.’ Die excuses accepteer ik. Ik zeg er wel bij dat ze dit de eerstvolgende keer niet moet doen.’
De scheldwoorden liegen er niet om. Ook ‘k*nk*rn*g*r’ zit in het assortiment. ‘Als er zúlke dingen gezegd worden, dan stap ik op diegene af. Ze weten gelijk dat ze fout zitten. Met het discrimineren van mensen van je eigen huidskleur bereik je niets. Ik zeg weleens dat we wel hetzelfde kunnen zijn, maar ik ben hier gewoon aan het werk.’
George is blij met de aandacht voor racisme. ‘Het zit heel diep. Donkere mensen worden vaak gedenigreerd. Nu wordt er wat meer over gesproken. Kijk naar de storm rond Veronica Inside. Het komt eindelijk ter sprake. Racisme werd vaak genegeerd. Het is overwinning dat er nu over gepraat wordt, zodat een open wond kan helen.’
Racismekaart
Gerrit van der Kamp, voorzitter van de Politiebond ACP, noemt de situaties waarbij gezagsdragers onheus worden bejegend door mensen met dezelfde achtergronden herkenbaar. ‘Gaat het om discriminatie of om belediging? Het is een juridische kwestie. In ieder geval is het gedrag dat niet door de beugel kan. Als mensen dergelijke dingen roepen tijdens hun aanhouding dan kan het in het proces-verbaal worden opgenomen. Belediging van een ambtenaar in functie is strafbaar.’
Van der Kamp benadrukt dat het vaak verder gaat dan scheldpartijen alleen. Ook bedreigingen en vechtpartijen komen regelmatig voor. De Politiebond ACP bekijkt graag of de betrokkene hulp nodig heeft en wat er gedaan kan worden.
Xander Simonis, voorzitter van de Algemene Nederlandse Politie Vereniging, geeft toe dat racisme niet is voorbehouden aan witte mensen. Van politiemedewerkers met een migratieachtergrond wordt vaak door mensen met dezelfde achtergrond verwacht dat zij een oogje dicht knijpen, zegt hij. Bijvoorbeeld: ‘Wij komen van de Antillen, dus moeten we elkaar beschermen.’
Simonis: ‘Het speelt overal. We weten dát het speelt, maar bij ons zijn geen specifieke meldingen binnengekomen. Als uitgescholden agenten dergelijke incidenten wel melden, dan kunnen we ermee naar de politieleiding en de minister. Om tot vervolging te komen zal de betreffende politiemedewerker aangifte moeten doen, waarbij het een pré is als de naam van de verdachte bekend is. Vaak wordt die niet eens opgeschreven.’
Racisme in het korps
Sinds de dood van George Floyd is de discussie over vermeend racisme binnen het Nederlandse korps verder opgelaaid. Zo onthulde NRC enkele weken geleden dat Rotterdamse agenten zich in een WhatsApp-groep discriminerend hadden uitgelaten, waarna het Openbaar Ministerie tot vervolging overging.
Simons erkent dat er collega’s zijn die het niet zo nauw nemen. Maar daarom hoeft een heel korps nog niet over één kam geschoren te worden, vindt hij. ‘Er werken 65.000 mensen bij de politie. Het zoeken naar rotte appels is een continu proces. Maar om nu te zeggen dat de politie an sich een racistische organisatie is, dat gaat te ver.’
Volgens Simonis is dit een lastige tijd waarin het debat ook intern gevoerd wordt. ‘Een paar weken geleden waren er agenten die in uniform liepen bij een demonstratie van Black Lives Matter. Ze knielden met de hand omhoog en demonstreerden mee, terwijl ze waren ingezet voor beveiliging en in functie waren. Daar is intern een debat over gaande. Het is een manifestatie die veel draagvlak heeft, dus zou je zeggen dat het moet kunnen. Sommige collega’s kunnen ook rechtse opvattingen hebben. Wat als zij meedoen aan een rechtse demonstratie? Wie gaat bepalen of dit wel niet getolereerd wordt?’
*Naam gefingeerd. Echte naam bij de redactie bekend.
De meeste mensen associëren hoofdbedekking bij vrouwen vooral met de islam. Toch kent ook het christendom een lange hoofddekselgeschiedenis, eentje die nog niet is uitgespeeld.
‘Ik ben ook maar een mens’, sputtert Imane met een vette Volendamse tongval. Ze schuift nerveus haar ringen heen en weer terwijl ze, samen met haar vader, een interview geeft op het YouTube-kanaal Islaam TV. ‘Ik heb niemand kwaad gedaan met een hoofddoek. Dus waarom dit?’ Een hoofddoek op een katholieke school, dat hoort niet, zo dacht de directie van het Don Bosco-college te Volendam in 2011. De school verplichtte haar leerling Imane Mahssan om blootshoofds de lessen te volgen. Imane vocht dat besluit aan. Het werd een rel, en een geschil dat tot aan de rechtbank ging.
Het actiecomité Platform Stop Racisme en Uitsluiting was een van de supporters van Imane in de zaak, en besloot haar te steunen met een speciaal middel: een pamflet getiteld ‘het katholieke hoofddoekje’. Het argument: het hoofddoekje gaat helemaal niet in tegen de katholieke waarden, zoals de directie beweerde. Groot op de omslag staat Moeder Theresa, de heilige katholieke superster, mét blauw-witte hoofddoek. In de volgende dertien pagina’s schrijft het actiecomité uitgebreid over alle vormen van katholieke hoofdbedekking. Met als conclusie: het Den Bosco-college draagt geen katholieke waardes uit door het verbod. Sterker nog, de directie ‘tast daarmee het katholieke karakter van de school aan.’ Wie zich verdiept in de geschiedenis van christelijke hoofdbedekking, ziet dat het comité zeker een punt heeft. Christelijke hoofdbedekking, ook in Nederland, kent een ingewikkelde geschiedenis van opkomst, ondergang en stille overleving.
Korinthiërs
‘De man is niet omwille van de vrouw geschapen, maar de vrouw omwille van de man. Daarom, en omwille van de Engelen, moet een vrouw zeggenschap over haar hoofd hebben’, luidt een zekere brieftekst in de Bijbel. De afzender van deze brief is niemand minder dan de apostel Paulus. Hij is ontstemd geraakt over de geloofspraktijk van de Korinthiërs: een ontuchtpleger, die met de vrouw van zijn vader woont, leeft in hun midden – en de rest van de gemeente gaat nog gewoon met hem om! Paulus legt de Korinthiërs nog één keer uit hoe de relatie tussen man en vrouw hoort te zijn. Hij geeft daartoe één specifiek gebod dat de meeste mensen tegenwoordig vooral met de islam associëren: ‘Het haar van de vrouw is haar gegeven om een hoofdbedekking te dragen.’
Frank Bosman is cultuurtheoloog aan Tilburg University. Hij bevestigt dat de brief van Paulus, naast de connotaties van zuiverheid en nederigheid, de basis is waarop veel vrouwen sluiers in de kerk droegen. ‘Jezus heeft het nooit over hoofdbedekking. De vrouwen die hun hoofd bedekken grijpen terug op Paulus.’
Tot en met de jaren zestig is hoofdbedekking in de kerk gebruikelijk ‘aan beide zijden van de Reformatie’ – zowel bij katholieken als protestanten. Bij katholieken gaat het vaak om een ‘mantilla’, een sierlijke hoofddoek uit Italië of Spanje die het haar gedeeltelijk bedekt, als een Iraanse sluier. Maar altijd geldt ook: de hoofddoek is een manier om verschil te laten zien, met breed scala aan verschillende stoffen en kwaliteiten. Bosman: ‘Officieel was er geen verschil, maar officieus kon je wel aan de hoofddoek zien hoeveel geld iemand had.’
Pius X
Maar ook vroeger was de sluier geen vanzelfsprekendheid, zegt Bosman. ‘Daar werd tweeduizend jaar, sinds Paulus, lustig over gediscussieerd.’
De grootste afgang van de katholieke hoofdbedekking komt in de jaren zestig. Terwijl de secularisatie in volle gang is, houdt de katholieke kerk het Tweede Vaticaanse Concilie: een massale vergadering van drie jaar, in een poging de kerk te moderniseren. Voortaan is de mis in de volkstaal in plaats van het Latijn. Ook dragen priesters vanaf dan niet langer verplicht een lang gewaad, een toog. Tevens debatteren in die tijd velen, ook vrouwen, over de plaats van de hoofddoek. Bosman: ‘Veel vrouwen kwamen toen tot de conclusie dat een hoofddoek eigenlijk niet meer nodig was.’
Toch is de hoofddoek voor christelijke vrouwen niet helemaal verdwenen. Bosman noemt de beweging Pius X, een streng-conservatieve katholieke stroming. Daar dragen de vrouwen weer mantilla’s, als een symbool voor hun gedachtegoed. Daardoor krijgt de hoofdbedekking ook een politieke lading. ‘Als je nu een kerk ingaat en je ziet een vrouw met een mantilla op, zullen mensen denken: ‘Zo, da’s een stevige.’’ Bosman benadrukt dat hij geen hard bewijs heeft voor de stelling, ‘maar het zou me niets verbazen als de nieuwe mantilla’s ook komen door het voorbeeld dat moslima’s geven met hun hoofddoek.’
Gereformeerd
Niet alleen de katholieken, maar ook protestantse christenen droegen vaak hoofdbedekking – niet een mantilla, maar een hoed. Elsbeth Gruteke is predikant in de Protestantse Gemeente Zeewolde. Ze reist regelmatig het land door om voor te gaan in de dienst, maar ze ziet nauwelijks hoeden meer. In Amsterdam, waar Gruteke ook predikant was, verdween de laatste hoed jaren geleden. Ook elders zijn de hoeden slechts spaarzaam aanwezig. Predikanten dragen zelf geen hoed, en Gruteke geeft zelf ook geen adviezen voor kerkgangers. ‘Laat mensen gewoon dragen wat ze willen’, zegt ze, ‘Het maakt mij niks uit.’
Alleen de conservatieve reformatorische gemeenten zijn nog een bolwerk van hoofdbedekking in protestants Nederland, stelt Gruteke. Daar combineren vrouwen zondagse hoeden vaak met een lange rok. Ze verwijst naar de website Refoweb, waar bezoekers discussiëren over de gereformeerde levensstijl. Daar is hoofdbedekking uiterst relevant, wat blijkt uit de talrijke vragen daar – en uit de grote weelde aan antwoorden.
