14.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 792

‘Ook autochtonen moeten integreren’

0

Hoogleraar Maurice Crul gaat onderzoek doen naar de integratie van de autochtone minderheid in grote steden. In een interview met deze krant roept hij autochtonen op zich niet terug te trekken in hun eigen groep. “Wil je goed functioneren in een diverse samenleving dan zal je open moeten staan om met iedereen om te gaan.”

Integratie van ‘nieuwe’ Nederlanders is al jaren een onderwerp waar veel discussie over bestaat. Des te opvallender is het dat Maurice Crul, hoogleraar ‘onderwijs en diversiteit’ aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam, onlangs een onderzoekssubsidie van 2,5 miljoen euro heeft gekregen om de komende vijf jaar onderzoek te doen naar hoe de nieuwe autochtone minderheid in Europa, bijvoorbeeld in Amsterdam en Rotterdam, integreert in de realiteit van superdiverse steden. Hij kreeg op social media een storm van kritiek, op Twitter was “waarom moeten wij ons nou aanpassen?” een veel gestelde vraag.

We hebben het in Nederland steeds over de integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond. U gaat juist onderzoek doen naar de integratie van autochtonen. Waarom is dat belangrijk?

“We hebben altijd gezegd dat integratie een tweezijdig project is, maar ook ik heb de afgelopen 25 jaar vooral onderzoek gedaan naar de integratie van migranten en hun kinderen in Nederland. Waar we minder informatie over hebben is de vraag wat de migratie de afgelopen jaren heeft betekend voor de ontvangende groep, ofwel de mensen van Nederlandse afkomst. Die vraag dringt zich eigenlijk versterkt op nu in grote steden en zeker in sommige wijken mensen met een Nederlandse afkomst steeds vaker een minderheid worden.”

Uw onderzoek komt een beetje op het moment dat er meer dan ooit vraagtekens zijn over de integratie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders, bijvoorbeeld na de rellen in Rotterdam. Waarom nu een focus op de integratie van autochtone Nederlanders?
“Ik zeg niet dat het ene niet moet en dat we ons nu allemaal op de integratie van autochtone Nederlanders moeten focussen. Maar ik denk wel dat dit een nieuw en belangrijk onderwerp is. Voor het eerst in de recente geschiedenis hebben we een situatie waarin de ‘oorspronkelijke’ bewoners van wijken in de minderheid zijn. Wat we in eerdere onderzoeken ook zagen is dat de Nederlanders met een autochtone achtergrond in die wijken waar ze een minderheid zijn ook minder goed geïntegreerd zijn dan de Turkse en Marokkaanse tweede generatie Nederlanders.”

Sommige autochtone bewoners van grote steden hebben op social media fel gereageerd op uw onderzoek. Ik las reacties als “Waarom moeten wij ons nou aanpassen, dit is ons land?” Hoe reageert u daarop?

“Mensen maken er een normatieve discussie van, terwijl ik vanuit wetenschappelijk perspectief gewoon uitga van een nieuwe realiteit. De realiteit roept die vragen van integratie op als er sprake is van een autochtone minderheid in diverse wijken. Het is geen normatief onderzoek wat zegt ‘mensen van Nederlandse afkomst moeten zich aanpassen’, nee, we gaan kijken wat het betekend om in die situatie te wonen en te leven. Wat gebeurt er eigenlijk met die ontvangende groep? Interessant aan al die opmerkingen over het onderzoek is dat veel van de mensen die kritisch zijn juist klagen over wat de migratie en het diverser worden van de wijk voor hen voor gevolgen heeft gehad. Dit onderzoek gaat daar juist naar kijken. In die zin snap ik de kritiek niet.”

Hoe reageren de van oorsprong Nederlandse bewoners van wijken waar zij de nieuwe minderheid zijn geworden op deze realiteit?
“Ik ben de straat opgegaan voor twee verschillende actualiteitenprogramma’s en we hebben gesprekken over integratie gevoerd met mensen met een Nederlandse achtergrond die de nieuwe minderheid zijn geworden. Voor hen zijn zulke vragen ook helemaal niet vreemd. ‘Reageren mensen niet boos op die vraag?’ wordt mij gevraagd, maar mensen die in zo’n situatie wonen bekijken de situatie heel realistisch. De emotionele reacties staan eigenlijk los van hoe mensen in de praktijk over dit soort vraagstukken nadenken.”

Waar komt alle ophef dan vandaan?
“Mensen hebben het idee dat ze voor integratie in zulke diverse wijken iets van zichzelf moeten opgeven. Dat ze zich moeten aanpassen aan andere groepen. Terwijl als je denkt aan mensen die in de praktijk bepaalde keuzes hebben gemaakt, bijvoorbeeld door kinderen naar een gemengde school te sturen of mensen die in een gemengde relatie zitten, dan zullen zij niet zeggen dat ze iets hebben moeten opgeven. ‘Ik heb er iets bijgekregen’ zal hun reactie zijn. Er is een nieuwe wereld voor hun opengegaan.”

Misschien moeten we nu een groep mensen geruststellen. Een autochtone Nederlander in Amsterdam-West hoeft zich dus niet aan te passen aan zijn homofobe buurman die zijn vrouw om de week het ziekenhuis in slaat?
“Mensen die in een diverse omgeving functioneren zullen nooit zeggen ‘nu ik hier woon vind ik opeens dat homoseksualiteit niet kan, want ik heb me aangepast’. Dat is toch een idioot idee?”

Hoe moet de autochtone minderheid in grote steden dan integreren?
“Wil je goed functioneren in een diverse samenleving dan zal je open moeten staan om met iedereen om te gaan. Als je de keuze maakt voor een school buiten je buurt, waardoor je dus in feite contact vermijdt met andere groepen, dan sluit je je op in je eigen gemeenschap. Openheid is de eerste voorwaarde, vind ik. Vervolgens is er natuurlijk altijd bij alle groepen een veelheid van meningen en opvattingen. Bij sommige van die opvattingen zal je je thuis voelen, bij andere weer niet. Met wie je dan uiteindelijk contact hebt wordt dan niet bepaald door etnische scheidslijnen, maar door contacten met mensen die je zelf maakt. Binnen de autochtone gemeenschap kom je namelijk ook meningen tegen waarmee je het absoluut niet eens bent. Ook dan pas je je mening niet aan, aan die mensen.”

Hoe ziet u de toekomst van Nederland als al deze groepen gesegregeerd blijven leven in eigen groepen?
“Die vraag is ook het uitgangspunt van dit onderzoek. We hebben gekeken naar Rotterdam aan de ene kant en Amsterdam aan de andere kant. De PVV heeft in Rotterdam een grote aanhang gekregen: in een stad waar de helft van de bevolking een migratieachtergrond heeft, stemde ongeveer een derde van de autochtone bevolking op Wilders. In Amsterdam zie je dat maar een heel klein deel dat heeft gedaan en dat GroenLinks, symbool voor de andere kant van het verhaal, juist de grootste is geworden. Je ziet dus eigenlijk twee ontwikkelingen in Nederland. Mensen die zich prettig voelen bij de multiculturele diverse samenleving en zich ook daaraan willen verbinden en je hebt mensen die zich in toenemende mate daar tegen afzetten en niet daarin willen functioneren. Beide ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar in Nederland. Die polarisatie is deels ook zichtbaar tussen de grote steden en de rest van het land, omdat de realiteit in de grote steden zich zal blijven doorzetten.”

Er zijn eerder verschillende onderzoeken geweest over de aantrekkingskracht van PVV en Leefbaar Rotterdam, terwijl in Amsterdam, ook een stad met veel migrantengroepen, dat uitblijft. Wat is uw verklaring?
“We hebben daarnaar gekeken en één van de interessante dingen die we tegenkwamen is dat als je kijkt naar de laagopgeleide bevolking met een Nederlandse afkomst in alle twee de steden, ze even negatief zijn over de diversiteit. Aan de andere kant, mensen in de “creative class” zijn er zowel in Rotterdam als Amsterdam positief over. Het is vooral de middenklasse die het verschil maakt tussen de steden. Amsterdammers die werken in de zorg, de administratie, het onderwijs, neigen naar een meer positieve houding, terwijl die middengroep in Rotterdam dat niet doet.”

Hoe komt dat?
“Dat laat zien dat die middengroep, waar dan ook, minder stabiele ideeën heeft over diversiteit. Die laat zich meer beïnvloeden door het klimaat in de stad waarin zij leven. Omdat het klimaat in Amsterdam positiever is verbindt de middengroep zich meer aan dat verhaal, in Rotterdam is het klimaat negatiever dat heeft natuurlijk een eigen dynamiek en daar verbindt de Rotterdamse middengroep zich weer aan. Met Leefbaar Rotterdam is dat negatieve verhaal natuurlijk ook vrij mainstream geworden in Rotterdam. Dat trekt juist die groep die niet zo’n stabiele mening heeft mee in dat negatieve verhaal.”

‘Baudet en Wilders maken misbruik van christendom’

0
Steeds vaker duiken er berichten in de media op dat christelijke scholen hun tradities afzwakken om moslimleerlingen niet voor het hoofd te stoten. ‘Islamisering!’ wordt er dan geroepen. Schoolbestuurders van christelijk onderwijs herkennen zich daar niet in. De Kanttekening sprak betrokkenen.

Enkele weken geleden meldde het AD dat christelijke scholen de paasvieringen afzwakken om moslims te behagen. Als concreet voorbeeld werd het afbreken van de paasstokken genoemd op de Jan van Nassauschool in Den Haag. In de Haagse gemeenteraad werd daarover een spoeddebat aangevraagd door de PVV. PVV-raadslid Elias van Hees sprak in de Telegraaf van ‘verraad aan onze cultuur’. ‘Pasen wordt te grabbel gegooid vanwege de islam’, aldus Van Hees. Het incident staat niet op zichzelf, eerder ontstond er media-ophef over een school die niet langer een kerstboom plaatste met kerst en over scholen en bedrijven die kozen voor de namen ‘winterdiner’ en ‘vrolijk voorjaar’ in plaats van kerstdiner en vrolijk Pasen. Ook in België ontstond begin dit jaar ophef toen het katholiek onderwijs bekend maakte dat zij het examenrooster gaat aanpassen voor ramadan. Kortom in de politiek en in de media maakt men zich in toenemende mate zorgen om ‘islamisering’ en ‘verloedering van de christelijke cultuur’. Maar wat vinden de bestuurders van het christelijk onderwijs in Nederland eigenlijk van deze discussie? Nico Dullemans is adviseur identiteit van Verus, een vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs waar zo’n vierduizend christelijke scholen bij zijn aangesloten. Hij zegt: ‘Christelijke scholen bepalen zelf de mate waarin zij christelijk zijn. De christelijke scholen zijn weliswaar aangesloten bij onze vereniging, maar die organisatiestructuur is niet hiërarchisch. De schoolbesturen kunnen bij ons terecht voor advies over hun christelijke identiteit, maar wij zijn er niet om er op toe te zien of een school nog wel christelijk is.’

Het gegeven dat deze scholen zelf de randvoorwaarden voor christelijk onderwijs vaststellen heeft ertoe geleid dat scholen sterk verschillen in de manier waarin zij de christelijke identiteit vormgeven. Op een school met veel moslimleerlingen in een grote stad kan dat anders gaan dan op een school in de Bijbelgordel. ‘De christelijke identiteit neemt daar soms een andere vorm aan. De inhoud wordt dan meer impliciet en wordt vertaald in waarden. De geloofsoverdracht vermindert. Ouders met bezwaren: daar wordt altijd aandacht aan besteed omdat de school goede relaties nodig heeft, anders kan zij haar werk niet goed doen.’ Ook wordt er rekening gehouden met islamitische feestdagen zegt Dullemans. ‘De verkleuring van scholen in multiculturele wijken begon al in de jaren tachtig, die scholen hebben zich daar geleidelijk op aangepast. Dat er nu zoveel ophef over is in de media en de politiek heeft te maken met dat het maatschappelijke klimaat veranderd is. Voor de meeste leraren en schoolbesturen is dit een oude discussie die zij al lang achter zich hebben gelaten.’

