8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 796

Het leven heeft een betekenis!

0

Twee dadels. Een glas melk. Daarna volgt de Marokkaanse soep, waarna ik de tajine aanval. Islamitische gebedsliederen komen uit de speakers van de televisie, die beelden van Mekka uitzendt. Duizenden moslims uit de hele wereld aanbidden hun God. Het is zaterdagavond en ik dineer in een Marokkaans restaurant in Antwerpen. De iftar is net aangebroken. Een Marokkaanse jongen bij mij aan tafel probeert mij te overtuigen om mijn christelijke overtuiging vaarwel te zeggen en moslim te worden. ‘Het is een snelweg naar Allah, je hoeft niet meer te stressen’, zegt hij met een scherpe blik in zijn ogen. Ik beantwoord zijn preek met een knik, terwijl ik verder geniet van het gerecht.

Marokkaanse muntthee neem ik als nagerecht. Daarna beweeg ik mezelf richting De Roma, een evenementcentrum tegenover het Marokkaanse restaurant. Dalilla Hermans, een Belgische auteur van Rwandese komaf, presenteert feestelijk haar nieuwe boek Blackout. Deze thriller gaat over een zwarte schrijfster, tevens antiracismeactiviste, die vermoedelijk door een internettroll is vermoord.

Als je in een land als Nederland of België woont lijkt het er soms op dat de dood alleen bestaat in thrillers en op het Afrikaanse continent. Maar ook hier is de dood natuurlijk aanwezig. Hij komt als een dief in de nacht. Terwijl ik tijdens het feest danste, om het nieuwe boek van Dalilla Hermans te vieren, moest ik plotseling aan Julie van Espen denken. Dit meisje verliet op zaterdag 4 mei om half zeven in de avond haar woning, op de fiets richting een vriendin in Antwerpen. Dat was het laatste wat we van haar vernamen. Ze raakte vermist. Haar familie, vrienden en de politie gingen koortsachtig naar haar op zoek. Twee dagen later werd het lichaam in het Albertkanaal gevonden.  Kort daarna werd de verdachte opgepakt, een man die al eerder was veroordeeld voor moord en verkrachting. Hij moet voor de rechter verschijnen, maar hij heeft de moord op Julie al bekend.

Julie volgde aan de Universiteit van Antwerpen een master Internationale Betrekkingen en Diplomatie. Op donderdag 9 mei namen studenten en professoren een minuut stilte voor haar in acht. Tegelijkertijd stonden ze stil bij de in 1994 geboren rechtenstudente Valérie Verstraeten, die was overleden als gevolg van een slopende ziekte. Verstraeten was van plan om in Antwerpen een master in de Rechten te gaan volgen, na het behalen van haar bachelor. ‘Het overlijden van jonge mensen raakt ons zo diep, omdat dit geknakte leven niet ‘af’ is’, zei rector magnificus Herman van Goethem in zijn toespraak. ‘De mens wil in zijn leven verleden, heden en toekomst verbinden vanuit dromen, hoop en verwachting, waarbij liefde de rode draad is.’

Alsof deze tragedie niet al heftig genoeg was, was het deze week weer raak. Alsof deze tragedie niet al heftig genoeg was, was het deze week weer raakDe universiteit van Antwerpen liet in een mededeling aan haar studenten en medewerkers weten dat zij weer een van haar studenten, Raf Morgat, vroegtijdig heeft verloren. Hij was van 1982 en zat op dezelfde faculteit als Julie. In slechts twee weken tijd raakten we drie studenten kwijt.

In zijn vorige week verschenen boek Notre vie a un sens! (Ons leven heeft een betekenis!) betoogt de Franse filosoof Bertrand Vergely dat het besef dat het leven toeval is zin geeft aan ons leven. Vergely laat zich hierbij leiden door het motto van de Franse schrijver Antonin Artaud: ‘We moeten vooral leven en geloven in wat ons doet leven en dat iets zorgt dat wij leven.’ Met andere woorden: het is niet toevallig dat wij ademhalen.

Maar wat moeten wij eigenlijk met dit inzicht? Onze droomopleiding volgen, een boek uitgeven en dat uitbundig vieren, in een God geloven. En vooral: samen een of twee dadels en een glas melk delen. Het leven heeft een betekenis, een mooie gedachte om tijdens de vastenmaand Ramadan over te bezinnen.

‘Eerst werd ik verketterd door links, nu door rechts’

0
In 1990 wilden linkse wetenschappers socioloog Han Entzinger ontslaan als hoogleraar omdat hij in hun ogen te rechts en te kritisch over de multiculturele samenleving was. Tegenwoordig wordt Entzinger verketterd als te links, omdat hij ook wijst op wat er allemaal goed gaat.

Han Entzinger (1947) is emeritus hoogleraar migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarvoor was hij hoogleraar multiculturele samenleving in Utrecht en werkte hij onder meer voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Als wetenschapper heeft Entzinger een belangrijke rol gespeeld in het debat over de multiculturele samenleving. In 1975 beweerde hij, als eerste, dat de gastarbeiders niet zouden terugkeren naar hun land van herkomst. In 1989 voorspelde hij dat de Middellandse Zee weldra niet breder zou zijn dan de Rio Grande: Afrikaanse migranten zouden de oversteek maken om in Europa een beter leven te beginnen.

De Kanttekening sprak met deze markante wetenschapper over zijn academische carrière, het debat over de multiculturele samenleving en de uitdagingen die het eenentwintigste-eeuwse Nederland te wachten staan.

‘Ze keren niet meer terug’

Entzinger is geboren en getogen in Den Haag. Hij zat op hetzelfde lyceum als de latere VVD-politica Erica Terpstra, die een paar klassen hoger zat. Vervolgens ging hij in Leiden sociologie studeren. ‘Dat kon toen nog’, vertelt Entzinger. ‘Tegenwoordig bestaat die studie in Leiden niet meer. Omdat ik ook interesse had in economische thema’s, volgde ik bijvakken in Rotterdam. Leiden bood die vakken niet aan.’ Entzinger ging een jaar naar Straatsburg om Europese studies te volgen, ook omdat hij anders meteen in dienst moest. Daarna studeerde hij af en ging hij alsnog in militaire dienst. ‘Dat stelde niet veel voor, hoor. Ik gaf colleges sociologie aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda en was assistent van Jacques van Doorn, de bekende socioloog.’

Gastarbeiders

‘De banen lagen in deze tijd voor het oprapen’, vertelt Entzinger. Hij ging aan de slag bij de onderzoeksafdeling van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, afgekort CRM. ‘Binnen deze organisatie kon ik snel carrière maken, omdat veel mensen weg gingen. Zij gingen aan de slag voor het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat toen net was opgericht. Het onderzoek dat ik bij CRM coördineerde was naar migranten, toen nog ‘buitenlandse werknemers’ en ‘rijksgenoten’ geheten. De discussie over migranten speelde toen trouwens nauwelijks. De overheid verwachtte dat de gastarbeiders na hun werk in Nederland weer zouden terugkeren naar het land van herkomst. Twee jaar later, in een artikel voor het tijdschrift Beleid en Maatschappij, beweerde ik echter dat de gastarbeiders zouden blijven, omdat ze allerlei rechten hadden opgebouwd. Mijn chef had het artikel gelezen en vond het prima, maar het hoofd van de beleidsafdeling was nogal gepikeerd toen mijn verhaal de kranten haalde en riep mij op het matje. Ik kon mijn beweringen echter met feiten staven. Later heeft hij mij alsnog gelijk gegeven; dat vond ik heel sportief van hem.’

Entzinger zou inderdaad gelijk krijgen. De meeste gastarbeiders bleven in Nederland wonen en hun gezinnen kwamen in de jaren tachtig ook naar ons land, in het kader van gezinshereniging. Voor Nederland waren de Molukse treinkapingen bij Wijster (1975) en De Punt (1977) een wake-up call. Voor de Molukkers, die na de Indonesische onafhankelijkheid (1949) naar Nederland waren gehaald, had de overheid al die jaren niets gedaan. De overheid begon te beseffen dat er een minderhedenbeleid moest komen, om de Molukkers en andere minderheden, zoals Turkse en Marokkaanse gastarbeiders, Surinamers en Antillianen, goed te kunnen laten integreren in de Nederlandse maatschappij. De multiculturele samenleving was een feit.

Entzinger: ‘Vlak nadat ik mijn artikel had geschreven verhuisde ik naar Genève, om daar te werken voor de internationale arbeidsorganisatie ILO. Ik deed onderzoek naar terugkeermigratie en vergeleek daarvoor het beleid van de verschillende Europese landen met elkaar. Dit beleid was niet effectief. Arbeidsmigranten hadden, dankzij hun langdurige verblijf in West-Europese landen, rechten opgebouwd. Je kon ze niet dwingen en nauwelijks verleiden om terug te keren naar het land van herkomst. Ze hadden het in West-Europa beter, ze hadden hier bij werkloosheid recht op een uitkering en ze mochten hun gezinnen laten overkomen. Dat gebeurde in de jaren tachtig ook massaal.’

Als ‘erfstuk’ van de Molukse treinkapingen stelde Nederland de Adviescommissie Onderzoek Minderheden in, waar Han Entzinger secretaris van werd. ‘Deze commissie was officieel ondergebracht bij de Leidse universiteit. Ook in Zweden bestond er een soortgelijke commissie. We werden uitgenodigd om mee te doen aan een vergelijkend Europees onderzoek, het eerste in zijn soort. Het resulteerde in een boek dat bij Cambridge University Press werd uitgegeven. Het was heel bijzonder, om met dit pionierswerk bezig te zijn. Mijn proefschrift, dat ik in 1984 afrondde, bouwde op dit onderzoek voort.’

SMES-conflict

Nadat hij zijn proefschrift had afgerond solliciteerde Entzinger bij de WRR. Aanvankelijk had hij daar als taak de contacten met de media te onderhouden en de eindredactie van rapporten te verzorgen. In 1986 werd hij deeltijdhoogleraar in Utrecht. Omdat beide werkgevers steeds meer aan Entzinger begonnen te trekken moest hij een keuze maken, met als gevolg dat hij na een tiental jaren besloot te stoppen bij de WRR. In 2001 werd Entzinger hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, wat hij tot aan zijn emeritaat is gebleven.

Bijna werd Entzingers academische carrière vroegtijdig afgebroken. In december 1989 eisten elf medewerkers van het onderzoekscentrum Studies van de Multi-Etnische Samenleving (SMES) het ontslag van Entzinger. Met zijn no-nonsense houding tegenover minderheden schopte hij, aldus de Volkskrant van 11 januari 1990, zijn collega’s van SMES tegen het zere been. Entzingers soms wat laconieke benadering – ‘het woord discriminatie moet je genuanceerd gebruiken’ – en zijn beeldend taalgebruik – ‘de Middellandse Zee zal straks niet breder blijken dan de Rio Grande tussen Mexico en de VS’ – riepen veel irritatie op. Het onderzoekscentrum SMES, waar behalve sociologen ook pedagogen, criminologen en antropologen werkten, vond Entzingers uitspraken niet bepaald bevorderlijk voor het ontstaan van een racismevrije, multi-etnische samenleving. Daarnaast hadden de elf SMES-medewerkers grote moeite met het WRR-rapport Allochtonenbeleid, dat in 1989 was verschenen. In dit rapport, waar Entzinger mede voor verantwoordelijk was, zou worden gesuggereerd dat nieuwkomers moesten integreren. Dat mocht de Nederlandse samenleving echter niet van minderheden eisen, vonden de SMES-medewerkers. Entzinger moest daarom worden ontslagen. Het faculteitsbestuur oordeelde echter in het voordeel van Entzinger. Omdat de elf niet bereid waren om in de toekomst met Entzinger samen te werken, besloot het faculteitsbestuur SMES op te heffen. De actie keerde dus als een boemerang terug.

Hoe kijkt Entzinger op dit hoogoplopende conflict terug? ‘We hadden verschillende standpunten. De SMES-groep was nogal ideologisch. Ze zagen de noodzaak van integratie niet zo in. Diversiteit was iets moois, het moest draaien om respect voor migranten. Ik keek op een minder bevlogen manier naar deze zaken en ging tegen hen in. Dat werd mij niet in dank afgenomen; ik werd beticht van onwetenschappelijk gedrag. Toen het conflict escaleerde is er iemand naar de pers gestapt, met als gevolg dat ik de voorpagina van het NRC Handelsblad haalde.’

Volgens Entzinger is het niet zo dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw de hele goegemeente de multiculturele ideologie aanhing. ‘Dat lag echt veel genuanceerder. Ik was in die tijd voor het ontwikkelen van instrumenten voor migranten, zodat ze zich gemakkelijker konden aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Samen met econoom en PvdA-coryfee Arie van der Zwan heb ik begin jaren negentig een rapport gemaakt waarin we verplichte inburgering bepleitten. Er waren toen nauwelijks mogelijkheden om Nederlands te leren. We vonden dat dit verplicht moest worden, om zo ook de overheid te dwingen voor voldoende cursusaanbod te zorgen. Dat idee werd overgenomen door het eerste ‘paarse’ kabinet, maar in de samenleving stuitte het op veel weerstand. Langzaam maar zeker raakten alle politieke partijen wel overtuigd van het belang van verplichte inburgering; zelfs de fractie van GroenLinks in de Tweede Kamer ging uiteindelijk schoorvoetend akkoord.’

‘Het multiculturele drama’

In 2000 publiceerde Paul Scheffer zijn geruchtmakende essay Het multiculturele drama. Entzinger vond het een goed verhaal: ‘Een verdienstelijke samenvatting van de stand van zaken in de wetenschap. Scheffer zorgde echt voor een publieke discussie over dit onderwerp. Voor 2000 was er wel discussie over de multiculturele samenleving, maar in veel beperktere kring. Hij koos precies het goede moment om die discussie open te gooien.’

Toch heeft Entzinger ook kritiek op Paul Scheffer: ‘Hij is mij toch echt te somber. Scheffer sprak in zijn essay over een ‘etnische onderklasse’, maar de sociaal-economische positie van nieuwe Nederlanders is juist enorm gevarieerd. Er zijn ook veel mensen die maatschappelijk gezien slagen. Scheffer komt nu ook deels op zijn sombere conclusies terug.’

Volgens Entzinger stond Nederland rond de millenniumwisseling voor belangrijke uitdagingen. ‘Een tweede generatie nieuwe Nederlanders kwam op. Wat zou er gebeuren met deze mensen? Zouden ze integreren? Zouden ze terugvallen in oude gewoontes? Het werd steeds duidelijker dat migratie tot blijvende veranderingen in de samenleving had geleid, met name in de grotere steden.’ Volgens Entzinger verklaarde dit ook de opkomst van Pim Fortuyn en later Geert Wilders. Als gevolg hiervan werd het Nederlandse beleid op het gebied van immigratie en integratie strenger.

Nederland transformeerde in deze jaren. Entzingers positie in het debat veranderde ook. ‘Mijn eigen standpunten zijn wel ongeveer gelijk gebleven. Eerst was ik rechtser dan de communis opinio, nu ben ik linkser. De publieke opinie heeft mij rechts ingehaald. In 1990 wilden linkse wetenschappers mij ontslaan omdat ik in hun ogen te rechts was, tegenwoordig word ik soms verketterd als te links omdat ik ook wijs op wat er allemaal goed gaat.’

