26.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 839

‘Echte emancipatie groeit van binnenuit en onderop’

0
Vrij Links, het seculiere initiatief van filmmaker Eddy Terstall, schrijver Asis Aynan, voormalig PvdA-parlementariër Keklik Yücel en actrice Femke Laterveld, roept veel emoties op.

De beweging Vrij Links wordt bejubeld en verguisd. Sympathisanten van Vrij Links hekelen de politieke correctheid van de linkse partijen, die de islam zouden ontzien, en zijn van mening dat het goed is dat hiertegen stelling wordt genomen. Critici daarentegen noemen Terstall en de zijnen antireligieus en islamofoob. Ze vinden het bovendien verdacht dat Vrij Links de steun krijgt van GeenStijl en journalist Wierd Duk (de Telegraaf). De Kanttekening sprak sympathisanten en critici van Vrij Links, om de controverse goed in kaart te brengen. Is Vrij Links antireligie, in het bijzonder anti-islam? Is Vrij Links ‘fout’, omdat GeenStijl het initiatief steunt? En hoe ver gaat het secularisme van Vrij Links eigenlijk?

Sympathie
Fabian van Hal (21) heeft sympathie voor het initiatief. Van Hal studeert rechten en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is columnist bij Jalta. Van oktober 2016 tot september 2017 was hij bovendien lid van het hoofdbestuur van DWARS, de jongerenorganisatie van GroenLinks. Van Hal voelt zich aangetrokken tot Vrij Links, vanwege het volgens hem intolerante intellectuele klimaat bij DWARS en andere progressieve organisaties. ‘Als je kritiek hebt op identity politics, intersectioneel feminisme of de conservatieve islam word je voor racist, seksist en/of islamofoob uitgemaakt. Een lid van het vorige bestuur vertelde me een half jaar geleden dat ik geen functies voor Dwars meer mag bekleden, omdat ik foute standpunten zou uitdragen. Ik ben nog wel lid, maar helemaal thuis voel ik mij er niet echt meer.’

In zijn artikel Meer vrij in mijn links graag, dat gepubliceerd werd op Jalta en de website van Vrij Links, bekritiseert Van Hal het linkse sociaalculturele verhaal, omdat men zich alleen maar zou afzetten tegen Geert Wilders en Thierry Baudet, zonder daarvoor een goed alternatief te formuleren. ‘De oplossing is een eigen geluid creëren, een geluid dat enerzijds opkomt voor gediscrimineerde minderheden, maar tegelijkertijd als het nodig is de ideeën van conservatieve moslims kan bekritiseren. Deze vrijheid is deel van de Verlichtingswaarden die we koste wat het kost moeten beschermen.’

Dat betekent echter ook dat Van Hal Keklik Yücel steunt, die in Vrij Nederland pleitte voor een hoofddoekverbod op de basisschool. Van Hal: ‘Meisjes op jonge leeftijd maken niet zelf de keuze. Dat doen hun ouders voor ze. Ik ben niet tegen de hoofddoek, maar dat mogen vrouwen zelf beslissen als ze achttien zijn.’ Volgens Van Hal maakt zo’n verbod de overheid niet tot een dwingeland. ‘De overheid mag soms ingrijpen. De ouders van het meisje hebben minder keuzevrijheid, maar zij krijgt door een hoofddoekverbod juist meer vrijheid.’

Een voorstander van het hoofddoekverbod op de basisschool is ook Hans de Vries (63), onderzoeker bij Saxion Hogeschool en voorzitter van de Atheïstisch Seculiere Partij. De Vries is daarnaast actief bij de vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte, van waaruit de ASP in 2010 werd opgericht. In 2014 en 2018 deed de ASP zonder een zetel te behalen mee aan de gemeenteraadsverkiezingen in Deventer. Als onderwijsman en als politieke atheïst is De Vries een uitgesproken tegenstander van het bijzonder religieus onderwijs. ‘Wat Yücel zei over het hoofddoekverbod is goed, maar ik vind dat je tot je achttiende religievrij moet blijven. Kinderen moeten zichzelf kunnen ontwikkelen, zichzelf ontdekken. Dan heb je niets aan religie. Als je als volwassene vrijwillig kiest om een geloof aan te gaan hangen, prima. Maar kinderen moeten van indoctrinatie, eenzijdige informatie en opleggedrag verschoond blijven.’

De Vries staat, naar eigen zeggen, voor negenennegentig procent achter Vrij Links. ‘Max Waterman, die begin dit jaar op onze ASP-lijst in Deventer stond, is secretaris van de ASP en betrokken bij Vrij Links. Daaruit blijkt duidelijk onze verbondenheid. Ik heb ook af en toe contact met Eddy Terstall. Hij heeft ook zo zijn bedenkingen over is ook voor het afschaffen van artikel zes van de Grondwet, godsdienstvrijheid. Heel goed, want artikel één, het verbod op discriminatie, beschermt de gelovigen namelijk ook. Godsdienstvrijheid zorgt juist voor ongelijke behandeling. Als gelovige heb je meer privileges. Dan mag je bijvoorbeeld onverdoofd ritueel slachten of bij je zoon een stukje van zijn geslacht eraf snijden. Als je dat als ongelovige doet is dat strafbaar.’ Volgens De Vries is de ASP echter principiëler dan Vrij Links. ‘Wij spreken onze idealen uit en gaan daarvoor. Zo’n opstelling zorgt er helaas voor dat je klein blijft.’

Kritiek
De Turks-Nederlandse arts Reis Kurt (42) stoort zich behoorlijk aan de uitspraken van Yücel over het hoofddoekverbod. Volgens hem probeerde ze het kemalisme, ‘de ouderwetse Turkse variant van het stalinisme, nieuw leven in Nederland in te blazen’. ‘En dat onder het mom van de sociaaldemocratie. Jarenlang hebben kemalisten bepleit dat Koerden niet bestaan.’ Kurt vertelt dat hij niet tegen individuele keuzevrijheid is. ‘Dat is een belangrijke kernwaarde, waarvoor Vrij Links zich terecht hard maakt. Maar in hun secularisme gaan Terstall, Yücel cum suis te ver. Kledingvoorschriften op school, een hoofddoekverbod, zulke zaken gaan in tegen het principe van vrijheid. Totalitaire regimes willen graag het onderwijs beheersen en kinderen indoctrineren. In de voormalige Sovjet-Unie werd iedereen gedrild in het atheïsme. In Turkije was seculier onderwijs een soort van communisme, het ging uit van een totalitaire benadering. De AKP van Erdogan doet nu precies hetzelfde, maar dan met religieus onderwijs. Dat is ook slecht. Onderwijs moet vrij zijn. Vrij van een overheid die alles wil bepalen.’

Theoloog des Twitterlands Alain Verheij (29) is ook kritisch over Vrij Links. Op Twitter maakte hij hierover ook een harde grap, die voor nogal wat ophef zorgde. ‘Dat is echt vreemd, ik draaide net de letters van de naam Eddy Terstall om en toen stond er ineens Jean-Marie le Pen.’ Verheij vraagt daarvoor geen vergeving. ‘Ze moeten tegen een grapje kunnen. GeenStijl maakt ook hele harde grappen, maar als ik dat doe bij iemand die ze leuk vinden word je voor de bus gegooid. Dat vind ik vreemd, want ik spiegel ze alleen maar.’

Over GeenStijl gesproken, vindt Verheij Vrij Links fout, vanwege de steun die het initiatief krijgt uit uiterst rechtse hoek? ‘Het is zeker goed om te kijken wie er voor je applaudisseert. Als je opeens steun krijgt van GeenStijl, Wierd Duk en consorten, dan zou je je moeten afvragen of je initiatief wel echt links is. De bijval voor Vrij Links komt maar van één kant, de rechtse identiteitspolitiek. Je moet je dan afvragen. lijkt mijn verhaal toch meer op rechtse identiteitspolitiek, dan dat wat wij Vrij Links noemen?’

Maar volgens Verheij is Vrij Links niet extreemrechts. ‘Ze noemen Spinoza en de Verlichting. Dat klinkt heel links-liberaal, D66. In hun manifest in de Volkskrant noemden ze de islam ook niet expliciet. Aan de andere kant schelden ze wel op linkse identiteitspolitiek, waarbij ze stromannen maken. Volgens Vrij Links worden niet-Westerse Nederlanders beschermd in het debat. Dat is je reinste waanzin. Dag in dag uit is er kritiek op de multiculturele samenleving, op moslims vooral. Ze worden helemaal niet gevrijwaard van kritiek. Vrij Links doet een Wierd Dukje, ze zeggen dat iets niet gezegd mag worden, dat er een taboe op ligt, terwijl het tegendeel het geval is. Het interview met Terstall en Yücel gaf gelukkig meer duidelijkheid. Het is Vrij Links gewoon te doen om islamkritiek. Terstall is niet tegen christelijk onderwijs, maar wil dit opofferen om de islam aan te pakken. Dit lijkt op wat het Front National doet. Ze zijn zogenaamd voor secularisme, maar willen eigenlijk alleen van islamitische symbolen af. Daarom pakken ze ook christenen en joden aan, omdat het anders discriminatie is.’

Theo Brand (46) van GroenLinks-religieplatform De Linker Wang is voorzichtiger. ‘Het manifest zat vol met niet-concrete suggesties waarin ik impliciet een islamofobe ondertoon proefde. Het enthousiasme van Duk en kompanen bevestigde dat gevoel. Als Terstall vervolgens in Vrij Nederland toelichting geeft, beweegt hij zich grotendeels weer binnen de sociaaldemocratische lijnen.’ Brand vindt niet dat je Vrij Links moet veroordelen, omdat GeenStijl het initiatief aanprijst. ‘Maar op Twitter bejubelt het account van Vrij Links het artikel van GeenStijl-auteur Bart Nijman in Nieuwe Revu. Vrij Links is, omdat men zich links noemt, maar de rechtse steun wel fijn vindt, nogal dubbelhartig.’

Brand onderschrijft de stelling van Vrij Links dat links van oudsher religiekritisch was. ‘Maar dat was niet het doel. Het doel was altijd emancipatie, gelijke kansen. Links doet er goed aan breed te blijven denken. Dus blijf oog houden voor linkse bondgenoten ook binnen islam, jodendom en christendom. Echte emancipatie groeit van binnenuit en onderop. Daarom is de doorbraakgedachte, die de tegenstelling tussen geloof en ongeloof in de politiek wil doorbreken, ook zo sterk.’

PvdA
De doorbraakgedachte kwam uit de koker van de PvdA, de partij waar Terstall en Yücel lid van zijn. Het Zuid-Hollandse Statenlid Willem Minderhout (58) dankte, schertsend, Allah op zijn blote knieën voor Denk, omdat de PvdA daardoor van Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk af was. Hoe kijkt Minderhout tegen Vrij Links aan? De PvdA-politicus volgt de beweging met belangstelling. Wel komt Vrij Links nu ‘enigszins als mosterd na de maaltijd’, want met de oprichting van Denk is de PvdA die migranten kwijt die geen sociaaldemocratisch profiel hebben. Vrij Links is volgens Minderhout te vergelijken met ‘Positief Links’ en ‘Linksom’, die de PvdA intern wilden vernieuwen. Minderhout vraagt zich af of zo’n beweging succes zal hebben.

