14.5 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 814

Van hoofdredacteur naar taxichauffeur

0
Abdülhamit Bilici was hoofdredacteur van de Turkse krant Zaman. Hij werd in maart 2016 ontslagen, nadat de Turkse regering besloot om de krant over te nemen. Bilici vluchtte daarop naar Amerika.

Enkele jaren geleden was Abdülhamit Bilici (49) een vooraanstaande Turkse journalist. Een goede bekende van Recep Tayyip Erdogan bovendien: Bilici heeft enkele exclusieve interviews met Erdogan op zijn naam staan en mocht meevliegen met zijn privévliegtuig. In maart 2016 werd zijn krant Zaman echter gelijkgeschakeld (gedwongen om zich aan te passen aan de opvattingen van het regime, red.) en moest Bilici zijn vaderland ontvluchten. Hij woont nu in Washington D.C., waar hij werkt als taxichauffeur om zijn gezin te onderhouden. ‘Dit is de prijs die ik betaald heb.’

Bilici is vijfentwintig jaar lang journalist geweest. Hij begon zijn carrière bij Zaman als correspondent, hij werkte van 1995 tot 1997 bij het nieuwsagentschap Aksiyon als redacteur, hij was van 1998 tot 2001 redacteur buitenland bij Zaman, van 2002 tot 2008 algemeen redacteur bij Zaman Daily en algemeen directeur van Cihan News Agency. Bilici eindigde zijn journalistieke carrière ten slotte als hoofdredacteur van de krant Zaman en als columnist bij enkele andere uitgaven van het concern Zaman. ‘De persvrijheid in Turkije heeft altijd onder druk gestaan. Toen Turkije nog geregeerd werd door de republikeinse volkspartij CHP werden kritische journalisten vermoord en belandden anderen in de gevangenis.’

In de beginjaren van Erdogans premierschap leek echter alles beter te gaan. Bilici kende hem ook persoonlijk: ‘Ik volgde in 1994 de campagne van Erdogan om burgemeester van Istanbul te worden en bezocht ook zijn politieke meetings. Erdogan deed dat namens de Welvaartspartij van de islamist Necmettin Erbakan. In 1998 werd deze antidemocratische partij echter verboden en werd Erdogan tot tien maanden gevangenisstraf veroordeeld. Toen hij in 1999 werd vrijgelaten beweerde Erdogan echter het licht te hebben gezien en democraat te zijn geworden. Veel seculiere Turken geloofden hem niet en ook ik had mijn twijfels. Pas toen Erdogan Turkije in democratische zin ging hervormen, met als doel om het land de EU binnen te loodsen, geloofde ik dat zijn politieke bekering oprecht was. Hij is echt veranderd, meende ik, een andere man geworden.’

Weemoed

Met weemoed denkt Bilici terug aan de gouden jaren, de periode 2003-2010. Het was de tijd waarin Zaman de politiek van Erdogan steunde en Bilici hem dikwijls interviewde voor de krant. ‘Hij deed exclusieve interviews met mij.’ Maar Erdogan bekeerde zich. Vanaf 2010 stokte het democratische hervormingsproces. Zaman was hier kritisch over, hoewel de krant zich nog niet oppositioneel opstelde. Dat veranderde na de Gezi-protesten van mei 2013. ‘Als Zaman stonden we aanvankelijk achter Erdogan en deden we ook mee aan het demoniseren van de Gezi-demonstranten. Dat is achteraf heel fout van ons geweest. Maar dankzij deze protesten kwamen we als krant tegenover de regering te staan. Ik maakte reportages over de protesten en deelde deze via mijn sociale media-accounts. Dat werd door het regime niet gewaardeerd. Ik had gehoopt dat Turkije, als een democratie in wasdom, de klachten van de demonstrerende jongeren serieus zou nemen. Maar de regering koos voor de confrontatie, zette traangas en waterkanonnen in. Er vielen doden. De schellen vielen mij van de ogen.’

Zaman kreeg het erg moeilijk: ‘In plaats van op Europa begon Turkije zich meer op het Midden-Oosten te oriënteren. Het Ottomaanse verleden (1299-1923, red.) werd verheerlijkt en Turkije begon steeds autoritairder te worden. Onze krant was het daar niet mee eens en stelde kritische vragen over corruptiepraktijken, waarvan Erdogan en zijn kliek werden beschuldigd. Op persconferenties reageerde Erdogan heel erg geprikkeld op de journalisten van Zaman, die zulke vragen stelden. Toen ze die vragen bleven stellen werden hun perskaarten afgepakt. Ook belde Erdogan de redactie soms woedend op, en eiste hij dat een kritische columnist zou worden ontslagen. Ook riep hij tijdens politieke bijeenkomsten zijn aanhangers op Zaman te boycotten. Ten slotte werden er tegen onze krant en tegen sommige journalisten van Zaman diverse rechtszaken gevoerd, met als doel om ons een toontje lager te laten zingen. Ik ben er trots op dat onze krant niet voor deze druk is bezweken. Veel andere kranten, die aanvankelijk onafhankelijk waren, bogen wel voor deze intimidatie en wezen kritische columnisten en journalisten de deur.’

Omdat Zaman weigerde zich te laten gelijkschakelen besloot het regime om met geweld in te grijpen. Bilici: ‘Erdogan gebruikte de nucleaire optie en stuurde duizend politieagenten op ons af.’ Op 4 maart 2016 werd de krant overgenomen door de regering, op basis van een omstreden rechterlijk bevel. Trouwe lezers van de krant, die wisten dat de politie zou komen om de krant over te nemen, hadden een menselijk schild om het hoofdkantoor gevormd. De politie wist echter met behulp van waterkanonnen de linie te doorbreken, maakte met geweld het hek open en bezette het gebouw. ‘Misschien heb je de beelden hiervan wel gezien. We hebben alles gefilmd en op internet gezet. De pen is machtiger dan het zwaard.’

Een dag later werd Bilici, op dat moment nog maar zeven maanden hoofdredacteur, ontslagen op staande voet. Hij werd vervangen door een marionet van de regering, die van Zaman een spreekbuis van het regime maakte. Redacteuren moesten zich óf aan zijn lijn conformeren óf opstappen. ‘Onze abonnees waardeerden dit niet. We hadden 700.000 lezers, maar hiervan bleven er slechts 5.000 over nadat onze krant was gelijkgeschakeld.’

De bezetting van Zaman vond enkele maanden voor de mislukte coup van 22 juli 2016 plaats. Het is nu nog steeds onduidelijk wie er achter deze coup zaten, maar het gevolg was dat Erdogan de gebeurtenissen met beide handen aangreep om zijn politieke tegenstanders genadeloos te vervolgen. ‘Zo’n tweehonderd kranten en andere media mochten niet meer verschijnen, ook voor het gelijkgeschakelde Zaman viel definitief het doek. Bovendien besloot het regime duizenden dissidenten op te pakken, die werden gelinkt aan de Gülenbeweging, die volgens Erdogan verantwoordelijk was voor de mislukte coup.’ Als Bilici zich op dat moment nog in Turkije bevond was hij, net als een aantal oud-collega’s, zeker achter de tralies beland. De voormalige hoofdredacteur van Zaman was echter zijn vaderland al ontvlucht. Via Europa kwam hij in de Verenigde Staten terecht, waar hij asiel heeft gekregen. Zijn gezin is nu ook bij hem.

Hoop

Bilici is naar eigen zeggen een ‘conservatieve, vrome moslim’, maar is tegelijkertijd voor democratie, persvrijheid, mensenrechten en de rechtsstaat. Hij vindt het belangrijk dat mensen voor de mensenrechten van anderen opkomen. ‘De Turkse oppositie is veel te verdeeld, er is te weinig solidariteit met anderen. We kunnen nauwelijks een vuist maken. Toch zijn er ook mooie dingen. Journalisten die sit-ins organiseerden voor collega’s die werden aangeklaagd door de regering. En voordat de regering besloot ons hoofdkantoor te bezetten heb ik een symposium belegd, om samen met andere journalisten over de persvrijheid in Turkije te praten. Ik heb ook de linkse journalist Can Dündar bezocht toen hij gevangen zat. Ik ben het niet in alles met hem eens, maar ik wilde wel solidair zijn.’

Uiteraard maakt Bilici zich ernstige zorgen over de toekomst Turkije, maar hij wil de hoop niet opgeven. ‘We leven nu in een donkere tijd, maar ik denk dat dit een uitzondering is. Al meer dan tweehonderd jaar is Turkije bezig om te moderniseren en te democratiseren. Turkse intellectuelen zijn hier al tweehonderd jaar mee bezig, we hebben als Turken een veel sterkere democratische traditie dan andere islamitische landen. We moeten niet bij de pakken neerzitten.’

Of Bilici over zijn levensverhaal nog een boek gaat maken? Wie weet. ‘Je bent niet de eerste die dit vraagt, hoor. Maar op dit moment heb ik het te druk en staat mijn hoofd er niet naar. Veel van mijn vrienden, zoals Mustafa Ünal, Emre Soncan, Faruk Akkan, Aysenur Parildak, Cüneyt Arat en prof. Mümtazer Türköne zitten nu in de gevangenis. Onder hen ook de 75-jarige journaliste Nazli Ilicak, die eind jaren ‘90 nog tegen Erdogans veroordeling heeft geprotesteerd, hoe ironisch. Mijn vrienden worden als criminelen behandeld. Maar dat zijn ze natuurlijk niet. Ik ken ze. Als ik aan ze denk doet dat pijn, daardoor lukt het mij niet om mij goed te focussen op het schrijven van een boek. Wel spreek ik op veel bijeenkomsten, georganiseerd door universiteiten en diverse platforms, waar ik mijn verhaal doe. Daarnaast heb ik nu ook gewoon een baan om mijn gezin te onderhouden. Ik werk als taxichauffeur en moet zo weer aan de slag. Natuurlijk hoop ik weer als journalist aan de slag te gaan, of een baan bij een universiteit te krijgen. Maar ik ben vooral blij dat ik vrij ben. Dat mijn gezin vrij is. Persvrijheid heeft een prijs. Dit is de prijs die ik betaald heb. Als ik ‘ja’ had gezegd tegen Erdogan, mij had laten gelijkschakelen, dan had ik nu een royaal inkomen gehad en was ik wellicht kind aan huis op zijn paleis. Toch ben ik blij dat ik dat niet heb gedaan. Ik heb nu misschien niet de meest ideale baan, maar ik ben tenminste niet mijn ziel kwijt.’

Maar als Bilici zich er straks tóch toe kan zetten om zijn verhaal op papier te zetten, hoe zal zijn boek er dan uitzien? ‘Als ik een boek schrijf, dan wil ik vertellen welke les je uit de recente Turkse geschiedenis kunt trekken. Dat corruptie en autoritarisme nauw met elkaar verweven zijn. Dat populistische leiders weinig op hebben met de persvrijheid en met de democratie. Hoe een democratie zomaar ten onder kan gaan. De oorlog tegen de democratie is trouwens – dat wil ik graag benadrukken – niet alleen een oorlog tegen de vrije pers, maar ook tegen de onafhankelijke rechtspraak en tegen het onderwijs. We moeten waakzaam zijn.’

Bilici vindt voorts dat westerse landen als Nederland, Duitsland en zijn nieuwe vaderland Amerika solidair moeten zijn met Turkse journalisten in de gevangenis en met andere politieke gevangenen. ‘Toen Turkije een Duitse journalist oppakte heeft Angela Merkel enorm veel druk op Erdogan uitgeoefend, met als gevolg dat deze journalist uiteindelijk werd vrijgelaten. Dat is natuurlijk heel mooi, maar waarom oefenen Duitsland, Nederland en de Verenigde Staten geen druk uit op Erdogan om de Turkse journalisten vrij te laten? Turkije is lid van de NAVO. Turkije moet worden aangesproken op de ernstige schendingen van mensenrechten. Maar dat gebeurt nu nauwelijks. Dat vind ik echt een gemiste kans.’

Ten slotte, zijn er nog journalisten die Bilici in deze duistere tijden weten te inspireren, zodat hij de moed heeft om vol te blijven houden? Bilici: ‘Degene die mij nu het meest inspireert is Nelson Mandela (1918-2013). Zijn autobiografie Long Walk to Freedom heb ik net uit. Hij heeft zevenentwintig jaar gevangen gezeten. Maar in plaats van zijn vijanden te haten heeft hij ze vergeven. Dat vergt moed. Ik zit ook niet vol haat. Zelfs niet tegenover Erdogan. Hij is een democraat geweest. Ik voel geen woede, maar verdriet over het feit dat hij de democratie daarna weer de rug heeft toegekeerd. Ik hou van mijn land Turkije. Ik hou van mijn stad Istanbul. Ik wil dat mijn land weer met een schone lei begint.’

‘Dan publiceren we toch maar niet’

0
Vandaag is de Internationale Dag van de Persvrijheid. Nederland staat van de 180 landen op de persvrijheidslijst op de vierde plek. Zijn er wel bedreigingen voor de persvrijheid in Nederland? En heeft het zin om aandacht te besteden aan de persvrijheid in het buitenland?

