Momenteel verblijf ik voor het schrijven van een boekje over Zuid-Tirol in Bolzano of Bozen, de hoofdstad van deze autonome Italiaanse provincie (Bozen is de Duitse naam, Bolzano de Italiaanse). Het is nu een populair vakantiegebied, maar nog geen halve eeuw geleden haalde het de krant vanwege bomaanslagen van Zuid-Tiroolse activisten, die zich in feite nog steeds niet bij de uitkomst van de Eerste Wereldoorlog hadden neergelegd.
Südtirol ist nicht Italien, zo valt er nog steeds her en der, zij het sterk verbleekt, als graffitileus op muren te lezen. En inderdaad: de sfeer is weinig Italiaans. De regio doet sterk aan de rest van Tirol denken, die in 1918 Oostenrijks gebleven is. De Brennerpas vormt wel een staatsgrens, maar geen cultuurgrens, al is zo’n dertig procent van de inwoners, vooral woonachtig in de twee grootste steden Bolzano en Merano, Italiaans.
Met zijn minderhedenproblematiek vormt Zuid-Tirol, naast bijvoorbeeld Noord-Ierland, Baskenland en Corsica, één van de vele potentiële conflictregio’s die Europa van oudsher kent, waarvan de inwoners het slachtoffer van internationale machtspolitiek vormden, zonder dat ooit hun mening werd gevraagd. En tevens mag Zuid-Tirol nu als een succesverhaal gelden, waarbij de Europese Unie, gewoon door er te zijn, een positieve rol heeft gespeeld. Want de bomaanslagen behoren inderdaad tot het verleden. Ook al zullen de Duitstaligen diep in hun hart liever bij Oostenrijk horen, zij hebben zich bij de huidige staatkundige situatie neergelegd. In dat opzicht kunnen de hier gevonden politieke oplossingen ook een voorbeeld vormen voor soortgelijke etnische conflicten elders, zowel binnen als buiten Europa, van Kosovo tot Koerdistan.
Het gaat in Zuid-Tirol om een soort problematiek waarvan het belang in Nederland sterk onderschat wordt, omdat wijzelf zeer gelukkig met onze grenzen zijn. Wij kennen geen separatisme van betekenis – de meeste Friezen zijn al dolgelukkig nu ze bordjes met Ljouwert op de stadspoorten van hun provinciehoofdstad mogen schroeven – en wij kennen geen irredentisme van betekenis: de Groot-Nederlandse gedachte, die de annexatie van Vlaanderen impliceert, is dood. Elders in Europa mokken echter nog velen over de grenzen zoals die vandaag bestaan en die door Brussel, om geen doos van Pandora te openen, voor onaantastbaar zijn verklaard. De enige grenswijziging die bij ons na de afscheiding van België in 1830 nog tot stand kwam, betrof Elten en Tudderen, de veroveringen van Willem Drees uit 1949. Die hebben we na veertien jaar weer ijlings teruggegeven, omdat van die Duitse boeren toch geen Hollandse kooplui te maken viel en elke poging daartoe de verhouding met onze oosterburen te sterk zou belasten.
Een dergelijk inzicht is in het geval van Zuid-Tirol in Rome helaas pas veel later doorgebroken en dat heeft hier, anders dan in Elten en Tudderen, dan ook het nodige bloedvergieten veroorzaakt. Om de geschiedenis kort samen te vatten: na eeuwenlang met de rest van Tirol deel uitgemaakt te hebben van Oostenrijk, werd Zuid-Tirol, nadat Wenen tot de verliezers van de Eerste Wereldoorlog behoorde, in 1919 aan overwinnaar Italië toegekend, dat om militair-strategische redenen de Alpenhoofdkam als nieuwe noordgrens verlangde en haar claims met deels gefingeerde cultuurhistorische argumenten trachtte te onderbouwen. Anders dan aan de inwoners van andere omstreden gebieden werd – ongetwijfeld omdat dat in een massale afwijzing zou resulteren – die uitkomst niet aan de betrokkenen in een plebisciet voorgelegd.
Aan de Zuid-Tirolers was door Rome toen nog in ruil het behoud van hun culturele eigenheid gegarandeerd, maar in 1922 kwam Benito Mussolini aan de macht. Hij begon middels een dictatoriale assimilatiepolitiek het gebied te veritaliaansen. De Duitse taal werd verboden en met doelbewuste immigratie van Italianen werd getracht de etnische balans te veranderen om binnen de staatsgrenzen een homogene natie te creëren: in Italië woonden voortaan officieel alleen maar Italianen. De naam Zuid-Tirol werd verboden. Inderdaad: precies wat Mustafa Kemal Atatürk in het oosten van Turkije probeerde en Jozef Stalin later in het Balticum. Maar de Koerden en Balten vergaten niet wie zij waren en ook de autochtone Zuid-Tirolers werden niet bekeerd tot het ‘italianendom’.
Na 1945 mocht Italië weliswaar Zuid-Tirol behouden, omdat het twee jaar eerder na de afzetting van Mussolini naar het geallieerde kamp was overgelaten, maar wel op voorwaarde van serieuze autonomie voor de regio. Op papier kwam die er inderdaad, in de praktijk echter niet, omdat in het nieuwe democratische Rome de oude centralistisch denkende ambtenarengeneratie uit de fascistische periode gewoon was blijven zitten.
Waarom is het uiteindelijk dan toch goedgekomen? Door twee veranderingen. Enerzijds een nieuwe generatie politici in Rome, die vanaf de jaren zeventig serieus begon met decentraliseren: afgezien van munt, justitie en politie, bestuurt Zuid-Tirol zichzelf. Zo is een serieuze bestuurlijke ‘binnengrens’ ontstaan. En anderzijds door het wegvallen van de buitengrenzen als gevolg van de Europese eenwording, zodat men vanuit Bolzano moeiteloos de Brennerpas over kan om in Oostenrijk te winkelen, te studeren of uit te gaan. Als daardoor Rome ver weg is en Innsbruck dichtbij, dan valt met die Italiaanse vlag op de Brennerpas te leven. Als die open grens echter dreigt te sluiten – zie de Ierse angst na de Brexit – komt ook de interne vrede weer in gevaar.
Zijn het meestal moslima’s die slachtoffer zijn van huwelijksdwang en worden beperkt in hun partnerkeuze, zoals Leefbaar Rotterdam onlangs suggereerde met een postercampagne? De Kanttekening sprak daarover experts en moslims. Moslims herkennen het geschetste beeld niet. Experts zeggen dat er geen concrete cijfers zijn.
‘In Nederland kies je je partner zelf. Jouw vriend, jouw vriendin, jouw man, jouw vrouw, helemaal jouw keuze. Gemeente Rotterdam steunt je hierin.’ Met deze woorden startte gemeente Rotterdam onlangs een fel bekritiseerde campagne tegen huwelijksdwang en voor vrije partnerkeuze. Vooral moslims vinden de campagne van wethouder Ronald Schneider (Leefbaar Rotterdam) stigmatiserend en etnocentrisch, omdat de indruk wordt gewekt dat huwelijksdwang vooral en alleen een islamitisch probleem is. Zo leidden de posters van de campagne, waar zoenende moslima’s te zien zijn, tot woedende reacties. Donderdag is in Rotterdam een debat georganiseerd met Schneider over de thematiek.
‘Het is voor populistische partijen misschien heel erg naar om te horen, maar wij komen huwelijksdwang amper tegen’, zegt Ikram Chiddi, bestuurslid voor de Marokkaanse Vrouwen Vereniging (MVVN) in Amsterdam. ‘Het was misschien een thema in de jaren tachtig en negentig voor Marokkaanse vrouwen, maar op dit moment spelen er andere zaken’, aldus Chiddi. ‘Vroeger, toen de migratie net van start was, wilden ouders de boel een beetje bij elkaar houden en moedigden hier en daar kinderen aan om met kandidaten dicht bij huis te trouwen. Maar het is iets dat bijna niet meer voorkomt, het is niet meer van deze tijd.’ Dat er nauwelijks sprake is van huwelijksdwang onder Marokkaanse vrouwen heeft volgens Chiddi ook te maken met wetswijzigingen binnen het Marokkaanse familierecht. ‘Tot 2004 had je als Marokkaanse vrouw geen initiatiefrecht en kon je geen echtscheidingsverzoek indienen bij de rechter. Je moest je man letterlijk smeken om je te verstoten en als hij daar geen zin in had zat je dus gevangen in een huwelijk.’
Chiddi vindt het treurig dat Leefbaar Rotterdam en andere populistische partijen heel erg inhakken op de rechten van vrouwen met een migratieachtergrond en zich toch naar buiten toe presenteren als de bevrijders van de ‘onderdrukte moslimvrouw’. ‘De emancipatie van vrouwen wordt als troef ingezet om de islam in een kwaad daglicht te zetten. Daarmee help je vrouwen met een migratieachtergrond niet, zulke campagnes zullen alleen maar averechts werken.’
Chiddi gelooft dat vrije partnerkeuze inmiddels vanzelfsprekend is geworden binnen de Marokkaanse gemeenschap, maar zegt dat Marokkaanse vrouwen wel heel vaak tegen een andere belemmering aanlopen. ‘Veel meiden die willen trouwen met iemand uit Marokko worden daarin ontzettend beperkt, niet door de vader, moeder of een boze broer, maar door de overheid.’ Aanscherping van de regels van het vreemdelingenbeleid is volgens haar een veel grotere belemmering in vrije partnerkeuze. ‘De regels zijn zodanig aangescherpt dat wanneer een Nederlands meisje van vijfentwintig jaar verliefd wordt op Mohammed uit Casablanca en bij Kruidvat werkt voor een jeugdminimumloon, zij haar partner niet naar Nederland kan halen. Dat is toch een harde belemmering in de partnerkeuze?’
Saniye Calkin, oud-voorzitter van de vrouwenorganisatie Platform Zijn, zet zich al jaren in voor de emancipatie en participatie van vooral Turks-Nederlandse vrouwen. ‘Huwelijksdwang hoort op geen enkele manier te gebeuren. Of je nou een man of vrouw bent, iedereen heeft recht op vrije partnerkeuze’, zegt Calkin. Ook zij krijgt vanuit haar eigen omgeving en netwerk geen signalen dat huwelijksdwang nog een issue is onder Turkse of Marokkaanse Nederlanders. ‘Ik herken het beeld helemaal niet dat de vrije partnerkeuze van moslimvrouwen onder druk staat. De leeftijd waarop bijvoorbeeld Turkse vrouwen uiteindelijk die partnerkeuze maken en trouwen, loopt al snel tegen de dertig aan. Ze laten zich echt niet onder druk zetten. Ze maken zelf kennis met potentiële partners en kiezen zelf met wie ze trouwen.’ Calkin zegt juist een andere trend te zien onder jonge meiden met een migratieachtergrond. ‘Ze vertrekken steeds vaker naar landen als Amerika en Engeland. Zonder bemoeienis van de ouders maken ze contacten en vinden ze een partner. Het is aan ouders om dat te accepteren en te respecteren, wat ik toch echt wel zie gebeuren.’