Beeld en feiten

In Nederland is een kloof ontstaan tussen het beeld dat we hebben over de integratie van nieuwe Nederlanders en de feiten. Entzinger: ‘Uit cijfers van het SCP blijkt dat het onderwijsniveau van nieuwe Nederlanders stijgt, dat hun inkomen stijgt, dat hun arbeidsparticipatie stijgt. Tot het jaar 2000 werd integratie ook aan deze factoren afgemeten. Maar we zitten nu in de post-Fortuynperiode. De focus ligt nu bij cultuur, identiteit en religie – in het bijzonder de islam. In de beeldvorming overheersen de negatieve verhalen. Dat is niet terecht, want in cultureel opzicht zie je nieuwkomers ook steeds meer naar de gevestigde samenleving toegroeien. Ook onder ‘allochtonen’ is er nu meer gelijkheid tussen man en vrouw, meer tolerantie voor homo’s. Turkse Nederlanders op leeftijd wonen niet bij hun kinderen, maar gaan gewoon naar een bejaardentehuis. En Surinaamse Nederlanders nemen een hondje, wat ook een vorm van culturele aanpassing is. Maar er is zeker nog een lange weg te gaan, en bovendien komen er telkens weer nieuwe migranten bij. Die moeten het integratieproces ook gaan doormaken.’

Volgens Entzinger wordt er ook steeds meer getrouwd buiten de eigen groep: ‘Dit gebeurt vooral onder Surinamers en Antillianen, veel minder onder Turken en Marokkanen. Maar ook daar zie je het gebeuren. Twintig procent van de Turkse Nederlanders trouwt met iemand van een andere etnische groep. De helft daarvan, tien procent van het totaal dus, trouwt met een ‘autochtone’ Nederlander. Ik denk dat er steeds meer mensen buiten de eigen etnische groep zullen trouwen.’

Entzinger begrijpt overigens wel waarom beelden zo’n belangrijke rol spelen in het politiek-maatschappelijke discours: ‘Als je de foto’s en filmbeelden ziet van mensen die in eindeloze rijen lopen, op weg naar Europa, of in bootjes via de Middellandse Zee deze kant opkomen, dan roept dit een bepaalde emotie op. Politici maken gebruik van deze beelden om een emotioneel appèl te doen op kiezers. Nationalistische politici doen alsof alleen draconische maatregelen deze crisis kunnen oplossen. Denk aan het hek in Hongarije dat gebouwd is om vluchtelingen tegen te houden.’

Klimaatvluchtelingen

Entzinger is in 2012 met pensioen gegaan, maar had tot 2017 een nul-aanstelling bij de Erasmus Universiteit, zodat hij tot 2022 het recht heeft om promovendi te begeleiden. Hij begeleidt er nu twee. Daarnaast is hij bezig met een onderzoek over klimaatvluchtelingen, zijn laatste grote onderzoek. Dit is geen modedingetje, zegt Entzinger, maar een eeuwenoud probleem. ‘Vroeger migreerden mensen als de landbouwgrond uitgeput raakte, of als gevolg van overstromingen. De meeste klimaatproblemen van nu zijn man made. En de slachtoffers van klimaatverandering zijn mensen die in arme, dichtbevolkte gebieden wonen. Denk aan Bangladesh, dat bedreigd wordt door overstromingen, of aan Vietnamezen in de Mekong-delta. De problemen in Vietnam heb ik met eigen ogen gezien. Door de stijging van de zeespiegel zijn huizen in zee verdwenen en staan elektriciteitspalen half onder water. De mensen wiens huizen verloren zijn gegaan – vaak vissers – willen dichtbij de zee wonen, dus bouwen zij hun huis vijftig meter landinwaarts, waar het anderhalve meter hoger is. Ze weten echter dat ze in de toekomst ook dit huis aan de zee moeten prijsgeven, als de zeespiegel straks weer stijgt.’

Klimaatverandering leidt tot migratie van het platteland naar de stad, stelt Entzinger. ‘In Vietnam trekken veel mensen uit de Mekong-delta naar Ho Chi Minh-stad, het vroegere Saigon.’ Maar zal klimaatverandering ook leiden tot een nieuwe vluchtelingengolf van Afrika richting Europa? Entzinger wil hierover geen harde voorspellingen doen. ‘De Sahara breidt zich uit en het wordt steeds moeilijker om al die monden te voeden. Het zou dus zomaar weer kunnen, een nieuwe vluchtelingencrisis. Maar of dit volgend jaar gebeurt of over acht jaar, dat weet ik echt niet. Wat ik wel weet, is dat Europa zich veel sterker moet inspannen voor de ontwikkeling van de landen in die regio. Op termijn is dat de beste manier om de migratiedruk van de ketel te halen.’

dK-Panel: ‘De EU zal uit losse federaties bestaan’

1
Deze week zijn er weer Europese verkiezingen. De Kanttekening vroeg het aan haar panel: Europa en de EU, wat vinden we hiervan en wat moeten we ermee?
Avital Elbaz

Avital Elbaz (46), natuurgeneeskundige en systemisch opsteller

‘Europa, een lastig onderwerp. We kunnen er niet omheen dat we iets moeten met de EU. Ik weet nog wel dat we destijds moesten stemmen voor of tegen de nieuwe Europese grondwet. Toen stemde ik voor. Ik zag er het nut wel van in en vind het sowieso raar dat mensen – met name een stel witte mannen – ooit hebben besloten om de aarde in allemaal hokjes te verdelen. De wereld is van ons allemaal. Maar ik moet toegeven, inmiddels merk ik zelf ook wel dat niet alles even lekker loopt met die open grenzen. De open markt heeft ook consequenties die niet handig zijn. Mensen uit armere lidstaten die hier drie maanden komen werken en daarna in hun eigen land een Nederlandse uitkering krijgen. Kijk, als ze heel veel premies hebben afgedragen dan is het terecht natuurlijk. Maar er zijn altijd mensen die er gebruik van maken op een manier die niet OK is. Er moet goed over worden nagedacht hoe we dat kunnen voorkomen.

Maar als ik zie wie er in Brussel aan het hoofd staan… een oude man die iedere dag te veel zuipt en iedereen om de nek vliegt. Ik heb ooit een documentaire gezien waarin je ziet dat Europarlementariërs loopjongens inhuren om hun aanwezigheid te klokken in Straatsburg. Zo krijgen ze dik betaald zonder dat ze zelf aanwezig zijn. Dan denk ik: dit was niet de bedoeling van de EU. Ik heb weinig vertrouwen dat in Brussel de beste keuzes worden gemaakt voor Europa en voor de wereld. Maar als ik eerlijk ben, ik heb mij er ook niet zo in verdiept zoals ik dat doe bij andere verkiezingen. Dat neem ik mijzelf best wel kwalijk, want er worden in Europa belangrijke afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over vluchtelingen en over de arbeidsmarkt. Toch ben ik, nog steeds een voorstander van de EU. Meer vanuit het ideaal dat de wereld van ons allemaal is. In de praktijk moeten we er echter wel voor zorgen de juiste beslissingen worden gemaakt door de juiste mensen die het welzijn van deze planeet en de mensheid voor ogen hebben. En als die beslissingen worden genomen dan moeten we ons er ook aan houden. Het kan niet zo zijn dat het ene land zich wel aan de afspraken houdt en het andere land niet.

Het spotje over Hans Brusselmans, een parodie op PvdA-politicus Frans Timmermans, heb ik helaas gezien. Banale Hollandse humor. Serieus, wie dat heeft bedacht moet ontslagen worden. Dat gaat ze stemmen kosten. Of misschien ook niet. Sommige mensen vonden dit wel een goed filmpje. We zullen zien op 23 mei.’

Lieke Huizinga

Lieke Huizinga (50), moeder van twee, groenvoorzieningsmedewerker

‘Als er weer verkiezingen zijn vul ik altijd een stemwijzer in. Niet eentje die gebaseerd is op verkiezingsbeloften, maar een die kijkt naar de behaalde resultaten. Iets beloven in je programma is namelijk heel mooi, maar ik ga liever af op behaalde rendementen.

Ik ben absoluut pro-Europa, maar vind wel dat het Europese Parlement te ver afstaat van de burger. Waarom moesten er opeens zoveel Oost-Europese landen bij de EU komen? Die beslissing heeft verregaande gevolgen gehad. Daarover hadden we een referendum moeten organiseren! Nu is het gewoon zonder ons besloten, met alle gevolgen van dien. We zitten nu opeens met allerlei vrachtwagenchauffeurs die kunnen, willen en mogen werken  voor veel minder geld dan hun Nederlandse collega’s. Ik ken in mijn nabije omgeving enkele Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die hierdoor hun werk zijn kwijtgeraakt.

Natuurlijk begrijp ik de Polen ook, die met onze WW naar hun eigen land gaan. Als je een tijdlang bent uitgeknepen in de kassen van de Nederlandse tuinbouw ben je gek als je niet profiteert van een Nederlandse uitkering. Onze WW is vier keer zo hoog als een maandsalaris daar.  Maar deze praktijk zorgt wel voor verzet. Het idiote is dat onze Nederlandse vertegenwoordigers in Brussel gewoon thuisbleven toen ze het hadden kunnen tegenhouden.

Mijn grootste kritiekpunt op de EU is dat ze in Brussel te weinig naar de burger kijken te weinig zaken voorleggen aan ons. Daarom is er zoveel kritiek en daarom willen zoveel mensen uit de EU. Ze zijn in Brussel alleen maar bezig met handel – dat kan ook niet anders wanneer je bedenkt dat er in die stad tienduizenden lobbyisten rondlopen. Dan weet je wel dat het eigenlijk vooral gaat over geld. En natuurlijk kan Hongarije bij de EU blijven, ondanks het feit dat het land onder leiding van Viktor Orbán afzakt naar een dictatuur. Als Hongarije geen lid van de EU was geweest dan waren we veel kritischer op Orbán geweest denk ik. Hier merk je dat handel belangrijker is dan mensen en democratische idealen.

En toch, het opheffen van de EU vind ik geen optie. De Europese Unie kan heel goed werken voor het oplossen van gemeenschappelijke problemen. Het uniformeren van de onderlinge handelsafspraken, maar ook het beschermen van het milieu, dat moet je op Europees niveau aanpakken en niet als klein landje alleen. Jezelf als enige land superstrenge CO2 normen opleggen heeft ook geen zin. Daar heeft zo’n partij als Forum voor Democratie wel weer een punt. Ook de vluchtelingenproblematiek moet je samen doen. Lidstaten die weigeren om vluchtelingen op te vangen moeten keiharde sancties krijgen. Verdeling is alles. Dat zie je in Friesland, waar je dorpjes hebt waar bewoners gewoon een paar huizen kopen en daar een paar vluchtelingen in zetten die netjes hun huur betalen. Op kleine schaal worden die mensen wegwijs gemaakt in het dorp. De EU kan veel van zulke praktische, kleinschalige oplossingen leren.’

Leo Rearuw

Leo Reawaruw (59), veteraan en voorzitter Stichting Maluku 4 Maluku

‘Men zegt altijd dat de EU nodig is voor de vrede, maar we zagen bij de burgeroorlog in Joegoslavië dat zoiets echt geklets is. Een genocide die plaatsvond aan de grens van de EU… En wat deden we als EU? Zeuren dat er zoveel vluchtelingen op ons afkwamen! Daarna gingen EU-landen in NAVO-verband naar Afghanistan en Syrië, zogenaamd omdat de situatie daar Europa zou bedreigen. Maar als Oekraïne wordt aangevallen – nota bene een buurland van de EU – dan doen we niks. Maar ik ga zeker stemmen. Mijn generatie is opgevoed met het idee dat je moet stemmen, dat je jezelf moet laten horen om je invloed te doen laten gelden.

Ik was in de jaren tachtig tegen verdere Europese eenwording en liet dit ook blijken met mijn stem. Ik had moeite met Europa, dat had vooral te maken met allerlei regelgeving die de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (EEG) zou gaan invoeren rondom levensmiddelen. Ik werkte toen in het zakenleven en iedereen die ik kende in de branche was tegen al die regels die de EEG wilde opleggen. Maar als ik dan aan die mensen vroeg of ze wel hadden gestemd, dan antwoordden ze ontkennend.

Ik ga nu ook weer stemmen, maar wel op een partij die tegen de EU is in de huidige vorm. Nou ja, eigenlijk kies ik nooit op een partij, maar op een persoon. De laatste jaren is dat Marcel de Graaff van de PVV. Hij is een integer persoon, theoloog van huis uit. Wij zijn destijds met een Molukse volksdelegatie naar Straatsburg gegaan, op zijn uitnodiging, om een expositie te organiseren over Molukse KNIL-militairen. De Graaff vindt dat Nederland een ereschuld heeft uitstaan bij de Molukkers. Het is wel jammer dat alles bij de PVV onder de anti-islamvlag geschaard wordt, omdat veel problemen met cultuur te maken hebben. Ik schrok trouwens wel toen ik in Straatsburg zag dat er maar erg weinig Europarlementariërs aanwezig waren tijdens de stemmingen. Daar zaten maar twintig man. Ook in Den Haag is de vergaderzaal vaak nogal leeg. Maar die zaal in Straatsburg is echt heel groot, hè?

In Brussel worden alleen de belangen van de multinationals behartigd, het gewone volk heeft totaal geen inbreng, er wordt over ons beslist. Ik denk dat we moeten toewerken naar een ander soort van Europese samenwerking – en geloof me, die gaat er ook komen. Eigenlijk moeten we Europa verdelen in drie zones. Noordwest-Europa, Oost-Europa en Zuid-Europa. Dat is niet discriminerend bedoeld, maar op het gebied van economie, mentaliteit en arbeidscultuur zijn de verschillen tussen de drie zones gewoon te groot. Ik denk dat we op termijn naar losse federaties gaan – drie Europa’s onder één paraplu.’

İbrahim Özgul

Ibrahim Özgül (35), finance & project professional

‘Het is best wel erg, maar ik leefde dit jaar helemaal niet naar de Europese verkiezingen toe. Ik zag de afgelopen weken wel allerlei berichtjes voorbijkomen op Facebook. Mensen die actief zijn in de politiek en je dan opeens gaan toevoegen als vriend, haha. Op het allerlaatste moment heb ik mij een beetje ingelezen.

Tot nu toe heb ik ook altijd gestemd voor Europa. Maar dat doe ik sowieso met iedere verkiezing. Dat is toch het minste wat je kunt doen. Nu is de opkomst vrij laag. Toch stel ik mij soms de vraag: wat zou de uitslag zijn als er stemplicht is? Geen idee of we dan helemaal naar links zouden gaan, of heel erg naar rechts.

Een paar partijen sluit ik per definitie uit, maar toch kijk ik elke keer opnieuw welke partij het beste bij mij past. Eigenlijk ben ik best wel sociaal in mijn politieke voorkeur, maar de partij waar ik voor kies moet wel een programma hebben dat economisch solide is. Wat ik daarmee bedoel is dit: volgens mij houden maar weinig landen zich strikt aan de strenge Europese begrotingsregels. Dat vind ik niet zo’n probleem, maar het streven om een goede balans te houden tussen inkomsten, uitgaven en reserves moet er wel zijn. Ik vind ook dat er wat strengere consequenties zouden mogen zijn in Europa als lidstaten er een potje van maken. Dat geld van grote rijke landen naar armere Europese lidstaten gaat vind ik op zich prima. Maar ik vraag mij toch af of dat geld daar ook echt goed wordt besteed ten behoeve van de mensen die het nodig hebben. En ik zal eerlijk zijn: daar heb ik helemaal geen zicht op – en ik vraag mij af of Brussel dat wel heeft.

