-1.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 811

Eberhard redde een Indiaas gezin

0

Burgemeester Eberhard van der Laan is onlangs begraven. Er zijn al veel verhalen over hem verteld. Over zijn werklust, zijn gevoel voor ons Amsterdammers, zijn liefde voor de stad. Toch wil ik ook mijn verhaal eraan toevoegen. Ook mijn leven heeft Eberhard geraakt of liever gezegd, het leven van Shares uit India.

Ik leerde Eberhard kennen in het stadhuis. Ik was daar een keer met een aantal kinderen, ik weet niet precies meer waarvoor. Wat ik wel vaker doe als ik ‘machtige’ mensen ontmoet, dan vraag ik hun telefoonnummer. Het is erg nuttig om een netwerk te hebben, vooral van mensen die ergens iets in de melk te brokkelen hebben. ‘Mag ik uw nummer hebben?’, vroeg ik aan Eberhard toen ik naast hem stond. ‘Kan jij dat even regelen?’, zei hij tegen zijn medewerker. Aanvankelijk was de assistente nogal terughoudend, ze vroeg aan een ambtenaar die erbij was en die ik toevallig kende ‘kan dat of denk je dat ze er misbruik van zal maken?’

Kort daarna kwam er een leerling in mijn klas die met zijn moeder en zijn twee zusjes vanuit India naar Nederland was gekomen. Zijn vader was achtergebleven in India en zijn moeder was hier opnieuw getrouwd met een Indiase man. Met hem had ze ook nog twee kinderen gekregen. Ze waren hier al een tijdje, toen bleek dat ze de papieren voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning niet goed hadden ingevuld. Drie keer begonnen ze een procedure om ondanks de verkeerd ingevulde papieren toch te mogen blijven, maar tevergeefs. Shares en zijn twee zusjes moesten terug naar India. De twee nieuwe kindjes, de biologische vader en de stiefvader van Shares mochten wel blijven.

‘Dat kan toch niet’, zei een collega van mij. ‘Een familie zo totaal uit elkaar scheuren.’ Ik was het met haar eens, dat kon niet. Dus ik begon te mailen en te bellen, Defence for Children, de Tweede Kamer, ik weet niet wie ik allemaal heb benaderd. Op een gegeven moment had ik contact met een ambtenaar van de gemeente die ging over asielzaken. ‘Nou, mevrouw Coenen’, zei hij, ‘ik kan u zeggen, dit gaat niet lukken, ze hebben hun papieren niet goed ingevuld, er is geen grond om de afwijzing te herzien’.

Maar ik wilde het niet opgeven. Via, via kwam ik terecht bij Sander Terpstra, actief lid van de PvdA. Hij is zelf ruim vijfentwintig jaar geleden gevlucht uit Iran. Hij probeerde te helpen en legde contact met het ministerie, maar ik kreeg op een zeker moment een mailtje van een assistent van Fred Teeven, de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. ‘U hoeft mij niet meer te mailen, het is echt kansloos.’ Onderaan de mail stond zijn 06-nummer, dus ik bestookte hem iedere week weer met een belletje, een vraagje, een opmerking. Misschien was het uit pure irritatie of wanhoop (‘wanneer houdt dat mens in godsnaam op met bellen’) dat hij op een gegeven moment begon over de discretionaire bevoegdheid van de minister, dat de staatssecretaris in zekere mate de vrijheid heeft om in concrete gevallen naar eigen inzicht te beslissen. ‘Maar als u dat in eigen persoon vraagt, dan zal hij daar zeker geen gebruik van maken’, zei hij. ‘U moet een gezaghebbend iemand weten te vinden.’

Gelukkig had ik nog een telefoonnummer. Ik legde Eberhard de zaak voor. ‘Ik wil het toch nog een keer proberen’, besloot ik. Hij zou erover nadenken. Een paar dagen later belde die ambtenaar van de gemeente die ik eerder al gesproken had. ‘Ik weet niet waarom’, zei hij, ‘maar hij doet het’.

Door toedoen van Eberhard kregen Shares, zijn moeder en twee zusjes een verblijfsvergunning. Een paar jaar later ontmoette ik de burgemeester op de nieuwjaarsreceptie van de gemeente. Hij stelde me voor aan zijn vrouw. ‘Dit is Trudy, Trudy die van heel veel jongeren Amsterdammertjes heeft gemaakt’, zei hij. Heel mooi dat hij dat zo zei, maar ik moest meteen denken aan Shares van wie ik zonder Eberhard nooit een Amsterdammertje had kunnen maken.

De duistere kant van diversiteit

0

Multiculturalisme is uit de mode geraakt. ‘De multiculturele samenleving is mislukt’, konden we politici in Europa niet lang geleden horen roepen. Multiculturalisme wordt geassocieerd met wegkijken, vrijblijvendheid, cultureelrelativisme en verkeerd beleid. Tegenwoordig zal je nog weinig mensen tegenkomen die er een warm gevoel bij krijgen.

Des te opmerkelijker dat het begrip diversiteit niet meer is weg te slaan uit ons dagelijks spraakgebruik. Je zou zeggen dat multiculturalisme toch op zijn minst een variant is van diversiteit. Je zou kunnen veronderstellen dat degene die te hoop lopen tegen multiculturalisme, ook iets tegen diversiteit moeten hebben, maar dat blijkt anders te liggen. Diversiteit is goed en nastrevenswaardig. Diversiteit is de nieuwe mantra van het moderne beleidsjargon, de oplossing voor allerlei maatschappelijk onrecht. Het duikt op in beleidsnotities en organogrammen van zorginstellingen, ministeries en diensten. Vrijwel elke zichzelf respecterende organisatie heeft tegenwoordig een diversiteitsbeleid en een diversiteitsmanager die de ontwikkelingen op het gebied van diversiteit monitort en aanstuurt. Als het niet goed gaat met de organisatie dan zou dat wel eens kunnen liggen aan een gebrek aan diversiteit.

Hoe kan dat? Hoe komt het dat de critici van multicultureel beleid tegelijk diversiteit propageren als een grondkenmerk van een moderne samenleving? Voor een deel zit hem dat in de vaagheid van begrippen, de manier waarop zij gebruikt worden en waarmee ze geassocieerd worden. Neem multiculturalisme. Dat is van oorsprong een plaats en tijd gebonden begrip dat vooral in de negentiende eeuw werd gebruikt om het opkomend nationalisme in Centraal-Europa te begrijpen. Het dook decennia later weer op in de literatuur over naoorlogse arbeidsmigranten in West-Europa. In de politieke filosofie wordt het gedefinieerd als een politiek ideaal dat is gebaseerd op de gelijkwaardigheid van mensen met verschillende culturele achtergronden. Het gaat om rechten en om evenredigheid in de verdeling van welvaart, macht en invloed op het democratische besluitvormingsproces.

In de jaren negentig groeide het idee dat precies deze principes het beleid van de Nederlandse overheid in de jaren tachtig bepaalden. Terugkijkend op die periode beweerden critici dat die multiculturele politiek en de erkenning van culturele verschillen één van de belangrijkste redenen was waarom er nog steeds sprake is van grote maatschappelijke ongelijkheid tussen verschillende bevolkingsgroepen. Hoewel dat een volkomen verkeerde lezing van het Nederlandse beleid in de jaren tachtig is, ligt hier wel de oorsprong van de harde aanval op het ‘multiculturalisme’ die volgde, met als hoogtepunt het essay van Paul Scheffer, Het multiculturele drama uit 2000.

Diversiteit als principe, nastrevenswaardig doel en erkenning dat de samenleving bestaat uit mensen met verschillende kenmerken en verschillende achtergronden is misschien breder dan multiculturalisme, maar het gaat in wezen om hetzelfde idee. De diversiteit beperkt zich niet tot cultuur, etniciteit of religie, maar gaat ook over huidskleur, gender, seksuele geaardheid. Ja eigenlijk alle kenmerken waarop mensen zichzelf willen onderscheiden of door anderen worden onderscheiden.