Wanneer de moslimgemeenschap alsnog signaleert dat er problemen zijn rond vrije partnerkeuze van vrouwen, vindt Calkin het belangrijk dat de gemeenschap zelf ingrijpt en naar een oplossing zoekt. Daarom vindt ze het goed dat Shirin Musa het onderwerp bespreekbaar wil maken en een maatschappelijk debat op gang probeert te brengen. Musa is directeur van de vrouwenrechtenorganisatie Femmes for Freedom en tevens één van de partners van de campagne in Rotterdam.
Calkin meent dat de gemeente Rotterdam haar geld en energie beter kan besteden. ‘In plaats van huwelijksdwang zou ik onderwerpen kiezen als economische vrijheid, zelfstandigheid en leiderschap van vrouwen met een migratieachtergrond. Want anders dan huwelijksdwang speelt dat wel heel erg en is het belangrijk voor een betere participatie van vrouwen. Op deze punten laten cijfers zien dat het nog vrij moeizaam gaat.’
Volgens Shantie Jagmohansingh, projectleider actieprogramma Veilig Thuis van de gemeente Rotterdam, zijn er geen harde cijfers waaruit blijkt dat huwelijksdwang vooral een probleem is onder Nederlanders met een migratieachtergrond. ‘Of huwelijksdwang meer voorkomt bij mensen met een migratieachtergrond, is moeilijk te zeggen. Er zijn geen gegevens van etniciteit bekend’, zegt Jagmohansingh. Bij de gemeente is de aanpak huwelijksdwang belegd bij de actielijn schadelijke traditionele praktijken van het Actieprogramma Veilig Thuis. ‘Er wordt in diverse gesloten gemeenschappen in alle lagen van de bevolking verschillend omgegaan met jongeren die hun eigen partner willen kiezen tegen de wens van familie in. Dat loopt uiteen van fysieke of mentale bedreiging, tot huwelijksdwang, achterlating en verstoting.’
Diny Flierman, ketenmanager Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA), een kennis- en expertisecentrum voor professionals, vindt het belangrijk dat er aandacht is voor het onderwerp. Zij denkt dat de campagne van de gemeente Rotterdam in ieder geval daarin is geslaagd. Maar de nadruk op moslims leggen lijkt haar niet verstandig. ‘Huwelijksdwang was nog niet zo lang geleden ook een thema onder autochtonen. Bijvoorbeeld Nederlanders die niet met elkaar mochten trouwen, omdat ze verschillende religies hadden of mensen die juist moesten trouwen met iemand van dezelfde kerk. Je ziet het ook nog steeds voorkomen onder orthodoxe christenen. Het is dus iets wat speelt onder mensen met meer traditionele opvattingen.’
Ook Flierman zegt dat er geen harde cijfers zijn waaruit blijkt dat huwelijksdwang vaker voorkomt onder ‘nieuwe’ Nederlanders. ‘Het wordt lang niet overal geregistreerd. Daardoor hebben we er geen goed beeld van. Daarnaast wordt er vaak gewerkt met een omvangschatting. Professionals maken dan een schatting van hoe vaak ze denken of in de praktijk zien dat huwelijksdwang voorkomt.’
De Kanttekening vroeg zes ‘nieuwe’ Nederlanders wat vaderlandsliefde voor hen betekent.
Vaderlandsliefde kan betekenen dat je juicht als je land een doelpunt maakt op het wereldkampioenschap voetbal, maar het kan ook betekenen dat je je leven wil geven voor dat land. Nieuwe Nederlanders kunnen twee landen kiezen waar zij trots op zijn: Nederland en hun herkomstland.
Chris Polanen (54, geboren in Paramaribo, Suriname)
‘In 1983 kwam ik hier om te studeren. Sindsdien heb mijzelf heel vaak afgevraagd hoeveel ik van Suriname hou en wat dat dan inhoudt. Daarom heb ik het heel concreet gemaakt. Vaderlandsliefde is voor mij Paramaribo, de omgeving waar ik ben opgegroeid en de plekken waar ik ging sporten en paardrijden. Er zijn ook heel veel plekken waar ik niet ben geweest of die ik niet leuk vind. Ik hou niet zo van de bossen en het binnenland van Suriname. De rivier, daar hou ik wel van – een woeste oerkracht. In Nederland ben ik wel wat nuchterder gaan kijken naar mijn vaderland. Als je net weg bent uit Suriname, is de heimwee en de liefde voor het land heel sterk – abstracter ook. Hoe langer je weg bent, hoe beter en concreter je gaat kijken en hoe kleiner het gevoel van verbondenheid wordt. Wat voor mij ook meespeelt, is dat het zo ontzettend slecht gaat in Suriname. De uitzichtloosheid dwingt mij om afstand te nemen. Je kunt ook van iemand houden als het heel slecht gaat. Maar je neemt op een gegeven moment ook afstand, om geen pijn te hebben. Ik denk dat veel Surinamers in Nederland op die manier ook losgeweekt zijn van Suriname. Dat probeer ik in mijn boek Waterjager ook te laten zien. Als je na lange tijd teruggaat naar je land, is het eigenlijk een vreemd land geworden.’
Georgios Andronikidis (33, geboren in Etolemais, Griekenland)
‘Al elf jaar woon ik in Nederland. Ik ben hier komen studeren, Technische Informatica in Delft. In Nederland mis ik Griekenland en in Griekenland mis ik Nederland. Al mijn familie woont daar nog, dus ik ben er minstens drie keer per jaar. Het mooie aan Griekenland is dat het hele levensritme er wat langzamer is. Ik vind de kwaliteit van leven beter. Iedere avond kun je er buiten zitten met vrienden. In Nederland kan het ook, maar niemand doet het. Volwassen mensen met een baan gaan hier naar huis, koken en dan vroeg naar bed. Mijn vriendenkring is vrij Nederlands, een beetje internationaal ook, ik zit niet in een getto met Griekse vrienden. Maar mijn liefde voor Griekenland is eigenlijk niet veranderd de afgelopen jaren.’
Abdel Setta (38, groeide tot zijn dertiende op in Berkane, Marokko)
‘Ik heb een leuke jeugd gehad in Berkane, toen een kleine stad, nu een grotere stad met meer dan 300.000 inwoners, in het Noorden aan de grens met Algerije. Ik kom er nooit meer. De meerderheid van mijn familie woont in Frankrijk. Mijn vader is uiteindelijk terechtgekomen in Nederland. Hij bleef ook hier wonen toen wij, de kinderen, teruggingen naar Marokko. Toen ik zelf terugkwam naar Amsterdam, op de Orteliusstraat, woonden mijn jongste broertje en zusjes er al. Omdat mijn broertje en vader hier al vrienden hadden, draaide ik direct soepel mee.
Eigenlijk voel ik mij helemaal Nederlander. Nederland is mijn vaderland. Tussen 1991 en 2006 ben ik nooit naar Marokko geweest. Daarna zag ik Marokko meer als het ideale vakantieland. Ik ga met mij vrouw en kinderen twee keer per jaar naar Marrakesh en Agadir, zoals de meeste toeristen. Je kunt er lekker eten, de zon schijnt en ik spreek de taal.
Dat ik Marokko toch meer als een tweede thuis ben gaan zien, is eigenlijk pas de laatste vier jaar het geval. Ik herken dat van mijn vader, ik denk dat het de leeftijd is. Mijn vader houdt van Marokko, maar na drie weken verveelt hij zich er dood. Als ik lang ben weg geweest, dan mis ik Nederland. Vaderlandsliefde is voor mij een gevoel van thuis komen: alles is hier goed geregeld, het helder communiceren, duidelijke afspraken. Ik hou daarvan. Ik ben zelf ook zo.
Maar wat ik zeker bewonder aan de Marokkaanse cultuur is de ongelofelijke gastvrijheid. Ik ben onlangs gaan klimmen op de Toubkal. In de kleine dorpjes waar je dan doorheen loopt kun je gewoon aankloppen bij wildvreemde mensen, voor een slaapplek, voor eten. Daar kunnen wij hier wel wat van leren, ook de Marokkanen hier.’
Martin Giera (38, geboren in Schwäbisch Hall, Duitsland)
‘Ik woon nu ruim acht jaar in Nederland. Ik ben gaan werken als assistent professor op de Vrije Universiteit in Amsterdam. Of ik van Duitsland hou? Inmiddels wel, maar dat heeft bijna dertig jaar geduurd. Je mag als Duitser eigenlijk niet van Duitsland houden. En het probleem is: als ik dit zeg, klink ik al direct als een extreem-rechtse lul. Het is raar om van Duitsland te houden.
Ik ben van de Enkelgeneration, de kleinkindgeneratie. We dragen nog steeds de last van onze grootouders. Op school leerde we over het Derde Rijk. Vanaf je twaalfde komt de Holocaust echt binnen, ieder jaar, totdat je achttien bent, drie uur per week kregen we lessen daarover.
Soms vraag ik mij af of ik het overdrijf, maar het had wel impact. Zo veel dat ik er op een bepaald moment wel genoeg van had. Hoeveel protestanten en katholieken op Adolf Hitler stemden. Hoe het nationaal-socialisme aansloot bij het geloof. Het werkte ook door in vakken als Duits. Dan las ik Wie Hitler das Rosa Kaninchen stahl (Toen Hitler een roze konijn stal, roman over de Tweede Wereldoorlog uit 1971, red.). Ik was blij dat ik in mijn laatste jaar een leraar had die op de SPD stemde en ook de andere kant van Duitsland liet zien. Van hem mochten we tenminste nog een beetje Bertolt Brecht lezen.