‘Sommige slagschepen of ufo’s zijn nog mooier dan de andere’, schrijft gebruiker ‘3parels’ die sluiers bepleit in plaats van de gebruikelijke hoeden. Als reactie zegt ‘Prisma23’ dat men ‘nog wat kan leren van wijze waarop moslima’s hun hoofdbedekking uitkiezen en dragen’. Gebruiker ´Juni´ ziet in de hoofdbedekking vooral de gewoonte van de streek: die is overal anders, ‘net zo veranderlijk als het weer…’ ‘Drernie’ is er in elk geval klaar mee, typt hij driest: ‘Wordt het niet eens tijd dat men zich met meer relevante zaken bezighoudt ipv deze bijzaken? Dit is een typisch Nederlandse discussie.’
Compleet
Bijzaak of niet, gelovigen publiceren heel wat over hoofdbedekking, zoals Refoweb bewijst. Een van de stukken die de afgelopen tijd verscheen was van de katholieke Cindy Smeets, die juist weer besloot om een hoofddoek te gaan dragen – en dan niet alleen in de kerk, zoals gebruikelijk. Op de website NieuwWij plaatste zij een blog over haar ervaringen.
Ook zij neemt het vers van Korinthiërs als uitgangspunt, wat perfect rijmt met haar visie op het huwelijk: ‘In de relatie tussen mij en mijn man, neemt hij de beslissingen. Hij stelt de regels. Ik heb inspraak natuurlijk, maar hij bepaalt.’
Daarnaast zijn er allerlei andere motieven, zegt ze: aan haar kinderen biedt een hoofddoek tegenwicht tegen seksualisering in de maatschappij en geeft het een bewijs dat je eigen keuzes kan maken, maar vooral: ‘Een gevoel. Het gevoel dat er iets niet compleet was.’ En nu: ‘Alles is hoe het hoort te zijn. Het gevoel van compleet zijn.’
Niet ter zake
Cindy Smeets schreef dit in 2017 – zes jaar nadat het Don Bosco-college de hoofddoek van Imane Mahssan verbood vanwege het katholieke karakter van de school. De directie van de school won de rechtszaak die volgde, maar de rechtbank bevestigde niet dat de hoofddoek niet per se zou passen bij een katholieke school. De rechtbank stelde daarentegen dat niemand anders iets kan zeggen over het label ‘katholiek’ dan de directie zelf: ‘dat er geen les wordt gegeven door nonnen of broeders, geen gezamenlijke kerkdiensten worden bezocht en jongens en meisjes bij elkaar in de klas zitten, doen niet ter zake’, luidt de uitspraak. ‘De beoordeling wat nodig is voor de verwezenlijking van de godsdienstige grondslag, komt […] toe aan de Stichting zelf.’
Het college bevestigde zijn autoriteit, maar over de inhoud van het katholieke karakter is niets besloten. Dat past perfect bij de geschiedenis van de christelijke hoofdbedekking. Want als Cindy Smeets uiteindelijk één ding laat zien, is dat christenen over hoofddeksels nog lang niet zijn uitgepraat.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 8 mei 2019.
‘Als in 1926 de opstand is neergeslagen, krijgen de Franse en Spaanse regeringen felicitatietelegrammen van de sultan.’
In Nederland heeft bijna niemand van hem gehoord en de Marokkaanse overheid probeert hem te vergeten, maar voor veel mensen uit de Rif is hij ‘de leeuw van Arif’ (Arif of Arrif is Riffijns voor de Rif), een soort vader des vaderlands: Mohammed Abdelkrim el-Khattabi (1882-1963) gaf in de jaren twintig van de vorige eeuw leiding aan de Rif-opstand tegen de Spaanse en Franse koloniale overheersers en was na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke inspirator voor de dekolonisatiebeweging. Wie was ‘Abdelkrim’, hoe verliep zijn opstand tegen de Spanjaarden en de Fransen en waarom is hij voor veel Riffijnen, ook voor Rif-activisten in Nederland, een voorbeeld ter navolging? De Kanttekening sprak met schrijvers Said Bouddouft en M’hamed el-Abdouni en met journaliste Sietske de Boer over deze charismatische vrijheidsstrijder.
Rebellen
‘Marokko werd pas heel laat gekoloniseerd, namelijk in 1912’, vertelt Bouddouft, die bezig is met een geschiedenisboek over de Rif. ‘Marokko kampte begin twintigste eeuw met chaos en opstanden. De Europese landen hebben toen besloten dat Frankrijk en Spanje Marokko onderling mochten verdelen. Frankrijk kreeg het leeuwendeel, Spanje kreeg de Rif in het noorden en het uiterste zuiden. Tanger werd een internationale stad.’
In tegenstelling tot de Fransen, die hun deel van Marokko snel en effectief wisten te bezetten, schoot de Spaanse kolonisatie niet echt op. ‘Khattabi en ook zijn vader waren rechter en werkten aanvankelijk met de Spanjaarden samen. Ze hoopten dat de modernisering de Rif ten goede zou komen. Toen echter bleek dat de Spanjaarden niet geïnteresseerd waren in de ontwikkeling van de Rif, maar het gebied wilden onderwerpen, overheersen en leegroven, besloot Khattabi om in opstand te komen. Hij wist de Riffijnse stammen te verenigen en versloeg in 1921 de Spanjaarden vernietigend bij Annual. Daarna was een groot deel van de Rif een tijdlang in handen van de rebellen. Alleen Ceuta, Melilla en het gebied daaromheen bleven Spaans. De Riffijnse Republiek werd officieel uitgeroepen op 1 februari 1923; op 18 september 1921 werd dat doel geformuleerd en het zogenoemde ‘Rif-front’ geformeerd. De Republiek heette in het Arabisch ad-dawla al-djumhuriya ar-Riffiya, ‘de Riffijnse republikeinse staat’. Deze staat zocht tevergeefs erkenning bij de Volkerenbond.’ Deze republiek was een staat in opbouw en tegelijkertijd in oorlog. Er kwam een vlag en een volkslied en er werd een munt ontworpen, maar die werd nooit ingevoerd.
Pas nadat de Fransen zich in 1925 met het conflict gingen bemoeien, ging het mis met de Riffijnse Republiek. Dat de Fransen in de oorlog verzeild raakten, kwam door een grensconflict, zo staat beschreven in het boek Abdelkrim El Khattabi en de Riffijnse Republiek van M’hamed el-Abdouni. Ondanks de gifgasbombardementen hadden de Riffijnen de Spanjaarden praktisch verslagen. Toen het ernaar uitzag dat Khattabi wellicht wilde doorstoten naar Frans-Marokko, kregen de Fransen het benauwd en gingen ze samenwerken met de Spanjaarden om Khattabi en zijn strijders te verslaan. De Fransen en Spanjaarden hadden, toen ze in 1912 Marokko verdeelden, hun grenzen niet scherp getrokken. Nadat de Fransen de Wergha-rivier overtrokken en de gebieden ten noorden daarvan bezetten, raakten ze in conflict met de Riffijnse stammen die daar woonden. Khattabi wilde met de Fransen onderhandelen, omdat hij wist dat hij een oorlog met Frankrijk niet zou kunnen winnen. De Fransen stelden zich echter onverzoenlijk op, zodat Khattabi toch besloot de strijd aan te gaan. Een ander motief waarom Frankrijk ten oorlog trok was het succes van Khattabi. De Fransen waren bang dat de rest van Marokko, Algerije, Tunesië en andere Franse koloniale bezittingen in Noord-Afrika ook in opstand zouden komen.
‘Tegen de gezamenlijke Frans-Spaanse overmacht konden de Riffijnse rebellen niet op’, vertelt Bouddouft. ‘Er waren op een gegeven moment bijna een half miljoen militairen onder de wapenen. De Frans-Spaanse amfibische landing eind 1925 bij al-Hoceima was het beslissende moment in de oorlog. De Riffijnen werden steeds verder teruggedrongen. In 1926 legde Khattabi de wapens neer. Hij gaf zich over aan de Fransen en niet aan de Spanjaarden, omdat de laatsten wraakzuchtig waren vanwege hun nederlaag bij Annual.’
Khattabi werd, nadat hij gevangen werd genomen, verbannen naar Réunion, een Frans eiland in de Indische Oceaan, ten oosten van Madagaskar. In 1947 kwam hij vrij, op voorwaarde dat hij zich in Frankrijk zou vestigen. Op weg naar Frankrijk ontsnapte Khattabi echter in Port Said en vroeg hij asiel aan in Egypte. Daar kreeg hij de leiding over het bureau voor de Maghreb van de Arabische Liga (Maghreb is Arabisch voor ‘het Westen’ of specifiek gezien Marokko). Toen Marokko onafhankelijk werd, weigerde Khattabi terug te keren naar zijn geboorteland, omdat hij van mening was dat Marokko zich te afhankelijk opstelde tegenover Frankrijk. In 1962 keerde hij heel even terug, maar bezocht niet de Rif. Een jaar later overleed hij in Egypte.
De sultan en de republiek
Wanneer ze over de Rif-oorlog vertellen, benadrukken Bouddouft en Abdouni de huns inziens kwalijke rol die de sultan van Marokko tijdens dit conflict heeft gespeeld. De sultan wilde onder geen beding de rebellen helpen en steunde het neerslaan van de opstand. ‘De Fransen handelden officieel in naam van de sultan, zijn handtekening stond onder de besluiten’, vertelt Bouddouft. ‘Als in 1926 de opstand is neergeslagen, krijgen de Franse en Spaanse regeringen ook felicitatietelegrammen van de sultan. En hij is op 14 juli aanwezig bij een grote Franse overwinningsparade in Parijs.’
Abdouni legt uit dat sinds 1666 Marokko geregeerd wordt door de Alaoui-dynastie, die ook wel de alawieten worden genoemd. ‘Deze dynastie sloot met Frankrijk een protectoraatsverdrag, omdat de dynastie nauwelijks nog macht had in Marokko. Alleen in de hoofdstad Fes had men nog iets te zeggen. Het protectoraatsverdrag was bedoeld om de dynastie te redden. Marokko moest de rekening betalen, Frankrijk nam het land over. Na de Tweede Wereldoorlog steunde de sultan de onafhankelijkheid van Marokko, maar bleef de Fransen te vriend houden. Er werd met Frankrijk een vriendschapspact gesloten, waarin stond dat de belangen van Franse ondernemers, colons (in het geval van Algerije ook wel pieds-noirs genoemd, letterlijk ‘zwartvoeten’, een term voor Franse kolonisten, red.), enzovoort niet geschaad mochten worden. In de jaren twintig kwam steun aan Khattabi de Alaoui-dynastie niet uit, omdat dit de dynastie in gevaar zou brengen. Na de Tweede Wereldoorlog was er meer ruimte voor een kritischere opstelling tegenover Frankrijk, maar niet te veel.’
