-0.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 769

Law and order zijn bij de VVD een farce

0

Meten rechtse politieke partijen in Nederland met twee maten? Afgelopen maand hadden we de Nashville-verklaring, waarover mijn vorige column ging. Wilders en Baudet, anders altijd welbespraakt, zwegen in alle talen, dus ook in de tale Kanaäns die die dominees zo graag hanteren.

Maar stel dat het niet Van der Staaij van de SGP was geweest, maar Kuzu van Denk bij een soortgelijke verklaring van een aantal imams – dan was de wereld beslist te klein geweest. Het maakt opnieuw duidelijk hoe puur instrumenteel homo- of vrouwenemancipatie voor beide radicaal-rechtse populisten zijn: alleen een stok om de islam mee te slaan.

Daarnaast was er nog een tweede akkefietje, dat voor de eerstverantwoordelijke bestuurder, de Haagse burgemeester Pauline Krikke, nu met een sisser af lijkt te lopen: de brandstapels op Oudejaarsnacht op het Scheveningse strand. Dat het voor haar met een sisser lijkt af te lopen, komt omdat het ook op Oudejaarsnacht met een sisser is afgelopen, al was het kantje boord. Als de vuurregen toen huizen in brand had gezet, was dat vermoedelijk anders geweest.

Mevrouw Krikke is van de VVD. Dat is, als bekend, de partij die al decennia op law and order hamert en graag als verkiezingsleus hanteert: Gewoon Doen. Tegen het gedogen! In Den Haag heeft ze zich de afgelopen jaren echter vooral actief in de ondermijning van de rechtsstaat betoond, van de bonnetjesaffaire van Fred Teeven tot de nu geplande afbraak van de sociale advocatuur onder Sander Dekker, nota bene ‘minister voor rechtsbescherming’. Over het ‘gewoon doen’ van Ivo Opstelten, zoals bij de manipulatie van de rapporten van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), zullen we dan maar zwijgen. Dat die man niet allang geroyeerd is, is verbijsterend.

Law and order – die waren die nacht in Den Haag ver te zoeken. Men wist dat de brandstapels in strijd met de afspraken veel te hoog waren, maar men greep niet in. Het stond nergens letterlijk zwart op wit – een echte smoking gun is dus niet gevonden – maar het is wel duidelijk: men heeft die schending van de afspraken gedoogd, uit vrees dat het anders uit de hand zou lopen. Daarmee wordt ook nu min of meer door de betrokken jongeren gedreigd: als ons feestje volgend jaar verboden wordt, dan zetten we weer vanouds de stad op stelten, met alle miljoenenschade van dien. Met het toestaan van die brandstapels waren immers jaren terug de steevast terugkerende wanordelijkheden teruggedrongen.

Aan deze chantage is het gemeentebestuur bezweken – en bezwijkt het, als het aan sommige partijen in de raad ligt, straks opnieuw. Voorop bij het verzet tegen het verbod loopt de groep-De Mos (een weggelopen PVV-er). Nederlandse ‘tradities’ zijn immers heilig. Zodra het daarom gaat, durven ook de ‘gewone’ rechtse partijen VVD en CDA uit angst voor de toorn van de autochtone volksonderbuik hun vingers niet aan een verbod te branden.

Mark Rutte begon in Buitenhof heel theatraal te roepen dat hij de hooligans het liefst persoonlijk in elkaar zou slaan – een dieptepunt als het gaat om het hooghouden van de waardigheid van het ambt dat hij sinds 2010 vervult – maar daar bleef het bij en dat is kenmerkend voor zijn morele lafheid. Een groeiend deel van de bevolking wil het particuliere vuurwerk aan banden leggen, maar VVD en CDA liggen dwars. De angst voor het gesundes Volksempfinden, en voor een massale overloop van kiezers naar de PVV, zit bij de eerste partij zeer diep.

Dat leidt ertoe dat door Rutte en zijn kompanen steeds vaker de onderbuik gekieteld wordt – en daarmee liberale principes worden verkracht. Niet voor niets hebben inmiddels twee VVD-burgemeesters uit afschuw over het platte populisme van de huidige partijleiding hun lidmaatschap opgezegd. Die angst om door, in het geval van Scheveningen, iets over discutabele Nederlandse tradities te zeggen, de Telegraaf-kiezer van zich te vervreemden, staat niet alleen.

Er zit langzaamaan een patroon in; denk aan de vele luchtballonnetjes van Klaas Dijkhoff, zoals een pleidooi voor een postcodegebonden strafmaat – exit gelijkheid voor de wet – of zijn voorstel om betogingen tegen Zwarte Piet te verbieden – exit demonstratierecht – omdat hij de agressieve blokkeerfriezen niet tot de orde durft te roepen. In plaats van bij een dergelijke cultuurclash in een multi-etnische samenleving tussen pijnlijke tradities en moderne normen een leidende morele rol te spelen, duikt ook de premier – ‘Zwarte Piet is nu eenmaal zwart’ – steeds weg.

Of denk aan de haatdragende aanvallen op de culturele sector, van het rancuneuze afbraakbeleid van Halbe Zijlstra in zijn tijd als staatssecretaris tot het beschimpen van het Concertgebouw door het nieuwe VVD-Kamerlid Thierry Aartsen. En tijdens een vorige parlementaire periode hadden we al diens collega René Leegte – nomen est omen – die vond dat het KNMI moest worden opgedoekt, omdat de wetenschappelijke bevindingen van de daar werkzame meteorologen inzake klimaatverandering niet met het ‘gevoel’ van Henk en Ingrid strookten.

Rutte zelf was recent zo brutaal te stellen dat ‘we allemaal soms een geel hesje’ aanhebben, terwijl het Franse verzet zich juist richt tegen het soort ultra-neoliberale politiek dat zijn partij voorstaat en veel sociaaleconomische zekerheden – vaste banen, pensioenen, huren – ondermijnt. Zijn prioriteit lag twee jaar lang bij de afschaffing van de dividendbelasting om het grote bedrijfsleven te plezieren; één telefoontje van Paul Polman naar zijn ex-werknemer in het Catshuis was ooit genoeg.

Over de afbraak van de sociaaleconomische zekerheid die de VVD al decennia voorstaat – ‘flexibiliteit is goed voor u’ – en een belangrijke oorzaak vormt van de maatschappelijke onvrede, heeft Rutte het niet. In plaats daarvan tracht de VVD de gevoelens van culturele onzekerheid te bespelen door verouderde tradities voor onaantastbaar te verklaren, waardoor indirect de xenofobie aangewakkerd wordt.

‘Natuurlijk lezen mensen Rumi’

0
Journalist en antropoloog Lotte van Elp werd tijdens haar jarenlange verblijf niet alleen gegrepen door de filosoof en dichter Jalal ad-Din Rumi (1207-1273), maar ook vooral door de manier waarop hij ervaren werd door de jongeren. Ze verzamelde hun verhalen in het digitale plakboek Rumi Remedy.

Na dertien jaar in het buitenland heeft Lotte van Elp (31) zich weer in Nederland gevestigd. ‘Ja, je kunt het wel settelen noemen’, zegt ze na kort nadenken. ‘Het buitenland’ is een groot gebied in dit geval; Van Elp heeft in veel verschillende landen in het Midden-Oosten en Afrika gewoond. Daar werkte ze als journalist en ontwikkelingsmedewerker, waaronder jarenlang in Afghanistan. In december keerde ze terug naar Nederland, waar ze nu in Amsterdam werkt om jeugdgevangenen een betere toekomst te geven.

Tijdens het gesprek neemt Van Elp vaak de tijd om na te denken over haar antwoorden. Het maakt dat haar verzoenende woorden, die andermans mond toch vaak klinken als oppervlakkige clichés, voelen als een blijk van fundamentele naastenliefde. Gecombineerd met een zachte stem en regelmatige lach is het niet moeilijk om aan te nemen dat deze jongeren in goede handen zijn. Slechts één keer in het gesprek klinkt ze verbitterd – en nog wel over de opstelling van mensen in Nederland.

‘In Afghanistan mag je het niet leuk hebben, blijkbaar. Dan moet je ‘interessant’ zeggen – maar ik had het daar wel degelijk heel erg naar mijn zin, ik was heel erg blij. Ik had een soort Afghanistan-fascinatie. Alles wat ik mooi en spannend vond, gebeurde daar: ik was gefascineerd door de geschiedenis in de eerste plaats, door de militaire interventie, door de cultuur en literatuur.’ Resoluut: ‘Werkelijk álles wat ik zag, vond ik interessant. Natuurlijk beleefde ik maar een strohalm van wat er allemaal te zien en te ontdekken is’, verzucht ze vervolgens, ‘en hoe meer je weet, hoe minder je weet – maar ik heb wel een mooi inkijkje gehad.’

Vredesjournalistiek

‘Toen ik voor het eerst naar Afghanistan ging in 2010, moest ik een project managen in een ziekenhuis. Maar voor het managen stelde ik eigenlijk steeds de verkeerde vragen. Ze gingen veel meer over: wat gebeurt hier eigenlijk? Hoe zit dit nou, hoe is het voor de mensen? Toen besefte ik dat ik wat anders moest doen en ben ik vredesjournalistiek gaan doen.’

Zo begon ze met een jonge opleiding in Engeland, legt Van Elp uit. ‘Vredesjournalistiek is een nieuwere school van journalistiek. Heel veel journalisten vinden het stom, voor hen is er is maar één journalistiek: journalistiek van de feiten en objectiviteit. Vredesjournalistiek is zich echter bewust dat je altijd een impact hebt wanneer je iets schrijft – en dan kun je maar beter je best doen om de impact positief te laten zijn. Je hebt positief conflict en negatief conflict. Veel journalistiek doet verslag van een conflict als van een voetbalwedstrijd – twee destructieve teams zijn aan het strijden met veel sensatie. Natuurlijk, zonder conflict verandert er nooit iets, dus soms moet het schuren – maar het moet wel constructief conflict zijn. Vredesjournalistiek vraagt zich af: welke mensen zijn bezig het beter te maken? Welke mensen hebben een stem die nog niet gehoord is? Hoe komen we hier beter uit? De spanningsboog gaat dan niet over sensatie, maar over hoe moeilijk het is om vrede te stichten. Rumi Remedy laat ook een ander verhaal zien, dat geeft een beeld buiten dat kader van oorlog.’

Rumi Remedy

Rumi Remedy is een project van Van Elp dat ze afgelopen december lanceerde: een webpagina waarin ze verslag doet van de manieren waarop jongeren in Afghanistan en Turkije de beroemde islamitische mysticus Rumi beleven. ‘Het is een soort plakboek’, zegt ze – een collage van allerlei jongeren die verschillende verhoudingen tot Rumi onderhouden.

‘Het lukte me toch nooit echt om uit te leggen aan bekenden in Nederland waarom ik genoot van Afghanistan – je hoort natuurlijk ook alleen maar nare verhalen over Afghanistan. De gesprekken die ik had over Rumi kwamen eigenlijk het dichtste bij van mijn ervaring van Afghanistan. Via hem kan ik uitleggen dat het allemaal niet zo naar is en we meer met elkaar delen dan je denkt. Het klinkt heel cheesy en dat is het ook. Het is het idee dat we meer delen met elkaar dan je zou denken. Toen ik voor de eerste keer filmpjes van Afghanistan aan mijn vriendinnen liet zien, zeiden ze verbaasd: ‘Huh, hebben die vrouwen daar oogschaduw op?’ Dat besef van hetzelfde delen – dat is al winst, toch?

Het is geen verhaal over de oorlog – de oorlog is er, natuurlijk, maar het is niet ‘ondanks de oorlog lezen mensen Rumi’. Het is: natúúrlijk lezen mensen Rumi. Wat dacht je dan?’

Van Elps eigen band met Rumi begon toen ze weer terugkwam in Afghanistan na haar opleiding in vredesjournalistiek. ‘In het begin vond ik het best wel moeilijk om contact te maken met mensen – hoewel ik niet in een gepantserde VN-auto rondreed zoals veel expats, bleek het toch moeilijk om échte, diepgaande gesprekken te hebben met de mensen. Wat delen we met elkaar, waar gaan we het over hebben? Door Rumi ging dat beter. Voor hen was het ook een bewijs dat ik oprecht geïnteresseerd was. Anderen komen misschien ook naar Afghanistan om andere redenen – veel geld verdienen of vluchten voor een leven elders – dus voor de Afghanen was Rumi een bewijs dat hun land me echt wat kon schelen.’

Tegelijkertijd stuit het woord ‘pragmatisch’ haar tegen de borst. ‘Toen ik Rumi ontdekte, dacht ik niet: vet handig, hier kan ik vrienden mee maken. Rumi is langzaam gegroeid – het begon als iets waar ik geïnteresseerd in was en langzaam groeide het in iets groters en belangrijkers.’

Foto: Lotte van Elp

Balkh

‘Ik woonde ook in de stad waar Rumi geboren is, Balkh, dus er is geen ontsnappen aan. Hij is er echt deel van het dagelijks leven, van gesprekken, spreekwoorden en grapjes. In Balkh voel je de hele epische geschiedenis. De gebouwen zijn er nog steeds, meteen al wanneer je de stad binnenkomt ga je door een grote stadsmuur en rijd je langs het graf van de belangrijke soefi Rabia Balkhi. Je hebt natuurlijk Rumi’s huis – het is slecht onderhouden, maar het ís er nog wel. In de mensen leeft nog enorme trots. Het idee wat Balkh ooit was, is nog steeds onderdeel van wat het nu is voor de mensen daar. Dat komt ook doordat het heel lang een van de veiligste plekken was in Afghanistan.

De gouverneur was heel beroemd en sluw. Hij was een krijgsheer en doet een heleboel dingen die wij niet zo oké zouden vinden in het Westen, maar de provincie is wel heel erg lang een safe haven gebleven. In Afghanistan denk je steeds dat het niet slechter kan worden, maar gaat het toch steeds slechter. Ik weet nog toen verhalen over IS opdoken – de Taliban was al heel erg, maar het kon dus nóg erger. Balkh gaat mee in de trend, al is het nog steeds een van de betere plekken.’