Toen ik ouder ben ik Duitsland vanaf een afstandje gaan bekijken. Misschien ook sinds ik in Nederland woon. Toen ik zag welke racistische grappen en opmerkingen er hier in de krant worden gemaakt, of op tv in mainstreammedia kwam bij mij het besef: dit zou in Duitsland echt niet kunnen! Ik heb geleerd om wat neutraler te kijken naar wat we in Duitsland allemaal wel goed geregeld hebben. Dan heb ik het over zorgverzekeringen en het maken van mooie auto’s waarin iedereen wil rijden en hoe Duitsland nu vluchtelingen opvangt – ja, goed vanuit een schuld van het verleden misschien, maar toch. Probleem blijft, als je van Duitsland houdt en dit uitspreekt, dan zit je toch bijna direct in de extreem-rechtse hoek. Zo voel ik dat zelf tenminste. De ironie is, dat speelt juist rechts in de kaart. Als Duitsers weer op een normale beschaafde manier trots mogen zijn op hun land, dat is, op de goede dingen, dan kan dat de aantrekkelijkheid van extreem-rechts misschien wel minder maken. Ik denk dat dat vaderlandsliefde is: trots zijn op de goede dingen.’
Armand Sag (33, zijn ouders komen uit Turkije)
‘Ik ben opgegroeid in de toen nog vrij witte wijk Overvecht in Utrecht. Op een dag kwam ik thuis en was er op de deur gekalkt: ‘Weg Turken!’ Ik was toen zes of zeven. Kort daarna was er een demonstratie tegen racisme. Mijn zus zei: ‘Daar moeten wij naar toe.’ Ik zei: ‘Ja, want ik ben ook tegen racisme!’ Mijn zus zei toen: ‘Nee Armand, jij bent iemand die beschermd moet worden tegen racisme.’ Ik moest huilen. Toen pas had ik het door: ik ben anders. Dat was wel confronterend voor me. Ik voelde mij tot die tijd gewoon Nederlander. Dat werd later complexer toen ik ook op school werd aangesproken als ‘Turk’. Uiteindelijk heb ik ergens de stap gemaakt om in de schoolpauze bij ‘de Turken’ te gaan zitten. Toen ik zestien was denk ik. Ik zeg altijd dat ik geluk heb gehad dat ik naar de universiteit ging en geschiedenis heb gestudeerd. In die klas zat één Marokkaan. Die is naar een jaar accountancy gaan studeren, wat alle Turken en Marokkanen doen.
Mijn vaderlandsliefde voor Turkije bestaat uit affiniteit met de taal en de cultuur. Mijn liefde voor Turkije omschrijf ik altijd in één zin: op een heel warme zomeravond vis eten terwijl ik raki drink. Het is niet zo dat ik mijn leven voor Turkije zou geven.
Ik voel me echt thuis in Nederland. Eigenlijk is dat de laatste jaren alleen maar meer gegroeid. Voor mij is Nederlander zijn: met vrienden een biertje drinken na het werk. In Turkije zie je dat disco’s, alcohol en gemengd uitgaan steeds minder geaccepteerd worden. Ik had liever gezien dat het de andere kant was opgegaan met Turkije. De Hollandse directheid en nuchterheid, de vrijheid om te zeggen wat je wil, daar zit mijn vaderlandsliefde in voor Nederland.’
Inge Hendrickx (41, geboren in Mechelen, België)
‘Ik hou van België. Ik voel mij het meest Belg als ik Vlaams spreek. En als mensen zeggen dat ik Nederlands ben, zeg ik ook altijd meteen dat ik Belgisch ben. En met trots ook. Ik geef taallessen Nederlands bij booking.com en ik begin iedere les met het verhaal dat ik Belg ben en Nederlands spreek. Ook cultureel voel ik mij Belg. We zijn niet zo direct. Het zit hem in de kleine woordjes en gedrag. In België voel ik mij ook thuis omdat de samenleving cultureel heel gemixt is. Meer dan hier denk ik soms. In Brussel waar ik lang heb gewoond, had ik vriendengroepen die bestonden uit Frans- en Nederlands-taligen, Congolezen, Tunesiërs en Marokkanen. Hier zie ik dat minder. Last-minute afspreken kan in België ook gemakkelijker.
België is ook een beetje vuil. Lelijke gebouwen, vies ook een beetje. Minder aangeharkt. Ik vind dat heerlijk. Ik denk niet dat het er ooit nog van gaat komen dat ik terug ga naar België.
Ik hou vooral van de Vlaamse taal, bijvoorbeeld bepaalde koosnaampjes zoals susseke (troostdekentje, red.) en een gezegde als ‘nee misschien’ wat ‘absoluut’ betekent. In Nederland wordt dat niet begrepen. En het Waalse equivalent non peut être wordt niet begrepen in Frankrijk. Mijn vaderland is als een slecht huwelijk dat nooit kapot gaat, ondanks alle onderlinge kweddelen (kleine maar emotioneel geladen problemen, red.).’
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: de Roemeens-Nederlandse Iozefina Paulet (28).
Wat doe je?
‘Na te zijn afgestudeerd in Europees en Internationaal Recht, doe ik nu een aanvullende studie, Nederlands Recht. Daarmee hoop ik sneller een baan te kunnen krijgen. Verder ben ik sinds enige tijd actief binnen het CDA. Op dit moment betekent dat vooralsnog het bezoeken van congressen en workshops. De lokale jongerenafdeling hier is erg actief en organiseert veel in het noorden. Ik ben ook actief bij de schaakclub Groningen Combinatie, waar ik een jeugdafdeling heb opgezet. Ik doe onder andere de promotie voor de club. Zo hielp ik Eelke de Boer aan een simultaanpartij (één schaker die tegen meerdere tegenstanders tegelijk speelt, red.) in een winkelcentrum om zo geld in te zamelen bij winkelend publiek. Daardoor kon hij naar het Europees Jeugdkampioenschap. Verder zet ik me in voor schaken in de breedste zin van het woord. In Drenthe hebben we een programma opgezet om op laagdrempelige manier erg jonge kinderen te leren schaken. De sport heeft zo veel voordelen, voor zowel kinderen als volwassenen. Denk bijvoorbeeld aan het verbeteren van de concentratie of het leren vooruit denken. Het heeft mij echt geholpen, ook in het gewone leven. Je denkt gestructureerd en leert doorzetten, om maar wat te noemen. Als medestudenten eens een tentamen slecht maken, zijn ze direct te neer geslagen. Ik heb geleerd positief te blijven en door te zetten, dan krijg je altijd weer nieuwe kansen.’
Waar wil je heen?
‘Ik wil graag advocaat worden, maar ik zou ook graag schaken groter willen maken, zodat zo veel mogelijk mensen het leren. Daar wil ik me actief voor inzetten. Schaken heeft een wat suffig imago, al zijn Magnus Carlsen (de huidige wereldkampioen, red.) en Anish Giri (hij wordt beschouwd als de beste Nederlandse schaker, red.) daar wel positieve uitzonderingen op, omdat ze nog wat jonger zijn. Los van schaken en advocatuur wil ik politiek actief worden, misschien wel in de gemeenteraad. Ik ben een groot voorstander van maatschappelijke dienstplicht, waar het CDA zo op hamert. De maatschappij wordt steeds individualistischer. Het is goed om zoiets in te voeren om het besef dat we het samen doen te laten groeien.’
Heb je een kruiwagen?
‘Zeker! Mijn vroegere schaaktrainer in Roemenië, Vasile Manole, heeft me opgevoed vanaf mijn zevende jaar. Hij leerde me altijd positief te blijven, door te zetten en nooit op te geven. Hij trainde me twintig tot vijfentwintig uur in de week, naast mijn school. Dat resulteerde erin dat ik op mijn tiende voor het eerst aan een buitenlands toernooi mee deed, het Europees Kampioenschap Jeugd in Griekenland. Verder vond ik mijn milieurechtdocent Hans Vedder erg inspirerend. Hij wist zijn vak vaak aan andere vormen van recht te verbinden en dat bracht hij met een enorm enthousiasme.’
Zijn er beren op de weg?
‘Blijf niet hangen in negatieve patronen. Dat geldt voor schaken én het leven als geheel. Zo had ik ooit een trainer die me eigenlijk niets meer kon leren, maar door emoties bleef ik hem toch als trainer houden. Ik bleef hangen in een negatief patroon. Dat is de reden dat ik nu ook naar het westen ga verhuizen. In Groningen kon ik niet veel meer leren en bovendien zit je daar wel erg ver weg van de Randstad. Daar gebeurt nu eenmaal meer op allerlei gebieden. Ik wil nieuwe ideeën opdoen, nieuwe mensen leren kennen, meedoen aan activiteiten. Dat is belangrijk, ik wil me blijven ontwikkelen.’
Heb je tips?
‘Je moet hard werken om iets te bereiken en veel doen in de praktijk, daar leer je het meest van. Als ik alleen maar was blijven schaken, zou ik niet ontdekt hebben dat ik me ook maatschappelijk graag inzet voor anderen.’
Van alle bevolkingsgroepen in Nederland is de Chinese gemeenschap misschien wel het minst zichtbaar. Hard werkend in de horeca, bescheiden en in zichzelf gekeerd: zomaar wat clichés die de ronde doen. Kloppen ze? De Kanttekening zocht het uit.
De tweede en derde generatie Chinese Nederlanders zijn lang niet zo in zichzelf gekeerd als vaak gedacht wordt, zo blijkt uit cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Uit een in 2013 gepubliceerd onderzoeksrapport van het SCP (de bron van alle andere cijfers en statistieken over Chinese Nederlanders die genoemd worden in dit artikel, is dit rapport) blijkt dat ze veel contact hebben met andere Nederlanders. Ook blijkt uit het rapport dat van alle migrantengemeenschappen in Nederland, de Chinese gemeenschap het best presteert in het onderwijs. Van de jongeren uit die generaties volgen zelfs beduidend meer leerlingen havo of vwo dan autochtonen. Er mag in dit verband gerust gesproken worden van een reuzensprong voorwaarts. Deze groep is volgens het SCP kosmopolitisch ingesteld, kent moderne opvattingen en voelt zich thuis in Nederland. De Chinese gemeenschap is inmiddels in omvang de vijfde migrantengroep in Nederland, na de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse gemeenschappen. Dat is inclusief Chinezen uit de Volksrepubliek, Hong Kong, Indonesië en Suriname, zo’n 130.000 in aantal. Ongeveer de helft van hen is afkomstig uit de Chinese kustprovincie Guangdong. Hong Kong is de bekendste stad in deze regio.
