-0.5 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 754

Aanslagen op Franse moslims en joden verijdeld

0
De politie in Frankrijk heeft een extreemrechtse terreurcel opgerold, zo meldt de Franse pers. De vijfkoppige groep zou een neonazistisch gedachtegoed aanhangen en van plan zijn om aanslagen te plegen op moslims en joden.

De vijf verdachten zijn tussen september vorig jaar en mei opgepakt. Een politie-vrijwilliger was als eerste aan de beurt: bij hem thuis werden Kalashnikovs, munitie en explosieven aangetroffen. Diens aanhouding leidde uiteindelijk tot het oppakken van de andere vier verdachten, waarvan er twee minderjarig zijn. Het plan was aanslagen te plegen op onder meer een jaarlijks diner van Frans-joodse organisaties en islamitische gebedshuizen, zeggen gerechtelijke bronnen. De groep zou opereren onder de naam ‘De zwarte vogel’ en hun plannen voor aanslagen communiceren via een forum.

Frankrijk leidt sinds 2015 onder terreuraanvallen door moslimextremisten, maar wordt de laatste jaren ook geteisterd door dreiging vanuit extreemrechtse hoek. Zo werd in juni vorig jaar een extreemrechtse groep opgepakt die plannen zou hebben om moslimburgers te doden. Er werden onder andere geweren, munitie en explosieven in de woningen van de groepsleden gevonden. De groep verklaarde joden tot ‘doelwit wanneer de Franse Oorlog uitbreekt’. Ook werden in december zes verdachten opgepakt die uit zouden zijn op het vermoorden van president Emmanuel Macron, moslims, joden, homo’s en mensen met een donkere huidskleur.

Auteur Shantie Singh: verbonden met drie continenten

1
Shantie Singh (36) werd geboren in Nederland, maar haar grootouders zijn afkomstig uit India. Haar ouders werden in Suriname geboren. Singh wilde meer weten over haar familiegeschiedenis en schreef hierover de roman Vervoering. Het boek verscheen in 2014 en werd een succes.

Het schrijven van Vervoering zorgde voor een ontwikkeling. Niet alleen bij Singh (haar officiële naam is Jagmohansingh) zelf, maar ook bij haar ouders en velen anderen. ‘Je geschiedenis mag er zijn, die is ook waardevol. Ook de Indiase en Surinaamse onderdelen. Die kunnen zelfs in een boek verschijnen, wat mijn ouders helemaal niet gewend waren.’ De research voor de roman bracht hen terug naar India en Suriname, voor de ouders van Singh een ‘trip down memory lane’.

Kolonie

Haar overgrootouders woonden in India toen dat nog een Britse kolonie was. In Suriname waren dringend goedkope arbeiders nodig, omdat de slavernij was afgeschaft in 1863. Daardoor kwamen zij van de ene kolonie in de andere terecht. De plantage-industrie dreigde in te storten, daarom zochten de Nederlanders naar goedkopere arbeidskrachten. In India werden mensen ’geronseld’, die werden per schip naar Suriname vervoerd. De beelden die zij voorgespiegeld kregen waren mooier dan de werkelijkheid. De meeste mensen wisten niet eens waar Suriname lag, maar hen werd voorgehouden dat het een prachtig land was waar gouden bergen op hen wachtten. Ze moesten een contract voor vijf jaar ondertekenen, terwijl de meeste mensen niet eens konden lezen. Er werden vooral sterke mensen gezocht, want ze moesten allereerst de bootreis overleven.

‘Mijn familie sprak weinig over deze tijd. Zij wilden alleen maar vooruitkijken, zo zijn zij opgevoed’, vertelt Singh. Tijdens de geschiedenislessen op school kwam dit onderwerp niet aan bod. Het was een koloniale tijd, de kinderen die naar school gingen, leerden vooral over de geschiedenis van Nederland, de geschiedenis van India kwam amper aan bod. ‘Ook ik hoorde er tijdens de geschiedenislessen niets over. Mijn ouders vonden het maar raar dat ik daar zo geïnteresseerd in was. Waarom wilde ik dat weten? Dat ik de gekste vragen stelde, maakte dat zij ook meer gingen nadenken over hun verleden.’ Het is van belang om het door te geven, vindt Singh. Er zijn wel geschiedenisboeken over, maar amper romans waarin staat hoe mensen zich voelden en wat ze deden.

