Vorig weekend werd bekend dat Mohamed Ihattaren voor het Nederlands elftal gaat voetballen en niet voor Marokko. ‘Ik heb er lang over nagedacht en heb ook veel met mijn familie overlegd. Uiteindelijk zijn we tot de beslissing gekomen om voor het Nederlands elftal te kiezen’ vertelt de 17-jarige middenvelder van PSV. Hij benadrukt dat zijn moeder ‘meteen een goed gevoel’ had. Het land vierde het goede nieuws in koor.
Dit is de realiteit: er zijn mensen die hier zijn geboren maar tegelijkertijd bewust zijn van het feit dat hun ‘wortels’ elders liggen. In sommige gevallen hebben deze Nederlanders een dubbele nationaliteit. Dat heeft consequenties.
Zo wordt van Marokkaanse Nederlanders, geboren en getogen in Nederland, verwacht om toch loyaal te zijn aan de Marokkaanse staat. Recentelijk schreef ik in mijn column voor de Kanttekening over Marokkaanse Nederlanders die zich daar tegen verzetten en af willen van hun Marokkaanse paspoort. Het dilemma waarmee Turkse Nederlanders worstelen is hiermee enigszins vergelijkbaar.
Er zijn Turks-Nederlandse Erdogan-critici die – in tegenstelling tot ‘autochtone’ Nederlanders die kritiek op Erdogan hebben – worden opgepakt als ze een voet op Turkse bodem zetten. Aan de andere kant zijn er ook veel Turkse Nederlanders die bij de Turkse verkiezingen op Erdogan stemmen, terwijl ze geen last hebben van de effecten van zijn autoritaire beleid omdat ze in Nederland wonen. Maar, en daar gaat deze column over, er bestaat ook zoiets als dubbel-identificatie.
Het was twaalf jaar geleden toen koningin Máxima die toespraak hield met de inmiddels beroemde woorden: ‘De Nederlandse identiteit bestaat niet’. Volgens haar is de Nederlandse identiteit ‘te veelzijdig om in één cliché te vatten’. In de toespraak vertelde Máxima over haar reis naar Marokko met Willem-Alexander. Zij ging met een groepje Nederlandse jongeren, waarvan de helft een Marokkaanse achtergrond had. Deze jongeren fungeerden als gidsen en tolken.
Máxima was vol lof over hen: ‘Moeiteloos vertaalden ze heen en weer tussen Marokkaans en Nederlands. Wat geweldig, om thuis te zijn in twee culturen en moeiteloos van de een naar de ander te kunnen springen. Bruggenbouwer te kunnen zijn. Ik was enorm trots op hen.’ Deze jonge Marokkaanse-Nederlanders hadden een dubbel-identificatie. Ze voelden zich verbonden met Nederland én met Marokko.
Je kunt in Nederland zijn geboren, maar je toch identificeren met het land waar jouw wortels liggen
Máxima hield haar beroemd geworden toespraak tijdens de presentatie van het WRR-rapport met de veelzeggende titel Identificatie met Nederland. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelde in dit rapport dat het moest gaan om identificatie, niet om identiteit. Identiteiten zijn namelijk statistisch en sluiten uit, terwijl mensen vaker meerdere identificaties hebben.
Ihattaren en de Marokkaans-Nederlandse jongeren die met Máxima en Willem-Alexander naar Marokko gingen illustreren dit perfect. Zij hebben een hybride identiteit. Dit is een gelaagde identiteit, waarbij een keuze voor of voor het ene land of voor het andere land onmogelijk is. Deze jongeren zijn een hutspot van verschillende culturen, talen en netwerken.
Toch praten politici vandaag de dag nog steeds over ‘de’ Nederlandse identiteit die bedreigd zou worden en over migranten die niet zouden integreren. De realiteit is echter dat Nederland complexer is geworden. Haagse politici praten graag in oude begrippen en hanteren een dichotome manier van denken. Het is wit of zwart, Nederlander of Marokkaan, ingeburgerd of niet.
Haagse politici worden zenuwachtig wanneer jongeren die in Nederland geboren zijn met Turkse vlaggen zwaaien op de Erasmusbrug. Dat past niet in hun logica. Maar dit is de realiteit anno 2019: je kunt in Nederland zijn geboren, maar je toch identificeren met het land waar jouw wortels liggen. Dat wil niet zeggen dat je niet van Nederland houdt, het betekent dat je een dubbel-identificatie hebt.
Als je wil begrijpen hoe de multiculturele, multi-etnische samenleving er echt uit ziet, dan moet je niet naar het Binnenhof gaan. Ga naar het voetbalstadion, het concertgebouw, het poppodium. Op die plekken kom je mensen tegen die geen moeite hebben met het feit dat hun landgenoten dubbel-identificaties hebben. Daar worden mensen zoals Mohamed Ihattaren, die een dubbel-identificatie hebben, op basis van hun talenten en inzet beoordeeld én in het zonnetje gezet.
Voetballertjes van twee Italiaanse jeugdteams waren van plan om hun gezichten zwart te schminken. Het doel: racisme bestrijden. Maar dit plan viel niet bij iedereen in goede aarde. De clubs hebben hun idee daarom ingetrokken.
Tijdens een wedstrijd tussen twee jeugdteams werd een tienjarige zwarte voetballer zaterdag racistisch uitgescholden door een moeder aan de zijlijn. Haar zoon speelde voor het andere team, Aurora Desio genaamd.
Binnenkort spelen de twee teams weer tegen elkaar. Laten we een statement maken tegen de racistische belediging van de voetbalmoeder, dachten beide teams. Uit protest hebben de voetbalteams besloten om de volgende keer met zwartgeschminkte gezichten het veld te betreden.
Ook andere teams van Aurora Desio zouden met zwart op hun gezicht gaan voetballen, zo maakte de club zelf bekend op Facebook.
Over dit besluit kwam veel ophef op social media. ‘Blackface’ is racisme, stellen antiracistische activisten. In de Verenigde Staten schminkten witte toneelspelers vroeger hun gezicht zwart als ze een klucht over zwarte mensen wilden opvoeren. Ook het Nederlandse fenomeen Zwarte Piet wordt door velen als een racistisch symbool beschouwd.
Aurora Desio is geschrokken van de ophef en krabbelt nu terug. Tegen CNN verklaart directeur Alessandro Crisafulli dat de spelertjes nu slecht twee zwarte vegen op hun gezicht krijgen, ‘als teken dat we allemaal broeders zijn en dat huidskleur er niet toe doet’.
In Italië komt racisme bij voetbal veel voor en worden zwarte voetballers vaak door racistische spreekkoren beledigd. Dit overkwam Mario Balotelli van voetbalclub Brescia afgelopen weekend nog. De Italiaanse voetbalbond heeft tegen deze racistische praktijken nog steeds geen maatregelen genomen.
Volgens de opiniepeilingen zal de radicaal-rechtse partij Vox haar zetelaantal zo goed als verdubbelen bij de Spaanse verkiezingen van aankomende zondag: van 24 naar 46 zetels.