Minderhout is inhoudelijk kritisch, maar niet negatief. ‘Vrij’ is een beladen begrip. Noch de Vrije School, noch de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, noch de Partij voor de Vrijheid vind ik toonbeelden van vrijheid. In een discussie over SGP-vrouwen heb ik gezegd dat je niemand kunt dwingen om ‘vrij’ te zijn. Om de bekende progressieve denker Karl Marx te parafraseren ‘de bevrijding van de moslims moet het werk van de moslims zelf zijn’. Vrij Links wil, als ik het goed begrijp, alleen een verbod op hoofddoeken op de basisschool. Daar vind ik wel iets voor te zeggen. Ik herinner me dat er jaren geleden in Den Haag een openbare basisschool was waar een enorme peer pressure werd uitgeoefend door de meisjes met hoofddoek op de islamitische meisjes zonder hoofddoek om hun voorbeeld te volgen. Ik ben er niet uit. Voor sommige problemen zijn gewoon op korte termijn geen oplossingen voorhanden. De tijd zal het leren.’

Over de aantrekkingskracht van Denk op het islamitische electoraat maakt Minderhout zich zorgen. Nederland heeft volgens hem juist behoefte aan politici als Yücel, Sadet Karabulut en Dilan Yesilgöz. ‘Ik schrik er daarom van dat de PvdA in Waddinxveen een supertalent als Celal Altuntas niet op de kandidatenlijst wil zetten, omdat hij ‘controversieel’ zou zijn. Daar is het kwartje nog niet gevallen, blijkbaar.’

Schrijver, columnist ex-PvdA-lid Celal Altuntas (46) vindt Vrij Links een geweldig idee. ‘Ik ken ze allemaal, de initiatiefnemers. Er is echt behoefte aan dit geluid, dat door vrijdenkers omarmd is. Het verbaast mij wel een beetje dat dit links-liberale verhaal in de rechtse hoek wordt geplaatst. Maar dit is Nederland. Het debat is hier enorm gepolariseerd. Je krijgt meteen een stempel opgeplakt als je iets zegt. Ik word bijna dagelijks voor racist of fascist uitgescholden, vooral nadat ik in een column iets kritisch heb geschreven over de islam of de lange arm van Ankara.’

Volgens Altuntas  kampt Nederland met meerdere problemen. ‘Aan de ene kant heb je inderdaad het gevaar van extreemrechts en racisme, waar links Nederland ons terecht op wijst. Maar islamisering en groeperingen als Denk en Nida vormen de andere kant van de medaille. Links Nederland heeft hier echter geen oplossing voor, omdat men bang is om voor racist te worden uitgemaakt. Wat Fabian van Hal zo duidelijk heeft verteld. Links denkt te snel dat men door kritisch te zijn de PVV in de kaart speelt. Dat is niet terecht. In Nederland telt iedereen mee, moslims mogen niet gediscrimineerd worden. We moeten wel rode lijnen trekken, bepalen wat wel en niet kan in onze democratische rechtsstaat. Dat betekent concreet dat we de lange arm van Erdogan niet toelaten en dat de overheid religievrij moet zijn. De grote fout van Nederland is dat de overheid gekozen heeft voor religieuze organisaties als gesprekspartners en dat partijen islamisten hoog op de lijst zetten. Mensen met kwaliteit krijgen weinig of geen ruimte. Diversiteit is op zich goed, maar je kunt geen Erdogan-aanhanger zijn en tegelijkertijd lid of actief zijn voor D66 of GroenLinks. We hebben te lang dit soort praktijken getolereerd.’

‘Mijn vader zat in het KNIL en moest vechten tegen zijn broer’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: Molukse moslims.

De Molukse moskee aan de Johann Sebastian Bachstraat in Ridderkerk ziet eruit als elke andere moskee. Een koepel en een minaret. Toch zit er een bijzonder verhaal vast aan deze moskee, de oprichters waren namelijk oud-KNIL-militairen (Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger). Het is vrijdagmiddag rond de klok van twaalf. Langzaam stromen de bezoekers toe. Het is een gemêleerd gezelschap, uiteraard veel Molukse Nederlanders maar ook Somalische, Marokkaanse en Syrische Nederlanders weten de weg naar deze moskee te vinden. ‘Een transparante gemixte moskee dat is ons beleid’, zegt bezoeker Abdulhammat Samaniri. De moskee is gegeven door de Nederlandse staat en werd in 1986 gebouwd. ‘Het was een goedmakertje voor het feit dat onze ouders voor Nederland vochten in het KNIL-leger’, zegt Samaniri. Het KNIL vocht om Indonesië als kolonie voor Nederland te behouden. Het was een berucht leger met name omdat het na de capitulatie van Japan in 1945 hard optrad om het gezag te herstellen. Tijdens de ‘politionele acties’ vielen naar schatting bijna honderdduizend doden. De Molukkers traden massaal in dienst van het KNIL-leger, ze werden geroemd vanwege hun strijdlust. Onder hen waren dus ook moslims die vochten tegen hun Indonesische geloofsgenoten, maar geloof speelde in de onafhankelijkheidsoorlog met Nederland geen rol volgens Samaniri. ‘Het was geen godsdienstoorlog. De Molukken bestaan voor zestig procent uit moslims. Het is een misverstand om te denken dat wij in meerderheid christenen zijn, Molukkers in Nederland zijn wel in meerderheid christelijk.’

Maar waarom kozen de Molukse moslims dan voor het KNIL-leger? Volgens Samaniri was dat niet persé uit overtuiging. ‘De Nederlandse regering heeft de christelijke Molukkers enthousiast gemaakt om voor Nederland te vechten. Mijn ouders hebben niet bewust voor Nederland gekozen, mijn vader koos ervoor om in het leger te vechten. Je krijgt dan kleding, eten en onderdak. Dat was zijn motivatie. Ze zijn meegelokt door de voordelen die eraan kleefden. Mijn vader zat in het KNIL en moest vechten tegen zijn broer, waarom? Achteraf voelt die generatie zich daar ook ongemakkelijk over. Je merkt aan mijn vader tussen de regels door dat hij zich schaamt voor wat hij heeft gedaan. Hij heeft zijn eigen mensen moeten doodschieten.’ Toch zijn het niet altijd praktische redenen geweest waarom islamitische Molukkers kozen voor Nederland. Voor sommige Molukkers weegt het feit dat  ze Molukker zijn zwaarder dan de religie die ze aanhangen. Mochtar Hatuluwajo lid van de religieuze raad van de moskee vertelt dat er ook nu nog islamitische Molukkers zijn die de onafhankelijkheidstijd van de Republiek der Zuid-Molukken (RMS) steunen. ‘In meerderheid zijn dat christenen maar ik ken ook zeker moslims die de RMS steunen, ik heb wel het idee dat, dat minder wordt. Mensen zien steeds meer in dat het een utopie is. Wij steunen dat in ieder geval niet.’

Bestaat er zoiets als de Molukse islam? Volgens Hatuluwajo niet. ‘Ik zie niet veel verschil tussen de Molukse en de Indonesische islam. De Indonesische islam bestaat natuurlijk wel, Indonesiërs gaan over het algemeen tolerant om met de Koran. We hebben een goed imago in de wereld. In Mekka worden Indonesische moslims altijd erg gewaardeerd.’ Samaniri herkent dat ook. ‘We zijn minder streng denk ik.’

In de Molukse moskee komen veel verschillende stromingen en interpretaties van de islam samen. In hetzelfde gebouw komt ook een soefi-gemeenschap elke week bij elkaar, een aantal van hen gaat ook naar het vrijdaggebed. In de moskee komen ook moslims die een veel dogmatischer denkwijze hebben. Hatuluwajo: ‘Er komen hier Turken, Marokkanen, Somaliërs en Bosniërs. Zij brengen ook allemaal hun eigen visies mee en dat juichen we toe, maar we proberen wel de grote lijn te bewaken. Als Molukkers volgens wij de sjafi wetschool. Marokkanen volgen maliki en soms de salafi wetschool, die laatste heeft een slechte naam maar toch proberen we met hen in gesprek te blijven. We hebben twee Koranscholen een traditionele en een die is opgezet door de Marokkanen, we houden contact met hun om te zorgen dat we nog op één lijn zitten. Als mensen intolerant en onverdraagzaam zijn naar anderen dan accepteren we dat niet.’

Hoe treedt de moskee dan op? ‘Het is een keer voorgevallen dat een imam die bij ons preekte een hele radicale toon begon aan te slaan. Wat hij uitdroeg was heel extreem en dat was voor ons reden om met hem een aantal keer in gesprek te gaan. We hebben hem er toen op gewezen dat de consequentie is dat je moet opstappen als je je niet aan ons aanpast. Uiteindelijk is hij zelf opgestapt.’

Het is bijna één uur als Basiq Fris binnen komt lopen. ‘Hij is Nederlands en hij zal vandaag de preek verzorgen’, zegt Hatuluwajo. Fris bekeerde zich na veel omzwervingen tot de islam. ‘Na de hbs moest ik in dienst, maar daar had ik geen zin in. Je kon uitstel krijgen als je emigreerde, dus besloot ik te emigreren naar Zuid-Afrika. Ik ging me daar richten op de anti-Apartheid-beweging en kwam zodoende met allerlei verschillende Zuid-Afrikanen in contact onder wie ook Indonesiërs en Maleisiërs die moslim zijn. Ik vond het erg leuk en inspirerend hoe zij met elkaar omgingen. Ik vond de Nederlanders en Engelsen altijd zo uit de hoogte doen en zo sterk pro-Apartheid, daar ergerde ik me aan.’ Toch is Fris niet puur uit rancune bekeerd. ‘Later ben ik afgereisd naar Oost-Afrika en daar zag ik hoe een Afrikaans land omging met de kolonisatie van de islam. De islamitische cultuur is daar heel mooi vermengd met de Afrikaanse tradities, dat heeft zich zonder grote conflicten voltrokken. Daardoor raakte ik geboeid en geïnspireerd door de islam.’ Op de vraag waarom hij voor de Molukse moskee gekozen heeft antwoordt hij: ‘Indonesiërs zijn prettige mensen, maar ik kan me in elke moskee thuis voelen. In mijn preek vermeng ik islamitische inzichten van verschillende wetscholen.’

Dan is het tijd en Fris loopt naar het spreekgestoelte. Enkele minuten luisteren we naar het reciteren van de Koran. Daarna begint de preek. ‘Ik zal het vandaag kort houden vanwege de stijgende temperatuur, maar het onderwerp van vandaag is de indeling van mensen aan de hand van persoonlijke benaderingen. Er zijn vier soorten mensen volgens de Koran, de eerste is een persoon die noch tong noch hart heeft. De zondige ongelovige dwaas aan wie Allah zijn genade uitstrekt op dat zij zullen terugkeren naar hem. Zij die daar geen boodschap aan hebben zullen gestraft worden en zullen de toekomstige bewoners worden van het vuur. Het is onze taak om hen te waarschuwen om niet te zondigen tegen Allah. Het tweede type mens heeft een tong maar geen hart. Dat zijn mensen die wel spreken over Allah, maar het niet in praktijk brengen. Als ware hij een wolf in schaapskleren. Mohammed heeft gezegd dat hij deze mensen het meest vreest. Het derde type mens heeft een hart maar geen tong. Hij is overtuigd van zijn geloof in Allah, maar hij wil het stilhouden, hij kiest voor de afzondering. Zoals de Profeet heeft gezegd: ‘Wie zwijgt zal gered worden.’ De aanbidding van Allah bestaat uit tien delen en negen daarvan zijn in stilte. Dit type mens is een heilige vriend van Allah, hij wordt beschermd door Allahs sluier en is een metgezel van de Barmhartige. Al het goede is met hem. Daarom nodigt Allah de mens ook uit om je met hem te bevrienden en je met hem te associëren. De laatste categorie is de mens met tong en hart. Het is hij die leert en onderwijst en zijn kennis omzet in praktiseren zal in het koninkrijk der hemelen groot genoemd worden. Allah heeft hen uitverkozen om anderen te leiden.  Er is geen niveau boven dat niveau behalve het profeetschap zelf. Kijk dus uit naar hen en pas op om niet tegen hen te zijn. Kijk uit dat je niet zijn goede daden en boodschappen mist. Hij helpt je in de juiste ondersteuning om barmhartig te zijn naar alle mensen. Hij is je zorg en compassie waard.’