Maar de weg die het begrip diversiteit in de loop van de tijd heeft afgelegd is anders dan die van multiculturalisme. Natuurlijk ligt het principe ten grondslag aan het terechte streven van bedrijven, instellingen en overheden om hun personeelsbestand een afspiegeling van de samenleving te laten zijn. Neem het diversiteitsbeleid van de politie dat onlangs in het nieuws kwam.

Diversiteit heeft ook een onmiskenbaar duistere kant. Want wie bepaalt welke verschillen relevant zijn? Diversiteit is geen objectief gegeven, maar is gebaseerd op de vraag welke kenmerken als belangrijk worden gezien. Daarover denkt niet iedereen hetzelfde. Welke diversiteit is (on)aanvaardbaar en voor wie? Als CDA-leider Sybrand Buma het heeft over ‘gewone’ mensen dan maakt hij met een beroep op het diversiteitsprincipe onderscheid tussen mensen op basis van kenmerken die hij kennelijk belangrijk vindt. Hoewel velen, onder wie ikzelf, niet bij zijn clubje ‘gewone’ mensen willen horen, sluit Buma diegenen uit die wat hem betreft niet tot de categorie ‘gewone’ mensen behoren. Thierry Baudets waarschuwing tegen ‘homeopathische verdunning’, het ‘gevaar’ dat ‘de’ Nederlandse cultuur zou verdwijnen door teveel migranten, is precies hetzelfde streven. Het idee dat er zoiets bestaat als een ‘zuivere’ cultuur die verdedigd moet worden tegen vermenging, vinden we ook terug bij de extreem-rechtse ‘identitaire’ bewegingen die overal in Europa opkomen. Het Zuid-Afrikaanse apartheidssysteem was ook gebaseerd op een bepaald soort diversiteit. Daar ging het over de mythe van raszuiverheid, volgens aanhangers een cruciaal kenmerk. Ook de nazi-ideologie was gebaseerd op een bepaalde opvatting van diversiteit.

De erkenning van diversiteit kan dus een manier zijn om mensen, hoe verschillend ook, gelijkwaardig bij de samenleving te betrekken. Dat was de manier waarop de betreurde Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan het zag. Helaas wordt het begrip in toenemende mate ook opgeëist door politieke volksmenners die er juist anderen mee willen uitsluiten. Of erger!

Heeft iedereen vertrouwen in de toekomst?

0

In vergelijking met 2012 ging het begin dit jaar tijdens de verkiezingscampagne veel meer over immigratie en integratie. Immigratie was hoog op de agenda geplaatst door de toestroom van vluchtelingen in 2015 en het soms gewelddadige verzet daartegen op verschillende plekken in het land. Daarnaast was er in vergelijking met vier jaar geleden door de vele terroristische aanslagen in Europa de afgelopen jaren meer aandacht voor radicalisering en terrorisme. De linkse partijen hadden verder met D66, ChristenUnie en de nieuwe partijen Denk en Artikel 1 onderwerpen als de aanpak van verschillende vormen van discriminatie, etnisch profileren door de politie en aandacht in het onderwijs voor het koloniaal- en slavernijverleden geagendeerd.

VVD, CDA, D66 en ChristenUnie presenteerden onlangs het regeerakkoord dat als titel Vertrouwen in de toekomst heeft. Welke onderwerpen hebben uiteindelijk het regeerakkoord van Rutte III gehaald?

Immigratie
In het regeerakkoord wordt vooral veel aandacht besteed (ruim 3.000 woorden) aan een stringenter immigratiebeleid, dat duidelijk is ingegeven door de VVD en het CDA. De liberalen hadden bijvoorbeeld in hun verkiezingsprogramma gepleit voor een ‘adequate opvang in de regio, zodat asielaanvragen in Europa overbodig worden voor mensen van buiten Europa’. De voorstellen in het regeerakkoord komen hier dichtbij. Vluchtelingen moeten, als het aan Rutte III ligt, zoveel mogelijk opgevangen worden in gebieden aan de rand van Europa of in Jordanië en Libanon waar ze een asielprocedure moeten doorlopen. Wie buiten deze procedure toch naar Europa reist wordt teruggestuurd.

De ChristenUnie, die eerder nog tegen de Turkije-deal was, is nu akkoord gegaan met vergelijkbare deals met veilige andere landen dichtbij conflictgebieden. Ter compensatie gaat het aantal uitgenodigde vluchtelingen omhoog van 500 naar 750 per jaar, waarbij kwetsbare minderheden voorrang krijgen.

Inburgeren en integratie
Asielzoekers die uiteindelijk in Nederland komen en die een grote kans hebben te blijven worden opgevangen, zoals ChristenUnie en D66 wensten, in een kleine opvanglocatie waar ze direct taalles krijgen en met het inburgeringstraject beginnen. Asielzoekers die minder kansen hebben te blijven, komen in grotere centra. Asielzoekers die moeten vertrekken, maar nog niet uitgezet zijn, kunnen terecht op acht opvangplekken (bed-bad-brood-locaties).

De verantwoordelijkheid voor de inburgering en integratie ligt primair bij de nieuwkomers. Wanneer ze onvoldoende meewerken aan het inburgeringstraject, kunnen ze worden gekort op hun uitkering en maken ze minder kans op een permanente verblijfsvergunning. Vluchtelingen krijgen van het nieuwe kabinet de eerste twee jaar van hun verblijf geen recht meer op zorgtoeslag, huurtoeslag en bijstand. Gemeenten, die meer begeleiding bij de inburgering moeten bieden, keren deze sociale voorzieningen in het vervolg in natura uit.

Een asielvergunning zal voor drie jaar verleend worden en niet langer voor vijf jaar. Daarna kan de vergunning nog met twee jaar worden verlengd, waarna een vergunning voor onbepaalde tijd tot de mogelijkheid behoort. Iemand die de eerste vijf jaar een misdrijf heeft begaan, maakt geen kans op naturalisatie.

Volgende generaties migranten zullen geen dubbele nationaliteit meer kunnen hebben: op een bepaald moment zullen ze moeten kiezen voor één nationaliteit.

Discriminatie
Aan de aanpak van discriminatie worden in het regeerakkoord niet meer dan 200 woorden besteed. Dat is overigens meer dan in het akkoord van het vorige kabinet. Rutte III wil arbeidsdiscriminatie met kracht aanpakken en een actief diversiteits- en anti-discriminatie-beleid voeren. De coalitiepartijen schrijven: ‘Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haatzaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving.’

Radicalisering en terrorisme
Net als het vorige kabinet richt ook Rutte III zich vooral op radicalisering van moslims en is er weinig aandacht voor andere vormen van radicalisering. Het accent ligt daarbij in het regeerakkoord vooral op jihadgangers en minder op het tegengaan van radicalisering binnen de landsgrenzen.

Het nieuwe kabinet wil het verblijf in gebieden waar terreurgroepen de dienst uitmaken, strafbaar maken en terugkerende jihadgangers langer vast kunnen zetten, zodat er meer tijd is om bewijs te verkrijgen.

Daarnaast gaat de strafmaat voor haatzaaien omhoog van maximaal 1 jaar naar 2 jaar en komt er een verbod op radicale organisaties die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen.

Aan onderwerpen als etnisch profileren en aandacht voor het koloniaal- en slavernijonderwijs wordt in het regeerakkoord geen aandacht besteed.

Gülsah Dogan brengt persoonlijke geschiedenissen in beeld

0
Gülsah Dogan filmde de zoektocht van een schrijver naar haar Surinaamse vader. Ze herkent veel in haar verhaal. ‘Ik houd ervan complexe familierelaties of persoonlijke geschiedenissen ‘uit te botten’ in mijn films.’