De verkiezingen van zondag zijn de vierde parlementsverkiezingen in vier jaar. De vorige verkiezingen vonden in april plaats, maar de coalitieonderhandelingen mislukten daarna.
Volgens analisten zorgt deze instabiele situatie ervoor dat kiezers het vertrouwen in de traditionele partijen hebben verloren en hun heil zoeken bij radicale partijen. Het radicaal-rechtse Vox is voor rechtse kiezers een alternatief. De sociaaldemocratische PSOE is volgens de opiniepeilingen nog steeds de grootste.
Vox is in 2013 opgericht door enkele oud-leden van de Partido Popular, de conservatief-christelijke Volkspartij. Vox is tegen abortus, tegen het toelaten van niet-westerse migranten en voor het afschaffen van autonomie van de regio’s. Het onafhankelijkheidsstreven van Catalonië heeft Vox bij conservatieve Spaanse kiezers dan ook populairder gemaakt.
De rechtervleugel van Vox bestaat uit Franco-aanhangers die met weemoed terugdenken aan de tijd van zijn fascistische dictatuur (1939-1975). Twee week geleden protesteerde Vox als enige partij tegen het herbegraven van Francisco Franco (1892-1975) van de Vallei der Gevallenen naar een familiegraf.
Extreemrechtse burgerwachten patrouilleren door de Duitse straten. Ze claimen werk te doen dat de politie laat liggen. De Duitse regering maakt zich zorgen.
Minister van Binnenlandse Zaken Horst Seehofer zegt dat zelfbenoemde milities de kiem kunnen vormen van extreemrechts terrorisme. De staat heeft het monopolie op geweld, deze troepen mogen zich dit recht niet toe-eigenen, aldus de minister.
De extreemrechtse ‘burgerwachten’ beweren dat zij moeten patrouilleren omdat de politie steken laten vallen. Maar volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken is het de milities om iets anders te doen. ‘Vreemdelingen en politieke tegenstanders voelen zich geïntimideerd door rechtse patrouilles in de straten.’
Het is onduidelijk hoeveel mensen bij deze ‘burgerwachten’ betrokken zijn. Volgens de regering opereren ze inmiddels in elke Duitse deelstaat.
Begin dit jaar patrouilleerde de extreemrechtse Nationaldemokratische Partei Deutschlands door Beieren. Dit gebeurde nadat asielzoekers enkele voetgangers in het stadje Amberg hadden aangevallen.
In Duitsland is extreemrechts geweld weer in opmars. Eerder dit jaar werd CDU-politicus Walter Lübcke vermoord door een neonazi en vond er een extreemrechtse terroristische aanslag plaats op een synagoge in Halle. Begin deze week werd bekend dat de linkse politici Cem Özdemir en Claudia Roth van de Grünen op een dodenlijst staan.
Burgerpatrouilles zijn geen geheel nieuw fenomeen in Duitsland. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw maakten de bruinhemden van de Sturmabteilung (SA) de Duitse straten onveilig. Deze naziknokploegen gingen met communisten en socialisten op de vuist en molesteerden Joden.
De wereld waarin wij leven is een andere wereld dan die van, zeg, tweeduizend jaar geleden. Waarom zou je je als gelovige dan nog richten op boodschappers en geschriften uit een verjaarde context? Dat stellen de Bahá’ís, een religieuze gemeenschap die in Nederland zo’n 1.500 leden kent. Zij zien een noodzaak voor een nieuwe wereldreligie.
‘Progressieve openbaring’, zo noemt Ellen Boere, lid van de Bahá’í-gemeenschap in Gouda, het idee dat de Bahá’ís drijft. ‘We geloven in vooruitgang. De wereld verandert continu en de mensheid wordt steeds volwassener. Religies veranderen dus ook steeds.’
Volgens de Bahá’ís is de goddelijke boodschap door de eeuwen heen hetzelfde gebleven: in de basis gaat het om liefde en eenheid. Maar de sociale context van die boodschap is steeds veranderd. Het is dan ook natuurlijk dat er steeds op zoek moet worden gegaan naar nieuwe manieren waarop die boodschap zich manifesteert. Goddelijke boodschappers en de tijdperken die zij inluiden volgen elkaar constant op.
Boere is onderdeel van een zestal Bahá’ís dat in Gouda samenkomt, zo ook op de tweehonderdste verjaardag van een voor hen belangrijk historisch figuur: de Báb – waarover later meer.
In Boeres gezellige woonkamer is een presentatie georganiseerd en wordt er een film over het Bahá’í-geloof getoond. In het gezelschap bevindt zich ook een moslim die met zijn collega, een Bahá’í, is meegekomen. Hij is nieuwsgierig naar dit nog redelijk onbekende geloof.
‘Veel Bahá’ís komen van een ander geloof,’ vertelt Boere, zelf van oorsprong katholiek. ‘Ik ervoer daar ontevredenheid en miste iets. Het geloof voelde voor mij als een verplichting, er was weinig ruimte voor eigen ontdekking. Op een gegeven moment kwam ik het Bahá’í-geloof tegen.’
Vooral de vraag ‘Hoe kan het dat er zoveel verschillende opvattingen van God bestaan?’ wordt veel gesteld – en door het Bahá’í-geloof dan ook beantwoord. Volgens Bahá’ís waren Abraham, Mohammed, Jezus, Boeddha en Krishna allemaal manifestaties van dezelfde God. Ze werden door God aangesteld als geschikte boodschappers die een nieuwe religie brachten, afgestemd op hun specifieke context.
Hoe wij de wereld ervaren moet fundamenteel anders zijn dan de manier waarop Jezus, Mohammed of hun volgelingen dat gedaan hebben. Onze wereld is geglobaliseerd; wetenschap en technologie spelen een grote rol in onze levens. Die veranderingen moeten we omarmen, vinden de Bahá’ís. We blijven onszelf als mensheid verbeteren, en dat is iets heel goeds.
Wetenschappelijke kennis is om die reden geen bedreiging voor de Bahá’ís, Er heerst bijvoorbeeld geen controverse over het ontstaan van de aarde: die is gewoon ‘net zo oud als de wetenschap zegt’. Bahá’ís willen een balans tussen wetenschap en religie. Er moeten vragen gesteld kunnen worden. Als dat niet kan praat je niet over geloof, maar over bijgeloof, zeggen ze.
‘Veel Bahá’ís komen van een ander geloof’
Onderdrukking van Bahá’ís
De boodschapper die het nieuwe tijdperk heeft ingeleid is Bahá’u’lláh. Maar voordat deze zich kenbaar maakte als de nieuwe boodschapper van God, werd hij in de eerste helft van de negentiende eeuw aangekondigd door de Báb.
In Iran, toen nog Perzië geheten, verklaarde een koopman dat hij de Báb (letterlijk: ‘poort’) naar een nieuwe religieuze leer was. Hij schreef daar vele heilige teksten en gebeden over. De Báb en zijn volgelingen – de bábis – werden echter ervaren als een bedreiging voor islamitische geestelijken, en werden gevangengenomen en gemarteld. In 1850 werd de Báb geëxecuteerd.