Na afloop praten we nog even na over de tolerantie van de Indonesische islam, immers is dat beeld niet aan het kantelen? Op Atjeh zijn er steeds vaker conflicten tussen christenen en moslims. Hatuluwajo is daar niet bang voor. ‘Er zijn incidenten maar de islam in Indonesië is nog steeds heel mild en ik zie dat niet zomaar verdwijnen. De islam verandert wel, maar ik geloof niet dat het ooit zo zal escaleren als in het Midden-Oosten.’ In het verleden zijn er ook incidenten geweest op de Molukken tussen moslims en christenen. Dat waaide soms ook over naar Nederland, maar volgens Hatuluwajo is het contact goed tussen de groepen. ‘In het verleden zijn er wel wat bedreigingen geweest over en weer, maar dat noem ik echt incidenten. We kunnen in Nederland goed met elkaar opschieten, we hebben goed contact met de Molukse kerk in Ridderkerk.’

Welvaartsdiscriminatie

0

Waar denk je aan bij Israël? Ik vermoed: de Palestijnse kwestie en het begrip start-up nation. Maar denk je ook aan de welvaartsdiscriminatie van Afrikaanse migranten? Met het begrip ‘Palestijnse kwestie’ doel ik op het Israëlisch-Arabisch conflict, dat draait om het grondrecht op het Palestijnse gebied en de zogenaamde tweestatenoplossing. Met start-up nation doel ik op het feit dat Israël een superieure positie heeft ten opzichte van de buurlanden als het gaat om innovatie en technologie. Het land is niet voor niets zestiende op de VN-index voor menselijke ontwikkeling. Dat komt omdat Israëliërs (zowel Joods als Arabisch en andere minderheden) hard hebben gewerkt om hun land op te bouwen, ondanks de gespannen relatie met hun buren en de rest van de wereld. Deze welvaart trekt migranten – ook uit het Afrikaanse continent. Maar de Israëlische overheid heeft geen goede reputatie als het gaat om de manier waarop ze met deze Afrikaanse migranten omgaat.

De Israëlische autoriteiten hebben er geen geheim van gemaakt dat ze geen Afrikaanse migranten willen. Ze zijn daarin niet uniek. Zo is de EU zelfs bereid om samen te werken met Afrikaanse dictators om Afrikaanse migranten in Afrika te houden. In een ontnuchterende reportage in de NRC beschrijft correspondent Bram Vermeulen hoe Niger, het armste land op aarde, de dupe wordt van Europees migratiebeleid dat gericht is op het weren van Afrikaanse migranten. De EU geeft Niger honderden miljoenen euro’s om Afrikanen te weren naar Europa door te reizen en op te vangen. Een soort ruilhandel. ‘Wij zijn de vuilnisbak van Europa geworden’, aldus een Nigerese mensenrechtenactivist tegenover Vermeulen.

Terug naar Israël. Het land heeft aan het begin van deze eeuw een toestroom van ongeveer veertig- à vijftigduizend migranten uit Afrika gezien. De meeste migranten beweren dat ze geweld en vervolging ontvluchten. De Israëlische overheid denkt er anders over. Ze noemt deze migranten economische vluchtelingen en ‘infiltranten’ die een bedreiging vormen voor het Joodse karakter van het land. Slechts circa één procent van deze Afrikaanse migranten krijgt asiel in Israël. De rest moet wat de Israëlische overheid betreft worden gedeporteerd. Om deze migranten op te vangen is een detentiecentrum midden in de woestijn gebouwd. Het detentiecentrum wordt door gevangenispersoneel bewaakt. De migranten mogen er maximaal twaalf maanden verblijven. Daarna moeten ze naar hun land van herkomst gaan of naar een ‘derde veilig land’, op vrijwillige basis. Anders komen ze permanent in de gevangenis, recht tegenover het detentiecentrum.

Mensenrechtenorganisaties stellen dat de Israëlische overheid het vluchtelingenverdrag schendt en dat die deportaties naar ‘derde veilige landen’ (Oeganda en Rwanda) helemaal niet vrijwillig zijn. Uit diverse berichtgeving blijkt dat migranten helemaal niet veilig in die landen terechtkomen. Hun documenten worden in beslag genomen en ze worden aan hun lot overgelaten. Door deze cocktail van repressieve beleidsmaatregelen dagen mensenrechtenorganisaties de Israëlische overheid regelmatig voor het Israëlische hooggerechtshof.

Vorig jaar heeft de Israëlische overheid een wet ingesteld die werkgevers verplicht om twintig procent van het salaris dat ze aan asielzoeker geven te korten. Het is de bedoeling dat dit percentage in een fonds terecht komt. Asielzoekers kunnen daar dab aanspraak op maken als ze vrijwillig Israël verlaten. Heel creatief vind ik deze dubieuze maatregel, maar discriminatoir is de juiste benaming. De maatregel is ingesteld om asielzoekers te ontmoedigen om in Israël te blijven en vrijwillige terugkeer te stimuleren. Dat was nodig, omdat het Israëlische hooggerechtshof kritisch was over de plannen van de Israëlische overheid om migranten op te sluiten en gedwongen terug te sturen.

Ik heb de neiging om ‘afrofobie’ te roepen, angst voor het zwarte lichaam. Bij zowel de EU als Israël lijkt dat het geval. Maar ik denk ook gelijk terug aan mijn reis naar Zuid-Afrika eerder dit jaar. Ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe Zuid-Afrikanen omgaan met andere ‘zwarte’ Afrikanen. Mensonwaardig. De onvermijdelijke conclusie is dat geld en welvaart de belangrijkste bron van discriminatie zijn. En dat zie je ook terug in Israël. Waar blijft het morele kompas?

Volgevreten monster of ultiem paradijs?

1
‘Nu zie je haast niet meer dat je in Thailand bent: hotels met infinity pools, beerpong-toernooien, elke nacht dronken, dansende mensen in zwemkleding op het strand en getatoeëerde jongeren die met veel te snelle brommertjes over de gevaarlijke heuvelweggetjes racen.’ Onze correspondent Tieme Hermans doet verslag vanuit Thailand.

Reizen is hip, bucket lists zijn hip en Thailand is hip. Sinds kaskraker The Beach uit 2000 is het massatoerisme in het Zuidoost-Aziatische koninkrijk verviervoudigd en is het van exotische bestemming voor backpackers en rijke honeymooners naar mainstream vakantieland gegaan. Want wie is er nou nog niet in Thailand geweest?

Waar jonge westerlingen vroeger een rondreis maakten door Europa en families gingen kamperen in Frankrijk of Italië, is er een trend gaande waarin het steeds normaler wordt om even naar Thailand te vliegen, soms voor slechts tien dagen. Dat het ervaren van het dromerige Zuidoost-Azië met perfecte stranden, kruidige curry’s, lieve gastvrijheid en exotische natuur niet langer buiten bereik ligt van de westerse middenklasse is te zien aan het groeiende aantal bezoekers dat Thailand jaarlijks trekt. Van ruim negen miljoen in 2008 naar een geschatte zesendertig miljoen dit jaar. Deze snelle groei bezorgt het koninkrijk tegenwoordig zo’n twintig procent van het bruto nationaal product, maar gaat volgens critici ook gepaard met overvolle stranden, vervuiling, natuurschade, criminaliteit en verschraling van de Thaise eilandcultuur. Zijn de hoogtijdagen van het Thais eilandtoerisme achter de rug? De Kanttekening sprak inwoners, toeristen en experts.

Vier Iraanse en twee Duitse toeristen staan teneergeslagen rond hun rolkoffers en rugzakken. De twee Duitse jongens scrollen verwoed op hun telefoon en de vier Iraanse meiden kijken wat ongemakkelijk om zich heen. Zojuist werd het zestal door een boot afgezet op het strand van Railay, een bekend, paradijselijk strand in de Golf van Krabi in Zuid-Thailand. Tot grote schrik van de jonge backpackers blijkt dat ze niet de enigen zijn die droomden over het paradijs van Railay, want het parelwitte strand ligt bomvol toeristen, de zee vol met bootjes en overal klinkt muziek van de omliggende bars en hotels die elkaar met promotiemenu’s en goedkope drank proberen af te troeven. ‘Op Google zag het er toch iets anders uit’, mompelt de dertig-jarige Nooshin voor ze met een zucht haar rugtas omzwaait en toch maar richting de hotels loopt, want Railay is alleen per boot bereikbaar.

Volgens de Thaise ondernemer Itthi (36) van Koh Samui (Koh is Thais voor eiland) begint het massatoerisme steeds grotere schade toe te brengen aan de natuur, maar ook aan de cultuur op de eilanden. ‘Vroeger kwamen een handjevol toeristen naar deze stranden, maar werkten de meeste Thai nog gewoon in de visserij. Als je hier nu rondloopt zie je veel jonge Thai die opgroeien in een totaal andere wereld dan hun ouders. Ze nemen alle slechte gewoonten van de toeristen over; roken, drinken en de hele dag niets doen. Ze zien niet dat al deze Europese feestgangers straks weer terug gaan naar hun normale leven. Voor de generatie die hier opgroeit aan de kust is het elke dag feest.’

Ook expat Barry (66) uit Ierland voelt zich niet langer thuis aan de Thaise kust.‘Toen ik hier vijfentwintig jaar geleden kwam was Koh Samui een paradijsje waar mensen elkaar groetten op straat en je het enorme strand deelde met slechts een paar anderen. Daar is nu niets meer van over. Alles draait om toerisme en dus geld. Zelfs ik word belaagd door masseuses en proppers onderweg naar huis. Dit is niet het Thailand waar ik verliefd op ben geworden.’

Britse expat Martin (78) vult aan dat na de militaire coup van 2014 de Thaise visumregels een stuk strenger zijn geworden. ‘Voor rijke Westerlingen die in korte tijd veel geld uitgeven staan de deuren hier wijd open, maar het wordt je als gepensioneerde steeds moeilijker gemaakt om permanent in Thailand te blijven.’ Zowel Martin als Barry is bezig om te verhuizen naar buurland Cambodja. ‘Daar voelt het meer als het goede oude Thailand’, lacht Barry, ‘ze nemen het er niet te nauw met de regels, het leven is er goedkoop en mensen zijn nog eerlijk en vriendelijk.’

Barry denkt dat de hoogtijdagen van het Thais eilandtoerisme achter de rug zijn. ‘Er mogen nu wel meer bezoekers komen, maar wie goed kijkt, ziet dat het een zinkend schip is. Het aantal hotels blijft groeien, de stranden raken voller en voller, de vervuiling neemt toe en de paradijservaring neemt af. Ik vergelijk Thailand vaak met een verzadigd, gulzig monster dat binnenkort door zijn eigen vraatzucht ten onder gaat.’ Volgens de Ierse expat maken omliggende landen als Birma, Cambodja en Vietnam grote kans de vlag van Thailand over te nemen. ‘Let op mijn woorden, binnen tien jaar is die hele Thailand-hype overgewaaid en zit dit land met vervuilde, leegstaande spookstadjes aan de kust. Alle toeristen zitten dan in Birma, waar de ontwikkeling van strandtoerisme nog in de kinderschoenen staat. Daar kan je echt bounty beaches vinden zonder die te hoeven delen met drommen andere toeristen.’