Boeken als Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez waren een grote inspiratie voor Singh. ‘Het is heel mooi om over de belevenissen van verschillende generaties te lezen. Zoiets wilde ik ook over mijn familiegeschiedenis, want mijn jeugd was er nog niets bij. Ook dat is een deel van de Nederlandse geschiedenis dat verteld en bewaard moet blijven.’ Dat Singh zelfs vandaag de dag nog te horen krijgt dat ze zo goed Nederlands spreekt is een signaal dat de hindoestaanse geschiedenis voor veel Nederlanders een ver-van-hun-bed-show is.

‘Mijn vader hoorde zoveel goede verhalen over Nederland dat hij besloot een kijkje te gaan nemen’

Sarnami

Door verhalen van andere familieleden kwam Singh steeds meer te weten, maar deze informatie was niet genoeg om een heel boek mee te vullen. Daarom ging ze naar het toen nog bestaande Sarnami Instituut in Den Haag, waar lezingen gehouden werden en waar informatie over de historie van Hindoestanen te vinden was. Sarnami is de taal die zich ontwikkelde tijdens de migratie van India naar Suriname en de periode daarna. Het nagebouwde huis van vroeger in het instituut en de aanwezige foto’s boden Singh een kijkje in het leven van toenmalig Suriname. Er waren ook objecten uit die tijd tentoongesteld. ‘Dat gaf mij een goed idee van het leven toen. Hoe de mensen zich voelden en hoe ze zich gedroegen.’

‘Dit onderzoek naar mijn verleden was op zich al een heel avontuur. Voor mijn overgrootouders en anderen was het een sprong in het duister om India achter zich te laten en naar Suriname te gaan, realiseerde ik mij. Datzelfde gold voor de mensen die later naar Nederland gingen. Toen had je nog geen Facebook of andere sociale media, dus contact met de achtergebleven familieleden was moeilijk en zeker niet vanzelfsprekend. Ze lieten hun hele leven achter zich en begonnen opnieuw. Daar heb ik grote bewondering voor.’

De overgrootvader van Singh was een sterke man, wat essentieel was om in die tijd te overleven. Hij was in staat om iets van zijn leven te maken. Hij zette een succesvol huishouden op en werkte in de landbouw. Het ging zo goed dat hij zelfs opbrengsten van het land kon verkopen, terwijl hij was begonnen met een kaal stukje land. ‘Het sprak tot mijn verbeelding dat hij en mijn overgrootmoeder het zover wisten te schoppen dat ze van overleven naar gewoon leven gingen, ze bouwden hun eigen geluk op. Ook voor de volgende generaties, zodat die een beter leven zouden hebben.’

‘Mijn vader gaf mij altijd mee dat ik van alles kan worden in het leven’

Op avontuur

Na de grote sprong van de overgrootouders van Singh deden haar ouders hetzelfde. ‘Zij vertrokken uit Suriname naar Nederland toen mijn moeder 18 jaar was en mijn vader 23.’ Ze vestigden zich in Almelo, want daar woonde een zus van haar vader. ‘Mijn vader hoorde zoveel goede verhalen over Nederland dat hij besloot een kijkje te gaan nemen. Dat vind ik ontzettend stoer van mijn ouders, dat ze op jonge leeftijd die grote stap hebben gezet. Mijn moeder moet daar wel heel eenzaam zijn geweest, vanuit de grote stad Paramaribo naar Almelo.’

Het was niet de bedoeling van de ouders van Singh om te emigreren, ze wilden een bezoek brengen aan Nederland en kijken hoe het hier was. Toen bleven ze hangen en na vijf jaar kwam hun eerste dochter ter wereld. In Suriname was de toekomst onzeker, veel mensen zagen die niet zo rooskleurig in en zij konden toen nog eenvoudig naar Nederland verhuizen, want ze hadden een Nederlands paspoort.

Singh kan zich op verschillende plekken thuis voelen, maar Nederland is haar vaderland. ‘Ik ben voor mijn boek naar India en Suriname geweest. Doordat ik met dat boek en de geschiedenis bezig was, zag ik deze landen opeens heel anders. Ik ben ook in Nickerie geweest, het gebied waar mijn vader vandaan komt. Dat ligt heel afgelegen, zeg maar een soort Almelo in Suriname. Daardoor kwam de hele geschiedenis een stuk dichterbij.’

In Almelo was de familie een bezienswaardigheid. Na haar geboorte wilde iedereen een kijkje nemen in Singhs wiegje, om deze wel heel bijzondere baby te zien. ‘Toen ik vijf was verhuisden we naar Alphen aan den Rijn, waar we iets minder opvallend waren. Het spreidingsbeleid waardoor immigranten door heel Nederland verspreid werden, was goed bedoeld, maar zorgde ook voor veel eenzaamheid.’