3 mei is traditiegetrouw de Internationale Dag van de Persvrijheid. Die is niet overbodig. Uit de jaarlijkse persvrijheidsindex van perswaakhond Reporters Without Borders blijkt dat in steeds minder landen journalisten hun werk nog vrijuit kunnen doen. Alleen al dit kalenderjaar werden er wereldwijd negen (burger)journalisten gedood en meer dan driehonderd gevangengezet. Nederland staat van de 180 landen op de persvrijheidslijst op de vierde plek en lijkt het dus nog niet zo slecht te doen. Of zijn er toch bedreigingen voor de persvrijheid in Nederland? En heeft het wel zin om aandacht te besteden aan de persvrijheid in het buitenland? De Kanttekening vroeg het aan Evert de Vos (redactiechef De Groene Amsterdammer en voorzitter van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten, VVOJ), Sytske Sötemann (bestuurslid PEN Nederland), zelfstandig onderzoeker Marjolein Odekerken en Thomas Bruning, secretaris van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en bestuurslid van Stichting Persvrijheidsfonds en het Comité 3 Mei.

Fysieke en verbale intimidatie

Waar ligt het meest directe gevaar voor de persvrijheid in Nederland? Daar hoeven Evert de Vos (VVOJ) en Thomas Bruning (NVJ) niet lang over na te denken: dat zijn de bedreigingen gericht tegen de misdaadjournalistiek. De Vos noemt misdaadjournalisten John van den Heuvel (de Telegraaf) en Paul Vughts (het Parool), die inmiddels permanent moeten worden beveiligd. Ook hadden we in 2018 aanslagen op de gebouwen van de Telegraaf en Panorama, volgens Thomas Bruning ‘te relateren aan de georganiseerde drugscriminaliteit, die steeds heftiger wordt’. Toch hebben daarnaast andere journalisten, hoewel beveiliging onnodig is, last van fysieke bedreigingen. Volgens Marjolein Odekerken, zelfstandig onderzoeker met expertise op het terrein van bedreigingen van journalisten, geldt dit zelfs voor vier op de vijf journalisten. ‘Denk bijvoorbeeld aan schoppen of slaan, of achtervolgingen op straat.‘

Odekerken bracht samen met Alex Brenninkmeijer in 2017 een rapport uit over de persvrijheid in Nederland en weet zodoende welke journalisten het meeste risico lopen om bedreigd te worden. Odekerken: ‘Bedreigingen zijn er in verschillende vormen en gradaties, waarmee allerlei categorieën journalisten te maken krijgen. Voorbeelden van groepen die veel bedreigd worden zijn, naast  misdaadjournalisten, columnisten, commentatoren, rechtbankverslaggevers en onderzoeksjournalisten. Maar ook journalisten met een migratieachtergrond en journalisten die over bepaalde onderwerpen schrijven zoals politiek en overheid, oorlog, veiligheid en immigratie.’

Daarnaast moeten ook vrouwelijke journalisten het relatief vaak ontgelden, vertelt Odekerken. Ze deed de afgelopen maanden speciaal onderzoek naar vrouwelijke journalisten en kwam erachter dat minstens de helft daarvan te maken heeft gehad met bedreigingen. ‘Het gaat om allerlei verschillende vormen van bedreigingen. Op nummer 1 staan bedreigingen via sociale media en op nummer 2 juridische bedreigingen. Verder ervaren vrouwelijke journalisten de bedreigingen als seksistisch en racistisch en veelal op de persoon gericht.’

De bedreigingen tegen journalisten hebben consequenties voor de persvrijheid. In Odekerkens rapport uit 2017 staat dat bedreigingen voor sommige journalisten (38 procent) de reden zijn geweest om een reportage af te breken, bepaalde locaties te mijden (32 procent) de berichtgeving uit angst aan te passen (16 procent) of zelfs helemaal niet te publiceren (15 procent).

Juridische dreiging

Naast fysieke en verbale intimidatie heeft de Nederlandse journalistiek ook steeds meer te maken met juridische dreiging. Zo was er recent de zaak die ex-VVD-senator Anne-Wil Duthler aanspande (en verloor) tegen Quote, dat Duthlers belangenverstrengelingen blootlegde. Evert de Vos noemt dit soort procedures ‘slapping’: het aanspannen van rechtszaken door bedrijven en mensen met diepe zakken, ook al maken die weinig kans. De gedachte erachter? ‘Ze doen dit om de journalist of het medium op kosten te jagen.’

Maar verder zie je toch nauwelijks rechtszaken tegen journalisten? Volgens De Vos is het dreigen met juridische procedures al bedreigend genoeg. ‘Journalisten kunnen denken: ‘Dan publiceren we toch maar niet. Van ‘slapping’ gaat dus een afschrikwekkende werking uit.’ Thomas Bruning vult aan: ‘Wanneer er een rechtszaak wordt gevoerd, dan is dat slechts het laatste stadium van deze juridische dreiging. Er zijn gevallen dat er publicaties worden gewijzigd of ingetrokken. Maar soms is het geval dat journalisten dan juist doorbijten.’

Wet Open Overheid

Evert de Vos ziet nog een juridisch pijnpunt voor de persvrijheid, één die vooral onderzoeksjournalisten raakt: de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). Nog te veel delen van geopenbaarde overheidsdocumenten worden volgens hem zwartgelakt. Er is wel een opvolger voor de WOB in behandeling bij de Tweede Kamer, de Wet Open Overheid (WOO), maar die kan volgens De Vos in de huidige vorm net zo goed naar de prullenbak. ‘De WOO is inmiddels zo geamendeerd dat alle verbeteringen eruit zijn. Het aantal te ‘wobben’ documenten en bestuursorganen wordt er niet door vergroot.’ En dat is wel nodig, vindt De Vos. ‘Op deze manier zullen er heel veel zaken onder de pet blijven.’

Ondermijning door populisme

Werken populistische partijen en politici niet ook mee aan een vijandig klimaat tegen journalisten? Zo is er Denk, dat vele journalisten weert, Geert Wilders die de – volgens hem ‘linkse’ – NPO stelselmatig boycot en Thierry Baudet die stelt dat ‘we worden ondermijnd door onze journalisten’. Thomas Bruning denkt dat dit een verkeerde trend is. Hij hekelt de ‘populistische tendens om de journalistiek neer te zetten als partijdige speler in plaats van observator. Dit voedt het publiek met wantrouwen en helpt journalisten neer te zetten als doelwit, als mensen waar je je tegen moet verweren.’

Wat zou het antwoord van journalisten hiertegen moeten zijn? Zouden zij hier niet harder tegenin moeten gaan? Dat lijkt Bruning niet verstandig. ‘Dan ga je juist mee in het populistische frame. Het is beter om je te blijven beperken tot afstand houden, registreren en vastleggen. Je zou Donald Trump nog bijna gelijk geven wanneer hij zegt dat journalisten tegen hem zijn.’ De Vos voegt daar nog een positieve noot aan toe: ‘Juist door populisme beginnen we de noodzaak van kwalitatieve journalistiek in te zien. Zo groeit The New York Times behoorlijk sinds Donald Trump president van Amerika is.’

Wat nu te doen?

Wat zou er moeten gebeuren om de persvrijheid in Nederland te waarborgen? Evert de Vos vindt dat de overheid financieel moet bijspringen om ‘slapping’ tegen onderzoeksjournalisten te betalen. ‘Het Persvrijheidsfonds heeft maar drie ton klaarliggen om hiertegen een verweer te leveren. En ook de NVJ is niet eindeloos rijk.’ Ook Odekerken heeft een aanbeveling: ‘Bedreigingen mogen niet als risico van het vak worden gezien, ook niet als deze bedreigingen niet voor de wet strafbaar zijn. Zowel de politiek als de journalistiek zelf zullen daar een actieve rol in kunnen spelen.’

Op dit moment zijn verschillende partijen al bezig om de persvrijheid te bevorderen. Uit Odekerkens persvrijheidsonderzoek uit 2017 vloeide het project ‘PersVeilig’ voort. Op initiatief van de NVJ, het Genootschap voor Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en Politie is er op 1 april dit jaar een meldpunt geopend voor agressie en geweld tegen journalisten. De politie en het OM zullen ook meer prioriteit geven aan het opsporen en vervolgen van dit soort zaken. Bovendien is sinds 1 april de strafeis verdubbeld voor gewelds- en agressiedelicten tegen journalisten. Thomas Bruning geeft aan dat de NVJ, vanwege de toegenomen juridische dreiging, deze zomer een ‘balie voor juridische dreiging’ zal openen, wederom in samenwerking met het Genootschap voor Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en Politie. Journalisten bij wie een rechtszaak boven het hoofd hangt kunnen daar juridisch advies inwinnen. Deze balie kan vooral voor de ‘kleinere’ journalistieke spelers handig zijn. Bruning: ‘Grote redacties hebben vaak al fulltime juristen in dienst die journalisten kunnen bijstaan. Kleinere redacties en freelancers hebben dat niet.’

Aandacht voor het buitenland

Op de Dag van de Persvrijheid staan we niet alleen stil bij de persvrijheid in Nederland, maar ook bij die in het buitenland. Maar heeft het wel zin om aandacht te besteden aan de persvrijheid in het buitenland? We vroegen het aan Syske Sötemann. Zij is bestuurslid van PEN Nederland, onderdeel van PEN International, dat zich inzet tegen de vervolging van schrijvers, academici en journalisten wereldwijd, dus ook in Europa. Sötemann noemt ‘schrijnende gevallen’ als Hongarije, Polen, Malta en met name Turkije. ‘Niet voor niets bungelt Turkije onderaan de internationale persvrijheidslijst. Sinds de mislukte coup worden daar journalisten aan de lopende band opgepakt en vastgezet.’ In april was er nog een afvaardiging van PEN in Istanbul aanwezig bij het proces van journalist Ahmet Nesin, professor Sebnem Korur Fincanci en Erol Önderoglu van Reporters Without Borders. Hun proces is om onduidelijke reden aangehouden tot juli, maar Sötemann geeft ze alsnog weinig kans. ‘Er zijn nauwelijks vrijspraken in Turkije.’

PEN vraagt ook aan de Nederlandse instanties en ministers om zich in te zetten voor het vrijlaten van gevangenen in het buitenland. Maar ook als PEN antwoord krijgt dat dit gebeuren zal, alsnog is het effect dan beperkt omdat er vaak ook andere belangen in het geding zijn. Sötemann grijpt terug naar het voorbeeld van Turkije: ‘Hoewel het kabinet-Rutte de persvrijheid in Turkije ter sprake heeft gebracht is er vooralsnog geen zichtbaar resultaat.’ Al had Sötemann daar ook eigenlijk geen illusie over: ‘We zitten met Turkije in een migratiedeal, Turkije is NAVO-lid en we hebben handelsbetrekkingen met dat land. Dus dat soort belangen prevaleren dan.’

Sötemann kent niet zoveel voorbeelden van gevangenen die zijn vrijgesproken of vrijgekomen dankzij de inspanningen van PEN, dat vaak samen optrekt met andere mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Reporters Without Borders. ‘De Azerbeidzjaanse blogger Rashad Ramazanov, die na zes jaar onterecht gevangen gezeten te hebben gratie kreeg, is een van de uitzonderingen.’ Heeft het dan nog wel nut om je, zoals PEN en andere mensenrechtenorganisaties of overheden, in te zetten voor de vrijheid van journalisten en schrijvers in het buitenland? Sötemann vindt van wel: ‘Het blijft belangrijk om stelselmatig aandacht te besteden aan misstanden en in te spelen op actuele ontwikkelingen, zoals de moord op de Maltese journaliste Daphne Caruana Galizia of de hongerstaking van de in Rusland gevangen gezette Oekraïense filmer Oleg Sentsov. Net zoals het jaarlijks uitreiken van de Oxfam Novib/PEN Awards aan monddood gemaakte schrijvers en journalisten. Van ex-gevangenen horen we vaak dat ze door de aandacht die ze tijdens hun gevangenschap kregen de moed erin konden houden, dat ze voelden niet vergeten te zijn.’

Op woensdag 8 mei vindt het Festival van het Vrije Woord plaats in museum Beeld en Geluid in Hilversum. Een van de sprekers daar is Marjolein Odekerken, die de resultaten zal presenteren van haar onderzoek naar de bedreiging en intimidatie van vrouwelijke journalisten. Opgeven voor het Festival van het Vrije Woord kan via www.persvrijheid.nl

De vijfenzestig dagen van Iwardo

0

Twentse nazaten van de Assyrische genocide vertellen de aangrijpende verhalen van hun ouders, die de slachtpartijen hebben overleefd.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog besloten de machthebbers van het Ottomaanse Rijk, de voorloper van het huidige Turkije, om de Armeniërs en andere christelijke minderheden uit te roeien. Veel mensen hebben inmiddels van de Armeense Genocide gehoord, maar in Twente wonen naar schatting twintigduizend overlevende kinderen en kleinkinderen van dezelfde genocide, die geen Armeniërs zijn. Met Armeniërs hebben zij geen raakvlakken, behalve het belijden van hetzelfde geloof. Zij zijn bekend onder verschillende namen, onder andere Assyriërs, Syrisch-orthodoxen of Suryoye. In Enschede, Hengelo, Oldenzaal en Rijssen vormen zij de grootste etnische minderheid. Uitgerekend dankzij de vader van een van hen hebben de voorouders van de huidige twintigduizend Assyriërs in Twente de moorden overleefd. Zonder de vader van de Hengeloer Isa beth Grigo zouden er nauwelijks Assyrische overlevenden meer zijn. De Enschedese wijk Wesselerbrink zou nu een andere samenstelling hebben. De Kanttekening sprak met nazaten van de overlevenden van de Assyrische Genocide.