Europa is belangrijk en er wordt op belangrijke punten prima samengewerkt. Economisch, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld telecom. Dat je binnen Europa nu gewoon zonder extra kosten kunt bellen met je mobiel, waar je ook bent, dat hadden ze veel eerder moeten doen.

Ik hoorde onlangs dat de EU invloed heeft op bijna veertig procent van de Nederlandse wetgeving. Dat vind ik wel genoeg. Het hoeft van mij niet meer en niet minder – waarom werk je anders samen? Van mij hoeft de EU voorlopig ook niet veel groter te worden. Ook geloof ik niet dat Turkije er ooit nog bij zal komen. Het gaat hier vooral om onwil: het is een burenruzie die maar niet wordt opgelost, los van eventuele criteria waar Turkije wel of niet aan voldoet.’

Amma Asante

Amma Asante, (46) voorzitter Landelijke Cliëntenraad

‘Met Europa ben ik eigenlijk best wel veel bezig. De impact die de EU heeft wordt steeds groter. Ik vind het heel belangrijk dat de Europese samenwerking er is. Politiek, economisch en cultureel. Nederland kan in zijn eentje weinig voor elkaar krijgen, maar als Europa staan we samen sterk. Ik heb wel eens gelezen dat bijna zeventig procent van ons nationale inkomen linksom of rechtsom binnen de Europese markt wordt verdiend. Grootmachten als China en de VS lachen Nederland uit als we in ons eentje strenge eisen zouden stellen rondom veiligheid en milieu binnen handelsverdragen. Alleen al daarom ben ik blij met de EU.

Maar ik zie ook dat veel mensen ontevreden zijn met hoe het nu gaat – en bezorgd. Neemt Brussel de macht over van individuele lidstaten? Op een aantal punten werkt de EU niet: kijk bijvoorbeeld naar het democratische gehalte. Daar schort het nogal aan. En dat probleem los je niet een-twee-drie op. Europese politici staan nog steeds te ver bij ons vandaan. Veel mensen beseffen dus ook niet hoe belangrijk de EU voor ons is.

Al in 1995 spraken wij over het tekort aan democratische controle van het Europese Parlement op de Europese Commissie. In vijfentwintig jaar tijd is er aan deze situatie nog maar weinig veranderd. Het is voor heel veel mensen volkomen ontoegankelijk en onbegrijpelijk wat er nu eigenlijk gebeurt in Brussel en Straatsburg. Dat is gevaarlijk, omdat daardoor het draagvlak voor de EU begint weg te sijpelen.

En dan heb je ook de reële problemen die komen kijken bij de harmonisering van het beleid en de sociaaleconomische solidariteit. In Nederland hebben we bepaalde sociale standaarden en een levenspeil dat hoger ligt dan in veel andere lidstaten. Daarvan willen we niet afwijken, omdat andere landen in de EU nog niet zo ver zijn. Maar dankzij onze welvaart leggen we economisch gezien toch relatief veel gewicht in de schaal, hoewel  we daar maar weinig voor terugkrijgen. Herverdeling van welvaart vind ik prima, als je daarmee andere lidstaten vooruit helpt. Maar als je dan weer ziet hoe sommige landen omgaan met hun eigen begrotingsregels, dan snap ik heel goed dat de bezorgde burger denkt: ‘Waarom betaal ik hiervoor, terwijl anderen er een potje van maken?’

Het meest recente bedrijf in dit drama waren de Poolse arbeidsmigranten die hun Nederlandse WW-uitkering mochten meenemen naar Polen. Ik vind het onbegrijpelijk dat hiertegen nauwelijks is geprotesteerd en dat er maar weinig Nederlandse Europarlementariërs aanwezig waren op de stemming hierover. Nog steeds ben ik pro-Europa. Maar als je kijkt naar dit soort vraagstukken en weeffouten binnen de huidige Europese Unie, dan is dit niet het moment om te praten over uitbreiding of over verdere integratie’.

Beren op de weg van vluchteling naar ondernemer

0
Welke weg leggen vluchtelingen af om een eigen onderneming te kunnen starten in Nederland? Wat zijn hierbij de uitdagingen, kansen en mogelijkheden voor deze ondernemers én voor Nederland? Aan de hand van een drietal interviews onderzoekt de Kanttekening vluchtelingenondernemerschap in Nederland.

In juni 2010 kwam Yannick Tambwe Mugabe als eenentwintigjarige vanuit Congo in Nederland terecht. Toen hij hier als vluchteling binnenkwam was het vooral overleven. Zijn asiel werd in eerste instantie afgewezen: Yannick moest binnen achtentwintig dagen het land uit. Zijn gedachten waren op dat moment op geen enkele manier bij werken of ondernemen. In Nederland zijn er veel initiatieven ontstaan om vluchtelingen te ondersteunen om zelf in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Esther Zielhuis onderzocht in haar dissertatie voor de University of London de mogelijkheden voor vluchtelingen, in Nederland en elders, om een onderneming te kunnen starten. In Utrecht is Marcellien Breedveld betrokken bij een project om asielzoekers al tijdens de asielprocedure met Nederlanders uit de buurt te laten meedoen aan een traject dat is gericht op ondernemerschap en zelfredzaamheid in de Nederlandse maatschappij.

Overleving in aanloop naar ondernemerschap

Vanuit het asielzoekerscentrum (azc) kwam Yannick terecht in een opvang voor daklozen in Groningen, waar stichting Inlia zich ontfermde over de jonge vluchteling. Op een gegeven moment kon hij slapen bij iemand die hij via Vluchtelingenwerk had ontmoet: ‘Toen ben ik in Groningen heel snel in een Nederlandse omgeving terecht gekomen.’ Met ondersteuning van die omgeving kon Yannick na een lange asielprocedure in Nederland blijven: ‘Dat heeft ongeveer vijf jaar geduurd.’ In die vijf jaar is Yannick onder meer in therapie gegaan om beter te kunnen omgaan met de moeite die hij had met zijn verleden. ‘Ik kon niet goed omgaan met gevoelens. Ik had moeite om ‘s nachts te slapen. Daar kan ik nu beter mee omgaan. De therapie heeft me echt geholpen. Ik was een gesloten persoon. Ik kon dingen voelen, maar ik had een muur om mij heen gebouwd om mijn gevoelens vooral niet te laten zien. Zo was ik gewend om te overleven. Ik heb heel lang alleen geleefd zonder mijn ouders.’

‘Daarna heb ik goede mensen ontmoet, zoals Louis, een landgenoot en inmiddels een vriend, die al goed geïntegreerd was in Groningen’, vervolgt Yannick zijn verhaal. ‘Hij heeft mij opgenomen en veel dingen geleerd. We praatten over mijn ondernemende geest. Doordat ik me gerespecteerd voelde en erover praatte, besefte ik dat ik altijd al een ondernemer ben geweest.’

Voorzien in eigen onderhoud

In het onderzoek van Esther Zielhuis is te lezen dat veertig procent van de gewapende conflicten in de wereld langer duurt dan vijf jaar. Dit vergroot alleen maar de noodzakelijkheid van integratie van vluchtelingen in het ontvangende land. Recente ontwikkelingen hebben het aantal vluchtelingen in 2014 wereldwijd doen stijgen tot over de zestien miljoen. Ruim tien miljoen mensen verblijven minimaal vijf jaar, maar gemiddeld bijna twintig (!) jaar in een situatie van asiel en procedure, waarbij ze vaak niet mogen werken en hun bewegingsvrijheid beperkt is. Het aantal vluchtelingen in Europa was volgens het UNHCR in 2017 ruim twee miljoen.

De politieke en wetenschappelijke wereld denkt na over mogelijke oplossingen van de vluchtelingencrisis. Een van de oplossingen is dat vluchtelingen de mogelijkheid krijgen in eigen levensonderhoud te voorzien. Ondernemerschap en financieringsmogelijkheden voor vluchtelingenondernemers zouden hierbij zeer kunnen helpen. De Europese Unie wil graag ondernemerschap stimuleren om banen te creëren, mede door vanuit dit soort groepen gestarte bedrijven te ondersteunen.

Het onderzoek van Esther Zielhuis wil lessen trekken uit microfinancieringsprogramma’s in ontwikkelingslanden, om deze ook toe te gaan passen in landen als Nederland. Zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden zijn er soortgelijke belemmeringen voor het starten van een bedrijf. De meerderheid van vluchtelingen is, zowel hier als daar, afhankelijk van humanitaire hulp. Bij langdurige gewapende conflicten en teruglopende humanitaire hulp is zelfvoorzienendheid des te belangrijker. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw kwamen veel vluchtelingen Europa binnen. Toen al werden microkredieten verstrekt, opdat vluchtelingen zelfvoorzienend zouden worden. In de jaren dertig werden migranten, mede als gevolg van de Grote Depressie, vooral als last gezien en werd er ook steeds minder vaak asiel verleend.

Om er nu voor te zorgen dat vluchtelingen zelfvoorzienend zijn en om innovatie door vluchtelingen in het bedrijfsleven mogelijk te maken, is er hernieuwde belangstelling ontstaan voor de toegang van vluchtelingen tot bank- en kredietfaciliteiten. Onder meer door het gebrek aan onderpand en financiële middelen, het gebrek aan kennis van de samenleving en het gebrek aan een netwerk worden vluchtelingen door microfinancieringsorganisaties echter gezien als een groep met een hoger risico.

Belemmeringen

Er zijn een aantal belemmeringen voor vluchtelingen om aan microfinanciering te komen. Bijvoorbeeld door de noodzaak om te moeten vluchten, maar ook op het gebied van beleid, economie, de wet, financiën en cultuur.

Esther: ‘Ondernemerschap in Nederland is heel anders dan in het land van herkomst, vooral omdat er zoveel regels zijn in Nederland. Dat is iets wat vluchtelingen zelf ook aangeven als de grootste moeilijkheid. Als je daar een zaak op wilt zetten kan het heel simpel zijn. Je kan gewoon producten op de markt inkopen, voor je deur verkopen en dan ben je in business. Je hebt daar geen business plan voor nodig. Het is veel toegankelijker en zeer bruikbaar om bijvoorbeeld even een tekort aan inkomsten op te vangen. Hier is dat veel moeilijker: je moet aan allerlei regels voldoen, je moet een ondernemingsplan hebben dat in het Nederlands geschreven is. Als je een lening wilt krijgen terwijl je een uitkering hebt, ben je afhankelijk van de gemeente.’

Toen bleek dat Yannick in Nederland kon blijven ontmoette hij een medewerker van Humanitas, die hem vertelde dat de kans om als vluchteling een goede baan te krijgen best gering was. Maar Humanitas zou hem wel naar het ondernemerschap kunnen coachen. De organisatie hielp hem een business plan te schrijven. Toen Yannick echter vervolgens een krediet wilde aanvragen voor zijn onderneming moest hij zoveel informatie aanleveren dat het hem te ingewikkeld werd. Hij kon niet meer overzien wat de consequenties zouden zijn van de kredietaanvraag en besloot zonder krediet te beginnen.

Kleinere en flexibelere vormen van ondernemerschap

Esther: ‘In het algemeen is het zo dat het in Nederland bij microfinanciering om best stevige bedragen gaat – tot vijftigduizend euro. Dat heb je ook wel nodig bij het starten van bijvoorbeeld een restaurant. In ontwikkelingslanden gaat het om veel kleinere bedragen. De rentes zijn daar wel vaak zeer hoog, terwijl dat in Nederland goed is gereguleerd. Qredits is door de grootbanken en de overheid opgezet als officiële microkredietverstrekker in Nederland, omdat de overheadkosten voor kleine leningen te hoog zijn voor gewone banken. Mijn conclusie is dat er veel meer behoefte is aan kleinere bedragen en meer flexibele vormen van ondernemerschap, een meer hybride vorm van ondernemerschap. Dat betekent dat mensen een baan hebben en tegelijkertijd met een kleine lening toch een onderneming kunnen gaan opbouwen, bijvoorbeeld vanuit hun kelder, zonder al te hoge bedragen, op een veilige manier. Als dat mogelijk gemaakt zou kunnen worden zou dat vluchtelingen met ondernemersambities erg helpen. Maar nog steeds loop je tegen een aantal regels aan. Zeker als je vanuit de bijstand wilt gaan ondernemen. Dan ben je gebonden, je mag niet zomaar een onderneming starten.’

Restrictief Nederlands beleid en de perceptie van vluchtelingen

In het onderzoek van Esther Zielhuis wordt beschreven dat de Nederlandse migranten- en vluchtelingenpolitiek in ruwweg twee fasen is verlopen. Door migranten uit voormalige koloniën Indonesië, Suriname en het Caribische gebied en door arbeidsmigranten, voornamelijk uit Turkije en Marokko, is een multiculturele samenleving ontstaan. In de jaren negentig van de vorige eeuw kwamen daar omvangrijke vluchtelingenstromen bij, in eerste instantie uit voormalig Joegoslavië en later Afghanistan. Het overheidsbeleid was aanvankelijk gebaseerd op terugkeer: het beleid kon worden samengevat als Integratie met behoud van identiteit (WRR, 1979). Mede omdat er van terugkeer relatief weinig terecht kwam polariseerde het immigratiedebat rond het jaar 2000. Die polarisatie werd versterkt door de moorden op Pim Fortuyn in 2002 en Theo van Gogh in 2004. De focus van het immigratiebeleid kwam hierdoor te liggen op het zich eigen maken van Nederlandse normen en culturele waarden en op de arbeidsmarkt. Zo werd bijvoorbeeld de cursus Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA) onderdeel van de inburgeringscursus. Yannick: ‘De inburgeringscursus bevatte drie onderdelen: theorie, praktijk en ONA. Bij ONA moest je verdedigen, op basis van een portfolio, welke richting je op wilde qua werk.’ De ONA was voor Yannick een formaliteit, omdat hij al een baan had in de logistiek, de richting waarin hij zijn toekomst zag.

Het Nederlandse asielbeleid is steeds restrictiever geworden. Nederland heeft in vergelijking met andere Europese landen relatief weinig vluchtelingen opgevangen gedurende de meest recente migrantencrises. Ons land heeft in Europa de langste lijst samengesteld van landen waar het ‘veilig’ is (32) en waar vluchtelingen dus naar kunnen worden teruggestuurd. Het Verenigd Koninkrijk (24) en Oostenrijk (20) volgen op gepaste afstand. De asielprocedures voor mensen uit deze landen zijn verkort en aanvragers moeten na afwijzing onmiddellijk vertrekken. In het licht van het huidige, vaak eindeloze verblijf in het azc en de langdurende procedures is dit zeker verdedigbaar. Maar in het licht van de eventuele risico’s die vluchtelingen lopen bij terugkeer is dit wellicht een gevaarlijk standpunt.

Esther: ‘Wat mij opviel is dat vluchtelingen zich wel degelijk bewust zijn van het politieke speelveld. Ze volgen het echt als er iets wordt gezegd en zijn daar ook echt wel gespannen over: ‘Wat gaat dat voor een impact hebben op hoe mensen ons zien?’ Vluchtelingen denken na over hoe de samenleving waarin ze terecht komen naar ze kijkt. Zo zijn er ook refugee innovators, vluchtelingen die sociaal ondernemer zijn en die vanuit een bepaalde gemeenschapsgedachte en een brede blik niet alleen zichzelf maar ook andere vluchtelingen verder willen helpen. Ze willen dat er een positief beeld over vluchtelingen ontstaat en dat er, mede daardoor, kansen kunnen ontstaan. Jay Assad van StartUp Kitchen en stichting RefuJay in Amsterdam zei bijvoorbeeld: ‘Als andere vluchtelingen zien dat ik het kan, kan dat als voorbeeld dienen voor hen.’’