‘Mensen uit Marokko en Italië herkennen mijn verhaal’

Veel Hindoestaanse mensen reageerden positief op het verschijnen van het boek Vervoering. ‘Eindelijk een boek over onze geschiedenis’, en: ‘Dit kan ik aan mijn kinderen geven om ze uit te leggen waar ze vandaan komen’, kreeg Singh te horen. Maar het waren niet alleen Hindoestanen die enthousiast reageerden, ook jongeren en autochtone Nederlanders lieten weten blij te zijn met het boek. ‘We wisten helemaal niets van deze geschiedenis en dat het zo ging’, zei iemand tegen Singh. Het boek was genomineerd voor de Inktaap 2016 (een literaire prijs, red.), waardoor jongeren uit Nederland, België en Suriname het lazen. Die waren ook enthousiast en stuurden Singh filmpjes en foto’s. Er werd zelfs een trailer voor haar boek gemaakt. Sommigen volgen haar nog steeds op de sociale media.

‘Voor de boekpromotie was ik in Suriname, daar kreeg ik reacties van allerlei mensen, ook jonge meisjes die aangaven ook schrijfster te willen worden. Dat raakte mij wel.’ Met haar boek raakt ze bovendien aan universele waarden en gevoelens. ‘Mensen uit bijvoorbeeld Marokko en Italië herkennen zich eveneens in mijn verhaal. Ook zij vertrokken en lieten hun land achter zich. Vanuit diverse hoeken is de vraag naar een kinderboek gekomen. Maar dat is iets voor in de toekomst. Ik ben nu nog bezig met een boek over Rotterdam.’

‘Ik had het gevoel iets van mijn leven te moeten maken, omdat ik dat aan mijn familie was verplicht’

Dat haar ouders en overgrootouders zo hard gewerkt hebben voor haar toekomst en die van haar zusje, legde een flinke druk op Singh. ‘Ik had het gevoel iets van mijn leven te moeten maken, omdat ik dat aan mijn familie was verplicht. Ze hebben zoveel offers gebracht, zo hard gewerkt.’ Singh studeerde Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit en werkt nu als seniorbeleidsadviseur bij de gemeente Rotterdam. Daarnaast danst ze op hoog niveau, waarbij ze ook haar Indiase kant ontdekte. Vervolgens kwam ze bij haar uiteindelijke passie: schrijven. En er moest meteen een boek komen. ‘Ik vroeg mijn vader, tijdens de boekpresentatie, of hij nu trots op mij was. Hij keek mij aan en zei: ‘Maar ik ben toch allang trots op je?’ Daardoor realiseerde ik mij dat ik mijzelf van alles opleg.’

Bij de gemeente zet Singh zich vooral voor vrouwenrechten in, het recht van meisjes en vrouwen op zelfbeschikking, keuzevrijheid en een veilig thuis. Dit heeft een persoonlijke drijfveer. ‘Mijn vader gaf mij altijd mee dat ik van alles kan worden in het leven. Politicus, schrijfster, ondernemer, niets was te gek. Nooit werd gesproken over de noodzaak van een huwelijk. Het ging om zelfontplooiing en om op je eigen benen te kunnen staan. Voor mij was dit lange tijd normaal,  totdat ik de wereld leerde kennen. In mijn familie zijn er ook vrouwen voor wie het niet vanzelfsprekend was dat zij zelf hun huwelijkspartner konden kiezen. In mijn basisschoolomgeving had je de zwartekousenkerk, de meisjes liepen alleen in lange rokken en hadden geen vrijheid. Ook in Nederland komt dat voor.’

Juist door haar werk bij de gemeente herontdekte Singh haar ouders: ‘Ze hebben offers gebracht om mij en mijn zusje zo op te voeden zoals we zijn opgevoed. Dat realiseer ik mij nu meer dan ooit. Tegelijkertijd hebben ze ons altijd de mooie tradities en verhalen doorgegeven.’