Zandbak

Op de vraag welke indruk Afghanistan op haar heeft achtergelaten, noemt Van Elp het woord ‘hoogspanning’. ‘Het is een plek waar je absoluut het beste in mensen kunt vinden. De meest dappere, moedige en liefdevolle kant. Maar je ziet ook de meest… ‘ – ze denkt even na – ‘aangedane kant van mensen. Niet slecht, dat bedoel ik niet. Wat het doet met mensen als je onder hoogspanning staat, dát vergeet ik niet zo snel. Je voelt daar heel erg dat de mooie kant uiteindelijk zal overwinnen, maar ook de verdrietige kant – wat er gebeurt als je niet de luxe hebt om na te denken over dingen waar je over na wil denken. Natuurlijk, als je daar als cynicus heen gaat, zul je alleen maar denken: ‘Wat een rotland, wat een puinzooi. Wat een zandbak’, zoals veel expats zeggen. Maar als je beter je best doet, een beetje rond gaat kijken en met mensen gaat praten, dan kun je niet om de mooie kant heen.’

Passer-by

‘Ook vriendschappen heb ik er absoluut opgebouwd. Toch zijn de vriendschappen daar ook oppervlakkiger, omdat tijd je altijd op de hielen zit. Niet oppervlakkig in het moment zelf, maar uiteindelijk ga je altijd weer weg. Ik zal daar niet mijn leven opbouwen, altijd met hen hun verjaardag vieren, belangrijke momenten delen. Uiteindelijk ben ik een passer-by, een voorbijganger. Niet iets wat zich kan ontwikkelen over tijd. Het drukte ook op me, elke keer als ik weer in het vliegtuig zat, dat ik bevoorrecht was en ik zelf kon beslissen wanneer ik kwam en ging. Heel veel mensen kunnen daar niet weg. Die kunnen geen visum krijgen, hun paspoort betekent niks. Ik heb heel vaak naar mijn paspoort gekeken en gedacht: wat een voorrecht, wat een treurig contrast.’

‘Er zijn veel universele waarheden tussen ons – we worden allemaal verliefd, kunnen allemaal genieten van mooie muziek – maar je kunt niet ontkennen dat onze levens niet hetzelfde zijn. Die willekeur, dat is pijnlijk.’ Hoe ga je daarmee om? Nadenkend staart ze uit het raam en frutselt aan een haarelastiekje. ‘Dat weet ik eigenlijk niet, hoe je daarmee omgaat. Niet door het te negeren, in elk geval. Niet door te doen alsof je hetzelfde bent.’

Is het wel gelukt om die grote kloof te overbruggen? ‘Ik heb het gevoel dat ik écht contact heb kunnen leggen. Verhalen van Rumi Remedy heb ik daardoor kunnen verzamelen – dat is ook een testament aan de intimiteit van zulke verhalen. Is dat een teken dat de kloof overbrugd is? Ik weet het niet.’

De Masnavi

Rumi toont niet alleen gelijkenissen, maar legt ook verschillen bloot. ‘Een tijdje verzamelde ik citaten van Rumi die ik op de Nederlandse Facebook tegenkwam – een heel bekende is bijvoorbeeld ‘What you seek, is seeking you.’ In Nederland dacht men: ‘Ik moet me geen zorgen maken over de juiste baan en man, want wat ik zoek, zoekt mij.’ Toen ik dat aan Afghaanse mensen vertelden, lagen ze in een scheur. Niet op een afkeurende manier – dat heb ik alleen soefi’s die ik hier ken zien doen. Ze maken je niet belachelijk. Als iemand in Nederland dat erin wil zien, is dat hilarisch, maar iedereen moet erin zien wat ze zelf willen en dat is mooi.’

‘Maar in ‘What you seek, is seeking you‘ zien jongeren in Afghanistan een oproep om verantwoordelijkheid te nemen, een thema dat zij heel interessant vinden. Soefi’s geloven dat je Rumi op allerlei verschillende niveaus kan lezen – ook als grapje of voor het slapengaan. Maar je kunt ook nog al die andere lagen doorgaan – er zijn mensen afgestudeerd op de eerste twee regels van Rumi’s meesterwerk, de Masnavi. Rumi’s remedie houdt in dat de woorden van Rumi een houvast kunnen zijn in de alledaagse wereld. Voor de ouderen is Rumi vooral een religieuze tekst, maar voor de jongeren gaat het over alledag. Over verliefd zijn en je eenzaam voelen – de aardse liefde en onzekerheden.’

Uniek

‘Rumi is uniek op verschillende manieren. Het is een extreem vrijzinnige tekst, gaat over lust en vrouwen, vrijheid. Maar in Afghanistan wordt het ook door conservatieven en je ouders gelezen. Amerikaanse boeken worden door sommige mensen met argwaan bekeken, maar Rumi is van hun: het is hun taal, hij is geboren in hun stad. Er is niets anders wat zo inspeelt op de situatie van jongeren in Afghanistan.’

‘Waarom Rumi ook in het Westen zo geliefd is, waar hij geen deel is van de traditie, weet ik niet precies. Hij is daar ook gestript van zijn religieuze context. Als er een zoekende generatie is in Europa en Amerika – alles kan, maar waar ga ik naartoe? – dan is Rumi iemand die je rustig kan maken. Heel veel van zijn stukken gaan over vertrouwen op jezelf. Als self-love het verhaal is van onze generatie, past Rumi daar heel goed bij.’

‘De magie van Rumi schuilt in het feit dat het verhaaltjes zijn, opgeschreven voor Jan en alleman. Ik denk dat bijvoorbeeld Boeddha en de Bijbel wat meer interpretatie of geloofsovertuiging vergen om je daarin thuis te voelen. Maar iedereen kan Rumi lezen en roepen ‘dat gaat over mijn leven!’’

Rumi als een machtswellusteling

Het derde hoofdstuk van Rumi Remedy gaat over Turkse jongeren die zich afkeren van Rumi. Ze ontmoeten professor Bayram, die de donkere kanten van Rumi benadrukt. ‘De bottom line van Bayram: Rumi was een machtswellustig persoon die geweld gebruikte voor zijn eigen gewin. ‘Maar maak je geen illusies’, meent Bayram, ‘zo ging dat nu eenmaal in de dertiende eeuw.’’

Van Elp: ‘Ik heb niet het idee dat ze bewust de donkere kant van Rumi opzoeken, maar wel naar een manier om de huidige gebeurtenissen in Turkije te begrijpen. Niet Rumi, maar de manier waarop Rumi nu wordt gebruikt, hoort volgens hen bij dat verhaal. Ze kennen Rumi vooral als extreem toeristisch en dus leeg en oppervlakkig – of als een politiek instrument. Die jongeren wijzen ook op hoe wíj het beeld van Rumi hebben geschapen dat we zelf willen – een geweldloze, liefhebbende man. Maar in zijn leven deed hij dingen waarvan we nu zouden zeggen dat het niet liefdevol is. Professor Bayram zegt niet dat dat persé erg is. Nogal wiedes, want dat was acht eeuwen geleden.’

Ook Van Elp ziet daarin niet een reden om Rumi minder te loven. ‘Misschien is het ontnuchterend, of zoiets. Het doet helemaal geen afbreuk aan hem. Ik denk dat dat het grapje van Rumi is: je hebt de ene versie van het verhaal en de andere – en nu is het aan jou.’ Het vierde hoofdstuk gaat voor mij hand in hand ermee; in het derde gaat het over jongeren die gedesillusioneerd raken. In de vierde over jongeren die dat ook raken, maar dan niet verbitterd achterblijven – ze vinden het helemaal niet prettig, maar gaan er vervolgens hun eigen Rumi van maken.’

Ook voor Van Elp is het hoofdstuk-Rumi niet afgelopen. Na publicatie van Rumi Remedy hoopt ze dat de filosoof nog even in haar leven blijft. ‘Het levert altijd mooie gesprekken op.’ Ook met de vredesverhalen gaat ze door: in haar nieuwe werk helpt Van Elp benadeelde jongeren in detentie om hun eigen verhaal te vinden en hun dossier te verrijken, los van hun delicten. ‘Ik ben nu bezig met filosofielessen en ben op zoek naar denkers. Er zijn daar veel jongeren die bezig zijn met de Koran en het zou heel mooi zijn om met hen over Rumi te praten – want Rumi is uiteindelijk een uitleg van de Koran.

‘Ondanks alles ben ik gelukkig’

0
‘Het lijkt ver van je bed. Je hebt een prima inkomen, een huis en een auto, jou kan niets gebeuren.’

Mensen die in de schuldhulpverlening terechtkomen – het gebeurt in Nederland steeds meer. Door de crisis verloren mensen hun baan, werd hun huis onverkoopbaar en daalde de waarde van dehuizen enorm. Torenhoge lasten konden niet meer betaald worden en de schuldhulpverlening was de enige oplossing. Het zijn niet meer de mensen met een gat in hun hand of de big spenders die in de problemen komen.

Ver van je bed

‘Veel mensen denken dat het hen niet kan overkomen’, vertelt Sevinch Chapkanova (34), een van oorsprong Bulgaarse vrouw die zeven jaar geleden in Nederland kwam wonen. ‘Het lijkt ver van je bed. Je hebt een prima inkomen, een huis en een auto, jou kan niets gebeuren. Maar uit de praktijk blijkt wel anders.’ Chapkanova is als hulpverleenster betrokken bij veel Bulgaren in Utrecht die de weg naar de scholen, dokters en hulpverlening niet kunnen vinden. ‘Je wilt wel belasting betalen, maar als niemand je vertelt hoe, wat kun je dan doen? Ik krijg met veel mensen te maken die van het kastje naar de muur gestuurd worden, maar vervolgens wel brieven van de belastingdienst krijgen die ze niet kunnen lezen. Het begint vaak met iets wat nog wel behapbaar is, zoals het terugbetalen van het kindgebonden budget, maar dat kan snel oplopen met boetes en toeslagen.’

Geen rekeningen meer kunnen betalen

Strahimir (44) vestigde zich in Nederland toen Bulgarije zich aansloot bij de EU. ‘Omdat ik geen werk kon vinden, startte ik mijn eigen bedrijf in klussen en schoonmaken. Ik had toen echt helemaal niets. Tussen het afval vond ik een fiets die ik opknapte zodat ik naar mijn klanten kon fietsen. Mijn bedrijf werd al snel succesvol, ik kreeg steeds meer klanten en verdiende meer geld, waardoor ik een tweedehands auto kon kopen. Dat was ook nodig, want ik kreeg steeds meer klanten die verder weg zaten. Drie jaar lang had ik het prima voor elkaar. Ik verdiende genoeg om mijn familie te onderhouden en ik betaalde belasting. Alles ging goed, tot de crisis toesloeg. Veel klanten wilden niet meer met mij werken, in de media was gesuggereerd dat Bulgaren crimineel zijn, wat helemaal niet klopt. Mijn inkomen kelderde enorm, waardoor ik mijn rekeningen niet meer kon betalen. De belastingdienst ging er nog steeds van uit dat ik tachtigduizend euro per jaar verdiende, wat ik in de goede jaren deed. Daar bleven de aanslagen op gebaseerd. Ik vroeg hulp via de buurthulp en de gemeente, maar niemand kon mij helpen. Bij de buurthulp wisten ze ook niet hoe de belasting werkt.’

Taalproblemen

Chapkanova: ‘Het probleem voor veel nieuwe Nederlanders is dat ze in een land komen dat ze niet kennen. Er zijn hier heel andere gewoontes en andere regelingen. Veel ouders gaan niet met hun kinderen naar de tandarts, omdat ze denken dat ze daarvoor moeten betalen. Soms krijgen ze hulp van mensen uit Turkije, omdat ze die taal enigszins kennen, maar die maken daar weer misbruik van. Het wordt een grote kluwen en pas als het zo erg ingewikkeld is, komen ze bij mij. De stress is voor deze mensen zo hoog dat ze er ziek van worden. Strahimir kende bijvoorbeeld best goed Nederlands, maar door alle stress is hij dat weer verleerd. Hij zou heel graag zijn bedrijf weer willen opzetten, maar voorlopig zit hij in de schuldhulpverlening en krijgt hij medicijnen tegen de stress. Hij heeft veertig euro per week om van te eten en te leven met zijn gezin.’

Opgepakt op Schiphol

Mirta (45) had flinke schulden in Nederland opgebouwd in de periode dat ze hier eerder woonde. ‘Toen ik terugkwam vanuit Sint-Maarten werd ik op Schiphol al opgepakt. De belastingdienst wilde geld van mij en ook mijn ex had van alles op mijn naam laten zetten toen ik niet meer in Nederland was. Ik kon niet bewijzen dat het niet mijn schulden waren, dus werden ze op mij verhaald. Omdat ik mijn vier kinderen bij me had, liet de douane me toch vrij. Iemand moest toch voor die kinderen zorgen? Ik kon eventjes bij familie terecht, maar dat was maar voor korte duur. Toen we op straat terechtkwamen, bracht een volledig onbekende vrouw ons naar de crisisopvang. Bij Centraal Onthaal (een organisatie die daklozen opvangt, red.) kregen we drie kamers, eentje voor mij, eentje voor mijn zonen en eentje voor mijn dochters. We deelden de keuken en sanitair met nog vier andere gezinnen. Daar woonden we anderhalf jaar en kreeg ik hulp om alles op een rijtje te zetten. Deze organisatie hielp me om in de schuldhulpverlening te komen, waarna we een eigen flat toegewezen kregen. Wat een zegen is een eigen huis dan, ik was de koning te rijk! We moeten nu van tachtig euro per week rondkomen. Mijn oudste zoon heeft werk, hij woont op zichzelf, maar mijn dochters van zeventien en negentien zijn beide zwanger. We moeten maar zien hoe we dat redden. Ik heb ook twee andere kinderen in huis genomen van moeders die zelf niet voor ze konden zorgen. Zij zijn als baby’s bij mij gekomen. Gelukkig krijg ik eten van de voedselbank en die geven ook een cadeautje wanneer een klein kind jarig is, voor de rest vier ik geen verjaardagen of Sinterklaas of kerst. Ik ben heel blij dat ik over een paar jaar van al die schulden verlost ben!’