Rebean en Krispijn

Een ondernemende houding

Vluchtelingen die asiel krijgen toegewezen ontvangen een verblijfsvergunning voor vijf jaar, waarmee ze aan het werk kunnen of een eigen onderneming kunnen starten. Met de recente migrantenstromen in met name 2015 en 2016 zijn er allerlei initiatieven ontstaan die vluchtelingen willen ondersteunen, onder meer in hun ondernemingsaspiraties. Marcellien Breedveld: ‘In 2017 startte in Utrecht het Plan Einstein, ondersteund door de gemeente Utrecht en de Universiteit Utrecht. Vanuit het Centre for Entrepreneurship van de universiteit wilden we wat voor de asielzoekers betekenen. Wat kunnen we op een innovatieve manier doen, om ervoor te zorgen dat asielzoekers niet in hun kamer gaan zitten wachten, maar vanaf de eerste dag in het azc gemotiveerd zijn om aan de slag te gaan en aan zichzelf te werken? Dat wilden we op een totaal inclusieve wijze doen. Ons plan was om deze mensen in de wijk op te vangen en ze meteen te laten integreren met jongeren. Daarnaast moeten ze, status of niet, direct vaardigheden leren die ze overal ter wereld in kunnen zetten.’

In 2015 kwam er in de wijk Overvecht in Utrecht een azc, waar ook jongerenwoningen werden gerealiseerd. In de wijk waren er heftige discussies en was er tegenstand. ‘We zijn met het project begonnen. De bewoners zijn uiteindelijk hartstikke enthousiast geworden, want zij mochten ook meedoen aan de gratis cursussen die werden aangeboden.’ Het programma bestond uit een aantal cursussen: ondernemerschap, zakelijk Engels, een basiscursus computergebruik en een cursus webdesign. ‘Het vervolgprogramma Start Your Own Business, dat nu vijf keer heeft gedraaid, heeft per batch ongeveer tien deelnemers gehad. Dus dan gaat het over vijftig deelnemers in totaal. De helft hiervan heeft een vluchtelingenachtergrond. Ondernemerschap moet je ook breder zien. Wij propageren een ondernemende houding, een set vaardigheden en een manier van denken, die we mee willen geven aan mensen. Een mindset waarmee mensen hun eigen bedrijf kunnen starten of een baan kunnen vinden én daar goed in kunnen functioneren.’

Gelijkwaardige programma’s met Nederlanders en vluchtelingen

Esther: ‘Wat ik denk dat belangrijk is, is dat je niet speciaal programma’s voor vluchtelingen gaat maken. Dat is een van de lessen vanuit ontwikkelingslanden. Als het programma’s zijn die gelijkwaardig zijn voor Nederlanders en vluchtelingen voorkom je dat er een soort uitzonderingspositie wordt gecreëerd, waarmee je jaloezie en discriminatie in de hand werkt. Vluchtelingen komen barrières tegen die Nederlanders niet tegenkomen, zoals bijvoorbeeld de taal, de cultuur, en het snappen van al die regeltjes. Focus met ondersteuningsprogramma’s om die barrières uit de weg te nemen, zodat je gelijke kansen creëert. Dat komt de geloofwaardigheid alleen maar ten goede.’

Marcellien: ‘We werken met tolken en zetten alles bij elkaar. Deelnemers werken in een acht weken durende cursus aan groepsprojecten. Daarna kan men verder met het groepsproject of met een individueel traject met een eigen business-idee. Je mag er ook achter komen dat ondernemerschap niets voor jou is. Wij zitten zo vroeg in het beginstadium, dat het erom gaat dat mensen in die vier maanden onderzoeken wat de kansen en mogelijkheden zijn en in wat voor een land ze terecht zijn gekomen. We geven inzichten en vaardigheden.’ Over het werken in groepsverband zegt Esther: ‘Bij coöperaties heb je steun aan elkaar. In dat groepsverband in ontwikkelingslanden kan je collectief lenen. Coöperaties in ondernemerschap tussen vluchtelingen en Nederlanders brengen wederzijds begrip tot stand en dat is goed voor de integratie.’

De bundeling van initiatieven

Marcellien: ‘Eind 2018 dachten wij dat het wel interessant zou zijn om met een evenement te kijken wat verschillende organisaties in Nederland van elkaar kunnen leren als het gaat om vluchtelingen die willen ondernemen.’ Vluchtelingenondernemers pitchten hun ideeën en initiatiefnemers hun projecten. Esther: ‘Nu de reacties op de vluchtelingenstroom iets meer zijn gestabiliseerd merk ik dat er meer evaluaties plaatsvinden. Door de rust kunnen we kijken welke lessen we kunnen trekken en hoe we verder kunnen gaan. Op grote schaal viel het mij op dat organisaties vanuit de beste intenties kijken naar wat in die stad of gemeente nodig is. Ik denk dat er efficiënter gewerkt kan worden als organisaties meer zouden samenwerken. Er zou eigenlijk een interactieve kaart van Nederland moeten komen, waarop duidelijk wordt waar zich organisaties bevinden die mensen helpen een onderneming te kunnen opstarten. Dat je dan als organisatie ook kan zeggen:  ‘Als jullie je nou richten op spannende ideeën, richten wij ons bijvoorbeeld op cateraars.’’

Vluchtelingen in ontwikkelingslanden

Ontwikkelingslanden vangen enorm veel vluchtelingen op: volgens de UNHCR wordt 85 procent in de regio opgevangen. Esther: ‘De zorg- en onderhoudsstrategie die nu in vluchtelingenkampen wordt gebezigd is niet houdbaar, omdat de stromen te grootschalig zijn en omdat de crises waarvoor mensen op de vlucht slaan vaak veel langer duren dan vijf jaar. In ontwikkelingslanden wordt ervoor gezorgd dat vluchtelingen in het kamp of daarbuiten zelf een stukje grond kunnen bewerken voor landbouwproducten, voor eigen gebruik of verkoop. In Jordanië bijvoorbeeld worden economische zones aangewezen waar vluchtelingen kunnen ondernemen. Uit deze zones kunnen ze alles meenemen, zodat het niet zo is dat alles wat je in de loop der jaren hebt opgebouwd verdwijnt bij vertrek.’

Ondernemerschap in ontwikkelingslanden is laagdrempeliger en normaler. Esther: ‘Bij microkredieten is het hierdoor ook wel fout gegaan, bijvoorbeeld toen het op grote schaal werd geïmplementeerd en vrijwel iedereen in het ondernemerschap gepusht werd. Maar in Nederland kan het laagdrempeliger. Ik denk dat de diversiteit en de variëteit onder ondernemingen in Nederland erg geholpen kan worden door het aanbod van vluchtelingen. Ik ken een Syrische man die omkomt in het werk in de mode-industrie. Hij kan plooien maken, een vak wat in Nederland totaal verdwenen is. Als je op een andere manier naar vluchtelingenstromen gaat kijken kun je tot veel betere oplossingen komen.’

Esther bij verdediging dissertatie aan de University of London

Buiten de eigen groep kunnen denken

In ontwikkelingslanden komt het vaak voor dat mensen in het informele circuit een onderneming starten, vaak aanvullend op werk. Yannick volgt een opleiding, heeft meerdere bijbanen en is, net zoals de meeste Nederlandse ondernemers, zijn bedrijf gestart vanuit een situatie van werk. Zijn onderneming draagt logistieke oplossingen aan voor de handel tussen Nederland en Afrika, met name Congo. In de wereld van vluchtelingen en ondernemerschap is het een bekend fenomeen: men wil producten en diensten aanbieden die te maken hebben met het thuisland. Volgens Yannick mislukt dat ook vaak: ‘Als je groot wil worden, moet je je goed beseffen wat je plannen zijn en hoe je organisatie er uit moet zien. Het gaat niet alleen om de financiering. Om groot te worden moet je een bepaald organisatieniveau nastreven. Het zit in kennis, in goede connecties, het kunnen opbouwen van een goed netwerk. Het gaat er ook om dat je buiten je eigen groep kan denken. Veel kleine ondernemers bedienen voornamelijk mensen uit de eigen kringen. Als je succesvol wilt zijn dan moet je zorgen dat je in jouw sector alle soorten klanten als klant kan krijgen. Als Afrikaans restaurant moet je juist niet op je achtergrond en je achterban rekenen. Dan moet je zorgen dat daar Nederlanders komen en dat die het daar naar hun zin hebben. Je moet de markt kennen. Als je toch wilt kiezen voor de Afrikaanse klant? Prima, maar dan is jouw markt over het algemeen niet zo groot. Om succesvol te zijn moet je de service kunnen bieden die de Nederlander gewend is.’

Vluchtelingenondernemerschap als sleutel tot sociale inclusie

Ook Yannick wil in de toekomst een bedrijfskrediet aanvragen om zijn bedrijf echt te kunnen laten groeien. Esther concludeert in haar onderzoek dat er meer variëteit moet komen in financieringsmogelijkheden, dat het belangrijk is dat er een omgeving is die een ondernemer in staat stelt te kunnen gaan ondernemen, dat initiatieven komen van onderop (bottom-up) en dat mensen uit het ontvangende land bij het proces worden betrokken. Een meer inclusieve benadering is volgens haar niet alleen bevorderlijk voor de ondernemende vluchteling, maar de hele Nederlandse economie profiteert als meer vluchtelingen een onderneming kunnen starten of opschalen. Bovendien draagt dit bij aan een beter beeld over vluchtelingen: ze worden gezien als een aanwinst in plaats van als een last. Integratie en zelfraadzaamheid van vluchtelingen worden bevorderd door ondernemerschap. Esther: ‘Vluchtelingen zijn mensen die hun leven niet zeker zijn in eigen land, ze hebben daarom alle recht om asiel aan te vragen. Het duurt echter lang voordat je echt de cultuur van dat land begrijpt, de taal spreekt en jezelf kunt zijn in een andere taal. Daarbovenop komen natuurlijk nog de trauma’s die ze gedurende hun vlucht hebben opgelopen en al het andere wat ze hebben meegemaakt. Dat is niet te onderschatten. Het is ontzettend knap als je binnen twee à drie jaar in staat bent een onderneming op te zetten in een land dat zo anders is.’

Kosovo, twintig jaar na de oorlog

2
‘Het is belangrijk dat het land een goede relatie met Servië blijft behouden.’

De oorlog in Kosovo is twintig jaar geleden tot een einde gekomen. Kosovo verklaarde zich na een gewelddadig conflict in 2008 onafhankelijk van Servië. Dat betekende dat Europa een nieuw land erbij kreeg. Het jongste land van Europa wordt door 108 landen erkend, maar Servië accepteert de afscheiding niet en probeert zoveel mogelijk zaken te dwarsbomen. Kosovo zit dan ook nog steeds in een politieke en economische impasse. De recente oprichting van een nationaal leger zal de relatie met de buurlanden niet verbeteren, terwijl dat juist nodig is om ooit toe te treden tot de EU. Hetzelfde geldt voor Servië, dat ook nog steeds in de wachtkamer zit.

Na de beëindiging van de oorlog in 1999 werd er een internationale administratieve macht – de United Nations Interim Administration Mission (UNMIK) – in het leven geroepen. De UNMIK hield zich bezig met het reconstrueren en opzetten van een modern regeringsapparaat. In 2008 begon de Europese Unie – onder de European Union Rule of Law Mission (EULEX) – zich te richten op de ondersteuning van een rechtsstaat in Kosovo. Maar de aanwezigheid van de EULEX in Kosovo wordt inmiddels met scepsis bekeken.

Burhan (28), student economie aan de hoofdstedelijke Universiteit van Pristina, zegt dat buitenlanders in Kosovo als koningen leven. ‘Ik ken een meisje dat tienduizend euro per maand verdient als projectmanager, en dat in een land waar het gemiddelde salaris rond de 350 tot 400 euro per maand ligt. Hoewel sommigen echt goed werk verrichten, vind ik tienduizend euro belachelijk hoog. Veel mensen zijn daarom niet erg blij met hun aanwezigheid.’

Centraal plein Pristina

Om toe te kunnen treden tot de EU, moeten Kosovo en Servië hun relatie normaliseren. De vraag is wanneer dit gaat gebeuren. Servië lijkt het jonge land voorlopig niet te erkennen en wordt hierin gesteund door Rusland. In het noorden van Kosovo wonen voornamelijk Serviërs die zich het liefst willen aansluiten bij Servië, een optie waar de Kosovaarse regering absoluut niet over wil praten. De regionale relaties verslechterden toen Kosovo besloot honderd procent belasting te heffen op Servische en Bosnische producten. Kosovo heeft deze maatregel ingevoerd als reactie op het veto van Servië en Bosnië-Herzegovina op het Kosovaarse lidmaatschap van Interpol, de internationale opsporingsdienst. Burhan: ‘Voor ons is de honderd procent belasting niet goed, want de Servische producten zijn beter. Groente en fruit uit Kosovo zijn duidelijk van mindere kwaliteit.’

Geert Luteijn (30) – Balkanhistoricus uit Delft – vindt dat de Kosovaarse regering het eigenlijk niet kan maken om honderd procent belasting te heffen, omdat de handel met dit buurland zo essentieel is voor de economie. ‘Kosovo is afhankelijk van de handel met Servië en de relatie met de EU. Het is belangrijk dat het land een goede relatie met Servië blijft behouden. Het sluiten van de grenzen is hartstikke schadelijk.’

De EU blijft hameren op het afschaffen van de honderd procent belasting en speelt met één van de belangrijkste wapens: de visumliberalisatie. Inwoners uit Kosovo kunnen nu maar naar drie Europese buurlanden afreizen; Albanië, Montenegro en Noord-Macedonië. De aanvraag voor een visum is voor velen een tijdrovende, ingewikkelde en kostbare investering. De EU belooft al jaren visumliberalisatie, maar blijft deze uitstellen. Qendrim (25) – een Albanese Kosovaar, werkzaam als jurist in Mitrovica – kijkt erg uit naar het moment dat hij vrij in Europa kan reizen. ‘Dat kan misschien al deze zomer, zo wordt ons steeds beloofd. We moeten het maar zien, want het wordt elke keer weer uitgesteld.’ Qendrim zou wel voor even willen emigreren. Het is zijn droom om naar Duitsland te gaan, maar hij zou  uiteindelijk wel terug naar Kosovo komen. ‘We moeten het land hier opbouwen en dat gaat niet als alle opgeleide mensen vertrekken.’

Lluzim (46) – een voormalig soldaat uit Mitrovica – wil daarentegen graag weg uit Kosovo. Hij is al drie keer afgewezen voor een werkvisum en studentenvisum in Canada. ‘Daar woont mijn beste vriend met zijn vrouw. Hij verdient veel geld en heeft een goed leven. Het enige dat hij erg mist is zijn familie en vrienden. Ik zou mijn familie ook missen. Maar je moet offers brengen in het leven.’ In 1992 is Lluzim als soldaat in Bosnië in zijn hoofd geschoten. Hierdoor is hij aan de rechterkant van zijn lichaam verlamd geraakt. Hij heeft recentelijk een master in publieke regelgeving gehaald, maar een baan vinden is moeilijk voor hem. ‘Ze willen hier in Kosovo dat je alles gratis doet. Je moet echt zeuren om je geld en vaak krijg je het niet. Ook zien mensen mijn beperking als een nadeel. Op financiële steun van de staat hoef ik niet te rekenen. In Canada zorgen instanties veel beter voor mensen met een beperking.’