Assyrische Genocide

‘De genocide’, zoals de Assyriërs, Armeniërs en het Nederlandse parlement het noemen; ‘de kwestie’ zoals de Turkse en Nederlandse regering het noemen, begon in Istanbul met het aanhouden van circa tweehonderdvijftig Armeense intellectuelen, op 24 april 1915. Vervolgens werden de christenen overal in het Aziatische deel van het rijk vermoord. Ottomaanse militairen en Koerdische milities zagen geen verschil tussen de Armeniërs enerzijds en anderzijds de Assyriërs en Grieken. Zij waren immers toch allemaal christenen.

De meeste Assyriërs woonden in Zuidoost-Turkije, onder meer in de steden Malatya, Van, Kayseri, Sivas, Adiyaman, Urfa, Harput, Diyarbakir, Mardin, Batman, Nusaybin en Midyat. Binnen circa twee maanden werden de meeste Assyriërs in de genoemde steden uitgemoord of gedwongen te vluchten naar andere delen van het Ottomaanse Rijk, zoals het huidige Irak, Syrië en Libanon.

Een deel van de Assyriërs bekeerde zich noodgedwongen, in een soort flitsprocedure, tot de islam. Dit deden ze om te overleven. De Zweeds-Assyrische onderzoeker Eliyo Eliyo stelt dat nu meer dan twee miljoen Assyriërs als moslim in Zuidoost-Turkije door het leven gaan, waarvan de voorouders tijdens de genocide moslim zijn geworden. Een uniek voorbeeld hiervan is de oprichting van een Assyrische Vereniging in Diyarbakir door islamitische Assyriërs. Zij hebben paar jaar geleden gedurfd om ‘uit de kast’ te komen. ‘Onze voorouders zijn in de genocide gedwongen door het leven te gaan als moslims. Wij proberen nu door het oprichten van deze vereniging in ieder geval onze identiteit terug te krijgen. Wij zijn geen Koerden’, aldus een woordvoerder van de vereniging, die zich op de vlakte houdt over een eventuele hernieuwde bekering tot het christendom.

Ook het dorp Gerza, in de buurt van Batman, is een ander voorbeeld van de islamisering gedurende de genocide. Het dorp is nu volledig islamitisch. ‘Mijn vader vluchtte na de genocide uit Gerza naar Syrië’, vertelt de zestigjarige G. Gabriel, die sinds 1985 in Nederland woont. ‘Mijn oom en andere familieleden bleven in Gerza. In Syrië ging mijn vader gewoon door het leven als christen. In Gerza werden mijn familieleden moslim en dat zijn zij nog steeds. Na bijna een eeuw is het niet makkelijk terug naar het christendom te keren. Onze kerk doet ook geen moeite om hen te benaderen, zij durft niet. Wij hebben decennialang geen contact met onze familie in Turkije gehad. Nadat wij naar Nederland zijn gekomen, heb ik mijn familie in Gerza bezocht. In het dorp is er nog steeds een kerk. Jarenlang werd de kerk verwaarloosd, maar nu wordt het gebouw weer goed onderhouden.’

Verzet

De Assyriërs waren in 1915 totaal niet voorbereid op dergelijke grootschalige moordpartijen. Er was dan ook amper sprake van verzet. Een uitzondering was het dorpje Iwardo, dat op zo’n tien kilometer van de stad Midyat ligt (tegenwoordig heet het Gülgöze, red.). Hier boden de Assyriërs uit puur lijfsbehoud succesvol verzet, net zoals de Armeniërs dat deden bij de berg Musa Dagh. Het Armeense verhaal is vele malen bekender, dankzij de roman Die vierzig Tage des Musa Dagh (De veertig dagen van Musa Dagh) uit 1933 van de Oostenrijkse schrijver Franz Werfel. Het sprookje van het dorpje Iwardo heeft echter een directe erfgenaam, Isa beth Grigo (83) die sinds 1978 in Hengelo in Twente woont.

Net als veel van zijn generatiegenoten weet Isa beth Grigo zijn geboortedatum niet. ‘Alleen mijn geboortejaar is bekend, ik ben van 1935.’ Isa beth Grigo werd dus twintig jaar na de verschrikkelijke gebeurtenissen geboren, waarbij vele Assyriërs om het leven kwamen. Isa’s vader Gallo speelde echter een doorslaggevende rol in het verzet tegen de Ottomanen, waardoor de laatste christenen in de regio konden overleven. De nazaten van die groep christenen, die dankzij zijn vader de slachtingen hebben overleefd, wonen nu in Twente. Isa heeft besloten om het verhaal van zijn vader en van zijn volk op papier te zetten. ‘Schrijven lukt mij helaas niet, maar ik heb het verhaal verteld en op papier laten zetten. Binnenkort wordt het in het Nederlands, Turks en Engels uitgegeven.’ Vol trots laat hij de tekst van zijn boek zien. Hij is ongetwijfeld de oudste schrijver van de Lage Landen die laaggeletterd is.

Het dorpje Iwardo werd ongewild het epicentrum van het Assyrische verzet. De overlevenden uit de omliggende dorpen trokken naar dit dorp. Gallo beth Grigo was in 1915 ongeveer 28 jaar oud. Hij vormde onder leiding van Mesut Mirza een zeven man tellend verzetscomité. ‘Zij werden op democratische wijze gekozen door alle hoofden van de families,’ zegt Isa beth Grigo over zijn vader en de andere verzetsleden. Ondanks zijn hoge leeftijd is Isa zeer helder van geest en hij vertelt zijn verhaal vol passie. ‘Jammer dat mijn vader niet meer leeft. Hij zou het nog beter kunnen vertellen. Maar alles wat ik u vertel, heb ik van hem gehoord. Ik kan niks verzinnen. Ik ben geen romanticus, maar iemand die jarenlang zijn verhalen heeft gehoord.’

In het dorpje Iwardo woonden oorspronkelijk ongeveer tweehonderdvijftig gezinnen, waarvan ongeveer dertig Koerdische moslims. ‘Aan het begin van de genocide werden de moslims in Iwardo gewisseld met de christenen van het nabijgelegen dorp Mozizah. De Koerden in Iwardo mochten veilig vertrekken, als de christenen van Mozizah ook veilig naar Iwardo mochten komen. Het was de eerste deal in oorlogstijd gesloten tussen de christenen en moslims in de regio. Na deze ruil stroomde het dorp verder vol met mensen uit de omliggende dorpen, die de genocide daar hadden overleefd. Mijn vader noemde een aantal van acht- tot negenduizend mensen in het dorp. Voordat ons dorp op 9 juli 1915 werd omsingeld door ruim dertienduizend Turkse soldaten, plus een even grote groep Koerden, werden vanuit het dorp een aantal bevrijdingsacties verricht, om volksgenoten in andere dorpen te bevrijden. Sommige acties waren succesvol, anderen mislukten. Zo werd geprobeerd om Midyat uit de wurggreep van de Turkse soldaten te bevrijden, zonder succes. De omsingeling door dertienduizend troepen was te vergevorderd om de stad nog te kunnen ontzetten. In Midyat zijn daarom helaas veel mensen vermoord. De bevrijding van de mensen in het dorp Bote lukte deels wel, maar de mensen die niet wisten te ontsnappen werden in de kerk en in een ondergrondse loopgraaf vergast. Eén grote groep uit het dorp Kafarze werd door middel van een gevangenenruil gered. Een zus van een Koerdisch clanleider was een paar dagen eerder door het verzet gevangen genomen. Zij mocht gaan op voorwaarde dat de mensen uit Kafarze veilig naar Iwardo mochten komen, wat ook gebeurd is. De bevrijding van het dorp Dermuske slaagde ten slotte volledig. Alle bewoners konden meekomen naar Iwardo.’ Isa beth Grigo vertelt het verhaal over de bevrijdingsacties van zijn vader en diens kameraden emotioneel, alsof hij zelf aanwezig was bij de verschillende acties.

65 dagen

Het beleg van Musa Dagh duurde meer dan 50 dagen, maar hier maakte Werfel 40 van vanwege de Bijbelse symboliek. De Armeniërs konden uiteindelijk worden geëvacueerd, dankzij tussenkomst van de Franse marine. In Iwardo, dat in dezelfde tijd werd belegerd, liep het net even anders.

Volgens Beth Grigo werd zijn geboortedorp precies vijfenzestig dagen door het Ottomaanse leger belegerd. ‘Mijn vader vertelde mij dat zij aan alles een tekort hadden. Er was amper eten en water. De verdedigers waren zwak qua bewapening. Tegelijkertijd moesten de gewonden verzorgd worden en de doden begraven. Dit alles gebeurde in een gebied van nog niet eens een paar voetbalvelden groot. De christenen hadden zich in een aantal gebouwen met hoge muren verschanst. De zeven leiders hadden elk de leiding over één of meerdere gebouwen. Om met elkaar in contact te blijven werden er gaten in de muren van de huizen gemaakt, waar men doorheen kon kruipen om met elkaar te kunnen communiceren. Bovendien kon men zich ook door deze gaten verplaatsen, in geval van nood. Ondertussen werden in de nachtelijke uren wapens gekocht van de Koerden die met het leger samenwerkten, deze waren niet altijd betrouwbaar. Op het ene moment verdienden zij geld aan ons en het andere moment hielpen zij het leger.’

Na 65 dagen belegering wilde het Ottomaanse leger een einde maken aan de omsingeling van het dorp, zonder gezichtsverlies te lijden. Waarom? ‘Omdat de Turkse soldaten, net als mijn vader en de andere mensen in het dorp, volkomen uitgeput waren. Het Ottomaanse leger had bijna geen eten meer en beschikte niet over schoon drinkwater. Dat kwam omdat de Assyriërs het water in de putten van Iwardo en de omgeving ondrinkbaar hadden gemaakt, door er dode dieren in te gooien. Als je hier wel van dronk werd je erg ziek. Bovendien was het in de tijd dat er om Iwardo werd gevochten – de maanden juli, augustus en begin september – heel erg warm. Zonder water konden soldaten niet vechten. Veel Turkse soldaten kwamen dan ook om het leven.’

Het Ottomaanse leger kon Iwardo dus niet veroveren. ‘Om gezichtsverlies te voorkomen werd Sheg Fathulla, een Koerdische geestelijke, ingeschakeld om te bemiddelen. Het was de derde poging van het leger om een overgave van de christenen af te dwingen. De eerste twee keer vertrouwden de christenen het niet en mislukten de onderhandelingen. De derde keer slaagde Sheg Fathulla er wel in om de christenen te overtuigen. Het Ottomaanse leger wilde vijfhonderd wapens hebben, zodat men aan de bevelhebbers duidelijk kon maken dat de christenen zich hadden overgegeven. Mijn vader en zijn zes medebestuurders wilden echter niet meer dan driehonderd wapens overdragen. Uiteindelijk werd er een overeenkomst bereikt over een wapenstilstand. De onderhandelaars gingen akkoord en er werden voor ons huis driehonderd geweren aan het leger overhandigd. Hierna trok het Ottomaanse leger zich terug.’

 Doordat de slag om Iwardo in feite door het leger werd verloren kwam er een einde aan de actieve moordpartijen op de christenen in de directe regio. Zo bleven ongeveer tien Assyrische dorpen in de Izla-gebergte ongemoeid. Veel van de kinderen en kleinkinderen van deze genocideoverlevenden wonen tegenwoordig in Twente.

De herder als postduif

Het verhaal van de ouders van de tachtigjarige Basse beth Golo (ze is in het jaar van het overlijden van Kemal Atatürk geboren, in 1938 dus, maar op haar paspoort staat dat ze van 1928 is) heeft een happy end. Basse woont sinds 1980 in Nederland. Haar vader woonde in een van de Assyrische dorpen, die dankzij het verzet in Iwardo ongemoeid werden gelaten. Haar moeder was, toen de genocide begon, bij haar broers, die herder waren. Zij zaten gevangen in een overwegend islamitisch dorp. ‘Mijn ouders waren al een paar jaren verloofd. Mijn moeder woonde te voet berekend ongeveer vijf uur van mijn vader in het dorpje M’are (Marinbogazi). Samen met haar moeder, haar vader, haar vier broers en de vrouw van een van haar broers was zij tijdelijk in het dorp, omdat er daar genoeg ruimte en weidevlaktes waren voor het grazen van hun geiten.’