Enorme stress

Voor mensen met problematische schulden loopt de stress hoog op. Zij kunnen nergens anders meer aan denken dan aan welke rekening nu weer binnenkomt, of er een deurwaarder voor de deur zal staan en of ze deze maand rekeningen betalen of geld voor boodschappen van hun bank halen. Dat is de realiteit voor deze mensen, dat is waar hun leven om draait. Zorg voor hun kinderen schiet er vaak bij in. Ze krijgen eten en gaan naar school, maar meer kunnen die ouders niet doen. ‘Klopt’, zegt Chapkanova, ‘hierdoor is het extra moeilijk voor hen en de kinderen om te integreren. In alle moeilijkheden zoeken ze naar makkelijke oplossingen, bijvoorbeeld in het vinden van vrienden. Dan komen ze toch in hun eigen cirkeltje terecht en trekken ze naar mensen die uit hetzelfde land afkomstig zijn. Dat bevordert de inburgering en de acclimatisering zeker niet, het brengt ze eerder verder ervan af. Dat willen ze ook niet, maar zo gaat dat. Voor mensen uit Bulgarije zou het erg helpen als er brochures en informatie in hun eigen taal beschikbaar komt, net als dat voor Turken en Polen er wel is. Het is al moeilijk genoeg om in een nieuw land te wennen; ze willen graag de gewoontes leren kennen en overnemen, maar dan moeten ze wel weten wat die zijn. Kinderen gaan hier gewoonlijk tussen zeven uur en half acht naar bed. In Bulgarije is dat na acht uur. Dat is een gewoonte die je over kunt nemen als je ervan weet.’

Wel Turks en Perzisch

Chapkanova helpt gezinnen waar ze maar kan. ‘Ik ben vierentwintig uur bereikbaar’, zegt ze.  ‘Niet omdat dat zo leuk is, maar wat moet een vrouw die een baby gaat krijgen en de Nederlandse taal niet spreekt? Dan ga ik mee naar het ziekenhuis om te helpen. Deze mensen willen wel Nederlands leren, maar het wordt ze vrij moeilijk gemaakt. Je moet beginnen met hun eigen taal en niet verwachten dat ze meteen helemaal geïntegreerd zijn en dat alleen het aanbieden van de Nederlandse taal helpt. Voor de grotere groepen immigranten, zoals uit Turkije, Iran en Irak, zijn er wel folders in hun taal. Perzisch is wel beschikbaar, maar voor Bulgaren is er helemaal niets.’ Dat geldt ongetwijfeld voor meer immigranten uit kleine landen.

Een euro per dag voor drie maaltijden

Voor de Australische Tracey (44) is het nog net niet zover dat ze in de schuldhulpverlening terecht is gekomen, maar met diverse keren warm eten voor haar kinderen en brood voor haar en haar man, komen ze eigenlijk te kort. ‘Ik heb per dag één euro voor de drie maaltijden. Dat betekent dat ik heel creatief moet omgaan met ons geld en onze behoeftes. Mijn buurman heeft konijnen die hij brood voert. Hij vertelde me dat hij iedere week brood haalt bij de bakker voor drie euro per zak. Dat is brood dat over is gebleven en dat hij niet meer kan verkopen, maar nog prima te eten is. Het mag niet voor menselijk gebruik worden verkocht, dus heb ik gevraagd of ik ook oud brood mocht voor onze konijnen. Die hebben we niet, maar we willen die bakker ook niet in de problemen brengen. De ellende begon voor ons toen het huis van mijn partner te klein bleek voor onze kinderen en we een ander huis kochten, een opknapper, dat zouden we doen van de overwaarde van het eerste huis. Dat was aan het begin van de crisis en het oude huis van mijn partner bleek opeens onverkoopbaar. We zaten acht maanden lang met dubbele lasten. Overwaarde van het huis was er niet en nu zitten we in een huis zonder cv en zonder boiler, maar we hebben warm water in de keuken. Met een slangetje hebben we dat naar de bijkeuken geleid waardoor we daar kunnen douchen. Onze verwarming is een houtkachel. De ex van mijn man besloot hem ook nog de voogdij af te willen nemen, ze wilde ook meer geld per maand en daardoor liepen de advocaatkosten op tot vijfenzeventigduizend euro. Mijn man werkt in ploegendienst en hij verdient net te veel voor allerlei toeslagen. Ik probeer ook te werken, maar als kind ben ik vertrapt door paarden, waardoor ik blijvend last heb van mijn rug. Ik brak bijna al mijn botten bij dit ongeluk en ik lag negen maanden in het ziekenhuis. Ik kan nu wel als postbode werken, maar dat betekent dat ik iedere dag vijftien kilometer moet fietsen om de post te halen en dat is gewoon niet te doen voor mij. Ik blijf om me heen kijken naar mogelijkheden. Mijn man werkt zo veel mogelijk over en we zijn bijna klaar met het afbetalen van de advocaatkosten. Ondanks dat alles kan ik volmondig zeggen dat ik gelukkig ben. Ik word iedere morgen wakker en daar ben ik heel erg blij om. Er zijn genoeg mensen die nooit meer wakker worden. Ik heb veel stress en pijn gehad vanwege al het gedoe, maar dat heb ik losgelaten. Er zijn nog veel meer dingen om over in de stress te zitten, maar ik kies ervoor om het los te laten. Ik leef en daar ben ik dankbaar voor.’

Trots

‘Het is een flinke stap voor mensen om in de schuldhulpverlening te gaan’, vertelt Chapkanova. ‘Vanaf dat moment ben je alle zeggenschap over je geld kwijt. Er worden regelingen getroffen buiten jou om en je krijgt een wekelijks budget van vijfentwintig tot veertig euro, afhankelijk van of je alleenstaand bent of een gezin. Je huur en alles wordt voor je betaald, je kunt niet meer bij je eigen rekening. Vaak komt er een bewindvoerder die jouw rekening beheert. Er wordt eigenlijk gezegd ‘Jij kunt het niet, dus doen wij het voor jou’. Dat is voor veel mensen een erg bittere pil. En daar zit trots ook nog een keer in de weg. Je wilt het zelf doen, zelf oplossen, maar soms kan dat gewoon niet meer. Mensen weten vaak ook niet dat ze regelingen kunnen treffen met hun schuldeisers. Of er komen ‘bemiddelaars’ om hen te helpen, maar die hebben daar alleen zelf voordeel bij. Ze zeggen: ‘Ik wil tienduizend euro en dan los ik jouw problemen op’. Dat betekent nog een extra schuld erbij en die hulp is doorgaans van de wal in de sloot. Dan worden er toeslagen aangevraagd waar iemand geen recht op heeft. Die toeslagen gaan dan naar een andere rekening, waardoor er fraude wordt gepleegd. De belastingdienst kijkt er niet naar of er wel eerlijk met mensen omgesprongen wordt. Dat is een groot probleem. Veel Bulgaren kennen een beetje Turks, dus die vragen iemand uit Turkije eerder om hulp. Als diegene niet eerlijk is, dan groeit het probleem.’

Vijfentwintig tot veertig euro per week

Voor wie in de schuldhulpverlening terechtkomt, is het drie tot vijf jaar lang op een houtje bijten. De casemanager maakt afspraken met alle schuldeisers voor afbetalingsregelingen. De persoon zelf moet zo veel mogelijk werken om inkomsten te hebben waarmee de schulden worden afbetaald. Je werkt dus voor je schulden. Hoeveel inkomsten je hebt, maakt niet uit. Je krijgt altijd vijfentwintig tot veertig euro per week. Het voordeel is dat je na die drie tot vijf jaar van je schulden af bent. Chapkanova: ‘Schuldeisers moeten hiermee akkoord gaan, dat wordt desnoods via de rechtbank afgedwongen. Gemeentes regelen dit, maar ook dat weet niet iedereen en de malafide schuldhulpverleners maken daar gebruik van. Uiteindelijk is iedereen een verliezer in schuldhulpverleningszaken. De schuldeisers krijgen maar een fractie van de schuld terug, de schuldenaar komt in een traject waardoor hij zijn eigenwaarde compleet kan verliezen en de gemeentes zitten met een hoop problemen die ze moeten uitzoeken. Daarbij wint niemand. En voor de persoon zelf is het een heel moeilijke periode, maar als het afgelopen is, wordt hij weer helemaal zelf verantwoordelijk voor alle betalingen. Of dat een goed idee is, is nog maar de vraag. Van de ene op de andere dag heb je dan weer beschikking over je salaris en hoef je niets meer af te betalen.’

Nederlandse Koerden teleurgesteld in Nederland

0
‘Iedereen, ongeacht wat hij of zij heeft gedaan, heeft in de gevangenis recht op bezoek. Dat is een mensenrecht.’

Vorige week zijn de Koerdische activisten Hasbi Cakici en Hüseyin Yildiz in hongerstaking gegaan, om op deze manier het Turkse regime te dwingen een einde te maken aan de isolatie van Abdullah Öcalan. Sinds 1999 is de zeventigjarige PKK-leider opgesloten op het gevangeniseiland Imrali in de Zee van Marmara. Hij zit daar een levenslange gevangenisstraf uit en heeft nauwelijks contact met de buitenwereld. Cakici en Yildiz volgen met hun rigoureuze daad het voorbeeld van HDP-parlementariër Leyla Güven. Zij is al meer dan tachtig dagen in hongerstaking voor Öcalan en haar leven loopt nu ernstig gevaar. De Kanttekening voerde in het Democratisch Volkscentrum Koerden in Den Haag een kritisch gesprek met Cakici en Yildiz. Waarom zetten ze hun leven op het spel? En wat vinden hun familieleden van het feit dat ze in hongerstaking zijn gegaan?

‘Turkije zag mij als een PKK’er en een terrorist’

Hasbi Cakici woont sinds 1991 in Nederland. Hij vluchtte naar ons land, omdat hij als Koerdische activist geen leven meer had in Turkije. Hij is geen lid van de PKK, de Koerdische guerrillabeweging die op de terreurlijst staat van Turkije, de EU en de Verenigde Staten. Wel is Cakici actief voor de HDP (Volkspartij voor Democratie). Hij vertelt dat hij in Turkije toentertijd ook in hongerstaking is gegaan, toen hij in Diyarbakir in de cel zat. ‘In 1979 werd ik voor het eerst in de gevangenis opgesloten. Ik was toen achttien en studeerde bouwkunde aan de universiteit. Drie jaar heb ik in de gevangenis gezeten en later ben ik weer achter de tralies beland.’

Over de precieze details van zijn verblijf in de gevangenis wil Cakici niet al te veel kwijt, omdat er hele heftige dingen gebeurd zijn. ‘Ja, ik ben gemarteld. Er werden heel veel mensen gemarteld. Zo moesten mensen hun eigen poep eten. Vrouwen werden mishandeld met honden.’ En van eenzame opsluiting weet Cakici uit eigen ervaring ook alles. Hierom en vanwege het lot van zijn medegevangenen is Cakici toen in hongerstaking gegaan.

Omdat hij in de gevangenis had gezeten, was er voor Cakici geen toekomst meer in Turkije. ‘Ik kon kiezen, de bergen in en voor de PKK gaan vechten, of vluchten. Ik koos ervoor om te vluchten. Turkije zag mij sowieso als een PKK’er en een terrorist. Iedereen die voor de rechten van de Koerden opkomt is dat namelijk, ook al ben je niet actief voor de PKK. Ik kon in Turkije geen baan meer krijgen. Mensen roddelden achter je rug om. En sowieso zien Koerden er anders uit dan Turken, waardoor je vaak wordt gediscrimineerd.’

Maar waarom is Cakici nu weer in hongerstaking gegaan, terwijl hij zoveel heeft meegemaakt? Heeft hij de lust voor het leven verloren? ‘Niemand wil dood. Ik ook niet, maar al onze mensen zitten in de gevangenis. Ze mogen geen bezoek ontvangen en worden geïsoleerd. Natuurlijk wil ik ook echt dat Turkije weer een democratie wordt en dat mensen in vriendschap met elkaar kunnen samenleven. Daar strijd ik voor. Leyla Güven is nu meer dan tachtig dagen in hongerstaking. Ze stopt hier niet mee en zal tot het einde doorgaan. We verwachten eigenlijk elk moment het bericht van Güvens overlijden. Ik ben solidair met haar en ben bereid hetzelfde te doen. Of Öcalans isolatie wordt doorbroken. Of ik sterf.’

Cakici benadrukt de doorgaande lijn tussen het Turkije van toen en het Turkije van Erdogan. ‘Dat mensen worden opgepakt en in de gevangenis gegooid, lijkt een ontwikkeling van de laatste jaren, maar dat is niet zo. In de jaren zeventig en tachtig werden de Koerden eveneens verschrikkelijk onderdrukt. Turkije was toen een seculiere, nationalistische dictatuur. Ook toen konden we als Koerden niet onszelf zijn. Tussen de dictatuur van toen en Erdogans dictatuur bestaat veel continuïteit. Het enige verschil is dat Erdogan de islam en de herinnering aan het Ottomaanse verleden gebruikt om zijn regime te verdedigen.’

‘Alleen mijn vader en oom hebben de genocide overleefd’

Hoewel het levensverhaal van Hüseyin Yildiz natuurlijk anders is, zijn er veel overeenkomsten met het verhaal van Cakici. Ook Yildiz is naar Nederland gevlucht, heeft in Turkije in de gevangenis gezeten en is slachtoffer geweest van martelingen. Zijn vlucht naar Nederland in 1995 ging eigenlijk best gemakkelijk, analyseert Yildiz achteraf. ‘Ik heb een visum aangevraagd, wat zonder problemen ging, en heb toen het vliegtuig naar Nederland gepakt en asiel aangevraagd.’

Was Yildiz wel actief voor de PKK? ‘Ik steun inderdaad de PKK, maar ik heb geen organisatorisch contact. Ook toen niet toen trouwens. In de jaren zeventig, toen ik studeerde, kwam ik in aanraking met linkse politieke ideeën. Hierdoor werd ik begeesterd en politiek actief. Ik verzet mij sinds die tijd tegen het kemalistische (seculier-nationalistische) regime en de onderdrukking van de Koerden. Na mijn studie werd ik leraar biologie. Samen met een enkele andere docenten heb ik toen een docentenvakbond opgericht. Hierom en vanwege mijn linkse politieke inzichten heeft de Turkse staat mij opgepakt, in de gevangenis gegooid en gemarteld.’

Yildiz vertelt dat hij uit Dersim afkomstig is, de Koerdische naam voor de oostelijke Turkse provincie Tunceli. ‘Dersim is vooral bekend, liever gezegd berucht, vanwege de massamoord op de Koerden in 1937-1938, waarbij de Turkse luchtmacht vermoedelijk gifgas heeft gebruikt. Er zijn zeventigduizend Koerdische burgers vermoord tijdens deze slachting, waaronder veertig van mijn familieleden. Alleen mijn vader en mijn oom hebben de genocide overleefd.’ Die persoonlijke geschiedenis is de reden dat Yildiz de Koerdische zaak zo hartstochtelijk ondersteunt en motiveert hem nu om in hongerstaking te gaan. Maar vindt Yildiz het dan niet heftig om zijn leven in de waagstel te stellen, terwijl het nog maar zeer de vraag is of Turkije toegeeft en aan Öcalans isolement een einde maakt? ‘Ik kan mij voorstellen dat westerse mensen hier moeite mee hebben. Maar er moet iets gebeuren. We moeten laten zien dat het menens is. Ik ga door met mijn hongerstaking totdat Öcalan weer toegang krijgt tot zijn advocaten.’