Veel Kosovaren staren zich blind op de aansluiting bij de EU. Maar met de oprichting van een eigen leger, zet de Kosovaarse regering de relaties met de buurlanden en de EU weer onder spanning. Veel Albanese Kosovaren zijn echter blij met het besluit. Besnik (40) – afkomstig uit Pristina en zeven jaar werkzaam in het leger – zegt hierover: ‘Mijn mening is waarschijnlijk de mening die je van elke Albanees in Kosovo zou horen, namelijk dat we als land recht hebben op een leger. Het is een fundamenteel recht van elk onafhankelijk land.’

Ook Burhan vindt een leger noodzakelijk, niet vanuit defensieve redenen, maar om morele redenen. ‘Het leger vormt geen bedreiging in de regio, het is klein, zwak en zal nooit een verschil kunnen maken. Maar we hebben het nodig in spirituele zin, als morele steun. De mensen die familieleden in de oorlog hebben verloren, die hebben het nodig. Mijn oom heeft tijdens de oorlog zijn achttienjarige zoon verloren. Toen hij hoorde dat we een leger kregen begon hij te huilen. Hij zei: ‘Mijn zoon heeft nu vast een glimlach op zijn gezicht.’ Daarbij heeft elke staat zijn eigen leger, waarom is het dan verkeerd als Kosovo dat ook heeft? Mijn West-Europese vrienden zeggen dat het slecht is, dat de regering niet zoveel geld moet investeren in een leger, maar in nuttige zaken als het bestrijden van de werkloosheid. Ik denk nog steeds dat we het nodig hebben. Heel de politiek is sowieso nep. Ik stem uit protest niet, omdat ik van mening ben dat het niet uitmaakt. Politici verdelen toch alles onder elkaar. Publiekelijk doen ze alsof ze het niet met elkaar eens zijn, maar ondertussen wordt alle macht en geld verdeeld.’

Tanita (28) – afkomstig uit Pristina – ziet niet waarom het nationaal Kosovaars leger een bedreiging zou vormen voor de vrede en veiligheid in de regio. ‘De transformatie van de Kosovo Veiligheidstroepen (KSF) tot een nationaal leger, een proces dat door de NAVO wordt begeleid, zal meer dan een decennium duren. Daarnaast is de macht van het leger minimaal. Als ik me niet vergis, zullen het maar vijfduizend soldaten zijn met een minimum budget. Met deze capaciteiten kan het geen bedreigende kracht zijn.’ Ook is Tanita van mening dat het leger noodzakelijk is, omdat Kosovo geen garantie heeft dat de NAVO het land voor eeuwig zal blijven beschermen.

Lluzim geeft niets om een leger. ‘De mensen in de politiek zijn net een stel kinderen’, vertelt hij. ‘Als de een zegt: ‘ik heb een leger’, dan zegt de ander dat ook. Maar kijk om je heen, in Mitrovica is nog genoeg armoede, mensen zitten zonder werk. Daar moet in geïnvesteerd worden. Het leger is symbolisch, maar het gaat niets uitmaken. Het is alleen maar bedoeld om de buurlanden pissig te maken.’

Florim (37) – accountant in Pristina – noemt het leger een droom die uitkomt. ‘We zijn vanaf 1912 constant overheerst geweest door andere landen. Een leger hoort bij de staat en eindelijk hebben wij er nu ook een.’ Florim haalt – net als vele anderen – belangrijke historische gebeurtenissen erbij om de legitimiteit van de Albanezen in de regio te verklaren. Het probleem is dat de Serviërs, Kroaten, Macedoniërs, en Montenegrijnen weer een heel ander historisch verhaal hebben om hun gelijk aan te tonen.

Willem Lingmont (67) uit Limburg heeft drie jaar als EULEX-gevangenisdirecteur in Mitrovica gewerkt. Hij begrijpt het nut van het opzetten van een leger niet. ‘Wat moet een straatarm land met een leger? Wordt Kosovo’s voortbestaan als natie bedreigd? Ik denk van niet. Kosovo is verwikkeld in een conflict met Servië, beide partijen willen lid worden van de EU, beide partijen wakkeren het conflict aan. Ze verscherpen de tegenstellingen waar ze maar kunnen. Wie heeft hier belang bij? Voor wie is deze status quo een verdienmodel? Dat heb ik me vaak afgevraagd. Het begint bij de propaganda voor de gewone mensen: ‘We worden bedreigd, we hebben een leger nodig.’ Terwijl de grootste Amerikaanse legerbasis zich op Kosovaars grondgebied bevindt. De kans op een tweede Balkanoorlog is erg klein. De EU en de VS zullen onmiddellijk ingrijpen vanwege geopolitieke belangen in deze achtertuin van Europa.’

Volgens Lingmont is het oprichten van een eigen leger overduidelijk symboolpolitiek. ‘Het is een uiting van machtsdenken, waar men helaas zeer vertrouwd mee is. Het past in een lange traditie waarin heldendom en mannelijke kracht vereerd worden. Dat was ooit nodig om te overleven, maar het wordt nu aangewend om protesten tegen armoede, sociale ongelijkheid en corruptie van de heersende clans de kop in te drukken. Kortom, ieder weldenkend mens zal zien dat er geen reden is om een eigen leger op te richten. Maar het staat stoer en wordt gezien als een stap in de verwezenlijking van de droom van een groot Albanees rijk. Ouderwets nationalisme ter bescherming van de belangen van de heersende elite. De politiek is hopeloos verdeeld en zo kun je het onvermogen om economische vooruitgang en meer welvaart te bewerkstelligen verdoezelen. Dit is mijn persoonlijke mening over wat ik gezien en ervaren heb. Ze hebben door de Turkse overheersing geleerd om ja te zeggen en nee te doen.’

Maar er zijn ook Albanese Kosovaren die er anders over denken. Qendrim noemt nationalisme een ziekte. ‘Het is niet goed om mensen in etnische hokjes te plaatsen.’ Qendrim werkt zelf in het noordelijke deel van Mitrovica, waar voornamelijk Serviërs wonen. Hij werkt bij de gemeentelijke rechtbank en gaat elke dag met veel plezier naar zijn werk. ‘Ik werk samen met Bosniërs, Serviërs en Albanezen. We zijn een familie.’ Qendrim praat geïnspireerd over zijn Servische collega. ‘Ze is een vrouw van 42 die overal wat vanaf weet. Ze draait al jaren mee met de internationale gemeenschap in Kosovo, ik bel haar voor alle moeilijkheden op.’

Kerk in Pristina

De Serviërs in Kosovo voelen zich in de steek gelaten door zowel de Servische regering als de Kosovaarse. Qendrim: ‘Ze denken dat ze buiten de boot vallen, omdat zowel de regering in Servië als de regering in Kosovo niet veel voor ze doen. Maar de Kosovaarse regering doet net zo min iets voor de Serviërs in Noord-Mitrovica als voor de Albanezen in Zuid-Mitrovica. De regering denkt aan zichzelf en haar vrienden. Ze kopen mensen om. In Mitrovica willen mensen economische mogelijkheden, werk, hun gezin onderhouden. Ze geven niets om dat leger. Serviërs en Albanezen die oorspronkelijk uit Mitrovica komen respecteren elkaar. Het zijn meer mensen van buiten, hooligans bijvoorbeeld, die betaalt worden om onrust te stoken.’

Alleen als Servië accepteert dat Kosovo een onafhankelijk land is zal het beter gaan, zegt Luteijn. ‘Ik denk eerlijk gezegd dat wanneer je accepteert dat Kosovo een onafhankelijk land is, het opzetten van een leger niet veel uitmaakt. Het leger vormt geen gevaar. Het is alleen een stap verder in de staatsvorming van Kosovo en daar zal Servië de komende jaren zeker nog tegen in verzet komen.’ Het lijkt er volgens Luteijn op dat Servië steeds meer druk opvoert op de Servische minderheid in Kosovo en deze ontmoedigt om mee te werken aan een onafhankelijk Kosovo. ‘Er zijn natuurlijk bepaalde groepen in de samenleving die belang hebben bij polarisatie. Dat zie je ook met Hashim Thaci, de huidige president van Kosovo.’ Thaci heeft een nationalistisch verleden met zijn deelname aan de Kosovo Liberation Army (KLA), het Albanese bevrijdingsleger waarvan sommige leden berecht zijn voor oorlogsmisdaden.

Luteijn ziet een trend in Servië waarin de rol van de overheid steeds groter wordt. Nemanya (29), en software-ingenieur uit Belgrado, kan dat beamen. ‘Er zijn sinds een half jaar demonstraties in Belgrado tegen President Vucic. Ik deed in het begin mee, maar nu niet meer. Het is elke week en ik heb ook niet zoveel tijd. Bovendien helpt het ook niet. Hij trekt zich niets aan van de demonstraties. Zijn antwoord is: ‘Laat ze maar lopen’. Hij koopt mensen om met de verkiezingen.’ Fotograaf Aleksandar (35) denkt dat Vucic tot aan zijn dood aan de macht zal zijn. ‘Deze man is onvoorstelbaar, zijn macht reikt zo ver en wijd; dat is ongelooflijk. Hij is van alle markten thuis; hij profileert zich pro-Europees, pro-Russisch, pro-nationalisme. Hij heeft een lesbienne als premier benoemd en haar zelfs gefeliciteerd met haar baby, iets wat in Servië publiekelijk echt niet zo makkelijk kan. Hij kan doen en zeggen wat hij wil, omdat zijn macht zo groot is.’

In de Servische hoofdstad hangen genoeg pamfletten, stickers en posters die oproepen om Kosovo niet te vergeten en de onafhankelijkheid niet uit handen te laten glippen. In bussen hangen stickers die tegen de onafhankelijkheid propageren, op gebouwen hangen leuzen over de oorlogsmisdaden van de KLA. Aleksandar ziet Kosovo als een jammerlijk, verloren gebied, ook in culturele zin. ‘We hebben al zo weinig erfgoed. Belgrado is door de eeuwen heen zo vaak vernield, dat het belangrijk is te beschermen wat ervan overgebleven is. Er moet gewoon een oplossing van buitenaf komen, want wij Kosovaren kunnen het kennelijk zelf niet aan.’

‘Maar jullie landen hebben oorlog’

0
Voor nog één woord gewisseld te hebben, maken labels jullie tot vijanden. Trekken Nederlanders uit ex-Joegoslavië zich iets aan van de grote donkere wolk die boven hun moederlanden hangt – is het moeilijk om met elkaar om te gaan?

Inmiddels kan de eenenvijftigjarige Bosnische Amna er makkelijk over vertellen, ze lacht er soms zelfs om. Zo luchtig heeft ze lang niet kunnen vertellen over de oorlog in de jaren negentig, en alle gevolgen ervan. Nadat ze naar Nederland was gevlucht was het gevaar geweken, maar de spanning bleef haar achtervolgen. Elke keer als Amna toen een Serviër of Kroaat tegenkwam, moest ze slikken. Want: ‘als je iemand van de andere nationaliteit tegenkwam’, lacht ze nu, ‘kon het nog best hete communicatie worden.’

Amna voelde al spanning bij andere ex-Joegoslaven zonder dat ze hen ooit eerder gezien had. Dit is een universeel menselijk fenomeen. Bij elke ontmoeting tussen mensen zijn talloze processen van invloed – sommigen waarbij de ontmoeters zelf invloed hebben, maar veel waarbij dat niet het geval is. Politiek en media oefenen grote invloed uit, via taal die ons onderbewuste binnendringt. Labels en categorieën die zij doordrukken laten hun stempel achter in ons denken, komen op bij elke ontmoeting. Zo gedragen we ons anders bij een ontmoeting met moslim dan met een christen, iemand met zwarte of witte huidskleur, bij een Duitser of Engelsman.

Zo gaat dat overal, maar op weinig plekken in de recente geschiedenis zijn groepen zo tegenover elkaar gezet als in het voormalig Joegoslavië. In de jaren negentig zaaiden nationalistische leiders diepe verdeeldheid onder Serviërs, Bosnische moslims en Kroaten. Ondanks een gedeeld verleden, taal en Balkan-cultuur kwam het zelfs tot oorlog, waarna veel vluchtelingen uit het land ontsnapten, onder meer naar Nederland. Ze bouwden een nieuw leven op, maar komen nog regelmatig ex-landgenoten tegen – inmiddels door leiders in het moederland vaak als vijand bestempeld. Hoe sterk is de macht van de achterliggende natie? Verzuren de strijd en propaganda alledaagse ontmoetingen, of zijn oude banden nog sterker? De Kanttekening sprak vijf mensen van ex-Joegoslavische afkomst en vroegen naar hun ervaringen. Hoe gaan zij om met de ander, terwijl hun landen elkaar naar het leven stonden, en vaak nog steed staan?

Lucija

Wanneer Lucija nadenkt over de onderlinge spanningen in Nederland, grijpt zij net als Amna terug naar de jaren negentig. Toen gaf ze als twintiger les in de Kroatische taal en zag ze veel verschillende Kroaten. Daar zag ze een groot verschil tussen de vluchtelingen uit de jaren negentig, en de gastarbeiders die al langer in Nederland zijn. Juist de vluchtelingen koesterden weinig wrok jegens de andere nationaliteiten – ze zijn immers gevlúcht uit een oorlog vol vijandbeelden – terwijl de gastarbeiders, die uit economische motieven hierheen kwamen, terugvielen op het groepsdenken dat ze uit hun eigen regio hadden meegenomen.

Tegenwoordig ontmoet Lucija echter  niet veel nieuwe ex-Joegoslaven meer. De ex-Joegoslaven die ze nog ontmoet zijn vooral mensen die op haar lijken: hoogopgeleid en kosmopolitisch, mensen die ook in hun jeugd veel contact hadden met verschillende delen van Joegoslavië. Ofwel: mensen voor wie afkomst niet zwaar telt. ‘Als ze al je afkomst opmerken, hebben ze het enkel over hoe ze laatst een keer in je thuisland waren. Dat is alleen maar leuk.’  Als ze diep in haar geheugen graaft, rakelt ze het ergste incident op: hoe op een feestje een dronken Serviër een opmerking maakte over een zwaar getroffen Kroatische stad: ‘Vukovar heeft lekker gebrand, hè’, zei hij. Maar hij werd snel berispt, nota bene door de andere Serviërs – en dat was dat.

Toch merkt ze soms bij vage kennissen hoe de groep op subtiele wijze meetelt – ze koppelen slecht gedrag wel heel snel aan de nationaliteit. ‘Ze vinden Serviërs helemaal prima, totdat ze iets verkeerd doen. Dan zeggen ze: ‘Maar ja, het is wel een Serviër hè.’’ Ook Lucija vond het spannend toen ze recent naar Servië op vakantie ging. Ze probeerde zo neutraal mogelijk te praten, zo weinig mogelijk op te vallen, niet meteen te laten merken dat ze Kroatisch is. ‘Want ja, het is toch Servië. Je weet nooit wat de reactie zal zijn.’