Historici discussiëren over de vraag of de door Khattabi opgerichte Riffijnse Republiek wel echt een onafhankelijke staat was. Bouddouft en Abdouni zijn hierover genuanceerd. ‘Khattabi heeft altijd de opperheerschappij van de sultan over Marokko erkend’, stelt Bouddouft. ‘Maar het feit dat de sultan de opstand bestreed, zette wel kwaad bloed. Het streven naar onafhankelijkheid is iets van zeer recente datum, van de enkele jaren geleden opgerichte 18 september-beweging (genoemd naar 18 september 1921, de dag waarop de Riffijnse Republiek werd opgericht, red.). De protestbeweging Hirak Rif streeft expliciet niet naar onafhankelijkheid, hoewel het Marokkaanse regime de demonstranten wel voor separatisten uitmaakt. Op de Marokkaanse televisie zag je opeens allemaal demonstranten die voor onafhankelijkheid waren. Dit waren heethoofden, of agents provocateurs (infiltranten die politieke tegenstanders van een regime tot onwettige daden proberen aan te zetten, red.) van de regering die Hirak Rif in een kwaad daglicht willen stellen.’ Abdouni onderschrijft deze analyse: ‘De meeste Riffijnen willen volgens mij nu geen onafhankelijkheid, maar wel dat het beter gaat met hun land. Het wij-gevoel van de Riffijnen zou ik dan ook geen nationalisme willen noemen.’
‘Ook voor de Rif-oorlog van de jaren twintig was de Rif een autonoom gebied’, vertelt Sietske de Boer, die bijna klaar is met het boek Het verdriet van de Rif, dat dit jaar uitkomt. ‘Het officiële verhaal is dat Khattabi de legitimiteit van de sultan erkende. Maar in een interview met de Amerikaanse journalist Vincent Sheean zei Khattabi het tegenovergestelde, namelijk dat hij de sultan niet erkende, omdat die zich te veel zou voegen naar de Fransen. Volgens Sheaan werd Khattabi zelf met ‘sultan’ aangesproken door degenen die hem omringen, in 1925, wanneer Khattabi op het hoogtepunt van zijn macht is.’
Gifgas
Een ander heet historisch hangijzer is het gebruik van gifgas tegen de plaatselijke bevolking. ‘Spaanse en Franse vliegtuigen bombardeerden de Rif met gas, waardoor duizenden onschuldige burgers stierven’, vertelt Bouddouft. ‘Het was voor het eerst dat gifgas via vliegtuigen naar beneden werd gegooid. De Fransen en Spanjaarden wilden namelijk niet dat hun eigen troepen risico zouden lopen. De Riffijnen hadden aanvankelijk niet in de gaten wat er aan de hand was. Zou er een epidemie uitgebroken zijn? De mensen wisten niet dat Fransen en Spanjaarden de landbouwgebieden liepen te vergiftigen. Vervolgens werden de waterbronnen besmet en daarna bergen waar rebellen zaten. Aan het einde van de gifgascampagne werden de dorpen aangevallen. Toen pas kregen Riffijnen in de gaten dat er gas werd gebruikt. Ze kenden het niet. Mede vanwege deze gifgasaanvallen besloot Khattabi om de oorlog te staken. Hij wilde niet dat er nog meer onschuldige burgers zouden sterven.’
Ook De Boer heeft zich met dit onderwerp beziggehouden: ‘Frankrijk, Spanje en ook Marokko hebben dit altijd ontkend, maar dankzij het onderzoek van Rudibert Kunz en Rolf-Dieter Müller, twee Duitse journalisten, kon in 1990 worden bewezen dat er wel degelijk gifgas is gebruikt. De Spanjaarden hadden na de Rif-oorlog alle bewijzen opgeruimd, maar ze hadden hun kennis bij de Duitsers opgedaan, die tijdens de Eerste Wereldoorlog gifgas hadden ingezet. De Duitsers hadden in Madrid en Melilla in het geheim gifgasfabrieken opgezet.’
Rif-activisten beweren dat de ziekte kanker buitenproportioneel voorkomt op de Rif, als gevolg van de gifgasaanvallen. De Boer is voorzichtig als journalist, maar vindt wel dat dit goed onderzocht moet worden. Het is echter maar de vraag of dit gebeuren gaat, want ook de staat Marokko, die zich tijdens de Rif-oorlog aan de kant van Spanje en Frankrijk schaarde, heeft hier geen belang bij. Spanje zelf heeft weinig behoefte aan eventuele schadeclaims. Alleen een Catalaanse partij is van mening dat Spanje schuld moet bekennen. Het Spaanse parlement heeft een discussie hierover geblokkeerd.
De erfenis
De herinnering aan ‘Abdelkrim’ speelt een belangrijke rol in het wij-gevoel van de Riffijnen. Volgens Abdouni komt dit omdat Khattabi degene was die de Riffijnen vrijheid bracht – al was het maar tijdelijk – en daarnaast de verschillende stammen wist te verenigen en tot een eenheid te smeden. Ook voor anderen was Khattabi een inspirerend voorbeeld. Onder andere de communistische leiders Mao Zedong (China) en Ho Chi Minh (Vietnam) en de Cubaanse revolutionair Che Guevara hebben van zijn guerrillatactieken geleerd. Guevara heeft Khattabi op 14 juni 1959 persoonlijk ontmoet in Egypte, omdat de Riffijnse vrijheidsstrijder één van zijn helden was.
Belangrijk voor de herinnering aan Khattabi is 6 februari, zijn sterfdag. Deze herdenking wordt tegenwoordig door Rif-activisten aangegrepen om aandacht te vragen voor hun zaak. In 2017 grepen de Marokkaanse autoriteiten hard in, toen Rif-activisten in al-Hoceima de rebellenleider wilden herdenken. Dit jaar organiseerden Rif-activisten in verschillende steden in Europa bijeenkomsten en demonstraties, om op deze manier tegen de mensenrechtenschendingen in Marokko te protesteren. Zo werd er op 9 februari in Madrid een debatavond georganiseerd en vond er een dag later een grote demonstratie in Barcelona plaats. In hetzelfde weekend was er ook een herdenkingsbijeenkomst in Utrecht, waar onder anderen PvdA-Europarlementariër Kati Piri sprak. De strijd van nu wordt door Rif-activisten verbonden met de vrijheidsstrijd van toen. Sommige Rif-activisten, de meest radicale, dromen van een onafhankelijke republiek. Andere activisten willen meer autonomie voor de regio, of dat Marokko in ieder geval een einde maakt aan de economische achterstelling van het gebied.
Andere manieren om je verbondenheid met de Rif en met Khattabi te laten blijken, zijn de vlag van de Riffijnse Republiek, waar Rif-activisten vaak mee zwaaien, het zingen van Rif-liederen en last but not least een sleutelhanger met daarop de beeltenis van ‘Abdelkrim’. De Haagse PvdA-bestuurder Abdessamad Taheri heeft zo’n sleutelhanger, die hij trots op Facebook laat zien samen met zijn bonuskaart van de Albert Heijn. Taheri schrijft in diezelfde Facebook-post dat hij hoopt dat er ooit een Nederlandse straat vernoemd zal worden naar ‘deze grote verzetsheld’.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 20 februari 2019.
Moslims in Nederland zijn dikwijls het slachtoffer van discriminatie en moskeeën zijn steeds vaker het mikpunt van geweld. Maar het begrip waarmee we deze discriminatie duiden, ‘islamofobie’ – letterlijk: angst voor de islam -, is niet onomstreden.
Discriminatie van moslims – in woord en daad – lijkt een structureel gegeven te zijn geworden in onze maatschappij. Denk aan hatelijke berichten op sociale media, maar ook aan de demonstraties van extreemrechtse actiegroepen als Identitair Verzet en Pegida. Anti-islamitische incidenten worden onder andere aan de kaak gesteld in de tweejaarlijkse rapporten Monitor Moslim Discriminatie, de website Republiek Allochtonië, het Meldpunt Islamofobie en Meld Islamofobie. Recent verscheen de bundel Mikpunt Moskee, waarin het toenemende geweld tegen moskeeën centraal staat.
De term ‘islamofobie’, waarmee het motief achter zulke vergrijpen wordt aangeduid, is echter omstreden. Critici stellen dat dit begrip (al dan niet bewust) onvoldoende onderscheid maakt tussen islamkritiek en moslimhaat, waardoor mensen die kritiek leveren op de islam per definitie als racisten zouden worden weggezet. Moeten wetenschappers, onderzoekers, journalisten en beleidsmakers vasthouden aan het begrip islamofobie, of is het tijd voor een alternatief? De Kanttekening sprak hierover met historicus en atheïst Leon Korteweg en twee onderzoekers die zich al langer bezighouden met deze term: politicoloog en beleidsadviseur Ewoud Butter en de Leidse wetenschapper Ineke van der Valk.
Beschuldigingen van racisme en xenofobie
Het begrip islamofobie werd begin vorige eeuw voor het eerst gebruikt door Maurice Delafosse en Alain Queillien, twee Franse koloniale bestuurders in West-Afrika. In 1985 werd de term opgepikt door de bekende literatuurwetenschapper Edward Saïd, auteur van het baanbrekende boek Orientalism. Saïd had felle kritiek op de manier waarop men in het Westen tegen de islam aankeek. Aanvankelijk werd Saïds nieuwe begrip alleen door activisten gebruikt. ‘Islamofobie’ maakte als wetenschappelijk begrip pas echt school in 1997, toen de Britse stichting Runnymede Trust het rapport Islamophobia: A Challenge for Us All uitbracht. In de definitie van Trust werden vooral het angst- en het haataspect benadrukt.
Desondanks bleef de term omstreden, omdat ‘islamofobie’ geen neutraal begrip zou zijn. Op sociale media zie je vaak een meme voorbijkomen met de tekst: ‘Islamophobia is a word created by fascists, and used by cowards, to manipulate morons.’ (Dit citaat, dat ten onrechte aan de Brits-Amerikaanse journalist Christopher Hitchens wordt toegeschreven, komt van twitteraar Andrew Cummins.) De vrees is dat islamitische landen en islamitische activisten in het Westen, daarbij gesteund door ‘regressief links’ (een pejoratieve term voor linkse mensen die pro-islam zouden zijn), erop uit zijn om islamkritiek onmogelijk te maken door dit als racisme en vreemdelingenhaat weg te zetten.