‘De vrijheid die ik heb, die wil ik voor alle vrouwen’

Voorrecht

Het schrijven van het boek voelde als een voorrecht voor Singh. Ze had gelukkig alle tijd om aan haar verhaal te werken. ‘Als ik niet aan dat boek had gewerkt was ik mij daar nooit zo van bewust geweest’, zegt ze. ‘Mijn voorouders hebben hun dromen doorgegeven aan volgende generaties. Mijn zusje en ik hebben veel kansen gekregen, daar ben ik mij tijdens het schrijven heel bewust van geworden. Er zijn genoeg vrouwen die onderdrukt worden. Ik maak mij in mijn werk bij de gemeente sterk voor hen. De vrijheid die ik heb, die wil ik voor alle vrouwen.’

Kinderen spelen dramatisch minder buiten

0

Daar lig ik. Met een volle bos kroeshaar op het zachte gras van een zonnige heuvel in het dorpje Oude-Tonge. Een klein, maar fijn gehucht in Goeree-Overflakkee – één van de Zuid-Hollandse eilanden. Pas een jaartje of acht oud was ik, maar ik had al het nodige meegemaakt in mijn jonge leventje. Mijn ogen zijn gesloten en mijn oogleden zijn roodgekleurd omdat ze gericht zijn op de felle zon. Ik lig even bij te komen na intensief met vriendjes te hebben gespeeld. Voetballen, rondrennen, tikkertje, busjekruit en andere vormen van lekker buiten ravotten hebben mij behoorlijk uitgeput.

Zo fijn om eventjes nergens over na te hoeven te denken. Om niet bang, verdrietig of onzeker te zijn. Leven in het moment. Kinderen kunnen dat als de beste. Volwassenen zoeken hun leven lang tevergeefs naar evenaring van dat ultieme moment, waarop tijd en ruimte volkomen één zijn. Kinderen doen het instinctief, volgen hun hart en passie en voor mij ging dat het makkelijkste wanneer ik buiten aan het spelen was.

Hoe anders was het binnen. Ik kan me nog herinneren dat ik op zesjarige leeftijd getuige was van de trillende en spastische handen van mijn moeder die haar belemmerden om haar bestek vast te houden. De oud-Hollandse stamppot in ons Surinaamse gezin kon maar op één manier in haar lege maag terecht komen: ik zou haar moeten voeren. Geen probleem, want de liefde voor mijn moeder was groot en de moeite was klein. Daarom was het ook geen probleem dat we als gezin elk dubbeltje moesten omdraaien, nadat mijn vader werkloos raakte en we op een gegeven moment een beroep moesten doen op de gemeentelijke minima-voorzieningen.

Mijn vriendjes vroegen gelukkig niet hoe het thuis was

Ook met kraanwater in plaats van cola en een mariabiscuitje in plaats van een roze koek kun je de woensdagmiddag aardig doorkomen. En als het thuis even extra spannend werd, zoals op momenten van ruzie en het Surinaams de Nederlandse taal tijdelijk verving in de interactie tussen mijn ouders, kon ik weer naar buiten gaan om met vriendjes te spelen. Buitenspelen werd voor mij een uitvlucht. Mijn vriendjes vroegen gelukkig niet hoe het thuis was; net als ik waren ze enkel en alleen met het moment bezig en niet met vroeger of later. De enige tijd die telde, was de tijd waarop onze ouders hadden aangegeven dat we weer naar huis moesten. Voor het donker thuis, bijvoorbeeld.

Hoe zou het anno 2019 gaan met kinderen voor wie buitenspelen een uitvlucht is uit hun thuissituatie? Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek doet maar liefst 9,5 procent van alle kinderen en jongeren onder de 18 jaar een beroep op jeugdzorg. Met andere woorden: bijna 1 op de 10 kinderen en jongeren (en hun gezin) kampt met psychische, psychosociale en/of gedragsproblemen, heeft last van een verstandelijke beperking of andersoortige opvoedingsproblemen. Ik weet niet hoe dat bij u als lezer binnenkomt, maar ik vind dat echt heel erg veel. In deze situatie zou ik verwachten dat kinderen steeds vaker buitenspelen. Steeds vaker buiten even hun problemen spelenderwijs willen vervangen door positieve ervaringen met vriendjes of vriendinnetjes.

Maar het tegenovergestelde is het geval. Kinderen spelen steeds minder vaak buiten. Tussen 2013 en 2018 is het aantal kinderen dat elke dag buiten speelt gedaald van 20 procent naar 14 procent, zo blijkt uit onderzoek van Kantar Public in opdracht van Jantje Beton. Kinderen spelen dramatisch minder buiten en spelen liever binnen achter een scherm – laptop, tablet, tv of smartphone, gericht op games of sociale media. Ik gun alle kinderen, maar zeker de kinderen in kwetsbare posities zoals de kinderen die met jeugdzorg te maken hebben, een onbezorgde jeugd. Een jeugd die gedomineerd wordt door ontspanning, plezier en buitenspelen. Een bescheiden oproep: laten we als volwassenen onze persoonlijke verhalen over buitenspelen in onze jeugd meer delen met elkaar en met onze (klein)kinderen. Laten we elkaar herinneren aan het belang van buitenspelen en kinderen aansporen ons voorbeeld te volgen. Daar worden kinderen écht gelukkiger van.