Hoewel Dullemans bevestigt dat christelijke scholen ook rekening houden met moslimouders, spreekt hij het beeld dat het onderwijs islamiseert tegen. ‘Dat beeld is eenvoudig te weerleggen. Ten eerste vormen de moslimouders die hun kinderen naar een christelijke school sturen geen homogene gemeenschap. Binnen moslimkringen lopen de opvattingen sterk uiteen. Ten tweede komen de moslimkinderen op een christelijke school juist in aanraking met de christelijke cultuur en religie en dat is een meerwaarde. Bovendien is het zo dat de meerderheid van de moslimouders een christelijke of openbare school verkiest boven een islamitische school.’

Volgens Dullemans zijn er in Nederland honderden christelijke scholen waarvan zeker 80 procent van de leerlingenpopulatie bestaat uit moslims. Ook de voorzitter van de Nederlandse Katholieke Schoolraad (NKSR) Titus Frankemölle gelooft niet in het gevaar van islamisering van katholieke scholen al keurt hij het incident met de afgebroken paasstokken wel af. ‘Het bericht dat volgens het AD paasstokken zouden worden afgebroken om moslimleerlingen gewillig te zijn, gaat mij te ver. Dan verloochen je je eigen identiteit. Het is belangrijk om te weten waarom we Pasen vieren.’ Hoewel Frankemölle bevestigt dat dit een spanningsveld op kan leveren vindt hij het onzinnig om moslimleerlingen om die reden te onthouden van christelijk onderwijs. ‘Katholiek onderwijs is doorheen alle eeuwen altijd inclusief onderwijs geweest. Iedereen is van harte welkom, maar je moet wel de rooms-katholieke identiteit van de school willen onderschrijven. Je zult dus ook gewoon mee moeten doen met alle activiteiten, die voor iedereen bedoeld zijn. Als je dan toch liever een islamitische school wilt bezoeken, dan kan dat in ons land. We kennen immers sinds precies honderd jaar vrijheid van onderwijs.’

Toch is het voor moslimouders niet altijd mogelijk om te kiezen voor islamitisch onderwijs. Dat blijkt uit het verhaal van de Afghaanse Nederlander Yildiz Rahimi en haar broer Han. Zij ontvluchten als kind hun land en kwamen rond de eeuwwisseling terecht in Limburg. Beiden doorliepen het katholiek onderwijs omdat er in de directe omgeving geen andere optie mogelijk was.

Yildiz kijkt met gemengde gevoelens terug op haar tijd op de katholieke basisschool. ‘Ik was de enige moslim in de klas. Ik voelde me een beetje gevangen tussen twee culturen. Elke woensdag gingen we met de klas naar de kerk. Ik zag mijn klasgenootjes dan de hostie eten en ik werd nieuwsgierig ik wilde weten hoe het smaakte. Ze zeiden dan om mij te pesten dat het super lekker smaakte.’ Het was voor Yildiz niet altijd even makkelijk om dingen te plaatsen. ‘Ik kreeg veel vragen over mijn eigen geloof, ik vroeg me af waarom het anders was op school dan thuis, mijn ouders merkten dat ook, toen hebben mijn ouders gevraagd of ik tijdens Godsdienstles iets anders mocht doen omdat het verwarrend voor mij was. Dat mocht gelukkig.’

Haar broer Han was al te oud voor de basisschool, maar hij ging wel naar een katholieke middelbare school. Ook hij merkte verschillen op tussen thuis en wat er op school verteld werd. ‘Ik kan me nog goed herinneren dat we naar een anti-abortusfilm moesten kijken tijdens Levensbeschouwing. De abortus werd letterlijk in beeld gebracht, je zag hoe de benen, de romp en het hoofdje verdwenen. Er was in die les weinig ruimte om pro-abortus te zijn terwijl ik van thuis had meegekregen dat je volgens de islam tot en met de tweede maand van de zwangerschap abortus mag plegen’, aldus Han. Toch heeft hij ook goede herinneringen aan zijn schooltijd. ‘Wat ik als erg positief heb ervaren is dat alle leraren veel respect hadden voor mijn geloof. Ik kreeg op een gegeven moment zelfs een eigen sleutel van het Scheikundelokaal zodat ik daar kon bidden als ik wilde. Het lokaal had een wasbak, ik deed daar dus ook de rituele wassing.’

Broer en zus Rahimi waren als moslim sterk in de minderheid op hun katholieke scholen in Limburg, maar daarin zijn zij volgens Dullemans de uitzondering op de regel. ‘De meeste katholieke scholen worden in meerderheid door niet-katholieken bezocht. Dat is niet iets waarover Rome zich zorgen maakt. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd katholiek onderwijs geformuleerd als: een dienst doen aan de samenleving. Wat vooral belangrijk wordt gevonden is dat het kind zich thuis voelt.’

Frankemölle denkt er ook zo over, hij omschrijft katholiek onderwijs als volgt: ‘Katholieke scholen vormen in de eerste plaats de hele mens. De vorming staat altijd voorop. Bovendien ben je meer dan alleen een stel hersenen. Je bent een persoon, die betrokken is op anderen. Je ontwikkelt je als leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke burger, die kiest voor het goede.’

Frankemölle ergert zich aan de manier waarop politici als Geert Wilders en Thierry Baudet denken het christendom te verdedigen door hun zorgen te uiten over ‘de teloorgang van het christendom’. ‘Deze mensen weten in hun onkunde en negativisme niet waarover ze spreken en, nog erger, ze maken op een schandalige manier bewust misbruik van het christendom voor hun eigen politiek gewin. Het is juist tegen zulke politieke waanideeën, waartegen het katholiek onderwijs zich verzet. Dit soort anti-christelijke tendensen zijn geen dienst aan de samenleving, omdat zij diagonaal ingaan tegen de kern van ons handelen: liefde!’, aldus Frankemölle. Ook Dullemans vindt dat wij ons geen zorgen hoeven te maken over de christelijke scholen in Nederland. ‘Christelijk onderwijs hoeft niet verdedigd te worden, goede wijn behoeft geen krans, maar onderwijsvrijheid als grondrecht moet wel worden verdedigd. Grondrechten mogen niet worden verminderd of afgeschaft.’

We hoeven dus volgens Frankemölle en Dullemans niet bang te zijn dat katholiek en ander christelijk onderwijs binnenkort verdwijnt. Maar hoe zit het dan met de moslimleerlingen die christelijk onderwijs genieten? Is er een kans dat zij zich bekeren tot het christendom? Volgens Frankemölle is die kans heel klein. ‘Mij zijn geen gevallen bekend van niet-christelijke leerlingen, die na het bezoeken van katholieke scholen toetreden tot de Rooms-Katholieke Kerk. Evangelisatie en bekering spelen in het katholiek onderwijs geen enkele rol. Deze taak is weggelegd voor de parochies. Voor de parochies geldt als uitgangspunt, dat je getuigt van de levende Christus door te vieren, te verkondigen en door de werken van barmhartigheid te doen, maar niet anderen probeert te overtuigen. Die taak is voorbehouden aan Onze Lieve Heer zelf. Wij zaaien en God oogst!’

‘Ik ben een trotse Afghaan en een trotse Nederlander’

1
Zohra Moallemzadeh heeft het ondanks tegenslagen geschopt tot huisarts. Daarnaast heeft ze een studentenvereniging opgericht voor Afghaanse Nederlanders. De Kanttekening sprak haar over de Afghaanse gemeenschap in Nederland.

Nederland telt naar schatting ruim 40.000 mensen met een Afghaanse afkomst. Eén van hen is Zohra Moallemzadeh, 31 jaar uit Zoetermeer. Ze is huisarts, docent Klinisch Redeneren aan de Erasmus Universiteit en oprichter van Aria Students, een studentenvereniging voor studenten met een Afghaanse achtergrond. In 2008 werd ze uitgeroepen tot meest excellente student van Nederland, door de Echo Foundation, een landelijk kennis-, advies- en innovatiecentrum.

Op elfjarige leeftijd vluchtte Moallemzadeh samen met haar ouders, broers en zussen naar Nederland. De integratie liep goed en de Nederlandse taal had ze al snel onder controle. ‘Ik denk dat Afghanen redelijk vlot integreren. We weten dat als wij een toekomst willen opbouwen in Nederland, dat we moeten integreren.’ Toch voelde het soms ook alsof ze in twee werelden leefde. ‘Thuis was ik de Afghaanse Zohra en buiten de Nederlandse Zohra. In onze cultuur is het bijvoorbeeld onbeleefd als je iemand in de ogen aankijkt, terwijl dat in Nederland juist gewenst is. Als kind zijnde had ik daar moeite mee.’ Ook had ze het wel eens moeilijk op de arbeidsmarkt. ‘Ondanks het feit dat ik redelijk Nederlands sprak en goed mee kon, werd ik bij sollicitaties geweigerd. Zo heb ik ooit gesolliciteerd bij een callcenter. Bij de kennismaking zeiden ze dat mijn hoofddoek niet bij het werk paste.’ Daar werd ze wel eens moedeloos van. ‘Als je een andere afkomst hebt dan sta je met tien punten achter. Je wilt jezelf bewijzen. Hierdoor krijg je een drang naar perfectionisme.’

Al op vroege leeftijd wist ze dat ze arts wilde worden. ‘Ik heb een afkeer gekregen van alles wat een grens aangeeft. Arts zijn betekent dat je overal in de wereld kan werken. Daarnaast kan je je dienstbaar opstellen. Ik ben praktiserend moslima, dienstbaarheid is voor mijn geloof erg belangrijk.’ De weg naar huisarts ging niet zonder slag of stoot. ‘Op de lagere school had ik een hoge citoscore, toch kreeg ik een vmbo-advies van de juffrouw. Ik heb geprotesteerd en haar huilend gesmeekt of ik de havo mocht doen, maar ze dacht dat ik het niet kon.’

Toen de familie ging verhuizen van Leerdam naar Delft was er daar op school geen plek meer op het vmbo. Moallemzadeh werd tijdelijk op de havo geplaatst, maar wist binnen zes maanden door te stromen naar het gymnasium. ‘Mensen stonden ervan te kijken. Tegenwoordig is dat beeld voor een groot deel gekanteld. Wij Afghanen zijn erg gesteld op onze studie. Qua opleiding staan we op de tweede plaats van niet-westerse allochtonen. Ik denk dat dit komt omdat we dit gemist hebben in ons eigen land en we iets willen maken van onze toekomst.’

Op de Erasmus Universiteit viel het haar op dat er op de medische faculteit veel Afghaanse Nederlanders studeren. ‘Ik vond dat we daar iets mee moesten doen. Daarom heb ik samen met iemand anders Aria Students opgericht, een vereniging voor Afghaanse studenten. Er moest iemand zijn om die krachten te bundelen en om connecties te leggen.’ Daarnaast wilde ze ook iets voor Afghanistan doen. ‘Je kunt veel Afghanen bij elkaar brengen door te vragen of ze iets voor Afghanistan willen doen. Er worden veel initiatieven genomen. Dat is kenmerkend voor Afghanen. Zij gaan niet stilzitten.’

Het was een drukke studententijd voor Moallemzadeh, maar toch heeft ze daar geen spijt van. ‘Ik heb de beste tijd van mijn leven gehad en zoveel mogelijk plezier gemaakt. Afghanen zijn hele gezellige mensen. Als een club bij elkaar zit is er altijd muziek en eten bij.’ Toch was het ook hard werken met veel nevenactiviteiten en drie verschillende bijbaantjes. ‘Afghanen deinzen niet terug voor hard werken. We zijn erg gefocust op ons doel. Hierdoor kunnen we ook wel eens op de achtergrond raken, maar die rust koesteren we. We hebben heel veel jaren van onrust en oorlog meegemaakt.’ Toch zijn er ook andere kanten. Vanuit haar eigen ervaring kan ze hier iets over zeggen. ‘Toen ik de prijs van Echo Foundation had gewonnen, verwachtte ik positieve reacties. Tot mijn verbazing kwam ik toen misgunnende reacties tegen op Afghaanse fora. Bijvoorbeeld dat ik de prijs niet verdiende. Afghanen zijn erg gevoelig en temperamentvol. We kunnen opeens een uitbarsting van emoties hebben.’