Historie
Terug naar hoe dit succesverhaal ooit begon, want zo mag het best genoemd worden. Ruim honderd jaar geleden arriveerden de eerste Chinezen in ons land. Zoals vaak zijn havens plekken waar heel de wereld samenkomt. Zo kende Rotterdam al vroeg een Chinese gemeenschap van zeelieden. Ook in die tijd was de vraag naar goedkope arbeidskrachten groot en het aanbod evenredig. Dat resulteerde in lonen voor Chinezen die gemiddeld zo’n dertig procent lager lagen dan die van Nederlandse collega’s. Van dat loon verdween ook nog eens een flink deel in de zakken van tussenpersonen, die vaak de zaken behartigden van arbeiders die geen Nederlands spraken. Omdat de Chinese arbeiders geen Nederlands paspoort kregen, konden ze geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. In feite waren ze volledig aanwezen op de grillen van de tussenpersoon die hen begeleidden. [blendlebutton]
De eerste Chinezen in Nederland woonden in Rotterdam meestal in Katendrecht en in Amsterdam nabij de havens. Ze werkten in de havens meestal als stoker voor grote rederijen, maar vanaf het moment dat er werd overgestapt van stoom- naar dieselgedreven schepen werd dat werk overbodig. De tot dan toe relatief onzichtbare zeelieden verschenen in de openbaarheid doordat ze gedwongen door werkloosheid pindakoekjes gingen verkopen op straat. Na werkloosheid volgde al snel honger en een sociaal vangnet was er in die tijd nog niet. Het zette de Nederlandse overheid ertoe aan in de jaren dertig honderden aan lager wal geraakte Chinezen terug te sturen naar hun vaderland. Dat ging niet altijd vrijwillig. Andere Chinezen gingen zich met succes richten op de horeca. De in die tijd wereldberoemde zangeres Josephine Baker bezocht in 1932 het eerste Chinese restaurant in Nederland, dat vier jaar daarvoor was geopend aan de Amsterdamse Binnen Bantammerstraat. Eigenaar Ng Ho Yong had zijn pension, waar hij kamers verhuurde aan Chinese arbeiders, omgebouwd tot een restaurant. Onder de naam Kong Hing bleef het tot ver in de jaren tachtig een succes.
In die tijd was er amper sprake van contact met andere Nederlanders, anders dan met buren. Zo trof een verbaasde journalist van Het Leven (een tijdschrift dat tot 1941 verscheen) een bordje aan bij een Chinees pension waarop stond ‘streng verboden voor Hollanders!’ Of de schrijvers van de boodschap geen gedonder wilden in verband met de slechte omstandigheden of iets anders, is niet duidelijk, maar het liet aan duidelijkheid niets te raden over. Tientallen jaren later bevestigde een reportage in Het Vrije Volk (sociaal-democratisch dagblad dat tot 1991 verscheen) van Nico Polak de nog altijd heersende vooroordelen over de Chinese gemeenschap. In 1966 inventariseerde hij de verschillende bedrijven in de Binnen Bantammerstraat: ‘Acht Chinese restaurants voor Nederlanders, vier gokhuizen, twee opiumkitten, enkele boarding houses, drie unieke buurtcafés, een in Chinese kapsels gespecialiseerde kapper, twee toko’s, drie clubhuizen van onderscheidene groepen Chinezen en vier Chinese restaurants voor Chinezen.’
Ondernemers
Wie spreekt over Chinezen in Nederland, kan niet heen om die zo kenmerkende samenklontering van Chinese bedrijvigheid waarvan er over de wereld zoveel zijn: de Chinatowns. In Rotterdam lag dat tot de jaren tachtig in Katendrecht, waar voornamelijk Chinezen woonden. Tegenwoordig is het vooral het stadsdeel dat zit ingeklemd tussen de West-Kruiskade en Mauritsweg, inclusief de Gouvernestraat. Die van Amsterdam is de oudste op het vasteland van Europa, gelegen op de Geldersekade en de Zeedijk.
De opkomst van Chinese bedrijvigheid na de teloorgang van het werk in de havens betekende de definitieve doorbraak van Chinese restaurants. Een beproefd recept, migranten die voor weinig geld gerechten uit het land van herkomst verkopen, is door Chinezen tot een kunst verheven. ‘De Chinees’ is niet meer weg te denken uit het culinaire aanbod in Nederland. Nu scheelt het dat de Chinese keuken precies dat brengt wat hier te lande zo populair is: veel eten voor relatief weinig geld. Toch is de laatste vijftien jaar een daling te zien in de populariteit van de klassieke Chinese of Chinees-Indonesische restaurants: van de ongeveer drieduizend gelegenheden sloot zo’n tien procent de deuren.
De Chinees-Nederlandse horecaondernemers verruilen hun restaurants steeds vaker voor snackbars. Van de ruim vijduizend snackbars die Nederland telt is inmiddels circa twintig procent in Chinees-Nederlandse handen en dat aantal groeit nog altijd. Op de website van de Vereniging Chinese Horeca Ondernemers (VCHO) wordt reclame gemaakt voor korting op onder andere rechtsbijstandverzekeringen en keukeninrichting voor leden. Directeur Li Ping Lin verklaart het succes als volgt: ‘Het is een combinatie van instinct voor ondernemen en hard werken. Ondernemen is risico’s nemen. Je huis verkopen omdat je gelooft in je zaak.’
‘Daarnaast zijn er bijkomstige factoren’, weet Ping Lin. ‘Zo zijn Chinees-Nederlandse ondernemers minder afhankelijk van banken waardoor ze in tijden van recessie niet meteen in de problemen komen. Hoewel ze concurrenten zijn, wordt investeren Chinese ondernemers veel, waardoor ze elkaar financieel helpen.’ Hij geeft een mooi voorbeeld van Chinees zakeninstinct: ‘Autochtone ondernemers schrijven vaak eerst een businessplan, met allemaal uitgewerkte details die in de praktijk vaak heel anders uitpakken. Chinezen beginnen gewoon. Door in de praktijk te leren, word je een betere ondernemer.’
De meest opvallend trend is dat tweede en derde generatie Chinees-Nederlandse ondernemers zich storten op het hotelwezen. Op dit moment is meer dan een vijfde van de Amsterdamse hotels in handen van Chinees-Nederlandse ondernemers.
Onderwijs
Eén van de belangrijkste pijlers van het huidige succes is onderwijs. Veel Chinees-Nederlandse jongeren zitten hard te blokken in de keukens van de cafetaria’s die door hun ouders gerund worden. Nog een cliché: het Chinese arbeidsethos is uitmuntend. Klopt dat wel met de werkelijkheid?
Ziran Chen, voorzitter van de Eindhovense Chinese school Han Tang, heeft wel een verklaring voor de goede schoolprestaties van Chinees-Nederlandse leerlingen. ‘Chinese ouders zijn zich ervan bewust dat je hier als buitenlander harder moet werken om een kans te krijgen. Dus dat harde werken, dat klopt wel ja. Dat wordt gecombineerd met het streng toezien op de schoolprestaties.’ En met resultaat: minder dan vijf procent heeft geen werk en uitkeringen komen amper voor onder Chinese Nederlanders. Die werklust heeft een positieve uitwerking op de nakomelingen, zo blijkt. Met de lange werkdagen van pa en ma in het achterhoofd kiezen zij, met een goede opleiding op zak, vaker voor managementfuncties of beginnen nieuwe horecaconcepten. Bijna zeventig procent van alle Chinees-Nederlandse bedrijven is actief in de horeca. Het verschil met vroeger is dat die ondernemingen steeds gevarieerder zijn. Er wordt dus nog altijd hard gewerkt, maar op steeds hoger niveau. En op andere plekken, zo blijkt uit het verhaal van een jonge Chinees-Nederlandse vader (hij wil om privacyredenen niet met naam en toenaam in de krant). ‘Mijn ouders hadden een cafetaria in Rotterdam, maar mijn broers en ik hoefden nooit te helpen. Dat cliché klopte dus niet echt bij ons thuis. Dat is wel een beetje achterhaald’, aldus de vader. ‘Doorzetten was mijn wapen naar de top. Hoewel ik pas op latere leeftijd op de goede weg kwam. Ik heb de hbo-studie Commerciële Economie en een tweejarige master in Business Administration (MBA, red.) afgerond. Mijn doorzettingsvermogen heeft me hier gebracht.’ Nu werkt hij bij één van de bekendste multinationals van Nederland. Niet in de horeca dus.
Criminaliteit
Misdaad is onder Chinese Nederlanders lager in vergelijking met andere migrantengroepen. De meest in het oog springende criminele variant onder Chinese Nederlanders is mensensmokkel, dat al vóór de Tweede Wereldoorlog plaatsvond. Ook afpersing en gokken zijn bekende fenomenen. Doordat twee bendes, de Bo Ong en Sam Tin, om de alleenheerschappij op de arbeidsmarkt vochten, ontstonden er spannende situaties, met schietpartijen als gevolg. Eén en ander leidde er toe dat zo’n zeshonderd Chinese Nederlanders het land moesten verlaten. Tegenwoordig gaat het er een stuk gemoedelijker aan toe. Chinese Nederlanders komen percentueel amper meer voor in de misdaadcijfers. Minder dan één procent is wel eens verdacht van een misdaad, wat aansluit op de positieve verhalen uit het onderwijs en de arbeidsmarkt. [/blendlebutton]
In de jaren tachtig is veelvuldig geknoeid met de adoptiegegevens van Sri Lankaanse kinderen die ondergebracht zijn bij Nederlandse gezinnen. Ook over de huidige gang van zaken zijn zorgen. Onze correspondent Sara-May Leeflang doet verslag vanuit Sri Lanka.
De dossiers van kinderen die in de jaren tachtig door Nederlanders uit Sri Lanka zijn geadopteerd kloppen in bijna driekwart van de gevallen niet, meldde het tv-programma Zembla recent. De meeste adopties kwamen in die tijd tot stand door het adoptiebureau Flash. Flash is in 2010 opgeheven en overgenomen door de Nederlandse Adoptie Stichting (NAS). De adoptiekinderen zijn inmiddels volwassen. Velen van hen zijn erachter gekomen dat hun geboortecertificaten zijn vervalst. In de jaren tachtig was de illegale babyhandel in Sri Lanka op zijn hoogtepunt.
Bij veel kinderen zijn geboorteakten compleet vervalst. Zo blijken in sommige gevallen de biologische moeders, de moeders niet te zijn. Sommigen hebben nog broers of zussen terwijl er verteld is dat ze enig kind waren of andersom. Malkanthi, 26 jaar en moeder van twee kinderen, was één van deze geadopteerde baby’s. ‘Ik ben in juni 1991 geadopteerd via het adoptiebureau Flash. Ik was zes weken oud. Op mijn vijfde begon ik me al af te vragen wie ik nou eigenlijk was. Mijn ouders zijn altijd eerlijk tegen me geweest over waar ik vandaan kwam. Ik had ook foto’s van mijn biologische moeder die bij de rechtbank waren genomen.’