’s Werelds grootste moslimorganisatie komt naar Nederland

0

De Radboud Universiteit Nijmegen organiseert op 19 juni een conferentie over de gematigde islam: ‘Seeking the middle path’. De universiteit doet dit in samenwerking met de Nederlandse tak van ’s werelds grootste moslimorganisatie: Nahdlatul Uluma.

Nahdlatul Uluma, begonnen vanuit Indonesië, heeft een geschat ledenaantal van maar liefst 60 tot 80 miljoen. Volgens Frans Wijsen, religiewetenschapper aan de Radboud Universiteit, heerst er een eenzijdig beeld in Nederland over de islam.  ‘In Europa hebben we het feitelijk over de Arabische islam als we het over dé islam hebben. Maar 85 procent van de moslims leeft helemaal niet in de Arabische landen. Het grootste moslimland ter wereld, Indonesië, ligt in Azië.’ De media zijn gefixeerd op de islam in zijn extremistische vorm, terwijl het overgrote deel van de moslims nog altijd gematigd is, stelt Wijsen.

In samenwerking met de Indonesische overheid heeft Nahdlatul Uluma als doel een ander – gematigder – beeld van de islam te laten zien in Europa. Tijdens ‘Seeking the middle path’ zullen dan ook thema’s als democratie, gelijkwaardigheid van vrouwen maar ook de duurzame omgang met de planeet aan de orde komen.

De conferentie vindt plaats in de aula van de Radboud Universiteit. Onder anderen de Indonesische minister van Religieuze Zaken en de voorzitter van Nahdlatul Uluma zullen er spreken.

Eritreeërs integreren extra lastig. Hoe komt dit?

0
Sinds 2014 deden meer dan 17.000 Eritreeërs een asielaanvraag in Nederland. Hiermee vormen ze na Syrische vluchtelingen de grootste groep nieuwkomers. Omdat Eritrea een onveilige dictatuur is, worden de meeste asielaanvragen in Nederland ingewilligd. Uit diverse onderzoeken blijkt echter dat het voor Eritreeërs extra lastig is om hier te integreren. Hoe komt dit, en wat is er aan te doen?

Eritrea is, na lange tijd gekolonialiseerd te zijn geweest door onder andere Italië, Groot-Brittannië en Ethiopië, sinds 1993 officieel een onafhankelijke staat. De huidige president van Eritrea, Isaias Afwerki, leidde het Eritrean People Liberation Front (EPLF) in de strijd tegen de meest recente bezetter, Ethiopië. Hiervoor kreeg hij erkenning van zijn landgenoten in de vorm van stemmen voor zijn politieke partij. In het begin waren veel Eritreeërs positief over Afwerki, maar inmiddels is dit veranderd. Er zijn, nadat Afwerki in 1993 aan de macht kwam, geen democratische verkiezingen meer gehouden en het dictatoriale regime perkt de vrijheid van de Eritrese burgers steeds verder in. Zo moeten ze voor onbepaalde tijd in militaire dienst en mogen ze bijna nooit reizen. Mensen die zich hiertegen verzetten worden gevangen gezet en gemarteld. Toch proberen mensen weg te komen. Als het ze lukt staat er een gevaarlijke tocht op ze te wachten.

Op de vlucht

Ibrahim Saleh heeft die tocht gemaakt. Hij woont nu vier jaar in Nederland en werkt bij Stichting Warm Welkom, waar hij probeert statushouders wegwijs te maken in Amsterdam-Noord. ‘Mijn eerste vluchtpoging deed ik in 2006’, vertelt Ibrahim. ‘Maar dat lukte niet. Ik werd opgepakt en heb toen zes maanden in de gevangenis gezeten. Toen ik weer vrij was heb ik een tijd een normaal leven gehad. Ik was er voor mijn familie, had mijn werk en was in de avond en in het weekend in dienst.’ In die tijd wilde Ibrahim wel vluchten. Maar doordat hij in de hoofdstad Asmara woonde, was het voor hem lastig zomaar naar de grens te gaan. Uiteindelijk vertrok hij in 2014 voorgoed. ‘Ik vluchtte toen ik weer naar de gevangenis moest. Sinds 2006 was ik daar al drie keer naartoe gestuurd, meestal voor een paar maanden. Dat overkomt iedereen die zelfstandig werkt of zich tegen het regime uitspreekt. Toen ik de grens was overgestoken voelde ik mij ontzettend opgelucht.’