‘Ze is heel bang dat ik doodga’

Hoe reageerden hun families op de hongerstaking van Cakici en Yildiz? Cakici is al geruime tijd weduwnaar en hoefde zijn vrouw dus niet om toestemming te vragen om in hongerstaking te gaan. Tegen zijn enige zoon, die vierentwintig is, heeft Cakici echter niets gezegd. ‘Al anderhalf jaar hebben mijn zoon en ik nauwelijks contact met elkaar. Dat is mijn schuld. Ik heb hem niet verteld over mijn hongerstaking, laat staan dat ik hem heb gevraagd of hij hiermee akkoord kon gaan. Hij weet inmiddels wel dat ik in hongerstaking ben gegaan voor Öcalan en Güven. Natuurlijk is hij het niet met mij eens. Maar hij weet dat ik vierentwintig uur per dag, zeven dagen in de week in de weer ben voor de Koerdische zaak.’

Gaat Hasbi Cakici zijn zoon straks nog wel contacteren, helemaal omdat hij met deze hongerstaking zijn leven in de waag stelt en dit mogelijk niet gaat overleven? Cakici reageert terughoudend op deze persoonlijke vraag: ‘Mijn zoon woont te ver weg. Ik wil hem bovendien hiermee niet belasten. Binnenkort is hij jarig, ik kan niet op de verjaardag van mijn zoon komen.’ Toch wil Cakici de moed niet opgeven: ‘Ik hoop echt dat Turkije een einde maakt aan de isolatie van Öcalan. Dan ga ik echt een heel mooi feest geven.’

Yildiz vertelt dat zijn familie geschokt reageerde: ‘Mijn kinderen schrokken zich dood. Ik heb er drie, ze zijn goed geïntegreerd en hebben allemaal een universitaire opleiding gedaan. Mijn oudste studeerde bestuurskunde, de middelste economie en de jongste is nu in het derde jaar van de rechtenstudie. Ze snappen wel wat ik doe, maar vinden het echt heel moeilijk. Ze zijn ook wel betrokken bij de Koerdische zaak en respecteren het als iemand anders in hongerstaking gaat, maar nu hun eigen vader het doet, zijn ze in shock. Het was echt heftig, ze huilden en probeerden mij te overtuigen dat ik het niet moest doen.’ Maar waarom is Yildiz dan toch in hongerstaking gegaan? ‘Ik luisterde naar mijn hart, ik moest een bijdrage leveren.’ En de vrouw van Yildiz? ‘Zij vond het ook heel erg moeilijk. Ze is heel bang dat ik doodga, maar ze respecteerde mijn keuze uiteindelijk wel.’

‘Het gaat jullie ook aan’

De actie van Cakici en Yildiz krijgt in de Koerdische media veel aandacht. Cakici vertelt dat Yeni Özgür Politika, ANF News en Arti TV uitgebreid over hun hongerstaking hebben bericht. Nederlandse media blijven echter achter. Yildiz: ‘Die westerse afzijdigheid is niet goed. Het gaat jullie ook aan. Ik hoop dat onze actie jullie zal wakker schudden.’ Cakici en Yildiz houden geen blog of vlog bij om over hun hongerstaking te berichten. ‘Nee, ik leef naturel, het is mij niet om mijzelf te doen’, stelt Yildiz.

Een Koerdische activiste, die het interview met Cakici en Yildiz heeft gevolgd, breekt in het gesprek in en vertelt dat ze radicaler is geworden. ‘Den Haag, waar wij nu zijn, noemt zichzelf de stad van vrede en recht. Maar waarom wordt de Koerden nu geen recht gedaan?’ Cakici beaamt dit. Hij begrijpt het handelen van Erdogan. ‘Hij wil gewoon de oppositie kapotmaken. Koerden, gülenisten, linkse en seculiere Turken, anderen.’ Maar de handelswijze van Nederland vindt Cakici onbegrijpelijk. ‘Ik snap Nederland echt niet, dat ons parlement en onze regering niet solidair willen zijn met Leyla Güven. En wat Öcalan betreft, je hoeft echt niet te vinden dat hij moet worden vrijgelaten. Dat vraagt Güven ook niet. Maar iedereen, ongeacht wat hij of zij heeft gedaan, heeft in de gevangenis recht op bezoek. Dat is een mensenrecht. Öcalan wordt al jarenlang dit recht ontzegd.’ Yildiz trekt een vergelijking tussen Öcalan en Nelson Mandela (1918-2013), de beroemde apartheidsactivist en latere president van Zuid-Afrika. ‘Mandela heeft zevenentwintig jaar gevangengezeten, maar dankzij internationale pressie is hij uiteindelijk vrijgelaten.’

Cakici vertelt dat Koerdische activisten soms radeloos worden, omdat Europa niets doet. ‘De EU heeft allemaal verklaringen getekend,  maar verzuimt het om voor onze mensenrechten op te komen. Op dit moment zijn meer dan vierhonderd gevangenen in hongerstaking, waaronder zesentachtig politici. Ze willen tot het einde gaan, maar geen enkel land spreekt Turkije aan op de mensenrechtenschendingen. Enkele Koerdische activisten waren op 13 januari dit jaar naar Straatsburg afgereisd. Ze wilden graag met de Europese Commissie spreken. Dit gesprek werd echter geweigerd, ook omdat er op dat moment een Turkse delegatie op bezoek was. Met leden van het Europees Parlement is gelukkig wel gesproken, maar de activisten waren de wanhoop nabij. Sommigen spraken erover zich van de brug te gooien, om op deze manier te laten zien dat het ons ernst is. Maar uiteindelijk hebben ze dit toch maar niet gedaan.’ Ook Nederland doet bijna niets: ‘We hebben vrijwel elke maand een brief aan de minister van Buitenlandse Zaken gestuurd. Slechts één keer kregen we antwoord, waarin de minister zei dat hij zich zorgen maakte. Hij deed echter geen enkele belofte. Ook de Nederlandse media berichten helaas nauwelijks over ons.’

En Amnesty International dan? Doen zij wel iets? Yildiz antwoordt dat dit helaas tegenvalt. ‘Natuurlijk worden er allemaal rapporten over de mensenrechtensituatie in Turkije geschreven door Amnesty International, ook over de situatie van de Koerdische activisten. Maar Amnesty Nederland, waar we ook morele steun van verwachten, heeft nog niets voor ons gedaan.’

Verdienen wat je krijgt

0

Er is een opmerkelijke trend gaande wat betreft de spreekbeurten in mijn klas. Ging het eerst meestal over onschuldige onderwerpen – het land waar een leerling zijn roots heeft, lievelingsdieren, hobby’s of andere bezigheden –, sinds een tijdje worden de onderwerpen steeds zwaarder. In de klas met leerlingen die voor Zorg & Welzijn gekozen hebben (zeventien meisjes, één jongen), passeren achter elkaar de meest tranentrekkende verhalen. Vorige maand schreef ik al over de spreekbeurt van een Syrisch meisje, een hartverscheurend relaas. Deze week was het ook weer ellende troef. Leerling vertelde over haar moeder die de eerste drie kinderen had moeten afstaan. Ze was pas veertien toen ze voor het eerst zwanger was. Mijn leerling was nummer vijf en woont inmiddels bij een tante. Maar dat was niet zonder slag of stoot gegaan, afijn, het was een lang verhaal en er viel weer menig traan.

Naar aanleiding van het verhaal van mijn leerling kregen we het over veilige seks, tienermoeders en het effect van een scheiding op kinderen. Dat er een effect bestaat, was uit de spreekbeurt wel duidelijk geworden. En kennelijk verbonden de kinderen er ook conclusies aan: ‘Als je seks wilt met een jongen,’ zei een leerling, ‘dan moet je het wel echt willen, want anders is het voor een kind ook niet leuk.’ Als dat de les is die eruit geleerd wordt, dan kan een spreekbeurt mij niet treurig genoeg zijn.

Een ander belangrijk leermoment is de verplichte stage in januari. Een week lang lopen en werken mijn leerlingen mee bij een bedrijf of organisatie. Soms vinden ze zelf een plek, vaak bij een kennis of vrienden van de ouders. Zo liepen Najib en Soufyan stage in een viswinkel ergens in Oost. Geen Volendamse sferen, dat was me snel duidelijk toen Najib vertelde wat voor zaak het was. ‘Juf, beter dan een Nederlandse visboer,’ zei hij trots. ‘Racist,’ zei ik. Wij lachen.

Van Dewi kreeg ik de derde dag een appje: ‘Juf Coenen, ik heb een probleem bij mijn stage. Ik vind de plek echt helemaal niet fijn en de sfeer ook niet. Ik probeer het steeds vol te houden, maar het lukt me echt niet meer. Heeft u een tip? Wat kan ik doen?’ Ik snapte er niks van. Mijn collega was langs geweest op stagebezoek en toen leek het allemaal goed te gaan. Dewi zat ergens in de buurt van Schiphol, bij een bedrijf van een vriend van haar vader. Ik belde haar op om te vragen wat er aan de hand was. ‘Juf, ik moet urenlang papier sorteren, ik heb allemaal sneetjes in mijn handen.’ Ah, dit klonk als een restbaantje – ingezet worden voor klusjes die niemand anders wil aanpakken. ‘Je mag gewoon zeggen dat vier dagen hetzelfde doen genoeg is en dat je de laatste dag ook andere dingen wilt doen’, instrueerde ik haar. ‘Maar ik snap het niet, meester Frans is toch langs geweest?’ Even was het stil. ‘Ja, maar ik durfde het niet te zeggen,’ zei ze. En mijn collega had zich niet gerealiseerd dat hij in aanwezigheid van de ‘baas’ geen eerlijk antwoord zou krijgen op de vraag: ‘Hoe gaat het hier?’ Want in aanwezigheid van de baas gaat alles natuurlijk goed. Althans bij de meeste kinderen.

Ook Osko had pech. Hij zou meelopen bij een reclamebureau, een heel klein bedrijf, maar dat had een prijs gewonnen en de eigenaar moest die in het buitenland ophalen. Dus de stage ging niet door. ‘Zoek maar wat anders,’ had ik gezegd. Maar dat had nog enige voeten in de aarde. ‘Heb je al wat?’ Drie ochtenden achter elkaar belde ik hem uit zijn bed en had-ie niks kunnen vinden. Dat schoot niet op.

‘En juf, ik ben zwaargewond,’ zei hij verontwaardigd de derde dag. Had een ongelukje met een snelkookpan gehad.  De verwondingen vielen echt niet in de categorie ernstig, dus de stage moest hoe dan ook gelopen worden. Uiteindelijk vond hij met veel moeite toch wat, ergens op een basisschool. ‘Volgende week ga ik beginnen,’ beloofde hij. ‘Volgende week? Maar dan hebben we toch gewoon school?’ zei ik. Ja, dat was ook de bedoeling. Het was heel slim bedacht, een soort spijbelen-voor-het-goeie-doel, maar zo werkt het niet. ‘Jij doet je stage in de vakantie,’ zei ik. ‘Geen discussie.’

Ik hoorde hem iets mompelen van ‘niet eerlijk’ en ik begreep wel waar het vandaan kwam. Bij een andere leerling was de stage ook niet doorgegaan, maar die leerling was hard op zoek gegaan naar iets anders en had meteen de volgende dag al een andere plek gevonden. Hem schonk ik die ene dag die hij niet gewerkt had; vier dagen stage was genoeg. Maar als je dat niet verdiend hebt, dan krijg je het niet.

Dat is dan ook weer zo’n goede les waar je later echt wat aan hebt.

‘De vrouw is altijd de muse, zelden de maker’

0
‘Ik hoop stiekem dat er een politicus komt kijken naar Thuis, Ontheemd #2 en nadenkt over hoe wij als land betere beslissingen kunnen nemen.’

Een ode aan de vrouw, dat is de eerste solovoorstelling Thuis, Ontheemd #2 van Rajae el-Mouhandiz (39). In het vervolg op Thuis, Ontheemd #1 vertelt de zangeres en theatermaakster haar onwaarschijnlijke levensverhaal – en daarmee ook die van de vrouwen die een grote rol in haar leven speelden.

Mouhandiz heeft een verrassend genuanceerde kijk op de wereld. Ze is nog een baby als de Marokkaans-Algerijnse Nederlandse vanuit Marokko naar Nederland komt en pas vijftien als ze besluit haar huis en haard te verlaten omdat ze anders moet stoppen met muziek. Toch neemt ze haar moeder niets kwalijk. Ze ziet haar als heldin, net als alle andere vrouwen die barrières doorbraken.

In Thuis, Ontheemd #1 onderzocht je wat thuis voor iemand betekent, in deel 2 onderzoek je het vrouw-zijn. Waarom?

‘Ik wilde kijken naar de ruimte die vrouwen innemen, de ruimte die ik mag innemen. Na mijn eerste voorstelling Thuis, Ontheemd #1 ben ik als vooronderzoek voor mijn tweede theatervoorstelling vijf maanden in Marokko gaan wonen. Ik ging op zoek naar mijn wortels, naar waar ik geboren ben. Daar ben ik zó tegen een muur aangelopen. In Marokko was ik vooral vrouw, niet mijn eigen ik. Een hotel boeken met mijn vriend kon niet, ik was namelijk niet getrouwd. Mijn oogkleppen vielen af, waardoor ik ook realiseerde hoe opgroeien in Marokko voor mijn moeder moet zijn geweest.’

Hoe zag je dat terug bij je moeder Habiba?

‘De rol van mijn moeder was zorgen en zwijgen. Zij cijferde zich weg voor haar man en later voor haar kinderen. Tegelijkertijd was mijn moeder voor haar doen erg feministisch en sterk. In 1982 scheidde ze van mijn vader, terwijl dat in Marokko pas sinds 2004 is toegestaan. Wat dat betreft was zij een rolmodel voor andere vrouwen. Als zij wilden scheiden van hun man, gingen zij naar mijn moeder voor advies.’

Naast je moeder vertel je ook het verhaal van je adoptie-oma Mia en je balletjuf Hennie.