Het tegendeel is echter ook waar: het gedeelde ex-Joegoslavische én vluchtelingenverleden brengt mensen bijeen. Nederland is ‘de grote vreemde’ – ‘Dat schept een band die er anders niet zou zijn’, zegt Lucija. Als je allebei de ervaring deelt van een leven opnieuw opbouwen, ‘weet je sneller waarover je praat.’

Die gemene deler zorgt ervoor dat ex-Joegoslaven vaak op straat op elkaar afstapten, vooral toen Nederland nog onbekend terrein was. Zelf heeft Lucija nooit grote behoefte daartoe gevoeld. ‘Hetzelfde paspoort hebben is niet genoeg.’ Vroeger switchte ze zelfs prompt naar het Nederlands als ze iemand op straat Servo-Kroatisch hoorde praten, bang om aangesproken te worden. ‘Om eerlijk te zeggen: vooral toen ik jong en leuk opgemaakt was werd ik vaak aangesproken. Met name mannen hadden de behoefte om met mij kennis te maken.’

Emma

In tegenstelling tot Lucija is de eenentwintigjarige Emma opgegroeid in Nederland met een Servische moeder.  Ze heeft niet veel met de ex-Joegoslavische landen of met hun onderlinge gebekvecht, maar ze kreeg als kind een zweem van spanning mee. Emma weet nog dat haar moeder, als ze anderen op straat Servo-Kroatisch hoorde praten, expres overging op het Nederlands – bang dat anderen zouden merken dat zij Servische is.

Zelf heeft Emma enige voorzichtigheid geërfd. Altijd als ze iemand anders ontmoet die net als zij Servo-Kroatisch spreekt, wacht ze even met vragen waar diegene precies vandaan komt. ‘Ik vind het leuk om mijn taal met mensen te spreken, maar ik weet nooit wat de reactie zal zijn.’ Zelfs als ze de afkomst noemen, gaat Emma er niet verder op in. Deels omdat ze er weinig mee kan, maar ook omdat ze de spanning wil voorkomen. Niet uit zelfverdediging, maar voor haar gesprekspartner. ‘Ik ben meer bang dat die ander zich aangevallen voelt.’

Amna, Vildana en Erna

In een flat zitten Vildana en Amna – de een uitvoerig rokend, de ander vertelt het meest. Het zijn twee vriendinnen, allebei in de begin vijftig, en kwamen beiden in de jaren negentig naar Nederland. Officieel als Bosnische moslims – maar zo hebben ze zich eigenlijk nooit echt gevoeld.

Amna had in het begin maar mondjesmaat contact met andere ex-Joegoslaven, hoofdzakelijk via grote feesten waar Balkanartiesten optraden. ‘Zeker in het begin waren er veel van zulke feesten’, zegt Amna. In een tijd zonder sociale media of mobiele telefoons was dat dé manier om elkaar te ontmoeten, om te horen over het lot van bekenden. Maar niet iedereen durfde naar de feesten. Zoals veel anderen waagden Amna en haar vrienden zich zeker niet aan Servische feesten, want met de alcohol erbij konden zomaar nationalistische liederen uit de kast komen. ‘De wonden van het conflict tussen Bosnische moslims en Bosnische Serviërs waren nog vers’, zegt Amna,. ‘Het waren bijna etnisch zuivere feesten’, lacht ze vol ironie. ‘Maar nu allang niet meer.’

Stap voor stap raken de verschillende groepen aan elkaar gewend. De eerste stap is de Nederlandse taalcursus, waar de drie groepen elkaar tegenkwamen. Amna had gemengde gevoelens, maar was daar vooral blij mee: ze woonde toen alleen met haar broertje en snakte naar contact met mensen die je kunnen verstaan en begrijpen wat je mist. ‘Ze delen het eten en gedrag. Dan is de oorlog helemaal niet belangrijk.’ Zo kreeg Amna langzaamaan meer vertrouwen door positieve ervaringen. Maar ook, vertelt ze, ‘door slechte ervaringen met de eigen Bosniërs!’

‘Maar er zijn ook mensen die het niet kunnen opbrengen’, vervolgt ze. Vriendin Vildana knikt plechtig: ‘Dat bestaat, ja’. Amna snapt het heel goed: in het begin was ook zij zo. In Bosnië heeft ze geleden onder Kroatische gevangenschap en in Nederland had ze daar nog last van. Ze kan zich nog vrienden van haar broertje herinneren die zich aan haar voorstelden – maar zodra ze hun Kroatische naam hoorde, voelde ze zich onveilig. ‘Dat voel je zo door alles wat je hebt meegemaakt.’ De gezamenlijke band met haar broertje was dan de enige boei van veiligheid waar ze zich aan vastklampte.

Scholen, papieren en paspoorten

Toen Vildana naar Nederland vluchtte, kwam ze eerst in een asielzoekerscentrum terecht waar alle ex-Joegoslavische nationaliteiten samen zaten – en dat was eigenlijk heel gezellig. Alle asielzoekers daar probeerden de spanningen zo veel mogelijk te vermijden door alleen te praten over de toekomst, zegt ze, ‘over scholen, papieren, paspoorten.’ In de oorlog heeft Vildana ook geen nare dingen meegemaakt. Daarom kan zij kan zeggen dat ze nooit iets van de spanning voelde, vanaf het eerste moment al niet. Voor Vildana is omgaan met andere ex-Joegoslaven niet complexer dan met andere nationaliteiten. Amna denkt dat het verschil ‘m daar in zit: ‘Hoeveel heb je gezien en hoe diep ben je in de oorlog geweest?’

De vriendinnen zien ook een groot verschil tussen hoe stedelingen en dorpelingen hen benaderen. ‘Dorpelingen praten al niet graag met mensen van een ander dorp’, zegt Amna, met de implicatie: laat staan dat ze met mensen praten van een ander geloof of andere nationaliteit. Uiteindelijk weet je nooit met wie je te maken hebt, daar zijn ze het over eens. ‘Maar’, zo besluiten ze lachend, ‘we hebben er een neus voor.’

Ook Erna, dochter van Vildana, voelt niks meer van de spanningen die ooit tussen ex-Joegoslaven speelden. Met enthousiasme vertelt ze hoe het niks meer uitmaakt tussen de jongeren, hoe zij niks hebben meegekregen van die hele oorlog – ‘net een ongeboren baby!’

Het belangrijkste is, denkt Erna, dat ze geen haatvolle opvoeding heeft gehad. De invloed van ouders is beslissend weet ze, zoals ze elke dag op haar werk als tandartsassistente ziet. Haar moeder heeft haar opgevoed om vrijdenkend en zonder oordeel te zijn. Daarbij: ‘Nederland heeft ons neutraal gemaakt. Ik heb een Kroatische vriendin en wij denken aan hele andere dingen: werken, ons rijbewijs halen.’

Dansend en spelend het verdriet verdringen

0

Als directeur van Nationaal Jeugdfonds Jantje Beton kom ik in contact met kinderen door heel ons land. Arme en rijke kinderen, wit en zwart, meisjes en jongens, met en zonder beperking. Ook met kinderen die zijn gevlucht uit het buitenland kom ik in contact. Wat al deze kinderen gemeen hebben, is dat ze gelukkig willen zijn. Lekker en vrijelijk buitenspelen kan daarbij enorm helpen. Daar worden de kinderen niet alleen gelukkiger van, maar ook gezonder, creatiever en meer zelfverzekerd. Cruciale bouwstenen voor de empowerment van kinderen in de meest kwetsbare posities, zoals vluchtelingenkinderen. Een betere wereld begint bij spelende, gelukkige kinderen.

‘Waar kom je vandaan?’, vroeg ik op een regenachtige donderdag in een asielzoekerscentrum aan een Aziatisch uitziende jongen van een jaar of negen. ‘Korea’, antwoordde hij schuchter. ‘Bedoel je Noord- of Zuid-Korea?’. ‘Noord-Korea’. ‘Ben je hier alleen of heb je ook familie in Nederland?’. ‘Mijn moeder en zusje wonen hier ook.’ En toen was ik zo lomp om de volgende vraag te stellen: ‘Ik hoor dat het niet zo goed gaat in Noord-Korea, bijvoorbeeld door de nodige armoede en onveiligheid. Hoe was dat voor jouw familie?’ Op deze te direct geformuleerde vraag aan iemand die ik slechts enkele seconden kende, wilde de jonge knul geen antwoord geven – zo bleek uit het feit dat hij met het nodige oogvocht rechtsomkeert maakte, zijn nek gebogen en op zoek naar een veilig hoekje in de drukke gymzaal waar enige rust te vinden was.

Even later zag ik hem weer opfleuren, genietend van een muzikaal deuntje dat hem klaarblijkelijk beter beviel dan het korte gesprek met mij. Langzaam maar zeker bewoog hij zich over de gymzaal, die voor deze middag was omgetoverd tot danszaal. Er kwam beweging in de heupjes, zijn voeten gingen van links naar rechts en de somberheid op zijn gezicht maakte plaats voor een brede lach. Contact leggen met leeftijdsgenootjes deed hij niet, maar in zijn jongere zusje vond hij een ideaal dansmaatje. Hij was buiten deze danszaal overduidelijk de oudere, beschermende broer die het altijd voor zijn zusje opnam tegen de boze buitenwereld. Maar vanmiddag even niet. Samen mochten ze, net als andere kinderen uit verre landen als Eritrea, Syrië en Burundi, die middag genieten van het kind zijn. Een bekroning van een bijzondere en onvergetelijke vakantieweek in april. Die week mocht een groep kinderen in het asielzoekerscentrum namelijk actief deelnemen aan een dansworkshop. Onder leiding van enkele professionele dansinstructeurs leerden ze samen te werken, samen te spelen, samen te genieten en leerden ze ook dat het leven niet alleen maar serieus en spannend hoeft te zijn. Even waren ze niet meer die (volgens veel Nederlandse volwassenen in hun omgeving) zielige, kwetsbare kinderen die gevlucht zijn voor tirannie, terreur en tragiek in hun geboorteland.

Dansend en spelend het verdriet verdringen. Deze week stond in het teken van spelen, lachen, genieten, geloof in een betere toekomst, hoop en liefde. Aan het einde van deze week mochten de kinderen hun gezamenlijke danceact presenteren aan hun ouders en andere familieleden. Het plezier dat de kinderen lieten zien tijdens hun dansvoorstelling vond op de geïmproviseerde tribune zijn weerspiegeling in de trotse en adembenemende blikken van de mensen die het meest van hen hielden. Zelden heb ik zulke trotse papa’s en mama’s gezien als op dat moment. Het was ook meer dan trots alleen. Het was een mix van opluchting, dankbaarheid en ontroering die ik zag in die zaal. Een zaal die overigens behangen was met indrukwekkende teksten die tijdens de workshop waren beschreven door de kinderen. ‘Maak de volgende zin af: ‘Ik ben dankbaar voor…’’, had de workshopleider aan de kinderen gevraagd. Dat leverde indrukwekkende antwoorden op als: ‘dat ik er mag zijn’. Of: ‘als iemand mij helpt’. En: ‘mijn goede moeder en vader’. Kinderen in de meest kwetsbare posities in onze samenleving, woonachtig in een krappe kamer in een anoniem asielzoekerscentrum, waren zich in een met workshops gevulde vakantieweek meer bewust geworden van de mooie dingen en mensen in hun leven. Ze mochten eindelijk weer eens onbezonnen en op een leuke manier kind zijn. Daar in dat asielzoekerscentrum op die druiligere donderdagmiddag werd iets groots verricht. En dat in een tijd van verzuring, verruwing en vervreemding van het maatschappelijk sentiment in Nederland in het algemeen en van de Nederlanders in de richting van vluchtelingen en asielzoekers in het bijzonder. Eens te meer blijkt de toekomst van onze beschaving geworteld te zijn in het geluk van een kind.

Lijdt links aan ‘christofobie’?

0
‘In onze empathie zijn we niet onpartijdig.’

Telegraaf-journalist Wierd Duk weet het zeker: ‘Links heeft smetvrees voor christelijke slachtoffers’. In zijn podcast Het land van Wierd Duk stelt hij dat links met twee maten meet. Na Christchurch was links heel solidair met de moslims en werd de extreemrechtse achtergrond van de daders benadrukt, maar na de aanslagen in Sri Lanka had links het opeens over paasvierders en werd de religie van de daders niet benoemd. Duk begrijpt dat sommige bezorgde burgers hierdoor heel wantrouwig zijn geworden tegenover ‘de gevestigde orde’. Duk is het met hun achterdocht eens: ‘En ja, zo langzamerhand moet ik wel zeggen hoor, het was wel heel opvallend hoe dat gaat.’
Maar ervaren christenen dit zelf ook zo? Dat links en de gevestigde media bevooroordeeld zijn en zich laten leiden door antichristelijke sentimenten? De Kanttekening sprak hierover met vier christelijke opiniemakers: blogger en activist Chris Develing, SGP-raadslid Tom de Nooijer, theoloog en schrijver Alain Verheij en politicoloog en bestuurskundige Jasper Klapwijk.

Fobie

Chris Develing is een ‘wedergeboren christen’ en staat politiek duidelijk rechts. Hij was eerst randkerkelijk, voordat hij bewust tot geloof kwam en Jezus Christus als zijn verlosser zag. Develing is werkzaam voor Schreeuw om Leven, een christelijke organisatie die strijdt tegen de abortus- en euthanasiepraktijk in Nederland. Daarnaast is hij blogger en activist en schrijft hij bijdragen voor het online evangelisatieplatform Deo Volente.
Met de stelling van Wierd Duk dat links met twee maten meet is Develing het voor 100 procent eens. ‘Je zag dit heel duidelijk in de reactie op de aanslagen in Sri Lanka. Dat de daders moslim waren mocht niet benoemd worden, maar ook niet dat de slachtoffers christenen waren. Ze werden Easter Worshippers genoemd, paasvierders. Moslims worden als slachtoffers erkend, christenen niet. Opvallend vond ik ook het optreden van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema. Na Christchurch zei ze dat ze solidair was met Nieuw-Zeeland, de nabestaanden en met de moslims wereldwijd. Na Sri Lanka zei de GroenLinks-politica niets.’
Halsema en andere linkse politici, opiniemakers, journalisten en wetenschappers hebben volgens Develing last van christofobie. Met deze term, die enkele jaren geleden gemunt is door Ayaan Hirsi Ali, wordt de afkeer tegen christenen bedoeld. ‘De term is natuurlijk een reactie op de term islamofobie, maar christofobie werkt een beetje anders’, vertelt Develing. ‘De afkeer tegen christenen is subtieler, geniepiger. Ik merk het bijvoorbeeld wanneer kranten gretig een nieuwsbericht overnemen, waarin zogenaamd wordt bewezen dat bepaalde passages in de Bijbel niet waar zijn. Dit wordt dan heel triomfantelijk gebracht. Over de islam durven journalisten het niet op die manier op te schrijven.’ Op de Nederlandse universiteiten is volgens Develing iets soortgelijks aan de hand. ‘Studenten aan de Vrije Universiteit Amsterdam en andere instellingen vertelden mij dat tijdens de colleges de Bijbel en het christendom regelmatig belachelijk worden gemaakt, terwijl de Koran en de islam met het grootst mogelijke respect worden behandeld. Dat is krom.’
Maar waar komt volgens Develing die dubbele maat, zoals hij dat ziet, vandaan? ‘Links is tegen religie, maar komt op voor minderheden. In Nederland ziet links het christendom als de religie van de onderdrukkers, terwijl de islam de religie van de onderdrukten zou zijn. In Turkije en andere islamitische landen is het – interessant genoeg – precies andersom. Daar is links tegen de politieke islam maar moeten christenen, als vervolgde minderheid, worden beschermd.’