Toen de tsunami toesloeg in 2004 was het voor Malkanthi duidelijk dat ze in actie moest komen. Op 26 december 2004 vond een zeer zware zeebeving plaats in de Indische Oceaan, die een vloedgolf veroorzaakte die zich in verschillende richtingen over de Indische Oceaan verplaatste. Ongeveer 230.000 mensen kwamen om het leven. Behalve Sri Lanka werden onder meer Bangladesh, India, Indonesië, Kenia, Madagaskar, Maleisië, Birma, Somalië, Tanzania en Thailand getroffen.
‘Mijn moeder woonde in het getroffen gebied. In 2006 vroeg ik de stichting Held en Happiness om mij te helpen in mijn zoektocht naar mijn moeder. Ik kreeg vrij snel bericht dat ze nog leefde en dat ze ook mijn vader, broer en nichtjes en neefjes hadden gevonden’, vertelt Malkanthi. ‘In 2007 ben ik naar Sri Lanka gevlogen en heb ik ze ontmoet. Ik was destijds vijftien. De ontmoeting viel tegen. De eerste twee dagen waren helemaal geweldig. Ik had er opeens allemaal neefjes en nichtjes bij. Maar daarna was er opeens ook veel spanning. Het was niet een ontmoeting zoals ik die bij Spoorloos had gezien.’
De derde dag kwamen haar vader, broer en neefjes en nichtjes naar het hotel en begonnen ze om geld te vragen. ‘Zodra mijn adoptievader de kamer uit was, begon mijn broer druk op mij uit te oefenen. Hij wilde geld zien en eiste dat ik terugkwam naar Sri Lanka om voor mijn familie te zorgen. Ik legde uit dat ik best geld wilde geven, maar dat via de stichting wilde regelen. Hij wilde daar niets van weten. Hij wilde het geld direct hebben. Er werden zelfs dreigementen geuit. Mijn broer zei dat hij wel aan het geld zou komen en zou zorgen dat ik in Sri Lanka zou blijven. Ik zou zestien dagen in Sri Lanka blijven en nog gaan rondreizen, maar ik ben zeven dagen gebleven. Ik wilde zo snel mogelijk terug naar Nederland. Mijn vragen waren beantwoord. Ik wist waarom ik was afgestaan.’
Het enige dat Malkanthi nog mist is een dna-test. ‘Mijn moeder weigert een dna-test te doen. Ze zegt dat destijds iemand naar haar toe is gekomen die dat heeft verboden. En ze zegt dat ze mijn moeder is, dus dat een dna-test niet nodig is. Maar mensen kunnen van alles zeggen. Mijn moeder probeert vrijwel elke dag contact te zoeken met mij, maar ik probeer afstand te houden. Misschien is ze niet mijn moeder en dan heb je zo’n band opgebouwd.’
Geert, 53 jaar uit Nederland, heeft een zus die twee kinderen heeft geadopteerd uit Sri Lanka. Eén van hen is geadopteerd via Flash. Haar kinderen zijn op zoek gegaan naar hun ouders en ontdekten dat de identiteit van hun zogenaamde biologische moeders niet klopt. ‘Ze klopten aan bij de Nederlandse regering en die antwoordde met ‘oh dat is altijd het geval’. De kinderen zijn gestopt met hun zoektocht.’
De biologische moeders
De 48-jarige Sri Lankaan Siri Silva zoekt in zijn land al ruim twintig jaar naar biologische ouders van Nederlandse kinderen. Hij heeft met zeven- tot achthonderd families gewerkt en heeft bijna zeventig procent van de families kunnen herenigen. Hij heeft enige tijd gewerkt voor het tv-programma Vermist. Silva heeft problemen met de manier waarop er naar de biologische moeders wordt gezocht. ‘Sommige kinderen zijn verwend door de Nederlandse maatschappij. Zij komen hier aan in Sri Lanka en beginnen iedereen te vragen naar hun moeder. Niet wetende dat het voor hun moeder ook een trauma is geweest. Sommige moeders hebben buitenechtelijke kinderen gehad, soms door verkrachting en hebben het kind gedwongen af moeten staan.’
Collega’s die in hetzelfde veld werken, gaan soms met de politie langs bij de huizen van de biologische ouders. Wat ze volgens Silva niet begrijpen, is dat er een grote taboe heerst op het onderwerp en dat er in Sri Lanka een andere cultuur heerst. ‘Mensen spreken slecht over degenen die hun kind verkopen voor geld of seks hebben buiten het huwelijk. Als je een buitenechtelijk kind krijgt, is dat een schande voor de familie. Dus daar loop je als familie niet mee te koop. Je moet heel voorzichtig te werk gaan en niet zomaar overal de naam van je moeder roepen. Hun kind komt plotseling uit een andere wereld met een tv-crew en daarna is het stil. Toen ik de redactie van Vermist belde en vroeg waarom de kinderen niets meer van zich lieten horen, kreeg ik te horen dat de taak van de redactie erop zat.’
Volgens Silva is de shock soms te groot als de adoptiekinderen hun familie in grote armoedige omstandigheden zien. ‘Sommige kinderen raken in paniek als ze hun moeder zien. Ze verbergen dat goed. Na de ontmoeting gaan ze rondreizen in Sri Lanka en daarna hoor je niets meer van ze. Moeders bellen mij en vragen waarom ze niets van hun kinderen horen. Ik zag hoe de moeders het na de ontmoeting emotioneel zwaar hadden.’ Silva wil nu opkomen voor de rechten van de moeders. ‘Iedereen moet herstellen van de gebeurtenis, niet alleen de Nederlandse kinderen. Ik zeg nu tegen de kinderen die mij om hulp vragen ‘als je het niet kan veroorloven om je moeder met vijftig euro per maand te ondersteunen, dan kan je beter niet op zoek gaan’. Voor mij is het maatschappelijk werk geworden. Met die vijftig euro kunnen de moeders in de laatste periode van hun leven medicijnen en eten kopen.’
Babyhandel
In de jaren tachtig was de babyhandel in Sri Lanka op zijn hoogtepunt. In 1987 werden er verschillende babyfarms ontdekt door de politie in Wadduwa en Negombo. Meer dan twintig baby’s lagen klaar om verkocht te worden. De leeftijd varieerde van drie weken tot zes maanden. Soms verdwenen baby’s uit ziekenhuizen waar de moeder werd verteld dat het kind overleden was of zelfs werd verteld dat hun kind gestolen was, volgens Zembla. In de babyfarms konden westerse koppels hun kind bezoeken. Doktoren, politici, advocaten en hotelmanagers waren volgens Zembla vaak betrokken bij de illegale babyhandel.
Zowel Nederland als Sri Lanka nemen deel aan het Haags Adoptieverdrag dat in 1993 is gesloten. Dit verdrag is erop gericht om de adoptieprocedure zo zorgvuldig mogelijk te laten verlopen. De belangen van het kind staan daarin centraal. Het verdrag moet de bemiddeling door twijfelachtige personen en organisaties, zoals Flash, en zaken als kinderhandel en winstoogmerk voorkomen. Op papier staat dat heel mooi, maar in de praktijk blijkt het vaak niet mogelijk te zijn.
De Raad van Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) zegt zelfs in een advies aan het kabinet dat Nederland moet stoppen met adoptie op internationaal vlak, omdat er financiële belangen in het systeem zitten. Het belang van het kind moet altijd voorop staan en niet het belang van de wensouders. De vraag creëert aanbod in kindertehuizen en armoede is het hoofdmotief voor veel vrouwen om hun kind af te staan. Volgens Pound-Up legacy, een online webgemeenschap die de schaduwkant van adoptie blootlegt, wordt voor veel baby’s zo’n drieduizend dollar neergelegd en zijn er gevallen waarbij de moeder niet meer dan veertig dollar krijgt. Ook benadrukken ze dat prostituees en ongehuwde vrouwen een gemakkelijke prooi zijn voor de babyhandel.
Malkanthi kan bevestigen dat de rechten van het kind in veel gevallen niet centraal staan. ‘Tegen mijn ouders werd door Flash gezegd ‘het maakt niet uit wat er gebeurt, jullie komen terug met een kind’. Dat vind ik raar. Hoe weet je nou hoeveel kinderen er op voorraad liggen?’ Malkanthi’s moeder was destijds 24, terwijl koppels van alleen 25 jaar en ouder in aanmerking kunnen komen voor adoptie. ‘Meerdere mensen hebben voor haar gestreden. De rechtbank deed eerst moeilijk over de leeftijd van mijn moeder. Een dag later was het opeens geen probleem en konden ze me meenemen. Dat klopt gewoon niet. Mijn adoptieouders kregen geen argwaan. Ze waren in de zevende hemel dat ze een kind hadden.’
Silva benadrukt dat er meer kanten aan het verhaal zitten. ‘Er werd een groot aantal baby’s gevonden in toiletten, busstations en bosjes. Niemand wist wie of waar de moeder was. De regering kampte met dit probleem en zocht naar een oplossing. In deze tijd zijn veel baby’s afgegeven ter adoptie in het buitenland. Er werden ‘neppe’ moeders bij de baby’s gezocht. Alleen met toestemming van de moeder kan het kind ter adoptie worden gegeven. Daarbij speelde de roerige tijd in de jaren tachtig en negentig een belangrijke rol.’ Er waren communistische opstanden en er brak een burgeroorlog uit. Het was een tijd waarin illegale handel gemakkelijker kon plaatsvinden.
Volgens Silva hadden veel problemen voorkomen kunnen worden. ‘Als ze gewoon hadden gezegd, ‘wij hebben een baby voor je maar we weten niet wie de ouders zijn’, dan hadden we nu deze problemen niet. De Nederlandse ouders vertrouwden de regering en de organisaties. Ze stelden geen vragen.’ Maar volgens Silva kwamen die vragen uiteindelijk wel in de Nederlandse gezinnen bovendrijven. ‘Ik heb veel situaties gezin waarin Nederlandse gezinnen uitéén zijn gevallen, omdat het adoptiekind de ouders verwijt dat ze niet kritisch waren tijdens de asielprocedure.’ Toch is Silva van mening dat Flash en de illegale adoptiepraktijken ook een goede kant hebben gehad. ‘Niets is alleen goed of slecht. Kansloze baby’s hebben een kans gekregen in het buitenland. Ze zijn opgegroeid in een fijn land met welzijn.’