Moallemzadeh ervaart het als een luxe om twee verschillende culturen te hebben. ‘Ik ben een trotse Nederlander, maar ook een trotse Afghaan.’ Ze probeert van allebei de culturen iets moois mee te nemen. ‘Ik ben erg tijdsbewust, dat is heel Nederlands. Ik ben erg gastvrij, dat is weer heel Afghaans.’ Zelf wil ze hier niet meer weg. ‘De afgelopen twee jaar heb ik grondig onderzocht in welke landen ik zou willen werken. Hoe meer ik op onderzoek uitging, hoe meer ik besefte dat ik in Nederland wil blijven.’ Ze denkt dat dit voor de meeste Afghanen geldt. ‘Ik denk dat 99 procent dankbaar is hier te mogen zijn en blij is hier te wonen. Al zijn er ook mensen die veel tegenslagen hebben gehad en daardoor een beetje ‘Nederland-moe’ zijn.’ Voor de toekomst verwacht ze een tweedeling onder Afghaanse Nederlanders. ‘Het zal een splitsing zijn tussen mensen die hun roots gaan loslaten en mensen die wat gematigder van beide culturen iets proberen te maken.’ Haar tip is: ‘Probeer een mooie mix te maken van beide culturen. Als ik niet vrij was geweest om een Afghaans-Nederlandse moslima te zijn, dan zouden mijn roots wankel zijn. Dan was ik zeker geen huisarts geworden.’

‘Mijn vader wilde een onafhankelijke dochter’

0
Souad el-Hamdaoui is al acht jaar directeur van de Rotterdamse Euromast. Daarnaast is zij actief op maatschappelijk gebied en slaat zij haar vleugels uit in het imperium van Jamie Oliver. De Kanttekening sprak haar over hoe zij uitgroeide tot een succesvolle ondernemer.

‘Ik werd niet meteen een Rotterdammer hoor!’, waarschuwt Souad el-Hamdaoui (38). Ze kwam naar Rotterdam om Bedrijfskunde te studeren. Haar vader was op bepaalde punten zeer vooruitstrevend, hij wilde niet alleen graag dat zijn dochters onafhankelijk werden, maar hij begreep ook dat daarvoor offers moesten worden gebracht, vertelt zij. Daarom gaf hij zijn jongste kind Souad toestemming in Rotterdam op kamers te gaan wonen. ‘Het was onuitvoerbaar elke dag met het openbaar vervoer heen en weer te reizen, dus er was geen andere oplossing. Epe bestaat uit vijf dorpen, die toentertijd bij elkaar ongeveer tienduizend inwoners telde. Ineens woonde ik in de grote stad Rotterdam. De eerste avond hing ik huilend aan de telefoon. Ik wilde naar huis! Mijn vader zei dat dit niet ging, maar hij vroeg wel aan mijn zusjes of ze naar Rotterdam konden gaan om mijn kamer wat gezelliger te maken. Dat hielp een beetje. In het begin ging ik ieder weekend naar huis, ook voor mijn bijbaantje. Ik bleef zo lang mogelijk in Epe en zo kort mogelijk in Rotterdam. Na een half jaar kwam de ommezwaai. Ik zocht hier een bijbaan en werd langzaam verliefd op deze stad. Tijdens mijn studie werkte ik in het restaurant van de Euromast. Na mijn afstuderen vroeg de toenmalige directeur wat ik nu ging doen. Dat was simpel: een grote mensenbaan zoeken in de grotemensenwereld. Er kon me niets worden beloofd, maar er werd me gevraagd nog even te blijven. Ik werd manager eten en drinken, later operationeel manager en uiteindelijk directeur van de Euromast. Dat was zo’n tweeënhalf jaar nadat ik op verzoek was gebleven. Als ik in het begin zei dat ik bij de Euromast werkte, kreeg ik de vraag of ik van Sales of Marketing was. Ik was 29 jaar toen ik directeur werd, wat redelijk jong is. Inmiddels zijn mensen er ook aan gewend.’

Maatschappelijke inzet
Hamdaoui’s bekendheid als het gezicht van de Euromast heeft er ook toe geleid dat ze gevraagd werd voor allerlei andere zaken. Ze is lid van de Raad van Toezicht van de Bibliotheek Rotterdam, secretaris van het bestuur van Ronald McDonald Huis Sophia Rotterdam en betrokken bij de Stichting Foundation Touzani. Ze heeft nog meer vrijwilligerswerk gedaan, maar dat is wat minder geworden door de komst van haar kinderen Sara (3) en Noah (1). ‘Ik wil een bijdrage leveren aan de plek waar ik woon, werk en leef, ook omdat ik iets wil terugdoen. Dat hoeft niet altijd commercieel te zijn. Mijn acht broers en zussen en ik zijn thuis altijd gestimuleerd om het uiterste uit onszelf te halen. Mijn vader kwam hier als gastarbeider. Hij heeft zijn gezin naar Nederland gehaald omdat hier meer mogelijkheden zijn. We danken veel aan zijn gedrevenheid.’ Haar vader gaf haar dochters alle ruimte om zich te ontwikkelen. ‘Dat mijn zusje en ik op kamers mochten wonen in Leiden en Rotterdam neemt overigens niet weg dat hij zeer gelovig is.’

Had de toestemming van haar vader ook echt te maken met haar serieuze gedrag? Ze ging écht naar Rotterdam om te studeren. Het is even stil. ‘Daar heb ik nooit over nagedacht.’ Ze komt uit een hecht gezin. Diezelfde sfeer probeert ze te creëren op haar twee werkplekken. Ze is ook mede-eigenaar van het Italian Food Concepts Netherlands Holding B.V. het bedrijf van de bekende chefkok Jamie Oliver. ‘Het eerste filiaal is geopend in de Rotterdamse Markthal en we zijn nu bezig met een zaak in het Sijthoff Gebouw in hartje Den Haag. Ik vind het belangrijk dat mijn werknemers zich vrij voelen. Ik moedig werknemers wel eens aan om hun vleugels uit te slaan. Dat doen ze, maar ze komen na een tijd vaak toch weer terug!’

‘Leren verloopt via de moedertaal, dát is de springplank’

0
De PO-Raad adviseert basisscholen de moedertaal van leerlingen niet te negeren, maar juist te benutten. De Kanttekening besprak de kwestie met taalexperts. “Als je woordenschat in je moedertaal groot is, dan helpt dat bij de woordenschat in je nieuwe taal.”

Gebruik de moedertaal bij het onderwijs op de basisschool. Dat is de belangrijkste aanbeveling uit boekje Ruimte voor nieuwe talenten van de PO-Raad, de vereniging van schoolbesturen in het primair onderwijs. In het boekje, dat onlangs is verstuurd naar alle basisscholen, wordt rigoureus afgeweken van de koers van de afgelopen twintig jaar. Tot nu toe vond men dat de moedertaal in het onderwijs de integratie van kinderen met een migratieachtergrond in de weg staat. Onder kinderen met een migratieachtergrond wordt dan verstaan: kinderen die recentelijk vanuit een niet Nederlandstalig migratieland naar Nederland zijn verhuisd.

Maaike Hajer, auteur en lector taaldidactiek aan de Hogeschool van Utrecht, stelt dat verschillende factoren bijdragen aan het snel aanleren van een nieuwe taal. Eén daarvan is het gebruiken van de moedertaal als brug naar de Nederlandse taal. Dat geldt niet alleen voor de eerste fase, maar ook later op de basisschool als het kind zich op al goed verstaanbaar kan maken. “Ook als je dagelijkse communicatie op school in het Nederlands al goed verloopt, is het nog niet gezegd dat alle vakken volledig in het Nederlands kunnen. Het leren van kinderen verloopt via de moedertaal, dát is de springplank”, aldus Hajer.

De PO-Raad komt met aanbevelingen aan basisscholen om de veeltaligheid niet te negeren, zoals tot nu toe vaak wordt gedaan, maar juist te benutten. Bij het leren van het Nederlandse alfabet en andere vakken, worden leerkrachten aangemoedigd om bijvoorbeeld vertaalapps te gebruiken of Google Translate. Zo kunnen jonge kinderen prentenboeken die worden voorgelezen beter begrijpen als zij vooraf op internet de boeken in de moedertaal hebben gehoord en gezien. Ook wordt geadviseerd om in het beeld- en tekstmateriaal dat de klas gebruikt de taal- en cultuurdiversiteit van de leerlingen te laten terugkomen.

Elma Blom, linguïst en universitair hoofddocent orthopedagogiek aan de Universiteit Utrecht, is blij met de aanbevelingen van de PO-Raad. “Kinderen die nieuw in Nederland zijn en de taal niet of nauwelijks beheersen, moeten én een nieuwe taal leren én schoolvakken leren. Zeker in het begin kan ondersteuning in de moedertaal hen helpen de schoolstof in zich op te nemen”, zegt Blom. “Kinderen met een migratieachtergrond komen de thuistaal niet tegen in het onderwijs. Dat kan verklaren waarom sommige kinderen wat achterblijven op school. Je negeert daarmee een belangrijk deel van dat specifieke kind, de identiteit, maar maakt ook geen gebruik van kennis die het kind heeft. Kennis waarmee je iets kunt doen. Als je woordenschat in je moedertaal groot is, dan helpt dat bij de woordenschat in je nieuwe taal. Ook het aanbieden van de schoolstof in de moedertaal, naast het Nederlands, kan kinderen helpen om verbanden te leggen met opgedane kennis in het land van herkomst.” Volgens de linguïst is het wel lastig om de verschillende moedertalen een plekje te geven in het onderwijs. Een doorsnee leraar heeft geen kennis van al die verschillende talen. “Het vraagt meer van het onderwijs, van andere docenten. Misschien kunnen zelfs ouders een rol spelen in de klas.”

Creëer je daarmee geen achterstandsscholen? Blom: “Dat hangt af van hoe je het organiseert, je kunt kinderen met een vergelijkbare achtergrond bij elkaar zetten maar je kunt ook mixen. Hoe is niet zo eenvoudig, daar moet over nagedacht worden. Je moet geen situatie creëren waarin groepen kinderen zich kunnen afsluiten door een taal te spreken die de andere kinderen niet begrijpen. Bij scholen die daar meer ervaring mee hebben, zie je bijvoorbeeld dat de schooltaal wel Nederlands is, maar dat er ook momenten zijn waarop kinderen met dezelfde moedertaal in groepjes samenwerken en daarbij hun moedertaal mogen gebruiken.”

Susan Delsing, NT2-docente voor nieuwkomerskinderen, gebruikt tijdens de lessen bewust alleen de Nederlandse taal. “De kinderen komen vaak helemaal blanco qua taal in de klas. Zij leren door met die taal bezig te zijn. Door herhaling en door Nederlands te spreken, krijgen zij de taal onder de knie. Dan werkt een andere taal niet ondersteunend. Onderling gebeurt dat natuurlijk wel, als kinderen die het snel oppikken het uitleggen aan klasgenootjes die wat langzamer zijn.” Het enige hulpmiddel dat zij tijdens de lessen inzet zijn ouderwetse woordenboeken. “Vluchtelingenkinderen komen veel uit Syrië, Irak, Afghanistan en Eritrea. Voor deze kinderen zijn er woordenboeken. Alleen een Nederlands-Dari lexicon, de taal die wordt gesproken in Afghanistan, kan ik nergens vinden. Dat is een probleem. We proberen ze daarom te koppelen aan Afghaanse kinderen die al langer hier wonen.” Daar kan Delsing zich wel vinden in het advies van de PO-Raad, dat de moedertaal niet wordt genegeerd maar een plekje krijgt op school. “Op de scholen waar kinderen met een migratieachtergrond zitten, zouden docenten en vertrouwenspersonen moeten rondlopen die de taal van die kinderen spreken. Niet om de taal te leren maar om de communicatie beter te laten verlopen”, zegt Delsing. “De kinderen zullen zich daardoor veiliger voelen. Soms gebeuren er dingen in de klas, een ruzie tussen leerlingen die je niet kunt sussen, omdat je niet snapt wat er aan de hand is. Of een leerling die ergens mee zit, maar met wie je niet kunt praten. Dan is het fijn als er iemand is die kan tolken.”