De moeder van Basse beth Golo kwam echter in de problemen, toen de Koerdische clanleider Yusuf besloot dat zij maar met zijn broer moest gaan trouwen. ‘Mijn vader hoorde van dit plan en probeerde in contact te komen met zijn verloofde. Hij schakelde hiervoor een jezidi-herder in. De jezidi’s leefden toen nog in redelijke veiligheid, want zij werden niet direct als vijanden van de islam gezien, zoals de christenen. De herder fungeerde als postduif, hij gaf de boodschap van mijn vader door aan mijn moeder. Mijn moeder kreeg een dag en een tijdstip door, waarop mijn vader met een grote groep Assyrische strijders naar het dorp zou gaan om haar te bevrijden. Zij verzon een smoes om in de avonduren nog eens water te halen uit een nabij gelegen put. Ook nam ze ruim een kilo zilver mee. Bij de put kwam een van de militieleden van mijn vader haar ophalen. Dezelfde nacht wandelden mijn moeder, mijn vader en alle militieraden veilig terug naar klooster Mor Malke. Ze werden niet aangevallen. Volgens de gebruiken van toen moesten zij nog dezelfde dag in de kerk trouwen. In het klooster woonde een monnik, hij zorgde voor de kerkelijke inzegening.’

Auteur: Abraham Beth Arsan

‘Een verrassend geluid als Anil Ramdas mist nu’

0

‘Thuis zijn’ was het thema van de Anil Ramdas Essayprijs, een tweejaarlijkse wedstrijd ter ere van de Surinaams-Nederlandse intellectueel Anil Ramdas (1958–2012). De uitreiking vond plaats in debatcentrum De Balie. Daar werd ook een nieuwe documentaire over Ramdas leven vertoond.

Het is inmiddels alweer zeven jaar geleden dat Anil Ramdas zijn tragische zelfmoord beging, maar zijn herinnering is nog lang niet uitgedoofd. Ter ere van de Hindoestaanse schrijver (o.a. De Groene Amsterdammer, NRC en de roman Badal), televisiepresentator en voormalige Balie-directeur is de tweejaarlijkse Anil Ramdas Essayprijs uitgeschreven, waarvan de winnaar bekend wordt gemaakt in De Balie. 18 april was het zover en de Kanttekening trok naar het Amsterdamse debathuis voor een avond waarin ‘thuis zijn’ centraal stond.

Dit thema past helemaal bij de uit Suriname afkomstige Ramdas. Hij stond, als een van de eerste bi-culturele intellectuelen van Nederland, bekend om zijn worsteling met zijn dubbelzijdige identiteit: Nederlander, maar onherroepelijk ook migrant die hier zijn plek probeerde te vinden. ‘Je probeerde aan een Surinaamse identiteit te werken, omdat Nederland je met de vraag confronteerde: wie ben je, wat is je positie in de wereld?’, zei Ramdas hierover in een interview in Trouw (1995). Maar: ‘Eerlijk gezegd is zo’n Surinaamse identiteit gedoemd te mislukken. Een van de vormen die ze aannam, heeft mij altijd benauwd: de anti-Nederlandse identiteit als Surinaamse identiteit.’

Niet thuis in de wereld

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Karin Amatmoekrim, die werkt aan een biografie over Ramdas, bijt in De Balie het spits af. Ze legt deze worsteling uit aan de hand van – letterlijk – een portret van een jong en tenger ogende Ramdas, een portret dat hangt in een gang onder De Balie: ‘Zoals Ramdas zich niet thuis voelde in zijn lichaam, voelde hij zich niet thuis in de wereld.’ Hij ‘zocht de breedte op in woorden’ en daardoor ‘schreef hij geschiedenis’ als ‘een van de scherpste en humaanste essayisten van Nederland.’ Maar Ramdas is niet alleen geschiedenis, benadrukt Amatmoekrim, nee, Ramdas heeft de tijdsgeest nu mee. Want na een periode van onbeschaafdheid ‘is het weer tijd voor zelfkritiek.’ Ramdas heeft volgens Amatmoekrim dat pad geëffend, nu is het aan anderen om dat te volgen: ‘Anil was nooit thuis, maar door zijn werk heeft hij een huis neergezet voor debat, twijfel, intellectuele groei en waar we kunnen schuilen, en voor wie dat nodig heeft ook een plek om thuis te komen.’

Nooit meer thuis

Na de inleiding door Amatmoekrim is het tijd voor de voorvertoning van de documentaire Nooit meer thuis, gemaakt door cineast Paul Cohen, deze week te zien op televisie. Wie daarin veel informatie verwacht over Ramdas’ achtergrond, zijn werk, zijn succes, zijn falen, zijn strijd tegen vooroordelen en racisme, die komt bedrogen uit. Anders dan de aankondiging impliceert (‘Hoe heeft het zover kunnen komen?’), wordt er ook geen nieuw, definitief antwoord op de redenen van Ramdas’ dood gegeven. Zijn teleurstellingen als NRC-correspondent in India (‘Ik heb niets met het land van mijn voorouders, hoegenaamd niets’), de drankzucht die hij daar opbouwde en meenam naar Nederland, de vervreemding van het Nederland dat hij toen aantrof (het land van Theo van Gogh, Pim Fortuyn, later Rita Verdonk en Geert Wilders) en de erkenning die hij tevergeefs zocht met zijn mislukte roman Badal (2011) – ze maakten zijn toon harder (PVV-stemmers waren ‘white trash’) en zijn mentale toestand instabieler, maar dit zijn geen nieuwe feiten.

Het gebrek aan nieuwigheid heeft te maken met de korte duur van de documentaire (50 minuten), maar ook met de opzet. Zoals documentairemaker Paul Cohen zelf aangeeft bestaat de film voor de helft uit oude fragmenten, en voor tien minuten uit oud radiomateriaal van Ramdas. Daarbij is te zien hoe Ramdas’ vertrouwelingen – zoals Xandra Schutte, Stephan Sanders (allebei oud-collega’s van Ramdas bij de Groene Amsterdammer) en Amatmoekrim – weg zwijmelen bij de woorden van hun oude vriend. Voor de links-intellectuele kring die bijeen was in De Balie is dit beeld wellicht herkenbaar en onderhoudend. Het valt echter te bezien of dit voor mensen buiten deze kring ook zo is, zeker voor diegenen die onbekend zijn met Ramdas en diens werk.

Een van de weinige interessante fragmenten uit Nooit meer thuis is Ramdas’ Zomergasten-optreden uit 1992, dat hem tot nationale ster bombardeerde. In dit fragment komt Ramdas verrassend uit de hoek wanneer hij stelt: ‘Alleen westerlingen kunnen het zich veroorloven om het Westen te haten.’ Presentator Peter van Ingen slikt en stamelt even, waarna Ramdas vervolgt dat het Westen niet alleen voor uitbuiting en uitsluiting, maar ook voor zaken als democratie en zelfontplooiing staat. ´Er wordt te veel nadruk gelegd op de destructieve kant van kolonisatie.’ Cohen heeft dat fragment niet voor niets uitgekozen voor zijn documentaire. Aan de hand van dit fragment zegt hij: ‘Een verrassend geluid als Ramdas mist nu.’

Het Zomergasten-interview, zo memoreert Xandra Schutte in Nooit meer thuis, deed iets met het zelfvertrouwen van Ramdas. ‘Hij leek opeens breder, hij werd een mooie jongen’. Ramdas was nu eenmaal op slag ‘de beroemdste allochtoon van Nederland.’ Maar die roem en dat zelfvertrouwen sijpelden weg toen hij voor NRC correspondent werd in India. Ramdas’ oude vriend Pieter Hilhorst, figurerend in de documentaire, zegt daarover: ‘In India was Ramdas een nobody, geen bekende intellectueel. Hij was daar alleen maar aan de drank.’ Het was diezelfde drankzucht die Ramdas’ aansluitende dienstverband als directeur van De Balie (2003 – 2005) tot een flop maakte. Ook zag Ramdas volgens Stephan Sanders tot zijn afgrijzen hoe Ayaan Hirsi Ali inmiddels ‘de nieuwe troetelallochtoon’ van Nederland was geworden.

De sterk autobiografische roman Badal, uitgebracht een jaar voor Ramdas’ dood, was misschien wel zijn grootste teleurstelling. In Nooit meer thuis herinnert Stephan Sanders ons er overigens aan dat Ramdas dat autobiografische zelf anders zag – of wilde zien, wellicht? Sanders: ‘Badal (de hoofdpersoon, die aan het einde van het boek de zee in loopt, red.) pleegt immers zelfmoord’, zo zou Ramdas hem hebben gezegd. Toch geeft Sanders aan dat Ramdas wel degelijk zijn hele wezen in Badal had gestopt: ‘Badal was het grote boek dat hij wilde schrijven, het was een afrekening met alle mismatches van voorheen. Het boek moest veel goedmaken, zijn leven goedmaken. Maar dan had het zo ongeveer de Nobelprijs moeten krijgen – en dan nog weet ik het niet, hoor.’ Die Nobelprijs kwam er uiteraard niet, wel viel het boek slechte kritieken en verkoopcijfers ten deel. Badal was Ramdas’ laatste grote wapenfeit, en het einde van het boek bleek een ijzingwekkende link naar het echte leven.

De nieuwe Ramdas

De uitreiking van de Anil Ramdas Essayprijs vormt het sluitstuk van de Balie-avond. Het was Münise Yavuz, afgestudeerd filosofe, die de eer en de 2500 euro mocht komen ophalen. Het thema ‘over thuis zijn’ kwam volgens de jury mooi naar voren in Yavuz’ essay over haar Turkse roots, die ze zelf zo goed als verdrongen had – totdat ze op een hipsterfestival geraakt werd door de klanken van Turkse muziek die ze van huis uit meekreeg. Ze had zich hiervoor eerst altijd geschaamd, zo geeft ze aan. ‘In Nederland kon dit eerst niet. Maar nu blijkt Turkse muziek opeens bij de smaak-elite te horen’, aldus Yavuz. Ze zegt te zijn geschrokken van wat ze hierbij voelde: ‘Ik ben zo Nederlands, ik voel me zo thuis in deze culturele omgeving’, dit vermengd met gevoel dat ze Turkse muziek nu ineens wél leuk mag vinden, nu dit onder de Nederlandse culturele elite blijkbaar ook bon ton is.

Yavuz’ essay is titelloos, omdat ze zelf ‘telkens al wordt betiteld’ zonder dat ze daar zelf erg in heeft. Maar waar Ramdas nooit wilde kiezen tussen zijn verschillende identiteiten, daar doet Yavuz dat wel: ze is in cultureel opzicht op en top Nederlandse. Yavuz wijdt dit aan de ‘beperkte tijd’ voor cultuur die je kunt nemen, en die tijd was nu eenmaal voor het overgrote deel in Nederland. Een cruciaal verschil met Anil Ramdas, die de eerste twintig jaar van zijn leven in Suriname doorbracht – en misschien wel symbolisch voor het verschil tussen de eerste generatie bi-culturele intellectuelen en de generaties van daarna.

Paul Cohens documentaire ‘Nooit meer thuis’ wordt op 2 mei uitgezonden tijdens Het Uur van de Wolf (NTR), om 22.55 op NPO 2.

Vrijheid en klereherrie

0
Dat ik de vrijheid had om het gewoon klereherrie te vinden, maakte het feest voor de kinderen gelukkig niet minder geslaagd.

Donderdag 18 april: zeggen dat het een drukke dag was, is het understatement van de eeuw. ‘s Ochtends kwam de wethouder langs in de klas, daarna vond het jaarlijkse vrijheidscollege plaats en ten slotte hadden we ‘s avonds ook nog het traditionele examengala.

Allereerst het bezoek van de wethouder. Ze vertelde de kinderen over haar werk en het belang van onderwijs. ‘Als jullie vragen hebben, mogen jullie die natuurlijk altijd stellen.’ Najib stak als eerste zijn vinger op. Hij had niet zozeer een vraag als wel een mededeling: ‘Hier op school worden Marokkanen gediscrimineerd.’ De wethouder knikte. ‘Wat goed dat je dat signaleert.’ Najib groeide even. ‘En wat kan je eraan doen, wat gá je eraan doen?’ Hij kromp weer een beetje in elkaar. De mogelijkheden werden hardop onderzocht en uiteindelijk was de conclusie dat Najib in gesprek ging met het Openbaar Ministerie. ‘Heel goed dat je de situatie aan wilt pakken.’ Actiepunt voor Najib.

Daarna het vrijheidscollege. Ik schreef er vorig jaar ook al over: voorafgaand aan 5 mei houden bekende Nederlanders in het hele land colleges over vrijheid, wat het betekent en wat het is. Rajae el-Mouhandiz, theatermaker en muzikante, zou dit jaar bij ons spreken. Haar thema: worden of zijn wie je wilt zijn, ook al is dat soms wat anders dan wat de wereld van je wil.

Nu doet het woord ‘lezing’ of ‘college’ het hart van mijn leerlingen niet meteen sneller kloppen. Prima als mensen hun iets willen vertellen, maar de directe wereld om hen heen is een opdringerig ding en eist vaak alle aandacht op. Het doorkruist zo’n mooi verhaal vaak lelijk. Waarmee ik maar wil zeggen dat je van goede huize moet komen om de aandacht van de kinderen vast te houden. Gelukkig bleek er in figuurlijke zin niks mis met het huis waar Rajae vandaan kwam.

Rajae sprak over metaforen en ‘de verbeelding die de wereld omvat’. Over haar ouders en grootouders uit Marokko, hoe haar moeder een dappere keus had gemaakt door van haar vader te scheiden, en Rajae zelf al jong het huis had verlaten omdat haar moeder het niet eens was met haar keuze voor de muziek. Maar ‘soms moet je risico’s nemen’ om je eigen vrijheid te pakken.