‘Destijds werd ook gezegd dat er geen problemen waren’
Het ministerie in Sri Lanka dat over adoptie gaat is het ministerie van Probatie en Kindzorg. De woordvoerder van dit ministerie zegt niets af te weten van de praktijken van Flash. ‘Flash is overgenomen door de NAS en daar werken wij nu mee samen. Voor zover wij weten maakt de NAS zich niet schuldig aan illegale praktijken.’ Volgens de woordvoerder geven ze bijna geen kinderen meer af aan internationale adoptieorganisaties. ‘Recentelijk hebben we voor één of twee kinderen bemiddeld met de NAS. Maar er is een grote lokale vraag, dus wij geven niet meer zo veel af aan buitenlandse organisaties. Afgelopen jaar zijn er vier of vijf kinderen ter adoptie afgegeven aan buitenlanders.’ Volgens de woordvoerder zijn er nu geen problemen met de internationale adoptieprocedure, omdat Sri Lanka zich aan strenge wetten houdt. ‘We nemen deel aan het Haags Adoptieverdrag en de Adoptiewet van Sri Lanka. De adoptieprocedure wordt strikt gemonitord.’
Toch gelooft Malkanthi niet dat de adoptieprocedure in Sri Lanka nu vlekkeloos verloopt. ‘Ze kunnen van alles zeggen. Destijds werd ook gezegd dat er geen problemen waren. We hebben onze papieren naast elkaar gelegd en alle zaken zijn behandeld door dezelfde rechters en advocaten. Zij wisten hier allemaal vanaf.’
Malkanthi voelt zich ook niet gesteund door de Nederlands regering. ‘Ik stuit elke keer op veel weerstand. We moeten als adoptiekinderen overal voor betalen. Om gewoon simpelweg ons dossier in te zien bij de FIOM (Federatie van Instellingen voor Ongehuwde Moeders, red.), moeten we al 75 euro neerleggen. We krijgen niet eens de echte documenten te zien. Als we bellen naar de FIOM en vragen naar onze gegevens, is alles opeens heel lastig.’
Volgens Silva moeten Nederlandse ouders ervoor zorgen dat ze op de officiële manier adopteren. Maar tegelijkertijd geeft hij toe dat deze manier ook niet honderd procent garantie geeft. ‘Toch is het beter dan het gebruik maken van een omstreden privéorganisatie. De Nederlandse regering moet niet stoppen met interlandelijke adoptie, maar ze moet nagaan wie verantwoordelijk is voor de leugens.’
Malkanthi is ondanks alles niet tegen adoptie. ‘Ik ben in een heel goed gezin terecht gekomen. Ik hoop dat alle kinderen goede zorg krijgen. Als ze dat niet kunnen krijgen, waarom dan niet zoeken naar een ander gezin? Maar er moeten strikte maatregelen worden genomen. Er moeten dna-testen worden gedaan. Anders blijven wij, de adoptiekinderen, in onzekerheid.’ Malkanthi is nu samen met andere adoptiekinderen uit Sri Lanka bezig een dna-bank op te zetten, om erachter te komen of ze nog meer familieleden in Nederland hebben. Zij hopen op steun van de Tweede Kamer.
Volgens Silva beseffen sommige adoptiekinderen niet hoe goed ze het hebben getroffen. ‘Genoeg moeders beroven zichzelf met het ongewilde kind van het leven. Deze adoptiekinderen hebben een leven gekregen met mensen die hun wilden hebben. Sommigen zien alleen de problemen, maar je moet al het goede uit het slechte halen.’
Het is al ruim een half jaar onrustig in het Rif-gebied in Marokko. Wat begon als een protest tegen de behandeling van de omgekomen visverkoper Mohsin Fikri, is inmiddels uitgegroeid tot dagelijkse demonstraties voor een humaner bestaan. Onze correspondent Freek de Swart doet verslag vanuit het epicentrum van de demonstraties, al-Hoceima.
De meeste wijken in de stad al-Hoceima zijn overdag een oase van rust. Niet alleen zijn cafés en restaurants gesloten vanwege de ramadan, ook de rest van de middenstanders houdt de deuren dicht. Dat uit protest tegen de arrestatie van protestleider Nasser Zafzafi. Het enige dat wel in overvloed aanwezig is, zijn veiligheidstroepen van verschillend pluimage. Regionale en nationale politie. De Mobiele Eenheid in gepantserde voertuigen en witte bestelbusjes. Ook rijden er elke dag tientallen tourbussen de stad in en uit gevuld met jonge mannen in donkerblauwe uniformen. Veelal Arabieren, wat de woede van de Berber-bevolking alleen maar versterkt.
Het kustplaatsje is arm, net als de rest van het Rif-gebied. Op straat zijn veel bedelaars te vinden en industrie kent de regio nauwelijks. Bij de trappen van het Mercury-hotel biedt een jongetje dat niet ouder kan zijn dan tien seksuele diensten aan voor geld. Toch is armoede volgens activist Massin (pseudoniem, hij wil niet met zijn naam in de krant) niet de voornaamste reden van de burgerlijke onrust. ‘Dit land wordt bestuurd door een zelfverrijkende maffiaclan die vrijheid en democratie alleen ziet als iets om het Westen mee te paaien’, stelt hij. Op zijn computer laat Massin de online oogst zien van ruim een halfjaar protest. Foto’s van ingetrapte deuren, filmpjes van demonstranten die mishandeld worden, teksten van Amnesty International die dat alles bezorgd afkeuren.
De honger naar erkenning van het buitenland voor hun leed is groot bij de actievoerders. Een steunbetuiging van een Spaanse oppositiepartij wordt gevierd. De belofte van een Marokkaanse minister voor meer economische projecten in de Rif wordt genegeerd en niet geloofd. ‘De regering probeert ons af te schilderen als terroristen, maar we zijn juist zo succesvol omdat we vreedzaam opereren. We hebben duidelijk een zenuw geraakt in Rabat’, vertelt Massin.
In de rest van Marokko doen veel verhalen de ronde over de oorzaak van de onrusten. Een taxichauffeur in Tanger weet zeker dat Algerije achter de protesten zit. Het buurland zou jaloers zijn op het succes van Marokko. Ook IS en Israël worden vaak aangehaald als boosdoeners. Dat de Berbers legitieme klachten hebben over de wijze waarop zij worden behandeld, vindt in de rest van Marokko weinig gehoor. ‘Wij zijn de oorspronkelijke bewoners van dit land, maar de Arabieren behandelen ons als tweederangs burgers’, zegt Massin. De Marokkaanse regeringsleiders misbruiken volgens de activist ook religie om al-Hoceima weer rustig te krijgen. Als voorbeeld noemt hij de arrestatie van Zafzafi, die werd opgepakt omdat hij een imam die de protesten afkeurde openlijk tegensprak. Het is Marokkaanse moskeeën bij wet verboden om zich in te laten met politiek. ‘We moeten de hand van de koning kussen en alles accepteren wat ze beslissen in Rabat. Ondertussen leven wij al vijftig jaar onder een militaire bezetting. We willen gewoon een menswaardig bestaan zoals jullie dat in Europa ook hebben.’
Het Rif-gebied heeft al een halve eeuw een militaire status. Het meest in het oog springend daarbij zijn de politiecontroleposten die aan de rand van elke stad in het gebied staan. Opvallend is dat de identiteit van Marokkaanse burgers wordt gecontroleerd, maar dat de toeristen in dezelfde streekbus veelal ongecheckt mogen doorreizen.
Waar zonsondergang in de rest van Marokko het startschot is voor een feestmaal, begint in al-Hoceima al vrij snel een kat-en-muis-spel tussen de ordediensten en de demonstranten. Politieagenten sluiten straten af en intimideren passanten die te lang blijven staan. Het fotograferen van de openbare ruimte is vanaf dit tijdstip ook verboden. Ondanks de repressie van de autoriteiten lukt het mensen, onder wie veel kinderen en bejaarden, om zich te verzamelen. Daarbij enigszins geholpen door het doolhof dat het stratennetwerk van al-Hoceima is. Er wordt een sit-in gehouden en slogans gescandeerd zoals ‘dit land is corrupt’ en ‘regime pas op, we zijn allemaal Nasser’. Het protest is opmerkelijk goed georganiseerd. Boegeroep richting de politie wordt door mannen in gele en oranje hesjes snel de kop ingedrukt. Het vreedzame karakter van de demonstraties moet zo veel mogelijk gewaarborgd blijven. Ook zorgt de organisatie ervoor dat mannen en vrouwen gescheiden blijven door middel van een menselijke keten. Onder de demonstranten zijn ook mensen die in Nederland hebben gewoond, zoals Adil el-Hajoui. In het beetje Nederlands dat hij heeft onthouden maakt hij duidelijk wat hem dwarszit. ‘Rabat slecht. Rif niks Marokkaans. Marokko slecht.’ Hajoui kijkt om zich heen, zoekend naar woorden. Hij wijst naar een rode Riffijnse separatistenvlag in het publiek met de tekst ‘mijn land’. Iets na half twaalf is de demonstratie voorbij. Het is in Marokko verboden om na middernacht te demonstreren en men wil de politie geen legitiem argument geven voor geweld. ‘De regering kan het niet hebben dat we ons aan de wet houden, dat maakt ons sterk’, zegt Massin even later thuis. Buiten keert de rust weer terug in de straten.
De volgende avond blijkt er meer politie op de been te zijn dan normaal. Wat de aanleiding daarvoor is blijft gissen. Wel is duidelijk dat het verzamelen daardoor nog moeilijker is. Massin haalt een pan en een grote lepel uit zijn keuken. ‘Op zulke dagen gebruiken we dit als alternatief om ons te laten horen.’ Even later is op Periscope te zien dat het een groep vrouwen met kinderen wel gelukt is om zich in de stad te verzamelen. Onder de demonstranten bevindt zich ook Nawal Ben Aissa. Zij groeide na het arrest van Zafzafi uit tot de nieuwe defacto-leider van het verzet. Ook de politie heeft de vrouwen op het oog. Live wordt een ietwat halfslachtige charge uitgevoerd door de oproerpolitie. Vrouwen schreeuwen, kinderen huilen en Massin verbijt zich achter zijn computer. ‘Ik kan dit niet aanzien, ik moet erheen’, zegt hij. Een hachelijke tocht door kleine achtersteegjes volgt.
Dat Ben Aissa naar boven is komen drijven als het nieuwe gezicht van de beweging is niet vreemd. Ze straalt een zekere sereniteit uit. ‘Angst om opgepakt te worden heb ik allang niet meer. Ik prijs mezelf gelukkig wanneer ik gearresteerd wordt voor het verdedigen van de rechten van mijn kinderen en de rest van het Rif-gebied. Lijden voor rechtvaardigheid is beter dan stilletjes sterven in een onrechtvaardige wereld.’ Ondanks dat de protesten al zeven maanden duren heeft ze hoop op een goede afloop. ‘Ik ben een moeder van vier kinderen in een conservatieve maatschappij. Als ik geen hoop had op een goede afloop zou ik hier niet staan.’ Een boodschap aan de Berbers in Nederland heeft ze ook. ‘Blijf protesteren, op verschillende manieren. Het recht zal zegevieren.’