‘Zuid-Afrika leert ons ootmoedig te zijn’

0
‘Driehonderd jaar geleden begon onder Nederlands beheer een experiment met de multiculturele samenleving’, zegt Hans Goedkoop over de aanwezigheid van de Nederlanders in Zuid-Afrika.

De Nederlandse publieke omroep NTR en het Rijksmuseum besteden drie maanden lang aandacht aan de rol van Nederland in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Het Rijksmuseum doet dat met een tentoonstelling die te bezoeken is tot 21 mei. Historicus en presentator Hans Goedkoop presenteerde de afgelopen weken bij de NTR de zevendelige serie Goede hoop.

Waarom voelden jullie de behoefte een serie te maken over Zuid-Afrika?
‘Het idee kwam van Martine Gosselink van het Rijksmuseum. Ze benadrukte dat het Rijksmuseum de taak heeft om naast de heldenverhalen ook de rafelranden van de Nederlandse geschiedenis onder de aandacht te brengen. Daarna werd de samenwerking met NTR beklonken. Ik kom van moederskant uit een koloniale familie, mijn opa werd geboren in Nederlands-Indië. Ik ken de koloniale blik die het koloniale leven als mooi, goed en rechtvaardig voorspiegelt. Maar ik ben ook historicus en ik ken het anti-koloniale wereldbeeld dat wij tegenwoordig hebben. Ik zag dit initiatief van het Rijksmuseum als een gelegenheid om het veel onbekendere verhaal uit onze koloniale geschiedenis namelijk dat van Zuid-Afrika onder de aandacht te brengen.’

Wat zochten de eerste Nederlanders in Zuid-Afrika?
‘Aanvankelijk zochten ze een waterpost. Halverwege de reis naar Indië moest er vlees, water en groente ingeslagen worden. Maar omdat de lokale bevolking niet genoeg water, groente en vlees kon leveren werden er ook boeren en slaven naar toe gebracht. Zo ontstond er zonder dat men daar op uit was een kolonie.’

Jan van Riebeeck stond aan het hoofd van de kolonie, wat was hij voor man?
‘Hij was een ambtenaar van de VOC die in Indië dingen moet hebben gedaan die niet door de beugel konden. Hij is bestraft voor oneerbaar gedrag. Hij was uit op rehabilitatie, de VOC heeft toen gezegd ga jij maar naar die rotplek in Afrika. Het was een heel lastige plek want er was niks. Er was wel een inheemse bevolking maar die hadden geen steden, dorpen of wegen. Ze trokken door de savannes.’

Hoe verliep het contact met de inheemse bevolking?
‘Van Riebeeck heeft een logboek bijgehouden. Als je dat leest dan zie je dat hij in het begin geïnteresseerd was in de lokale bevolking. Zo schrijft hij op een gegeven moment over de hoofdmannen die een dierenvel droegen ‘het zijn net praalhanzen’. Een ironisch woord voor regenten in de zeventiende eeuw, die met een cape stonden te pronken.’

Doordat er een gebrek was aan blanke vrouwen ontstonden er relaties tussen zwarten en blanken. Hoe ging dat in zijn werk, promoveerden vrouwen tot volwaardige echtgenoten?
‘Witte mannen kregen relaties met de lokale bevolking, die per definitie geen slaaf waren want de VOC verordende dat zij niet tot slaaf gemaakt mochten worden. De Nederlanders moesten hen te vriend houden, vanwege de handel. Witte mannen kregen ook relaties met slavinnen, die vooral uit Azië werden geïmporteerd. Ze kwamen uit landen als Pakistan, Maleisië en Indonesië. In die tijd was het ook betrekkelijk gewoon dat je een slaaf kon vrijkopen. Als je als slaaf was vrijgekocht dan was je ook gelijk gelijkwaardig aan wie dan ook. De VOC had boeren nodig en zo’n vrijgekochte slaaf kreeg daarom vaak een boerderij. Die ex-slaaf was dan een boer zoals alle andere. Ook vrijgemaakte slavinnen konden hoog stijgen door te trouwen. Een mooi voorbeeld is het verhaal van een dochter van een slavin die met een hooggeplaatste Nederlander trouwde en daardoor het enorme landgoed Groot Constantia in haar bezit kreeg.’

Was het dan geen schande dat een blanke man met een zwarte vrouw trouwde?
‘Het verdiende misschien geen aanbeveling, want een huwelijk was een zakelijke overeenkomst, je trouwde vaak zo hoog mogelijk en dat betekende zo wit mogelijk, maar racisme is een veel later verschijnsel, dat is pas in de negentiende eeuw groot geworden. Slavernij was voor die tijd een vanzelfsprekendheid maar werd niet per definitie gekoppeld aan ras.’

Toen de VOC failliet ging namen de Britten het gezag in Zuid-Afrika over. De in Zuid-Afrika geboren Nederlanders trokken het binnenland in uit angst om hun slaven en cultuur te verliezen, nadat de Britten de slavenhandel afschaften. Daarbij werden vele Zoeloes en andere volkeren verjaagd en vermoord. Waarom waren ze zo volhardend om in het land te blijven?
‘Dat is iets wat witte Afrikanen nu nog vaak horen van Europeanen, wat doe jij in Afrika, jij hoort hier toch helemaal niet? Maar als je ouders, je grootouders en zelfs je overgrootouders geboren zijn in Afrika, hoe kan je dan in alle ernst beweren dat je niet in Afrika thuishoort? Toen de VOC failliet ging zaten de Afrikaners van Nederlandse komaf gevangen tussen twee culturen. In Nederland werden deze mensen in de achttiende eeuw niet meer beschouwd als echte Nederlanders. Ze vonden de Afrikaners maar een ruw volk met hun bedenkelijke moraal, ze waren weliswaar christelijk maar krankzinnig streng en vermengd met heidens geloof. Bovendien vond men het Nederlands dat de Afrikaners spraken niet om aan te horen. De Afrikaners van Nederlandse komaf hadden hun eigen cultuur ontwikkeld en die wilden ze koste wat kost behouden.’

Twee eeuwen later is de interesse vanuit Nederland voor de Afrikaners weer helemaal terug. Eind negentiende eeuw en begin vorige eeuw eeuw emigreerden duizenden Nederlanders naar Zuid-Afrika. Wat dreef hen?
‘In de binnenlanden ontdekten de Afrikaners goud en diamanten. De Britten wilden daar ook van mee profiteren waarop de Afrikaners de oorlog verklaarden aan het Britse rijk. De Boerenoorlogen tussen 1880 en 1902 vonden Nederlanders geweldig. Het Britse rijk was de imperialistische grootmacht van de negentiende eeuw. Puur uit afkeer voor de Britten groeide het nationalistisch sentiment bij veel Nederlanders. Ineens werden de Afrikaners als ‘stamverwanten’ beschouwd. Begin twintigste eeuw zie je overal in Europa het nationalisme de kop op steken. Nationale identiteit werd opnieuw gedefinieerd. Zuid-Afrika werd beschouwd als ‘volksverwant’ van Nederland en daarom aantrekkelijk om naar toe te emigreren.’

Ook Hendrik Verwoerd ging toen naar Zuid-Afrika, hij wordt gezien als de belangrijkste vormgever van de Apartheid. Hij was zo sterk voor rassenscheiding dat hij geen zwart personeel duldde. In hoeverre speelde zijn Nederlandse achtergrond een rol bij de totstandkoming van zijn ideeën?
‘De apartheid is voor een deel met goede bedoelingen ontstaan. De gedachte van Verwoerd was dat de blanke christenen een andere achtergrond en een andere cultuur hebben dan zwarten. Zwarten hebben ook recht op hun eigen wereld dus vond hij dat ze gescheiden moesten leven. Ze krijgen hun eigen lap grond en die mogen ze zelf voor een deel gaan besturen, zwarten kunnen daar minister en ambtenaar worden. En dan kunnen zij hun wereld scheppen en wij de onze. Als wij blanken onze eigen wereld scheppen dan moeten we niet die zwarten als onze bedienden hebben. Dat was een principekwestie. In Nederland hadden heel veel Nederlanders sympathie voor dat idee. Na de Tweede Wereldoorlog bleef de heersende gedachte dat de koloniën ooit zelfstandig moesten worden en dat wij ze moesten leiden naar die zelfstandigheid. Dat duurde tot ongeveer de jaren zeventig toen er overal anti-apartheid stemmen opkwamen in Nederland.’

Hoe is het nu gesteld met de rassenscheiding in Zuid-Afrika?
‘In de politiek is de apartheid verdwenen, maar in de economie en in de hoofden van de mensen bestaat het nog. Kleur speelt nog steeds een grote rol. In Zuid- Afrika is het bijvoorbeeld geen taboe om onderscheid te maken, dat gebeurt in Zuid-Afrika heel openlijk zonder gêne, heel anders dan in Nederland waar we de neiging hebben om te doen alsof racisme niet bestaat. In Zuid-Afrika kan een zwarte man zeggen dat hij blanke mensen haat en tegelijkertijd goed contact onderhouden met blanken. In Nederland krijgen Turkse en Marokkaanse Nederlanders moeilijker een stage, maar het is een taboe om te zeggen dat dat komt door hun etniciteit.’

Naast Nelson Mandela heeft ook president Willem de Klerk de Nobelprijs voor de Vrede gekregen, omdat beiden zich ingezet hebben voor het beëindigen van de Apartheid. Toch kreeg Mandela de heldenstatus en De Klerk niet. Na De Klerk is er geen blanke president meer geweest in het land, is de machtsbalans doorgeslagen naar de andere kant?
‘De overheid voert een positief discriminatiebeleid, wat wil zeggen dat niet-blanken voorrang krijgen in overheidsfuncties. Ik heb een blanke universiteitsmedewerker gesproken die haar baan kwijtgeraakt is. Die baan wordt gegeven aan iemand met een donkere huid, die hoogstwaarschijnlijk veel minder gekwalificeerd is. Deze vrouw die als anti-apartheid-activiste gestreden heeft voor de rechten van zwarten is dan ook nog eens zo nobel om te zeggen ‘ik voel hun recht, ik begrijp het, het is alleen hard als het jezelf betreft’. Die discriminatie bestaat, maar witte privileges bestaan ook nog steeds heel erg. We zijn bij een zoon van Verwoerd op bezoek geweest, die zegt dan ‘mijn vader heeft het goed gezien als je die zwarten een beetje macht geeft dan willen ze alles.’ En die man woont in Stellenbosch in een grote villa met gemaaid gras in een hele rijke buurt en zijn buren zijn allemaal blank, waardoor je denkt wat hebben de zwarten dan afgepakt, hoeveel zwarten wonen er zoals jij? Maar dat bedreigde gevoel zit heel diep. De blanken hebben voor een deel hun macht af moeten staan, maar je kan niet zeggen dat de rollen helemaal omgedraaid zijn. Ze hebben door de eeuwen heen zo’n onwaarschijnlijke voorsprong opgebouwd dat ze nog steeds een voorsprong hebben.’