‘Oma Mia gaf mijn moeder les in de Nederlandse taal. Mijn zus en ik adopteerden haar als oma. Zij leerde mij dat mijn tijd van mij kan zijn. Ze had een auto en ze was ooit apothekersassistente geweest. Ik idealiseerde haar vrijheid. Pas later kwam ik erachter dat zij moest stoppen met werken toen ze kinderen kreeg. Zo ging dat destijds in Nederland. Bij balletjuf Hennie zag ik dat je met kunst best geld kunt verdienen. Ballet en muziek waren voor mij de enige plekken waar ik vrijheid kon ervaren. Daar ging het niet over wij-zij, maar over mooi dansen en muziek maken. Mijn moeder kon balletles niet betalen en toen zei de balletjuf: ‘Kom toch maar, dat is goed voor je’.’

Als jong meisje maakte je een hoop mee. Je moeder en adoptie-oma speelden een grote rol in je leven, maar aan hun steun bleek een houdbaarheidsdatum te zitten. Je vertrok op je vijftiende, waarna je een andere naam kreeg en in verschillende pleeggezinnen en kindertehuizen belandde. Toch kies je ervoor om de positieve onderdelen te belichten. 

‘Elke generatie is vooruitstrevend en baanbrekend, maar niet persé voor de generatie na hen. Mijn moeder was op papier analfabeet, kindbruid, wees en moeder van vijf kinderen, maar aan de andere kant was ze voor haar tijd superfeministisch en stoer. Daarom was zij mijn voorbeeld. Dat geldt ook voor oma Mia. Iedereen deed maar wat hij of zij op dat moment kon. In Coming of age-verhalen leggen we vaak alleen de nadruk op drama, terwijl ik eeuwig dankbaar ben voor wat mijn moeder mij wél gegeven heeft. Dat is het voordeel van theater en film, daarin kun je veel meer complexe lagen toevoegen. Als ik mij alleen blind zou staren op de dingen die mis zijn gegaan, dan ontneem ik mij het verhaal dat mij gevormd heeft. Ik ben een product van deze vrouwen, daarom kan ik er niet over oordelen. Mijn ouders hebben mij qua opvoeding niet alles kunnen geven, maar ze hebben mij wel naar Nederland gehaald. Hier kwam ik terecht in een systeem waarin mijn eerste identiteit niet vrouw is, zoals in Marokko. Ik ben hier ten eerste een individu en ik mag zelf bepalen hoe ik dat invul. Natuurlijk zijn er in Nederland ook een hoop dingen waar ik kritiek op heb, maar als mens en als individu kan ik mij vrij bewegen. Daar ben ik mijn ouders heel dankbaar voor.’

Foto: Jean van Lingen

In Thuis, Ontheemd #2 gaat het niet alleen over vrouwen die dicht bij jou staan, maar ook over historische figuren. Welke vrouwen hebben de meeste indruk op jou gemaakt?

‘Ik haal zeventien vrouwen aan die een grote impact hebben gehad, bijvoorbeeld de Egyptische Mona Eltahawy. Zij is feministe, journaliste en activiste. Tijdens een protest in Caïro (2011, demonstranten eisten het aftreden van de regerende militairen, red.) werd zij opgepakt, mishandeld en misbruikt door de Egyptische politie. Gelukkig had ze haar mobiele telefoon mee en liet ze op Twitter weten dat ze vastzat. Via sociale media is destijds zoveel druk uitgeoefend dat ze weer vrij kwam. Dat was natuurlijk ontzettend goed nieuws, maar ze was wel hartstikke getraumatiseerd. Ik vind Eltahawy een heel belangrijk rolmodel, omdat wat er met haar gebeurd is haar vuur alleen maar verder heeft aangewakkerd. In de voorstelling haal ik ook Nederlandse vrouwen aan. Bijvoorbeeld Anna Maria van Schurman. Zij werd als eerste vrouwelijke student in Europa in 1636 toegelaten aan een universiteit in Utrecht. Ze moest de colleges alleen wel van achter een doek bijwonen, zodat ze mannen niet tot last zou zijn.’

Deze twee vrouwen zijn maar een kleine greep uit de vrouwen die je aanhaalt in Thuis, Ontheemd #2. Wat maakte dat je zoveel diverse verhalen wilde vertellen?

‘Ik vind het schandalig dat er vaak maar één verhaal over een groep wordt verteld. Al deze verhalen hebben mij gevormd. Dat is Thuis, Ontheemd #2 – een onderzoek dat begint bij mijn identiteit en uitkomt bij mijn eerdere vraag: wat is de ruimte die ik mag innemen? De wereld heeft daar op dit moment voor vrouwen nog niet echt een antwoord op.’

Had jouw leven en dat van andere vrouwen er anders uitgezien? Waren de verhalen in bijvoorbeeld de media meer divers geweest?

‘Dat denk ik wel. De manier waarop wij in de wereld verhalen vertellen is beperkt, waardoor er veel stereotypes bestaan. Ik kwam eens om half vier ‘s middags bij een theater aan om op te treden. De gastvrouw sprak mij aan en liet mij meteen zien waar ik de schoonmaakspullen kon vinden. Daar kwam ik natuurlijk helemaal niet voor. Maar die vrouw heeft in de media maar één verhaal gehoord. De licht getinte vrouw die om half vier via de artiesteningang binnenkomt, dat kan alleen de schoonmaakster zijn. Heel veel vrouwen maken dat soort dingen mee. Sommigen denken dat het alleen exclusief om hun groep gaat, dat is niet zo. Over het algemeen worden vrouwen erg onderschat. Als een ander verhaal constant was herhaald, over de islamitische of buitenlandse vrouw die superstoer is, had de gastvrouw van het theater mij dan niet als schoonmaakster gezien? En hoe had het leven van mijn moeder er dan uitgezien? Dan had ze wellicht hele andere keuzes gemaakt.’

Momenteel tour je met Thuis, Ontheemd #2 door Nederland. Hoe zijn de reacties van het publiek?

‘Wat ik vaak hoor is dat mijn voorstelling niet oordeelt. Ik spaar niemand, ook mezelf niet. Als het altijd aan ‘de ander’ ligt, neem je nooit je eigen verantwoordelijkheid. Ik hoop stiekem wel dat er een politicus komt kijken naar Thuis, Ontheemd #2 en nadenkt over hoe wij als land betere beslissingen kunnen nemen. Ik kan als artiest deze onderwerpen bezingen, maar een artistieke stem brengt geen écht grote veranderingen teweeg. Het liefst zou ik zeggen: ‘Beste minister-president, beste minister van Buitenlandse Zaken, denk goed na over uw vriendschappen en handelsverdragen.’ Ik vind het zo hypocriet dat zij een mening hebben over culturen, religies of vooruitstrevendheid, wanneer zij deze niet bevestigen in hun politiek. Ja, er zijn landen waar verschrikkelijke dingen gebeuren, maar wat gaan we eraan doen? Misschien moeten we handelsverdragen met verkeerde landen verbreken? Mijn stem wordt alleen concreter op het moment dat onze politici dat ook onderschrijven door politieke beslissingen te nemen.’

Voorafgaand aan de voorstelling deed je veel onderzoek naar de positie van vrouwen. Hoe belangrijk was het voor jou dat je jouw mening zou onderbouwen met cijfers?

‘Heel belangrijk. Samen met mijn team heb ik alles gefactcheckt. Anders wordt het een emotioneel relaas van een artiestje.’

En de cijfers liegen er niet om.

‘Zeker niet. Tijdens de voorstelling haal ik data aan waaruit blijkt dat twintig procent van alle muziek die wij horen op de Nederlandse radio gemaakt is door vrouwen. Het aantal vrouwelijke artiesten op Nederlandse popfestivals is achttien procent, op dancefestivals is dat maar tien procent. En dan heb ik het nog niet over de musea. Dat laat wel zien dat vrouwen te weinig de ruimte krijgen om hun verhalen zelf te vertellen.’

Zelf geef jij die ruimte aan vrouwen door in september als gastcurator van een tentoonstelling in het Stedelijk Museum Schiedam bijna alleen maar vrouwelijke kunstenaars uit te nodigen.

‘Daar heb ik heel veel zin in. De tentoonstelling gaat over een nieuw cultureel fenomeen dat helemaal omarmd wordt door fashion-weeks, grote internationale modehuizen en door religieuze en niet-religieuze vrouwen: Modest fashion. Dit is inmiddels een miljardenindustrie. Eindelijk wordt ook de gesluierde en bedekte vrouw omarmd als mainstream schoonheid, maar tegelijkertijd kun je je afvragen of het een goed idee is dat modesty (bescheidenheid, red.) ineens de norm wordt. Daar laat ik kunstenaressen vanuit de hele wereld op reageren.’

Tijdens je vooronderzoek naar de vrouw keek je ook naar vrouwen in de kunstwereld. Wat viel je op?

‘Dat de vrouw altijd de muse is en zelden de maker. Dat had ik echt niet verwacht, dat de vrouw ook in de westerse wereld de muse is die voornamelijk zorgt en zwijgt. Vandaar dat ik zo ondernemend ben als het gaat om ruimte opeisen voor vrouwen. Dat vind ik heel leuk, om te kijken naar hoe we de geschiedenis kunnen rechtzetten. Daarin voel ik een verantwoordelijkheid naar alle vrouwen toe. Dit kan je niet in politieke arena’s doen. Dat moet je doen op plekken waarbij je harten kunt raken.’

Speellijst: Almere (8 februari), Gorinchem (19 februari), Amsterdam (22 februari), Rotterdam (17 maart) en Gouda (26 april). Zie www.rajae.nl voor meer informatie over Rajae el-Mouhandiz.

Vertrouwen

0

Vorige week donderdag vond de afsluitende conferentie plaats van een onderzoeksproject dat ik de afgelopen jaren heb begeleid. Dat onderzoek heeft als titel Making Islam work in the Netherlands (vrij vertaald: ‘islam in de praktijk brengen’), de vraag dus op wat voor manieren islam wordt ingepast in het dagelijks leven en wie daarbij betrokken zijn.

Dat lijkt misschien een weinig opzienbarend onderwerp, maar opmerkelijk genoeg is dat weinig onderzocht. Veel onderzoek gaat aan de ene kant over de vraag hoe individuele moslims met eisen vanuit de samenleving en vanuit hun geloof omgaan. Aan de andere kant gaat het over ‘macro-vraagstukken’ zoals de ontwikkeling van religieuze accommodatie, de juridische status van de islam, de opleiding van imams, religieus-ideologische verschillen, of de participatie van moslimvertegenwoordigers in overlegsituaties. Of het gaat natuurlijk om zaken waar veel politici, beleidsmakers en burgers van wakker liggen: radicalisering en geweld. Veel van dat onderzoek gaat dus vaak over de vraag hoe we de samenleving inrichten, waarbij de islam als een soort onveranderlijk gegeven wordt voorgesteld. Met ons onderzoek wilden we laten zien dat er van alles gebeurt wat niet direct in landelijk beleid kan worden vertaald, maar wel uitermate belangrijk is voor de vraag hoe de islam vorm krijgt in de samenleving. We wilden ook laten zien dat ‘gewone’ gelovigen een belangrijke rol spelen. Het zijn mensen die zich niet professioneel met religie bezighouden, maar wel proberen te leven naar de geest van hun geloof en daarbij op dilemma’s stuiten in het dagelijks leven.

Veel initiatieven die door moslims worden ontplooid zijn eigenlijk gewoon initiatieven van Nederlandse burgers. De grote meerderheid van moslims in Nederland is allang geen migrant meer. Zij maken volwaardig deel uit van de Nederlandse maatschappij, hoewel sommige figuren dat glashard blijven ontkennen. Een groeiend deel is geboren en getogen in Nederland. Bovendien vinden we tegenwoordig moslims in alle lagen van de bevolking. Dat betekent onder meer dat de verbinding van moslims met de Nederlandse samenleving complexer, veelvormiger en intensiever is geworden. Juist dat maakt dat de manier waarop islam vorm krijgt in de samenleving en waar zich kwesties voordoen, steeds verandert.

In het onderzoek hebben we gekeken naar voorstellen, onderhandelingen en initiatieven die worden ontplooid door moslims op allerlei terreinen; commerciële ondernemingen, buurtactiviteiten, sport, bemiddeling en conflictbeslechting. Het ging om alledaagse zaken waar islamitische principes in het geding waren, die moslims als burgers van de samenleving tegenkomen. Uitgangspunt was dat elke religieuze vernieuwing begint met discussie over ‘schurende kwesties’ – kwesties waar antwoorden niet zonder meer voor de hand liggen, waarover verschillende opvattingen bestaan onder kenners van de geloofsleer of waarover gewone gelovigen het gevoel hebben dat er geen eenduidigheid bestaat over hoe te handelen. Anders gezegd: waaraan of aan wie refereert iemand, welke (vernieuwende) oplossingen komen aan het licht en hoe worden beslissingen onderbouwd of omkleed bij het in overeenstemming brengen van religieuze leefregels en voorschriften met het leven en functioneren in de Nederlandse maatschappij. Vaak begint dit klein en buiten het zicht van de media. Dat blijkt vaak veel effectiever dan op hoge toon via de publiciteit proberen zaken te regelen en je gelijk te halen. Gewoon doen.

Een centraal thema in het onderzoek was ‘islamitisch gezag’. Religieus gezag is, net als gezag in het algemeen, een veelomvattend begrip dat niet uitsluitend betrekking heeft op persoonlijk leiderschap; het gaat ook om de erkenning van religieuze kennis door moslims. Uitgangspunt van het onderzoek was dat religieus gezag niet vanzelfsprekend is, maar steeds opnieuw moet worden bevestigd. Juist in een situatie van snelle maatschappelijke verandering en ontwikkeling is de legitimiteit van religieus gezag actueel. Dat is niet alleen een zaak van formele voorschriften en geboden en de toepasbaarheid daarvan. We zijn vaak geneigd om alleen te kijken naar formele religieuze gezagsdragers en hun formele antwoorden op geloofsvraagstukken gebaseerd op islamitische bronnen. Het blijkt dat de inbedding van de islam in de samenleving veel dynamischer is dan dat. In de komende maanden zullen de resultaten van het onderzoek gepubliceerd worden.

Tijdens de conferentie discussieerde een panel dat bestond uit gemeentefunctionarissen, religieuze gezagsdragers en vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke instellingen. De discussie ging over heel veel zaken, maar wat mij betreft sprong één thema eruit: vertrouwen. Overheden doen alle moeite om van bovenaf de islam te controleren en te kneden tot iets wat men aanvaardbaar vindt. Eens te meer is duidelijk dat dit niet werkt. Je kunt bijvoorbeeld een prachtige imamopleiding optuigen, maar als niemand deze functionarissen vertrouwt, ben je nergens. Je hebt mensen nodig die een verbinding met de bevolking hebben, inclusief mensen die geen professionele religieuze functionarissen zijn. Naar dat soort mensen zou beter geluisterd moeten worden. Dat is wat we bedoelen met ‘islam in de praktijk brengen’.