Over de vervuiling en de natuurschade maken ook Thaise deskundigen zich zorgen. Volgens marien bioloog Thon (51) van de Kasetsart Universiteit in de hoofdstad Bangkok is maar liefst zevenenzeventig procent van de Thaise koraalriffen ernstig beschadigd door aan toerisme gelinkte activiteiten, een stijging van dertig procent ten opzichte van tien jaar geleden. Thon beweert dat veel van deze schade wordt veroorzaakt door strandhotels die hun riolering en ander vuil direct in zee laten stromen, door toeristen die tijdens het snorkelen op het koraal trappen, door ankers van toeristenbootjes en plastic afval dat achterblijft op het strand en in zee spoelt. Ook zanderosie is volgens de marinoloog een groot probleem. ‘Momenteel dreigt er al zo’n zeshonderdzeventig kilometer aan strand te gaan verdwijnen door zanderosie die grotendeels veroorzaakt wordt door grote bouwprojecten aan de kust.’

In recente jaren weten ook veel Chinezen, Koreanen en Brazilianen het land te vinden, wat weer een hele nieuwe markt heeft geopend en een publiek trekt dat een andere cultuur en andere verwachtingen met zich meebrengt. Vooral de Chinese toeristen leveren een steeds groter wordende bijdrage aan het aantal strandbezoekers. ‘Ze zijn overal!’, roept de Russische Sofia (38) gefrustreerd. ‘We kwamen naar de Similan-eilanden na het lezen van goede reviews op internet, maar toen ik hier aankwam met mijn man en zoontje bleek het te wemelen van de Chinese groepsreizigers die met bootladingen tegelijk worden afgezet.’

Er lijkt een patroon te zitten in de toestroom van toeristen, denkt leraar Phonsak (54) van Koh Phangan aan de zuidkust. ‘Toen ik nog een puber was in de jaren zeventig kwamen hippies naar ons mooie eiland, nu vooral bekend bij toeristen vanwege de enorme maandelijkse full moon party. De hippies vierden daar, net als de lokale boeddhistische bevolking het vollemaansfeest en bleven daarna rond kampvuurtjes op het strand zitten.’

Deze bijeenkomsten groeiden langzaam uit tot een fenomeen op zich. Phonsak vertelt dat wat begon als een feestje op het strand voor minder dan vijftig mensen uitgroeide tot de roemruchte feesten die hier vandaag de dag worden gehouden. ‘In die tijd hadden we nog geeneens stroom, geen wegen en geen grote speakers. Nu zie je haast niet meer dat je in Thailand bent: hotels met infinity pools, beerpong-toernooien, elke nacht dronken, dansende mensen in zwemkleding op het strand en getatoeëerde jongeren die met veel te snelle brommertjes over de gevaarlijke heuvelweggetjes racen. Ik vraag me af of de hippies van toen ooit hadden kunnen denken dat hun jamsessie hiertoe zou leiden.’

Ook maffiapraktijken werpen een schaduw op Thailands imago als vriendelijk vakantieland. Zo werden er gedurende de afgelopen vier jaar zeven backpackers vermoord op het idyllische Koh Tao. Deze moorden zijn nooit volledig opgelost, maar op het eiland zelf is algemeen bekend dat de lokale maffiafamilies erachter zitten. Ook op Phuket, Koh Phi Phi en Koh Samui is volgens kolonel Thitirat Nonghanpitak van het Thais Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau veel maffia-activiteit gaande in transport, toerisme, prostitutie, straatverkoop, mensensmokkel en vastgoed, maar heeft vooral de lokale bevolking hier last van.

Toch blijven strandgangers van over de hele wereld aangetrokken door de Thaise belofte. De prognose voor de komende jaren is dat de bezoekersaantallen zullen blijven stijgen. Thailand blijft hot. Volgens bareigenaar Tuna (48) van Koh Jum aan de zuidkust zijn veel strandgangers niet op zoek naar een onbewoond-eilandgevoel, maar zoeken ze juist graag de levendigheid, leuke restaurants en barretjes op. Dit heeft weliswaar tot gevolg dat veel toeristen terecht komen op dezelfde plek, maar voor een groot deel van de bezoekers is dit juist geen probleem. Toch denkt Tuna dat gezien de natuurschade en andere problemen die het massatoerisme met zich meebrengt het beter zou zijn als het toerisme zich wat gelijkmatiger zou spreiden over de verschillende eilanden. ‘Het probleem is ook dat toeristen elkaar volgen en zich op zo’n verre reis vastklampen aan de wijsheid van de Lonely Planet of andere reiswebsites. Thailand heeft nog altijd een fantastisch aanbod aan eilanden waar je rust, ruimte, natuurschoon en vriendelijke cultuur kan ervaren. Je moet er alleen iets beter voor zoeken.’ Tuna geeft ook aan dat luxe en rust niet altijd goed samengaan. ‘De mooiste stranden zijn vaak niet eens per weg bereikbaar. Zodra er grote resorts en wegen worden aangelegd met toeristische barretjes en restaurants met internationaal menu, dan kan je verwachten dat het binnen tien jaar gedaan is met die rust en vrede.’

Zijn buurvrouw, advocate Maialin (39), vult aan dat bezoekers rekening moeten houden met wat zij de illusie van het optische paradijs noemt: ‘vanaf je beeldscherm thuis lijkt het ene strand nog geweldiger dan het andere, maar op het moment dat je afgezet wordt bij je hotel bekruipt je het gevoel dat je Robinson Crusoe-fantasie toch niet helemaal zo mooi is als je had gedroomd.’ Toch geeft de advocate aan dat Thailand, met een kustlijn van 3219 kilometer en ruim duizend eilanden, technisch gezien veel meer toeristen aan zou kunnen, maar dat er nu hordes toeristen op een eiland zitten terwijl het volgende nagenoeg verlaten is. ‘Ons koninkrijk heeft nog tientallen net zo mooie, maar veel rustiger eilanden. Wie zegt dat Thailand vol en verzadigd is, kijkt gewoon niet goed uit zijn doppen.’

Het potentieel van Thaise stranden lijkt nog altijd enorm, omdat een groot deel van de eilanden slechts kleine bezoekersaantallen trekt. Voor elk soort reiziger biedt het land nog voldoende keuze. Voor wie het echt een droom is om de zon onder te zien gaan vanaf een leeg bounty beach, een visje van de barbecue te eten waar de lokale visser net mee aan komt gelopen en te genieten van ongekunstelde gastvrijheid en eilandcultuur heeft Thailand nog altijd een groot aanbod aan verborgen paradijsjes. Kilometers nagenoeg verlaten strand en het rustige eilandleven, van hippyparadijs tot de droombestemming voor honeymooners. De tien onderstaande eilanden zijn slechts een greep uit het ruime aanbod.

Flashpackers, stelletjes, families

1. Koh Jum. Island vibe en rustige zee. Kleurrijke vissersdorpjes, vriendelijke moslimdorpjes waar iedereen elkaar kent en zelfs in het hoogseizoen nog voldoende kans om een eigen stukje strand te bemachtigen. Veel vriendelijker dan locals op Ko Jum wordt het niet volgens sommige bezoekers en heb je hier grote kans om uitgenodigd te worden voor een visbarbecue in een klein reggaebarretje waar de eigenaar de hele dag op een gitaar zit te pingelen alsof de dag van morgen niet bestaat. Koh Jum biedt accommodatie voor budgetreizigers en families. Beste tijd om te bezoeken: december tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: vijftien tot dertig euro per nacht.

2. Koh Kood. Rust, ruimte en comfort. Kristalhelder water, perfect zandstrand en een groot koraalrif maken dit eiland de ultieme bestemming voor wie een rustige vakantie zoekt met prachtige zonsondergangen, mooie natuur en ruimte om te genieten voor families en stelletjes. Beste tijd om te bezoeken: oktober tot februari. Gemiddelde prijs per nacht: twintig tot veertig euro per nacht.

3. Koh Yao Noi en Ko Yao Yai. Lekker eten en mooie resorts zonder hordes toeristen.
Perfect voor families, met rustige resorts, privévilla’s en uitstekende eetgelegenheden. De accommodatie is iets aan de dure kant voor backpackers, maar voor families en stelletjes bieden deze beide eilanden, in de rustige Baai van Phang Nga, de perfecte balans tussen comfort en authentieke eilandervaring. Beste tijd om te bezoeken: november tot mei. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de vijfentwintig en zestig euro per nacht.

4. Koh Sukorn. Het eilandleven van weleer. Meer waterbuffels dan mensen, slechts vier resorts en vriendelijke traditionele bevolking. Verken de rijstvelden, kokosnootplantages en wilde natuur per fiets en geniet van het rustige eilandleven vanuit een hangmat. Beste tijd om te bezoeken: december tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de vijftien en veertig euro.

Alternatieve soloreizigers of backpackers met beperkt budget

5. Koh Chang Noi. Ultieme hangmatbestemming. Voor onafhankelijke reizigers die niet veel geven om 24-uur stroom, wifi en pluche onderkomens. Het slaperige Koh Chang Noi, niet te verwarren met Koh Chang aan de oostkust, heeft geen politie, beperkte faciliteiten en weinig toerisme. In ruil daarvoor krijg je een eiland met vriendelijke locals, ongerepte natuur en spectaculaire uitzichten op buurland Birma. Beste tijd om te bezoeken: november tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de tien en dertig euro.

6. Koh Phayam. Voor de artsy backpacker. Verwacht geen seven eleven-supermarkten en pinautomaten op het kleine Koh Phayam. Maar wel een eiland met klassieke, relaxte strandsfeer met bezoekers die al jarenlang nergens anders naar toe willen op vakantie. Favoriet onder kunstenaars en muzikanten waardoor er een ongekunstelde hippysfeer hangt. Er zijn de afgelopen jaren een aantal meer upscale accommodaties, barretjes en kunstgalerietjes, dus Koh Phayam is allang niet alleen maar een toevluchtsoord voor vagebonden. Beste tijd om te bezoeken: november tot mei. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de twaalf en veertig euro.

7. Ko Phra Thong. Lekker authentiek chillen in je houten bungalow. Volgens sommigen is dit de beste plek in Thailand voor vogelspotters en natuurliefhebbers. Op dit eiland vind je vooral basic bungalows en enorme, uitgestrekte stukken onontwikkeld strand. Beste tijd om te bezoeken: november tot april. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de twaalf en twintig euro.

Kampeerders

Wie zegt dat je in Thailand niet kunt kamperen heeft niet goed opgelet. Nagenoeg alle nationale parken bieden kampeerplekken aan en zeker in het koele seizoen tussen december en maart is kamperen op een Thais strand voor sommigen de ultieme vrijheidservaring.

8. Koh Lao Liang: voor de actieve natuurliefhebber. Deze geïsoleerde eilandengroep, niet ver van Maleisië, biedt een off the beaten track-ervaring voor klimmers, kampeerders en natuurliefhebbers aan de Andamanse Zee. Beste tijd om te bezoeken: januari en februari. Gemiddelde prijs per nacht: veertig euro voor een luxe tent.

9. Koh Rawi: onvervalste Crusoe-ervaring. Een bijna onbewoond eiland waar je kunt kamperen. Op het prachtige strand worden af en toe dagjesmensen afgezet, maar zodra die vertrokken zijn, heb je het strand voor jezelf. Beste tijd om te bezoeken: januari tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: vijf euro voor een tent.