De Nederlandse identiteit zou onder druk staan. Aan de andere kant zijn er steeds meer mensen die racisme en het slavernijverleden als het grootse probleem van Nederland zien. De politieke partijen Denk en Artikel 1 wijzen daarop. Draagt de aandacht voor de geschiedenis en de huidige situatie van Zuid-Afrika bij aan deze discussie?
‘Ik hoop van wel. Er zijn in ieder geval duidelijke parallellen te trekken met Zuid-Afrika. In Nederland zijn we stukje bij beetje bezig een multiculturele samenleving te worden. Van Balkenende mocht je dat niet zeggen, maar je ziet het gebeuren. De partij Denk is de eerste Nederlandse politieke partij op etnische grondslag. Dat is nieuw en dit is nog maar het begin. Hierover ontstaat toenemende paniek. Wat eigenlijk niemand meer weet: driehonderd jaar geleden begon onder Nederlands beheer een experiment met de multiculturele samenleving. Een scheikundig lokaal waar eeuwenlang experimenten gedaan zijn tussen etnische en religieuze groepen. Als je die geschiedenis onder ogen krijgt denk je niet: zo moeten wij het ook doen. Maar Zuid-Afrika laat wel zien dat het worden van een multiculturele samenleving een proces van eeuwen is.’

Is dat ook niet het grootste probleem, dat je partijen op etnische grondslag krijgt, zoals Denk, zoals je ook zwarte en witte politieke partijen hebt in Zuid-Afrika?
‘Ja, maar in Zuid-Afrika zie je ook steeds meer mengvormen. Het ANC verliest stap voor stap de macht. De belangrijkste steden Johannesburg, Pretoria en Kaapstad zijn in handen van de liberale partij Democratische Alliantie. Dat was onder de apartheid een witte partij maar is nu steeds meer gemixt. In Zuid- Afrika is het enorm tot mij doorgedrongen hoe moeilijk een multiculturele samenleving is. Het levert enorm veel spanningen op en daar zullen wij ook in Nederland in toenemende mate mee te maken krijgen. Wat ik probeer is om daar realistisch over te zijn, we zijn decennialang veel te optimistisch geweest, het idee dat nieuwkomers vanzelf zien dat onze samenleving geweldig is en zich moeiteloos aanpassen is ontzettend naïef. In Zuid-Afrika ben ik ervan doordrongen geraakt dat twee dingen je altijd gelijk opvallen in een multiculturele samenleving namelijk: kleding – stand en klasse – en huidskleur. Dat zit in je systeem nog voordat je het begin van een gedachte over iemand hebt. Je kan desondanks proberen een individu te zien maar dat vereist een voortdurende inspanning en zelfbeheersing.’

Nederlanders met een achtergrond in de voormalige koloniën roeren zich steeds vaker. Zo zijn er Surinaamse Nederlanders die herstelbetalingen eisen van de staat. Vindt u het terecht dat blanke Nederlanders op hun geschiedenis worden aangesproken ook al is het lang geleden?
‘Ik voel me niet schuldig, ik ga ook geen excuses aanbieden, omdat ik persoonlijk geen aandeel heb in de verovering van de koloniën. Ik heb begrip voor de woede van de Surinaamse Nederlanders. Er is elk jaar weer gedoe over het slavernijverleden en het slavernijmonument, soms denk je: houdt het dan nooit op? Maar mensen gebruiken de geschiedenis om hun identiteit mee vorm te geven. Dat zal voorlopig niet ophouden.’

Is niet van beide kanten het probleem dat mensen de geschiedenis volledig verweven met hun identiteit?
‘De identiteitspolitiek van de één roept die van de ander op. Dus als de één iets claimt gaat de ander ook iets claimen. Wat zou het mooi zijn als we terug konden naar de zeventiende en achttiende-eeuwse openheid, maar dat lukt ons helemaal niet meer. We stonden te juichen in Europa toen Mandela de macht kreeg, nu zie je dat mensen in Europa veel huiveriger zijn omdat ze merken dat ook in Europa de witte meerderheid de macht moet gaan delen. Dat alleen al leidt tot een enorme backlash. In Amerika zie je dat het witte superioriteitsdenken helemaal weer terug is van weggeweest. Een ander voorbeeld uit ons eigen land is hoe De Telegraaf berichtte over de protesten bij het Turkse consulaat op 11 maart. Te zien was een foto waarbij een politieagent een man op de grond drukte, met daarboven de titel ‘wij zijn hier de baas’. Volgens mij was zo’n kop ondenkbaar een paar jaar geleden.’

Kan hetzelfde gezegd worden van het plan van CDA-leider Sybrand Buma die onlangs voorstelde het volkslied te zingen op scholen?
‘Dat is natuurlijk ook identiteitspolitiek. We gaan het vaderland niet redden door allemaal het Wilhelmus te zingen. Dat slaat echt als een tang op een varken. Nee, dan is thee drinken echt beter! Zuid-Afrika is geen perfect voorbeeld maar op één punt zijn ze verder dan ons, dat is dat ze ondanks de enorme moeilijkheden heel veel contact zoeken met elkaar. Ze zeggen hardop wat ze van elkaar denken. Ze zeggen niet ‘minder, minder, minder’. Omdat iedereen accepteert dat iedereen inwoner is van Zuid-Afrika. Ze roepen niet dat de andere groep het land moet verlaten. De keuze is simpel: of je wordt een multiculturele samenleving of het wordt een bloedbad. In Zuid-Afrika kiezen ze voor de multiculturele samenleving. Als oude koloniale macht zou je daar ootmoedig over moeten zijn. Dat een kolonie die we nooit gewild hebben iets gebracht heeft waar we nu iets van kunnen leren.’

‘Ik voel me soms best ontheemd’

‘Ik ga graag een kritisch gesprek aan met Oost én West. Ik sta in het midden. Beide maatschappijen zijn te macho en te mannelijk’, zegt Rajae el-Mouhandiz.

Als Marokkaans-Algerijnse Nederlandse vrouw voelt Rajae el-Mouhandiz (Larache, 1979) zich ontheemd in de elitaire kunstwereld. Als klein meisje lag de focus op school, maar vanaf de eerste balletles wist ze dat podiumkunst is waar haar hart ligt. Mouhandiz is uitgegroeid tot een internationaal bekende artiest. Ze is al acht jaar achter elkaar als enige vrouwelijke hedendaagse zangeres vermeld in de lijst van de vijfhonderd invloedrijkste moslims in de wereld. Ze is zangeres, componist, producent en muziektheatermaker. De Kanttekening sprak haar over haar eerste muziektheatervoorstelling, Thuis, ontheemd, haar carrière en haar passies.

Onlangs ging je muziektheatervoorstelling Thuis, ontheemd in première. Van oorsprong ben je muzikant, je was zelfs de eerste Marokkaans-Nederlandse vrouw op het conservatorium. Hoe kwam je op het idee voor Thuis, ontheemd?
‘Ik ben inderdaad opgeleid als muzikant en ik heb de afgelopen jaren meerdere albums uitgebracht. Toen ik een Britse beurs won, was het mogelijk voor mij om wat andere kunstdisciplines uit te proberen zoals theater. Toen ik het Amerikaanse concept Hijabi monologen naar Nederland haalde en daar artistiek leider van werd, kon ik proeven wat theater is. Ik wilde zelf niet op het podium, maar juist een podium creëren voor de verhalen van Nederlandse vrouwen met hoofddoek. Ik kwam erachter dat mijn verhaal anders is, ook al deel ik éénzelfde culturele achtergrond als de vrouwen van Hijabi monologen. Ik en vele jongeren met mij, schipperen namelijk tussen twee culturen. Het maatschappelijke debat in Nederland over de Nederlandse identiteit is defensief en agressief. De enige vraag die constant gesteld wordt is: wie is Nederlander? Migratie is dus een groot vraagstuk dat veel emoties losmaakt bij mensen. Nu val ik buiten de boot bij zowel de westerse als de islamitische cultuur, doordat ik vrouw ben en kunstenaar ben ik altijd al een vreemde eend in de bijt geweest. In de cultuur waar ik vandaan kom, de Marokkaans-Algerijnse gemeenschap, is autonoom kunstenaar zijn als vrouw iets nieuws. Door gewoon mezelf te zijn, brak ik met vele plafonds: culturele, religieuze en maatschappelijke. Mijn ouders zijn gastarbeiders en ik bevind me in een elitaire context, namelijk de kunstwereld. Om die reden voel ik me soms best ontheemd. Wat betekent thuis voor iemand? Het is daarom voor mij belangrijk om de context van mijn ouders en grootouders te weten. In de theatervoorstelling neem ik de bezoekers mee door mijn culturele reis door de geschiedenis.’

De muziektheater voorstelling is gebaseerd op je eigen verhaal en een vooronderzoek dat resulteerde in een expositie van portretfoto’s. Waar ging het vooronderzoek over?
‘Voor de expositie heb ik van augustus tot september ongeveer negentig mensen in een arbeiderswijk in Den Haag twee vragen gesteld: wat betekent thuis voor jou en kan je een herinnering delen over toen jij je ontheemd voelde? De antwoorden die ik kreeg waren fascinerend. Na het gesprek heb ik de fotograaf Sander Stoepker gevraagd om de personen te portretteren. Ik ben op bezoek geweest bij de mensen en heb gelijk mijn eigen persoonlijke verhaal verteld. Dat bleek een goede opening te zijn. Door mezelf kwetsbaar op te stellen, durfden de geïnterviewde mensen dat ook te doen. Eén persoon vertelde bijvoorbeeld dat zij zich economisch ontheemd voelde. Zij was al zeven jaar werkloos en in de tussentijd had zij altijd vrijwilligerswerk gedaan, maar kreeg daar niet voldoende erkenning voor. Een andere geïnterviewde deelde dat ze zich lichamelijk ontheemd voelde. Ze was namelijk chronisch ziek geworden in een tijd dat al haar vrienden carrière gingen maken en leuke dingen gingen doen. Doordat zij fysiek niet in orde was, raakte zij vrienden kwijt. Iemand anders voelde zich ontheemd in het twee-sekse-systeem, het idee dat er twee afzonderlijke seksen bestaan, dat heerst in de westerse wereld. De persoon was namelijk transgender en fluïde van sekse en liet zich niet gemakkelijk in één hokje stoppen, maar liep daarom tegen veel problemen op zoals het uitkiezen van een toilet. Wat me het meest verraste is dat sommige mensen zich nog nooit ontheemd hebben gevoeld. Het interview werkte zo goed, omdat ik geen camera meebracht maar één op één gesprekken voerde. Daarnaast is er het stigma dat kunstenaars zachtaardig zijn, dus dat hielp ook mee. Ik heb zulke lieve en warme reacties gekregen en de expositie heeft iets tofs teweeg gebracht in een buurt die vaak negatief in het nieuws komt. De expositie reist nu, van plek naar plek. Dit kunstproject was in feite een vooronderzoek voor de theatervoorstelling.’

Ga je de kunstprojecten ook naar het buitenland brengen?
‘Na de kick-off tour ga ik voor een periode in Marokko de voorstelling verder ontwikkelen, daarna verwerk ik dat met wat ik nu al heb gemaakt. In de winter is de voorstelling helemaal af en dan ga ik er langer mee touren in Nederland. In 2018 ga ik de voorstelling vertalen in de Verenigde Staten. Met een regisseur daar zal ik verder schaven aan mijn spel en techniek en ik zal het stuk daar ook uitvoeren. Ook zal ik in de VS samen met Shayka Reima Yosif een wetenschappelijke laag toevoegen aan het project. De fotoserie ga ik ook naar die twee landen laten verder ontwikkelen en daar mensen dezelfde twee vragen stellen. In Marokko ga ik op zoek naar drie groepen: Zuid-Europese gelukszoekers, asielzoekers die vanuit delen van Afrika Europa proberen te bereiken, maar in Marokko stranden en Marokkaans-Nederlandse jongeren die in Marokko werken. Veel jongeren kunnen namelijk geen baan vinden in Nederland en besluiten daarom om in Marokko in een Nederlands callcenter te gaan werken. Op die manier leren ze ook tegelijkertijd het land van hun voorouders kennen. Als kunstenaar vind ik dit fenomeen natuurlijk heel interessant. In de VS ga ik een andere kant op. Daar wil ik aan mensen vragen wat ontheemding voor hen betekent, naar aanleiding van het aantreden van Donald Trump. In het presidentschap van Trump is het namelijk zo dat veel mensen die anders zijn zich onveilig voelen. Vrouwen beschikken niet meer over hun eigen rechten, de ngo Planned Parenthood krijgt geen subsidie meer, kunstenaars worden gekort en transgenders mogen niet meer zelf kiezen naar welk toilet ze gaan. De VS zet een stap terug als het ware.’