Één van zijn volgelingen, Bahá’u’lláh genoemd, verklaarde zichzelf de verwachtte verlosser en verspreidde de goddelijk boodschap. Die missie zorgde ervoor dat hij in ballingschap moest verkeren en werd verbannen naar de strafkolonie Akko in het huidige Israël. Daar verbleef hij tot het eind van zijn leven.
Met het aanbreken van het nieuwe tijdperk is er voor de Bahá’ís ook een nieuwe jaartelling begonnen. Een maand bestaat voor hen uit negentien dagen, maar door een aantal ‘schrikkeldagen’ per jaar komen ze met negentien maanden toch nog op 365 dagen per jaar uit. Na het tijdperk van Bahá’u’lláh zal er volgens de Bahá’ís weer een andere boodschapper komen.
Duizenden volgelingen van de Báb zijn vermoord in Iran, vertellen de Bahá’ís. Nog steeds leven Bahá’ís in Iran soms in onveiligheid. Het kan voorkomen dat Bahá’ís hun huis worden uitgezet of dat bankrekeningen worden gesloten. Ze worden uitgesloten van onderwijs of kunnen hun beroep niet meer uitoefenen. Sommigen vluchten.
Ook in Jemen worden Bahá’ís sinds kort vervolgd. Recentelijk veroordeelden daar autoriteiten van de Houthi, een Jemenitische rebellengroepering, Hamed bin Haydara tot de doodstraf. Haydara is nog in afwachting van het vonnis. De Houthi’s beschuldigen hem van van onder andere satanisme, ‘spioneren voor Israël’ en het willen ‘stichten van een thuisland op Jemenitische grond’. Mensenrechtenorganisaties vinden de aanklacht belachelijk. De terechtstelling zou een aanslag op religieuze vrijheid betekenen.
Ondanks deze onderdrukking blijft de gemeenschap groeien. In totaal telt het Bahá’í-geloof zo’n zeven miljoen aanhangers. Tijdens pelgrimstochten richting het Israëlische Haifa ontmoeten ze elkaar. Ook komen ze samen in bijzondere tempels van hoge architectonische kwaliteit.
‘Tijdens pelgrimstochten kom je Bahá’ís tegen van over de hele wereld,’ vertelt Boere. Voor haar is dit een bevestiging van het ideaal van eenheid dat de Bahá’ís koesteren. ‘Waar je geboren wordt is toeval, maar in de kern zijn we allemaal hetzelfde.’
Tempels in Santiago (Chili) en New Delhi (India)
Gelijkheid, vrijheid, eenheid
Toch leven we ook in een tijd van individualisme, en ook in het geloof van de Bahá’ís zie je die ruimte en aandacht voor individuele ontplooiing en verantwoordelijkheid. Opvallend is dat een persoon pas vanaf zijn vijftiende mag kiezen om tot het geloof toe te treden of niet. Er is geen sprake van een doop of anderzijds verplichte rituelen om tot het geloof toegelaten te worden.
Voor de Bahá’ís is het van belang dat iedereen God zelf kan ontdekken, en wel vanaf een ‘geschikte’ leeftijd. Het ontdekken van dit geloof kun je dan ook zonder de hulp van geestelijk leiders doen. De canonieke teksten van het Bahá’í-geloof zijn natuurlijk nog vrij jong, dus er is veel terug te vinden en het is voor iedereen toegankelijk.
Binnen het Bahá’í-geloof zijn de interpersoonlijke relaties non-hiërarchisch. Er is een bestaande structuur van ‘Plaatselijke en Nationale Geestelijke Raden’, waar het ‘Universele Huis van Gerechtigheid’ boven staat. De leden hiervan worden gekozen zonder dat daarvoor campagne gevoerd mag worden. Een geestelijke hiërarchie is er niet: iedereen is, wederom, gelijk.
De samenkomsten van de Bahá’ís steunen op samenwerking, er is niemand die het laatste woord heeft. Of dat niet ook voor veel onenigheid zorgt? ‘Natuurlijk is er ook discussie en zijn we het over dingen oneens,’ zegt Boere, ‘maar door consultatie komen we tot overeenstemming.’ Ieder lid heeft dezelfde, persoonlijke toegang tot God, zegt – en dus is er voor geen enkele individu reden om autoriteit te claimen.
‘Het is eigenlijk ook een heel praktisch geloof,’ vertelt Boere. Een deel van de samenkomsten is altijd besteed aan het gezamenlijk bespreken van zaken die binnen de gemeenschap spelen. Ook in de film Dawn of the light die in Gouda getoond wordt, wordt het beeld van actieve samenwerking onderstreept.
Dienstbaarheid, noemen de Bahá’ís dat: een teken van de volwassenheid van de mens. Bahá’ís doen niet aan traditie en rituelen. Ze vertalen hun leefregels liever naar daden, zeggen ze. In collectivistische geest wordt de lokale gemeenschap verbeterd, vaak met kleinschalige projecten, zo laat Dawn of the light zien. De film suggereert tevens wat ook Boere aanstipt: de actieve gemeenschap bestaat voor een groot deel uit jongeren.
‘God is de liefde, intelligentie en rechtvaardigheid als zodanig, en de mens zijn hoogste schepsel’
De principes die de Bahá’ís nastreven zijn eenheid (van God, van religie, van demensheid), vrede en gelijkwaardigheid. Ook de gelijkwaardigheid van man en vrouw staat hoog op de agenda. Maar daarnaast bestaat de verzameling principes ook uit een aantal controleerbare oplossingen, zoals de toepassing van een universele ‘hulptaal’ waarmee alle 7,5 miljard inwoners van planeet aarde met elkaar kunnen communiceren, en mondiaal verplicht onderwijs.
‘God is de liefde, intelligentie en rechtvaardigheid als zodanig, en de mens zijn hoogste schepsel’, staat er in een boekje dat de Bahá’í-denkbeelden uiteenzet. Het Bahá’í-geloof is daarmee uitzonderlijk positief: God is rechtvaardig en religie moet de oorzaak van liefde en genegenheid zijn. Als religie de oorzaak van oorlog is, kan ze er beter niet zijn.
En hoe zit het met het leven na de dood? Er is volgens Bahá’ís wel sprake van een hiernamaals, maar ze bespreken dat lang niet zo gedetailleerd als bijvoorbeeld de Koran of de Bijbel doen. In de Bahá’í-geschriften wordt vooral geschreven over het voorbestaan van de ziel.
De canonieke teksten van de Bahá’ís zijn op een poëtische manier opgeschreven. Ze behoeven geen uitgebreide allegorische uitleg. Bahá’u’lláh schreef bijvoorbeeld: Men beroeme zich er niet op zijn vaderland lief te hebben, maar stelle er een eer in de wereld lief te hebben. Nationale grenzen zijn illusies; de wereld is één.
Het eenheidsstreven van de Bahá’ís genereert ook een politiek wantrouwen. Bahá’í willen zich liever niet met de politiek, zoals deze nu is, bezighouden. Dat er in Nederland verschillende partijen zijn – die ook nog eens op allerlei verdelende ideeën gebaseerd zijn – druist in tegen het geloof in eenheid. De wereldreligie die de Bahá’ís voor ogen hebben veronderstelt dus ook een alternatieve wereldorde.