‘Voor Eritreeërs is het lastig om contact te maken met onbekenden’

Aanvankelijk was het zijn plan om naar Zweden te gaan, omdat hij daar vrienden heeft. Nederland kende hij niet. Althans, alleen van het nationale voetbalelftal: hij was fan van Arjen Robben en Robin van Persie. Maar toen hij na een lange reis in België aankwam, nam hij de trein naar Amsterdam en besloot hij te blijven. Makkelijk ging dat niet, in het begin ervaarde hij een ware cultuurschok. ‘Voor Eritrese mensen is het over het algemeen lastig om contact te maken met onbekenden’, vertelt Ibrahim. ‘We zijn bang om fouten te maken en nemen vreemden moeilijk in vertrouwen. Thuis weten we soms zelfs niet eens of we onze eigen familie kunnen vertrouwen, dat speelt mee.’

Mek Ykeallo

Brugfunctionaris tussen twee werelden

Mek Ykeallo trok zich het lot van de nieuwe statushouders aan. Zelf woont hij sinds 1994 in Nederland, nadat hij vluchtte uit Ethiopië. Hierdoor weet hij als geen ander hoe het is om hier opnieuw te beginnen. Hij spreekt Tigrinya, de officiële taal van Eritrea, en kent zowel de Eritrese als de Nederlandse cultuur goed. Hij heeft Stichting Ykeallo opgezet, waarbij hij fungeert als ‘brugfunctionaris tussen twee werelden’. Dat begon ooit met een nieuwe jongen in zijn buurt. ‘Ik speelde vaak een potje voetbal met mijn vrienden en op een gegeven moment stond er een jongen aan de zijlijn te kijken. Ik zag direct dat hij Eritrees was en heb hem gevraagd met ons mee te doen. Hij was een erg goede voetballer en na afloop zijn we in gesprek geraakt. Toen ik hem vroeg hoe hij zijn verblijf in Nederland tot nu toe had ervaren zei hij: ‘Ik heb alles, maar ik kan niks’. Hij vertelde dat hij de spullen in huis had om zijn huis in te richten, maar dat hij niet wist hoe het allemaal in elkaar gezet moest worden.’

Mek en zijn vriendin hebben hem daarbij geholpen en zo is het contact gegroeid. ‘We hebben hem op het hart gedrukt dat hij altijd welkom was bij ons, waarna hij regelmatig op bezoek kwam. Na een tijdje bracht hij ook vrienden mee die hulp konden gebruiken. Bijvoorbeeld met het vertalen van brieven of het plegen van telefoontjes. Twee jaar lang heb ik een groep Eritrese jongens op deze manier geholpen. Toen werd het op de een of andere manier opgepikt door de media en benaderde de gemeente Amsterdam mij met de vraag of we samen konden werken. Zo is Stichting Ykeallo ontstaan.’

‘Ons is nooit geleerd eigen keuzes te maken of jezelf te uiten. Dat botst soms’

Het individu centraal

Door de taalbarrière en de complexe cultuur was het in het begin erg lastig voor gemeentes en maatschappelijke instanties om Eritrese statushouders te bereiken. ‘Wat het moeilijkste is geweest – en nog steeds is –, is dat Eritrea zo’n geïsoleerd land is. Het is eigenlijk door de regering gekidnapt,’ vertelt Mek. ‘Het volk krijgt geen informatie van buitenaf en leert dat de president van Eritrea de beste leider ter wereld is. De jongeren zijn een product van die regering. En dan komen zij opeens in een vrij land, waar heel veel kan, heel veel mag en waar vrijheid van meningsuiting een geboorterecht is. Ze kunnen werken, studeren – er zijn grenzeloze mogelijkheden. Aan mensen uit Eritrea is nooit geleerd eigen keuzes te maken of jezelf te uiten. Dat botst soms. Daarbij hebben wij ons in Europa ook niet goed kunnen voorbereiden op hoe wij het moesten aanpakken. Er is een beleid gebruikt dat in het verleden leek te werken, maar dat niet per se goed past bij deze groep.’