Denk je dat het de taak van kunstenaars is om maatschappelijk betrokken te zijn of zijn dit onderwerpen die je toevallig aanspreken?
‘Ik maak kunst over hele universele thema’s als liefde en esthetiek, maar door mijn positie als vrouw tussen twee culturen heb ik het gevoel dat het mijn plicht is om er iets over te zeggen. Er zijn zo weinig vrouwelijke kunstenaressen die westers en islamitisch zijn, dus daar ligt wel een taak. Deze taak vervul ik niet in praatprogramma’s waar harde debatten worden gevoerd, maar dit doe ik op mijn manier via mijn kunst. Politieke debatten zijn gepolariseerd en niet altijd even oprecht. Een gedeelte ervan is namelijk propaganda voor de eigen partij. Kunstenaars staan aan de zijlijn en hebben een ander belang; ze verbinden, inspireren, raken aan waar het pijn doet en verwonderen. In de maatschappij heb je beide soorten mensen nodig. Mensen voelen zich geïnspireerd door kunstenaars en vaak niet door politici. Dat komt omdat kunstenaars veel meer tijd hebben om te filosoferen over onderwerpen. Ze doen soms tien of zelfs twintig jaar over één project! Journalistiek is ook een vak apart, omdat journalisten vaak maar tot een bepaalde hoogte kunnen gaan. Mensen zijn vaak bang voor een journalist en bij een kunstenaar stellen ze zich vaak opener op. Politiek is de arena van de wereld als het draait om macht en kunst ontwricht deze macht. Het zijn vaak trendsetters. Zo word ik zelf vaak geassocieerd met het feminisme en onbewust ben ik ook een feminist. Ik voer een intern dialoog met mijn identiteit waardoor mijn verhaal persoonlijk is, maar het pionieren dat ik doe als performance artist met mijn roots kan als feministisch worden gezien. Het is een soort plicht die ik voel, een bepaalde levensstijl. Zo wil ik graag meer vrouwen zien in de setting waarin ik zit, maar ik zou me nooit abonneren op feministische magazines, want dat vind ik te passief. Ik ga graag een kritisch gesprek aan met Oost én West. Ik sta in het midden. Beide maatschappijen zijn te macho en te mannelijk. Wat veel mensen niet inzien is dat ik in de islamitische wereld een gerespecteerd kunstenares ben, terwijl ik geen hoofddoek draag en geen heilig boontje ben. Toch mag de islamitische wereld vaker een podium geven aan vrouwen met een mening. De weinige momenten dat ze in de publieke sfeer te zien zijn, geven ze vaak alleen kritiek op het Westen waardoor een intern debat, over wat er nog krom is binnen de islamitische cultuur. spaak loopt. Ik heb dus een feministische kant, maar dat komt puur door het beroep dat ik uitoefen en de intellectuele leegte die ik opmerk.’

Een ander onderwerp dat een grote rol speelt in het theaterstuk is kolonialisme. Hoe past dit in de rest van de show?
‘Kolonialisme komt in mijn kunst vaak metaforisch aan bod. Zo is er een oud-Afrikaans gezegde dat ik erg mooi. ‘Zolang de leeuw niet leert om z’n eigen verhaal te vertellen, zullen alle verhalen de jager ophemelen.’ Dat betekent in de huidige Nederlandse maatschappij dat zodra je in een multiculturele samenleving gaat leven, je niet meer slechts één verhaal kunt vertellen. Dus het verhaal van de jager over de trots van de VOC mag niet meer overheersen. Natuurlijk is het zo dat als je teruggaat in de geschiedenis dat ieder volk elkaar zowat heeft gekolonialiseerd, maar de verhalen van de groepen die naar Nederland zijn gekomen, zijn nog steeds niet opgenomen in de geschiedenisboeken. En als het wel zo is, dan is het vanuit een eurocentrisch perspectief. Er heerst een enorme verontwaardiging over de gifgasaanval in Syrië. Deze mensen zijn zich echter niet bewust van het feit dat de Spanjaarden in 1925 gifgasbommen, mosterdgas hebben losgelaten in de Rif. Dat is ook een reden dat veel Marokkanen naar Nederland zijn gekomen. Als je niet alles weet van de geschiedenis, snap je niet waarom groepen zich op een bepaalde manier gedragen. De meeste mensen weten niet waarom hun voorouders hier wonen. Eurocentrisme in geschiedenisboeken kan alleen als het gebaseerd is op een homogene groep, maar zodra het over een diverse groep gaat, is het noodzakelijk om bepaalde hoofdstukken toe te voegen waarin het vanuit de andere kant wordt bekeken. Op die manier heb je veel meer aansluiting met jongeren met een multiculturele achtergrond die nu enkel de kant van de jager zien. Wanneer je toch voet bij stuk houdt, ontken je eigenlijk de geschiedenis van bepaalde groepen mensen. Zelf wilde ik dit verhaal verwerken in mijn theaterstuk zodat de kijkers ook weten uit wat voor gezin ik kom. Doordat ik het in een theaterstuk verwerk, doe ik het zonder te oordelen. Theater kan ons helpen met de koers bepalen om te kijken waar we heen gaan, zodat de geschiedenis zich niet herhaalt. Dat hoop ik bij te kunnen dragen.’

Wie zijn je idolen?
‘Ten eerste ben ik fan van iedereen die zijn dromen najaagt, maar toch springen er wel een paar uit. Ik merk wel dat steeds meer van mijn idolen overlijden. Zo keek ik bijvoorbeeld enorm op tegen Muhammad Ali, he floats like a butterfly and stings like a bee. Hij brak een plafond in een tijd waarin er veel not done was en dat deed hij met charme. Hij was niet alleen een topsporter, maar hij was ook heel filosofisch. Daarnaast liet hij iedereen in zijn waarde, hij had wel een scherpe mening maar iedereen voelde zich comfortabel bij hem. De boodschap die ik van hem heb meegekregen is glimlach naar iedereen en ga nooit met je vinger wijzen. Zijn foto alleen stelt mij al gerust. Malcolm X is ook één van mijn grote idolen. Hij heeft natuurlijk een enorm plafond doorbroken en wat hem ook zo aantrekkelijk maakt, is dat hij heel menselijk is. Hij heeft veel fouten gemaakt, maar hij heeft een filosofie ontwikkeld waarin hij in het hol van de leeuw durfde te kruipen met een rechte rug. Hij heeft jongeren van verschillende culturen hoop gegeven dat de wereld veranderd kan worden en dat we allemaal deel van de oplossing kunnen zijn. Helaas is het zo dat als ik kijk naar de Black Lives Matter Movement in 2017 er eigenlijk niet veel veranderd is. We moeten in een periode terechtkomen waarin we het kunnen hebben over echt belangrijke onderwerpen, zoals universele mensenrechten, klimaat en gelijkheid.’

‘De Palestijnen willen echt vrede’

0
Een Israëlische ex-soldaat en een Palestijnse ex-strijder brengen samen de boodschap van vrede. Assaf Yacobovitz en Jamil al-Qassas kwamen onlangs naar Nederland met de boodschap “beide partijen moeten elkaar als mensen gaan zien”. De Kanttekening sprak hen.

De Israëliër Assaf Yacobovitz zat bij de Israëlische luchtmacht en voerde bombardementen uit op Palestijnse doelen en de Palestijn Jamil al-Qassas maakte deel uit van de eerste intifada, een opstand tegen Israël en pleegde een aanslag. De twee waren vroeger vijanden, maar hebben al jaren de wapens neergelegd. Ze kwamen elkaar tegen bij de vredesorganisatie Combatants for Peace en zijn nu vrijheidsstrijders. Over hen en over de andere activisten van beide kanten is de film Disturbing the Peace gemaakt, waarmee zij de wereld over trekken, met een boodschap voor vrede en geweldloos verzet. Onlangs gaven zij in het debatcentrum De Balie in Amsterdam een lezing over vrijheid.

Combatants for Peace bestaat uit voormalige Israëlische soldaten en Palestijnse strijders, die tegen de bezetting en tegen het aanhoudende geweld zijn. Hun boodschap vindt nog maar weinig navolging in Israël en daarbuiten en de twee worden aan hun eigen kant gezien als verraders. Maar ze hebben een sterk geloof in empathie en geven de moed niet op. “Israëliërs en Palestijnen moeten echt leren om vreedzaam naast en met elkaar te leven en elkaars mensenrechten te respecteren”, zegt Yacobovitz.

Assaf en Jamil willen vooral laten zien dat we allemaal mensen zijn. Met hun organisatie proberen ze de cirkel van geweld te doorbreken. “Ik dacht altijd dat Israël niet geïnteresseerd was in vrede, zeker de jongeren niet, maar bij Combatants for Peace zaten veel jonge Israëliërs die juist wel vrede wilden en daar aan werkten, ze willen niet het leger in en deelnemen aan het geweld. Dat vragen ze ook van de Palestijnen”, vertelt Jamil. Het begin was lastig voor hem. “Ik vond het moeilijk om Assaf te ontmoeten, omdat hij militair was geweest en misschien wel mijn broer had gedood.” Dat was anders voor Assaf. “Ik was onder de indruk van Jamils innerlijke rust. Hij was echt zichzelf, maar had wel een moeilijk verhaal. Inmiddels zijn we goede vrienden, reizen we samen en heb ik zijn humor leren kennen en de verhalen over zijn kinderen en familie. Voor mij is hij geen Palestijn, maar Jamil.” Dat is volgens de twee de essentie van het probleem. Beide partijen moeten elkaar als mensen gaan zien.

Hun werk voor Combatants voor Peace ligt gevoelig thuis, bij vrienden en familie. Jamil: “Er kwamen mensen naar me toe die vroegen waar ik mee bezig was, omdat ze vonden dat dit niet de echte Jamil was. Sommige vrienden praten niet meer met me. Mensen die tegen het vredesproces waren. Maar over het algemeen is er nu acceptatie. In de eerste intifada nam ik deel aan het geweld, maar ik zag geen verandering. Niet bij andere Palestijnen, maar ook niet bij mezelf. Nu met Combatants for Peace heb ik wel het idee dat we dingen veranderen en een dialoog voeren voor verandering. Het is nu nog klein, maar die verandering wordt steeds groter. Er komen nu Palestijnen bij onze organisatie, die bij de autoriteiten werken en dat helpt. Daardoor komt er steeds meer acceptatie aan de Palestijnse kant voor wat wij doen.” De omgeving van Assaf reageerde wat beter. Assaf: “Ik kom uit Tel Aviv uit een links milieu en mijn familie is ook links georiënteerd. Dus ik kreeg redelijk wat steun en waardering. Maar voor veel Israëliërs in onze organisatie geldt dat niet. Die worden er echt op aangekeken door familie en vrienden.”