‘Het is echt niet zo dat ik doodga van ellende’

1
‘Ik zeg altijd: dat zou je buurman of buurvrouw kunnen zijn, omdat je niet aan iemands uiterlijk kunt zien dat mensen bij de voedselbank naar binnen lopen. Echter, als je achter hun voordeur komt, zie je vaak dat ze geen bedden hebben om in te slapen, dat ze op matrassen op de grond liggen of dat ze geen kleerkasten hebben.’

Armoede in Nederland neemt toe. Het aantal mensen met financiële problemen ligt nu op 1,2 miljoen. Met het verhogen van de btw en de kosten voor de vaste lasten wordt voorspeld dat nu juist de armere gezinnen worden getroffen. Maar wat betekent armoede in een welvarend land als Nederland eigenlijk? Wie stelt de vraag en wat zijn de criteria? Zijn het alleen statische gegevens of is het een totaalpakket aan onplezierige financiële kwesties met ook de psychische nadelen erbij?

Voedselbanken zijn ontstaan in de Verenigde Staten en daarvandaan vond het idee via Canada zijn weg naar Europa. Frankrijk opende de eerste Europese voedselbank in 1984, België volgde in 1986. Pas in 2002 werd de eerste Nederlandse voedselbank geopend. Inmiddels zijn er in drieëntwintig Europese landen voedselbanken, die zich hebben verenigd in de Europese Federatie van Voedselbanken (FEBA). De Nederlandse politiek was zo geschokt van het gezicht dat armoede had gekregen, dat het met een antwoord kwam: ‘Over vier jaar bestaat de voedselbank niet meer.’ Nu, zeventien jaar later, zijn er 169 voedselbanken in heel Nederland en worden er door de inzet van elfduizend vrijwilligers wekelijks veertigduizend pakketten uitgedeeld over ongeveer 132.500 mensen. Het aantal mensen in armoede is gestegen van 700.000 in 2002 naar 1,2 miljoen vandaag de dag.

Op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) komt de definitie van armoede het meest in de buurt van ‘financieel kwetsbaar’. Het CBS gebruikt liever niet de term armoede. Het hanteert daarentegen een lage inkomensgrens, die in 2017 (op maandbasis) op 1040 euro voor een alleenstaande, 1380 euro voor een alleenstaande ouder met één kind en 1960 euro voor een paar met twee kinderen lag. Iedereen die daar dus onder zit, is financieel kwetsbaar en zou in de categorie ‘arm’ komen te zitten. Het CBS definieert armoede als volgt: ‘Armoede, of beter gezegd inkomensarmoede, is gedefinieerd als het hebben van onvoldoende geld (inkomen) om een bepaald consumptieniveau te realiseren dat in Nederland als minimaal noodzakelijk wordt geacht.’ Met de recente stijging van armoede in Nederland moet er volgens het CBS met de komst van vluchtelingen wel rekening gehouden worden. Zo is een derde van de stijging gekomen door de komst van Syrische vluchtelingen die een bijstandsuitkering krijgen.

Hoewel het aantal arme mensen in Nederland toeneemt, is er tot nu toe geen opvallende toename van het aantal klanten bij de voedselbanken. Dit aantal is volgens Marie Lou, vrijwilligster bij de voedselbank in Amsterdam, de laatste jaren vrij stabiel gebleven, al verwachten ze binnenkort wel een stijging aangezien de normen zijn verhoogd. Toen Marie Lou in 2011 als vrijwilliger bij de voedselbank begon, mochten klanten 180 euro overhouden per maand per persoon. Sinds een week is dat verhoogd van 215 naar 225 euro. Marie Lou: ‘Dat is dus heel weinig. Dat geld is bestemd voor kleding en voor eten. Alle vaste lasten zijn dan betaald, je houdt iets van 215 euro per maand over voor een persoon en elke persoon extra is 85 euro. Dus een man en vrouw met twee kinderen is 215 plus drie keer 85 euro, dat is 470 euro.’

Bij het begin van de economische crisis in 2008 moest de voedselbank flexibel optreden; opeens kwamen er grote aantallen bij. Marie Lou: ‘Dat waren bijvoorbeeld zzp’ers die opeens geen opdrachten meer kregen. Of mensen gingen scheiden of hun huis stond onder water. Op dit moment hebben we hier in Amsterdam twaalfhonderd gezinnen die wekelijks van ons afhankelijk zijn. In de tijd van de recessie hadden we tweeduizend huishoudens in Amsterdam die afhankelijk waren van ons, dus er is een heel groot verschil. Nu zie je ook dat die mensen weer verdwenen zijn. Ze hebben een baan gevonden of kunnen op een andere manier weer hun eigen broek ophouden.’

Het probleem is volgens Marie Lou dat armoede een vicieuze cirkel wordt. ‘Hoe langer je in armoede leeft, des te minder je dingen georganiseerd krijgt. Als je kijkt naar wie de klant bij de voedselbank is, dan zeg ik altijd: dat zou je buurman of buurvrouw kunnen zijn – omdat je niet aan iemands uiterlijk kunt zien dat mensen bij de voedselbank naar binnen lopen. Echter, als je achter hun voordeur komt, zie je vaak dat ze geen bedden hebben om in te slapen, dat ze op matrassen op de grond liggen of dat ze geen kleerkasten hebben. Vaak is het een heel grote chaos in huis, omdat ze het niet voor elkaar krijgen het weer goed te organiseren en structuur aan te brengen. Want er is niets zo erg als in armoede leven, omdat je niet weet wanneer het ophoudt. Dat maakt het heel ingewikkeld voor iedereen, omdat ze vaak ook niet meer weten hoe ze eruit moeten komen. Het is lastig om hulp te zoeken en dan blijven ze vaak ook heel lang aan die armoedebel hangen. Dat heeft vaak te maken met het feit dat velen laaggeletterd zijn of dat ze geen goede opleiding hebben gehad.’

Anke (26) uit Lelystad is moeder van twee kleine kinderen van één en drie jaar. Haar man is verslaafd en zit in een gesloten instelling. Zelf heeft ze een uitkering en wil ze er als moeder voor haar kinderen zijn. Ze heeft geen opleiding afgerond en de stap naar de arbeidsmarkt is voor haar moeilijk. Zelf heeft ze niet het gevoel dat ze in een vicieuze cirkel zit, maar moeite met rondkomen heeft ze wel. ‘Ik vind het woord armoede wel heel negatief. Ik zit krap bij kas, maar ik vind niet dat ik in armoede leef. Armoede betekent voor mij dat je echt helemaal niets kunt, dat je elke dag bruine bonen met brood moet eten – en dat hoef ik niet.’ Maar de voedselbank is wel degelijk een uitkomst voor haar. ‘Sinds ik bij de voedselbank zit, verbaas ik me. Ik heb vaak nooit zoveel lekkers in huis gehad, zelf koop ik nooit zoveel. Met Sinterklaas kreeg ik zakken pepernoten, koekjes, snoepjes en alles is ook van een goed merk. Wanneer ik zelf boodschappen doe, haal ik de goedkoopste producten van het huismerk, maar de voedselbank geeft alle goede merken. Weet je waarom ik ook niet het gevoel heb dat ik in armoede leef? Ik heb een groot huis en mijn familie steunt me ook soms. Ik heb een grote tv, ik heb een auto, maar deze staat wel op naam van mijn moeder. Ik ben door de maandelijkse kosten wel beperkt in wat ik doe, maar het is echt niet zo dat ik doodga van ellende.’

Maar natuurlijk zijn er volgens Anke genoeg dingen die ze moet laten. ‘Natuurlijk moet ik echt opletten wat ik overhoud en wat ik daarmee moet doen. Sinds ik bij de voedselbank zit, kom ik uit de voeten. Ik heb veertig euro benzine voor de hele maand, soms kan het voor een week ook twintig euro zijn. Ik kan niet voor honderd euro tanken in de maand. Het leven, alles is gewoon zo duur. Ik heb hele hoge rekeningen. Bij Nuon moet ik al 160 of 180 euro betalen en 35 euro per maand extra op afbetaling. Dan heb ik nog zorgkosten van 150 euro, waarvan ook nog 35 euro extra op afbetaling, dus alleen al die twee kosten me vierhonderd euro. Ik vind het sowieso allemaal geldklopperij. Ik haalde broccoli bij de Albert Heijn, een euro en twaalf cent betaalde ik daarvoor, terwijl deze vorig jaar nog tachtig cent was. Ik ga ook eigenlijk niet naar de Albert Heijn, maar dit was een noodgeval.’

Als al haar vaste lasten betaald waren, dan hield Anke geen geld meer over, maar ze vond het een grote stap om zich aan te melden bij de voedselbank. ‘Er was toch een groot gevoel van schaamte. Ik had een beeld dat ik met allemaal van die halve zwervers daar in de rij zou staan, maar dat viel heel erg mee. Natuurlijk waren er wel één of twee bij waarvan ik dacht ‘jij bent gewoon een wandelende whiskyfles’. Maar ik zag er ook een die gewoon nog een Audi onder zijn billen had, dus die komen ook gewoon. Misschien was hij net failliet gegaan. Mijn man vindt het nog steeds lastig, maar ik niet meer. Ik houd nu maandelijks een beetje geld over en dat is toch heel fijn.’

Meer dan financieel kwetsbaar zijn

Maar in armoede leven is meer dan alleen financieel kwetsbaar zijn en in financiële moeilijkheden zitten. Het rapport Armoede en sociale uitsluiting 2018 van het CBS: ‘Personen die deel uitmaken van een huishouden met een laag inkomen zijn minder maatschappelijk betrokken dan personen uit een huishouden met een hoger inkomen. Ze hebben minder sociale contacten en zijn inactiever in verenigingen. Ook worden ze vaker als verdachte aangemerkt en geven ze frequenter aan slachtoffer van geweld te zijn geweest. Verder rapporteren zij een minder goede gezondheid, leven ze korter en hebben ze meer zorgkosten. Over hun woning en woonomgeving zijn ze minder tevreden dan degenen met een hoger inkomen. In materieel opzicht gaat een laag inkomen vaak samen met een betrekkelijk gering vermogen, beperkte bestedingsmogelijkheden en betalingsachterstanden.’

Marie Lou benadrukt dat de voedselbank mensen ook uit hun isolement wil halen. ‘Doordat ze zo weinig geld hebben, raken ze ook steeds meer in een isolement van schaamte. Zo durven ze niet aan vrienden of familie te vertellen dat ze eten nodig hebben, want er is niets ergers dan je hand ophouden voor eten.’

Anke voelt zich soms ook geïsoleerd. ‘Omdat ik zoveel met de kinderen ben, ben ik dat sowieso al. We moesten verhuizen, omdat mijn man door zijn verslaving uit zijn oude omgeving gehaald moest worden. We kwamen terecht in Arnhem, maar daar kende ik helemaal niemand en de familie was ver weg. Daar voelde ik me extreem alleen, nooit kwam er iemand langs. Dat was geen leuke periode. Maar hier in Lelystad is de situatie beter.’

Sebastiaan (29) is al een jaar vrijwilliger bij de voedselbank in Utrecht. Hij is coördinator van het magazijn. ‘We hebben een grote opslag en negen uitgiftepunten. We halen het voedsel op bij de supermarkten en verdelen wat we ophalen over de uitgiftepunten. Ik weet dat er veel schaamte is bij mensen die de voedselpakketten ophalen. Daarom willen we de uitgiftepunten in de wijken hebben, zodat ze niet zo veel hoeven te reizen. Volgens Sebastiaan zorgt de voedselbank voor dat extra steuntje in de rug. ‘De echte problemen lossen we niet op, maar we geven met de voedselpakketten wat ademruimte.’ Zelf haalt hij veel voldoening uit het vrijwilligerswerk. ‘Ik heb een leuke klik met de andere vrijwilligers, iedereen heeft zijn eigen motivatie om daar te werken en dat maakt de sfeer ook heel fijn. Sommige vrijwilligers moeten herstellen van een situatie of zijn mensen die een uitkering hebben en iets willen betekenen. Voor mij gaat het om zingeving en structuur in de week aanbrengen. Ik zou het iedereen wel kunnen aanraden.’

De vrijheid van zwijgen

0

Eerder deze maand onthulde de zesdelige documentaire Surviving R. Kelly het duistere leven van R. Kelly. Daarin kwamen getuigenissen van vrouwen die de Amerikaanse zanger van seksueel misbruik beschuldigen. Al twintig jaar staat Kelly bekend als een man die er een gewoonte van heeft gemaakt om met minderjarige meisjes zonder hun wil naar bed te gaan. Noem hem dus gerust een notoire kinderverkrachter.

Een ‘witte’ jongeman wees mij op het feit dat ik op mijn Twitter geen afstand had gedaan van deze zwarte Amerikaanse man. Ik zei tegen hem dat ik mijn jeugd zowel in Congo als in Tanzania heb doorgebracht. Daar speelde de Zuid-Afrikaanse zanger Lucky Dube op de radio, niet R. Kelly. ‘Ik heb niets met die R. Kelly te maken. Maar ik ben benieuwd, heb je op jouw Twitter ook al afstand van Anders Breivik en Adolf Hitler genomen?’ vroeg ik hem terug. Hij werd rood, waarna ik hem nog nagaf dat hij niet van zwarte mensen moet verwachten om zich te verantwoorden op het gedrag van zwarte mensen. Want ze zijn individuen met hun eigen preferenties en referentiekaders.

Eind december werden in Congo verkiezingen georganiseerd door president Joseph Kabila, twee jaar later dan dat ze officieel georganiseerd moesten worden. Analisten stelden dat hij de grondwet wilde veranderen zodat hij zichzelf voor een derde termijn kon kandideren. Maar meneer Kabila verraste vriend en vijand door zichzelf niet kandidaat te stellen, hij wees een opvolger aan die de verkiezingen moest winnen. Daarna stelden analisten dat Kabila de verkiezingen zou ‘stelen’ in het voordeel van zijn aangewezen opvolger.

Weer verraste de Congolese president vriend en vijand, door een oppositiekandidaat de verkiezingen te laten ‘winnen’. Niet een oppositiekandidaat waar iedereen op had gehoopt, maar eentje die met Kabila achter de schermen een deal had gesloten. In beide Congolese parlementen behoudt Kabila’s politieke platform wel de absolute meerderheid. Hij mag waarschijnlijk zowel de premier als de voorzitter van het parlement aanwijzen. Met andere woorden, de verkiezingen zijn georganiseerd, er komt een ander poppetje op de troon, maar het regime van Kabila gaat door.