‘De blauwdruk ligt al klaar,’ zegt Boere. De Bahá’í-gemeenschap wordt regelmatig op de hoogte gesteld van de plannen en voortgang door het Universele Huis van Gerechtigheid. Daarbij gaat het vooral om de versterking van sociale betrokkenheid en dienstbaarheid. Er worden ook economische zaken besproken die een alternatief vormen voor huidige politieke systemen. De updates worden uitsluitend aan leden van de Bahá’í-gemeenschap gericht, maar zijn niet geheim: iedereen kan de plannen inzien.
Maar de capaciteitsopbouw verloopt niet vlekkeloos. Bahá’ís promoten hun religie nauwelijks (vergeleken met Jehova’s, bijvoorbeeld) en moeten dus vertrouwen op de aantrekkingskracht van hun ideeën. De Bahá’í-gemeenschap wil groeien, maar is er niet op uit om zieltjes te winnen.
Een kleine disclaimer is dan ook dat het niet het doel van de de Bahá’ís is om alle andere religies te zien verdwijnen. Dat geldt wel voor de oorlog en onenigheid die religie voortbrengt. Wat overblijft is ‘eenheid in verscheidenheid’.
De gemeenteraad van de Duitse stad Dresden heeft de noodtoestand uitgeroepen – een ‘nazi-noodtoestand’, welteverstaan.
Dresden is de hoofdstad van de Oost-Duitse stad Saksen, waar het radicaal-rechtse Alternative für Deutschland de op-één-na grootste partij is. Ook is de neonazi-partij NPD traditioneel relatief sterk in Saksen.
In Saksen denken ze sowieso wat extremer dan in de rest van Duitsland. Zo vind 40 procent er dat er geen moslims bij mogen, terwijl dit percentage over heel Duitsland bezien 16 procent is.
Daarnaast staat Dresden zelf bekend om zijn vele skinheads die de lokale voetbalclub Dynamo Dresden steunen. Ook is het de ‘geboortestad’ van Pegida, dat in 2014 begon met demonstreren op deze plek.
Een meerderheid in de gemeenteraad is het zat en heeft een ‘nazi-noodtoestand’ uitgeroepen. De stad erkent nu officieel dat ‘anti-democratische, anti-pluralistische, misantropische en extreemrechtse houdingen en daden, waaronder geweld, steeds vaker voorkomen’.
‘Deze stad heeft een probleem met nazi’s’, stelt gemeenteraadslid Max Auschenbach, die de motie heeft voorgesteld. Hij geeft toe dat zijn motie een symbolische waarde heeft, maar wil minderheden en slachtoffers van extreemrechts geweld een hart onder de riem steken. ‘De politiek’ moet volgens hem ‘eindelijk eens zeggen ‘Nee, dat is onacceptabel’’.
Niet iedereen steunt Auschenbach. Het christendemocratische CDU, de grootste partij in Dresden, heeft tegen het voorstel gestemd. Het CDU noemt de motie een stunt en ‘bedoeld om te provoceren’.
De christendemocraten beargumenteren dat de noodtoestand alleen mag worden uitgeroepen bij urgente situaties die de bevolking bedreigen – en dat zou in het geval van extreemrechts in Dresden wel meevallen.
De actie van de gemeenteraad in Dresden valt in een tijd waarin Duitsland kampt met een groeiend probleem dat extreemrechts geweld heet. 12.000 Duitsers zijn potentieel gewelddadig, aldus Horst Seehofer, de minister van Binnenlandse Zaken. Ook zegt de Duitse politie nu 43 rechtsextremisten ‘op de radar’ te hebben die zo gevaarlijk zijn dat ze plannen voor een aanslag hebben.
Uit de cijfers van de politie lijkt het dat extreemrechtse Duitsers zich massaal zijn gaan bewapenen. De politie nam in 2018 welgeteld 1.091 wapens af van rechtse extremisten, een stijging van 61 procent ten opzichte van 2017. Ook het aantal extreemrechtse geweldsincidenten is toegenomen: vorig jaar waren er 1.088 gewelddadige incidenten, een stijging van 3,2 procent ten opzichte van 2017.
Extreemrechtse geweldsdelicten met dodelijke afloop zijn de afgelopen maanden uitgebreid in het nieuws geweest. In juni vermoordde een rechtsextremist de CDU-politicus Walter Lübcke. En vorige maand probeerde de 27-jarige Duitser Stephan Billiet tevergeefs de synagoge van Halle binnen te komen, waarna hij langs een joodse begraafplaats en een dönerzaak ging om slachtoffers te maken. Er vielen twee doden.
De politie in Duitsland onderzoekt op dit moment een concrete doodsbedreiging aan het adres van de Turks-Duitse politicus Cem Özdemir, parlementslid voor de Grünen. Per e-mail lieten rechtsextremisten weten Özdemir te willen ‘executeren.’
Islamitische Oeigoerenvrouwen in de westelijke Chinese regio Xinjiang delen verplicht het bed met mannelijke staatsambtenaren. Dit meldtRadio Free Asia op basis van Chinese overheidsbronnen.
De praktijk zou sinds 2018 onderdeel zijn van een overheidscampagne met de weinig verhullende naam ‘Pair Up and Become Family’, die volgens Humans Right Watch al in 2016 is ingevoerd. ‘Moslimfamilies in Xinjiang eten en slapen letterlijk onder toeziend oog van de staat’, bevestigt de mensenrechtenorganisatie.
Onder het mom van ‘Pair Up and Become Family’ bezoekt een Chinese ambtenaar een Oeigoers gezin in Xinjiang voor zes dagen, stelt Radio Free Asia. Deze bezoeken keren elke twee maanden terug. De ambtenaren zouden zichzelf presenteren als ‘familieleden’.
Het doel van de campagne zou zijn dat de ambtenaren monitoren hoe deze Oeigoerse gezinnen leven en wat hun politieke standpunten zijn. Tegelijkertijd is het de bedoeling dat ze deze gezinnen ‘bijscholen’ in de Chinese taal en de gewenste politieke zienswijzen.
De mannen en vaders uit deze gezinnen zitten ondertussen vaak in één van de beruchte ‘heropvoedingskampen’, waar naar schatting meer dan een miljoen Oeigoeren vastzitten. China beschuldigt de islamitische Oeigoeren van terrorisme en separatisme.
In deze kampen worden de Oeigoeren onderworpen aan een streng regime. Voormalige gevangenen hebben verteld dat ze gedwongen werden om varkensvlees te eten – een zonde volgens de islam – ‘politieke lessen’ te volgen en communistische liederen te zingen.
Ook in de thuisbezoeken die vallen onder ‘Pair Up and Become Family’ worden Oeigoerse gezinnen varkensvlees te eten, bericht Radio Free Asia. De ambtenaren zouden het varkensvlees zelf meenemen en daarbij alcohol serveren – ook haram – aan de volwassen gezinsleden.