Beide partijen staan al lang vijandig tegenover elkaar en beschuldigen elkaar ook van alles dat fout gaat. Het blijft moeilijk om het vertrouwen van de andere kant te winnen. Jamil: “Beide partijen kennen de andere kant niet echt. De Israëliërs kennen de Palestijnen niet en weten alleen dat er Palestijnen zijn die ze willen doden, uit hun huizen willen schoppen of wraak nemen. Ze weten niet dat een groot deel van de bevolking in vrede gelooft, de Palestijnen nemen genoegen met slechts 22 procent van het oorspronkelijke Palestijnse gebied, terwijl de Israëliërs denken dat ze alles willen. De Palestijnen zien alleen de onderdrukking van de regering van Netanyahu, die erg radicaal is. In hun ogen hebben de Israëliërs sinds de Oslo-akkoorden geen enkele stap richting vrede gedaan en zijn er alleen maar meer bezettingen bijgekomen. Ik snap dus heel goed dat de Palestijnen niet meer in een oplossing geloven. De Palestijnen willen echt vrede en ze hebben het meer nodig dan de Israëliërs.” Er is al vaak geprobeerd om vrede in het Midden-Oosten te brengen, maar geen enkele poging leidde tot succes. Toch denken Assaf en Jamil dat zij wel kans van slagen hebben. Assaf: “Wij hebben geen andere keus dan samen te staan zoals we dat nu doen. Zelfs nu we nog niet veel invloed hebben, voelt dit als iets noodzakelijk, iets dat we moeten doen. Stap voor stap worden we groter en sterker. Duizenden mensen komen op onze activiteiten af en sluiten zich bij ons aan, van beide kanten. We moeten wel onthouden dat we niet de enige organisatie zijn die dit doet, maar wij zijn de enige organisatie die doet wat wij doen. Gelukkig zijn er aan beide kanten organisaties die net als ons een andere realiteit proberen te creëren. Een realiteit van mens tot mens. Het gaat om samen handelen en dingen doen, niet alleen maar om het samenzijn en om samen het onrecht, het geweld en de bezetting aan beide kanten te bestrijden. Samenwerking is het doel en zal uiteindelijk het resultaat zijn van ons werk. Maar daarvoor moeten we elkaar wel eerst ontmoeten, samenkomen, elkaar onze persoonlijke verhalen vertellen, elkaars vertrouwen winnen en elkaar erkennen.”

Het daadwerkelijk benoemen van een oplossing is moeilijk voor de twee voormalige strijders. Assaf: “Ik denk dat het verkeerd is om in dit deel van de discussie gezogen te worden. Een discussie die een oplossing probeert te formuleren en zelfs met allerlei mogelijkheden komt om een oplossing te formuleren. Dat is een grote fout. Want die discussie stuit steeds weer op problemen. Net als de cirkel van geweld is er een cirkel van discussie, die zichzelf steeds weer herhaalt en het gaat nergens heen. Net als het verbreken van de cirkel van geweld, wat wij proberen te doen, willen we ook de cirkel van een futiele discussie doorbreken, die ons nog nooit verder heeft gebracht. Dat doen wij door aan te geven hoe we de dingen graag zien, namelijk een wereld zonder geweld, waar mensen met elkaar verbonden zijn en vertrouwen hebben in een wereld met Palestijnen en Israëliërs samen. Daar geven wij vorm aan door echt vanaf de grond met mensen te werken en het geweld en de ongerechtigheid te veroordelen. We hebben veel mensen binnen onze organisatie die een oplossing steunen. Sommigen willen een tweestatenoplossing, anderen streven naar één staat en anderen zien liever een confederatie. Maar wij zijn voor een tweestatenoplossing.” Ze hebben nog een lange weg te gaan. Jamil: “We hebben veel tijd nodig en het zal lang duren. We moeten echt het denken van mensen veranderen en dat kost tijd. We willen naar een oplossing toe die voor beide kanten werkt. We zullen onze hoop niet verliezen en altijd onze idealen met de mensen om ons heen blijven delen.”

Ook de politiek kan daarbij nog wat doen, maar dat is niet de insteek van Combatants for Peace. Assaf: “Wij hebben allemaal deelgenomen aan de cirkel van geweld en we nemen daar allemaal onze verantwoordelijkheid voor, maar daar zijn we uitgestapt en nu werken we schouder aan schouder, zonder geweld en zonder ongerechtigheid. Als we dat zien, dan verwerpen we dat. We hopen dat onze invloed op politiek niveau ook mogelijk is, door een grote gemeenschap te zijn, waar men niet meer omheen kan. Dat is onze manier om de politiek te beïnvloeden. Wij werken van onder naar boven. We bedrijven dus al een vorm van politiek en bij het volk krijgen we steeds meer betekenis en invloed, maar bij de politieke partijen moet je gewoon maar geloven dat wat je doet een invloed heeft op mensen en de keuzes die ze maken. Mensen in het parlement kennen Combatants for Peace ook en promoten ons ook. Maar het beïnvloeden van politici is niet ons eerste doel.” Jamil sluit af: “Wij werken met mensen en niet met de politiek. We proberen die politiek wel te veranderen, maar dat doen we door het denken van mensen te veranderen. Die gaan voor de politici stemmen en zo proberen we te zorgen voor verandering.”

‘In de Marokkaanse cultuur helpen mensen elkaar juist heel veel’

0

De roep om vrijwilligers bij voetbalverenigingen wordt luider, zeggen mensen binnen de voetballerij. De schuld daarvoor wordt onder andere door voetbalcommentator Johan Derksen bij Marokkaans-Nederlandse ouders gelegd. De Kanttekening maakte een rondje langs voetbalclubs en sprak met vrijwilligers die zich niet herkennen in het geschetste beeld.

Omar Babouch is vrijwilliger bij VVA Spartaan uit Amsterdam: “Ik heb van alles gedaan. Trainen, gefloten en spelers begeleiden bij wedstrijden. Ik zit nu bijna negen jaar bij de club. Daarvoor voetbalde ik zelf ook maar nu niet meer. Mijn jongen zit nu bij de club. Toen ik hoorde dat ze mensen zochten om bardienst te draaien, heb ik mij direct aangemeld.”
Omar is geboren in de buurt van Marrakesh en woont vanaf zijn vierde in Amsterdam. “Ik snap wel dat het voor mensen soms lastig kan zijn om tijd vrij te maken voor vrijwilligerswerk of voor clubs om mensen, ouders betrokken te krijgen. Maar zelf vind ik het gewoon leuk dat ik mensen kan helpen. In de Marokkaanse cultuur helpen mensen elkaar heel veel. Als je door een willekeurige Marokkaanse stad loopt zie je op straat hoe volstrekt vreemde mensen elkaar helpen, met bijvoorbeeld de weg oversteken. Maar hier zie je dat eigenlijk minder.” Hoe dat komt weet Omar niet precies. “Ik heb een zus hier, maar verder heb ik eigenlijk weinig Marokkaanse vrienden en kennissen. Eigenlijk ken ik ook niemand in mijn persoonlijke omgeving die vrijwilligerswerk doet. Nu moet ik zeggen dat ik ook best wel gericht ben op mijn gezin. En op de club dan.”

Dinsdag, donderdag en zaterdag – en af en toe een zondag – springt Omar bij voor het team van zijn zoontje van 15. “Vroeger gingen vaders wel meer mee met voetbalwedstrijden van hun kinderen. Zelf ben ik er altijd bij, tenzij ik echt niet kan. Als ik kijk naar de ouders die meegaan, dan is het heel cultureel gemixt, ik zie Surinaamse, Turkse, Marokkaanse en autochtone Nederlanders. Maar meestal zijn het gewoon ouders die voetbal echt leuk vinden.”

Ook Bart van Steen, voorzitter van het Utrechtse S.V. Sporting’70 is vrijwilliger. Hij ziet weinig fundamentele verschillen tussen leden met een migratieachtergrond en autochtone leden als het gaat om participatie: “Ik zit al acht jaar in het bestuur, nu drie jaar als voorzitter. We zijn een club met 1.100 leden. Alles wat moet worden gedaan, doen wij zelf. Bij onze club zetten wij ook bewust in op een open en vriendelijke cultuur. Iedereen moet zich thuis voelen, ongeacht kwaliteit of achtergrond. Het is de bedoeling dat iedereen wat doet, maar wel op een ongedwongen manier. Dat krijg je alleen voor elkaar als je goed kijkt naar je individuele leden.” Bij S.V. Sporting ‘70 probeert men vrijwillige inzet van de mensen te organiseren als een verlengstuk van iemands sociale kunnen.
Van Steen: “Mensen moeten het wel leuk vinden. En ja vrijwilligerswerk staat soms op gespannen voet met het drukke bestaan van tegenwoordig.”

De vereniging prijst zichzelf gelukkig met genoeg vrijwilligers. “Je doet het ook voor elkaar, voor de mensen, niet persé voor de club. Ik denk overigens dat het bij heel veel clubs prima lukt. Maar je moet er als vereniging wel wat voor doen.”

Van Steen wil de berichten over problemen met het vinden van vrijwilligers met een migratieachtergrond graag nuanceren. “In Nederland scoren wij heel hoog qua vrijwilligersparticipatie, binnen de EU staan wij helemaal bovenaan. Leden die hiermee zijn opgegroeid snappen zonder veel uitleg hoe wij als vereniging functioneren. Heb je dit niet meegekregen dan is het minder vanzelfsprekend dat je je als vrijwilliger spontaan inzet.” Van Steen ziet hierin ook verschillen per generatie mensen met een migratieachtergrond.

“Sowieso speelt familie vaak een hele andere rol bij mensen met een migratieachtergrond. Als binnen een familie een bredere groep naast de ouders voor de kinderen zorgt dan is het minder duidelijk wie dan de vrijwilligerstaken op zou kunnen pakken. Je ziet bij de huidige generaties migranten dat men al meer gewend is aan de Nederlandse gewoontes als het gaat om vrijwilligerswerk.”

Volgens Van Steen vormen cultuurverschillen slechts een tijdelijk barrière.
“Ik houd het eigenlijk niet echt bij, de etnische cijfers achter onze vrijwilligers. Ik zie alleen dat bij onze leden, of bij leden met ouders die hier al langere tijd zitten, de cultuurverschillen minder groot zijn.”

Van Steen heeft een tip voor clubs die worstelen met vrijwilligersinzet. “Als je meer helpende handen wil hebben, moet je beseffen dat niet alles gewoon is wat jezelf gewoon vindt. Je moet heel erg kijken naar mensen. Verplicht alcohol schenken in de kantine – iets wat sommige mensen niet willen vanuit hun geloof – dat moet je niet doen. Dat van je leden eisen, dat is bekrompen denken. Er zijn genoeg alternatieve manieren om je in te zetten voor een club. Helpen met het paviljoen onderhouden of andere activiteiten organiseren. Maar uiteraard ook: teams begeleiden.”

Zonder dat ze het bij S.V. Sporting ‘70 bijhouden schat Van Steen in dat zo ongeveer een kwart tot een derde van het ledenaantal een niet-westerse achtergrond heeft. De aanwas uit Noord-Utrecht en Overvecht groeit gestaag. “Wat wij horen is dat ouders in de eerste plaats een veilige omgeving willen voor hun kinderen om te voetballen. Wij willen daar met zijn allen goed mee omgaan. En dat lukt geloof ik best goed.”

André Moestaredjo, algemeen bestuurslid bij S.V. Sporting ‘70 is verantwoordelijk voor het vrijwilligersbeleid: “Participatie in de voetbalwereld is in het algemeen een fors probleem, niet alleen rondom mensen met een migrantenachtergrond. Maatschappelijke participatie is overigens ook een probleem buiten het voetbal. Ook Moestaredjo ziet de oplossing in de menselijke maat. “Het belangrijkste is dat je, voordat kinderen lid worden, heel goed de verwachtingen uitspreekt. Maar dan ben je er nog niet. Bij ouders met een migrantenachtergrond moet je dat misschien meer doorlopend blijven herhalen – al hebben veel vaders met een niet-Nederlandse achtergrond zelf ook een voetbalverleden. Zij begrijpen heel goed dat er getraind moet worden en dat iedereen wel eens een bardienst moet vervullen en dat een club trainers of scheidsrechters nodig heeft.”

Iedereen bij S.V. Sporting ‘70 doet taken, maar niet iedereen heeft een officiële functie als bestuurslid. Het aantrekken van officiële bestuursleden met een niet-westerse achtergrond blijft een punt van aandacht. Moestaredjo: “Maar ik denk niet dat wij ontevreden mogen zijn.
Wat denk ik heel belangrijk is – en daar letten wij op – is de persoonlijke benadering. Kijken naar wat werkt en wat niet. Soms is het heel lastig om ouders met een migratieachtergrond te bereiken via de geijkte kanalen als email of telefoon. Dan moet je mensen echt op het veld benaderen als ze hun kinderen ophalen, zodat ze niet buitengesloten worden. Op een of andere manier kan zo’n indruk ontstaan.”