Documentairemaker Gülsah Dogan (Enschede, 1975) is een gevestigde naam in de Nederlandse filmwereld. Met Naziha’s lente, een film over een Marokkaans-Nederlandse moeder van tien kinderen, won ze in 2014 de publieksprijs van het grootste documentairefestival ter wereld, het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA), en werd ze genomineerd voor een Gouden Kalf op het Nederlands Film Festival (NFF). In 2007 debuteerde ze met Romeo en Julia, een kort liefdesportret van haar oom en tante die ze drie jaar later uitwerkte tot het innemende Liefdeswinter over de beleving van liefde in haar Koerdisch-Turkse familie. Dit jaar zoekt Dogan het verder van huis en volgt ze in De jacht op mijn vader de in Paramaribo geboren schrijver Karin Amatmoekrim, die na vijf romans voor het eerst een non-fictie-boek schrijft over haar biologische vader in Suriname. De jacht op mijn vader werd genomineerd voor een Gouden Kalf voor beste korte documentaire, maar bij de uitreiking vorige week greep Dogan net naast de prijs. De Kanttekening sprak haar.

Waarom vond je het interessant om een film over Karin Amatmoekrim te maken?
‘Karin is opgegroeid in een achterstandswijk in Nederland bij een alcoholistische Hollandse stiefvader. Als op haar elfde die man hardhandig door de politie uit huis wordt verwijderd, vertelt haar moeder dat haar biologische vader Eric Lie Kwie Sjoe in Paramaribo woont. Ze ziet hem af en toe, maar ze wil hem nooit helemaal toelaten. Tot ze besluit om een boek over hem en hun relatie te schrijven. Dat leek mij een spannend en intiem proces om bij te mogen zijn. De vader van Karin is een legende in Suriname, hij is één van de hoogst opgeleide taekwondo-grootmeesters van de wereld. Een charismatische man. De eerste keer dat ik hem ontmoette wilde hij me salsa leren dansen en dat deed hij. Hij was verguld van het idee dat zijn dochter een boek over hem zou schrijven. De broze relatie tussen de twee is heel bijzonder om te vangen in een film.’

Hoe was jullie samenwerking?
‘Het boek Tenzij de vader is van haar, de film is van mij. Ze heeft gezegd dat omdat ze schrijver is en de vrijheid neemt om te schrijven wat ze wil, ik ook de vrijheid moet krijgen om te filmen wat ik wil. De vraag is: hoe vang je iets? Op een gegeven moment bedacht ik dat ze het manuscript ging voorlezen aan haar vader. De afspraak was ook dat ik mocht kiezen wat ze zou voorlezen. Toen ik haar de passage liet zien vond ze het heel erg eng, zeker met een camera erbij. Dat is een heel kwetsbaar moment in de film. Aan het einde van de film worden Karin en Eric geïnterviewd door de Surinaamse radio, dat interview in de studio was eigenlijk voor mij, ik had aan de presentatrice wat vragen gegeven.’

Foto: Eric Lie Kwie Sjoe

Dus de vragen die ze stelde waren eigenlijk van jou?
‘Ze was helemaal zichzelf natuurlijk, maar het was wel met een blik op de documentaire gedaan. Dat zijn manieren om te zorgen dat je dingen indirect zichtbaar krijgt of versnelt.’

Liefdeswinter ging over je eigen familie. In De jacht op mijn vader bekijk je de vader van Amatmoekrim door haar ogen, er is dus een tussenstap. Is die afstand bewust?
Liefdeswinter is natuurlijk persoonlijker. Ik heb lang nagedacht over waarom ík De jacht op mijn vader zou moeten maken. Dat deed ik omdat ik mezelf toch wel een beetje herken in Karin. In hoe serieus ze haar werk neemt bijvoorbeeld. Ik houd ervan complexe familierelaties of persoonlijke geschiedenissen ‘uit te botten’ in mijn films.’

Wat zijn belangrijke overeenkomsten tussen jouw films?
‘Vrijheid, liefde, migratie, identiteit en emancipatie zijn terugkerende thema’s. De grootste overeenkomst tot nu toe is dat ze allemaal gaan over sterke vrouwen die breken met de geschiedenis. Vaak is dat een geschiedenis die gekleurd is door migratie of door onderdrukking van de man.’

Foto: Karin Amatmoekrim

Hoe komt dat denk je?
‘Ik ben opgegroeid in een achterstandswijk in Enschede in wat toen een ‘Turken-buurt’ werd genoemd. Mijn moeder is een vrouw die op haar vijftiende moeder is geworden en werkte in een fabriek in een land waar ze de taal niet sprak. Naast drie kinderen opvoeden en werken ging ze ook studeren. Het was een lange weg, maar ze ontwikkelde zich tot vakbondsbestuurder en gemeenteraadslid. Ons gezin paste totaal niet in het stereotype beeld van gastarbeidersgezinnen. Ik liep al als jong kind mee tijdens demonstraties tegen kernwapens en Shell en ik heb met de paplepel ingegoten gekregen dat ik moest studeren. Studeren was een ticket naar een leven in vrijheid vond mijn moeder.’

Heb je een missie met je films?
‘Dat vind ik altijd een moeilijke vraag. Ik wil universele verhalen vertellen die in eerste instantie niet zo universeel lijken. Neem Naziha uit Naziha’s lente. Ze stond ooit bekend als ‘de moeder van het grootste probleemgezin van Amsterdam’, maar als je haar geschiedenis hoort dan zie je wat een sterke vrouw ze is. Ze heeft sinds de film uitgezonden is honderden reacties gekregen van mensen die zich herkennen in haar. Ook van Nederlanders en van mannen die zich herkenden  in haar gevecht om vrij te mogen zijn. Dat is toch ontroerend mooi! Het verhaal achter elk mens is altijd zo rijk en ingewikkeld, complexe vraagstukken over integratie worden besproken in termen als ‘wij’ en ‘zij’. Ik geloof erin dat als je écht naar elkaar luistert, elkaar écht ziet, je jezelf kan herkennen in de ander waardoor je elkaar beter begrijpt. En hoe mooi is het dan als je heel misschien ook nog iets van schoonheid ziet in wat je tot dan toe vreemd of bedreigend vond?’

Wat Nederland kan leren van vluchtelingenkamp Shatila

0

Een jonge vrouw legt in uitstekend Engels in twintig minuten de vele activiteiten van haar onderwijsorganisatie uit. Ze praat snel en soms slaat haar stem over omdat haar ademhaling de woordenstroom niet bij kan houden. Ze heeft het over voortijdige schoolverlaters, het belang om moeders te betrekken bij het onderwijs van hun kleine kinderen en innovatieve onderwijsmethodes voor kinderen met leerproblemen. Deze presentatie zou overal kunnen zijn: in Slotervaart, Amsterdam, de Bronx in New York of East London. Maar als wij het pand van de onderwijsorganisatie uitstappen staan we in één van de oudste vluchtelingenkampen ter wereld: het Palestijnse vluchtelingenkamp Shatila. Als je in de smalle straat omhoog kijkt zie je dat op elke kleine woning voor elke nieuwe generatie van de families een nieuwe verdieping op het oorspronkelijke ouderlijk huis is gezet. De meeste woningen hebben nu zes of zeven verdiepingen, verpakt in een spinrag van elektrische bedradingen. Op één vierkante kilometer wonen nu zo’n 28.000 mensen. Een Palestijn kan nooit een Libanese staatsburger worden en zelfs de kleinkinderen van de vluchtelingen uit 1948 worden weer als vluchteling geboren. Het vluchtelingschap wordt officieel overgeërfd.

Recent zijn er nieuwe bewoners in Shatila bijgekomen. Zo’n achthonderd gevluchte Palestijns-Syrische families zijn op deze overbelaste plek aangewezen, omdat ze volgens de Libanese overheid onder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse autoriteiten in Libanon vallen. Deze vaak omvangrijke families worden door de bewoners van het kamp gehuisvest in hun eigen woningen, door er nóg een verdieping op te bouwen of een kamer voor hen vrij te maken. Eén op de acht Palestijnen in het kamp is nu gevlucht uit Syrië. Ze zijn door de eerdere Palestijnse bevolking gastvrij ontvangen, maar hun komst heeft een hoge prijs. Het al slecht functionerende riool in het kamp kan de extra druk niet aan, het elektriciteitsnet laat het om de haverklap afweten door overbelasting en zelfs drinkwater is schaars.