Het World Uyghur Congress, een platform voor Oeigoerse bannelingen, noemt het ‘Pair Up and Become Family’-programma een ‘totale vernietiging van de veiligheid en het welzijn van familieleden’. De campagne zou de huizen van Oeigoeren omvormen tot ‘gevangenissen waaruit niet te ontsnappen valt’.
Tevens meldtRadio Free Asia dat de Chinese overheid ook een campagne is begonnen om Chinese mannen richting Xinjiang te bewegen om daar een Oeigoerse vrouw te huwen. Op dit moment komen zo’n 30 miljoen Han-Chinezen niet aan een vrouw omdat mannen er dik in de meerderheid zijn.
China onderdrukt al langer de islamitische Oeigoeren-minderheid in Xinjiang, de meest westelijke regio van China. De Britse zender BBCstelt zelfs dat China zich schuldig maakt aan ‘culturele uitroeiing’: niet alleen worden Oeigoeren in kampen gestopt en geïndoctrineerd, maar ook worden moskeeën gesloopt en zijn baarden verboden.
De etnische Chinezen in Zuidoost-Azië gaat het economisch voor de wind. Tegelijk zijn ze slachtoffer van discriminatie en soms van regelrechte pogroms. Tieme Hermans was in Maleisië en maakte een portret van deze ‘Joden van Azië’.
Van Hanoi tot Jakarta en van Rangoon tot Manilla ontvouwt zich al jaren het stille succesverhaal van de etnisch Chinese minderheid. Vrijwel overal in Zuidoost-Azië neemt deze van nature gesloten gemeenschap het economische voortouw. En dat wordt ze niet altijd in dank afgenomen door de autochtone bevolking.
Wanneer er in crisistijden een zondebok gevonden moet worden, staan de lokale rednecks in no time met pek en veren paraat voor de poorten van Chinatown, klaar om de Chinezen op hun plek te zetten. Daarom houdt de gemeenschap zich ondanks haar welvaren relatief in de luwte, uit angst voor de volgende golf van nationalisme. Deze golven hebben in het verleden maar al te vaak geleid tot geweld, racisme en politieke uitsluiting.
Afgelopen mei herdacht Maleisië de bloedige rassenrellen van vijftig jaar geleden, waarbij honderden slachtoffers vielen. De meerderheid van de gevallenen bestond uit etnische Chinezen. De Chinees-Maleisische Heng (71) herinnert zich de avond van 13 mei 1969 nog goed. Hij reed naar huis vanaf zijn plantage toen hij in de verte een menigte op een barricade zag staan.
‘Ik dacht geen seconde na en ben er plankgas langsgereden. Mensen sprongen aan de kant, maar volgens mij heb ik niemand geraakt. Later kwam ik erachter dat dit mijn leven heeft gered.’
Die nacht braken er door onvrede over de toenmalige verkiezingsuitslag rellen uit in verschillende delen van het land. Maleise bendes gewapend met kapmessen plunderden Chinese winkels en staken honderden mensen neer. Zelfs toen het leger kwam om orde op zaken te stellen, berichtten buitenlandse journalisten dat soldaten lukraak Chinese huizen beschoten.
‘De buurman heeft pepperspray en een honkbalknuppel, voor als het weer mis gaat’
Geweld en discriminatie tegen de Chinese minderheid in Zuidoost-Azië zijn geen nieuwe fenomenen. In 1740 vond in Batavia, het huidige Jakarta, de beruchte Chinezenmoord plaats. Nederlandse matrozen en militairen brachten duizenden Chinezen om. Tegenwoordig gaat het om rassenrellen in Maleisië, plunderingen van Chinese winkels in Vietnam en nepnieuws in de Indonesische media over Chinese machtscomplotten.
Door hun geschiedenis van onderdrukking en hun machtige handelspositie worden de Chinezen door afgunstige autochtonen de ‘Joden van Azië’ genoemd. Net als de Joden in Europa worden zij traditioneel geweerd uit het publieke bestel, de landbouw en andere sectoren. Dat leidde ertoe dat de Chinezen overgeleverd zijn aan hun eigen handelsnetwerk en werk in de private sector. Helaas is hun daaropvolgende succes in de handel tevens hun zwakke plek en worden de ‘Joden van Azië’ bij tijd en wijle slachtoffer van pogroms, onderdrukking en politieke uitsluiting.
‘Dat ze ons de ‘Joden van Azië’ noemen, komt deels voort uit racisme en deels omdat we nou eenmaal bekend staan als goede handelaren’, zegt de Chinees-Maleisische universiteitsdocente Melissa (54). Volgens haar komt dit succes doordat haar voorvaderen ver van hun thuisland moesten leren overleven in een relatief vijandige omgeving. Hun welvaart is beslist niet vanzelf gekomen.
‘Mijn overgrootouders waren straatarm toen ze hier aan land kwamen, hebben hun rug gebroken en discriminatie en geweld moeten ondergaan om zich staande te houden. Soms denk ik dat al deze tegenslagen ons juist zo sterk en vindingrijk hebben gemaakt. Het heeft onze gemeenschap geleerd zelfvoorzienend te zijn en op elkaar te steunen.’
De economische statistieken liegen er niet om in Maleisië. Ondanks dat etnische Chinezen slechts 23 procent van de bevolking uitmaken, is bijna driekwart van de allerrijkste Maleisiërs van Chinese afkomst. Net als in Indonesië, de Filipijnen, Vietnam, Laos, Thailand, Cambodja en Myanmar is het verschil in gemiddeld economisch welvaren tussen de lokale bevolking en de Chinese minderheid significant. De Chinezen zijn de drijvende kracht achter de economie van deze Zuidoost-Aziatische landen.
Werken op z’n Chinees
Lim (46) staat boven een stapel stoommanden vol dimsum, onder het zwakke peertje van zijn kraam op de ochtendmarkt. De zon gaat pas over een uur op, maar de hele straat bruist al van het leven. Chinese dames kibbelen over de prijs van een kilo vis, de tafeltjes bij de noedelkraam zitten vol en in het theehuisje op de straathoek lezen mannen het nieuws uit het lokale Kantonese dagblad. Terwijl de rest van de stad nog slaapt is de Chinese gemeenschap in de Maleisische stad Ipoh al in volle bedrijvigheid.
‘Onze buren worden nu pas wakker, maar de Chinezen zijn al urenlang in touw’, vertelt Lim. ‘Overal waar wij komen, werken we hard en zijn we succesvol. Kijk maar naar Singapore, daar zijn Chinezen in de meerderheid en het is een van de rijkste landen ter wereld. Misschien komt het omdat we hier dichter bij de evenaar zitten. Door het warme klimaat werken de mensen vaak wat minder hard, maar wij hebben nog steeds de Chinese winter in ons bloed, dus werken we ons een ongeluk’, lacht hij.