Zelf heeft Moestaredjo een Indonesische achtergrond, maar hij is in Nederland opgegroeid. “Mijn ouders die van de eerste generatie migranten zijn, deden zelf geen vrijwilligerswerk, dus ik ben in die zin wel een trendbreuk, haha”

Moestaredjo ziet ook een andere ontwikkeling: “Wat er bij ons op de club echt is veranderd, is dat inmiddels één derde van de leden vrouw is. En dat is heel bijzonder en leuk en het geeft ook een andere dynamiek aan de vereniging. Het geeft toch een andere sfeer, het is wel leuk en heel bijzonder, ook dat er veel meisjes van allochtone afkomst in zitten. We hebben ook heel wat moeders met een niet-westerse achtergrond die begeleider zijn en meehelpen achter de bar en ik heb eigenlijk nooit iets gehoord van problemen.”

Volgens Moestaredjo is een voetbalvereniging nog één van de weinige plekken in Nederland waar je mensen tegenkomt uit alle lagen van de bevolking. “Dat is iets wat je jezelf als vereniging, maar ook als gemeente moet realiseren. En koesteren.”

Ook Saïd Karkache (47 jaar), is vrijwilliger voor zijn club VVOR (Voetbal Vereniging Oost Rotterdam), of liever, die van zijn zoon: “Een van mijn zoons is 5 jaar en sinds twee jaar ben ik scheidsrechter bij de F’jes. Maar sinds december 2016 doe ik eigenlijk alles door elkaar, B’tjes, maar ook de meiden van 17.”

Karkache heeft zichzelf twee jaar gelden aangemeld. “Van de KNVB hebben we een 20-urige opleiding gekregen tot scheidsrechter. Het wordt met de wedstrijd leuker.” Hij komt oorspronkelijk uit Marokko (Thza) maar woont hier in Nederland vanaf zijn zevende. Hij kom uit een moslimfamilie maar heeft in Namen (België) een kloosteropleiding gehad. “Ja, haha, ik heb samen met mijn broers in een echt nonnenklooster gezeten. Mijn vader was analfabeet maar zijn broer had in België Landbouwwetenschappen gestudeerd. Hij kwam terug en zei tegen mijn vader: “Als je nederigheid, waardigheid, respect en mededogen wil leren kennen, dan moet je naar de katholieke nonnen.”

Saïd weet eigenlijk niet of ze bij VVOR veel vrijwilligers hebben met een migratieachtergrond. “Ik let daar niet zo op. En volgens mij is het ook niet zo’n issue hier. Wel hebben we redelijk wat leden van allochtone afkomst, maar misschien wel minder vrijwilligers. Communiceren schiet niet altijd op als er hele grote culturele of taalkundige barrières zijn, maar uiteindelijk moet je het wel samen doen. Praten moet je. Echt banden scheppen. Vrijwilligerswerk, iedereen kan het doen. Maar niet iedereen heeft de tijd, de zin en de interesse. Het is jammer als sommige mensen dit niet hebben, maar iedereen moet de vrije keuze hebben. Het blijft vrijwilligerswerk.”

In Sri Lanka: ‘Onze boeddhistische identiteit wordt aangetast’

1
De boeddhistische partij Besa Bala Sena in Sri Lanka organiseert rellen tegen moslims. Zij strijdt naar eigen zeggen voor de boeddhistische identiteit. De moslimgemeenschap in Sri Lanka voelt zich daardoor bedreigd en gediscrimineerd. Ondanks de onderhuidse spanningen tussen boeddhisten en moslims zijn veel Sri Lankezen trots op hun religieuze diversiteit. Onze correspondent Sara-May Leeflang doet verslag vanuit Sri Lanka.

In Sri Lanka leeft de moslimgemeenschap in het boeddhistische binnenland. Hoewel de situatie vreedzaam is, zijn er hier en daar onderhuidse spanningen. Zo is de Besa Bala Sena (BBS), de fanatieke boeddhistische nationalistische partij actief in het binnenland. Zij zien Sri Lanka niet als multicultureel, maar willen de boeddhistische identiteit behouden zonder plaats te maken voor minderheden. Hoewel er veel moslims zijn die tevreden zijn over hun leefomstandigheden in Sri Lanka, zijn er tegelijkertijd ook mensen die discriminatie ondervinden vanwege hun religie.

Eén van hen is Zadaf, 23 jaar, moslim en geneeskundestudente. ‘Moslims worden gediscrimineerd en de situatie wordt steeds erger. De meerderheid in Sri Lanka is boeddhist, maar de moslimgemeenschap is groot. De boeddhisten vallen moslims aan. Dat zijn voornamelijk aanhangers van de BBS. De BBS heeft kantoren overal in Sri Lanka, vooral op het platteland omdat daar de mensen makkelijk te manipuleren zijn. De vorige regering steunde de BBS, de nieuwe regering niet. Maar de huidige regering doet ook niets tegen hen, omdat ze teveel macht hebben.’

Volgens Zadaf zit er veel oud zeer bij de moslims in Sri Lanka. ‘De regering doet niets voor ons. Terwijl we worden aangevallen krijgen we geen militaire steun. De BBS doodt onschuldige mensen, ze hebben pasgeleden zelfs een kind gedood. De dader loopt nog steeds op vrije voeten en dat doet ons als gemeenschap erg veel pijn.’ In 2014 waren er rellen tegenover moslims georganiseerd door de BBS. Hierbij vielen vier doden en ruim tachtig gewonden. Huizen werden vernield en duizenden mensen raakten ontheemd.

Zadaf bleef gespaard wat betreft deze gewelddadigheden maar in het dagelijks leven ervaart ze discriminatie. ‘Ik heb één van de hoogste cijfers in mijn klas, maar toch word ik niet toegelaten tot de faculteit van Geneeskunde. Dit komt omdat ik moslim ben. Daarom ga ik in augustus emigreren naar Rusland en daar de komende zes jaar een geneeskundestudie volgen.’

Bodu Bala Sena staat bekend in Sri Lanka om haar nationalistische koers. Sinds ruim tien jaar strijdt het voor een Singalese boeddhistische identiteit in Sri Lanka en minderheden moeten het ontgelden. Ondanks de religieuze koers die zij vaart, zien veel Sri Lankezen de BBS als een politieke partij. Ravi boeddhist, 43 jaar en werkzaam in human resources heeft sympathie voor de gedachte achter BBS. ‘De BBS is corrupt geraakt vanaf het moment dat de organisatie zich heeft gemengd in de politiek. De basisgedachte van de BBS was mooi, maar nu hebben veel politici een belang bij de partij. De BBS wordt gefinancierd door veel ngo’s, maar ook door veel politici. Het is gewoon niet meer geloofwaardig’, aldus Ravi. Volgens Ravi, is de meerderheid van de boeddhistische monniken corrupt. ‘Er is maar een klein deel van de monniken dat het echte boeddhisme uitdraagt.’

Volgens Sampath 56 jaar, boeddhist en freelance commercieel designer is de BBS geen religieuze, maar een extremistische politieke partij. ‘De BBS heeft niks met boeddhisme te maken. Boeddhisme is universeel, voor elk mens hier op aarde. De BBS maakt het nationalistisch, specifiek voor Singalezen. Het maakt boeddhisme sektarisch. Ze waren goede vriendjes met de vorige regering, maar deze regering doet gelukkig afstand van hun slogans. Toch heeft de BBS nog veel steun in het binnenland.’ Volgens Sampath hebben alle religieuze instanties een grote invloed op het regeringsbeleid. ‘Politici worden omgekocht, dat is de normaalste zaak van de wereld. Sri Lanka is het meest corrupte land dat er bestaat.’

Veel monniken praten niet graag over de BBS en vermijden het onderwerp. Rebel Samiti praat echter openlijk. Hij is sinds zijn elfde monnik in een klein plaatsje 50 kilometer van de culturele boeddhistische stad Kandy. Hij heeft een genuanceerde mening over de BBS. ‘Er zitten twee kanten aan het verhaal. Aan de ene kant wordt het boeddhistisch historisch erfgoed vernield en dit erfgoed moet beschermd worden. Ik vind ook dat dit erfgoed beschermd moet worden. Maar de BBS doet dit met geweld en als boeddhist kan ik dat niet goedkeuren.’

Bo, is sinds acht maanden boeddhist en benadrukt dat iedereen, katholiek, moslim of hindoe, uiteindelijk nirvana kan bereiken, met de politiek van BBS heeft ze niets. ‘De reden dat ik boeddhist wilde worden is om nirvana te bereiken. Ik bid naar Boeddha en we praktiseren veel rituelen. Hierdoor veranderen de lichaamsdelen van boeddha in een parel.’ Bo laat een kleine parel zien in een relikwie en zegt dat dit ooit een lichaamsdeel van Boeddha was. Volgens Bo is het boeddhisme universeel: ‘Elk mens kan nirvana bereiken, dat is de essentie van het boeddhisme.’

Toch heerst er wel een bepaald stereotype over moslims onder boeddhisten. Asoka is 42 jaar en woont in een dorpje 15 kilometer van Kandy. In zijn wijk wonen niet zoveel moslims, maar drie kilometer in het plaatsje Gelioya is de moslimgemeenschap groot. Asoka heeft moeite met sommige moslims die hier wonen. ‘Ze maken veel geluid en ze lopen altijd in groepjes van drie, vier over straat. Twintig procent van de moslims, meestal degenen in traditionele kleding, zijn niet zulke aardige mensen.’

Bade 31 jaar en Sam, 29 jaar zijn twee vrienden uit Kandy. Hun ogen lichten op als ze over de BBS beginnen te praten. ‘We steunen de BBS, omdat we de boeddhistische cultuur in Sri Lanka willen beschermen. Dat is wat de BBS goed doet, ze komt op voor de boeddhistische traditie. Die niet verloren mag gaan. Dertig procent van de bevolking is moslim en onze boeddhistische identiteit wordt aangetast.’ Bade en Sam steunen de BBS niet met geld maar via social media. ‘We verspreiden het gedachtegoed door middel van Facebook. De BBS heeft in Kandy veel steun.’

Abdul 67 jaar is moslim, ook hij ondervindt weleens spanningen tussen boeddhisten en moslims maar hij blijft er koel onder. ‘Van de tien mensen zijn er misschien drie onwetend. Zij roepen dingen op straat naar je, omdat ze dronken zijn. Als iemand ons agressief benadert dan laten we het aan ons voorbij gaan, omdat Allah uiteindelijk beslist. Wij hebben niks te zeggen, alleen dat we ons goed moeten gedragen. Hoeveel oorlogen zijn er wel niet begonnen door agressiviteit? Dus als iemand op straat mij aanstoot, dan zeg ik sorry en laat ik deze persoon voorbij lopen.’ Volgens Abdul zijn de meeste mensen goed in Sri Lanka. ‘De monniken weten dat moslims goed zijn en zijn ook niet bang voor ons. Ook de regering discrimineert ons niet. Als je als moslim in een winkel van een boeddhist werkt krijg je meestal de kans om vijf keer per dag te bidden.’

Sommige buitenlanders vragen aan Abdul of Sri Lanka een moslimland is, omdat ze overal moskeeën zien. ‘Overal in Sri Lanka profileren de auto’s en tuc-tuc’s zich met religieuze slogans en beeldjes van Jezus, Boeddha, of Arabische teksten. Zo staat op de ene auto mashallah en op een andere Jesus is my Lord.’

Die diversiteit zorgt er ook voor dat boeddhisten en moslims van elkaar profiteren.
Op 13 en 14 april hebben de boeddhisten officieel het nieuwe jaar ingeluid. Een week van tevoren en een week erna zijn alle boeddhisten vrij. Er gaan grote voorbereidingen gepaard met dit feest. ‘De moslims zijn rijk in deze twee weken, omdat alle boeddhisten hun winkels sluiten en de winkels van de moslims open zijn’, grapt Asoka.