Palestijnen weten uit ervaring dat ze niet moeten wachten op de Libanese overheid of de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties. Ze moeten het al jaren zelf doen en daar vloeit voor ons in het rijke Nederland een belangrijke les uit voort. Juist omdat ze het zelf doen ziet hun opvang er heel anders uit dan hier en voorkomen ze een aantal problemen dat wij ervaren. In Nederland worden vluchtelingen lang apart in vluchtelingencentra geplaatst, geïsoleerd van de bevolking. Ook de kinderen worden eerst twee jaar apart onderwezen in internationale schakelklassen. Dat is een belangrijke blokkade voor hun integratie. Juist samen met andere Nederlandse kinderen in de klas kunnen ze spelenderwijs Nederlands leren. Juist van Nederlandse buren, van welke achtergrond dan ook, kunnen ze over de Nederlandse samenleving leren. In Shatila gaan de Palestijnse kinderen uit Syrië en Libanon samen naar school. Veel kinderen uit Syrië zijn jaren niet naar school geweest en hebben ernstige trauma’s. De leerkrachten en professionals hadden kunnen beslissen om deze kinderen apart les te geven met het argument dat hun aanwezigheid de leerontwikkeling van de Palestijns-Libanese kinderen ondermijnt. Maar vanuit hun ideologie van solidariteit en hun cultuur van gastvrijheid vinden ze dat gewoonweg geen optie. De meeste Palestijns-Syrische kinderen voelen zich daarom vanaf dag één thuis en geaccepteerd. Ook hier geldt: de mensen die het minst hebben zijn vaak diegene die het meest geven.

Molukse Nederlanders zien parallellen met Marokkaanse Nederlanders

0
Bijna zeventig jaar geleden kwamen de eerste Molukkers naar Nederland. Molukse Nederlanders die opgroeiden in de jaren zeventig zien gelijkenissen met hoe Marokkanen nu tegen vooroordelen moeten opboksen.

Zijn de jonge Marokkaanse Nederlanders van nu de jonge Molukse Nederlanders van vroeger? De Kanttekening zocht enkele Molukse Nederlanders op met die vraag.

Onderzoeker en historicus Wim Manuhutu (57) bevestigt dat er parallellen zijn. ‘Met het eerste brandmerk liepen wij, de jonge Molukkers van de jaren zeventig, rond. Met het tweede stigma leven jonge Marokkanen vandaag de dag, dat levert de nodige problemen op’, zegt Manuhutu. Als zoon van een Molukse vader groeide hij op in Leerdam.

Molukse Nederlanders kwamen in de jaren zeventig geregeld in het nieuws met het bezetten van gebouwen en met de treinkaping van 1977. Acties waarbij doden en gewonden vielen. Deze Molukse Nederlanders eisten meer aandacht voor de Molukse kwestie op de Molukken. Nederland zou zich voor onafhankelijkheid van de Molukken moeten inzetten, maar deed daar geen tot weinig moeite voor, duidden de actievoerders.

‘Vooral na de treinkaping voelden wij ons als Molukkers, zeker niet overal gewenst in de Nederlandse samenleving’, vertelt Marthen Pattipeilohy (67). Samen met zijn vrouw Meity (66) woont hij in Apeldoorn. Bieden zitten in het bestuur van de organisatie ‘Samen steunen wij de Molukken’. ‘We werden met argusogen bekeken, net als Marokkanen nu’, zegt Meity.

Marthen was lang docent op mbo-scholen. ‘Ik maakte zo alle culturen van Nederland van nabij mee. Zoals wij als groep door sommige autochtone Nederlanders verantwoordelijk werden gehouden voor de heftige gebeurtenissen met Molukkers als daders, zo zie ik nu dat de maatschappij soms doet alsof alle jonge Marokkanen crimineel zijn’, vertelt hij. Zijn vrouw: ‘En daarmee voelt de jonge Marokkaan zich soms, begrijpelijk, een tweederangsburger. Dat idee gaven Nederlanders mij soms ook, het idee van: hé, ze moeten me niet.’

Dominee Zeth Mustamu (64) neemt de parallellen tussen Molukse en Marokkaanse Nederlanders voor minder waar aan. ‘Al is iedere spijker krom te krijgen, als je dat wil. Ik trek het liever breder. Het probleem waar beide groepen volgens mij mee te maken hadden of hebben zit hem in de dominante blanke meerderheid die de minderheid ongelijke kansen geeft.’

Tweederde van de jongeren, met deels of geheel een Marokkaanse achtergrond zijn tussen hun twaalfde en drieëntwintigste weleens aangehouden door de politie, volgens een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau in uit 2012.

‘Precies dat maakte ik in de jaren zeventig ook mee’, zegt Pattipeilohy. ‘Ik begreep het motief van de kapers en gijzelaars. De regering deed niets aan het verschrikkelijke lot van onze ouders. De acties gingen mij natuurlijk te ver, maar na de gebeurtenissen werd ik als ik met Molukse vrienden in een auto zat wel meerdere keren aangehouden. Een aanleiding was er nimmer het was complete willekeur. De hele auto doorzochten ze. Alsof wij ook een trein zouden gaan kapen.’ In een reportage in de Volkskrant stelt een buurtbewoner van de Utrechtse wijk Kanalen-eiland ‘Marokkanen? Allemaal dieven!’ En zo zijn er in kranten- en tv-reportages tal van dergelijke uitspraken vastgelegd de afgelopen jaren.

‘Veertig jaar geleden woonden wij in Amsterdam’, zegt Meity. Marthen: ‘De ruit van een auto was ingegooid en vervolgens had iemand er spullen uit gestolen. Een woedende buurman stapte op mij af en zei ‘dat wordt allemaal gedaan door jullie soort tuig!’ Oftewel, hij wist meteen zeker dat een Molukker dat gedaan had.’

Relatief veel Marokkaanse Nederlanders hebben geen werk. 37 procent van de jongeren is werkloos, volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2014). Manuhutu: ‘Voor jonge Molukkers vroeger gold nagenoeg hetzelfde percentage.’ Marthen: ‘Diezelfde discriminatie op de arbeidsmarkt van toen zie je nu ook, gericht tegen Marokkanen.’

Het stigma op Molukse Nederlanders is langzaam weggeëbd, zo onderschrijven Manuhutu en Marthen. Kunnen we iets leren van dit proces en dat inzetten bij de situatie omtrent Marokkaanse Nederlanders? Marthen: ‘Wat belangrijk is geweest is het duizend-banen-plan voor Molukkers, zo’n dertig jaar geleden. De overheid zorgde er via projecten voor dat duizend werkloze Molukkers werk kregen. Werk schept perspectief.’

Manuhutu weet dat ook nog goed. ‘Dat Molukse werkplan gaf mensen een baan. En die mensen gaven andere Molukkers hoop. Als mijn neef werk kan krijgen, dan ik toch ook?’ Mustamu wijst daarnaast op het belang van de invloed van een rolmodel: ‘Simon Tahamata, de voetballer, nam de Molukkers op sleeptouw. Hij profileerde onze gemeenschap. Hetzelfde zie ik Ali B doen voor de Marokkanen. Zulke figuren kunnen enorm veel betekenen voor de emancipatie.’

Manuhutu: ‘Wanneer de teneur in een gemeenschap verandert in een stemming dat er juist wel een baan te vinden is, doen mensen mee in de samenleving. Zonder werk is het gemakkelijker het verkeerde pad op te gaan. Want maatschappelijke ontevredenheid maakte van enkele Molukkers treinkapers, denk ik.’

Veiligheidspact komt op voor joden, moslims, homo’s

1
Het Veiligheidspact tegen Discriminatie droomt van een samenleving zonder discriminatie. ‘Als we elkaar opnieuw leren kennen zullen we zien dat we veel gemeen hebben.’

Het Veiligheidspact tegen Discriminatie bestaat uit islamitische, christelijke, joodse en homobelangen organisaties. Het is vijf jaar geleden opgericht om alle vormen discriminatie te bestrijden, waaronder haat tegen moslims en de LHBTQ+-gemeenschap. Het vierde op 1 oktober zijn eerste lustrum in de Westerkerk in Amsterdam. De Kanttekening was ook aanwezig en sprak met sprekers en gasten.