Met de familie was het niet goed gekomen, en daar hadden mijn leerlingen wel een paar vragen over. Want familie is een belangrijk gegeven. Zonder familie zou je er tenslotte überhaupt al helemaal niet zijn. ‘Wie is belangrijker, familie of de mensen om u heen?’ Er kwam geen onverbiddelijk antwoord waar hij zich in geval van twijfel op zou kunnen beroepen. Want zo simpel lag het niet. ‘Het is niet of-of, maar en-en’, antwoordde Rajae. ‘Niet iedereen kan jouw weg begrijpen, maar dat betekent niet dat je niet van je familie houdt of niet die eigen weg zou moeten inslaan.’ Daarbij richtte ze zich speciaal tot de meisjes: ‘Meisjes, neem je ruimte in, en jongens, support de meisjes.’

Dat het de kinderen tot nadenken stemde, bleek wel toen we het er later in de klas nog over hadden. ‘Ze had toch moeten luisteren naar haar moeder’, vond een jongen – de meisjes waren het er niet mee eens. Nabihah, een leerling die de Syrische burgeroorlog ontvlucht was, was juist geïnspireerd geraakt: ‘Ik wil op kickboksen maar dat mag niet van mijn ouders. Maar als ik mijn diploma heb gehaald doe ik dat gewoon.’ Dat vrijheid en familie soms op gespannen voet staan met elkaar was duidelijk overgekomen.

Ten slotte het examengala. We hadden Navi geboekt, een Nederlandse rapper. Eigenlijk veel te duur, maar ik had onderhandeld met zijn manager en zo paste een optreden van een half uur uiteindelijk toch in ons budget. De ‘rider’ was nog wel even een dingetje. Ik had nog nooit van het begrip gehoord, maar een rider is een verlanglijst van een artiest, met daarop alles wat hij of zij voor een optreden in de kleedkamer wil aantreffen. De flessen whisky en wodka en verse vruchten wist ik tot een acceptabel niveau van vruchtensap en cola terug te brengen. ‘We schenken geen alcohol voor onze leerlingen, dus dan ga ik ook geen sterke drank voor jullie klaarzetten.’ Fair enough. De drie witte (‘gewassen’) handdoeken die ook op de rider stonden, haalde ik – ruim binnen budget – bij de Action.

Navi bleek een joviale peer. ‘Hi bro’, hij stapte de auto uit en sloeg een arm om me heen. Waarna hij vervolgens een half uur lang keiharde rap de zaal in slingerde die zelfs buiten – waar ik mijn toevlucht had gezocht – oorverdovend klonk. Dat ik de vrijheid had om het gewoon klereherrie te vinden maakte het feest voor de kinderen gelukkig niet minder geslaagd. Ik had tenslotte ook gewoon de vrijheid om dan maar buiten te gaan staan.

En toen was het feest afgelopen en was ik eindelijk vrij. En gesloopt. Maar je moet wat over hebben voor de vrijheid, hè?

 

 

‘In Turkije is overal de angst voelbaar’

0

Turkije is in een economische en politieke crisis beland. De AKP van Erdogan heeft de gemeenteraadsverkiezingen in Istanbul verloren, maar eist nieuwe verkiezingen.

Het is onrustig in Turkije. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 31 maart won de oppositie in de grote steden, maar de AKP van Erdogan wil Istanbul niet opgeven. De spanningen in het land lopen hoog op. Op zondag 21 april werd de voorman van de Republikeinse Volkspartij CHP Kemal Kilicdaroglu belaagd door een woedende menigte en in het gezicht geslagen, tijdens een begrafenis van een omgekomen militair.

Wat is er precies in Turkije aan de hand? Zal Erdogan Istanbul verliezen aan de oppositie? Is de positie van de Turkse president daadwerkelijk in gevaar? De Kanttekening sprak hierover met journalist Froukje Santing (voormalig Turkije-correspondent van NRC Handelsblad), Yavuz Baydar (hoofdredacteur van Ahval, een drietalige onafhankelijke online nieuwssite over Turkije), historicus en turkoloog Armand Sag en Mustafa Ayranci, voorzitter van de Turkse arbeidersvereniging HTIB.

Morele verliezers

Mustafa Ayranci vertelt dat hij toch verrast was door de verkiezingsuitslag. ‘Dat de oppositie in steden als Ankara en Adana zou winnen wist ik, als je de opiniepeilingen zag, maar ik kon mij niet voorstellen dat de AKP in Istanbul zou verliezen. Istanbul is namelijk het politieke en economische hart van Turkije, waar heel veel macht geconcentreerd is. De Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AKP) roept daarom nu ook dat de verkiezingen in Istanbul niet eerlijk zijn verlopen en wil nieuwe verkiezingen uitschrijven.’

Ook Froukje Santing benadrukt het belang van Istanbul voor Erdogan en de zijnen: ‘De AKP doet er alles aan om de stad voor de partij te behouden. Istanbul is al meer dan vijfentwintig jaar in conservatief-religieuze handen. Erdogan was van 1994 tot 1998 burgemeester van de stad. Het verlies van Istanbul zou een enorme symbolische nederlaag zijn. Daarnaast kunnen we het economische en politieke belang van Istanbul niet onderschatten. De media en de grote Turkse bedrijven, die innig verweven zijn met het regime, hebben in Istanbul hun hoofdkwartier. Als de AKP in Istanbul verliest, verliest de partij haar grip op de grote bedrijven. Ten slotte betekent verlies in Istanbul ook een enorme boost voor de oppositie. In 2023 zijn er pas weer verkiezingen in Turkije. Als Istanbul in handen van de oppositie blijft, betekent dit dat er hoop is.’

Volgens Ahval-hoofdredacteur Yavuz Baydar staat Turkije op een kruispunt. ‘Als Istanbul naar de oppositie gaat dan heeft dit een steen-in-de-vijver-effect en voelt de oppositie zich sterker. Het regime kan natuurlijk alles zo manipuleren dat Istanbul in handen van de AKP blijft, maar deze confrontatiepolitiek is risicovoller voor Erdogan. Veel burgers zullen dit niet pikken.’ Turkoloog Armand Sag denkt hier toch anders over. ‘In 2015 werden er opnieuw parlementsverkiezingen georganiseerd, omdat de AKP zich niet in de eerste verkiezingsuitslag kon vinden. Tijdens die tweede verkiezingen won de AKP en vormde het daarna met de nationalistische MHP een coalitie. Je zou misschien verwachten dat mensen dit niet zouden pikken, maar men pikte het wel.’

Sag vindt voorts dat we het verlies in Istanbul niet groter moeten maken dan dat het is. ‘Eigenlijk heeft de AKP het tijdens de gemeenteraadsverkiezingen best wel goed gedaan. De partij won in alliantie met de MHP landelijk ruim 52% en lokaal 45% van de stemmen en werd de grootste partij in 777 van de 1.040 gemeenten, hoewel de partij in de drie grootste steden heeft verloren. Maar zelfs die nederlagen moeten we niet overdrijven, want de oppositie won daar vaak maar op het nippertje. En in de deelgemeenten van Istanbul heeft de AKP gewoon gewonnen. Dat de AKP toch de verliezer is van deze verkiezingen komt door haar reactie op de verkiezingen, dat ze de nederlaag in Istanbul niet accepteert en nieuwe verkiezingen wil.’ Mustafa Ayranci beaamt dit: ‘AKP en MHP zijn de morele verliezers van deze verkiezingen.’

Illiberale democratie

Alle deskundigen benadrukken dat de politieke verhoudingen in Turkije enorm gepolariseerd zijn. Santing: ‘We zien dat de coalitiepartijen en de oppositiepartijen ongeveer even sterk zijn, getalsmatig gezien. Dat de CHP in de grote steden kon winnen, kwam door de opstelling van de Democratische Volkspartij HDP. Diens leider Selahattin Demirtas riep zijn aanhang vanuit de gevangenis op om te gaan stemmen en ervoor te zorgen dat de AKP niet zou winnen.’ Sag: ‘Er heerst bij de AKP en bij de MHP een sterk wij-zij-gevoel. Politieke tegenstanders worden als vijanden van Turkije bestempeld.’ Baydar: ‘De crisis in Turkije wordt steeds dieper, mede als gevolg van de economische crisis. De poging om CHP-politicus Kemal Kilicdaroglu te lynchen past in de broeierige sfeer waarin Turkije zich nu bevindt.’ Ayranci: ‘In Turkije is overal de angst voelbaar. Ik was er twee weken geleden weer. Mensen durven niet vrijuit over de politiek te spreken, over Erdogan, omdat ze bang zijn te worden verklikt. Maar Erdogan is ook bang, hij vreest dat het verlies van Istanbul zijn machtspositie in het land zal ondergraven.’

Ofschoon de AKP niet bepaald geleid wordt door een democratische geest, is de partij niet almachtig. Turkije is geen eenpartijstaat. Volgens Sag komt dat omdat Turkije een lange traditie kent van eerlijke verkiezingen. ‘Het is een statussymbool voor Turkije om de verkiezingen eerlijk te laten verlopen.’ Sag legt uit hoe het stemmen in Turkije in zijn werk gaat. ‘Bij het stembureau zitten standaard vijf waarnemers die controleren of het stemmen wel eerlijk gaat. Natuurlijk zijn drie van de vijf AKP’ers, maar er zitten ook twee niet-AKP’ers bij, van de oppositie. Deze waarnemers beschikken ook over het vetorecht en kunnen stemmen ongeldig verklaren, door ze te verbranden. Iedereen is er daarom bij gebaat om de verkiezingen zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. Ik was een keer als buitenlandse waarnemer bij zo’n stembureau aanwezig, om het democratische proces te observeren. Toen een vrouw twee stembrieven in de stembus gooide, werd dit meteen gezien en moest de politie erbij worden gehaald. De stembureaus zijn dus niet in handen van de AKP, wat je misschien zou denken.’ Dat de AKP nu opnieuw verkiezingen wil organiseren in Istanbul, omdat de verkiezingen oneerlijk zouden zijn verlopen, vindt Sag opmerkelijk. ‘De verkiezingen zijn juist heel eerlijk.’

Santing is het met Sag eens: ‘In Turkije zijn er inderdaad relatief eerlijke verkiezingen en wordt er niet op grote schaal gesjoemeld met verkiezingsuitslagen. Turkije is een illiberale democratie, net als Hongarije, Rusland en Brazilië. Turkije is een onvoldragen democratie, waar geen onafhankelijke rechtspraak meer is. Overigens is niet alleen de AKP illiberaal, ook de CHP is dat. Toen deze partij aan de macht was werden de Koerden onderdrukt en mochten meisjes op de universiteit geen hoofddoek dragen. Illiberale democraten willen graag groen licht hebben van het volk, maar respecteren de rechten van minderheden niet. Ze gebruiken de democratie als opstapje om democratische regels aan hun laars te lappen.’

Toekomst

Ten slotte, wat gaat er straks gebeuren in Turkije? Over de toekomst durft Santing geen voorspellingen te doen. ‘Als er opnieuw verkiezingen worden georganiseerd in Istanbul dan is het van groot belang wanneer die zullen worden gehouden. Als ze in de zomer worden gehouden, als veel mensen op vakantie zijn, dan maakt de AKP grote kans om deze verkiezingen te winnen. Daarnaast: de AKP heeft de media in handen en heeft wat dat betreft een flinke voorsprong, het is de vraag of de oppositie nog wel de energie heeft om weer een campagne te voeren.’

Yavuz Baydar weet niet of er nieuwe verkiezingen zullen worden georganiseerd. Wel zijn er volgens hem allemaal aanwijzingen dat Erdogan werkt aan een grote coalitie, om op die manier zijn macht te behouden. ‘Hij heeft de laatste tijd vaak gesproken over een Turkse alliantie, een coalitie waarin alle partijen – behalve de pro-Koerdische HDP – vertegenwoordigd zijn. Coalitiepartner MHP ziet zo’n brede coalitie echter niet zitten. En het is de vraag of de oppositiepartijen wel met Erdogan in zee willen gaan.’

Mustafa Ayranci waagt zich niet aan voorspellingen. Wel merkt hij op dat het de laatste jaren gigantisch is achteruitgegaan met de democratie in Turkije. ‘Er is geen vrije pers, de mensenrechten worden geschonden en journalisten en politici van de oppositie zitten in de gevangenis. Dit komt ook mede door Europa, omdat de Europese landen nauwelijks tegen Erdogans beleid protesteren. Hij kan gewoon zijn gang blijven gaan.’

Armand Sag drukt zich voorzichtiger uit: ‘Tot 2011 deed Erdogan het heel goed en had men in het Westen ook sympathie voor zijn beleid. Maar Erdogan zette succesvolle AKP-politici op een zijspoor. De AKP is steeds meer om Erdogan alleen komen te draaien. Hij en niet de lokale kandidaat stond op de posters voor de gemeenteraadsverkiezingen. Een beetje te vergelijken met de campagne van Forum voor Democratie bij de Provinciale Statenverkiezingen, waarop Thierry Baudet was te zien.’ Sag twijfelt of deze strategie werkt, omdat de AKP nu vooral uit ja-knikkers bestaat. Bovendien maakt Sag zich zorgen over de economische crisis in Turkije. ‘Vroeger was er alleen inflatie bij luxeproducten, maar nu worden basisproducten ook steeds duurder. Dit voelen gewone mensen in hun portemonnee, wanneer ze boodschappen doen. Straks is het weer ramadan. Maar een halve kilo kip kost in Turkije nu twintig Turkse lira (€3,10) terwijl het 1,5 jaar geleden nog 8 Turkse lira (€1,20) was.’