10. Koh Surin: walvishaaien en zeeschildpadden. Nog zo’n afgelegen pareltje waar je kunt genieten van snorkelen, het zien van zeeschildpadden en walvishaaien zien en kunt verblijven in een tent of bungalow van de rangers in het nationale park. Beste tijd om te bezoeken: januari en februari. Gemiddelde prijs per nacht: tent vanaf acht euro, bungalow vanaf vijftig euro.

Een andere zogenaamde travel hack is reizen in het regenseizoen. Sommige eilanden als Koh Phayam kennen een bijzonder heftige moesson waardoor de meeste hotels gesloten zijn, maar andere eilanden als Koh Kood en Koh Rawi zijn dan nog rustiger, accommodatie is er goedkoper dan in het hoogseizoen en het regent vaak slechts een uur per dag. Ook loont het vaak de moeite om net iets buiten de toeristencentra te gaan zitten. Zo vind je op het full moon-partyeiland Koh Phangan niet alleen feestende backpackers, maar ook prachtige jungle en een yogadorp waar mensen komen voor rust, gezond eten en yogalesjes op het strand.

De Thaise overheid heeft zich de afgelopen jaren tot doel gesteld om het massatoerisme op overvolle eilanden als Koh Phi Phi, de Similan-eilanden en Koh Tachai in te perken om de natuur de kans te geven zich te herstellen. Vooral de grote cruiseschepen en lawaaiige motorboten met dagjesmensen worden geweerd. Volgens marinoloog Thon is dit slechts een deel van de oplossing. ‘Het tijdelijk sluiten van de deuren op sommige stranden zal tot op zekere hoogte helpen, maar om volledig te herstellen zouden deze plekken permanent dicht moeten, maar daarvoor zijn we te afhankelijk van de inkomsten die het toerisme ons land brengt.’

Alarm! Salafisten in het stadhuis!

0

Toen de Telegraaf mij belde om commentaar op de reportage van de krant dat ‘salafisten infiltreerden in het Rotterdamse stadhuis’ wist ik uit ervaring dat mijn woorden ingebed zouden kunnen worden in een schreeuwerig stuk dat moord en brand schreeuwde. Het eerste stuk dat over de kwestie ging stond hoe dan ook bepaald niet op de achterpagina en de kritiek op de Telegraaf was dat ze geen wederhoor had gepleegd. De experts in radicalisering op het Rotterdamse stadhuis, een man en een vrouw, zouden niet benaderd zijn om hun verhaal te doen. Nikki Sterkenburg, journaliste bij Elsevier, nam de gelegenheid te baat om onder andere via Twitter te vertellen dat toen zij indertijd onderzoek deed naar een vergelijkbare kwestie in het Amsterdamse stadhuis, zij zich liet verleiden tot het geloven dat de duivel zelf zich genesteld had in de Amsterdamse burelen (mijn woorden). Het bleek allemaal veel genuanceerder te liggen dan ze eerder veronderstelde. Ik vond haar mea culpa mooi, maar er zat een rafelrandje aan, waarom er pas mee voor de dag komen nu de ‘kwestie Rotterdam’ zich aandient en niet eerder? Of kwam ze nu pas tot het besef? Enfin, het is hoe dan ook mooi dat iemand in het toch al zo gepolariseerde debat publiekelijk verklaart verkeerd te hebben gezeten. Daar kan menig journalist een les van leren.

Ik schets dit allemaal omdat ook mijn commentaar stevig gefileerd werd op internet. Wat had ik nu te zeggen over twee mensen die ik nog nooit had gesproken? En hoe zat het met mijn bronnen op het stadhuis? Toch wist ik deze kritiek te pareren, omdat de Telegraaf journalist Silvan Schoonhoven mij niet vroeg naar de specifieke twee medewerkers van de gemeente Rotterdam, maar in zijn algemeenheid naar de wenselijkheid van mensen zoals adviseurs op een gevoelig thema zoals radicalisering binnen de moslimgemeenschap, die zelf orthodoxe of zelfs salafistische standpunten hebben. Ik ging wat mij betreft in op de theoretische vraag wetend dat velen dat niet als zodanig zouden percipiëren. En ik kwam tot hetzelfde standpunt als toen ik vorig jaar bij een uitzending van Nieuwsuur werd geïnterviewd over het ‘herbronnen’ van jonge moslims die het ware geloof zochten in een tamelijk rigide vorm van islam. Ik beargumenteerde toen dat dat allemaal kon in de samenleving, maar dat ik er niet bij stond te juichen en ook dat ik vond dat universiteiten (als de Vrije Universiteit) dit soort bewegingen niet moesten faciliteren met zalen of gebedsruimtes. Ik vind hoe dan ook dat religie zoveel als maar mogelijk is niet aanwezig zou moeten zijn in de publieke ruimte of in instellingen die door de overheid worden gefinancierd waarbij ik me ook realiseer dat dat erg lastig is gezien artikel drieëntwintig van de Grondwet dat de financiering van bijzonder onderwijs faciliteert. Ik zou hoe dan ook, ook voor het afschaffen van het gebed zijn waar promoties in mijn Tilburgse universiteit mee beginnen en eindigen en dat geldt ook voor de halalhoek in de mensa van dezelfde universiteit.

Het grootste bezwaar dat ik had op de mogelijke aanwezigheid van orthodoxe gelovigen, in dit geval moslims, in overheidsgremia is dat ze doorgaans een wat mij betreft zeer orthodox gedachtegoed met zich meebrengen over bijvoorbeeld de positie van de vrouw, homoseksualiteit en de democratie, dat nogal contrasteert met mainstream Nederlandse waarden. Consequent als ik probeer te zijn in de opvatting dat religie toch vooral achter de voordeur moet worden beleefd, ben ik er niet voor om dit soort mensen te rekruteren. Ik besef wel dat ik hier in de buurt kom van het schenden van het gelijkheidsbeginsel van artikel één van de Grondwet en het is om die reden dan ook dat ik deze mening als voorkeur uit en niet als regel. Mijn wens is politiek van aard en niets houdt mij tegen die te uiten, wetend dat de Grondwet de beleving van religie (artikel zes) garandeert, overigens zonder dat dat tot wanordelijkheden leidt (aldus lid twee van datzelfde artikel).

Ten slotte ben ik van mening dat als moslims door gemeentes in dienst genomen worden om signalen van radicalisering door te geven zij in hun eigen achterban en vooral door potentiële rekruteerders en jihadisten gemeden zullen worden. Zij zullen een groot deel van hun contacten verliezen of deze zullen zwijgen. Dan kun je beter gewoon de veiligheidsdiensten erop zetten. Die zijn daarop getraind en hebben, naar verluidt, al ettelijke aanslagen voorkomen.

Overigens had de Telegraaf mijn commentaar uiteindelijk prima verwoord. Compliment voor de grootste krant van Nederland.

Nieuw liberaal inclusief nationalisme

0

Diversiteit, inclusie, verscheidenheid, multiculti, samenleven, het zijn termen die aan de lopende band voorbij komen wanneer we spreken over onze multietnische samenleving. En veelal worden ze ook in een bepaalde context gebruikt, en worden termen als rijkdom, verrijkend en de toekomst eraan gekoppeld om aan te geven dat het geheel iets positiefs is, en het de realiteit is waar weinig meer aan veranderd kan worden.

Dat er desondanks velen zijn die anders denken, dat werd recentelijk maar weer eens duidelijk met de uitspraken van Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok over de multiculturele samenleving. De beste man uitte zich daar weinig positief over. In de politiek en media viel vrijwel iedereen over hem heen, maar toch kan een flink deel van de bevolking zich wel degelijk in zijn uitspraken vinden. Dergelijke sentimenten worden dan vervolgens al snel weggezet met termen als wit privilege, etnocentrisme en racisme, en dan gaan we weer over tot de orde van de dag. Diversiteit is rijkdom en dient gevierd te worden, kritische vraagtekens erbij plaatsen wordt racistisch geacht.

Overigens ís diversiteit ook rijkdom. Een diverse samenleving kent veel voordelen, en daar profiteren we van. Tegelijkertijd zitten er ook nadelen aan vast, en moet er de ruimte zijn om deze te bespreken. Maar dat is niet het punt dat ik hier wil maken. De vraag is namelijk of we in een diverse samenleving, die als gevolg van migratie alleen maar diverser wordt, wel op de goede weg zitten wanneer we ernaar streven om het te vieren. Waarbij we er dan in de praktijk vooral mee bezig zijn te benadrukken hoe verschillend we allemaal zijn, en hoe geweldig dat wel niet is.

En dan komen we bij iets wat ik graag als een diversiteitsparadox (er zijn er meerdere) zou willen omschrijven. Enerzijds zijn we als samenleving continu bezig om diversiteit en het belang ervan te benadrukken. Anderzijds schieten we juist in die diverse samenleving geregeld in een kramp wanneer het om gelijkheid en gelijke behandeling gaat. Verschil mag er immers alleen zijn wanneer het iets positiefs is en niet wanneer de gevolgen ervan negatief kunnen uitpakken.

Op zich vrij logisch, want mensen willen en horen gelijk behandeld te worden. De vraag is hoe consistent dit streven is met het continu willen benadrukken van diversiteit en erkenning verlangen van het anders-zijn. In zijn algemeenheid kunnen we ons ook afvragen hoe wenselijk het is de nadruk te leggen op de diversiteit in een samenleving waarin sprake is van groeiende spanningen omtrent diversiteit. Is het niet beter om in plaats van diversiteit te vieren, dus in plaats van het benadrukken van het verschil, juist meer te kijken naar wat ons verenigt en verbindt, wat we gemeenschappelijk hebben in plaats van waarin we van elkaar verschillen?

In plaats van als samenleving diversiteit te vieren zouden we er beter aan doen om eenheid te smeden. Juist in een diverse samenleving. Een dergelijke samenleving heeft juist behoefte aan verbinding, aan een gemeenschappelijk verhaal en een helder idee over wat we precies met elkaar delen, in plaats van alleen maar aan te horen waarin we van elkaar verschillen. Juist die verbondenheid is cruciaal wanneer het gaat om het in stand houden van onze liberale democratie, rechtstaat (waarbinnen we allen gelijk behandeld worden) en verzorgingsstaat. Wanneer verdeeldheid onze samenleving in haar greep krijgt, komen die namelijk onder druk te staan.

Wat we als samenleving nodig hebben is dus een nieuw, liberaal, inclusief nationalisme, dat ondanks onze verschillende achtergronden in staat is om onze gezamenlijke toekomst te schetsen. Een gevoel van ergens bij horen en verbonden zijn met je medeburger. Een gevoel van hier thuis zijn, en daar met recht trots op kunnen zijn. Een gevoel dat eenieder die daar graag bij wil horen er ook daadwerkelijk bij hoort, en dat we samen deze samenleving maken tot het succes wat zij is. Een dergelijk verhaal is veel krachtiger, en ook veel meer verbindend, dan alleen maar de focus op diversiteit en hoe verschillend we wel niet allemaal zijn. Willen we voorkomen dat onze samenleving steeds meer als los zand uiteen dreigt te vallen en weggespoeld wordt door het denkbeeldige water, dan moeten we een stevige dijk om de polder heen bouwen: de dijk van het liberaal nationalisme, dat ons verbindt en beschermt, met het oog op de stormen van de toekomst.

De Nederlandse kraakbeweging is niet dood

1
De huizenprijzen rijzen in veel grote steden de pan uit, de woningnood is groot. Daardoor komen ook krakers steeds vaker in beeld. De Kanttekening sprak enkele betrokkenen.