De agenda stond volgepland met toespraken van vertegenwoordigers van de verschillende organisaties die onderdeel zijn van het Veiligheidspact. Voordat het programma begon werd een bloementocht langs symbolische plekken gehouden, zoals het homomonument, het Anne Frank-beeldje, de Fatih-moskee en het pand van Amnesty International.

Tijdens de inloop was de sfeer opgewekt en ongedwongen. Iedereen leek elkaar te kennen. ‘Dat komt omdat de meeste mensen elkaar tegenkomen bij verschillende evenementen per jaar. De harde kern is altijd hetzelfde’, legt Marieke (ze wil niet met achternaam in de krant) uit. Zij was onderdeel van het kleine groepje dat zich bezighield met de oprichting van het Veiligheidspact. Deze dag is ze echter enkel toeschouwer. ‘Als christen vind ik het belangrijk dat we in solidariteit leven. Ondanks onze verschillen zijn we allemaal gelijkwaardig in de ogen van God. Hoewel het pact voornamelijk een symbolische waarde heeft, is het toch al meerdere keren ingeschakeld. Denk bijvoorbeeld aan de keer eerder dit jaar dat de Blauwe moskee in Nieuw-West bedreigd werd en de vertegenwoordigers van de organisaties die in het pact zitten toezicht hielden om de moskee te beschermen.’

Vijf jaar geleden ontstond bij Harry Polak van de Liberaal-Joodse Gemeente en activist Mohammed Rabbae het idee om elkaar te steunen in strijd tegen islamofobie en antisemitisme. Ondanks het feit dat er tegen beide groepen fysiek en verbaal geweld werd gebruikt door andere groepen in de samenleving, discrimineerden leden van de achterban elkaar ook.

Daarom vindt Marzouk Aulad Abdellah, theoloog aan de Vrije Universiteit Amsterdam en imam van de Amsterdamse moskee al-Kabir, het belangrijk om met elkaar in de dialoog te gaan. ‘De personen die vandaag naar deze conferentie zijn gekomen zijn hier als representant van hun achterban. Helaas blijkt de achterban vaak conservatiever te zijn dan de representanten, maar juist om die reden moeten we de dingen die we hier leren weer overbrengen tijdens onze eigen evenementen of diensten.’

Aulad Abdellah is ervan overtuigd dat hij als vertegenwoordiger bruggen kan slaan. ‘We hebben een enorme invloed op de samenleving en kunnen dus veel betekenen voor elkaar als we samen dingen proberen op te lossen. Die verdraagzaamheid vertalen we dan weer naar de achterban. De joodse en islamitische gemeenschappen van Amsterdam organiseren al langere tijd programma’s om met elkaar in dialoog te gaan. Zo komen kinderen samen om met elkaar te praten over hun opvattingen over het geloof, zowel in de synagoge als in de moskee.’ Op de vraag of het onderling weleens botst zegt de imam resoluut ‘nee’. ‘Dialoog is de toekomst. Onderling zijn er geen problemen, omdat onze moskee progressief is. We begonnen in 1974 zelfs in de kelder van een kerk, dat is een mooie metafoor voor onze samenwerking met andere religies.’

Volgens Roemer van Oordt, woordvoerder van de lustrumconferentie, is samenwerking tegen discriminatie hard nodig. ‘Het is vandaag de dag nog even hard nodig als vijf jaar geleden, misschien nog wel meer. In een wereld vol chaos en geweld is het belangrijk om te laten zien dat je er voor elkaar bent, ondanks de onderlinge verschillen. Het gezegde ‘samen in de zon, solo in de regen’ blijkt vaak op waarheid gebaseerd te zijn en dat is kwalijk. Daar willen wij van af door te stellen ‘ook in de regen ben je niet alleen, we zijn er voor je’. Vandaar dat we dialogen en wandelingen organiseren wanneer er ergens in de wereld een aanslag is gepleegd. Op die manier laten we verbondenheid zien, zodra we dat niet meer doen hebben ze gewonnen. Met ze bedoel ik de haatzaaiers in de wereld.’

Ondanks de opgewektheid klinkt er ook teleurstelling door in Van Oordts woorden. ‘Iedereen die hier is heeft een netwerk en dat is mooi. Toch is het belangrijk om deze dialogen meer aan de man te brengen. Nu zijn er nog veel lege stoelen, over vijf jaar wil ik die gevuld zien. De pers focust zich liever op nieuws dat een hoger actualiteitsgehalte heeft. Maar niet veel dingen zijn actueler en belangrijker dan het bestrijden van discriminatie en het belang van verdraagzaamheid. Om ons initiatief toch te verspreiden hebben we vrijwilligers die gastcolleges geven op basis- en middelbare scholen.’

Wanneer het programma begint, blijkt inderdaad dat er veel lege stoelen zijn. Toch laten de sprekers hun enthousiasme en passie daar niet door temmen. Wethouder Simone Kukenheim, die Onderwijs en Diversiteit in haar portefeuille heeft, spreekt over de steun die het Veiligheidspact van de gemeente Amsterdam heeft gekregen en nog kan verwachten voor de toekomst. ‘In dialoog gaan, is iets dat veel van jullie in het dagelijks leven al doen. Thuis of bij de koffieautomaat op werk. Toch blijkt het soms lastig om de achterban mee te krijgen, deze is vaak bang en vindt het moeilijk de hand te rijken naar een ander. Om die reden hebben we een maatschappelijk initiatief waanzinnig hard nodig, vooral in deze tijden van terreur. Micro-discriminatie blijkt voor veel mensen dagelijkse kost te zijn. Zinnen als ‘wat knap dat jij op het hbo zit’ geven aan dat stereotypes nog onderdeel zijn van de gedachtes van burgers. Democratie en mensenrechten vergen altijd onderhoud, elke dag opnieuw, daarom zijn we hier vandaag.’

Niet alleen de gemeente kwam steun betuigen, ook de politie was aanwezig. Hoofdcommissaris Pieter-Jaap Aalbersberg hield een toespraak over etnisch profileren. ‘De politie is waakzaam en dienstbaar en om die reden bij uitstek de dienst die discriminatie tegen moet gaan. Dat begint uiteraard intern met een actievere aanpak en een oplettend oog. Toch hebben we ook jullie nodig om de samenleving beter te maken. Uit onderzoek blijkt dat veel mensen geen aangifte durven te doen of het idee hebben dat het hen niet verder helpt. Wij vragen u het toch te doen. Alleen op die manier kunnen wij u verder helpen en een politie creëren die humaan en daadkrachtig is.’

Aulad Abdellah en rabbijn Menno ten Brink putten inspiratie voor verdraagzaamheid uit hun religie. ‘God of Allah heeft ons als pluriforme mensheid geschapen en daarom doe ik een oproep om samen te werken. We moeten pluriformiteit als bron van kracht zien en niet als teken van zwakte’, zegt de imam. De rabbijn sluit zich daarbij aan: ‘We zijn allemaal gelijk, omdat we allemaal afstammen van Adam. Hij was de eerste mens en in een zekere zin ook de eerste transseksueel, omdat hij zich later ook ontpopte tot Eva. Niemand op aarde heeft de waarheid, maar we zijn allemaal op weg het te ontdekken. Daarom zou het mooier zijn als we elkaar zouden helpen. Het Veiligheidspact is een uitdaging aan onszelf, om niet bang te zijn en voor elkaar op te komen.’

Wat bijzonder is aan het pact is dat verschillende groepen waarvan leden elkaar vaak discrimineren, samenkomen om discriminatie tegen te gaan. Dat stemt ook Peter de Ruijter, voorzitter van COC Amsterdam, hoopvol. ‘Niet alleen de LHBTI-gemeenschap wordt gestigmatiseerd, hetzelfde geldt voor mensen die een religie aanhangen. Geloof wordt vaak gebruikt om anderen te discrimineren, terwijl gelovigen zelf ook gediscrimineerd worden. Tot elkaar komen is een langzaam proces dat zich moet ontvouwen met harde tegenwind. Het vereist maatschappelijke veranderingen en daar moet nog aan gewerkt worden.’