Beatrix bevriend met de bruut van Brunei?

0

Soort zoekt soort, dus royalty zoekt royalty op. Dat geldt ook voor het Nederlandse koningshuis. Zelfs voormalige royalty’s doen nog regelmatig mee. De troonpretendenten van gewezen monarchieën zijn zeker niet bij voorbaat personae non gratae, zoals familiefoto’s bij speciale gelegenheden in heden en verleden illustreren. En ook al is bij de Europese koningshuizen langzamerhand de partnerkeuze van nieuwe generaties min of meer vrijgegeven en de Almanach de Gotha niet langer doorslaggevend: blauw bloed prefereert nog steeds zichzelf.

Als het om het handjevol resterende vorsten in onze uithoek van het Euro-Aziatische continent gaat is dat ook niet bijzonder bezwaarlijk. Maar de koninklijke voorkeur voor andere koningen houdt niet bij democratische monarchieën halt. Dit relativeert danig de vaste bezwering van verstokte Oranjeklanten, dat ons koningshuis in theorie dan wel misschien niet logisch bij een democratisch bestel hoort, maar het in de praktijk toch echt de Nederlandse waarden van vrijheid en rechtsstaat hoog in het vaandel heeft staan.

Ook met evidente autocraten verkeren de Oranjes namelijk vanouds zonder veel gewetensbezwaren op intieme voet. Denk aan de in 2016 na een zeventigjarige regering overleden koning Bhumibol van Thailand, waar elke kritische opmerking over de monarch als majesteitsschennis gold en met tientallen jaren gevangenis werd bestraft. Beatrix ging er in 2004 vrolijk op bezoek. En dan wordt het, waar zij nu eenmaal geen privépersoon maar staatshoofd was, en dus qualitate qua Nederland vertegenwoordigde, toch meteen een stuk problematischer.

Dezer dagen is het de sultan van Brunei die de aandacht trekt. Hij heeft recentelijk besloten de sharia compleet in te voeren, zodat dieven de handen afgehakt en homo’s gestenigd zullen worden. Niet dat het strafrecht ginds voordien bijzonder humaan was, maar dat stond hartelijke betrekkingen van deze brute despoot met de Oranjes niet in de weg. In 2013 ging Beatrix er op staatsbezoek en bij deze gelegenheid kreeg de sultan het Ridder-Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw – de allerhoogste koninklijke onderscheiding – omgehangen.

Voor welke onmetelijke verdienste zijnerzijds de sultan die kreeg is niet bekend. Maar het feit dat Koninklijke Shell al tachtig jaar in het oliestaatje actief is en vast van plan is om dat ook de komende tachtig jaar te zijn, doet vermoeden dat die decoreringsstap in elk geval van díe zijde niet werd afgeraden. Volgens de verleningsvoorschriften is de orde uitsluitend bestemd voor wie zijn ‘genialiteit’ voor de samenleving inzet. Nu is die genialiteit van het staatshoofd in despotieën vaak grondwettelijk vastgelegd – vandaar de draconische straffen voor eenieder die daar bij Bhumibol aan mocht twijfelen, en ook de sultan van Brunei kan volgens de constitutie ‘noch in zijn persoonlijke noch in zijn officiële capaciteit iets verkeerd doen’ – maar dat zal met die bepaling in de Nederlandse wet niet zijn bedoeld.

De afgelopen maanden was er veel te doen over terugkerende IS-strijders, die zich aan onthoofdingen en andere barbaarse strafpraktijken bezondigd kunnen hebben. Steniging van overspelige vrouwen in Afghanistan of Pakistan, al dan niet door eigenrichting, roept steevast grote verontwaardiging in het Westen op. Iran wordt om verwante redenen regelmatig aan de schandpaal genageld. Ook al leidt dit niet tot verbreking van de diplomatieke betrekkingen, het betekent nog niet dat de ayatollahs dan ook maar allerlei koninklijk eremetaal krijgen opgespeld.

Maar als het om Saoedi-Arabië gaat – een fijne leverancier van olie in ruil voor wapens – dan houden we bij precies dezelfde praktijken onze mond. Bloggers die zweepslagen krijgen, journalisten die in mootjes gezaagd worden: dat doet er dan niet toe. Ook dat land houdt er overigens een koningshuis op na, waar het onze regelmatig gezellig op bezoek gaat teneinde onze economische belangen te dienen.

D66-Kamerlid Sjoerdsma heeft nu het afpakken van die ridderorde van de sultan bepleit. En ook zouden de Oranjes omgekeerd hun Bruneise decoraties kunnen teruggeven. Het laatste kan natuurlijk zonder meer, het eerste heet echter op wettelijke bezwaren te stuiten: terugvordering kan pas als de drager meer dan een jaar de cel in moet. Maar wetten kunnen worden aangepast – juist de sultan van Brunei zal daartegen weinig bezwaar kunnen maken – en waar wij eenvoudige IS-jihadisten voor heel wat minder persoonlijke mensenrechtenschendingen heel wat langer wensen op te sluiten, moet ook daaraan wel een mouw te passen zijn.

Natuurlijk zal een en ander in diplomatieke kringen tot opgetrokken wenkbrauwen en de nodige waarschuwingen leiden: een dergelijke degradatie is een diplomatiek affront. Dat is natuurlijk ook zo – maar dat is dan maar zo. Daarmee is in sommige gevallen niets mis. Er zijn momenten waarop een land voor zijn eigen waarden moet durven opkomen en niet met iedereen zoete broodjes moet willen bakken. Dit is zo’n moment.

Zeker: er bestaat het risico op economische schade. Misschien krijgt Shell er straks wat last van. Werkgeversbaas Hans de Boer is dan ook vast niet voor. Zoals zijn voorgangers ooit niet nazi-Duitsland voor het hoofd wilden stoten – ook een ‘bevriende natie’ met een steeds verder ontmenselijkt rechtsstelsel – en Wilhelmina Hitler in 1939 zelfs feliciteerde met het overleven van een moordaanslag (de aanslag van Georg Elser, red.). Op de morele zelfverloochening van toen – die, gezien de dreiging die van Duitsland uitging in elk geval nog heel wat meer te billijken viel dan het hoveren van Brunei – kijken we nu met schaamte terug. Ook daaraan, dat bij het huwelijk van Juliana en Bernhard in 1937 het Horst-Wessellied gespeeld werd, worden we niet graag herinnerd.

Zelfs de VVD heeft begrepen dat het grote bedrijfsleven niet meer boven alles gaat, getuige de jongste tournure van Klaas Dijkhoff. Een herziening van de decoratie-relatie met de despotie van deze sultan moet daarom mogelijk zijn.

Oost west, Paas best?

0

Pasen is weer achter de rug. En net zoals ieder jaar, was het ook nu weer de vraag – althans, volgens Syp Wynia – of het klassieke, christelijke Paasfeest in Nederland niet onder druk staat, omdat scholen en winkels hun viering en reclamecampagnes zouden aanpassen aan islamitische Nederlanders. Deelt het Kanttekening-panel de angst voor een verdwijnend Paasfeest?

Ook meedoen in het online panel van de Kanttekening? Meld je aan via: [email protected].

Naci Yilmaz (30), online marketingdocent, online marketeer

‘Ik ben zelf belijdend moslim, maar ik ben er echt op tegen om het Paasfeest een andere naam of een andere invulling te geven. Waarom zouden we Pasen opeens het ‘lentefeest’ noemen? We gaan het Offerfeest toch ook geen ‘lentefeest’ noemen, of ‘winterfeest’? Kijk, die paranoia in de media waarbij de islam er de schuld van krijgt dat sommige scholen en winkels hun viering of folders aanpassen, vind ik ook te ver gaan. Maar ik snap de zorgen wel van de mensen die denken: wat gebeurt hier nou?

Als marketeer denk ik dat de HEMA destijds een beetje doorsloeg toen ze het in hun folders opeens niet meer gingen hebben over Pasen. Natuurlijk, als je klanten iets willen, dan doe je het. Maar ik kan mij echt niet voorstellen dat moslims op welke manier dan ook last hebben van het Paasfeest. Jezus speelt ook binnen de islam een belangrijke rol. Hij – wij noemen hem Isa – is daar een van de boodschappers van God. Het verhaal van Isa wordt in de Koran niet precies zo verteld als in de Bijbel, maar wij geloven wel dat Jezus de eenheid van God heeft aangekondigd. Ook zijn moeder Maria heeft een heel eigen verhaal in de Koran.

Die paniekzaaiers in de media, die het Paasfeest opeens gaan omvormen tot daad van verzet tegen de islam, gaat het volgens mij helemaal niet om Jezus. Die willen gewoon iets waarmee ze moslims kunnen afschilderen als bedreiging. Laten we stoppen met zeuren. Ik kan op school gewoon een extra dag vrij krijgen om het Suikerfeest te vieren. Dus het omruilen van de ene feestdag voor de andere is helemaal niet nodig. En niemand zegt tegen moslims: je moet eieren gaan verstoppen met je gezin. Zelf koop ik trouwens wel paaseieren. En mijn buurman is bakker en die maakt heel lekkere paasbroodjes. Daar heb ik er ook een paar van besteld. Verder kom ik in mijn islamitische omgeving echt helemaal niemand tegen die bezwaar maakt tegen Pasen. Zelfs niet in kringen van de meer conservatieve moslims. Ik denk dat ze het daar ook meer pragmatisch bekijken. Gewoon een extra dagje vrij.’

Lieke Huizinga (50), moeder van twee, groenvoorzieningsmedewerker

‘Het klinkt misschien raar, maar ik lees en zie over deze hele discussie alleen maar mensen die iets roepen op het internet en in de media. In het echte leven heb ik er helemaal niks van gemerkt. In de klas van mijn kinderen zag ik gewoon paashazen rondhuppelen en iedereen op school zat gezellig aan het paasontbijt. Kinderen met een islamitische achtergrond, kinderen met een christelijke, joodse of seculiere achtergrond. Geen enkel probleem.

Zelf werk ik veel samen met moslims. Niemand die moeilijk doet over Pasen. Ik snap die ophef over die feestdagen nooit zo. Straks krijg je ook weer het gezeur over het Suikerfeest en de vraag of de winkels daar wel of geen reclamecampagne op mogen richten. Dan gaat zo’n Wierd Duk (journalist van de Telegraaf, red.) weer op zoek naar gekkies in het land, die voor een camera willen roepen dat DE MOSLIMS ONZE WINKELS OVERNEMEN! Waarom zou je als winkelier niet willen dat moslims hun spullen in jouw winkel komen halen? Ze zouden wel gek zijn om die groep consumenten te negeren, alleen omdat Wierd Duk anders in zijn bedje plast.

Weet je, ik ben daar misschien te nuchter voor. Ik woon dan ook in een rustige stad, Hengelo. Daar wonen heel veel moslims. Maar er is nooit gedoe. Ik hoor hier ook nooit Nederlanders klagen over de moskee, wel over dat klokgebeier op de zondagochtend. Er werken hier ook allemaal meisjes met een hoofddoekje bij de HEMA en de Albert Heijn. Daar hoor je ook nooit iemand over klagen.

Wat ik zelf doe met Pasen? Ik heb mij altijd verdiept in allerlei soorten religies, omdat ik dat heel interessant vind – maar de laatste jaren ben ik zelf een beetje de heidense kant opgegaan, de paganistische religie van de oude Kelten. In het paganistische jaarwiel vier je een aantal jaarfeesten rondom de verschillende jaargetijden. Dat voelt voor mij het meest natuurlijk aan. Dus nee, mijn ‘Paasfeest’ heb ik al gevierd rond 21 maart, toen de dagen langer werden.’

Peggy Wessels (47), mental coach

‘Kijk, het probleem met Pasen is – en dat doen we in het westen met heel veel dingen – dat het een marketingverhaal is geworden. Het feest wordt heel speels gepresenteerd – eitjes zoeken, eitjes schilderen – maar we moeten uitkijken dat we met dit grote marketingverhaal de essentie niet uit het oog verliezen. Ik denk dat het voor allochtonen – mensen van buiten de Nederlandse cultuur, ook moslims – soms best moeilijk is om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden bij dit soort feesten. Daarenboven is er veel angst voor elkaar. Je moet eigenlijk socioloog zijn om dat echt goed te doorgronden, want er zijn binnen verschillende culturele groepen ook weer verschillende geluiden te horen.