Milka Yemane

Volgens Mek zou het beter zijn om tijdens het integratieproces meer aandacht te besteden aan het individu. Die opvatting deelt Milka Yemane. Milka vluchtte begin jaren negentig met haar moeder en broertje uit Eritrea. Nu helpt ze Eritrese nieuwkomers met hun integratie. Daarnaast traint ze professionals die zich met Eritrese statushouders bezighouden. Dit doet ze door middel van haar stichting Lemat, dat ‘opbloeien’ betekent in het Tigrinya. ‘Nederland is heel gedigitaliseerd en gaat uit van zelfredzaamheid,’ vertelt ze. ‘De nieuwkomers waren in Eritrea ook zelfredzaam, maar op een andere manier. Hier wordt snel veel van mensen verwacht, terwijl zij meestal geen ervaring hebben met de vaardigheden die ze daarvoor moeten hebben. Het is dus goed om eerst te investeren in dat soort skills, zodat ze hier ook zelfredzaam kunnen zijn. Als voorbeeld geef ik altijd: hier ken ik de cultuur. Maar zet je me in Eritrea neer in een ruraal gebied, waar veel Eritreeërs vandaan komen, dan ben ik daar niet zelfredzaam en hoop ik dat mensen mij gaan leren hoe ik dat kan worden. Als ik niet weet hoe ik mijn eigen eten moet verbouwen maar mensen vinden dat ik dat zelf moet uitzoeken, dan is dat eigenlijk een valse start.’

Daar heeft ook Ibrahim ervaring mee: ‘Mensen die gestudeerd hebben vinden uiteindelijk hun weg wel. Vaak kunnen zij zich makkelijker verstaanbaar maken. Bovendien zijn ze al bekend met studeren, wat erg helpt bij taallessen en de voorbereiding op het inburgeringsexamen. Als je al weet hoe je het leren voor een examen aan moet pakken en hoe toetsen in elkaar steken, heb je natuurlijk een grote voorsprong. Het grootste deel van de Eritrese nieuwkomers heeft in het thuisland echter nooit kunnen studeren en ik ken veel mensen voor wie dat hier echt heel moeilijk was.’

Een hele ontwikkeling

Ibrahim heeft wel het idee dat het ondertussen wat beter gaat. ‘Veel statushouders wonen hier nu zo’n vier jaar. Zij spreken inmiddels redelijk tot goed Nederlands en gaan naar school of zijn aan het werk. Daarnaast zijn er veel stichtingen en organisaties ontstaan die kunnen helpen.’ Ook Mek ziet dat er een ontwikkeling is geweest in de afgelopen vier jaar. ‘Het probleem is geschetst, er is onderzoek gedaan en de deskundigheid bij instanties is gegroeid. De Nederlanders zijn volgens mij meer gewend geraakt en weten beter hoe ze om kunnen gaan met statushouders. Ik merkte in het begin, als we aan het voetballen waren, dat de buurt dat best raar vond en aan mij vroeg waar al die jongens toch vandaan kwamen. Nu praten zij met de jongeren en zijn sommigen zelfs ‘buddies’ geworden. Dan helpen ze bijvoorbeeld met het leren van de taal of komen ze gewoon bij het voetbal kijken. De buurt is niet meer vreemd voor de jongens en de jongens zijn niet meer vreemd voor de buurt.’

‘Maatwerk is de enige oplossing om langdurige integratie te bewerkstelligen’

Meks en Ibrahims belangrijkste advies om de integratie makkelijker te maken: neem de tijd om iemand te leren kennen. ‘Spreek eerst een paar keer met iemand af, bouw het vertrouwen op. Daar krijg je uiteindelijk zoveel voor terug’, zegt Ibrahim. Mek geeft aan dat hij dit voor elke statushouder zou aanraden, maar dat het in het geval van Eritreeërs extra belangrijk is. ‘Investeer in een goede relatie!’ Daarnaast denkt hij dat er nog een andere sleutel tot succes is: maatwerk. ‘Integratie is een proces. Een proces dat niet kan worden voltooid in een, twee, drie, of vier jaar, maar waar je de rest van je leven in groeit. Deskundigen, instanties, beleidsmakers, professionals en de bevolking moeten zich realiseren dat elke mens zijn eigen ontwikkeling doorloopt. Maatwerk is de enige oplossing om langdurige integratie te bewerkstelligen. Wij moeten dus niet in stereotypes gaan denken, maar stap voor stap maatwerk bieden om in de toekomst een positief resultaat te behalen.’