‘Islamofobie is een propagandaterm, die bedacht is om de islam te beschermen’
De Amerikaanse filosoof en atheïstische publicist Sam Harris verwoordt deze kritiek het duidelijkst. ‘Het behoeft geen betoog dat er mensen zijn die Arabieren, Somaliërs en andere immigranten uit overwegend islamitische samenlevingen haten uit racistische overwegingen’, stelt hij. ‘Maar als je dat soort blinde onverdraagzaamheid niet kunt onderscheiden van een haat en bezorgdheid om gevaarlijke, tweedrachtige en irrationele ideeën – zoals een geloof in martelaarschap, of een notie van mannelijke ‘eer’ die nagenoeg de onderwerping van vrouwen en meisjes vergt –, dan doe je echt schade aan ons publieke debat. Alles wat ik ooit over de islam heb gezegd, verwijst naar de inhoud en de gevolgen van de leer ervan. En nogmaals, ik heb altijd benadrukt dat de belangrijkste slachtoffers onschuldige moslims zijn, vooral vrouwen en meisjes. Er bestaat niet zoiets als ‘islamofobie’. Dit is een propagandaterm die is bedacht om de islam te beschermen tegen de krachten van het secularisme, door alle kritiek daarop te vermengen met racisme en xenofobie. En het doet zijn werk.’
Sam Harris (rechts) te gast in de late night-show van Bill Maher
Historicus Leon Kortweg, actief voor de atheïstische vereniging De Vrije Gedachte, onderschrijft Harris’ kritiek. ‘Het probleem met de term ‘islamofobie’ is dat de gebruikers ervan haat tegen moslims en kritiek op de islam als religie met elkaar kunnen verwarren en dat in de praktijk vaak ook doen. Hierdoor wordt een volstrekt legitiem debat over de waarheid en moraliteit van de religie, zoals die ook al eeuwenlang gevoerd wordt over het christendom, ondermijnd door regelmatige beschuldigingen van racisme en xenofobie’, zegt hij. ‘De niet-xenofoben onder de islamcritici moeten nu veel tijd en tekst verspillen aan keer op keer bewijzen dat zij geen racistische of xenofobe agenda of bijbedoelingen hebben, tijd en tekst die geen enkele christendom-criticus nodig heeft om überhaupt te hoeven rechtvaardigen waarom hij deze religie heeft bekritiseert. Hoewel sommige christenfundamentalisten, bijvoorbeeld in Frankrijk, proberen om de term ‘christianophobie’ te populariseren, neemt vrijwel niemand zulke pogingen serieus.’
Korteweg vervolgt: ‘Dat ‘christianofobie’ niet aanslaat is geen bewijs dat haat tegen christenen niet bestaat; kijk bijvoorbeeld maar naar christenen in Irak, Syrië en Libanon. Toch hebben we die term niet nodig en zou deze ook legitieme kritiek op het christendom kunnen ondermijnen door te stellen dat kritiek enkel bedoeld is om haat tegen christenen aan te wakkeren. Overduidelijk ben je geen anti-christenhaat aan het aanwakkeren als je zegt dat de Heidelbergse Catechismus helemaal niet christenen verbiedt om hun kinderen te vaccineren, of dat zulke teksten überhaupt niet als leidraad voor ons eenentwintigste-eeuwse leven moeten dienen. Het zou absurd zijn dergelijke tekstkritiek of ethische kritiek af te doen als christianofoob. Op dezelfde wijze is het absurd om een ethische en tekstkritische discussie over Soera 4:34, waarin het slaan van overspelige vrouwen wordt getolereerd, af te doen als islamofobie. Het enige wat dat doet is broodnodige discussie afkappen, terwijl de negatieve consequenties door miljoenen moslimvrouwen blijvend worden gevoeld.’
Wij-zij-denken
Tot zover de intellectuele islamcritici. Wat vinden Ewoud Butter en Ineke van der Valk, die onderzoek doen naar discriminatie van moslims, hier eigenlijk van? ‘Islamofobie is inderdaad een omstreden begrip, maar antisemitisme, homofobie en xenofobie zijn dat ook’, vertelt Ewoud Butter. Hij legt uit: ‘Het zijn allemaal termen die iets anders of meer betekenen dan de letterlijke vertaling. Met antisemitisme bedoelen we natuurlijk Jodenhaat. Maar strikt genomen betekent antisemitisme haat tegen Semitische volken waartoe behalve Joden bijvoorbeeld ook Arabieren en Arameeërs behoren. Islamofobie is letterlijk ‘angst voor de islam’, maar in de praktijk wordt er haat tegen moslims mee bedoeld.’ Volgens Butter is de term islamofobie in wetenschappelijke publicaties meer ingeburgerd dan in politiek-maatschappelijke discussies. ‘In het publieke debat wordt de term islamofobie vaker geproblematiseerd, maar onderzoekers definiëren de term over het algemeen behoorlijk zorgvuldig en neutraal. Er is in Nederland echt bijna niemand die ‘islamofobie’ roept om kritiek op de islam als godsdienst te verbieden.’
‘Net als andere religies mag de islam ook worden bekritiseerd en bespot’
Butter vertelt dat hij in zijn eigen publicaties de term islamofobie maar zelden gebruikt, maar liever spreekt over moslimhaat. ‘Wanneer ik islamofobie gebruik, kom ik veel eerder in een semantische discussie terecht. Daar heb ik niet altijd zin in. Het gaat mij primair om de rechten en vrijheden van mensen en niet om een geloof. Het gaat in dit geval om de vrijheid van mensen om hun religie te belijden, zolang ze niet de vrijheid van anderen beperken. Ik ben niet tegen kritiek op de islam op zich. Net als andere religies mag de islam ook worden bekritiseerd en bespot.’
Verder speelt volgens Butter ten aanzien van de islam de door Samuel Huntington beschreven Clash of Civilizations (Botsing der Beschavingen) een rol. ‘Tot de val van de Berlijnse Muur vormde het Oostblok de ideologische tegenpool van het Westen. We definieerden onze identiteit in het vrije Westen door ons te spiegelen aan het onvrije Oosten. Vanaf de jaren negentig, maar zeker sinds de eeuwwisseling, zijn we ons steeds meer gaan definiëren in termen van botsende beschavingen, waarbij de islam en het Westen als blokken tegenover elkaar worden gesteld. Als je niet met ons bent, ben je tegen ons. Die tegenstellingen zie je sterk terug in publicaties of uitspraken van bijvoorbeeld Geert Wilders en Thierry Baudet, maar ook andere partijen gaan daar soms in mee. ‘De islam’ wordt dan voorgesteld als een monolithisch blok zonder onderscheid te maken tussen verschillende stromingen, culturele invloeden en dergelijke. Dan wordt problematisch gedrag van een enkeling of een kleine groep al snel als representatief voor ‘de islam’ beschouwd.’ Ook zijn we volgens Butter veel vraagstukken gaan ‘islamiseren’: ‘De islam wordt dan als oorzaak voor een bepaald maatschappelijk probleem aangewezen, terwijl er tal van factoren zijn die tot dat specifieke probleem hebben geleid. Het ligt meestal veel complexer, veel dingen lopen door elkaar en vaak speelt religie amper een rol.’
Volgens Butter is de volgende stap ‘dat er door politieke partijen voorstellen worden gedaan die anti-rechtsstatelijk en discriminerend voor een hele groep moslims zijn, zoals het pleiten voor een stop op de bouw van nieuwe moskeeën of het verbieden van de Koran.’ Hij vervolgt: ‘In zo’n klimaat wordt de drempel lager om moslims uit te sluiten en te discrimineren of om hun gebouwen te bekladden of in brand te steken.’
Het Identitair Verzet ‘verovert’ een moskee
Een wetenschappelijke definitie
Ineke van der Valk definieert in de Monitor Moslim Discriminatie ‘islamofobie’ als volgt: ‘Islamofobie is een historisch-maatschappelijk gegroeide ideologie die met behulp van beelden, symbolen, teksten, feiten, interpretaties en gedragingen systematisch en consistent een negatieve betekenis geeft aan ‘de islam’ en/of aan ‘moslims’.’ Deze definitie gaat verder dan die van Runnymede Trust: de veelvoorkomende opvatting van islamofobie als uitsluitend een uiting van gevoelens van angst of haat. ‘Die besteedt slechts aandacht aan de emotionele component, terwijl cognitieve componenten onderbelicht blijven’, stelt Van der Valk. ‘Denk hierbij aan het bewust verdacht maken van groepen, om zo in te spelen op vaak vage angstgevoelens onder burgers. Zo’n beperkte opvatting leidt niet tot een beter begrip van het verschijnsel.’
Tegelijk is Van der Valk van oordeel dat er ruimte moet blijven voor godsdienstkritiek. Misbruik van de term islamofobie ‘om iedere vorm van godsdienstkritiek onmogelijk te maken en in een kwaad daglicht te stellen dient dan ook krachtig weersproken te worden’, stelt ze in haar rapport. ‘Dit geldt ook voor kritiek op interpretaties van het islamitisch geloof die haaks staan op gelijkwaardige posities van vrouwen en homoseksuelen. Deze interpretaties legitimeren met verwijzing naar islamofobie om de kritiek te pareren, is geen zorgvuldig gebruik van de term. Dat geldt ook voor politiek misbruik waarbij het totale Westen vanuit een monolithische en reductionistische benadering wordt afgeschilderd als islamofoob.’ Toch wil Van der Valk niet af van het begrip islamofoob, want je kunt dit begrip volgens haar ook wetenschappelijk en neutraal hanteren. Het feit dat het begrip antisemitisme wordt gebruikt om Israëlcritici mee te diskwalificeren betekent niet dat dit begrip daarom maar in de ban moet worden gedaan.
‘Van Joden werd vroeger ook gezegd dat ze niet integreerden’
In ons gesprek benadrukt Van der Valk dat de context waarin uitspraken worden gedaan heel belangrijk is. ‘Je kunt van losse uitspraken vaak moeilijk zeggen of ze islamofoob zijn. Maar als iemand structureel en continu negatieve beelden over de islam schetst dan is dit vaak ingegeven door een islamofobe ideologie.’ Volgens Van der Valk zijn een aantal negatieve beelden historisch gegroeid. ‘Over moslims bestaat al eeuwenlang het stereotype beeld dat ze gewelddadig zijn. Dat zie je terug in anti-islamitische cartoons, waarop moslimmannen met een kromzwaard worden afgebeeld. Een andere constante is dat moslims leugenachtig zouden zijn. Men wijst op het theologische concept van taqiyya, dat moslims in tijden van nood mogen liegen. Vanuit een islamofobe ideologie wordt dan beweerd dat moslims altijd liegen tegen niet-moslims. Deze achterdocht maakt iedere vorm van dialoog bij voorbaat onmogelijk. Bovendien wordt de Koran hierdoor verkeerd gelezen, want alle vredelievende teksten worden als leugens gezien. Een derde element is de vermeende achterlijkheid van de islam. Denk aan termen als ‘woestijnvolken’ en ‘barbaren’. Ik heb het taalgebruik van de website GeenStijl en van PowNews uitgebreid bestudeerd. Het was bijna structureel discriminerend.’