Londen is onlangs opnieuw opgeschrikt door terreuraanslagen waarbij doden zijn gevallen. Het was de derde aanslag in Engeland in korte tijd. Net als in veel Europese landen groeit ook in Nederland de angst voor aanslagen door geradicaliseerde jongeren. Hoe moeten we daarmee omgaan? Waar gaat het goed en waar gaat het mis? De Kanttekening sprak deskundigen over de aanpak van radicalisering.
Meer dan 130 moslimgeestelijken uit het Verenigd Koninkrijk hebben naar aanleiding van de aanslag in Londen een verklaring naar buiten gebracht waarin zij zich uitspreken tegen terrorisme. Ze weigeren daarbij een islamitische begrafenisgebed voor de aanslagplegers. ‘De onverdedigbare daden zijn volledig in strijd met de verheven leringen van de islam’, aldus de imams. De poging van de imams is één van de vele, vaak uit wanhoop voortgekomen reacties op terreur vanuit de islamitische gemeenschap.
Pedagoog Stijn Sieckelinck (Universiteit Utrecht), die al jaren onderzoek doet naar (de)radicalisering, is van mening dat het verstoten van jongeren met radicale ideeën averechts kan werken. ‘Op het moment dat je als moskee of gemeenschap jongeren weigert en verkettert vanwege hun ideeën, verdwijnen die ideeën niet. Op de langere termijn worden jongeren juist in de armen van extremisten gedreven. In een wereld van internet, predikers op YouTube, beelden van conflicten van over de hele wereld, schiet je er geen meter mee op.’
[blendlebutton] Volgens Sieckelinck is het lastig om onderscheid te maken tussen een potentiële zelfmoordterrorist en een puber die nog op zoek is naar zijn ware identiteit en fouten maakt. Daarmee is het volgens hem ook lastig om de juiste balans te vinden tussen een harde en een softe aanpak. ‘Er zijn nu landen die na de aanslagen in Londen zeggen dat je zulke jongens gewoon veel eerder en harder moet aanpakken, maar dat zijn meestal de ondemocratische regimes, zoals die in Saoedi-Arabië en Jemen. Die hebben minder vrijheden die ze kunnen kwijtraken. De grote paradox van onze democratie met betrekking tot dit thema is dat je juist mensen de vrijheid moet gunnen om afwijkende ideeën te hebben, waarbij je tegelijk je justitie op orde moet hebben. Ga niet als rechtsstaat datgene opofferen wat jou maakt tot een rechtsstaat, namelijk dat er vrijheid van opvattingen bestaat. Hoe verder je daarin opschuift, hoe minder er eigenlijk nog te verdedigen valt. Want waarom hebben we anders een rechtsstaat en hoe zijn we dan anders dan de ondemocratische landen waar we zo veel kritiek op hebben?’
Omar Ramadan, directeur van RadarAdvies, een bureau voor sociale vraagstukken en expert op het gebied van radicalisering, zegt dat preventie een kernpunt is in de aanpak van radicalisme. ‘De overheid heeft veel aandacht voor repressie en veiligheidsmaatregelen, terecht, er vinden aanslagen plaats en er is een veiligheidsrisico. Maar met repressie en veiligheidsmaatregelen alleen ga je dit niet winnen.’ Volgens Ramadan moet men de oorzaken aanpakken en de redenen wegnemen waarom veelal jonge mensen vatbaar zijn voor radicalisering. ‘Het is een misvatting om te denken dat radicalisering bij iedereen dezelfde oorzaak heeft. Bij de één speelt uitsluiting en discriminatie, of althans dat gevoel, een rol. Bij een ander heeft het ontbreken van een vader of hebben foute vrienden een rol gespeeld. En weer een ander is misleid door extremisten die de islam gewelddadig uitleggen. Op het moment dat jongeren nog lang geen terroristen zijn en door rekruteerders worden benaderd moet je erbij zijn, zodat je later minder anti-terreur-maatregelen nodig hebt. Nederland doet dat beter dan veel andere landen, dat klopt, maar de aandacht gaat ook hier toch snel uit naar repressie, zoals het intrekken van paspoorten en het uit huis plaatsen van kinderen.’
Dat er sinds de moord op Theo van Gogh geen terreuraanslag is gepleegd in Nederland is volgens sommigen het bewijs dat de Nederlandse aanpak van radicalisering en terrorismebestrijding succesvoller is dan die van andere Europese landen. ‘Het is verleidelijk maar ook erg gevaarlijk om dat te concluderen’, denkt Sieckelinck. ‘Terroristen zijn dol op aandacht en die is gegarandeerd als je in een metropool toeslaat, zoals Parijs, Londen of Brussel. Het is toeval dat er nog geen aanslag is gepleegd in Nederland.’ Toch is ook hij van mening dat door een combinatie van een harde justitionele aanpak en een sociale strategie zoals in Nederland, je vooruitgang kan boeken als het gaat om aanpak van radicalisering. ‘Er wordt in Nederland veel kennis uitgewisseld over het probleem in de sociale sfeer, de sociaal-emotionele worstelingen van jongeren en psychische kwetsbaarheden. Anders dan in landen als Frankrijk, waar het een kwestie van oppakken en opsluiten is, betwist men eigenlijk bijna niet meer dat de sociale dimensie een belangrijk rol speelt in radicalisering.’
Tegelijkertijd ziet Sieckelinck ook veel verbeterpunten. ‘Partners vanuit het sociale veld moeten beter samenwerken met wijkagenten en veiligheidsdiensten. Aan de andere kant moeten veiligheidsdiensten echt beseffen dat het dweilen met de kraan open is als jongens niet tot een positieve identiteitsontwikkeling komen.’
Ook Ramadan denkt dat op sommige vlakken beter samengewerkt moet worden tussen verschillende actoren. ‘Je ziet dat de politie geregeld wel informatie wil ophalen bij onderwijs en jeugdhulp, maar niet met hen wil delen. Soms kan dat niet anders, maar vaak ook wel. Dat moet beter.’
Speciaal rapporteur Naima Azough die haar rapport Weerbare jongeren, weerbare professionals over polarisatie en radicalisering vorige week heeft aangeboden aan minister Jet Bussemaker en staatssecretaris Martin van Rijn, zegt dat het veiligheidsdomein heel leidend is in de strijd tegen radicalisering, maar dat de integrale samenwerking tussen het veiligheidsdomein en het onderwijs, jongerenwerk en jeugdhulp veel beter kan. ‘Als het gaat om preventie, is het van belang dat het onderwijs, maar ook jeugdhulp serieuze en gelijkwaardige partners zijn. Te vaak hoorde ik dat jongerenwerk of onderwijs niets meer hoorden na informatie door te hebben gegeven. Of dat het niet duidelijk was wie er verantwoordelijkheid neemt voor casussen die besproken worden in het veiligheidsdomein, waar vervolgens niets mee gebeurt. Dat vind ik zorgelijk.’
In 2015 bleek uit politiedossiers van meer dan honderd geradicaliseerde moslimjongeren dat meer dan de helft van de Nederlandse Syrië-gangers psychische problemen had. ‘We zien radicalisering pas als het te laat is en dan zien we het ook alleen als iets islamitisch. Maar hoe eerder we zien wat eronder ligt, bijvoorbeeld problemen thuis, drugsverslaving of psychische problemen, des te effectiever de preventie kan zijn’, denkt Azough. De rol van families moet volgens haar ook niet onderschat worden bij het voorkomen en bestrijden van radicalisme.
‘Jarenlang werd gezegd dat de islamitische gemeenschap haar eigen jihadisten beschermt, nu horen we dat juist familieleden radicalisering signaleren. Dat is een enorme winst want daar is veel vertrouwen voor nodig’, zegt Sieckelinck. ‘We moeten inzien dat wanneer burgers vertrouwen hebben in het formele gezag van de staat, dat je dan veel meer kan bereiken als het gaat om radicalisering. Hoe het in Molenbeek zo uit de hand heeft kunnen lopen, heeft ook daarmee te maken. Er was geen greintje verstandhouding tussen bewoners en de politie. Dat is ook één van de grootste problemen in de Franse no-go areas waar de politie niet durft te komen.’
Ramadan zegt dat de meeste moslimouderen bang zijn dat hun kinderen radicaliseren en ‘aan onze kant’ staan. Maar ze zouden tevens ook bang zijn om hun zorgen te delen met de autoriteiten wanneer hun kinderen alleen maar foute vrienden hebben, filmpjes kijken op internet of domme uitspraken doen. ‘Ze vrezen dat dan meteen de politie voor de deur staat om het kind mee te nemen. In de eerste fase durven ze dus hun zorgen niet te delen, ook niet met scholen, omdat men het beeld kreeg van de politiek en media dat de overheid repressief optreed.’ Maar hoe kan de Nederlandse overheid toch het vertrouwen winnen van moslimouders van wie de kinderen mogelijk radicaliseren? ‘Ouders moeten weten dat de overheid er ook is om de jeugd op het rechte pad te houden, of het nu gaat om jongeren die vatbaar zijn voor obesitas, loverboys of radicalisering. De politiek moet in Nederland echt veel meer doen om dat uit te stralen.’ [/blendlebutton]
De vis in de Noord-Marokkaanse havenstad al-Hoceima is overvloedig, maar wordt niettemin duur betaald. Dat ondervinden de jonge Chahid en zijn broertje elke dag aan den lijve. Anders dan vroegere generaties beseft Chahid dat hij dit niet hoeft te pikken. Daarom gaan hij en zijn leeftijdsgenoten al zeven maanden de straat op om actie te voeren tegen het onrecht dat hen dagelijks overkomt.