‘Wij hebben niets te maken met de communisten in Beijing’
Diepere redenen achter het Chinese arbeidsethos kunnen volgens cultureel antropoloog Kenny Chong (39) gevonden worden in de confucianistische waarden van het oude China. ‘Naast spaarzaamheid, loyaliteit, toewijding en sociale harmonie is hard werken een van de kernwaarden binnen het confucianisme. Daarnaast gelooft de leer sterk in het onvermogen van de mens om zich als individu staande te houden. Daarom worden familie, vertrouwelingen en een hecht netwerk gezien als fundamenteel voor het overleven van de gemeenschap.’
Chong legt uit dat de confucianistische ethiek het idee bevordert dat elk individu tot een grotere samenleving behoort en dat economische welvaart de gemeenschap als geheel ten goede moet komen in plaats van alleen het individu. Vanuit deze cultuur is het zogenaamde bamboenetwerk ontstaan, een enorm informeel web van hechte, persoonlijke relaties tussen Chinese handelaren in Zuidoost-Azië, waarbinnen gehandeld wordt op basis van vertrouwen.
Deze basis heeft geen wetten, contracten en overheidsbescherming nodig. Daardoor blijft het bamboenetwerk in stand in tijden van economische tegenslag, uitsluiting en onderdrukking. Binnen dit efficiënte netwerk helpen vrienden, kennissen en relaties elkaar en bieden zij een informeel – soms clandestien – platform voor transport en transacties. Hierdoor lukte het de Chinezen te floreren in de vaak semi-wetteloze economieën van de regio.
Zoals het Britse zakenblad Management Today schrijft: ‘De mogelijkheid om te handelen in ruige zakelijke omgevingen die voor niemand anders toegankelijk zijn, zorgt ervoor dat de Chinezen er altijd als eerst bij zijn wanneer een economie op gang komt. Het is de vroege vogel die de hoogste marge vangt.’
Door dit vermogen om snel te handelen zijn de zogenaamde overzeese Chinezen een sleutel geweest in de opbouw van de regionale economieën en waren zij de eersten die na de economische hervormingen van de jaren zeventig handelsbetrekkingen aangingen met China. Terwijl westerse multinationals nog worstelden met ingewikkelde contracten, tussenpersonen en het winnen van vertrouwen, vertrokken dankzij het bamboenetwerk de eerste containerschepen al uit de Chinese havens.
Door deze kleine vertrouwenskring, de angst voor afgunstige buren en een onveilig politiek klimaat buiten de muren van Chinatown leven Chinese gemeenschappen in Zuidoost-Azië relatief geïsoleerd van de lokale bevolking. Deze afzondering en hun relatieve welvaart zijn zowel hun troef als hun zwakke plek, aangezien beide elementen voeding zijn voor de haatretoriek van hun nationalistische landgenoten.
De Chinees-Maleisische Lim maakt dimsum in zijn kraam op de markt in Ipoh
De zogenaamde ‘sinofobie’, ofwel angst voor Chinezen, reikt al terug naar de koloniale tijd, toen in het westen het idee bestond dat Chinezen barbaren zijn en een gevaar voor de handel. Dit werd vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw aangevuld door een anticommunistisch sentiment en later met de angst dat de Chinezen de nieuwe wereldorde gaan bepalen.
Dit anti-Chinese sentiment steekt meestal de kop op in crisistijden en uit zich in discriminatie, valse beschuldigingen, brandstichting, verkrachtingen en zelfs lynchpartijen. Zo liep een economische crisis in Indonesië in 1998 uit op grote moordpartijen waarbij vooral veel Chinese slachtoffers vielen en werden in Vietnam Chinese fabrieken in brand gestoken tijdens spanningen tussen de Chinese en Vietnamese overheid.
Van oudsher hebben Chinese gemeenschappen in Maleisië en Indonesië het meest geleden onder geweld en discriminatie. In vergelijking voelen Chinezen in Cambodja, de Filipijnen, Myanmar en Thailand zich tegenwoordig relatief veilig, al zijn ook zij de onderdrukking die hun ouders en grootouders hebben ondergaan niet vergeten.
Zo kwamen er naar schatting 200.000 etnische Chinezen om in het Cambodja van Pol Pot, werden Chinese taal en cultuur onderdrukt in verschillende golven van nationalisme in Thailand en leed de Filipijns-Chinese minderheid onder valse beschuldigingen en gewelddadige invallen van de overheid. Ook ontvluchtten veel Chinezen Myanmar in de jaren zeventig vanwege onderdrukking en anti-Chinese rellen op straat.
De valse beschuldigingen aan de Chinese gemeenschappen op Indonesische en Maleisische social media zijn legio. Chinezen worden verdacht van banden met de communistische overheid in Beijing, er zou een complot zijn tot een Chinese machtsovername, Chinezen zouden stiekem in de politiek infiltreren en ze hebben gebrek aan respect voor de islam.
‘Al die verhalen zijn grote onzin’, roept Lim van achter zijn dimsumkraam. ‘Ten eerste hebben wij niets te maken met de communisten in Beijing. Dat zou hetzelfde zijn als we al onze moslimburen zouden zien als terroristen als er aan de andere kant van de wereld een aanslag wordt gepleegd in naam van de islam. Ten tweede wonen wij al generaties lang in Maleisië. Dit is de grond waar ik ben geboren en ook zal sterven. Sterker nog, ik ken helemaal niemand in China.’
‘Ik begrijp niet waarom wij elke keer de dupe zijn als het land problemen heeft’, zegt de Chinees-Maleisische Jenny (31). ‘Mijn ouders zijn nog steeds getraumatiseerd door de rellen van 1969. Het beeld van bendes met kapmessen die je winkel leegroven gaat niet zomaar weg. Onze buurman heeft nog altijd pepperspray en een honkbalknuppel paraat staan, voor als het weer mis gaat.’
De komst van de Chinezen
De meeste Chinese immigranten in Zuidoost-Azië komen oorspronkelijk uit een regio aan de Chinese zuidkust. Stammen als de Hoklo, de Kantonezen, de Hakka en de Chaozhounezen emigreerden vanwege grote armoede en hongersnood in hun thuisland en omdat ze gewilde werkkrachten waren bij de toenmalige Portugese, Nederlandse en later Engelse koloniale machthebbers. Zo stonden Chinezen bij de Nederlandse koloniale autoriteiten bekend als vindingrijke en harde werkers. Ondanks de bestaande vooroordelen over Chinezen werd hun deelname in de VOC-economie gestimuleerd.
Aanvankelijk werkten de Chinese nieuwkomers onder erbarmelijke omstandigheden in landontginning, op plantages en in de bouw, maar als gevolg van de verdeel-en-heerspolitiek van de koloniale machthebbers groeide de Chinese gemeenschap uit tot de dominante handelsklasse, terwijl de lokale bevolking werkte op de plantages van de westerse landgoederen.
Deze koloniale politiek van raciale scheiding wordt gezien als een van de oorzaken voor het verschil in sociale klasse tussen de Chinezen en de lokale bevolking. Ook spreken veel Chinezen in Maleisië nauwelijks een woord Maleis en identificeren ze zich vooral met hun Chinese identiteit.