Islam

Ook Tom de Nooijer, SGP-raadslid in de Gelderse gemeente Oldebroek en met zijn negentien jaar een van de jongste gemeenteraadsleden van Nederland, is van mening dat links dubbele maatstaven hanteert. ‘Na de gebeurtenissen in Christchurch, die echt verschrikkelijk waren, werd er meteen gewezen op de identiteit van de dader. Brenton Tarrant was geen christelijke, maar wel een blanke man met extreemrechtse denkbeelden. Ik vind het op zich goed dat zijn foute denkbeelden benoemd worden, maar doe dat dan bij alle terroristen. Wees daarin consequent. De NOS en andere media hielden lange tijd de kaken stijf op elkaar na de aanslagen in Sri Lanka. Het was al heel gauw duidelijk dat de daders moslims waren, maar dit mocht aanvankelijk niet benoemd worden, bijvoorbeeld in de avonduitzending van Nieuwsuur. Dat is meten met twee maten.’
Maar kun je dat wel zo simpel stellen, dat moslims de daders waren van de aanslagen in Sri Lanka? Scheer je daarmee niet alle moslims – bedoeld of onbedoeld – over een kam? De Nooijer: ‘Natuurlijk wordt de islam verschillend uitgelegd door moslims, maar de terroristen beroepen zich wel degelijk op de islam en hebben daar ook gefundeerde theologische argumenten voor. De islamitische religie en ideologie kunnen door theologische concepten als de jihad zeker tot terrorisme leiden. Links wil dat echter niet onder ogen zien. We moeten een inhoudelijk, theologisch debat voeren over de relatie tussen islam en terrorisme, maar links gaat dit debat uit de weg. Al meer dan twintig jaar lang.’ De Nooijer stoort zich aan het beeld dat jihadisten een kleine minderheid zijn en dat de ‘ware’ islam vrede is. ‘Het onderscheid tussen radicale en gewone moslims kun je niet zo scherp maken, blijkt telkens maar weer. Moslims in de Brusselse wijk Molenbeek wisten dat er ook terroristen in hun buurt woonden, maar zij werden gewoon gedoogd en soms zelfs gesteund. Het probleem is echt veel groter dan linkse mensen denken.
De SGP, de partij waarvoor De Nooijer in Oldebroek in de gemeenteraad zit, heeft toch ook weinig op met democratie? De Nooijer ziet dit toch echt anders. ‘De SGP vindt de democratische rechtsstaat heel belangrijk en we zijn daarom terughoudend met de bouw van nieuwe moskeeën, omdat de politieke islam onze democratie bedreigt. We zijn niet tegen de godsdienstvrijheid, maar de islam is niet alleen een religie, maar ook een ideologie. Daarom moeten we als overheid heel alert zijn.’

Foto: Youtube – Sri Lanka

Frames

Maar toch klinkt er vanuit christelijke hoek ook felle kritiek op het narratief, waarin de christenen slachtoffers en moslims daders zouden zijn. ‘Theoloog des Twitterlands’ Alain Verheij, auteur van de bestseller God en ik, stelt dat we in principe solidair met alle slachtoffers moeten zijn, maar legt uit dat dit in de praktijk niet zo werkt. ‘In onze empathie zijn we niet onpartijdig.’ Volgens Verheij zit dat ‘tribale’ in alle mensen. Als voorbeeld noemt hij de ranglijst van Open Doors, een orthodox-protestantse organisatie die zich voor vervolgde christenen inzet. ‘Dankzij Open Doors wist ik alles van de christenvervolging in China, maar hoe het met andere minderheden in China zat, die ook slachtoffer waren van discriminatie, wist ik helemaal niets. Daarvoor moest ik naar andere stichtingen.’ Verheij snapt dat christenen wereldwijd solidariteit met elkaar voelen, maar begrijpt ook dat linkse mensen dat misschien minder zullen voelen. ‘Dat komt toch door dat tribale, een doorwerking van de verzuiling.’
Verheij is tegen het frame ‘christendom versus islam’. Volgens Verheij doet die tegenstelling geen recht aan de lokale situatie. ‘Bovendien willen extremisten juist dat we in zo’n frame gaan denken. Dat is genoeg reden om het niet te willen.’ Verheij vindt het ook opvallend dat christenen – net als Joden – selectief als minderheden worden omarmd door populistisch rechts. ‘Dat doet men niet omdat men zo dol op ons is, maar we zijn een stok om de moslims mee te slaan. Vervolgde christenen in islamitische landen passen in het islamofobe narratief van rechts.’
De Theoloog des Twitterlands wijst daarenboven op de kwalijke rol die sociale media kunnen spelen. ‘Brenton Tarrant, de terrorist die vijftig moslims vermoordde in Christchurch, was geradicaliseerd dankzij het alt-rechtse internetcultuurtje. Op Twitter wordt na elke aanslag meteen druk gespeculeerd over de mogelijke daders, terwijl het veel beter is om eerst gewoon het nieuws af te wachten. Het is juist heel belangrijk om zorgvuldig te zijn. Dat geldt trouwens ook voor de reguliere media. Er kunnen heel snel frames ontstaan. En die frames werken radicalisering en tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen in de hand.’
Ook Jasper Klapwijk, tot voor kort politiek commentator bij het EO-programma Dit is de Dag, is tegen het Duk-frame waarin christenen alleen maar slachtoffers zijn. ‘Christenen zijn maar al te vaak daders, zoals weer bleek bij de recente aanslag in de synagoge in de Verenigde Staten. Maar ook de toenmalige Amerikaanse president George W. Bush heeft met zijn ‘War on Terror’ honderdduizenden doden op zijn geweten. De uitgesproken christelijke Bush sprak over een ‘crusade’, een kruistocht. Moslims in het Midden-Oosten, die door Amerikaanse bommen en raketten werden bestookt, zagen de oorlog tegen het terrorisme als een christelijke oorlog tegen de islam. Het Westen en het christendom zijn in de ogen van veel moslims namelijk hetzelfde. Zoals het Midden-Oosten in de westerse beeldvorming één monolithisch islamitisch blok is.’
Westerse landen en westerse christenen hebben volgens Klapwijk een zeer kwalijke rol gespeeld in het Midden-Oosten. Om die reden zouden ze zich eerst drie keer achter de oren moeten krabben voordat ze protesteren tegen de christenvervolging in islamitische landen. ‘Bovendien help je daar christenen in het Midden-Oosten helemaal niet mee’, voegt Klapwijk hieraan toe. ‘Zij worden dan namelijk weggezet als handlangers van het christelijke Westen, dat verantwoordelijk is voor al die bommen en raketten. Oosterse christenen zijn geen vijfde colonne, maar zo worden ze wel gezien.’
Als de aanslagen in Sri Lanka ter sprake komen vertelt Klapwijk dat hij helemaal geen moeite heeft met de term Easter Worshippers. ‘Historicus James Kennedy vond dit woord politiek-correct, maar ik vind het eigenlijk wel een goede term: mensen die pasen vieren. Niet alle mensen die in de kerk zaten waren christelijk. Bovendien werden er aanslagen gepleegd op hotels, waar veel westerse toeristen zaten. Het is dus niet zo dat alle slachtoffers christenen waren.’ Klapwijk noemt zichzelf ook niet altijd christen. ‘Ik vind het een omstreden woord. Joseph Kony van het Verzetsleger van de Heer, die dood en verderf zaait in Afrika, noemt zichzelf een christen. Ik weet niet of ik daarmee wel geassocieerd wil worden.’
Klapwijk is het ten slotte niet eens met De Nooijer, die de islam sterk associeert met geweld. ‘Dat media niet direct spraken over moslims vind ik meer dan terecht, want het was niet direct duidelijk wie de aanslag hadden gepleegd. Bovendien is de term te generiek: je kunt de islam niet de schuld geven. Liever spreek ik van jihadisten. We moeten gewoon heel erg goed opletten welke woorden we gebruiken, we moeten heel nauwkeurig in onze analyse zijn.’ Klapwijk benadrukt dat moslims tegen geweld zijn en zulke aanslagen veroordelen. ‘We mogen dit natuurlijk niet van moslims eisen, zoals we ook niet van christenen eisen dat ze zich van aanslagen uit naam van het christendom distantiëren. Maar het is fijn als dit gebeurt. ‘Religie moet bijdragen aan menselijkheid’, zei de onlangs overleden VVD-politicus Johan Witteveen ooit. Hij was een soefi. Christenen en moslims kunnen veel van zijn wijsheid leren.’

Ooit knielden wij ook voor onze vorsten

0

Het was, zullen we maar zeggen, een opmerkelijke foto, die dezer dagen in de krant verscheen: van de trouwceremonie van de kersverse koning van Thailand Rama X. Niet alleen lagen alle hovelingen languit op de grond rond het gouden troonachtige gestoelte van de daarop gezeten monarch geschaard. Voor hem lag in dezelfde houding ook zijn aanstaande echtgenote, wier voorhoofd op het plaatje net door de koninklijke wijsvinger werd beroerd. Niet alleen voor republikeinen is er, gezien de draconische straffen die ginds op majesteitsschennis staan, nog het nodige werk aan de winkel, ook voor feministen is dat het geval. Ik geloof althans niet dat Maxima er indertijd zo bijgelegen heeft; mocht Willem Alexander dat gesuggereerd hebben, dan vond ze dat vast méér dan ‘een beetje dom’.

Het nieuwe Thaise staatshoofd geldt ook in eigen land als een zonderling. Zo had hij een aantal jaren terug zijn poedel Fufu tot luchtmaarschalk verheven, wat aan de Romeinse keizer Caligula herinnert, die zijn paard tot consul had benoemd. Fufu schoof vanzelfsprekend ook, in bijpassend uniform en met de pootjes in witte handschoentjes gestoken, bij officiële banketten aan, zoals de Amerikaanse ambassadeur wist te berichten. De koning schijnt in Zuid-Duitsland, waar hij grote delen van het jaar verblijft, juist wat minder formeel gekleed rond te lopen – met afhangende spijkerbroek en een met neptatoeages beplakt naveltruitje. Ook zou hij samen met zijn minnares halfnaakt in een damesslipje fietsen, wat voor de doorsnee westerling misschien juist weer wél wat meer herkenbaar is.

Maar dat zijn aanstaande echtgenote uitgestrekt op de grond voor hem lag, was geen gril van de koning als persoonlijke variant op een passage uit Fifty Shades of Grey, maar officiële etiquette. De vereisten daarvan kunnen overigens soms ook enig sadistisch gehalte bezitten; denk aan de verplichting van de wachtsoldaten bij Buckingham Palace en hun soortgenoten bij paleizen elders om, ongeacht de weersomstandigheden en het opdringerige publiek, urenlang geen spier te vertrekken. Al die stompzinnige selfies schietende toeristen om je heen: dat moet toch een vorm van geestelijke marteling zijn. En ook onder die toeristen zullen er regelmatig zijn die die soldaten met een vinger aanraken, om te kijken of ze wel echt zijn, zoals de apostel Thomas ooit bij Christus deed.

In dit soort ceremonies die een bijna als goddelijk begrepen hiërarchie moeten verbeelden, en vooral in de waarde die daarom daaraan wordt gehecht, manifesteert zich een enorme kloof met de hedendaagse westerse cultuur. Zeker: ook daar bestaan nog bepaalde rudimenten van omgangsvormen uit hiërarchischer tijden. Dit is met name zo in Engeland, dat niet alleen in dat opzicht de sprong naar de moderne tijd volledig heeft gemist. In de film The Queen (2006) konden we premier Blair bij zijn aantreden voor Elisabeth zien knielen, waarna hij achteruitlopend de kamer verliet, omdat niemand de koningin zijn rug terugkeren mag.

Vóór 1918 was dit aan veel Europese hoven gebruikelijk. Toen de Duitse ex-keizer Wilhelm II het Slot in Berlijn voor Huis Doorn verruilde zonder de hoeveelheid meegenomen meubilair geheel op zijn krappe nieuwe onderkomen aan te passen, waagde een jonger lid van de hofhouding het weliswaar om te opperen of men misschien niet een beetje met de tijd mee moest gaan door dit archaïsche gebruik af te schaffen, maar die werd meteen als ‘communist’ in de hoek gezet. Ook in de volgestouwde gangen en kamers van Doorn bleef de oude hofetiquette, inclusief dit achterwaarts bewegen der lakeien, strikt intact. Of daarbij wel eens een kostbare vaas gesneuveld is verhaalt de geschiedenis niet.

Geen volk is momenteel informeler – Zuid-Europeanen zouden zeggen: plomper – dan de Nederlanders, de Scandinaviërs hooguit uitgezonderd. En de Amerikanen niet te vergeten. Toen de voorvorige president Bush junior in 2007 een bezoek aan het Vaticaan bracht, begroette hij de vorige paus met de woorden ‘Hello Sir‘: Zijne Heiligheid tot meneer Benedictus-zoveel teruggebracht. Al anderhalve eeuw eerder had overigens bij de opening van de Badischer Bahnhof in Basel het dienstdoende Zwitserse bondsraadlid, eveneens wars van veel formeel gedoe, groothertog Frederik I van Baden met een simpel ‘Guten Tag, Herr Grossherzog‘ aangesproken.

Inzake Nederland valt trouwens de kanttekening te maken dat veel verder rationele mensen Beatrix met grote wellust met ‘majesteit’ aanspraken, in de kennelijke hoop dat dan ook iets van dat koninklijke aura op hen afstralen zou. En oud-minister Klaas de Vries wist in het aan de mislukte revolutie-poging van Troelstra van 1918 gewijde nummer van De Republikein van afgelopen najaar te berichten, hoe in zijn jeugd in Limburg het volledige college van B&W bij een bezoek van de bisschop op de knieën ging – met uitzondering van zijn vader, die ook wethouder was. Hij stak slechts zijn hand uit, die de bisschop echter niet wilde aannemen.

Met handen schudden hadden in vroeger tijden wel meer machthebbers moeite, omdat het als een bij uitstek ‘democratisch’, want gelijkwaardigheid demonstrerend begroetingsritueel gold. Dit in tegenstelling tot de gangbare kniebuiging met handkus, waarmee juist een hiërarchische relatie zichtbaar werd gemaakt: degene die hem krijgt staat immers duidelijk boven degene die hem geeft.

Toen paus Pius VI in 1783 in Wenen een bezoek aan kanselier Kaunitz bracht, strekte hij na aankomst dan ook zijn hand met die intentie uit in de richting van de Oostenrijkse kanselier. Tot zijn volstrekte verbijstering boog Kaunitz echter noch zijn knieën, noch zijn hoofd voorover voor de bedoelde kus, maar hield hij zijn rug recht, om de hand van de paus met zijn beide eígen handen beet te grijpen en enthousiast te schudden. Hij gaf daarmee aan dat hij zich in geen enkel opzicht de mindere wist van zijn gast. In Thailand kost je zoiets nu nog vast de kop.

dK-Panel: ‘Houd toch op met de herdenkingspolitie uit te hangen!’

1

De laatste jaren is er veel te doen rondom de invulling van Dodenherdenking en Bevrijdingsdag. Wie herdenken wij op 4 mei – en wat vieren wij precies op 5 mei? Het panel van de Kanttekening kijkt terug.