Wat ik wel belangrijk vind om te zeggen is dat er heel veel culturen zijn in Nederland die weinig aan bod komen. Daarbij denk ik ook dat bij moslims de angst leeft dat ze moeten veranderen. Het gevaar is dat deze angst een barrière kan zijn om echt open te staan voor wat er hier op ze afkomt. Het zou slim zijn om daar rekening mee te houden, met die angst. En dat we dan ook meer ruimte creëren voor immigranten in het algemeen om open te staan voor de westerse cultuur. Dat begint al op scholen. Als je het Paasfeest wil laten voortbestaan, dan moet je op jonge leeftijd beginnen met het delen van informatie en kennis over allerlei religies, op een gelijkwaardige basis. Zelf hoop ik dat alle feesten gewoon naast elkaar kunnen blijven bestaan. Ik denk ook dat er genoeg ruimte zou moeten zijn om allerlei soorten feestdagen naast elkaar te vieren.’

Kirti Singh (20), student filosofie in Nijmegen
‘Het Paasfeest is een christelijk feest, een van de belangrijkste zelfs. Maar je ziet dat het inmiddels vooral een seculier feest geworden is. Slechts een klein deel van de bevolking is tegenwoordig nog belijdend christen. Ik denk dan ook dat veel mensen die je hoort klagen dat het Paasfeest verdwijnt, het meer hebben over de Nederlandse cultuur die onder druk staat, dan over de christelijke cultuur – want die staat al vijftig jaar onder druk.

De hamvraag is: in hoeverre moeten we meegaan in de eventuele wensen en beleving van nieuwe Nederlanders als het gaat om traditionele feesten? Moeten we de Nederlandse cultuur aanpassen aan hun behoeften? Wat is de Nederlandse cultuur anno 2019? Hoe staat het met het wij-zij-denken tussen Nederlanders zonder migratieachtergrond en Nederlanders met een migratieachtergrond? Het zijn dezelfde vragen die je ook ziet rondom de discussie over Zwarte Piet. Zelf vind ik het lastig. Intuïtief zou ik zeggen dat je zoveel mogelijk mensen moet cateren met een feestdag. Ik kan mij dus goed voorstellen dat op sommige scholen, waar meer islamitische kinderen zitten, een andere invulling wordt gegeven aan het Paasfeest. Op zo’n school is de islam gewoon onderdeel van Nederland.

Als filosoof ben ik weinig gevoelig voor de ‘drogredenering van de traditie’ als primaire onderbouwing voor het behoud van een feestdag. Traditie – ‘we veranderen niets, omdat de mensen dat niet willen’ – is geen geldig argument om voor eeuwig vast te houden aan het traditionele, christelijke Paasfeest. Want wat je ziet is dat de meeste mensen in Nederland helemaal niet willen vasthouden aan de christelijke traditie, zoals die ooit echt gemeengoed was. De meeste autochtone Nederlanders gaan met Pasen niet drie dagen in de kerk zitten om de wederopstanding van Christus te vieren.

Zelf ben ik nooit naar de kerk geweest met Pasen. Mijn ouders zijn niet christelijk. Wel deden wij aan een paasontbijt en eieren zoeken, zowel bij mijn ouders thuis als op school. Iets vieren is altijd leuk. En een feest als Pasen is een mooie en handige manier om aan je naasten te denken, of je nu in God en Jezus gelooft, of niet.’

Avital Elbaz (46), natuurgeneeskundige en systemisch opsteller

‘Het lijkt mij een ontzettend goed idee om met zijn allen eens te kijken naar hoe Nederland er nu voorstaat. Wie of wat Nederland nu eigenlijk is. Alle oude regeltjes, gewoontes en tradities onder de loep nemen en kijken of we met zijn allen een nieuwe modus vivendi kunnen vinden. Nederland is immers een multireligieuze samenleving. Veel mensen geloven niet meer. Moet alles dan nog steeds om die christelijke feestdagen heen gebouwd worden? In de Verenigde Staten hebben ze niet eens een Tweede Paasdag of een Tweede Kerstdag. Die twee dagen kunnen we toch best inruilen voor een ander feest? Wat zou er gebeuren als we een keer ophouden met elkaar van alles opdringen en we eens zelf kiezen welke feestdag we willen vieren? Ik woon in een wijk met relatief veel moslims. Met kerst is de Albert Heijn gewoon open, omdat moslims dat feestje niet vieren. Ideaal toch? En als zij Suikerfeest vieren kunnen de christenen werken. Kunnen zij ook boodschappen doen als ze onverhoopt iets zijn vergeten. Handig geregeld toch?!

Van mij mag de boel best een keer opgeschud worden. Zelf ben ik half Marokkaans-Joods (Israëlisch) en mijn moeder is een Volendamse, opgevoed als katholiek. Toen ik vier was is ze Jehova’s getuige geworden, dus ik ben als kind zonder feestdagen opgevoed. Nu vier ik zelf wel alle christelijke feestdagen, want ik houd wel van een feestje en van samenzijn met familie en vrienden.

Maar als ik ergens uitgenodigd word bij andersgelovigen, feest ik daar ook gewoon mee. Ik heb respect voor ieders religie en uit verschillende tradities pak ik wat mee, mits het aansluit op mijn idealen: empathie, menselijkheid, zorg. Waar ik wars van ben zijn dogma’s. Dat heb ik al genoeg meegemaakt in mijn jeugd als Jehova’s getuige.

Toen mijn kinderen op de lagere school zaten werd er zo moeilijk gedaan als islamitische kinderen vrij wilden hebben met Suikerfeest. Doe niet zo moeilijk, dacht ik dan. Geef mensen gewoon vijf vrije feestdagen per jaar. De een neemt ze op met Joods nieuwjaar, de ander met kerst en Pasen en de ander met Suikerfeest. Een dagje vrij gaat echt niet ten koste van leerprestaties. Geef elkaars feestdagen ook meer aandacht op school. Wat vieren we nu eigenlijk allemaal? We moeten echt af van het idee dat het christendom tegenwoordig nog de leidende basis zou moeten zijn van onze cultuur. Ik denk dat dit allang niet meer zo is in Nederland. Kijk maar eens hoe leeg die kerken zijn en hoe klein de christelijke partijen. En ja, ik begrijp dat ik hiermee tegen heilige huisjes aanschop. Maar die hele discussie – ‘onze paasdagen worden afgepikt door de moslims’ – het is helemaal niet aan de orde. Het is alleen maar een nieuw excuus om moslims ergens weer de schuld van te geven. Nee, ik maak aan zo’n Syp Wynia of Wierd Duk helemaal geen woorden vuil. Dat vind ik echt zo’n zonde van mijn tijd en energie, haha. Of is dat nou heel lelijk om te zeggen?’

Collectief bruisen

0

Wat zijn de overeenkomsten tussen Parijs en Dordrecht?

In West-Europa overheerst de opvatting dat we in een post-religieus tijdperk leven. Religie als maatschappelijke kracht is vrijwel verdwenen. We geloven niet meer in God en wat we nu nog waarnemen aan religieus leven is een ‘dying gasp’, een laatste stuiptrekking van iets uit het verleden. Of het nu gaat om mensen die op zoek gaan naar nieuwe vormen van spiritualiteit in de natuur, of terroristen die dood en verderf zaaien – en alles daar tussenin – het zijn wanhoopsdaden, niet meer functioneel. We vragen ons hoogstens af waarom sommige vormen van religieus handelen en denken het nog zo lang uithouden, of we proberen juist uit alle macht het ‘religieuze’ in menselijk handelen te ontkennen. Dat is een tamelijk simplistische en vooral heel gemakzuchtige manier van denken.

Twee gebeurtenissen van de afgelopen week gaven een intrigerend inkijkje in hoe religie verandert. Ten eerste ‘De Brand’. In een grote cirkel rond het eiland waarop de Notre-Dame staat, zag je mensen in totale verbijstering naar de kerk staren. Je zag huilende mensen, je zag mensen op hun knieën bidden voor een goede afloop voor dat monument van gotische architectuur dat achthonderd jaar overeind bleef en nu ten onder leek te gaan. In een mum van tijd hadden puissant rijke figuren grote sommen geld toegezegd om de Notre-Dame te restaureren en president Macron hield op de nationale tv een toespraak, die was doorspekt met superlatieven over de diepere betekenis van de kathedraal voor de Franse ziel. Afgezien van de commentaren over de cultuur-historische betekenis van de kathedraal maakte die brand kennelijk ook iets anders los.

Dan was er vorige week natuurlijk het onvermijdelijke jaarlijks terugkerende spektakel ‘The Passion’: het lijdensverhaal van Jezus, maar dan opgeleukt voor het moderne haastige publiek met weer een heel nieuwe stoet BN’ers. Ik geef toe, het is aan mij niet besteed. Martijn Krabbé – de man van de Postcodeloterij – in de rol van evangelist, die een sterrenshow presenteerde. Met artiesten die tenenkrommende tegeltjeswijsheden ten gehore brachten zoals: ‘Als het je even te veel wordt ben ik er voor je’. Maar kennelijk maakt het bij veel mensen wel wat los en niet alleen vanwege het hoge entertainmentgehalte.

Wat zijn de overeenkomsten tussen Parijs en Dordrecht? Om te beginnen zijn ze inzet van een discussie op sociale media over hoe religieus deze twee gebeurtenissen zijn. Het gaat over oprechtheid, diepere betekenissen, of juist oppervlakkigheid en goedkoop sentiment. Dat zit veel mensen kennelijk erg hoog, maar is ook een klassiek thema in religiestudies. Maar het gaat ook om het spektakel-gehalte zelf. Kennelijk maakt The Passion bij meer mensen iets los dan alleen bij de ‘traditionele gelovigen’. Er ontstaat een gevoel dat de beroemde socioloog Emile Durkheim ‘collective effervescence’ noemde. Letterlijk vertaald betekent dat ‘collectief bruisen’, en dat geeft wel mooi aan wat hij bedoelde. Hij gebruikte dat begrip om bijvoorbeeld het verloop van bepaalde religieuze rituelen te beschrijven en vooral de manier waarop deelnemers en toeschouwers deelgenoot worden gemaakt en onderdeel worden van een spirituele ervaring. Zowel de brand in Parijs als The Passion in Dordrecht, hoewel volkomen onvergelijkbaar, brengen kennelijk bij een groot aantal mensen een soortgelijk gevoel teweeg. Je kunt er tegenin brengen dat het voor de meeste toeschouwers niet om religieuze ervaring gaat, omdat ze wellicht niet in God geloven. Maar dat vind ik dus allemaal veel te makkelijk. Dat is precies wat er ook wordt gedaan bij statistisch onderzoek naar religiositeit. Eerst wordt gedefinieerd wat religie is en wat het niet is en dan wordt er gemeten. Dat is de zaken op zijn kop zetten.

Als je het hardnekkige idee nu eens loslaat dat er ‘eerst in God geloofd moet worden’ voordat er sprake is van religieus handelen. Probeer gewoon te begrijpen wat er gebeurt. De katholieke eucharistie die elke zondag tijdens de mis in de kerk wordt opgevoerd is een dankzeggingsritueel om de kruisiging van Jezus te herdenken, of eigenlijk te herinneren. En zo is elk ritueel een vorm van herinneren. Als dat overtuigend wordt gedaan doet dat iets met de deelnemers. Zo is The Passion ook een ritueel, en de ‘traditionele’ opvoering van de Matthäus Passion van Bach, maar dus ook de brand in de Notre-Dame. Maar ook het bermmonument voor een verkeersslachtoffer, de bloemen op het 24 Oktoberplein in Utrecht na de aanslag op de tram en niet te vergeten de Dodenherdenking op 4 mei in Nederland. Waarom het ene religieus noemen en het andere niet? Het gaat er in alle gevallen om dat de gebeurtenis iets met toeschouwers doet, of moet doen. Waarom dan toch die simplistische tweedeling in wat religieus is en wat niet? Voor mij geven beide gebeurtenissen een veel beter inzicht in religiositeit dan de bloedeloze statistieken van onderzoeksbureaus.

 

Opgroeien in armoede in Rotterdam

1
Steeds meer kinderen groeien op in armoede. Vanessa Umboh helpt deze kinderen met stichting Stem Zonder Gezicht. Marjorie Malbons van Mijn Administratie Is Top zet zich in voor hun ouders, die in de schulden zitten.

In Rotterdam groeit één op de vier kinderen op in armoede. Vanessa Umboh, in het verleden betrokken bij jeugdhulpverlening, wil hier iets aan doen. Tijdens haar werk als vrijwilliger werd zij eens gevraagd om tijdens de kerstdagen eieren te regelen, zodat gezinnen die in armoede leven met kerst een eitje konden eten. Ze schrok toen ze ontdekte hoeveel kinderen dat niet krijgen. Naar schatting groeien in Rotterdam veertigduizend kinderen op in armoede, een deel van hen gaat met een lege maag naar school. Tijd om actie te ondernemen, vond Umboh.

Een wijk met veel problemen

Umboh heeft een stichting opgericht, stichting Stem zonder Gezicht. ‘Voor veel mensen heeft armoede geen gezicht, ook omdat het een taboe is om erover te praten. De stichting, die zich richt op kinderen, probeert de stad Rotterdam bewust te maken wat opgroeien in armoede betekent en wat deze kinderen mislopen. Een dagje naar Diergaarde Blijdorp en een kerstcadeautje, daar kunnen we toch samen voor zorgen?’

‘Stichting Stem zonder Gezicht vindt dat alle kinderen deze ervaring verdienen en roept de samenleving op om samen verantwoordelijkheid te nemen, juist voor die kinderen die onzichtbaar blijven en die wij vaak niet horen’, staat er op de website van de stichting.