‘Wij Maleiers zijn nou eenmaal met een achterstand begonnen’
Toen na de Tweede Wereldoorlog de Zuidoost-Aziatische landen hun onafhankelijkheid verkregen, werd het nationalistische sentiment sterker. In de nasleep hiervan werden discrimineerde maatregelen tegen Chinezen genomen. Zo stelde de Maleisische overheid in 1970 wetten in die de autochtone bevolking voorrang gaven in hoger onderwijs, het kopen van huizen en het bekleden van hoge politieke functies. De Maleise bouwkundestudent Mohammed (27) begrijpt goed waarom dit beleid destijds werd ingevoerd.
‘Wij Maleiers zijn nou eenmaal met een achterstand begonnen na de onafhankelijkheid en werken nu aan een inhaalslag. Dat wij, de meerderheid, de zwaarste stem hebben in de opbouw van een nieuw Maleisië is alleen maar logisch, toch? En er moet ook iets gebeuren. De meeste Chinese Maleisiërs spreken geen fatsoenlijk Maleis, maar trekken achter de schermen wel aan de touwtjes in dit land. Omdat veel grote bedrijven in handen zijn van Chinezen kunnen Maleiers alleen voor hen werken als we Mandarijn spreken. Dat gaat te ver.’
Tegelijkertijd geeft Mohammed aan hoe dit voorkeursbeleid zijn generatie achterover liet leunen en ervoor zorgde dat Maleise afgestudeerden vaak in een comfortabel en veilig kantoorbaantje rollen en daar zo lang mogelijk blijven. ‘Nu de ongelijkheid voor een deel is rechtgetrokken, moeten we af van deze voorkeursbehandeling en moeten ook de Maleiers leren op eigen benen te staan.’
De Chinees-Maleisische universiteitsdocente Melissa bevestigt dat de Maleiers nu alles op een presenteerblaadje aangeboden, terwijl Chinezen daar keihard voor moeten werken. ‘Maar ergens wil ik niet dat dit verandert’, zegt ze voorzichtig.
‘Als je niet rekent op hulp van buitenaf word je sterker. In onze cultuur geloven wij dat zelfvoorzienendheid leidt tot succes. Natuurlijk wil ik ook de oneerlijke behandeling stoppen, want die ondertoon van constante onzekerheid en angst blijft. De oorlogstrommel wordt met regelmaat geslagen en nationalistische, religieuze en politieke organisaties herinneren ons eraan dat wij nergens recht op hebben, dat alles in dit land toebehoort aan de Maleiers. Wanneer er een demonstratie is van een van deze organisaties sluiten wij de deuren en blijven we op overheidsadvies thuis.’
Ondanks beloften van de nieuwe Maleisische regering om de discriminerende wetten af te schaffen, lijkt minister-president Mahathir Mohamad onder druk van zijn Maleise achterban onwillig om daad bij het woord te voegen. Vooralsnog lijkt de Maleis-nationalistische stem nog niet uitgedoofd. Daarom lijkt het erop dat de Chinezen zich voorlopig nog moeten beroepen op hun zelfvoorzienendheid en op niemand moeten rekenen – behalve op hun Chinese buurman.
Asma Lamrabet hoort bij Marokko’s prominentste feministen. In september verliet ze het land. Jarenlang maakte ze zich hard voor vrouwenrechten in Marokko. Als één van de weinige vrouwenactivisten distantieerde ze zich van het patriarchaat zonder afstand te nemen van het geloof. Vanuit Zuid-Afrika vertelt zij over het Marokko dat ze achterliet, feminisme en de islam.
Lamrabet (58) werd in Marokko bekend om haar islamitisch feminisme, al was dat nooit zozeer haar bedoeling: ‘Islamitisch feminisme is slechts een klein onderdeel van al mijn aandachtsgebieden. Ik ben geïnteresseerd in moslima’s, vrouwen in het algemeen, gelijkheid, vrijheid, alles wat nodig is om een eerlijke maatschappij te creëren. Omdat ik mens ben.’
Lamrabets brede interesse valt af te lezen aan haar cv. Ze studeerde medicijnen in Marokko en werkte als dokter in het kinderziekenhuis in Rabat. In de jaren negentig van de vorige eeuw deed ze vrijwilligerswerk als arts in Spanje en Zuid-Amerika.
Eenmaal terug in haar vaderland raakte Lamrabet steeds meer geïnteresseerd in de rol van vrouwen in de islam, haar eigen religie. Voordat ze zich als academica begon te richten op islamitisch feminisme, zette ze een studiegroep op voor vrouwen. Samen keken ze naar religieuze teksten binnen de islam en analyseerden de rol van de vrouw hierin.
‘Marokkaanse vrouwen zitten vast in de westerse retoriek die hen omschrijft als onderdrukte, onderdanige figuren op zoek naar een onmogelijke vrijheid. En dat is niet hoe de status van vrouwen wordt omschreven in de Koran’, zei Lamrabet vorig jaar na de publicatie van haar boek Vrouwen en mannen in de Qur’an. In korte tijd ontwikkelde Lamrabet zich als een expert en deed uitvoerig onderzoek naar islamitisch feminisme.
Ze schreef meerdere artikelen en boeken over vrouwen, islam en de Koran. Hierin omschrijft Lambaret hoe moslima’s geen afstand hoeven te nemen van hun geloof om te emanciperen. Steevast ontvangt ze een golf van kritiek wanneer zij ‘seksistische’ interpretaties van de Koran en andere heilige teksten tegenspreekt.
Maar ze gaat door, al laat de situatie in het Noord-Afrikaanse land weinig ruimte om islamitisch feminisme buiten de academische wereld een plek te geven: ‘Vrouwenrechten, zoals gelijkheid, krijgen nog niet genoeg aandacht in Marokko. Maar zie je wel dat er een debat gaande is?’
In 2004 voerde de Marokkaanse overheid een hele reeks hervormingen door. Zo werd de minimale leeftijd om te trouwen verhoogd naar achttien jaar, kregen zowel mannen als vrouwen het recht een scheiding aan te vragen en mogen mannen sindsdien alleen na toestemming van de rechter een tweede vrouw nemen. Toch ziet de feminist weinig verandering, want op al deze regels worden talloze uitzonderingen gemaakt.
‘Het is belangrijk om deze hervormingen serieus door te voeren en in de praktijk te brengen. Marokkaanse vrouwen krijgen in het dagelijks leven nog steeds met veel uitdagingen en problemen te maken.’
Volgens Lamrabet zou het islamitisch feminisme een instrument kunnen zijn om het debat in Marokko op gang te helpen. ‘Islamitisch feminisme kan universele vrouwenrechten verbinden met islamitische normen en waarden. En dat is hard nodig in Marokko.’
‘Vrouwenrechten krijgen nog niet genoeg aandacht in Marokko’
Erfwetten hervormen
De ideeën van Lamrabet krijgen steun van Marokkaanse feministen, maar worden niet door iedereen met open armen ontvangen. In 2018 besloot de schrijfster op te stappen als directeur van de Mohammedia League for Scholars, vanwege meningsverschillen tussen haar en andere leden over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in de islamitische erfwetten.