De afgelopen twee jaar krijg ik nadrukkelijk het verzoek van mensen om meer over Congolese verkiezingen en politiek te schrijven en mij minder bezig te houden met wat er in Nederland gebeurt. Men bedoelt het vaak goed. Ik weet meer over Congo dan de gemiddelde Nederlandse lezer, bovendien, ik kom zelf uit Congo. Maar ik moet bekennen, net als in het dossier-R. Kelly vind ik het moeilijk om mij over Congo uit te spreken omdat ik daarvandaan kom. Ik hoef mij niet over R. Kelly uit te spreken omdat hij dezelfde huidskleur heeft als ik heb, maar omdat ik zijn muziek goed snap. Ik hoef mij niet over Congo uit te spreken omdat ik daarvandaan kom, maar omdat ik voldoende deskundigheid in huis heb om daarover te praten.

Ze zeggen dat je je battles moet kiezen. Jezelf op het belangrijkste richten en daar excellent in worden. Het leven als een kunst van keuzes maken. Daarom kies ik er voor om het in deze column niet te hebben over een columnist die eerder deze week in een column stelde dat asielzoekers gesteriliseerd moeten worden. Niet alleen omdat ik geen aandacht aan losers wil besteden, maar ook omdat ik als een ex-asielzoeker niet automatisch hoef te reageren op iedere domme uitspraak die over asielzoekers wordt gedaan. Vrijheid is niet alleen het vermogen hebben om jezelf uit te spreken, maar ook de mogelijkheid om te zwijgen wanneer je maar wilt. Want in stilte ontstaat excellentie.

‘Wie zijn hier eigenlijk de barbaren?’

0
Tieme Hermans over de ondergang van ’s werelds meest kwetsbare gemeenschappen. ‘We hebben vrije mensen in bedelaars veranderd. En daarbij is het maar de vraag of wij daadwerkelijk beter leven dan de Jawari’s deden. Kijk eens naar buiten op straat!’

Stel je voor, een leven in de eenentwintigste eeuw zonder kleding, zonder elektronica, zonder wegen en velden en met een pijl en boog om je schouder geslingerd. Er zijn nog een paar plekken ter wereld waar dit leven bestaat, maar de vraag is: hoelang nog?

In de diepste jungles, oerbossen en afgelegen eilanden leven de laatste ongecontacteerde stammen ter wereld. Hun leefgebieden staan onder druk door houtkap, mijnbouw, stropers, toeristen en zelfs christelijke missionarissen als de Amerikaanse John Allen Chau. Deze avonturier besloot eind november 2018 om zendingswerk te doen op het afgelegen Noord-Sentineleiland in India. Zijn kortstondige missie eindigde in een ondiep graf op het strand en de boodschap was duidelijk: de Sentinelezen willen met rust gelaten worden en indringers worden getrakteerd op een regen van pijlen. De Indiase regering heeft besloten niet in te grijpen en nam zich voor het eiland extra te beschermen tegen de komst van buitenstaanders. Ondanks deze maatregelen vragen veel mensen zich af of er wel een toekomst is voor dit soort geïsoleerde stammen in de eenentwintigste eeuw.

‘Ik kijk naar de zonsondergang, zo mooi. Ik huil een beetje… Ik vraag me af of dit de laatste is die ik zal zien’, schreef de zesentwintigjarige Chau nadat hij per kajak aankwam op het eiland van de Sentinelezen, gelegen in de Golf van Bengalen. Het eiland is verboden voor buitenstaanders, maar de Amerikaan reisde er illegaal naartoe door lokale vissers om te kopen. Deze brachten hem vlakbij de kust, waarna Chau per kajak het laatste stuk aflegde. Zijn wens was om het christendom te delen met de eilandbewoners door wie de avonturier geobsedeerd was geraakt. Chau was lid van een christelijke organisatie die gelooft dat de wederopstanding van Jezus plaats zal vinden zodra het Woord van God in alle hoeken van de aarde gehoord was en de jonge missionaris vroeg zich af of dit eiland het laatste bolwerk van Satan op aarde was.

‘Ze dragen geel smeersel op hun gezicht en reageren boos wanneer ik christelijke liederen zing. Ik riep: ik heet John, ik hou van jullie en Jezus houdt van jullie’, schreef hij in zijn dagboek. Een van de jongere krijgers schoot een pijl in zijn richting, die zijn waterdichte bijbel doorboorde. Toch keerde hij de volgende dag terug naar het eiland. Chau schreef dat hij bang was om te sterven, maar dat het toch de moeite waard was om Jezus te verkondigen aan de Sentinelezen. Hij gaf zijn dagboek aan de vissers voor het geval hij niet terug zou keren. Twee dagen na zijn landing op het eiland zagen deze vissers van afstand dat de Sentinelezen een lijk over het strand sleepten. Het Woord van God bleek niet welkom op het eiland.

Trend
Of het nou missionarissen, antropologen, toeristen of houthakkers zijn, er blijven steeds minder gebieden over waar geïsoleerde volkeren kunnen leven zonder in contact te komen met de moderne maatschappij. Een groot deel van deze stammen leeft al duizenden, soms tienduizenden jaren in hetzelfde gebied zonder veel mee te krijgen van gebeurtenissen in de buitenwereld en enkelen van hen hebben zelfs nog nooit direct contact gehad met mensen van buiten het bos. Volgens belangenorganisatie Survival International zijn dit de meest kwetsbare mensen op aarde.

Mede door bevolkingstoename en de daaraan gekoppelde behoefte aan olie, mineralen, hout en landbouwgrond verdwijnen de oerbossen waar de meeste stammen leven in hoog tempo. Het contact tussen de inheemse volkeren en de buitenwereld leidt in de meeste gevallen tot een revolutie binnen de stammen, waar ze niet op voorbereid zijn, en resulteert vaak in cultuurverlies, angst, ziekte, geweld en een kennismaking met een wereld waar ze niet klaar voor zijn. De bosbewoners hebben geen weerstand tegen onze ziekten, zijn vatbaar voor verslavende middelen en komen vaak aan de onderkant van de maatschappij terecht, zoals te zien is in bij de Aboriginals in Australië en de indianen van Noord-Amerika.

Wie zijn het?

Wereldwijd leven zo’n honderdvijftig miljoen mensen in traditionele stamverbanden, verspreid over zestig landen. Honderd tot honderdvijftig van deze stammen staan bekend als ongecontacteerd, wat erop neer komt dat er geen formele, vreedzame interactie is geweest tussen hen en de moderne samenleving. Verreweg het grootste deel van deze ongecontacteerde stammen leeft in de jungles van de Amazone, maar ook in de ontoegankelijke binnenlanden van Papoea-Nieuw-Guinea, Congo, Gabon en Maleisië. Veel van deze stammen hebben, vaak indirect, wel contact gehad met de buitenwereld, maar veel kiezen ervoor elke vorm van contact te vermijden.

Terwijl er in de moderne wereld discussies gaande zijn over beurskoersen, kernwapens, overconsumptie en het Sinterklaasfeest, leven de inheemse stammen in een totaal andere realiteit. Toch vertegenwoordigen deze geïsoleerde gemeenschappen een leefwijze die gebruikelijk was gedurende het grootste deel van de twee miljoen jaar dat wij als homo sapiens de aarde bewonen. Ruim negenennegentig procent van deze periode leefden onze voorouders als jager-verzamelaars, slechts enkele duizenden jaren als boer en een fractie van deze tijd in een geïndustrialiseerde wereld. Volgens veel antropologen geven deze traditionele stammen ons als moderne mens daarmee een kans te leren over een leefwijze die wij al lang geleden achter ons lieten.

Een van de meest geïsoleerde stammen ter wereld is de stam der Sentinelezen op een klein eilandje in de Indiase archipel van de Andamaneilanden. Met een bevolking die geschat wordt tussen de vijftig en tweehonderdvijftig zijn dit volgens wetenschappers de laatste pre-neolithische mensen op aarde die volledig leven als in de steentijd. Er wordt aangenomen dat de Sentinelezen een van de eerste groepen mensen waren die zo’n zestigduizend jaar geleden Afrika verlieten. Ondanks dat naburige stammen bekend zijn met het bestaan van de Sentinelezen en er veel overeenkomsten zijn in cultuur, leefwijze en gebruiken, is er niemand die hun taal kan verstaan. Dit lijkt erop te wijzen dat er een lange periode van volledige afscheiding is geweest tussen de verschillende groepen in het gebied.

Hoe leven deze stammen?

De Sentinelezen worden geclassificeerd als negritos, een term uit de koloniale tijd die slaat op de fysieke gelijkenissen met Afrikaanse stammen zoals hun donkere huidskleur en kroeshaar. Ook viel het antropologen op dat hun verschijning getuigt van blakende gezondheid en dat ze een trotse en dappere lichaamstaal hebben, wat volgens hen te maken kan hebben met hun vastberaden weigering om contact te maken met de buitenwereld.

De Sentinelezen zijn jager-verzamelaars die een semi-nomadisch leven leiden op het eiland van zestig vierkante kilometer. Hun woningen zijn gemaakt van palmbladeren en er zijn gemeenschapshuizen met verschillende kamers. Uit de enkele expedities die ondernomen zijn op het eiland is niet duidelijk geworden of de stam in staat is om zelf vuur te maken of dat ze vuur verkrijgen van blikseminslagen en dit vervolgens zorgvuldig bewaren. Qua voedselvoorziening profiteert de stam van de rijke koraalriffen rondom het eiland waar ze met uitgeholde boomstamkano’s, netten, speren en pijl en boog vis en schelpdieren vangen. In het bos maken ze jacht op onder andere wilde zwijnen en verzamelen ze honing en vruchten in houten emmers en rieten manden. Tijdens de jacht en het verzamelen gelden strikte normen die ervoor zorgen dat de populaties in stand blijven en het milieu intact blijft.

Triloknath Pandit is de meest ervaren antropoloog in de regio. Hij wijdde zijn leven aan het observeren van de Sentinelezen en omliggende stammen en heeft, ondanks beperkt direct contact, toch een goed beeld kunnen vormen van hun leefwijze. Hoewel de sociale structuur van hun kleine samenleving niet duidelijk is, vermoedt Pandit dat de Sentinelezen geen stamhoofd of leiderschapscultuur hebben. ‘Er is niemand om iets af te dwingen. De sociale mores zijn zo dat wanneer een individu weet dat hij iets verkeerds heeft gedaan, hij zichzelf moet straffen. De gemeenschap uit hun onvrede door niet naar hem te kijken of tegen hem te praten. Dit stamlid isoleert zichzelf vervolgens voor een bepaalde tijd en keert dan terug naar de stam.’

Volgens Pandit delen de Sentinelezen het verzamelde eten en wordt niemand achtergesteld. ‘Als er een overschot is, vieren ze feest en als er een tekort is dan delen ze. Stamleden die terugkomen van de jacht met een wild zwijn, een schildpad of honing, eisen niet het beste stuk voor zichzelf en gaan niet met de eer strijken. Zelfzuchtigheid bestaat simpelweg niet op het eiland.’

Net als veel geïsoleerde stammen geloven de Sentinelezen dat het lichaam een geschenk is van de natuur en dat het niet bedekt hoeft te worden. Het ontbreken van kleding betekent dan ook niets voor hen en preutsheid is een onbekend fenomeen. Onderzoeksteams hebben op afstand geobserveerd dat er in sociale interactie veel aandacht is voor tederheid en intiem knuffelen. Ook wordt aangenomen dat de Sentinelezen monogamie beoefenen en dat er een systeem is dat ervoor zorgt dat naaste verwanten niet met elkaar trouwen.

Het is onduidelijk welke geloofsvorm de Sentinelezen aanhangen, maar er wordt aangenomen dat zij, net als de meeste stammen voor de komst van georganiseerde religies, een animistisch wereldbeeld hebben waarin er geen verschil bestaat tussen de fysieke en de spirituele dimensie. Zo ziet de Waodani-stam in Ecuador de rivieren en het bos als heilig en zichzelf als onderdeel van een groot ecosysteem waar goed voor gezorgd dient te worden. Hierdoor hebben zij een hechte band met hun leefgebied en een diepe kennis over de lokale geografie en ecologie en weten ze precies welke planten medicinaal, giftig of zelfs hallucinogeen zijn.

Contacten met de moderne wereld

Doordat de Sentineleilanden gelegen zijn op een vaarroute die al duizenden jaren gebruikt wordt, moeten de eilandbewoners al geruime tijd op de hoogte zijn van het bestaan van de buitenwereld. Toch is hun eiland nooit gekoloniseerd en lijkt het of de Sentinelezen door de mazen van het net van de geschiedenis zijn heengeglipt. Want hoewel de stam bekend staat als de Sentinelezen, is dit een van buitenaf verzonnen term en weet niemand hoe zij zichzelf noemen of welke taal ze spreken. In elk geval is niemand in de recente geschiedenis dichtbij genoeg gekomen om het ze te vragen.

De eerste bronnen waarin het eiland vernoemd wordt zijn de reisverslagen van Marco Polo (1254-1324), die over de bewoners van deze regio zei dat het wrede volkeren zijn die elke buitenstaander opeten die ze in handen kunnen krijgen. Deze beschrijving is alleen hoogstwaarschijnlijk niet gebaseerd op eigen observatie, maar op verhalen van scheepslieden uit de regio. Jaren later werd de eilandengroep waar het Noord-Sentineleiland toe behoort, aangevallen door Birmese en Maleise piraten die op zoek waren naar slaven. Gelukkig voor de Sentinelezen bleken leden van de naburige Shompen-stam groter van postuur en brachten zij meer winst op de slavenmarkt. Er wordt vermoed dat de vijandige houding naar de buitenwereld stamt uit deze periode, wat bevestigd wordt in oude Chinese, Griekse en Indiase bronnen die vermelden dat de bemanning van op het eiland gestrande schepen vermoord werd door de inheemse bevolking.