Andere islamofobe beelden zijn volgens Van der Valk de vermeende onderdrukking van moslimvrouwen, de vermeend gebrekkige integratie van moslims in westerse samenlevingen en de associatie van moslims met een extern, existentieel gevaar. Met de betrokkenheid vanuit ‘islamofobe hoek’ met het lot van islamitische vrouwen is volgens Van der Valk trouwens iets vreemds aan de hand: ‘Ze zeggen dat moslims hun vrouwen onderdrukken. Dit impliceert dus dat alleen de mannen moslim zijn en daarmee worden vrouwen buitengesloten. Dat is een gekke manier van praten.’ Van der Valk vertelt dat vooroordelen die we vroeger over Joden hadden zijn gerecycled en op moslims worden toepast. ‘Van Joden werd vroeger ook gezegd dat ze niet integreerden.’
Een maatschappelijk probleem
Volgens Van der Valk blijft islamofobie een groot maatschappelijk probleem, hoewel het nu slechter gaat met de PVV van Geert Wilders. ‘Het Forum voor Democratie legt niet zoveel accent op islam en moslims als de PVV, maar als je goed luistert naar wat Thierry Baudet en zijn partij voorstellen, dan is dat wel degelijk gericht tegen de islam en moslims.’ Als voorbeeld noemt Van der Valk de wet bescherming Nederlandse waarden, een FvD-wetsvoorstel. Van der Valk citeert: ‘Door de komst van grote groepen (islamitische) immigranten zijn een aantal verworvenheden en kernwaarden van onze samenleving onder druk komen te staan.’ Van der Valk vertelt dat ze Baudet, tijdens het debat met Mark Rutte voor de Europese Parlementsverkiezingen, ook over de islam hoorde spreken. ‘Baudet is voor een niqaab-verbod, voor een verbod van buitenlandse financiering van moskeeën, uithuwelijking, kindhuwelijken enzovoort. Constant wordt de islam hierin als barbaars voorgesteld.’ Ook de streng-christelijke SGP is volgens haar zeer islamofoob. Over de VVD en het CDA is Van der Valk voorzichtiger. ‘Er is regelmatig een ondertoon die neigt naar islamofobie, maar er zijn zeker ook duidelijke standpunten tegen discriminatie van moslims. Het is dus beslist niet eenduidig. Bij de PVV, het Forum en de SGP zijn de islamofobe tendensen veel dominanter.’
‘Over moslims bestaat al eeuwenlang het stereotype beeld dat ze gewelddadig zijn’
VVD en ChristenUnie vinden dat er een Nationaal Coördinator antisemitismebestrijding moet komen. Ineke van der Valk vindt dit een goed idee, maar is van mening dat er ook zo’n coördinator moet komen voor de bestrijding van islamofobie. Ze legt uit: ‘De afgelopen tijd is er heel veel bezuinigd. Ik werkte voor de onderzoeksafdeling die zich bezig hield met racisme en extremisme van de Anne Frank Stichting, maar de afdeling is een aantal jaren geleden opgeheven. Het Verwey-Jonker Instituut zette dit onderzoekswerk naar discriminatie – helaas in minder uitgebreide vorm – voort, maar dit jaar is ook het laatste onderzoeksrapport van dit instituut verschenen. Dat is een slechte zaak, want deze onderzoeken zijn grondig en hebben, omdat ze wetenschappelijk zijn onderbouwd, ook een zekere status. Ook de meldpunten voor online discriminatie zijn door de overheid wegbezuinigd.’
Toch is islamcriticus Leon Korteweg niet overtuigd door het verhaal van Ewoud Butter en Ineke van der Valk. ‘Ik denk dat de term ‘islamofobie’ niet meer te redden is van misbruik. Dat gebeurt al op grote schaal. Om al dan niet moedwillige verwarring te vermijden, kunnen we beter de term zelf vermijden. Spreken over islamkritiek enerzijds en anti-moslimhaat anderzijds is veel beter.’
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 13 juni 2019.
‘Een beschaafd land koestert zijn multinationals’, aldusNRC-columniste Aylin Bilic op 8 juli in haar krant. Met lede ogen zag zij aan dat Unilever besloten had om zijn hoofdkantoor naar Londen te verplaatsen, en dat Shell dreigde hetzelfde te doen. Reden: het niet-afschaffen van de dividendbelasting.
Bilic hekelde het feit dat het Mauritshuis Shell niet meer als sponsor wil, omdat zulke multinationals volgens haar de Nederlandse welvaart mogelijk zouden maken (!) – waarmee zij zich blind toont voor het morele aspect van Nederland-belastingparadijs, dat juist het parasitaire gedrag van deze multinationals beloont, die als gevolg van allerlei rulings amper belasting betalen, maar wel van alle door gewone burgers en bedrijven gefinancierde voorzieningen profiteren.
Bilic deelt duidelijk het oorspronkelijke standpunt van Rutte, dat deze na een storm van protesten onder de Nederlandse bevolking – die de door die rulings veroorzaakte tekorten op de begroting bijpassen mag – opgeven moest: Unilever en Shell zijn onze nationale trots (met de KLM dan uiteraard).
Waar ze vermoedelijk minder trots zijn op Shell, is in Nigeria. Daar zien we de keerzijde van onze nationale trots. Precies twee weken na het verschijnen van Bilics melddeNRC dat in Italië door het Openbaar Ministerie tegen een aantal Shell-bestuurders hoge celstraffen zijn geëist wegens corruptie bij de aankoop van een Nigeriaans olieveld. Die praktijken zijn daar schering en inslag – net als de stelselmatige grootschalige milieuschade die Shells ontginningspraktijken ter plekke veroorzaken.
Het door Nederland zelf altijd zo gretig als corrupt gehekelde Italië pakt hiermee strafrechtelijk praktijken aan die Nederland zelf tot nu toe hooguit door wat geschuif met personen en posten oplost. Het door Bilic aanbevolen koesteren van multinationals door Rutte heeft er namelijk toe geleid dat vanaf zijn eerste kabinet in 2010 buitenlandse politiek vooral tot handelsbevordering is vernauwd. Nederlandse ambassades en consulaten hadden in sommige landen in feite voortaan nog maar één taak: het bedrijfsleven bij het binnenhalen van winstgevende opdrachten terzijde staan.
Juist in Nigeria, en juist ten aanzien van Shell, heeft dat tot onacceptabele activiteiten geleid. De Nederlandse ambassadeur Robert Petri ging in zijn interpretatie van de door Den Haag opgelegde taakopvatting zover dat toen de FIOD vanwege smeergeldverdenkingen besloot om ook in Nigeria onderzoek te gaan doen, Petri de lokale Shell-baas daarvan op de hoogte stelde.
In Nigeria zien we de keerzijde van onze nationale trots
Omkoping: het vormt in een aantal Afrikaanse landen een endemisch verschijnsel, waarbij ook vaak westerse bedrijven betrokken zijn. Eerder dit jaar speelde al een corruptieschandaal in Angola met een centrale rol voor de Nederlandse baggeraar Van Oord. De Amsterdamse Zuidas functioneert daarbij met haar vele internationale brievenbusfirma’s als fiscale witwascentrale voor de Angolese dictatorsdochter Isabel Dos Santos, die door het leegroven van haar eigen land een immens zakenimperium heeft opgebouwd. Tot zover dus de multinationals – in olie of in brievenbussen – die wij moeten koesteren.
Door steeds weer hierin mee te gaan, helpen die multinationals de wantoestanden te continueren, waarbij in deze Afrikaanse landen een kleine lokale elite zich schaamteloos verrijken kan, zonder dat de doorsnee-inwoner hiervan ook maar enigszins profiteert. De bevolking is vaak straatarm, de machthebbers zijn schatrijk.
Uiteraard ligt daarvoor ook een verantwoordelijkheid bij de Afrikanen zelf. Wat ginds ontbreekt is een rechtsstatelijke traditie met het verschil tussen beheer en bezit. In een moderne rechtsstaat staat de regeringsleider niet boven de wet. Hij beheert de collectieve middelen, maar bezit ze niet. Hij mag ze dus niet voor zichzelf gebruiken, zoals dat ooit wel voor koningen gold.
Het is niet toevallig op dit punt dat zich in Trump tijdens de coronacrisis de autocraat ontpopte, door in het nieuwe normaal beademingsapparaten als zijn eigendom te beschouwen die hij naar believen aan staten met Republikeinse gouverneurs uitdelen en aan staten met Democratische onthouden mag. In een land als Nigeria is dat helaas het oude normaal. Door daarin omwille van de eigen winst mee te gaan, houden ‘onze’ multinationals het in stand. Daarom is het Mauritshuis terecht niet langer trots op Shell.
De bescherming van de heilige koe is een heet hangijzer in het India van Modi. Extreemrechtse koeienwachters vallen boeren en veetransporten aan, als het vermoeden bestaat dat er runderen geslacht gaan worden. Maar in dierenrechten zijn de ‘koeienbeschermers’ niet geïnteresseerd. De meeste hindoe-nationalisten hebben geen probleem met het slachten van koeien of het offeren van dieren – behalve als ze geslacht worden door moslims, christenen of hindoes uit lage kasten.
Chauffeur Mohammed (34) is blij dat hij het na kan vertellen. Medio juni reed hij met een riksja vol rundvlees van het slachthuis naar de markt in de zuidelijke staat Karnataka. Ondanks dat hij een vergunning op zak had, werd zijn riksja afgesneden door een groep mannen met stokken en ijzeren staven.
‘Ze sleurden me mijn voertuig uit en begonnen me op mijn hoofd en rug te meppen’, vertelt hij. ‘Ik werd vastgebonden aan mijn eigen riksja, terwijl ze maar bleven slaan en intussen mijn riksja vernielden. De politie kwam te laat, maar op tijd om mijn leven te redden.’