Als Chahid ‘s ochtends in Beni Bouayach in de auto stapt om samen met zijn nog schoolgaande broertje naar al-Hoceima te rijden, worden ze elke keer na tweehonderd meter door een agent op de rotonde aan de kant gezet. Hij vraagt naar het rijbewijs, de verzekering, het kentekenbewijs en of zijn broertje zich ook kan identificeren. Hij vraagt waar ze vandaan komen, waar ze heen gaan en wat ze daar gaan doen. Daarna krijgt hij zijn autopapieren terug. Zo gaat dat elke dag. Drie kilometer verderop staan de dienstdoende verkeersagenten van Imzouren hen op te wachten. Ook zij vragen om de autopapieren, één voor één natuurlijk, nooit alle documenten in één keer geven. Vervolgens moet Chahid dezelfde serie vragen beantwoorden, waarna de agent hem Gods zegen toewenst en hij opnieuw door mag rijden. Tegen de tijd dat hij achttien kilometer later in de stad al-Hoceima aankomt, waar hij als elektromonteur werkt en zijn broertje voor verpleegkundige leert, hebben ze vier of vijf van deze checkpoints gepasseerd. Maar dan is hij er nog niet. In de middag moet hij op de terugweg nogmaals langs alle checkpoints. Soms is Chahid moe of noem het moedeloos, waardoor hij zachtjes praat. Dan wordt hij daar streng op aangesproken. Chahid moet natuurlijk wel weten wie de baas is.
Zo liggen de verhoudingen tussen overheid en burger nu eenmaal in de Rif. Het is zoals het is, eigenlijk al sinds de onafhankelijkheid in 1956. Hele generaties voor hem zijn met deze angstcultuur opgegroeid en krijgen knikkende knieën, een droge mond, beginnen te stotteren of grijpen spontaan naar hun portemonnee bij het zien van een agent, gendarme of douanebeambte. De vreugde is groot wanneer je de checkpoints of douane bent gepasseerd, elke keer weer. In de overheidscentra waar het verkrijgen van informatie en verschillende documenten evidente rechten zijn, maakt de burger zich ook al geen illusies. Daar gaat het er niet veel beter aan toe.
Het verschil tussen de generatie van Chahid en die voor hen, is dat de generatie van Chahid opgegroeid is in een tijd van hoop, een tijd van het kan wel, maar ook een tijd van genoeg is genoeg. Een beetje overheid haalt het toch niet in haar hoofd om mensen voor hun mening op te pakken. Daarom gaat juist deze generatie, net als in 2013, nu al ruim zeven maanden de straat op om dat duidelijk te maken. Ze hebben genoeg loze beloftes, ronkende speeches en goedbedoelde adviezen gehoord. Intussen krijgt de roep om respect en waardigheid (niet meer dan dat!) weerklank in heel Marokko en ver daarbuiten. En de autoriteiten? Die reageren geheel in de geest van de oude stempel met massieve troepenversterkingen, arrestatie en mishandeling van vreedzame demonstranten en massale schendingen van mensenrechten. Of, om het met de woorden van zanger Farid el-Atrache te zeggen: de afstand tussen Rabat en de Rif is lang, heel lang!
Het is misschien wat kort door de bocht, maar het heeft eigenlijk nooit geboterd tussen Rabat en de Rif. In 2004 werd de Rif door een zware aardbeving getroffen. Als de ernst van deze aardbeving niet snel door buitenlandse media wereldkundig was gemaakt, hadden de autoriteiten in Rabat er het zwijgen toegedaan en waren zij tot de orde van de dag overgegaan. De koning beloofde kort na de aardbeving drieduizend woningen in de wijk Bades te bouwen. In werkelijkheid is er een handjevol woningen gebouwd, niet meer dan twintig. De rest is aan corruptie opgegaan.
Is er dan helemaal niets in deze schone stad achter de rotsen? Zeker wel. Er is een hogere technische school in Boukidarn gekomen. Deze draait op halve kracht, omdat er geen docenten zijn. Er is een oncologisch centrum gebouwd, maar dat wordt uitgeknepen door Rabat, waardoor in werkelijkheid veel patiënten in Rabat of Fes moeten worden behandeld. Ook Chahids vorig jaar overleden oom uit al-Hoceima, verzekerd en wel, moest voor zijn pijnlijke prostaatkanker elke keer naar Fes, zo’n driehonderd kilometer verderop, over een verschrikkelijke weg waar al meer dan zeven jaar aan wordt gewerkt. Het schijnt dat die nu voor de helft is aangelegd. Er is verder een nieuwe passagiershaven zonder schepen, een vliegveld zonder vliegtuigen en een vissershaven zonder visboeren. Die laatsten zijn hun leven, na de dood van Mohsin Fikri, immers ook niet zeker.
De ramadan is weer aangebroken. Voor velen is het een tijd van bezinning, spiritualiteit, en nader tot God komen. Maar ook van gezelligheid, familie, samen lekker eten en onderlinge banden aanhalen. De ramadan is soms zeker ook een tijd van afzien, maar brengt ook veel positiefs met zich mee. Voor veel moslims is het een speciale tijd en met reden.
Natuurlijk is dat niet voor iedereen zo. Moslims die ziek zijn vergeten nog wel eens dat ze niet hoeven te vasten, waardoor ze met hun gezondheid in de problemen komen. Sommige moslims vinden het vasten weer te zwaar en stiekem eten of drinken komt dan ook niet zelden voor. Ook is het voor anderen weer lastig om buiten het vasten om op het ‘rechte pad’ te blijven en een maand lang vroom te leven. Het kan soms best een worsteling zijn.
Voor wie de ramadan ook een worsteling kan zijn, is de groeiende groep ex-moslims in ons land. Aan de ene kant zijn ook zij met de ramadan opgegroeid en hebben ze warme herinneringen aan het samen breken van het vasten met vrienden en familie. Sommige ex-moslims beschouwen zichzelf dan ook als culturele moslims, die tradities als de ramadan nog steeds navolgen, ook al geloven ze niet meer in het spirituele gehalte ervan. Maar voor weer andere ex-moslims is de ramadan vooral een tijd van afzien, een tijd waarin je nog een stukje dieper in de kast moet. Voor hen is de ramadan de maand waarin ze naar buiten toe moeten laten zien dat ze moslims zijn. Ze kunnen niet etend of drinkend gezien worden, laat staan op feestjes met niet-islamitische vrienden. ‘Er zijn overal ogen’, is mij niet zelden verteld.
De ramadan is voor deze groep bepaald niet de maand van vrijheid, maar vooral een tijd van (grote) sociale druk. En het is zeker geen maand waar men dan vervolgens naar uitkijkt. Hooguit kijkt men uit naar Eid (Suikerfeest). Niet alleen vanwege het lekkere eten, maar vooral omdat de ramadan dan weer afgelopen is. De ramadan raakt steeds meer ingeburgerd in de Nederlandse samenleving en dat is een goede zaak. Bij de gratie van het feit dat de islam en moslims bij Nederland horen.
Maar met die inburgering komt ook een verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid voor hen die wél praktiseren. Een verantwoordelijkheid om de ramadan een tijd van inclusie te laten zijn. Een tijd waarin niets opgelegd wordt vanuit sociale druk, maar er alleen gehandeld wordt vanuit geloof. Op dit moment is de ramadan nog te veel een tijd waarin zij die ervoor kiezen niet te praktiseren of zij die niet langer de islam volgen, maar door anderen op grond van hun opvoeding als moslim nog wel geacht worden deze te volgen, er aan de haren bijgesleept worden. Dat lijkt me niet bepaald een spirituele manier van handelen en het is ook niet houdbaar binnen een religie die steeds meer onderdeel van de Nederlandse samenleving wordt. Daarom is het van belang dat gestreefd wordt naar meer ruimte voor keuzevrijheid gedurende de ramadan. Laat de ramadan de tijd van het jaar zijn waarin moslims en ex-moslims samen kunnen eten, waarbij de één het vasten breekt en de ander gewoon een gezellige maaltijd met familie of vrienden beleeft. Laat de ramadan ook een tijd zijn van gesprek en dialoog, niet alleen met niet-moslims die op iftars van moskeeën en islamitische organisaties uitgenodigd worden, maar ook met ex-moslims, die dan het gesprek aan kunnen gaan over het feit dat zij niet langer geloven, maar tegelijkertijd nog wel volwaardig onderdeel willen uitmaken van hun islamitische familie of vriendengroep. Laat het een tijd van wederzijdse acceptatie zijn, waarin niet alleen de overeenkomsten, maar ook de verschillen worden gevierd.
Een dergelijke ontwikkeling is van belang in het Nederland anno 2017. In het Nederland waar we discriminatie willen bestrijden. Discriminatie van moslims, maar ook discriminatie van ex-moslims. Het is soms nog lastig te bevatten dat in dit Nederland terecht ophef bestaat over een man die vanwege zijn afkomst geweigerd wordt bij een uitgaansgelegenheid, maar dat er tegelijkertijd geen ophef bestaat over een man die op diezelfde dag in diezelfde stad bij een restaurant geweigerd wordt vanwege zijn afkomst. Omdat hij geacht werd moslim te zijn en het was ramadan.
Tijd dus om in islamitische hoek deze discussie aan te gaan en ruimte en vrijheid te creëren voor ex-moslims en anderen die af wensen te wijken van heersende normen. Wellicht dat deze ramadan daar het moment voor kan vormen en dat het gesprek tijdens de iftar ook over dit onderwerp kan gaan. Daarom hierbij aan allen een gezegende ramadan. Voor hen die vasten en voor hen die niet vasten. Voor hen die moslim zijn en voor hen die de islam verlaten hebben.
Onze site gebruikt cookies en vergelijkbare technologieën onder andere om u een optimale gebruikerservaring te bieden. Ook kunnen we hierdoor het gedrag van bezoekers vastleggen en analyseren en daardoor onze website verbeteren.
Deze website gebruikt cookies om uw gebruikservaring op deze website te verbeteren. Van deze cookies worden cookies aangemerkt als "Noodzakelijk" in uw browser bewaard, deze cookies zijn essentieel voor het functioneren van de website. Bijvoorbeeld het opslaan van uw keuze of u wel of geen cookies wilt hebben. Wij maken ook gebruik van cookies van derde partijen die ons helpen met het analyseren en begrijpen van de gebruik van deze website door u. Deze cookies worden alleen gebruikt als u daar toestemming toe geeft. U heeft ook de mogelijkheid om uzelf uit te sluiten voor deze cookies. Dit zal echter effect hebben op uw gebruikerservaring.
Noodzakelijke cookies zijn absoluut nodig voor het functioneren van de website. De cookies in deze categorie zorgen alleen voor de veiligheid en het functioneren van deze website . Deze cookies bewaren geen persoonlijke gegevens
Deze cookies zijn niet strict noodzakelijk, maar ze helpen de Kanttekening een beter beeld te krijgen van de gebruikers die langskomen en ons aan te passen aan de behoeftes van onze lezers. Hiervoor gebruiken wij tracking cookies. Bij het embedden van elementen vanuit andere websites zullen er door deze sites ook cookies worden gebruikt.