Ook werden de Britse kolonisten en later de Indiase overheid door de Sentinelezen op afstand gehouden met pijl en boog. Toch lukte het de Engelse Maurice Vidal Portman in 1880 aan land te gaan met een expeditieteam. In plaats van aan te vallen, verscholen de Sentinelezen zich deze keer in het bos, waardoor Portman de kans had het eiland te verkennen. Hij trof een netwerk van paadjes aan die leidden naar dorpjes diep in de jungle. Na enkele dagen zoeken vond hij een oud stel en vier kinderen en besloot hen uit fascinatie te ontvoeren naar de nabijgelegen havenstad Port Blair. Het oude stel stierf echter binnen korte tijd en ook de vier kinderen werden ziek. Portman bracht de kinderen gauw terug naar het eiland en besloot na nog een aantal missies dat de interactie met de buitenwereld de Sentinelezen niets dan kwaad had gedaan.

Enkele jaren later, in 1896, kozen de eilandbewoners weer voor de agressieve aanpak toen een veroordeelde uit de gevangenis van Port Blair ontsnapte en per boot aankwam op het eiland. Hij werd gedood en begraven op het strand. Hierna werd het eiland bijna zeventig jaar lang met rust gelaten, tot de Indiase overheid interesse kreeg in dit geïsoleerde eiland binnen hun landsgrenzen.

In 1967 leidde antropoloog Pandit de eerste missie van de Indiase regering naar het eiland. Tijdens de eerste contactpogingen verstopten de eilanders zich in de jungle of werden de onderzoekers begroet met een regen van pijlen. Toch lukte het over een periode van ruim vijfentwintig jaar enkele keren om kokosnoten uit de delen aan de Sentinelezen. Beelden hiervan tonen de naakte stamleden, die voorzichtig uit de jungle vandaan komen en na wat twijfel toch de kokosnoten aannemen. Veel verder dan dit kwam de interactie niet en in de jaren negentig besloot de Indiase overheid de contactpogingen te staken.

Ondanks deze voorzichtige, vreedzame interactie met de Sentinelezen werd de gestrande bemanning van het vrachtschip The Primrose in 1981 aangevallen door stamleden. Met alarmpistolen, bijlen en stalen buizen lukte het de scheepslui ternauwernood om de Sentinelezen af te houden, tot ze een week later gered werden door een helikopter. De laatst bekende bezoeker aan het eiland was John Allen Chau.

Gevaar

Volgens Rebecca Spooner van Survival International is contact met de buitenwereld levensgevaarlijk voor de stammen, zeker omdat het vaak ongevraagd plaatsvindt. Historisch gezien is interactie met de moderne wereld slecht geëindigd voor de meeste inheemse volkeren. Volgens een studie van de University of New Mexico naar tweehonderdachtendertig stammen in de Amazone die in de afgelopen decennia gecontacteerd zijn, is driekwart uitgestorven door ziekten en zagen de overige groepen hun sterftecijfers met tachtig procent omhoog schieten. Deze geïsoleerde gemeenschappen zijn simpelweg nooit blootgesteld aan ziektekiemen uit onze wereld, waardoor het niet ongebruikelijk is dat de helft van de populatie sterft aan de mazelen of griep. Zo vertelt de Peruaanse indiaan Jorge Murunahua dat zijn stam uit nieuwsgierigheid de jungle uit kwam toen houthakkers contact met hen zochten. ‘Vanaf toen kwamen de ziekten. We wisten voor die tijd niet eens wat verkoudheid was en de helft van ons kwam om het leven.’

Naast de gezondheidsrisico’s die interactie met de buitenwereld met zich meebrengt, is er de cultuurverandering die optreedt na dit contact. Redenen hiervoor kunnen het verdwijnen van hun natuurlijke leefomgeving zijn, het wegvallen van sociale cohesie door alle nieuwe mogelijkheden en verleidingen van buitenaf of doordat moderne consumptiegoederen en verslavende middelen hun weg vinden naar de inheemse bevolking. Zo werd het contact met de buitenwereld voor de Jarawa, een naburige stam van de Sentinelezen, problematisch toen ze vis begonnen te verkopen in het nabijgelegen dorp. Pandit vertelt dat hij, voordat hij werd aangesteld als antropoloog in de regio, romantische beschrijvingen las over de dappere, eerzame en slimme Jarawa’s, maar dat hij bij aankomst zag dat de nieuwe generatie liep te bedelen, eten stal uit het dorp en werd gepest door lokale kinderen. ‘Toen er een paar jaar later een weg door hun gebied werd aangelegd, kwamen er toeristen. Zij zagen de Jarawa’s als een soort levende rariteiten en lieten hen dansjes doen en gooiden eten naar ze als beloning.’

Tegenwoordig is nagenoeg de hele Jarawa-stam semi-geïntegreerd in de Indiase maatschappij, maar bungelt ze onderaan de sociale ladder en zit ze vast tussen twee culturen. Het is de Indiase overheid duidelijk geworden dat elke vorm van contact met de stam heeft geleid tot cultuurverschraling en achterstelling van de Jarawa’s. Pandit legt uit dat voorheen onbekende fenomenen als depressie, armoede, hebzucht en verslaving hun intrede deden in de stamgemeenschap. ‘De negatieve impact van contact is onontkomelijk en triest. Wat ooit een voortvarende stam was met een rijke cultuur, is nu verzwakt in haar voorkomen en zelfvertrouwen en ziet geen doel in het leven of een reden om te willen overleven in het bos. Nu leunen ze achterover en bedelen ze.’ Volgens de antropoloog hebben de Jarawa’s veel geleden door het neerleggen van hun pijl en boog.

Auteur en antropologe Sita Venkateswar bevestigt de problemen van de Jarawa’s en vergelijkbare stammen. ‘Door het contact kwam er een barst in de orde en structuur die hun leefwijze overeind hield. Zodra die barst er is, sijpelt er van alles doorheen. Je kunt niet controleren wat er wel en niet door die barst heen komt en de Jarawa’s zijn niet in de positie om te bepalen wat goed en slecht voor ze is. Binnen de kortste keren worden ze overspoeld door een oncontroleerbare vloedgolf van invloeden uit de buitenwereld die alles vernietigt wat op zijn pad komt.’

Lokale activist Samir Acharya is van mening dat het proces van integratie onomkeerbaar is zodra het begonnen is. ‘Nu zijn ze al besmet’, zegt hij verbitterd. ‘De Jarawa’s zijn blootgesteld aan een moderne leefwijze die niet voor hen is weggelegd. Nu hebben ze geleerd om rijst en suiker te eten. We hebben vrije mensen in bedelaars veranderd. En daarbij’, roept hij uit, ‘is het maar de vraag of wij daadwerkelijk beter leven dan de Jawari’s deden. Kijk eens naar buiten op straat! Afval, vervuiling, ongelijkheid, armoede, depressie, angst, corruptie, mensen die vreselijk werk doen om een ellendig leven in stand te houden, kinderen die opgroeien in een wereld van beton, drukte en lawaai. Wie zijn hier eigenlijk de barbaren? Wie hebben hier nou eigenlijk hulp nodig?’

Hoe zien wij elkaar?

De meeste inheemse volkeren hebben een wereldbeeld met een sterk gevoel voor mensen die behoren tot de ‘in-groep’ en mensen in de ‘uit-groep’. Dit houdt in dat voor de stamleden het bekende veilig is en het onbekende niet. Zo is voor de Waodani’s in Ecuador het bos hun thuis en alles daarbuiten een gevaar. Hoewel nieuwsgierigheid een menselijke eigenschap is, komt deze pas tot zijn recht in een situatie van veiligheid. De grotendeels ongecontacteerde stammen als de Sentinelezen hebben door de komst van de piraten, slavenhandelaren en kolonisten geleerd met wantrouwen te kijken naar de buitenwereld. Ze hebben vliegtuigen, helikopters, marineschepen en mensen uit alle hoeken van de wereld gezien, maar toonden tot de dag van vandaag weinig interesse om deel uit te maken van de moderne wereld.

Veel eenentwintigste-eeuwse wereldburgers zien in stammen als de Sentinelezen een soort levende reliek uit de prehistorie. Met een vleugje romantiek, maar ook onbegrip over het leven van deze barbaren, die nog niet eens vuur kunnen maken en naakt met pijl en boog achter varkens aan rennen. In het beste geval ziet de moderne mens hen als zogenaamde noble savages – nobele wilden die nog veel van ons zouden kunnen leren.

Over het algemeen vinden wij deze stammen spannend, een beetje angstaanjagend, maar ook puur. ‘Zo is het echte leven, het oorspronkelijke bestaan.’ Zulke romantische denkbeelden worden niet gedeeld door houthakkers, mijnwerkers, sommige overheden en wetenschappers die van mening zijn dat deze groepen geen kans van slagen hebben in de eenentwintigste eeuw en daarom geïntegreerd moeten worden in de samenleving, al dan niet onder dwang.

Wat moeten we ermee?

De redenen waarom de moderne mens contact zoekt met de ongecontacteerde stammen, lopen sterk uiteen. Er is nieuwsgierigheid vanuit de wereld van de antropologie om te ontdekken, maar ook vanuit toeristische oogpunten, waardoor avontuurlijke reizigers de jungle in trekken, geleid door geromantiseerde idealen over het leven in een authentieke stam. Daarnaast is er de behoefte aan controle bij overheden, die de stammen goedschiks of kwaadschiks willen overhalen om deel te nemen aan onze wereld. Idealisten komen uit de overtuiging dat de bosbewoners zouden profiteren van moderne landbouw, medicijnen, technologie en onderwijs en anderen geloven zelfs dat we hen moeten helpen te integreren in de samenleving omdat het leven in het bos onnodig zwaar is en kinderen geen kans krijgen om een vrije keuze te maken over hun levensloop. Missionarissen als John Allen Chau komen omdat ze vinden dat deze animisten recht hebben op het Woord van God; milieustichtingen komen om het natuurgebied te beschermen; activisten komen om de stamleden te beschermen tegen al deze buitenstaanders – maar die komen nog altijd. Daarnaast hakken stropers, boeren, veehouders, houthakkers, oliemaatschappijen en mijnwerkers hun weg de diepe jungle in op zoek naar natuurlijke rijkdommen of land voor hun vee. En tot slot komt de politie en soms het leger als er problemen zijn tussen de stammen en de buitenwereld. Kortom, er zijn veel verschillende redenen waarom de stammen, goedschiks of kwaadschiks, toch in contact komen met de moderne samenleving.

Rebecca Spooner wijst deze al dan niet goedbedoelde inmenging in het leven van de stammen af. ‘Wie vraagt de stamleden om hun mening? De inmenging van buitenaf is pure koloniale beschermingspolitiek en is gebaseerd op het geloof dat wij beter weten wat goed voor hen is dan zijzelf. Of sterker nog, dat wij beter weten hoe we hun grondgebied moeten managen, ondanks dat zij dit al duizenden jaren doen. De stammen zouden vrij moeten zijn om de keuze te maken of ze contact willen met de moderne maatschappij of niet, want de meeste van hen laten zien dat ze dat absoluut niet willen.’

Antropoloog José Carlos Morales geeft aan dat niets doen echter ook geen optie is, omdat dit hetzelfde is als al het land cadeau geven aan stropers en houthakkers. ‘We moeten hun land actief beschermen en de indringers buitenhouden. Dat is de enige manier waarop deze stammen kunnen overleven. Als de houthakkers de eersten zijn die contact leggen met de stammen, zullen zij geen plaatjes schieten, maar geweren’, zegt hij, refererend aan een aantal onopgeloste moorden op stamleden in gebieden die geteisterd worden door illegale houtkap.

Een twistpunt onder academici is of het bestaan van deze stammen op de lange termijn houdbaar is. Zo stellen de Amerikaanse antropologen Robert Walker en Kim Hill dat de inheemse volkeren weinig kans van slagen hebben in de moderne wereld en dat het daarom beter is om hen gecontroleerd kennis te laten maken met het leven in onze maatschappij, mits er een goed plan is opgesteld door de overheid en er voldoende sociale en medische hulp ter plaatse is. Hill is van mening dat er niets aantrekkelijks is aan het leven in een geïsoleerde groep die op weg is naar een trage ondergang. Deze zienswijze wordt echter door de meeste onderzoekers en actiegroepen van de hand gewezen vanwege het kostbare cultuurverlies en de vele andere gevaren voor de tot op heden ongecontacteerde stammen.

Wat doen overheden?

Nadat een groeiend aantal activisten en antropologen concludeerde dat contactmissies met de inheemse volkeren altijd samen gaan met cultuurverlies, pasten overheden wetten toe om hen beter te beschermen. Zo introduceerden de regeringen van Brazilië, Peru, Ecuador en Bolivia een beleid van geen contact en werden antropologische missies stopgezet. Ook in India werd voor de Sentinelezen een regeling ingevoerd van eyes on and hands off, door het eiland en de wateren eromheen verboden terrein te maken en de marine op veilige afstand te laten patrouilleren om zo vissers, toeristen en avonturiers als Chau uit de buurt te houden. Dit betekent dat zelfs als de Sentinelezen, technisch gezien Indiase staatsburgers, iemand doden of op andere wijze de wet overtreden, de politie niet ingrijpt.

In 2007 hebben de Verenigde Naties een verklaring opgesteld waarin staat dat inheemse volkeren niet uit hun leefgebied mogen worden verwijderd en dat zij zelf bepalen wat er mag gebeuren met hun land. Helaas voor deze volkeren is de verklaring geen juridisch bindend instrument onder internationaal recht. Daarbij is het probleem dat er vaak te weinig budget is om de stammen daadwerkelijk te beschermen en dat overheden nogal eens van koers veranderen. Zo heeft de nieuwe Braziliaanse president Jair Bolsonaro weinig op met de stammen in de Amazone en gaf hij aan dat er geen inheems land is waar geen mineralen zijn en dat hij zich niet wil bezighouden met ‘nonsens over het beschermen van indianenstammen’. Daarbij is een gebied als de Amazone simpelweg te groot om volledig te beschermen en is corruptie groot onder overheidsmedewerkers en politie, waardoor illegale houtkap en moorden op de inheemse bevolking meestal onbestraft blijven.

Journalist Jason Koebler schreef in Vice Magazine dat net als in de film Avatar illegale houthakkers steeds verder oprukken in de leefgebieden van de stammen. Het artikel stelt dat de Braziliaanse overheid van Bolsonaro het bestaan van de stammen negeert en ze daardoor overlevert aan de genade van de houthakkers, hetgeen volgens Koebler rampzalig voor ze gaat zijn in de toekomst.

In een interview met de New York Times kijkt de drieëntachtigjarige Pandit terug op een lange periode van contact met de Jarawa’s en omwonende stammen als de Sentinelezen. Hij concludeert dat deze groepen extreem kwetsbaar zijn en vraagt zichzelf af: gaat de moderne mens deze inheemse stammen in leven laten of niet?