Als extra dolk in de rug beschuldigde de lokale voorzitter van een extreemrechtse hindoegroepering Mohammed ervan een veedief te zijn, weigerde de politie zijn verklaring correct op te nemen en werd hij – ondanks zijn transportvergunning – voor diefstal en dierenmishandeling aangeklaagd.
Het incident staat niet op zichzelf. De politie treedt zelden op, de rechterlijke macht deelt geen straffen uit. Daardoor komen ‘koeienbeschermers’ vrijwel altijd overal mee weg, zelfs met moord. Critici menen dat de regering niets doet, omdat die straffeloosheid premier Narendra Modi en de zijnen politiek goed uitkomt. In de hedendaagse Indiase politiek is de koe het symbool van het hindoeïsme geworden, een heilig dier dat wordt aangevallen door rundvlees etende moslims. Het voortdurend oprakelen van deze sentimenten is een bevestiging van Modi’s nationalistische koers en een garantie om aan de macht te blijven.
Het gros van de Indiase koeienwachters behoort tot een groot netwerk van extreemrechtse hindoegroeperingen, waar ook de politieke partij van Modi banden mee heeft. Leden zien de heilige koe als de moeder van India. Veel van hen, waaronder ook enkele parlementsleden, geven aan bereid te zijn om te doden en te sterven om zo de heilige koeien te beschermen.
De koeienwacht is in de negentiende eeuw ontstaan, ten tijde van de opkomst van het hindoe-nationalisme. Koeienbescherming werd een kernonderdeel in het programma van de vaak extremistische organisaties, om de verschillen tussen hindoes en moslims te benadrukken. Hierdoor zagen beide kampen hun vrijheid om te slachten of te beschermen steeds meer als een religieuze plicht.
De symboolpolitiek was geboren. Hindoes werden opgehitst door propagandaposters, waarin een kwaadaardige moslim met een kromzwaard de hindoegod Brahma en zijn geliefde koe besluipt. De oplopende spanningen wierpen al snel hun vruchten af. De eerste grote rel rondom koeienbescherming brak in 1893 uit tijdens het islamitische Offerfeest. Na het aan de macht komen van Narendra Modi zijn deze geweldsincidenten terug van nooit echt weggeweest. Tachtig procent van de slachtoffers is moslim.
Geweldloosheid
In de hindoeïstische mythologie wordt de godin Aditi, moeder van alle goden en drager van al het leven op aarde, vaak vergeleken met een koe. Ook is de koe de begeleidster of metgezellin van verschillende goden, zoals Shiva en Krishna.
Toch laten de oude hindoeteksten zich niet eenstemmig uit over het slachten van vee. Enerzijds bestaan er cryptische teksten die het offeren van runderen beschrijven, terwijl er ook staat dat het eten van koeien een doodzonde is. Veel historici vermoeden dat er rond de komst van het boeddhisme, aan het begin van de vijfde eeuw voor Christus, het begripahimsaof geweldloosheid aan invloed begon te winnen in hindoekringen. Dit, om niet onder te doen voor de nieuwe morele standaard van de boeddhisten.
Maar niet alleen om religieuze redenen is de koe heilig geworden in India. Rond het eerste millennium voor Christus kampte de dichtbevolkte Indus-Gangesvlakte in Noord-India met grote droogte. Vanwege het uitblijven van de regen was de verleiding voor boeren groot om hun runderen te slachten. Toch was een levende koe voor hen nuttiger dan een geslachte koe, omdat ossen het land kunnen ploegen, koeien voor melk zorgen en kalfjes kunnen krijgen.
Daarnaast gebruiken Indiërs koeienmest voor het bouwen van huizen en het maken van vuur en gebruiken ze koeienurine voor traditionele medicijnen en rituelen. Kortom: niets werd verspild.
Heiligheid
Toch is de status van de heilige koe een dubbelzinnige aangelegenheid. Hoewel de slacht van koeien in 24 van de 29 Indiase staten deels of geheel aan banden is gelegd, is India de op een na grootste exporteur van rundvlees in de wereld en de op drie na grootste producent van leer. Ook wordt er nauwelijks opgetreden tegen dure restaurants die steaks verkopen, spelen hindoes in tempels trouw op hun trommels van koeienhuid en gaan fabrikanten van cricketballen vrijuit. Bovendien werd in de staat Madhya Pradesh, waar koeienslacht nadrukkelijk verboden is, vreemd genoeg een wet afgewezen die handel in koeienbotten en -vet wilde verbieden. Volgens journalist Shoaib Daniyal vergt het een ‘speciaal soort kafkaësk surrealisme’ wanneer – ondanks een verbod op de slacht – de handel in delen van de koe wettelijk beschermd wordt.
De leerindustrie biedt werkgelegenheid aan ruim vier miljoen Indiërs en levert de economie jaarlijks ruim vijf miljard euro op. Daarom wordt volgens critici in de praktijk nauwelijks opgetreden om het leed van runderen in het land te vermijden. Sterker nog: terwijl de volgelingen van Modi moord en brand schreeuwen tegen islamitische veehouders, wordt de leerindustrie vanuit de overheid gestimuleerd en proberen ze buitenlandse investeerders aan te trekken.
Volgens dierenrechtenorganisatie PETA is door slechte handhaving van antislachtwetten een schimmige industrie ontstaan, waarbij koeien in extreem ondermaatse omstandigheden gehouden worden. PETA meldt dat veehandelaren hun trucks zo volstouwen dat veel koeien hun botten breken of stikken voordat ze het slachthuis bereiken. Ook worden duizenden runderen gedwongen te lopen zonder gevoed te worden, breken handelaren hun staartbot als ze gaan liggen en smeren ze tabak en pepers in hun poten om de koeien door te laten lopen. In de slachthuizen zelf worden runderen getrapt en geslagen, soms levend gevild en staan ze vaak uren- of zelfs dagenlang in poep, bloed en ingewanden, voordat ze aan de beurt zijn om met een bot mes opengesneden te worden.
‘Er is een ondoorzichtige slachtindustrie met tienduizenden illegale abattoirs en verwerkingsfabriekjes’
Volgens leerexporteur Raja (39) zijn de vereisten voor slachthuizen in India weliswaar streng, maar is het voor de industrie veel voordeliger om met illegaal leer te werken. ‘Voor de slachthuizen is het moeilijk om aan de eisen te voldoen, dus kopen ze liever een paar ambtenaren om zodat ze niet gecontroleerd worden. Het is een ondoorzichtige industrie met tienduizenden illegale abattoirs en verwerkingsfabriekjes, waar alles wordt gedaan om kosten te besparen. Daarom worden de rechten van het heilige symbool van India te grabbel gegooid. Er wordt grof geld verdiend over de rug van runderen, maar geen minister of koeienwacht die hiertegen zal protesteren.’
Kastenstelsel
In India is het cultuur om wetten en andere restricties creatief te omzeilen. Indiërs mogen geen koeien doden, dus binden ze oude en onvruchtbare koeien vast totdat ze verhongeren. Ze mogen overtollige kalveren niet slachten, maar ze wel een houten balk om de nek binden, zodat ze hun moeders uier dusdanig irriteren dat de koe het kalfje doodtrapt. Hindoes mogen hun dieren niet naar slachthuizen brengen, maar het wel verkopen aan moslims of christenen die beweren het naar een andere boerderij te brengen – terwijl het voor beide partijen duidelijk is wat er gaat gebeuren.
Het probleem ligt in de onduidelijke status van de heilige koe in India, die zelfs voor hindoes niet per definitie in steen gebeiteld is. Een nadere kijk op de hindoesamenleving laat zien dat het eten van rundvlees wel degelijk onderdeel van hun wereld is. Naast veertig procent van de Indiase moslims en een kwart van alle christenen, eten volgens onderzoek ten minste 12.5 miljoen hindoes ook rundvlees. Vermoedelijk liggen werkelijke aantallen vele malen hoger, vanwege het sociale stigma dat rust op de consumptie van rundvlees.
Veel hindoes uit staten als Kerala en West-Bengalen eten rundvlees, aangezien dit in deze staten wettelijk en cultureel is toegestaan. Ook is er een verschuiving te zien in het dieet van veel hoogopgeleide stadsjongeren, die zich niets aantrekken van de religieuze voorschriften.
Toch bestaat het grootste deel van de hindoeïstische rundvleeseters uit mensen van de laagste kasten. De hoge brahmanen mogen het lijk van een gestorven dier niet aanraken, dus van oudsher zijn het de mensen uit de laagste kasten – vroeger bekend als de ‘onaanraakbaren’ – die de kadavers van koeien op moesten halen. Dat deze kadavers vervolgens opgegeten werden door deze vaak straatarme families was een feit dat altijd min of meer werd genegeerd door de brahmanen en andere hoge kastes, wanneer zij weer met hun moraliteitsvlag zwaaien.
Offers
Hoewel de meeste hindoes tegenwoordig het maken van dierenoffers vermijden, gebeurt het nog altijd in verschillende landsdelen. Geiten, kippen, duiven en waterbuffels worden geofferd. De staat Tamil Nadu kent zelfs de traditie van het stierenvechten.
‘Waar blijven die boze hindoes? Waarom doen ze niets om deze dieren te beschermen?’ Mnsenrechtenactivist Meena vindt de zelfbenoemde koeienbeschermers maar hypocriet. ‘Als moslims tijdens het Offerfeest dieren slachten komen ze wel in het geweer.’
‘De meeste moslims eten niet eens rundvlees, uit respect voor onze hindoeburen’, zegt de islamitische student Maulana verontwaardigd. ‘Maar dit wordt structureel genegeerd. Sterker nog, leiders uit de moslimgemeenschap pleiten al jaren voor een nationaal verbod op de slacht van koeien. Maar wie luistert naar ons?’
‘Waar blijven die boze hindoes? Waarom doen ze niets om deze dieren te beschermen?’
Ze vervolgt: ‘Zolang de nationalisten ons in een hoekje kunnen blijven duwen, komt de status quo rondom koeienslacht de overheid bijzonder goed uit. De autoriteiten vullen hun zakken door de illegale handel en blijven aan de macht als verdedigers van het hindoeïsme.’
Op de tiende dag van de maand dhul hijjah – de twaalfde en laatste maand van de islamitische jaarkalender – vieren moslims Eid al Adha, het Offerfeest. Op deze feestdag worden schapen, geiten en koeien ritueel geslacht, waarna het vlees wordt verdeeld onder de armen. Zowel moslims als niet-moslims vragen zich tegenwoordig af in hoeverre het massaal slachten van deze dieren nog wel kan in deze tijd.