Jerry Afriyie van Nederland Wordt Beter, een stichting die zich verzet tegen racisme en uitsluiting, ziet nog veel beren op de weg. ‘Wij strijden voor een toekomst zonder racisme en uitsluiting. Dat kan alleen door het erfgoed van het koloniale verleden te erkennen. Helaas zijn veel mensen er nog niet klaar voor om de ogen te openen. In 2014 begonnen wij de Zwarte Piet is racisme-actie, die op veel weerstand stuitte. Onze achterban bestaat uit dichters, historici, filmmakers, kunstenaars en academici die allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben. Solidariteit is welkom, maar begrip voor de strijd is belangrijker. Daarom sta ik hier met een dubbel gevoel. We hebben altijd onze hand uitgestoken naar anderen, but that backfired on us. Arabieren en Europeanen hebben onze vrijheid afgenomen. Ook de politie willen we vertrouwen, maar dat is onmogelijk als ze ons behandelen alsof we nooit van de plantage zijn afgekomen. We zijn blij om onderdeel te zijn van het Veiligheidspact, maar voor ons is dat nog geen reden voor een feestje.’ De toespraak van Afriyie was doordrenkt van emotie en frustratie en zorgde voor een lange stilte, gevolgd door een groot applaus.

Na de toespraken tekenden de vertegenwoordigers van de verschillende organisators het pact. ‘Een mooi initiatief, toch moet er meer gebeuren’, vindt Afriyie. ‘Het is mooi om in een pak iets te ondertekenen, maar de verandering moet ook van onder komen. We negeren elkaars ervaringen door te claimen dat één groep dé waarheid bezit. Daarom moeten we in dialoog, om elkaar opnieuw te leren kennen. Niet via de media, kinderboeken of de schoolbanken, maar persoonlijk. Als we elkaar opnieuw leren kennen zullen we zien dat we veel gemeen hebben. De ervaring van de één is niet superieur aan de ander. Iedereen moet zich veilig voelen en op dit moment voelt onze groep zich verre van veilig.’

China dwingt Oeigoeren tot terrorisme

0

De Oeigoeren, een Turks-islamitisch volk, in de Chinese regio Xinjiang moeten hun Korans, gebedsmatjes en andere islamitische spullen inleveren. Als ze dat niet doen en betrapt worden, dan volgen er ‘zware straffen’. Dat meldde Radio Free Asia (RFA) vorige week. RFA is een Amerikaanse radiozender en nieuwswebsite die in het Oeigoers, Tibetaans en zeven andere talen programma’s uitzendt. RFA wil naar eigen zeggen ‘de democratische waarden en vrijheden bevorderen door feiten en ideeën te verspreiden’. Xinjiang is een autonome regio in het noordwesten van China, die onder de Oeigoeren bekend staat als Oost-Turkestan.

Oeigoeren beschuldigen het Chinese regime van onderdrukking en etnische en religieuze discriminatie. Het regime beschuldigt Oeigoeren van terrorisme en religieus extremisme. Volgens mensenrechtenorganisaties overdrijft het regime de terrorismedreiging om het gebruik van geweld tegen Oeigoeren te rechtvaardigen. Maatregelen zoals het verbod op Korans illustreren het harde optreden van het regime tegen islamitische geloofsuitingen die het regime associeert met het toenemende extremisme onder de Oeigoeren. Ze illustreren ook de heilloze weg van terreur en contra-terreur die China inslaat.

Veruit de meeste Oeigoeren zijn alles behalve extremistisch of fundamentalistisch, net zomin als hun geloof daar een uiting of voorspeller van is. De Oeigoeren zijn eerder als het kind dat jarenlang gepest wordt en plots de pestkop een flinke bloedneus slaat en vervolgens nog harder aangepakt wordt. In dat licht zien de aanslagen door Oeigoeren van de afgelopen jaren er heel anders uit. Het regime voert namelijk al jaren een heimelijke smerige oorlog tegen de Oeigoeren. Waarom? Omdat Xinjiang één van China’s rijkste mijnbouw- en aardoliegebieden is en het regime het Spaans benauwd krijgt van minderheden die (meer) rechten willen.

Daarom voert China sinds 1949 een actieve politiek van sinificatie in Xinjiang. In de praktijk betekent dat massale en door het regime gestimuleerde en geregisseerde transmigratie van etnische Han-Chinezen naar Xinjiang. Hoewel het precieze aantal Chinese immigranten jarenlang staatsgeheim was om geen onrust onder de Oeigoeren te zaaien, telde Xinjiang volgens de officiële telling uit 2000 ruim negentien miljoen zielen, onder wie ruim acht miljoen Oeigoeren, bijna acht miljoen Han-Chinezen en een restcohort Mongolen, Kirgiezen, Kazachen, Hui en Tajieken. Nooit meegenomen in de telling zijn echter de ruim één miljoen in Xinjiang gelegerde militairen en politieagenten. Evenmin meegeteld zijn de circa twee miljoen (Han-Chinese) werknemers van de Xinjiang Productie en Constructie Corporatie. Dat door het Chinese Volksbevrijdingsleger gerunde agro-industriële concern dat de regio leegplundert is de grootste economische entiteit in West-China en de feitelijke machthebber in Xinjiang. Let wel, dit zijn cijfers van vijftien jaar geleden, met een immigratie van circa zevenduizend migranten per dag zijn de Oeigoeren inmiddels een minderheid in eigen land.

Maar het Oeigoertje-pesten gaat veel verder dan het creëren van een demografische onbalans. Werd het gebruik van de eigen taal altijd al ontmoedigd, sinds 2002 mogen Oeigoeren geen onderwijs meer in hun eigen taal volgen. China schendt hier overigens zijn eigen grondwet mee waarin staat dat minderheden in autonome provincies recht hebben op onderwijs in de eigen taal. In sommige districten worden Oeigoeren gedwongen te verhuizen of kosteloos voor het regime te werken, op grote schaal worden historische woonwijken en moskeeën gesloopt voor de aanleg van infrastructuur en flats. Willekeurige arrestaties, zware gevangenisstraffen voor lichte vergrijpen en verdwijningen zijn aan de orde van de dag. Veiligheidstroepen openen zonder pardon het vuur op wie zonder toestemming demonstreert. Net als in Tibet heeft het regime in Xinjiang een track record opgebouwd om U tegen te zeggen – de dossierkasten van Human Rights Watch en Amnesty International puilen uit.

Dat de monddood gemaakte en met culturele genocide bedreigde Oeigoeren radicaliseren en steeds gewelddadiger worden is een voor de hand liggende uitkomst. Zolang het regime geen concessies doet aan de Oeigoeren en hen blijft behandelen als staatsvijandelijke tweederangsburgers, zal China niet alleen kampioen economische ontwikkeling zijn, maar ook kampioen ontwikkeling van homegrown terrorisme.

Rancune tegen blanken is niet te rechtvaardigen

1

De ouders van de Amerikaanse student Otto Warmbier vertelde onlangs voor het eerst in de media hoe ze hun zoon in het vliegtuig aantroffen: blind, doof, comateus en luid kermend. Zo zat Warmbier, die enige dagen later overleed, in zijn vliegtuigstoel nadat hij door Noord-Korea was vrijgelaten na ruim zeventien maanden gevangenschap. Hij was in Noord-Korea veroordeeld tot vijftien jaar strafkamp, omdat hij voor de gein geprobeerd had een propagandaposter uit zijn hotel mee te nemen als souvenir. Maar hij was vervroegd vrijgelaten vanwege de hersenschade die hij had opgelopen vlak na zijn veroordeling. Niemand weet wat ervoor zorgde dat het bloed naar zijn hersenen werd afgesneden; is hij gewurgd of hing hij zichzelf op uit wanhoop? Noord-Korea draagt in ieder denkbaar scenario schuld.