Dit statement komt rechtstreeks uit het hart van Umboh, zelf opgevoed met het idee dat je verantwoordelijkheid voor elkaar draagt. Dit leidt tot een veilige leefomgeving, met als gevolg dat je als kind zorgeloos en enthousiast het leven tegemoet treedt. Na grondig onderzoek besloot Umboh om haar missie om kinderen die opgroeien in armoede te helpen te starten in Lombardijen, wat valt onder het gebied IJsselmonde. ‘Lombardijen is een van de uithoeken van Rotterdam. We zijn hier vlakbij Barendrecht’, vertelt Umboh. ‘Lombardijen is een wijk met veel problemen, maar er zijn hier ook een heleboel initiatieven om mensen die in armoede leven te helpen. Die krachten moeten gebundeld worden. De stichting werkt samen met andere organisaties en initiatieven zoals stichting Talentzskool, die zich ontfermt over talentontwikkeling in deze wijk. Ik ben nu een tijdje bezig en heb een netwerk opgebouwd. Er komen telefoontjes binnen van allerlei organisaties met de meest uiteenlopende verzoeken en aanbiedingen, zoals van een failliete kringloopwinkel. Binnen drie dagen was de opslagruimte leeg en hebben we veel mensen blij kunnen maken, ook met behulp van het wijkteam. Een van de moeders was dolblij met een kinderzitje voor op de fiets. Zoiets had ze nog nooit gehad.’

Schulden

Het gesprek vindt plaats in de ruimte van Ief Kinderkledingbank van KIDS, Kinderen In de Stad, die ze ter beschikking heeft gekregen. Oorspronkelijk was dit een kinderkledingbank, maar het assortiment is uitgebreid omdat daar vraag naar was. KIDS opereert onder de paraplu van de stichting van Vanessa Umboh. Naast kleding verkoopt KIDS ook speelgoed, dekbedden en dekbedovertrekken, kleding voor volwassenen, (school)tassen, kleine huishoudelijke apparaten, noem maar op. ‘De vraag is standaard groter dan het aanbod’, vertelt vrijwilligster Ief Lakker.

Haar collega’s beamen dit. Ze hebben zelf kinderen én vaak geldzorgen. Er zijn enkele zaken die hen storen. Mensen met schulden blijven regelmatig veel langer dan nodig is met schulden kampen, omdat de rente en de boetes het schuldbedrag doen stijgen. Verder wordt er voor mensen die in armoede leven bepaald wat ze nodig hebben, in plaats van dit individueel te bekijken. Mensen die in armoede leven en in de schulden belanden zijn vaak laaggeletterd en beheersen de Nederlandse taal slecht. Laaggeletterdheid is echt een groot probleem, want mensen met schulden kunnen de correspondentie niet lezen, waardoor ze niet altijd begrijpen dat er betaald moet worden. ‘Het gaat om zowel allochtonen als autochtonen’, benadrukken Umboh en de vrijwilligsters van KIDS.

Vaak schamen mensen zich te veel voor hun financiële situatie om actie te ondernemen. Geen verstand hebben van computers en de digitale wereld zijn ook deel van het probleem. ‘Sommige ouders bezitten geen computer en hebben zelfs geen e-mailadres’, weet Lakker.

In Rotterdam kunnen mensen een Rotterdampas aanschaffen, die veel voordelen biedt. Rotterdammers met een laag inkomen krijgen hem bijna voor niets. Behalve kortingen op allerlei uitjes krijgen de ouders met geldproblemen ook bepaalde bonnen. ‘Vroeger was het vrij te besteden geld, maar dit tegoed biedt nu minder vrijheid’, vindt een vrijwilligster. ‘Er zitten bijvoorbeeld bonnen bij voor Footlocker en Daka Sport. Gevolg: kinderen hebben gympen van 140 euro aan hun voeten, maar moeten met een lege maag naar school. Die dure schoenen op Marktplaats zetten is eigenlijk geen optie. De kinderen moeten iets aan hun voeten hebben én ze laten zich zoiets moois niet zomaar afnemen. Een ander voorbeeld: bij de Hema kun je een bepaald bedrag besteden, hoewel de productgroepen voorgeschreven zijn. Je mag wel kinderkleding kopen, maar geen sporthanddoek. Er wordt voor jou besloten wat je nodig hebt, in plaats van dat er aan je wordt gevraagd wat je nodig hebt. KIDS en stichting Stem zonder Gezicht informeren bij de ouders wat ze nodig hebben.’

Prostitutie

Lombardijen komt hier en daar troosteloos over, maar aan de buitenkant lijkt het een nette buurt. Als buitenstaander heb je niet altijd door wat er op de loer ligt. ‘Er zijn in deze buurt moeders die af en toe seks voor geld hebben, vrijwel altijd omdat hun kinderen iets nodig hebben’, aldus de vrijwilligers. ‘Het gaat bijna altijd om alleenstaande moeders, maar kinderen zijn nóg gevoeliger voor bepaalde zaken.’

Umboh knikt instemmend. Begrijpelijk, want kinderen die doorlopend in armoede leven zijn eerder bereid om bijvoorbeeld tegen betaling ‘een boodschapje te doen’. Volgens Umboh en de vrijwilligers zijn de kinderen trots als het hen gelukt is. Op de vraag of dit betekent dat loverboys makkelijker scoren bij meisjes die opgroeien in armoede, wordt eenstemmig ‘ja’ geantwoord. (Loverboys zijn jongens die doen alsof ze het nieuwe vriendje van een meisje zijn. Eerst worden ze overspoeld met mooie cadeautjes, maar de bedoeling is om hen de prostitutie in te krijgen, red.)

‘Niet alleen vanwege de cadeautjes. Zeer zeker ook vanwege de aandacht. In veel gezinnen waar armoede heerst, draait alles om overleven. Daardoor krijgen de kinderen niet altijd genoeg aandacht, dus daar zijn ze zeer gevoelig voor’, vertelt Umboh. ‘Opgroeien in armoede komt vaak door schulden, scheidingen of een combinatie van die twee, maar ook door een laag inkomen. De zogenoemde working poor en zzp’ers.’

Bij KIDS krijgen de vrijwilligers regelmatig hartverscheurende verhalen te horen. De kledingstukken kosten twintig eurocent, maar zelfs dat kan niet iedereen betalen. Mensen die heel erg in de problemen zitten, hebben soms een verklaring van een instantie bij zich. Dan is het gratis. ‘Daar schuilt vaak veel ellende achter’, vertelt Ief Lakker. ‘Ik kreeg een keer een mevrouw bij mij, die na de orkaan Irma op Sint Maarten haar neefje en nichtje in huis had genomen. Hun moeder had haar auto en nog wat dingen verkocht om de vliegtickets naar Nederland te kunnen betalen. Het dak van het huis bestond uit marktzeil, een onhoudbare situatie voor haar kinderen, die niets anders hadden dan de kleding die ze aan hadden. Bij ons heeft ze de nodige kleding gekocht, want dat kon ze ergens anders niet betalen. Hetzelfde gold voor de dekbedden en dekbedovertrekken. In het begin hadden ze zelfs geen bed. Dit soort dingen maakten we ook mee met Syrische vluchtelingen. Die hadden ook niets. En zo zouden we nog wel uren door kunnen gaan.’

Marjorie Malbons

Mijn Administratie Is Top

Eén van de belangrijkste oorzaken van opgroeien in armoede is, zoals gezegd, het hebben van schulden. Wie mensen met schulden helpt, helpt dus ook hun kinderen. Daarom trekt stichting Stem zonder Gezicht vaak samen op met stichting MAIT, een afkorting van Mijn Administratie Is Top. Oprichtster Marjorie Malbons was getrouwd, had een goede baan en er stonden wat reserves op de bank. Deze idyllische situatie werd ruw verstoord toen haar huwelijk stukliep. Ze waren getrouwd in gemeenschap van goederen, dus ze draaide op voor de schulden die haar ex had gemaakt omdat hij zich had uitgeschreven en onvindbaar was. Bovendien werd ze ziek, raakte ze arbeidsongeschikt en had ze voor het eerst van haar leven schulden. Op basis van al haar ervaringen richtte ze stichting MAIT op. Iedereen kan bij haar terecht, van vluchteling tot autochtone Nederlander. ‘Mensen die al in de schulden zitten worden gratis geholpen. Ik wil hen niet verder belasten. Vaak doen ze, als hun ellende voorbij is, uit zichzelf een donatie. Als mij om advies gevraagd wordt en ik merk dat er sprake is van een goed inkomen, dan wordt het wat anders.’

De werkzaamheden van stichting MAIT zijn divers. Het helpen van mensen met schulden, budget coaching aan mensen die moeite hebben om met geld om te gaan, mensen begeleiden om ervoor te zorgen dat ze niet opnieuw in de schulden belanden én het geven van voorlichting – op scholen en op centrale plekken aan jongeren, aan hun ouders en aan iedereen die hier behoefte aan heeft. ‘Ik probeer te achterhalen waar het verkeerd is gelopen, zodat ik het kan rechttrekken’, zegt Malbons. ‘Er is geen minimumbedrag waarvoor je in de schuld moet zitten om bij stichting MAIT terecht te kunnen. Je bent ook welkom als je nog geen schulden hebt, maar reden hebt om te geloven dat je schulden gaat krijgen. Als mensen in de schulden komen dan kan dit heel hard gaan. Een oorspronkelijke schuld van tweeduizend of drieduizend euro die niet wordt betaald mondt makkelijk uit in een schuld van tienduizend euro; als gevolg van boetes en rente. Wie een goed inkomen heeft is in staat om een schuld sneller af te lossen. Zodra ik denk dat mensen het met de juiste begeleiding zelf kunnen oplossen meld ik hen niet aan bij de Kredietbank. Dan maak ik een plan, waarbij ze zelf mogen aangeven wat haalbaar is.’ Als je aan de voorwaarden van de Kredietbank voldoet dan kun je via hen je schulden binnen drie jaar aflossen. ‘Alleen moeten al je schuldeisers meewerken. Banken en de Belastingdienst zijn vaak de grootste schuldeisers en zij weigeren vaak medewerking,’ verzucht Malbons.

Vanessa Umboh

Voorlichting

Een tijdje geleden gaf Malbons voorlichting op een school. ‘Eén van de aanwezige ouders antwoordde bevestigend op de vraag of ze schulden had. Gezien de schaamte rondom schulden een daad waar moed voor nodig is. Een aanwezige medewerkster van de school zei glashard niet te snappen dat mensen schulden hebben en dat ze die vaak zelf veroorzaken. Dit irriteerde mij zodanig, dat ik in het kort vertelde hoe ik zelf in de schulden was beland. De medewerkster stond met haar mond vol tanden. Ze had niet verwacht dat ook ik schulden had, omdat ik degene was die voorlichting gaf en ze weet van mijn stichting.’

Volgens Malbons is er welbeschouwd slechts een klein percentage mensen met schulden dat op te grote voet heeft geleefd. En het probleem groeit. ‘Er komen steeds meer mensen in de schulden, waardoor aanvragen voor de bijzondere bijstand vaker worden afgewezen. Het gevolg is dat er meer mensen aankloppen bij fondsen, die hierdoor meer belast worden met dingen die door de gemeente opgepakt moeten worden. Veel mensen weten de weg niet. Ze denken dat ze de juiste informatie krijgen via de gemeente, wat lang niet altijd zo is. Juist daarom wil ik een stem voor deze mensen zijn en hen helpen. Mondiger worden, durven bellen, post openen. Sommige beslissingen van instanties leiden haast onvermijdelijk tot nieuwe problemen, zoals wanneer de jeugdreclassering toekijkt hoe jongeren met niks buiten worden gezet. Geen werk, geen onderdak, geen uitkering. Dan is de kans groot dat je weer gekke dingen gaat doen.’

Armoede hoeft volgens Malbon niet over te gaan van ouder op kind. ‘Dit hangt ook van de ouders af. Mijn kinderen hebben ook de standaard schulden die jongeren hebben, zoals de zorgverzekering, autoboetes en een studieschuld bij DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs, red.), maar ik heb er wel met ze over gepraat. Er zijn zelfs medisch specialisten die bij de Kredietbank zijn aangemeld vanwege schulden. Overigens gebeurt het ook dat de kinderen van mensen die nooit schulden hebben gehad zelf wel in financiële problemen komen. Een grote boosdoener is DUO, de organisatie die belast is met studiefinanciering en het innen van studieschulden. Er zijn afgestudeerden met een studieschuld van dertigduizend euro die achtervolgd worden door DUO, maar geen baan kunnen vinden. Dat is een groeiend probleem.’

‘Naast geld heeft de Stichting MAIT ook vrijwilligers nodig’, benadrukt Malbons als we haar vragen wat ze ons ten slotte nog op het hart willen drukken. Ook Vanessa Umboh wil ons nog iets meegeven, uit respect voor alle vrijwilligers. ‘Al deze vrouwen gaan gebukt onder zorgen, omdat ze te weinig geld hebben, maar ze zetten zich toch in voor andere mensen, voor kinderen. Dit doen ze uit liefde voor hun gemeenschap.’