Dit, vanwege de toenemende bewustwording rond dierenwelzijn en klimaatverandering. Welke gedachten schuilen er achter het Offerfeest? En hoe belangrijk vinden moslims het om hiervoor vee te slachten? Volgens wetenschapper en geestelijk verzorger Samira I. Ibrahim dient het milieuvraagstuk breder te worden getrokken in de overweging om wel of niet te slachten tijdens het offerfeest.
‘Als we het gaan hebben over duurzaamheid en dierenwelzijn, dan speelt voor mij niet de vraag of het duurzaam verantwoord is om tijdens het offerfeest te slachten. Voor mij is het belangrijker om dan af te vragen hoe wij als mensen het hele jaar door met het milieu omgaan, en hoe het zit met ons massaconsumptiegedrag’, zegt zij.
‘Vlees is kostbaar. Vandaar dat het tijdens het offerfeest ook de bedoeling is om het te verdelen onder de armen, mensen die geen vlees kunnen betalen. Nu leven we echter in een maatschappij waar mensen dagelijks aan vlees kunnen komen. Dat ontneemt de waarde van vlees, maar niet het gebod voor moslims om eens per jaar het vee te slachten tijdens het offerfeest.’
De islamitische jaarkalender kent twee grote feestdagen. De eerste is Eid ul Fitr, waarop moslims het einde van de vastenmaand ramadan vieren, en de tweede is Eid al Adha, het offerfeest. Zowel het offerfeest als de hadj – de pelgrimstocht naar Mekka – vinden plaats op de laatste en twaalfde maand van de islamitische jaarkalender: dhul hijjah.
De beste tien dagen
Door het volbrengen van de pelgrimstocht voorafgaand aan Eid al Adha, staat het offerfeest in sommige moslimgemeenschappen, zoals de Indonesische, ook wel bekend als ‘het feest van de pelgrim’. Toch wordt Eid al Adha niet enkel gevierd naar aanleiding van de hadj. Net als bij Eid ul Fitr is er voorafgaand aan het offerfeest ook een periode waarop moslims worden aangespoord te reflecteren op hun daden en meer gebeden te verrichten.
‘De eerste tien dagen van de islamitische maand dhul hijjah worden beschreven als de beste tien dagen van het jaar voor moslims. Het is een periode waarin gebeden het meest worden verhoord en zondes worden vergeven. Dat staat beschreven in een hadith, een overlevering van de profeet Mohammed’, vertelt Ibrahim.
Voor haar is Eid al Adha daarom een feest dat onlosmakelijk is verbonden met de eerste tien dagen van de maand dhul hijjah. Tijdens deze periode probeert ze dan ook zoveel mogelijk te vasten, gebeden te verrichten, uit de Koran te reciteren, en te doneren aan charitatieve instellingen. Ook benut ze de eerste tien dagen van dhul hijjah om te reflecteren op haar leven en hoe zij haar geloof belijdt.
‘Veel moslims en niet-moslims weten over de ramadan, en dat moslims tijdens deze maand verplicht zijn te vasten wanneer ze er fysiek toe in staat zijn. Er zijn maar weinig mensen die van eerste tien dagen van dhul hijjah af weten. Dat, terwijl er veel spirituele waarde te behalen valt voor moslims om zich meer te richten op hun geloof tijdens deze tien dagen.’
Overgave versus prestige
‘Wanneer er dan op de tiende dag van dhul hijjah het offerfeest aanbreekt, staan veel moslims te popelen om dit te vieren door een offer uit te brengen in naam van God’, vervolgt ze. Hiervoor worden vooral schapen, geiten en koeien geslacht.
‘Het slachten van de dieren staat symbool voor overgave en het volledig vertrouwen op God. Dat is wat de profeet Ibrahim (in de Bijbel: Abraham, red.) ook moest doen toen God hem gebood zijn zoon op offeren, de profeet Isma’il (in de Bijbel overkomt dit zijn andere zoon Izaak, red.). Omdat zowel de profeet Ibrahim als Isma’il bereid waren om naar God te luisteren, besloot God dat het offer niet hoefde. In plaats daarvan konden ze een lam slachten’, aldus Ibrahim.
‘Het slachten van de dieren staat symbool voor overgave en het volledig vertrouwen op God’
Dat het slachten van dieren symbool staat voor de volledige overgave aan God vergeten veel moslims wel eens, zegt zij. ‘Dan wordt het meer een prestigekwestie om zoveel mogelijk vee te slachten tijdens het offerfeest. Het vlees wordt aan behoeftigen uitgedeeld, om daarmee te laten zien dat men genoeg geld bezit om dat te doen.’
Niet alleen vanuit een duurzaamheidsoogpunt, maar ook vanuit islamitisch perspectief is het zoveel mogelijk slachten van vee om met rijkdom te pronken een kwalijke zaak. Dat vindt Rudy van der Aar, sociale ondernemer en onderwijzer. Voor zijn werk geeft hij onder andere gastles aan basisschoolleerlingen over de natuur en dierenwelzijn.
‘Eid al Adha zie ik als een moment in het jaar waarop moslims stilstaan bij het verhaal van de profeet Ibrahim, en de overgave die hij bereid was te tonen op het moment dat hem door God werd gevraagd afstand te nemen van hetgeen hij het meest lief had, zijn zoon Isma’il. Daarin zie ik een vergelijking met bijvoorbeeld vegetarisme’, zegt hij. ‘Veel mensen houden van vlees, terwijl het bewezen is dat veel vlees eten niet goed is voor het lichaam. Toch vinden ze het moeilijk om daar gehoor aan te geven en afstand van te nemen.’
Duurzaamheidsoogpunt
Zelf is Van der Aar vegetariër en consumeert hij zo min mogelijk zuivel en andere dierlijke producten. Vanuit deze overtuiging maakt hij geen offer tijdens Eid al Adha.
‘Het slachten van dieren voor consumptie, of dat nou tijdens het offerfeest gebeurt of niet, moet vanuit de islam onder strikte voorwaarden plaatsvinden’, zegt hij. ‘Voorafgaand aan het slachten moet het dier vanaf zijn begin goed hebben geleefd, geen pijn hebben geleden, en ook mag het dier niet worden geslacht in het bijzijn van andere dieren.’
Hij verwijst naar de voorwaarden van het halal slachten van dieren. ‘Als je kunt garanderen dat aan deze voorwaarden is voldaan, dan is het slachten toegestaan. Veel moslims kunnen dit niet garanderen, dus dan is het de vraag of het halal is en daarmee zowel vanuit islamitisch als duurzaamheidsoogpunt verantwoord is om een offer uit te brengen.’
Ondanks de vraag of het duurzaam is om vlees te consumeren, vindt Samira I. Ibrahim dat het ritueel slachten tijdens het offerfeest in stand moet worden gehouden. ‘Het is logisch dat niet-moslims, die weinig kennis hebben over de islam, vinden dat het ritueel slachten van dieren tijdens het offerfeest niet duurzaam of verantwoord is. Net zoals veel niet-moslims de hoofddoek belachelijk vinden. Dat neem ik hen niet kwalijk’, zegt zij.
‘Soms heb ik het gevoel dat moslims zichzelf overbelasten met de overtuiging dat een niet-gelovige net zoveel liefde moet hebben voor onderdelen van het islamitische geloof, zoals dierenoffers of de hijab, als moslims zelf’, vervolgt ze. ‘Maar natuurlijk hebben niet-moslims hierover een andere mening. Dat moeten wij als moslims accepteren.’
‘Hippie-moslim’
Op het moment dat moslims zich overgeven aan de wil van God, verandert hun waardesysteem en daarmee ook de manier waarop ze kijken naar bepaalde zaken in het leven, aldus Ibrahim. Daarom staat het symbool van spirituele overgave bij haar centraal, wanneer het gaat om het ritueel slachten tijdens Eid al Adha.
Toch kan zij begrijpen waarom sommige moslims overwegen om geen offer te maken tijdens het offerfeest, vanwege de huidige misstanden in de vleesindustrie. ‘Een moslim die zegt geen dieren te willen slachten vanuit duurzaamheidsoverwegingen is in mijn ogen eerlijker tegenover zichzelf en zijn overtuiging dan een moslim die overbodig veel dieren slacht met Eid al Adha, zonder zich te verdiepen in het hoe, wat, waarom en het welzijn van de dieren. ’
Daar sluit Rudy van der Aar zich bij aan. ‘Er zijn talloze verzen in de Koran die ons vertellen dat wij goed moeten zorgen voor de aarde en dierenwelzijn hoog in het vaandel moeten houden. Ik haal veel inspiratie uit mijn geloof om klimaatbewuste keuzes te maken en duurzaamheid op mijn leven toe te passen’, zegt hij. Zo fietste hij een aantal jaar geleden samen met zijn beste vriend naar Mekka op een houten fiets. Dit om de CO2-uitstoot van een vliegreis te voorkomen. Eenmaal aangekomen in Mekka maakte hij er werk van om de heilige plekken van vuilnis te ontdoen en schoon te houden.
‘Wat ik doe, doe ik vanuit de overtuiging dat de islam veel waarde hecht aan duurzaamheid’
‘Mensen noemen mij weleens de ‘hippie-moslim’. Maar wat ik doe, doe ik vanuit de overtuiging dat de islam veel waarde hecht aan duurzaamheid’, zegt hij. ‘Als moslims zich meer zouden verdiepen in de duurzaamheidsaspecten van het geloof, dan zouden ze ook niet zomaar dieren slachten en veel vlees consumeren zonder erbij na te denken.’
Wat betreft het slachten van dieren met Eid al Adha denkt hij na over andere manieren om zijn toewijding aan God tot uitdrukking te brengen. ‘Wij zitten in een luxepositie, zodat we gemakkelijk geld kunnen doneren aan de armen, om vee te slachten voor het offerfeest. Dan denken we dat het wel goed komt. Maar ergens is dat ook gemakzuchtig, omdat we ons vaak niet bewust zijn van hoe het dier heeft geleefd en waar ons geld naartoe gaat. Dan kun je beter je tijd en geld besteden aan een andere goede daad, zoals het planten van een boom.’
Amerikaanse termen in het Nederlandse racismedebat worden omarmd en beschimpt, maar zorgen vooral voor misverstanden.