De nieuwe hartverscheurende details over het lot van Warmbier doen mij terugdenken aan een merkwaardig opiniestuk in The Huffington Post. Vlak na Warmbiers veroordeling schreef de Afro-Amerikaanse La Sha met openlijk leedvermaak over Warmbiers lot: ‘Hij verdient het.’ Ze was blij dat een ‘witte’ man keihard werd aangepakt in een ‘niet-wit-land’ waar hij niet kan terugvallen op zijn ‘witte mannen-privilege’. ‘Witte’ mannen zoals Warmbier zouden worden opgevoed met het ‘verslavende’ en ‘pathologische’ gevoel overal mee weg te kunnen komen. Maar nu is er eindelijk één tegen de lamp gelopen. Lekker puh.

Er was veel kritiek op het stuk, want het is een ongepaste persoonlijke aanval. Daarbij is het niet duidelijk dat Warmbiers roekeloze stunt iets met zijn blankheid te maken had. Roekeloosheid hoort bij jonge mannen in het algemeen. La Sha trekt conclusies op basis van huidskleur, zonder verder iets over Warmbier als persoon te weten. Dat is racistisch. Toch werd het stuk niet teruggenomen en volgden er geen excuses. Waarschijnlijk reageerden Amerikanen relatief mild op La Sha’s racistische rancune, omdat ze als Afro-Amerikaanse bij een minderheid hoort die vaak wordt gediscrimineerd.

De ironie is dat als je geeft om racismebestrijding en de rechten van minderheden, iedere sympathie met Noord-Korea uitgesloten zou moeten zijn. Noord-Korea is namelijk het meest racistische land op aarde. Ze houden hun land afgegrendeld en ‘puur’. Tijdens een vredesbespreking in de jaren negentig klaagde een Noord-Koreaanse diplomaat tegen een Zuid-Koreaanse diplomaat dat in Zuid-Korea te veel ‘negers’ zich voortplanten met Koreaanse vrouwen. Toen de Zuid-Koreaan geruststellend antwoordde dat ‘het slechts gaat om een druppeltje inkt in de Han-rivier’, hamerde de Noord-Koreaan erop dat ‘zelfs één druppeltje inkt in de Han-rivier niet moet worden toegestaan’.

Kortom, La Sha is kleingeestig. Ze schat de verhoudingen verkeerd in, ziet het kleinere voor het grotere aan. Het grote verhaal is dat nergens ter wereld minderheden het zo goed hebben als in het vrije Westen. Dat wilt niet zeggen dat er geen onterechte uitsluitingen zijn in westerse landen, maar kritiek mag nooit anti-blanke rancunes rechtvaardigen of over alle morele gradaties heen walsen.

Nu vrees ik dat La Sha vooral minder beheerst is dan veel andere ‘anti-racisme’-activisten. Haar rancune en eigengerechtige vijandigheid zijn geen pure gekkigheid. Ze borduren voort op het links-activistische discours over ‘wit privilege’ en ‘raciale onderdrukking’. Als blanke mannen niet alleen hier en daar een voordeeltje hebben maar echt een totale onderdrukkersklasse vormen, dan lijkt me dat geweld tegen die onderdrukkersklasse inderdaad rechtvaardig of in ieder geval begrijpelijk is. Het is daarom zorgelijk dat dit Amerikaanse discours ook in Nederland aan invloed wint op universiteiten en in de media, zeker als men zich tegelijkertijd maar gedeeltelijk bewust is van de verworvenheden van westerse maatschappijen.

Abdelkader Benali wil gezien worden maar ook onzichtbaar zijn

0
‘In een tijd waar het veel gaat om massa’s en etniciteiten, is het ook wel eens fijn om aangesproken te worden op je mens-zijn’, zegt schrijver Abdelkader Benali.

Hij schreef vorig jaar de autobiografische roman Brief aan mijn dochter en nu komt Abdelkader Benali (Ighazzazen, 1975) met het gelijknamige theaterstuk waar hij momenteel het land mee rondtrekt. Hij voert het stuk op met harpist Lavinia Meijer, die op haar beurt weer een brief kreeg van haar biologische vader. Literatuur en muziek komen samen in een zoektocht naar menselijke erkenning, angst en de worsteling zich te verzoenen met hun afkomst.

Benali verhuist met zijn ouders vanuit Marokko naar Nederland als hij vier jaar is, maar groeit in Rotterdam op zonder veel aandacht van zijn ouders en dan vooral zijn vader. Hij won verscheidene boekprijzen.

Meijer komt uit Zuid-Korea en is geadopteerd door een Nederlands echtpaar. Ze is een graag geziene gast in veel concertzalen, won ooit een Edison en ontmoette in 2009 eindelijk haar biologische vader.

Benali schrijft in Brief aan mijn dochter een brief aan zijn nu tweejarige dochtertje Amber, om de wereld waarin ze geboren wordt te duiden en haar meer bewust te maken van haar afkomst. Hij spaart zijn ouders niet. Op het podium wordt zijn verhaal aangevuld met dat van Meijer, die er muziek bij componeerde. Twee verschillende werelden komen samen.

Meestal reist Benali het land door als er een boek is uitgekomen, om voor te dragen uit eigen werk en daarover met zijn publiek van gedachten te wisselen. Met de voorstelling Brief aan mijn dochter stapt hij voor het eerst als acteur de planken op. De Kanttekening sprak hem.

Hoe vind je het om op de planken te staan?
‘Ik heb het gevoel dat ik in een nieuwe wereld ben gestapt, met nieuwe spelregels, afspraken en emoties. Ik moest tekst uit mijn hoofd leren, want het is echt een theatervoorstelling. En dan komt de harp van Lavinia er nog bij en haar spel en de dynamiek die daarbij komt kijken. De eerste try-outs zitten er nu op en na afloop merkte ik heel andere emoties bij mensen dan wanneer ik een lezing geef. Mensen gaan naar huis met een verhaal in hun hoofd, met muziek, klank en woorden. Met een lezing is dat anders, want dat is meer tweedimensionaal. Het heeft impact merk ik ook. Mensen moeten bijkomen, ze moeten de voorstelling laten zakken. Dat zijn voor mij interessante, nieuwe ervaringen.’

Wat willen jullie met de voorstelling bereiken?
‘Lavinia wilde graag op basis van de brief een concept maken en dat wilde ik ook. We maken samen de voorstelling en ik wilde daarom ook echt haar verhaal meenemen, over haar adoptie en hoe ze naar Nederland is gekomen. Daar was ik erg nieuwsgierig naar. Ze vertelde over een brief die ze had gekregen van haar biologische vader, toen hij naar haar op zoek ging. Toen waren er ineens twee brieven. Twee keer een brief van een vader aan zijn dochter, met twee verschillende uitkomsten. Ik wilde die twee verhalen door elkaar heen vertellen. Het is een verhaal van twee mensen, twee kinderen, die op zoek zijn naar de waarheid achter hun identiteit.’

Vinden jullie die waarheid?
‘In de voorstelling reizen we de halve wereld over en we komen op twee verschillende dingen uit. In mijn geval, na een heel lange strijd om het vaderschap, om een kind te kunnen krijgen, krijg ik uiteindelijk ook een kind. Dat was een overwinning, een belofte die werd ingelost en de strijd die eraan vooraf ging. Bij Lavinia is dat de confrontatie met haar biologische vader en dat gebeurt letterlijk op het toneel, want ik speel haar vader op dat moment, en de nieuwe waarheid die ze dan hoort en hoe dat haar leven nog een keer een draai geeft.’

Welke belofte bedoel je precies?
‘De belofte aan jezelf, dat je een kind wil krijgen. De hoop die je hebt, maar die niet wordt ingelost en de weg er naartoe, waarbij het niet gaat zoals je wil. Hoe ga je om met de angst om geen kind te krijgen?’