De Nederlandse kraakbeweging is niet dood. Ze leeft. Waren de krakers vroeger nog vooral Nederlandse, bijna kansloze woningzoekers, nu gaat het vooral om uitgeprocedeerde vluchtelingen die zich het basisrecht in dit land niet laten ontzeggen: het recht op een dak boven je hoofd.

Studenten en jongeren van deze tijd zijn minder activistisch ondanks de enorme hoge huurprijzen en kraken ook veel minder. Waar in de jaren tachtig nog duizenden jongeren op de barricaden stonden tegen het slopen van gebouwen, betalen jongeren van nu vaak de hoofdprijs. De prijzen lopen op tot veertienhonderd euro voor vijfenveertig vierkante meter woonruimte in de Randstad. Kraken is ontstaan uit woningnood en is vaak een bezigheid van de kansarmen. Maar de meeste studenten van nu zijn niet echt kansarm.

Toch blijven de huurprijzen flink stijgen en hebben veel studenten maar ook andere jongeren moeite om een betaalbare kamer te vinden. In het Parool stond begin juli nog op de voorpagina dat duizenden Amsterdammers de stad verlaten om in de provincie Noord-Holland goedkoper en groter te wonen. Hiermee drukken ze de lokale woningzoekenden uit de markt. De woningnood beperkt zich dus ook niet meer tot de grote steden. Toch gaan de jongeren niet meer massaal over op kraken. Dat was in Nederland wel eens anders.

Het hoogtepunt van de Nederlandse kraakbeweging lag in de jaren tachtig. Met Amsterdam als krakershoofdstad. Kraken gebeurde al op kleine schaal in de jaren vijftig, maar deze illegale huisbezettingen zoals dat destijds heette bleven onder de radar. De eerste echte bekende kraakacties vonden plaats in 1964 in Amsterdam op een van de oostelijk eilanden, Kattenburg. Kattenburg moest tegen de vlakte voor nieuwbouw, maar de sloop liet jaren op zich wachten. Gemeenteambtenaren maakten de huizen destijds opzettelijk onbewoonbaar. De studenten van het blad Propria Cures namen het de gemeente kwalijk dat de wijk jarenlang had kunnen dienen als huisvesting voor studenten. Ze gingen over tot actie. Dit werd het begin van de kraakbeweging. Sindsdien verkeerde Amsterdam eigenlijk tot 1985 steeds in onrust. De kraakbeweging groeide met de acties van de Provo’s in de jaren zestig, de sloop van een deel de Nieuwmarktbuurt en bereikte uiteindelijk haar hoogtepunt met de inhuldiging van Beatrix op 30 april 1980 en later de spectaculaire ontruiming van de Vondelstraat.

Teun (57), oud-kraker in Amsterdam, kan het zich nog goed herinneren. Hij is nu vrijwilliger bij de kraakbeweging en geeft graag krakers adviezen. ‘Er zijn regels. Online staat er een algemene krakershandleiding die we destijds hebben geschreven. Het is zeer handig om die te volgen.’ Teun deed mee omdat hij als student in de jaren tachtig een woning nodig had. ‘Het was toen denk ik wat makkelijker om te kraken, omdat er gewoon heel veel panden in de stad leeg stonden. In het centrum hebben we wel twintig gebouwen gekraakt. In de Jordaan al zeven. Het kraken in die tijd was ongeëvenaard.’

John (61), kunstenaar uit de VS kwam in 1981 naar Amsterdam. ‘Ik heb me vrijwel meteen bij de kraakbeweging aangesloten. We hadden een mooi pand in het centrum gekraakt en hadden zelfs ons eigen moestuintje. Dat was een heel fijn leven in die tijd. Maar toen de overheid de boel ging opruimen, deden ze de oude krakers toch een goed aanbod. Ze zetten ons bovenaan de lijst van woningzoekenden. Ik heb het aanbod dat ik kreeg aangenomen en ben gaan huren tegen een redelijke prijs.’

Renate (68), gepensioneerd bedrijfsarts en nu woonachtig in Huizen, kraakte in 1971 een woning. ‘Ik zat in een alternatieve scene. Je had een groep die in de gaten hield welke woningen leeg stonden. Wij kraakten uiteindelijk een woning op de Kostverlorenkade in Amsterdam. De eigenaar stuurde er meteen een knokploeg op af. Maar toen ze zagen dat daar een jonge moeder met een kind woonde lieten ze het maar gaan. Er werd afgesproken dat ik honderd gulden per maand zou betalen. Ik heb daar een paar jaar plezierig gewoond.’

Bekende grote krakersbolwerken waren de Grote Keizer en de Grote Wetering. De ontruiming van deze krakersforten ging gepaard met veel geweld en veel arrestaties. Gerrit (71), voormalig journalist uit Huizen, kan zich deze straatgevechten nog goed herinneren. ‘Ik werkte toen bij de krant en maakte gebruik van de telefooncel in de Constantijn Huygensstraat om de richting van de actievoerders te berichten. Ik had de redactie gebeld en vijf minuten later verpulverde een bulldozer van de politie heel die cel. Misschien om de communicatie tussen de actievoerders te voorkomen.’ Gepantserde wagens, shuffles, pelotons ME en traangas maakten destijds deel uit van het straatbeeld.

Oud-kraker Jo (62) is werkzaam in de media, oprichter van Migrant2Migrant (M2M) en communicatieadviseur van de krakende vluchtelingengroep We Are Here. Hij vertelt: ‘In 1980, met de inhuldiging van Beatrix hebben we een dagblad gemaakt met als kop Rellen verstoord door plechtigheden. Schande. De jaren tachtig zaten vol met hoogtepunten. De Vondelstraat was nog mooier, zeker voor de kraakbeweging. De kroningsdag was gewoon totale chaos. Dat was ook wel lachen. De slogan van deze dag was ‘geen woning, geen kroning’.’

De kraakbeweging raakte vanaf toen in heel Nederland in een stroomversnelling. In alle grote steden zoals Haarlem, Utrecht, Den Haag, Den Bosch, Groningen en Nijmegen werd nu gekraakt. Het aantal krakers van 1980 tot 1981 steeg tot twintigduizend. Tegelijkertijd veranderde volgens Geert Mak ook de tendens in de beweging. In de jaren zestig werd vooral gesproken over participatie en was het volgens Mak een beweging vóór jongerenhuisvesting. ‘In de jaren tachtig veranderde dit in een tegenbeweging. Een beweging tegen autoriteiten, de consumptiemaatschappij, onderdrukking, uitbuiting en dwang. Het kraakpand fungeerde in de nieuwe subcultuur als een vaste burcht waarbinnen van harte geëxperimenteerd kon worden met woon-, werk- en leefvormen en die tegelijkertijd als uitvalsbasis fungeerde tegen alle onrecht in de wereld’, aldus Mak.

Door het geweld dat werd gebruikt bij de inhuldiging, ontstond er een tweedeling in de kraakbeweging. Toch was een eenheid eigenlijk al nooit echt te vinden. Eric Duivenvoorden, voormalig kraker en nu socioloog en auteur van het boek Een voet tussen de deur geschiedenis van de kraakbeweging van 1964 tot 1999, beschrijft de kraakbeweging als ‘een samengeraapt zooitje van de meest uiteenlopende types met ieder zijn drijfveren en motieven’.

Jo ziet de kraakbeweging van vroeger toch ook als een heel diverse beweging. ‘Het was een tegenbeweging, maar het was ook een heel constructieve beweging. Ik zie het kraken als het in gebruik nemen van ruimte. Wat er in die ruimte vervolgens gebeurt, gedaan en gemaakt wordt, dat is interessant. Wat er vanuit een gekraakt pand uitgaat naar de stad of naar de wereld dat is ook constructief.’ Maar volgens Jo is er soms natuurlijk ook de onvermijdelijke confrontatie. ‘Als je als krakersgroep bedreigd wordt door knokploegen of de politiek, dan ga je natuurlijk in het verzet. Als je te maken krijgt met ontruimingen, dan zeg je: we blijven hier, we gaan er niet uit. Dat is natuurlijk geen beweging. Dat is zitten blijven. Dat is een beetje het probleem van de kraakbeweging en van We Are Here. Mensen doen alsof het een actiegroep is, een beweging, maar wat ze het liefste doen is stilzitten en zich verstoppen. Om vervolgens een zo een relaxed en goedkoop mogelijk leven te leiden. Ten slotte, dat geldt voor de helft.’ Maar het woord beweging moet je volgens Jo met een korreltje zout nemen. ‘Het is natuurlijk in de beleving van de meeste mensen wel een vorm van inbreken. Dat is nu zelfs tegen de wet. Het is strafbaar om te kraken. Maar ook dat moet je ook met een korreltje zout nemen, want in de praktijk doen we het lekker toch.’

Volgens Jo was het ook een sociale beweging. ‘Heel veel mensen zijn de kraakbeweging ingegaan, de barricades opgegaan om in de steden als ware dorpjes op te bouwen. Veel mensen zijn naar het buitenland gegaan om daar te helpen, bijvoorbeeld naar Joegoslavië toen daar oorlog was. Het was echt een voedingsbodem van innovatief actievoeren. Al die restaurantjes, winkeltjes, projectjes en kunstenaars die daar onderdak hebben gevonden dat is toch een stuk sociaal erfgoed van de stad. En heel die dure hipster-industrie is min of meer een soort diefstal van alternatief Amsterdam. Jo zegt stoer met Amsterdams accent: ‘Er is nog genoeg om tegen te zijn, weet je.’

Teun: ‘Langzamerhand begon de grote uitverkoop van de stad. Zoveel panden werden achter elkaar ontruimd.’ Op het hoogtepunt van de kraakbeweging waren er zevenhonderd gebouwen en woningen gekraakt. In 2010 waren dit er driehonderdvijftig en vandaag de dag zijn dit er nog maar rond de dertig. Teun kwam met een andere oplossing. ‘Ik zette met tien andere mensen een woonvereniging op, genaamd ‘Soweto’ naar de grootste sloppenwijk in Zuid-Afrika. We hadden het oog op een schoolgebouw. We hebben met fundraising een derde van aankoopbedrag kunnen verzamelen. Bij de Nederlandse banken konden we niet terecht. Die snapten zogenaamd niets van ons idee, terwijl Duitse banken al veel ervaring hebben met collectieve projecten. Met dat geleende geld hebben we het gebouw voor een vriendschappelijke prijs van de gemeente kunnen kopen. De gemeente dacht: ‘Hey, wat strak, dat dit soort dingen gebeuren.’

Eind jaren tachtig werd het lastiger om te kraken. Steeds minder gebouwen stonden leeg. En sinds 2010 is het zelfs illegaal verklaard met de komst van de leegstandswet. Volgens Gerrit heeft de kraakbeweging zeker weten wel een positief effect gehad op de samenleving. ‘In die tijd zeker. De krakers zorgden ervoor dat de wijk betaalbaar en divers bleef.’

Hedendaagse kraakbeweging
De krakerspreekuren in de huidige kraakpanden in Amsterdam trekken geen volle zalen meer. Zo is het spreekuur in het kraakpand in de Pretoriusstraat in Amsterdam-Oost nagenoeg leeg. Karel (31) zit achter de bar. Hij kraakt al acht jaar. Hij woont op het Griekse eiland Lesbos, maar is even terug in Nederland. Volgens Karel is het zo rustig omdat het zomer is. ‘Pas tegen de winter beginnen mensen weer met kraken.’ Volgens Karel geven ze ook graag tips aan de beweging ‘We Are Here’. ‘We zijn geen gezamenlijke beweging, maar we steunen ze graag. We willen iedereen helpen die geïnteresseerd is in kraken.’ Aan de bar zit Stefan (26), een Engelse masterstudent die internationale betrekkingen studeert aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Ik kwam vijf jaar geleden aan in Nederland en kon geen huis vinden. Via-via kwam ik uit bij de Pretoriusstraat. Ik kraak niet actief, maar ben blij dat ik hier nu een woning heb gevonden en in de stad kan leven.’