Als een van ’s lands heetste hangijzers lijkt in het racismedebat de polarisatie met de dag toe te nemen. Beide partijen laten geen kans onbenut om elkaar van blindheid en onvermogen te betichten. Eén van de terreinen waar onderlinge irritatie het hoogst oploopt is het overnemen van concepten en termen uit het racismedebat uit de Verenigde Staten, zoals ‘wit privilege’, ‘institutioneel racisme’ of ‘giftige mannelijkheid’. Het gebruik van deze termen is een makkelijk doelwit en wordt dan ook tussen neus en lippen door vaak bespot, maar de concrete voor- en nadelen zijn nog niet serieus onder de loep genomen. Om tot een gewogen oordeel te kunnen komen, sprak de Kanttekening een voor- en een tegenstander van de levendige import van Amerikaans lingo.
Movement
Zaïre Krieger (22) schrijft voor de Dipsaus-podcast en freelancet voor OneWorld. ‘Het is niet vreemd dat veel concepten uit Amerika worden geïmporteerd; de burgerrechtenbeweging uit Amerika is natuurlijk een groot voorbeeld voor alle emancipatiestrijden van over de hele wereld, ook die van bijvoorbeeld homorechten’, aldus Krieger. ‘En wat is er eigenlijk erg aan Amerikaanse termen gebruiken?’, vraagt ze retorisch. ‘Ik denk dat het erg helpt met het beginnen van het gesprek, om de movement te beginnen en legitimiteit te geven.’
Dat is zeker nodig, stelt ze, en ze wijst op de behandeling die Sylvana Simons te verwerken kreeg toen zij de politiek in ging. ‘Zij kwam met ideeën die niet zo gek waren, maar werd besmeurd alsof ze Hitler zelf was.’ Desondanks meent ze dat het steuntje van Amerikaanse termen niet noodzakelijk is. ‘Zelfs als het Amerikaanse racismedebat niet eens zou bestaan, zouden we alsnog woorden hebben om dezelfde fenomenen te beschrijven. Dan zouden we wit privilege ‘witte voorsprong’ noemen of iets dergelijks.’
Meritocratie
Socioloog Eric Hendriks (33), verbonden aan de Universität Bonn, is gekant tegen de huidige manier van woorden lenen. Hij schreef een column voor Elsevier waarin hij deze import laakt en bespot. In het gesprek komt Hendriks echter met een nieuwe wending: hij stelt dat het niet per definitie slecht hoeft te zijn om deze Amerikaanse termen te gebruiken. Hij meent dat de termen op zich niet verkeerd hoeven te zijn, maar dat ze in hun huidige gebruik twee fatale denkfouten over de verhoudingen tussen groepen in Nederland bevorderen.
‘De eerste van deze fouten is de eenzijdige focus die de termen met zich meebrengen’, zo stelt Hendriks. ‘De concepten delen de wereld op in wit en niet-wit. Die tweedeling is goed van toepassing op de zuidelijke staten in de VS, maar niet in Nederland, waar veel meer variabelen een minstens even grote rol spelen. Het is hier veel ingewikkelder. Er zijn arme blanke mensen die onder slechte omstandigheden opgroeien in Oost-Groningen en er zijn donkergekleurde mensen die uit een rijke familie komen en zo veel beter af zijn in het leven. Ik associeer een begrip als ‘wit privilege’ met de ontkenning van zulke complexiteit en daarom wil ik het ook niet gebruiken.’
Veel ongelijkheden tussen de groepen zijn volgens Hendriks ook niet terug te leiden tot discriminatie, maar cultuurverschillen. ‘Groepen die hier komen spreken de taal niet, bijvoorbeeld. Dan wordt het heel moeilijk om te stijgen op de sociale ladder, maar dat heeft niet met racisme te maken.’ Waar we eigenlijk onze aandacht op zouden moeten vestigen, stelt hij, is individueel talent benutten. ‘Daarvoor is onderwijs heel belangrijk. We moeten de meritocratie versterken.’
Macht
Krieger blijkt het voor een belangrijk deel eens te zijn met Hendriks. Ook zij stelt dat het racismedebat in de VS een totaal andere context kent dan die in Nederland. Ze heeft voorbeelden te over: van de plek waar slavernij zich heeft voltrokken tot aan de cultuurverschillen tussen zwart en wit, maar ook het aantal verschillende culturen dat in hetzelfde land woont. Zoals Hendriks benadrukt, vindt ook Krieger andere variabelen erg belangrijk. Praktische bezwaren beperken haar keuzes echter. ‘Activisten zijn ook maar mensen met vierentwintig uur in één dag. Ik kan ook niet overal aandacht aan schenken – racisme bestrijden is een keuze die ik maak omdat ik weet dat ik de meeste affiniteit heb met deze symptomen.’
Daarnaast vindt ze het vreemd om überhaupt zo’n keuze te moeten maken. ‘Waarom zou ik, als ik het over ras heb, het ook meteen over armoede moeten hebben? Het is een beetje alsof je een sponsormarathon loopt tegen slachtoffers van een hongersnood en dat iemand ‘hé, de slachtoffers van de orkaan zijn ook zielig!’ tegen je zegt.’
Deze verschillende nadelen hebben volgens Krieger allemaal met elkaar te maken. ‘Het zijn allemaal symptomen van dezelfde ziekte. Dat kan je zien bij de laatste plannen van de VVD om dubbel te straffen in wijken met meer dan vijftig procent migratieachtergrond. Daar gaat discriminatie hand in hand met bestraffing van armoede.’ Over welke ziekte praat ze dan? Na kort nadenken heeft Krieger de essentie. ‘De ziekte is macht.’
Krieger hoort vaak over de onvergelijkbaarheid tussen de VS en Nederland. ‘Ik vermoed dat achter dit argument een bepaald soort kritiek zit: men wil dat wij erkennen dat Nederland toleranter is dan we denken. In Nederland blijft men, zo lijkt het, tot het einde der tijden vasthouden dat we extreem tolerant zijn. Maar racisme is vergelijkbaar met de wijsheid van Socrates: je bent je niet bewust van al je racisme, totdat je beseft dat je je niet bewust bent van je racisme. Teveel mensen denken dat wij het in Nederland allemaal beter hebben dan in de rest van de wereld, dat het vooral in Amerika heel erg is. Maar het is niet erger of minder erg: het is anders.’
Is het dan niet zo dat je met een zwarte huidskleur in Amerika veel slechter af bent dan in Nederland? ‘Natuurlijk, de situatie in Amerika is erger omdat het een land van extremen is. Het is het land van de Ku Klux Klan én van Martin Luther King. Hier is het allemaal meer middenmoot, we polderen hier wat af. Daarnaast spelen andere verschillen een rol. In de VS zijn heel veel wetten simpelweg van het lotje getikt. Dingen als de wapenwetgeving, het minimumloon en verzekeringen zijn zo slecht; geen wonder dat je dan slechter af bent. Zulke dingen treffen zwarte mensen ook disproportioneel. De Amerikaanse situatie is echter in bepaalde opzichten beter. In Amerika durven ze in elk geval over racisme te praten, in Nederland is het onderwerp nog te controversieel.’
Strijd en polarisatie
De tweede fout die Hendriks gemaakt ziet worden is dat de concepten uit de VS op een polariserende manier ingezet worden. ‘De termen focussen teveel op slachtofferschap. Slachtoffers aanwijzen impliceert tegelijkertijd het bestaan van daders, maar er zijn geen daders. Het is niet alsof grote groepen blanke mensen anderen proberen tegen te werken. Als de activisten die twee dingen niet duidelijk specificeren, spelen ze in op rancunes en zetten ze groepen in de maatschappij tegen elkaar op.’
Daarachter schuilt een meer gevoelsmatig probleem volgens Hendriks. ‘De concepten worden gebezigd in een discours van strijd. Als je gaat praten over slachtoffers die gered moeten worden van de daders, is dat goed voor niemand. Het is geen strijd, we zijn meer gewoon de hele tijd aan het aanmodderen en hopen dat het beter wordt.’
‘Ik heb het idee dat hier teveel in gelezen wordt’, zegt Krieger als ze die kritiek hoort. ‘Als ik het heb over antisemitisme in de samenleving zegt men toch ook niet dat ik teveel daders aanwijs? We hebben het niet over individuele daders, maar over racisme dat ingebakken zit in de samenleving, op institutioneel niveau. Individuen zijn niet schuldig, want niemand heeft ervoor gekozen om met een bepaalde huidskleur ter wereld te komen. Maar men moet zich wel bewust zijn van zijn of haar status in de wereld.’
Spookbeelden
Uiteindelijk lijken de twee sprekers het in grote lijnen met elkaar eens te zijn. Beiden verschillen in hun focus en wat zij het belangrijkste achten, maar ze zijn het eens over de problemen en hun oorzaken. Toch leeft het gevoel dat de ander lijnrecht tegenover ze staat. Aannames worden gedaan over andermans standpunten en woorden worden besteed aan het bevechten van spookbeelden, terwijl de gelijkenissen onbesproken blijven.
‘Al deze discussies doen er uiteindelijk niet veel toe’, zucht Krieger. ‘Het lijkt wel alsof het gehamer op termen een afleiding is om het debat te bagatelliseren. Ik heb het gevoel dat we in Nederland tien stappen vóór het eigenlijke gesprek al zeggen dat we moeten stoppen met praten.’
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 11 oktober 2018.
Onze site gebruikt cookies en vergelijkbare technologieën onder andere om u een optimale gebruikerservaring te bieden. Ook kunnen we hierdoor het gedrag van bezoekers vastleggen en analyseren en daardoor onze website verbeteren.
Deze website gebruikt cookies om uw gebruikservaring op deze website te verbeteren. Van deze cookies worden cookies aangemerkt als "Noodzakelijk" in uw browser bewaard, deze cookies zijn essentieel voor het functioneren van de website. Bijvoorbeeld het opslaan van uw keuze of u wel of geen cookies wilt hebben. Wij maken ook gebruik van cookies van derde partijen die ons helpen met het analyseren en begrijpen van de gebruik van deze website door u. Deze cookies worden alleen gebruikt als u daar toestemming toe geeft. U heeft ook de mogelijkheid om uzelf uit te sluiten voor deze cookies. Dit zal echter effect hebben op uw gebruikerservaring.
Noodzakelijke cookies zijn absoluut nodig voor het functioneren van de website. De cookies in deze categorie zorgen alleen voor de veiligheid en het functioneren van deze website . Deze cookies bewaren geen persoonlijke gegevens
Deze cookies zijn niet strict noodzakelijk, maar ze helpen de Kanttekening een beter beeld te krijgen van de gebruikers die langskomen en ons aan te passen aan de behoeftes van onze lezers. Hiervoor gebruiken wij tracking cookies. Bij het embedden van elementen vanuit andere websites zullen er door deze sites ook cookies worden gebruikt.