Amma Asante

Amma Asante, (46) voorzitter Landelijke Cliëntenraad

‘Als kind groeide ik in Nederland op met de geschiedenis van de Dodenherdenking en leerde ik op school over de Tweede Wereldoorlog. Toen ik wat ouder werd en ging nadenken over actuele oorlogen en de oorzaken daarvan, kregen 4 en 5 mei voor mij een bredere betekenis dan de Tweede Wereldoorlog alleen. Wat daarin misschien ook meespeelt is dat ik geen familieleden heb die ik herdenk – geen Nederlandse opa of oma die mij verhalen vertelde over hoe de oorlog hier was.
Alles wat ik van de oorlog hoorde leerde ik op school en heb ik zelf opgepikt uit de boeken en verhalen. De Tweede Wereldoorlog heeft voor mij een universele betekenis gekregen: hoe heeft dit allemaal zo kunnen lopen? Hoe gaan we ervoor zorgen dat het nooit meer gebeurt?
Op 4 mei ben ik om 20.00 uur twee minuten muisstil, samen met mijn man en kinderen. Vroeger ging ik nog wel eens naar de Dam, maar met de kinderen vind ik dat een beetje te massaal. Toen mijn oudste negen jaar werd heb ik haar het dagboek van Anne Frank gegeven, omdat ze allemaal vragen had over hoe gemeen Adolf Hitler was en over hoe erg de oorlog voor de Joden was. Inmiddels is ze twaalf en stelt ze ook vragen ook over wat andere mensen meemaken in de oorlogen die ze ziet op het Jeugdjournaal.
5 mei is een heugelijke dag, een echte feestdag, waarbij we vieren dat we vrij zijn van onderdrukking en vervolging. Dat we mogen zijn wie we zijn. De verantwoordelijkheid die daarbij hoort probeer ik ook over te brengen op de volgende generatie: jouw vrijheid houdt op wanneer je de vrijheid van een ander beperkt. Maar ook: wat hebben we een geluk dat we in Nederland wonen!
Over wie of wat we herdenken heb ik wel een mening, maar ik zeg ook: laten we elkaar vooral de vrijheid bieden om te herdenken op onze eigen wijze. De laatste overlevenden van de oorlog zijn straks dood. Als je 4 en 5 mei een dag van betekenis wil laten zijn in de toekomst, dan doe je er goed aan om het idee nu alvast breder te trekken dan alleen de Tweede Wereldoorlog. Ik doe sowieso niet zo aan de rangschikking van leed. Ieder mensenleven verloren aan oorlog is de moeite waard om te herdenken. Als je een Syriër bent die is gevlucht voor de oorlog, waarom zou je op 4 mei niet ook je vrienden mogen herdenken die zijn gemarteld en vermoord? Hou toch op met de herdenkingspolitie uit te hangen!’

Lieke Huizinga

Lieke Huizinga (50), moeder van twee, groenvoorzieningsmedewerker

‘Ik doe zelf weinig met Bevrijdingsdag. Dat komt meer door de invulling die er tegenwoordig aan wordt gegeven dan door de dag zelf. Je hebt een aantal bevrijdingsfestivals en dat was het dan. Heel erg gecentreerd en toegespitst op jongeren. Dat laatste vind ik wel heel belangrijk hoor, maar het betekent ook dat ik er zelf minder mee bezig mee ben. In 1995, toen Nederland een halve eeuw bevrijd was, maakte de viering wel een onuitwisbare indruk op mij. De veteranen die Hengelo destijds bevrijd hebben waren toen allemaal ingevlogen, die dag herinner ik mij nog heel goed.
Aan de Nationale Dodenherdenking doe ik wel ieder jaar mee, maar ik herdenk dan niet alleen de doden uit de Tweede Wereldoorlog. Ik sta er juist heel erg bij stil dat er iedere keer weer een klein groepje mensen is – ook nu nog – dat besluit dat er oorlogen moeten worden gevoerd die miljoenen mensen het leven kosten. Ik ben dus niet alleen met de Holocaust bezig, al blijven dat gruwelijke verhalen. Zeker als je ziet hoe het zich nu ontwikkelt met de haat jegens buitenlanders en moslims in het bijzonder, vind ik het extra belangrijk om stil te staan bij de processen die leiden tot uitsluiting.
Ik heb het herdenken bepaald niet van huis uit meegekregen. Als kind werd ik thuis zelfs belachelijk gemaakt op 4 mei, omdat ik die twee minuten per se stil wilde zijn. Maar de hoon van mijn familie heeft me niet tegengehouden. Ik vond het wel belangrijk. Mijn eigen kinderen doen nu ook mee. Die leren op school veel over de oorlog.
Ik vind ook dat niemand zeggenschap heeft over het hoofd van een ander, dus ik zeg: herdenk lekker wie je wilt en hoe je wilt. Ik vind het ook goed om aandacht te vragen voor bepaalde kwesties, wie je wel of niet wil herdenken – Nederlandse militairen die vochten tijdens de Politionele Acties in Indonesië bijvoorbeeld. Geef er media-aandacht aan, dan hoor je ook nog eens een andere visie. Vorig jaar was er de oproep om twee minuten te schreeuwen in plaats van stil te zijn. Ik zou zeggen, vooral doen als je dat wilt. Ergens op een aparte herdenking dan, lekker schreeuwen met elkaar. Dat kan heel bevrijdend werken.’

Avital Elbaz

Avital Elbaz (46), natuurgeneeskundige en systemisch opsteller

‘Ik ga eigenlijk altijd, sinds ik kinderen heb, naar de Dodenherdenking. Ik doe dat omdat ik het belangrijk vind dat zij de geschiedenis kennen, zodat de kans groter is dat we het in de toekomst anders zullen doen. Ik ben zelf Joodse, maar heb gelukkig in de Tweede Oorlog geen familie verloren omdat mijn grootouders in Marokko woonden (Sefardische Joden, red.). Toch behoor ik ook tot het Joodse collectief. Mijn Volendamse bab (opa) heeft in het verzet gezeten. Voor mijn moeder en mijn grootouders, maar ook voor mij is de oorlog altijd prominent aanwezig geweest. Nu ik zelf als therapeut werk, kan ik achteraf zien hoe getraumatiseerd mijn bab eigenlijk was. Hij sprak altijd over de oorlog alsof het een groot avontuur was, maar rond deze periode mocht hij van mijn bes (oma) geen TV kijken. Van al die programma’s over de oorlog kreeg hij ‘s nachts nachtmerries. Dan werd-ie schreeuwend wakker.
Mijn kinderen doen ook mee aan de herdenking. Ik herdenk dan niet alleen de Joden, maar ook al die Duitse soldaten die naar het front werden gestuurd als kanonnenvoer. Dat is natuurlijk tegen het heilige huisje schoppen en ik vermoed dat mijn bab zich omdraait in zijn graf – maar de oorlog kent slachtoffers aan alle kanten. Als systeemopsteller kijk ik op een andere manier dan de gemiddelde mens naar de dynamiek tussen daders en slachtoffers. Natuurlijk heb je de agressors en zij die zichzelf verdedigen – maar uiteindelijk eindig je aan beide kanten met mensen die anderen hebben vermoord en daarmee moeten dealen. We leven in een getraumatiseerde maatschappij en we weten inmiddels dat getraumatiseerde mensen getraumatiseerde kinderen voortbrengen. Ik denk dat je ook zo moet kijken naar de Nederlandse soldaten die hebben gevochten in Indonesië en daar vreselijke dingen hebben gedaan. Wanneer je zodanig bent gebrainwashed, dat je denkt dat je iets goeds doet terwijl je mensen vermoordt en verkracht, dan ben je zelf ook een slachtoffer van een systeem dat groter is dan onszelf. Ook die slachtoffers moeten herdacht worden. Wij kunnen het onszelf misschien niet voorstellen dat wij zulke misdaden kunnen plegen – maar de wereld om ons heen laat iets anders zien, namelijk dat ook gewone mensen in staat zijn tot gruwelijke dingen. Die Amerikanen die nu in het Midden-Oosten de boel platbombarderen denken ook echt dat ze daar iets goeds doen.
Als ik kijk wie er bij die herdenkingen aanwezig zijn, dan zie ik weinig mensen van mijn eigen leeftijd en jonger al helemaal niet. Veel jongeren hebben echt geen idee meer, merk ik. En als je dan van die droeftoeters hebt die ‘Minder, minder!’ roepen, dan denk ik wel eens: ‘God, wat hebben we verdomd weinig geleerd.’ Op scholen moet er ook veel meer aandacht komen voor andere oorlogen en misdaden, zoals bijvoorbeeld het slavernijverleden waarin Nederland een kwalijke rol heeft gespeeld.
In Israël op Jom HaShoa (de jaarlijkse dag voor de herdenking van de Holocaust, red.) staat echt heel de natie stil als de oorlog wordt herdacht. Hier in Nederland is het een keuze. Ik ben zelf niet zo van de dwang, maar het houdt de overlevering van het bewustzijn wel in stand. Ik vertel de verhalen van mijn bab door aan mijn kinderen. Als je die familieverhalen niet hebt, dan haal je er misschien gemakkelijker je schouders over op.’

Leo Rearuw

Leo Rearuw (59), veteraan en voorzitter Stichting Maluku 4 Maluku

‘De Nationale Dodenherdenking is totaal veranderd de afgelopen jaren. De Moluks-Indische gemeenschap heeft daarin wel een goede rol gekregen, mede dankzij mijn inzet. Er zijn daarnaast geluiden dat onze militairen die hebben gevochten in Bosnië en Afghanistan ook herdacht moeten worden. Daar heb ik wel vrede mee. Twee minuten van bezinning over oorlogen waarbij we betrokken zijn geweest, waarom niet? Ook met het herdenken van Nederlandse militairen die vochten tijdens de Politionele Acties heb ik geen moeite. Door de Pemuda’s (nationalistische knokploegen, red ) zijn in de eerste vier weken na het uitroepen van de Indonesische Onafhankelijkheid op 17 augustus 1945 zo’n dertigduizend Indisch-Nederlandse mensen vermoord (deze periode staat bekend als de Bersiap, red.). Dat geweld moest stoppen. Trouwens, de Pemuda’s vochten elkaar onderling ook de tent uit. Het was een gruwelijke tijd, lang niet zo zwart-wit als soms wordt gedacht. De Politionele Acties hebben voorkomen dat er nog meer slachtoffers zijn gevallen. Dat hebben militairen onder de Nederlandse vlag gedaan en tijdens de Dodenherdenking herdenken we ook de gevallenen uit andere oorlogen waarbij Nederland betrokken was. Dus ik heb er vrede mee.
We zijn in Nederland nu al weer een hele tijd gevrijwaard van oorlog. We mogen blij zijn dat we hier in vrijheid kunnen leven, dat Nederland een democratie is. Ik zag op WNL een veteraan die naar Afghanistan was gegaan – en toen opeens besefte hoe goed we het in Nederland hebben. Dat mogen we koesteren.
Voorheen was de herdenking van de Tweede Wereldoorlog voor ons Ambonezen een beetje dubbel. Wij zijn na de oorlog ontzettend genaaid door de Nederlandse regering, maar aan de andere kant bleven wij koningin Wilhelmina altijd trouw. Dat is nooit veranderd. Ik, als iemand van de jongere generatie, was al weer wat kritischer. Ik kom helemaal uit de militaire traditie en ik eer de militairen die zijn gevallen. Maar ik dacht ook: waarom wordt de Molukse gemeenschap hier niet bij betrokken? De Japanners hebben flink huisgehouden in Indië en wij Ambonezen waren zo gek als een deur. Wij weigerden om over de Nederlandse vlag heen te lopen, wilden niet op het portret van Wilhelmina spugen. Want de Japanners gingen de dorpen rond met vlaggen en portretten, om de lokale bevolking hierop te laten spugen. Molukkers waren zo trouw aan Nederland dat ze dit weigerden, ook onder dreigen van onthoofding. Dan bogen ze hun hoofd. Gekkenwerk, vooral met de kennis van achteraf. Nederland, ook het koningshuis, heeft de Molukkers namelijk in de steek gelaten. Er kwam geen eigen Zuid-Molukse Republiek (Republik Maluku Selatan, RMS, red.). Ik draag daarom een oranje stropdas om iedereen hieraan te herinneren, daar mag men over nadenken. Want in principe ben ik republikein.
Het is me pas vorig jaar gelukt om een officiële Ambonese delegatie mee te krijgen naar de Nationale Dodenherdenking. Dit jaar nam ik als genodigde de allerjongste deelnemer – Gersayno Tahitu, een vijfjarige jonge uit Ede – mee naar de Nieuwe Kerk. De hele kerk zit altijd vol met bobo’s – maar als wij het herdenken willen doorgeven aan de volgende generaties, dan moeten we ook kinderen hierbij betrekken. Wij als Molukse gemeenschap hebben ons aandeel in de oorlog wel geleverd. Ik ben dankbaar dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei gehoor heeft gegeven aan ons verzoek om ook het Molukse verhaal een plek te geven.
Tegenwoordig ben ik ook in contact met de laatste levende Surinaamse veteranen. Die mannen hebben tegen de Japanners gevochten in Indië en waren actief in de Prinses Irene Brigade, die ook een steentje heeft bijgedragen aan de bevrijding. Ten slotte waren Surinaamse veteranen actief in de Korea Oorlog. Echt een vergeten stukje geschiedenis. Gelukkig heb ik met directeur Jan van Kooten van het Nationaal Comité de afspraak kunnen maken dat ik volgend jaar de Surinaamse veteranen mee mag nemen naar de herdenking, vijfenzeventig jaar na de bevrijding. Opdat wij – maar vooral zij, de Nederlanders – niet vergeten!’

İbrahim Özgul

Ibrahim Özgül (35), finance & project professional

‘Soms vind ik het lastig met 4 en 5 mei. Je herdenkt een nare situatie, mensen die hun leven hebben opgeofferd voor ons land, maar je viert ook de bevrijding. Met de ene dag zit je diep in de oorlog, met de andere dag open je een nieuwe periode. Een dubbel gevoel, maar we moeten het wel zo houden. Per jaar verschilt het hoe ik het herdenk en vier. Soms neem ik deel aan een vrijheidsdiner, maar tijdens de Dodenherdenking neem ik altijd twee minuten stilte in acht. In Vlaardingen, waar ik als kind woonde, heb je bij een rotonde allemaal standbeelden staan van mensen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de oorlog. Als kind bezocht ik altijd de Dodenherdenking daar, samen met mijn vrienden. Tien of twaalf waren we, maar ik associeer die rotonde in Vlaardingen nog altijd met 4 mei.
Met mijn eigen kinderen, die nu vier en zeven zijn, heb ik er tot dit jaar niks aan gedaan. Maar mijn oudste heb ik dit jaar wel voor het eerst verteld wat er is gebeurd, dat er mensen zijn gestorven om andere mensen te beschermen en dat we daarvoor dankbaar moeten zijn.
Wat betreft het herdenken, je moet organisaties niet gaan verbieden om op 4 mei ook vluchtelingen of andere hedendaagse oorlogsslachtoffers te herdenken. Maar als je in de officiële herdenking ook allerlei andere oorlogen gaat herdenken, dan krijg je natuurlijk wel de eindeloze discussie over welke andere oorlog we wel en welke oorlog we niet meenemen.’