Karel sloot zich aan bij de kraakbeweging omdat dit de enige manier voor hem was om bij zijn ouders weg te komen. ‘Daarbij was het een erg enerverend leven. Pas jaren later kwam het politieke bewustzijn erbij. Mijn droom is dat er geen woningmarkt is. Natuurlijk moeten we de maatschappij dan heel anders indelen. Het is dan niet mogelijk dat iedereen in een villa woont. Er moet gedeeld worden. De schoonmakers, de stratenmakers, zij moeten ook in de stad kunnen blijven wonen. In de zuidelijke landen is het veel makkelijker om te kraken, omdat de administratie daar slecht op orde is.’

In Groningen zijn er ook nog enkele kraakpanden over. Jeffrey (27), IT’er uit Groningen, vindt de kraakpanden een aanwinst in de stad. ‘Ik kraak zelf niet, maar we hadden hier een kraakpand waar elke week concertjes of activiteiten werden gegeven. Halve blikken goedkoop bier, daar betaalde je vijftig cent voor en voor Hertog-Jan een euro. Als je dan met een Hertog rondliep werd je bijna met de nek aangekeken. Dat was eigenlijk al luxe.’ Het kraakpand is helaas twee jaar geleden na veel strijd ontruimd.’ Gelukkig zijn er nog wel andere panden zoals La Viola die leuke avonden verschaffen.’

Roos (35) woont anti-kraak in De Pijp voor tweehonderdvijfentwintig euro per maand. ‘Ik wil niet dat ik al mijn geld uitgeef aan de huur. Ik ben in zeven jaar tijd, zeven keer verhuisd. Soms zit het mee en kan je lang in een pand blijven, maar ik moest er ook een keer na zes weken uit. Dat is het nadeel van anti-kraak wonen. Er is nu veel vraag naar anti-kraak door de beweging ‘We Are Here’. Ik ken een anti-kraker waarbij leden van ‘We Are Here ‘gewoon opeens in zijn woonkamer stonden. Dan schrik je wel even van.’

Karel vindt anti-kraak geen goede optie. ‘Mensen doen hiermee niets tegen de woningnood. Er zitten maar een paar mensen in een gigantisch pand. Er zitten verder geen idealen achter. Het is een business. Ik heb niets tegen de mensen die erin zitten, maar de corporaties vind ik wel echt slecht.’

Anne (31), werkzaam in de verzorging in Amsterdam, komt net rond. ‘Ik betaal zeshonderd euro voor mijn kamer van twaalf m2, maar ik deel het kleine appartement maar met een meisje. Het kraken leeft helemaal niet meer onder onze generatie denk ik, omdat de noodzaak niet zo groot is. Ik kan mijn woning wel gewoon betalen en kraken lijkt me heel lastig.’

Nadine (34), jongerenbegeleider in Amsterdam, is net haar huis uitgezet. ‘We moeten binnen een maand verhuizen. Dit terwijl ik een hernia heb en over twee weken geopereerd wordt. We hebben bijna elke dag een bezichtiging. Maar er zitten huizen tussen van vijftig m2 voor veertienhonderd euro. Exclusief. Dat ga ik dus echt niet doen. Er is geen eens ruimte voor een wasmachine. Ik ga niet over tot kraken, omdat ik gesteld ben op mijn privacy.’

Volgende week een vervolg op dit artikel: een interview met Jo, communicatieadviseur van de krakende vluchtelingengroep We Are Here.

Het rijk der moralisten loopt spoedig ten einde

0

Sinds een jaartje of twee schrijf ik af en toe opiniestukjes en essays voor kranten en bladen. Mijn eerste gebadder in het publicistenmoeras leerde mij dat ik een kant moest kiezen. Niet tussen links en rechts of tussen elite en populisme. Nee, de echte fundamentele tweestrijd is die tussen de goedgemutste gekken en de zendingsdriftige zeloten. Deze twee groepen zijn in een kosmisch conflict verwikkeld.

Ondeugend van aard, sloot ik mij aan bij de goedgemutste gekken. Wij goedgemutsten schrijven speelse, analytische of provocante stukjes, ter vermaak, of om discussie los te maken. Voor verdere hogere doelstellingen zijn we te bescheiden. Onze onvolprezen aanvoerder is columnist en alcoholist Arthur ‘Don Arturo’ van Amerongen (Volkskrant, HP/DeTijd), die Nederland vanuit een Portugees vissersdorp overstelpt met literaire plaagstootjes, gespeend van ieder volksbevoogdend motief.

De zendingsdriftigen daarentegen maken het volk ‘bewust’ van wat goed en wat fout is, en wel door foute mensen en standpunten te identificeren en te corrigeren. Deze moraliseringsmissie zou urgent zijn, omdat iedere verkeerde meningsuiting het menselijk lijden weer een klein stukje vergroot en de door de zendingsdriftigen reeds voorziene, betere toekomst, weer verder uitstelt. Kortom, de wereld staat op het spel, iedere dag weer. En ze weten precies van wie er afstand moet worden genomen en waar de scheidslijnen tussen goed en kwaad lopen. Ze hebben de boom van kennis van goed en kwaad in Gods tuin helemaal leeggegeten, terwijl wij goedgemutsten nog steeds in naakte naïviteit door een vrolijk ambivalent landschap banjeren.

Paneldiscussie over ‘wittenprivilege’
Zo banjerde ik laatst het hol van de betere-wereld-brullende leeuw in. Ik was overgetreind uit Duitsland om deel te nemen aan een paneldiscussie georganiseerd door de SIB-Leiden over ‘wittenprivilege’ – het nieuwste moraliseerconcept – met, jawel, drie van ’s lands grootste moraalhelden: Jerry Afriyie, dr. Ewout Klei en dr. Karwan Fatah-Black. Activist Afriyie vecht voor een wereld zonder racisme en zonder Zwarte Piet. Klei, journalist en historicus, verricht (naast zijn werk voor De Kanttekening) moreel afbakingswerk op Jalta, het beruchte beleringsblog dat zich opwerpt als het morele geweten van rechts. Eigenlijk is Klei een te laat geboren nazi-jager, die Mengele in Paraguay had willen opsporen, maar nu dan maar op fout-rechtse tweets en opiniestukken jaagt. Tenslotte: de Leidse historicus Karwan Fatah-Black. Hij is gespecialiseerd in de transatlantische slavenhandel en vooral bekend van zijn debatten met professor Piet Emmer, de leidende Nederlandse expert op het gebied van slavernijgeschiedenis. In deze debatten neemt Fatah-Black ongeveer dezelfde inhoudelijke historische standpunten in als Emmer, maar hij weet zich te onderscheiden met een ‘onrechtsbewustere’ toon. Zo spreekt hij bijvoorbeeld niet van ‘slaven’, maar van ‘slaafgemaakten’, ook als hij het over mensen heeft die al vanaf hun geboorte ‘slaafgemaakt’ waren. Gevoeligheidsexhibitionisme van de tenenkietelende soort.

Welnu, het discussiepunt: terwijl Afriyie en dr. Fatah-Black voor het gebruik van het begrip ‘wittenprivilege’ pleitten, stelden dr. Klei en ik dat het conceptueel niet goed in elkaar steekt. Het denken in termen van een tweedeling tussen geprivilegieerde ‘witten’ en achtergestelde ‘niet-witten’ doet geen recht aan de complexe (non-binaire) realiteit van etnische diversiteit in Nederland. Bovendien is het onduidelijk of de ‘witheid’ waarvan gesproken wordt, alleen naar huidskleur of ook naar sociale klasse verwijst. Op die manier kom je in absurde discussies terecht, zoals over de vraag of Turkse Nederlanders achtergesteld genoeg zijn om als ‘niet-wit’ of zelfs als ‘zwart’ te gelden, ondanks hun lichte pigment. Met dat soort discussies los je nergens problemen op.

Maar voor de voorstanders van het begrip verwijst het naar een alomtegenwoordig, metafysisch kwaad, dat immigranten en donkergekleurden teistert. Het aanspreken van dat kwaad is de eerste stap naar erkenning en heling. Met de ‘bewustwording’ rond ‘wittenprivilege’ worden zo allerlei morele of zelfs religieuze voorstellingen verbonden. Het praten over ‘wittenprivilege’ dient als bezweringsformule: als we het woord ‘wittenprivilege’ maar vaak genoeg afkeurend uitspreken, dan opent er ooit ergens een poort naar een betere wereld.

Omdat begripssceptici zoals ik die betere wereld vooral in de weg zouden staan, had ik van tevoren gevreesd te worden uitgejouwd door gepikeerde panelisten en safespacende studenten. Maar eerlijk gezegd vielen de deugeskaders best mee en was Afriyie vooral innemend.

De knorrige Fatah-Black
Het enige knorbeest was de Leidse historicus Fatah-Black, wiens gezicht steeds roder werd gaande de discussie. Ik dacht aanvankelijk dat hij nerveus was, of met zijn rode gelaat verder wilde bijdragen aan de diversiteit van het discussiepanel, maar terugkijkend was hij wellicht gewoon boos. Zijn knorrige houding tegen mij was me bij aankomst al opgevallen, omdat hij me minzaam begroette en tijdens de voorstelronde opmerkte dat ‘dr. Hendriks wel erg wilde dingen zegt’. En op dat moment had ik, uhum, nog helemaal niets gezegd.

Maar toch ging ik achteraf nietsvermoedend naar de borrel, verwachtende dat we het gezellig konden houden ondanks meningsverschillen. Het kwam me op anderhalf uur gemoraliseer te staan. Hij deed zo gezellig als een campagnevoerende Ad Melkert. Dr. Fatah-Black bleek met name aanstoot te nemen aan mijn kritische essays over identitair links. En hij klaagde dat ik mezelf aanmerk als ‘opiniemonster’, wat ik doe uit zelfspot, maar wat hij ook weer kwalijk vond. Op een gegeven moment kermde hij: ‘Er worden mensen kapotgemaakt!’ Het leek uit het niets te komen en stak schril af bij het vrolijke studentencafé waarin we ons bevonden. Ik vroeg verbaasd: ‘En dat komt door mij?’ Inderdaad, ik zou met mijn stukjes boosaardige krachten steunen.

Eigenlijk had ik toen als de wiedeweerga moeten vluchten, maar poezelig als ik ben, heb ik zelfs nog met hem en een groepje academici de trein naar Amsterdam gepakt, tevergeefs hopende dat de weledelgeleerde historicus onderweg zou ophouden met zijn gesnauw. Hij bleef hakken. Uiteindelijk associeerde hij mij ook nog met een collega historicus van hem in Leiden, die de verkeerde meningen heeft, alleen bagger op papier zet en als mens immoreel is. We vielen aan de verkeerde kant van zijn goed-fout indeling. Ik vroeg: ‘Beweer je nou dat hij zich in een volledig immorele wereld beweegt, terwijl jij in een volledig morele wereld leeft?’ Mijn retorische vraag had eigenlijk tot doel om een relativering te forceren, maar hij antwoordde ‘ja’.