Je hebt niet veel liefde als kind gekregen van je ouders. Hoe was het om zelf een kind te krijgen?
‘Het krijgen van een kind was voor ons niet zo vanzelfsprekend. Ik was wat ouder toen ik een kind kreeg. Ik ben opgegroeid in Rotterdam in een huishouden met heel veel angst, waar ik gezien wilde worden. Pas toen ik Amber kreeg had ik het gevoel dat ik echt gezien werd. Er was vroeger angst dat kinderen die verwaarloosd werden het verkeerde pad op zouden gaan, dat de maatschappij hen kwaad zou aandoen. Die angst was heel tastbaar bij ons thuis. In de voorstelling ontdekte ik die angst ook. Dat ik bang ben dat ik net zoals mijn vader wordt. Dat ik die angst van het vaderschap overdraag op mijn eigen kinderen. Er is een heel duidelijke angst en dat was voor mij ook weer een confrontatie.’

Ben je net zoals je vader geworden?
‘Ik denk dat het toch anders is bij mij. Ik ben meer geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Ik heb mijn plek, status, dus ik hoef me over veel minder dingen zorgen te maken. Maar de logische angst, die neem je wel een beetje mee, die moet ook overwonnen worden.’

Foto: Abdelkader Benali

Wil je het echt anders doen dan je ouders?
‘Zeker. De samenleving is ook anders nu. In de voorstelling, in die brief, vertel ik Amber hierover. Lavinia heeft muziek gecomponeerd om dat gevoel van wanhoop en angst muzikaal te maken. Zo voel je het nog sterker. Ik veroordeel mijn ouders niet, maar ik wil wel voelen hoe het is om die angst te hebben. Muziek versterkt emoties of maakt ze juist weer kleiner. Lavinia heeft bij alle emoties van de brief, zoals wanhoop, muziek gecomponeerd en in de voorstelling komt alles samen.’

Wat doet het spelen van zo’n persoonlijke voorstelling met jou?
‘De voorstelling duurt anderhalf uur en er gebeurt nogal wat. Er wordt nogal wat overhoop gehaald. Het is heel kwetsbaar. We laten veel zien en staan bijna naakt op het podium met onze emoties. Er is een ontzettende drang om die emoties en onze ervaringen muzikaal en literair vorm te geven en om gezien te worden. Er kwam een dramaturg langs die zei ‘jij bent die jongen van vier, die gezien en niet gezien wil worden’. Dat vond hij zo’n oergevoel. Daar vind ik de voorstelling over gaan. Je wil gezien worden, maar ook onzichtbaar zijn. Daartussen ga ik heel mijn leven lang al heen en weer, dat heb ik bij deze voorstelling wel ontdekt.’

Het boek was er al, maar wat komt er nu nog uit de voorstelling naar voren dat belangrijk is om door te geven aan je dochter?
‘Je moet je kinderen niet opzadelen met je eigen angst, want dat gaat in hun leven weer een belemmering vormen om zich te ontwikkelen. Bij Lavinia was het weer de zoektocht naar de verborgen geschiedenis die heel belangrijk is. Onze verhalen zijn verschillend, maar vinden elkaar in universele thema’s, zoals de zoektocht naar identiteit, liefde, waarheid en veiligheid. Maar de verhalen zelf zijn uniek. Mensen vinden de voorstelling ontroerend en indrukwekkend.’

Er gebeurt veel in de wereld. Polarisatie, vervreemding, geweld. Hoe relevant is deze voorstelling wat dat betreft?
‘Dat moeten mensen zelf uitzoeken, maar als bezoeker word je wel op je individualiteit aangesproken. In een tijd waar het veel gaat om massa’s en etniciteiten is het ook wel eens fijn aangesproken te worden op je mens-zijn. Het is bijna een taboe geworden om jezelf te zien als mens, als persoon, je bent links, rechts of wat anders en je ‘zijn’ mag er niet meer zijn. Je moet altijd wat. Zo wordt van mij verwacht dat ik als Marokkaan en moslim hier- en daarover iets zeg en aan verwachtingen voldoe. Je ontkomt helaas niet aan stereotypen en vooroordelen. Ik probeer daar bewust mee te breken. De eerste voorwaarde voor het komen tot kunst is niet te blijven hangen in vooroordelen die mensen over je hebben, want dan kun je niet creëren. Je moet die vooroordelen afbreken en dat doe ik meteen aan het begin van de voorstelling.’

Is het nu een goed moment om deze voorstelling te spelen?
‘Dat gevoel heb ik wel. Mensen vinden dit iets puurs en anders dan anders. Het verrast. Ik zie dat in de ogen van mensen. Het raakt. En juist in deze tijd, waarin alles dichtgetimmerd zit met clichés, vooroordelen en polarisatie, is het maken van zoiets puurs heel verfrissend. Noodzakelijk zelfs. Kunst draait om ontregeling en het zien van nieuwe dingen, contact maken met je menselijkheid, dat wil deze voorstelling.’

Er komen twee verhaallijnen samen en de materie is bewerkt. In hoeverre is de voorstelling nog een afspiegeling van je boek?
‘Heel sterk. We volgen deels het verhaal van het boek, maar we wijken ook af, om het verhaal van Lavinia te vertellen. Het boek is de grondstof, maar de voorstelling is echt geschreven voor het theater. Het is geen boekbewerking, ik moest echt keuzes maken, want je kunt wel drie voorstellingen uit dat boek maken.’

Vind je dit een goede wereld om een kind in op te laten groeien?
‘Tja. Toen we Amber kregen zaten we op het dieptepunt van de vluchtelingencrisis en heel de wereld leek de afgrond in te gaan en wij moesten zo nodig een kind krijgen. Maar als je een kind verwacht, dan ben je daar niet mee bezig, terwijl mij dat normaal wel boeit. Je bent dan egoïstisch. Er is voor ouders nooit een slecht moment om een kind te krijgen. Je gaat er zo in op, waardoor je veel zaken niet meekrijgt. Het krijgen van kinderen is een fantastische manier om de wereld even de wereld te laten.’

Hoe belangrijk is het om je dochter, maar ook het publiek iets mee te geven van je afkomst?
‘Heel belangrijk. Dat zit allemaal in de voorstelling, want ik heb een andere achtergrond dan de samenleving waar ik in opgroeide en nu in werk. Het gaat erg over de rol van spiritualiteit, wanneer het tegenzit in je leven. Waar is God? Hoe kan die je helpen? Gevoelens van onmacht en hoe je die spiritueel een plek probeert te geven spelen een belangrijke rol in de voorstelling. Die geven mij als personage een identiteit. Er zullen altijd vragen zijn over de worsteling en wanhoop die ik meemaak. De zoektocht naar betekenis en zingeving. Dat komt allemaal aan bod.’

Ben je een andere schrijver geworden nu je een dochter hebt?
‘Ik ben wat geduldiger geworden en kan wat meer rust vinden. Ik merk dat ik graag schrijf over thema’s als verbondenheid, geboorte en worsteling. Ik merk wel dat de geboorte van mijn dochter veel thema’s en zaken heel persoonlijk heeft gemaakt. Deze voorstelling is ook persoonlijker dan veel dingen die ik eerder deed. Mensen zijn na afloop ontroerd door dat persoonlijke, dat vinden ze mooi. Ik vind het mooi dat de boodschap die we uit willen dragen ook landt.’

Is het maken van deze voorstelling een manier om herinneringen levend te houden?
‘Absoluut. Ik merkte bij het schrijven ook echt dat er weer veel herinneringen van vroeger naar boven kwamen. Herinneringen die te maken hebben met hechting, veiligheid en confrontatie. Dat wat ik toen heb gevoeld probeer ik vorm te geven in het stuk. Deze voorstelling gaat voor mij wat dat betreft echt over hervonden herinneringen en stil staan bij het verleden. Sommige dingen die je hebt meegemaakt trillen nog na in je leven en ik merk nu wel dat bepaalde dingen, zoals opgroeien in Rotterdam, meer een plek krijgen. Zo ontstaan er weer nieuwe inzichten en dat is een proces dat echt ontstaat door het schrijven zelf. Zo’n voorstelling geeft veel kracht en vertrouwen en ik voel me er heel goed bij.’