Volgens deze wetten erft een zoon twee keer zoveel als een dochter. Hetzelfde geldt voor broers en zussen. Gelijkheid in de erfwetten is een groot thema binnen Marokko. Activisten en feministen eisen al jaren een hervorming van het huidige, traditionele systeem.
Een jaar na haar vertrek is het debat over de erfwetten nog erg geïsoleerd, vindt Lamrabet. ‘De discussie wordt op dit moment los van het debat over vrouwenrechten gevoerd. Je moet die twee juist combineren. Recente discussies over abortus, individuele rechten, vrijheid van meningsuiting en de erfwetten zijn allemaal onderdeel van een grotere beweging.’
Nadat Lamrabet besloot op te stappen, kreeg ze steun van Marokkaanse vrouwenorganisaties. Ook de islamgeleerde Mohamed Abdelwahab Rafiki sloot zich aan bij haar standpunt de erfwetten te veranderen.
‘Alles waar ik mij voor inzet, doe ik voor mijn land’, zegt Lamrabet. ‘De sociale veranderingen in Marokko zijn grondig en gaan tegenwoordig snel. Als je kijkt naar alle steun die ik vorig jaar kreeg, dan zie je dat het ook tijd is voor een hervorming van deze.’
Maar of Marokko klaar is om deze wetten aan te passen is nog maar de vraag. In 2016 voerde de nationale planningscommissie een enquête uit waaruit bleek dat 87 procent van de ondervraagden de erfwetten niet wil hervormen. Ook de overheid wil niet aan hervormingen. Voorlopig zal er weinig veranderen, het idealisme van Lamrabet ten spijt.
Lamrabet mengde zich niet alleen in het debat over de erfwetten. In 2016 bekritiseerde de feminist op de nationale televisie de wet die eten en drinken in het openbaar verbiedt tijdens de ramadan. Ze wil dat Marokko hier minder krampachtig mee omgaat, omdat dit zorgt voor een betere samenleving. ‘We kunnen ons alleen op sociaal vlak ontwikkelen als we ook onze houding richting religie ontwikkelen.’
Lamrabet werkt niet langer als arts, maar zet vanuit Zuid-Afrika wel haar werk als onderzoeker door. In de dagen die volgden op haar vertrek meenden Marokkaanse media dat Lamrabet haar koffers had gepakt wegens de aanhoudende kritiek op haar werk. De activiste ontkent dit echter.
‘Ik ben niet weggegaan uit protest, maar om bij mijn man te zijn die hier als diplomaat werkt’, legt de feminist uit. ‘Ik heb mijn werk als arts en onderzoeker altijd met passie gedaan. Ik heb nu meer tijd om me te richten op onderzoek en het schrijven van nieuwe boeken, maar ook om nieuwe ervaringen op te doen.’
Op Facebook steunen Lamrabets volgers haar besluit om voor onbepaalde tijd Marokko te verlaten. ‘Het beste wat je ooit hebt gedaan, kijk nooit achterom’, schrijft een fan. ‘Marokko is een parel kwijtgeraakt’, schrijft een ander. Maar de activiste blijft niet voor altijd weg. ‘Marokko zit in mijn hart en ik mis mijn vaderland. Ooit zal ik terugkeren.’
Een rechtbank in Istanbul heeft de prominente Turkse journalisten Ahmet Altan en Nazli Ilicak gisteravond vrijgelaten. Zij werden vlak na de mislukte couppoging van 2016 vastgezet en begin 2018 veroordeeld tot levenslang.
De twee zouden banden hebben met de in de VS gevestigde islamitische geestelijke Fethullah Gülen en betrokken zijn bij de mislukte couppoging. Turkije denk dat deze coup is gepleegd op instigatie van Gülen. Zowel Gülen als Altan en Ilicak hebben altijd ontkend.
In juli verlaagde het Hooggerechtshof hun straffen al tot vijftien jaar. Het Hof sprak toen uit dat de twee betrokken zijn bij het netwerk van Gülen – in Turkije een strafbaar feit -, maar dat ze niet rechtstreeks betrokken waren bij de couppoging.
Altan en Ilicak zijn nu opnieuw veroordeeld, tot respectievelijk 10,5 en negen jaar, maar de rechter besloot dat ze lang genoeg hebben vastgezeten. Wel moeten ze zich regelmatig melden bij de politie. Ook mogen ze Turkije niet verlaten.
Amnesty International is weliswaar opgelucht dat de journalisten zijn vrijgesproken, maar is ontevreden over het feit dat hun veroordeling blijft staan. De mensenrechtenorganisatie spreekt daarom van ‘een donkere dag voor de vrijheid van meningsuiting en rechtvaardigheid in Turkije’.
Ahmet Altan is een belangrijke Turkse schrijver en journalist. Hij richtte de oppositiekrant Taraf op. Na de coup werd Taraf gesloten door de Turkse overheid. Over zijn tijd in de gevangenis schreef hij het boek Ik zal de wereld nooit meer zien. Nazli Ilicak is een voormalig parlementariër. Ook was ze journalist voor grote kranten als Hurriyet.
Ook Althans broer Mehmet is vrijgesproken van banden met Gülen. In juli achtte de rechter zijn betrokkenheid bij de couppoging onbewezen. Mehmet Altan geldt in Turkije als een gerenommeerd schrijver en journalist.
Na de mislukte coup van 2016 zijn in drie jaar tijd bijna tachtigduizend mensen vastgezet. Ook raakten zo’n 150.000 Turken hun baan kwijt in bijvoorbeeld het leger, het onderwijs en de ambtenarij.
Op de ranglijst van de internationale perswaakhond Reporters Without Borders staat Turkije op plek 157 van de 180 landen.
Onze site gebruikt cookies en vergelijkbare technologieën onder andere om u een optimale gebruikerservaring te bieden. Ook kunnen we hierdoor het gedrag van bezoekers vastleggen en analyseren en daardoor onze website verbeteren.
Deze website gebruikt cookies om uw gebruikservaring op deze website te verbeteren. Van deze cookies worden cookies aangemerkt als "Noodzakelijk" in uw browser bewaard, deze cookies zijn essentieel voor het functioneren van de website. Bijvoorbeeld het opslaan van uw keuze of u wel of geen cookies wilt hebben. Wij maken ook gebruik van cookies van derde partijen die ons helpen met het analyseren en begrijpen van de gebruik van deze website door u. Deze cookies worden alleen gebruikt als u daar toestemming toe geeft. U heeft ook de mogelijkheid om uzelf uit te sluiten voor deze cookies. Dit zal echter effect hebben op uw gebruikerservaring.
Noodzakelijke cookies zijn absoluut nodig voor het functioneren van de website. De cookies in deze categorie zorgen alleen voor de veiligheid en het functioneren van deze website . Deze cookies bewaren geen persoonlijke gegevens
Deze cookies zijn niet strict noodzakelijk, maar ze helpen de Kanttekening een beter beeld te krijgen van de gebruikers die langskomen en ons aan te passen aan de behoeftes van onze lezers. Hiervoor gebruiken wij tracking cookies. Bij het embedden van elementen vanuit andere websites zullen er door deze sites ook cookies worden gebruikt.