Chiliasme
Deze zwart-witte denktrant is mij als goedgemutste wezensvreemd. Om haar te begrijpen, lees ik nu boeken over chiliastische bewegingen. Dat zijn religieuze bewegingen die een absolute goed-kwaad dualiteit postuleren en geloven dat het goede op het punt staat om het kwade definitief te verslaan, waarna de beloofde heilstaat zal aanbreken. Zo geloven sommige Christelijke groepen op basis van een vrij letterlijke bijbelinterpretatie dat Jezus na zijn wederkomst, de duivel zal opsluiten en een duizendjarig vredesrijk zal stichten op aarde, alvorens alle gedoemde slechteriken op de dag des oordeels in een vuurmeer belanden. Maar zulke voorspellingen over een naderend ‘hemel op aarde’ komen in veel culturen voor.

Een grappige verschijningsvorm zijn de cargo cults (transportgoederen-culten) in Melanesië. De inheemsen aldaar waren in het begin van de twintigste eeuw zo onder de indruk van de mysterieuze lucht- en scheepsvracht die westerse kolonisten ontvingen uit een ‘andere wereld’, dat ze er een hele religie omheen bedachten. Ze geloofden dat hun voorouders prompt uit de dood terug zouden keren met een enorme bak cargo, waarna er een tijdperk van materiële overvloed en raciale rechtvaardigheid zou aanbreken, vrij van blanke overheersing. Op het eiland Tanna begon men het mysterieuze messiasfiguur John Frum (waarschijnlijk een verbastering van John from America) te vereren, die op het punt zou staan om samen met de voorouders en de cargo aan te monden op het strand. Tot op heden bereiden de eilandbewoners zich ieder jaar op 15 februari voor op de komst van John Frum door zich ritueel als vroeg twintigste-eeuwse Amerikanen te verkleden en met ‘U.S.A.’ op de borst geverfd te dansen.

Zulke chiliastische rituelen moeten het aanbreken van de beloofde heilstaat bespoedigen. De westerse, geseculariseerde variant hierop is het geritualiseerde gedeugpronk van opinisten, die met ‘goede’ meningsuitingen en bezweringsbegrippen zoals ‘wittenprivilege’, een betere wereld dichterbij zouden brengen. Zowel in Nederland als in den verre loopt dit soort rituele deugdoenerij altijd weer uit op een zendingsdriftig feestje. De gedachte is immers dat hóé meer mensen ‘bewust’ worden van de heilige boodschap door mee te doen met de rituelen, hóé waarschijnlijker het wordt, dat een betere wereld zich spoedig zal verwerkelijken. Iedereen moet meedeugen. Sceptici zijn de wegblokkeerders van de toekomst. Zie hier de snode wijze waarop de zendingdriftige, het niet-meedeugende, doch des te deugdzamere, opiniemonster tot de zondebok van een weerbarstige werkelijkheid maakt!

Het wordt tijd dat wij die sluwe zendingsdriftigen met hun eigen wapens bestrijden. Welja, ik heb ook nog een voorspellinkje hoor.

Mijn voorspelling
Ik voorzie dat de strijd tussen de goedgemutsten en de zendingsdriftigen spoedig definitief in óns voordeel zal worden beslist. Wij goedgemutsten; wij, de badineerbazen en verkwikkende kwetteraars; wij die capituleren in aanschouw van een door en door ambivalente wereld en maar gewoon stukjes schrijven, omdat we toch niet weten waar het allemaal heen gaat of heen moet – wíj zullen zegevieren. Onze gutoguts zullen hun behoehoe’s voor altijd verslaan.

Gerechtigheid zal geschieden. Alle deugknapen, normies, moraalvergaloppeerden en solidariteitstatta’s; al die mensen die zo ‘bewust’ zijn van zus of zo; al die distantieerdiva’s, afbakeningsberten, aanmatigingsmaatjes, mekkermarxisten, messianistische meisjes, vingerzwaaivedetten, ha-hoor-mij-eens huichelaars en klaagkoeiende Koerden – ze belanden allemaal in een grote soeppan en zullen voor straf duizend jaar lang in hun eigen sop gaarkoken!

Zie ik dr. Fatah-Black daar lekker sudderen? Hij lijkt iets belerends te willen zeggen, maar hij is moeilijk te verstaan, omdat hij telkens weer in zijn eigen gaarkokende sopje onderdompelt. ‘De transatlantische wer…’ – blub. ‘In Bantam werd in 1629…’ – sop.

Sla acht op de voortekenen. Als de dag des oordeels nadert, zal een grote aardbeving alle morele afbakeningsschema’s door elkaar schudden. Daarna zal de verlosser op dit helse moeras neerdalen. Hij komt, zo heb ik voorzien, vanuit Portugal, vanuit een plaats genaamd Fuseta. Fluister, zing en prijs zijn naam, iedere dag weer, zodat het rijk der moralisten spoedig ten einde loopt: Don Arturo, Don Arturo, Don Arturo.

Blok moet weer saai en voorspelbaar worden

0

Het is ongetwijfeld zeer verstandig van minister Blok geweest om zijn domme uitspraken midden in het reces te doen. Was het geen zomervakantie geweest, dan was de Kamer beslist bijeengeroepen voor een debat en dat had mogelijk fatale politieke consequenties gehad, ook al zou Rutte alles uit de kast halen om niet wéér een stuntelende minister te hoeven verliezen.

Zeker op Buitenlandse Zaken heeft de VVD immers na Rosenthal en Zijlstra qua kneusjes een naam hoog te houden. Zoals de satirische website De Speld kopte: Wordt het niet eens tijd voor een vrouw die domme dingen zegt op Buitenlandse Zaken? Tenminste zou Blok, als hij zijn uitspraken tijdens het politieke seizoen had gedaan, verder hebben moeten gaan als aangeschoten wild. Nu echter zou zo’n debat zozeer mosterd na de maaltijd worden, dat ik niet verwacht dat het er nog van komt. Wel zal een en ander ongetwijfeld gretig door de oppositie weer worden opgerakeld, als Blok een nieuwe uitglijder begaat. Hij moet dus nu drie jaar op kousenvoeten gaan lopen en inderdaad zo saai en voorspelbaar worden als hij tot voor kort heette te zijn.

In de pers is er over de merites van zijn betoog al voldoende gezegd, dus daar wil ik na een kleine maand niet op terugkomen. Ik wil er slechts één puntje uitlichten, naar aanleiding van zijn uitspraak geen voorbeeld te weten van een vreedzame multietnische samenleving waar ook de oorspronkelijke bevolking nog woont, zodat Amerika en Australië zijns inziens afvallen, omdat die daar zou zijn uitgeroeid.

Het gaat mij hier nu om de term ‘oorspronkelijke bewoners’, waarnaar tijdens discussie wel vaker gemakshalve gegrepen wordt, omdat meestal wel aan iedereen duidelijk is wie dan worden bedoeld. Het is in historisch opzicht echter vaak toch wel een problematisch begrip, dat een duidelijke koloniale context bezit. Niet toevallig wordt het vooral voor Amerika en Australië gebezigd, ter markering van het onderscheid tussen de Europese kolonisatoren die – meestal op een exact bekend tijdstip – op hun ontdekkingsreizen voor een hen nog onbekende kust opdoken waar reeds ‘inboorlingen’ bleken wonen. Ook die term is niet zonder de bijsmaak van een primitieve cultuur die door een hogere civilisatie is ontdekt.

Al in het geval van de Amerika’s is die zo helder lijkende terminologie voor een hedendaags etnisch discours echter niet zonder haken en ogen. Enerzijds omdat, vooral in het geval van Latijns Amerika, gedurende vijfhonderd jaar Europese kolonisatie een sterke vermenging van die oorspronkelijke bewoners met de Europese nieuwkomers heeft plaatsgevonden: wie mogen nu dan nog tot de nazaten van de oudste autochtonen gerekend worden? En anderzijds, omdat die ‘oorspronkelijke bewoners’ – een omschrijving die een herkomst uit Adams dagen suggereert – zelf óók pas betrekkelijk laat – en wel via de in een ijstijd dichtgevroren Beringstraat – vanuit Azië Amerika zijn binnengetrokken, vermoedelijk een jaar of twintigduizend geleden.

Gezien de totale ouderdom van de mensheid van pakweg een miljoen – of voor mijn part twee miljoen – jaar is dat zeer recent, en waren de ‘Indianen’ de Europeanen maar ‘net’ voor. Het maakt het in verband met hún ontdekking gemunte en daarom wel als blijk van een arrogant eurocentrisch wereldbeeld beschouwde begrip ‘Nieuwe Wereld’ voor de beide Amerika’s overigens wel op een andere wijze best zinvol. En gezien die Aziatische herkomst van de ‘Indianen’ is die door de Europeanen aan hen gegeven benaming misschien toch weer net wat minder absurd dan sommigen menen.

Hoe dan ook, waar in de Nieuwe Wereld tussen ‘inboorlingen’ en ‘kolonisatoren’ – wat de ‘inboorlingen’ dus ooit ook waren – vanwege een gat van duizenden jaren nog enigszins een scheidslijn valt te trekken, is dat voor de Oude Wereld onmogelijk. Elke blanke en zwarte Amerikaan weet wanneer ‘hij’ in Amerika gekomen is, ook als het zijn betbetbetovergrootouders betreft, en is zich daarmee van zijn immigrantenafkomst bewust. Zo niet de Europeaan: omdat de doop-, trouw- en begraafboeken maar een paar eeuwen terugreiken, en voor veruit de meeste in Europa levende mensen hun eerste Europese voorouder niet te achterhalen valt, is zijn instinctieve notie vanouds: wij waren hier gewoon altijd. Het daaraan gerelateerde argument ‘wij waren hier altijd, dus wij waren hier eerst’ heeft in de Europese geschiedenis bij etnische conflicten vaak een belangrijke rol gespeeld, omdat aan anciënniteit al snel bepaalde rechten worden ontleend.

Pas dankzij dna-onderzoek weten we sinds kort over de oorsprong van de ‘oorspronkelijke’ Europeanen meer. Een ding is in elk geval duidelijk: zowel Europa als Azië vormen in etnisch-genetisch opzicht één groot mengelmoes. En met de Grote Volksverhuizing van de vijfde eeuw voor ogen, mag men aannemen dat niemand meer op zijn ‘oorspronkelijke’ plek woont.

Wat zijn de ‘oorspronkelijke’ Fransen? Nos ancêtres les Gaulois leren ze nog steeds braaf op de Franse lagere school. Maar nadat de Galliërs – behalve dat ene dorpje dan – door Julius Caesar onder de voet waren gelopen, kwamen de Romeinen, en met de genoemde Grote Volksverhuizing vervolgens de Franken, en die doken allemaal met elkaar in bed. En wat zijn de Britten, die nu menen dat ze zo very British en dus heel anders zijn dan de Europese rest? ‘Oorspronkelijk’ woonden er op hun eiland Kelten, maar er is nog slechts een enkele Schot die hun taal spreekt. Toen kwamen ook dáár de Romeinen, en vervolgens de Angelen en Saksen, en uiteindelijk bezigen ze er nu als gevolg van de Normandische invasie van 1066 een mengsel van een Fries dialect en een raar uitgesproken Frans.

‘De oorspronkelijke bewoners’: we kunnen er in het dagelijks taalgebruik vaak niet omheen, omdat het begrip zo makkelijk lijkt, maar wie goed nadenkt loopt daarmee bijna voortdurend onherroepelijk vast.

Zomerstop

0

Beste lezers,

Met de komst van de zomer gaat ook de Kanttekening er even tussenuit, de eerstvolgende krant verschijnt in de week van 13 augustus.

Tot snel!