Milka ziet ook een positieve ontwikkeling. ‘Steeds meer gemeenten schakelen tegenwoordig hulp in van stichtingen en organisaties als Lemat en Ykeallo, die hen kunnen helpen. Maar dit mag van mij nog radicaler, op landelijk niveau, omdat je soms op lokaal niveau heel mooie dingen ziet gebeuren. Het zou mooi zijn als dat nationaal zou worden doorgevoerd.’

Nieuw integratiebeleid

Het inschakelen van zulke instanties lijkt langzaam maar zeker onderdeel te worden van het Nederlandse inburgeringsbeleid. Bovendien wordt in 2020 het inburgeringsbeleid op grote schaal aangepast; voortaan zullen gemeenten dan een persoonlijk ‘Plan Inburgering en Participatie’ maken voor de nieuwkomers. ‘Er is aangegeven dat er verschillende inburgeringsroutes zullen komen, waarbij er ook meer praktijkgerichte mogelijkheden zijn. Maar hoe dit precies geïmplementeerd wordt, dat vind ik nog wel spannend’, zegt Milka. ‘Verder hoop ik dat er met terugwerkende kracht zal worden gekeken naar hoe de groep, die nu zijn inburgeringstraject afrondt, ook daarna nog hulp kan krijgen.’

Eritreeërs moeten veel leren over de Nederlandse cultuur, maar er zijn ook dingen die Nederlanders van hen zouden kunnen leren, vertelt Milka: ‘Wij zijn zo druk bezig met werk en carrière maken, noem het maar op, waardoor we soms weinig tijd hebben voor de dingen in het leven die écht belangrijk zijn. De nieuwkomers herinneren mij eraan dat familiebanden, vriendschappen en je gezondheid veel belangrijkere zaken zijn. Daar maken ze veel tijd voor vrij. In Nederland is de klok de baas over ons, terwijl zij de baas over de klok zijn.’

SP-populisme is een linkse partij onwaardig

0

Een van de thema’s die in de campagnes voor de Europese verkiezingen veelvuldig aan de orde kwam was arbeidsmigratie, niet te verwarren overigens met asielbeleid. Dat asielbeleid en migratiebeleid op één hoop worden gegooid komt onder meer omdat asielzoekers worden beschouwd als ‘gelukzoekers die onze banen inpikken’. Een arbeidsmarktargument dus. Arbeidsmigratie gaat over de structuur van de (internationale) arbeidsmarkt, de ontwikkeling van de werkgelegenheid, demografische ontwikkelingen en niet te vergeten het onderwijsbeleid.

Economen en andere wetenschappers, bedrijven en een flink deel van de politiek weten dat arbeidsmigratie hoogstnoodzakelijk is. Het is een kenmerk van een wereld die steeds meer onderling verbonden is. In deze krant stond enige weken geleden een helder stuk van Mark Deken, waarin duidelijk werd gemaakt dat de economie zonder arbeidsmigratie volkomen vastloopt. Arbeidsmigratie leidt niet tot verdringing op de arbeidsmarkt, maar juist tot het tegenovergestelde: het vergroot de werkgelegenheid omdat het de arbeidsmarkt een bepaalde dynamiek geeft.

Hoewel de verdringing op de arbeidsmarkt als gevolg van internationale arbeidsmigratie economisch dus totaal niet kan worden onderbouwd, speelt migratie in de discussie over de ontwikkelingen van de arbeidsmarkt een cruciale rol. Dit heeft een heel lange geschiedenis. Ook appelleert het aan een bepaald sentiment. Met name eurosceptische partijen bespelen dat sentiment en menen dat de grenzen hermetisch gesloten moeten worden. Het recht op arbeid wordt genationaliseerd. Eigen volk eerst!

Dat is overigens niet alleen een ‘rechts’ thema. Wie de debatten en interviews in de aanloop naar de Europese verkiezingen heeft gevolgd heeft kunnen horen dat ook de lijsttrekker van de Socialistische Partij, Arnout Hoekstra, dit standpunt namens zijn partij naar voren bracht. Daar stond Hoekstra gebroederlijk naast PVV-lijstrekker Marcel de Graaff een anti-migratiebeleid te verdedigen. Die laatste was overigens een stuk duidelijker. Door grenzen te sluiten houd je de problemen die migranten zouden veroorzaken buiten de deur. Hoekstra gooide het vooral op het ontregelende effect van arbeidsmigratie en de noodzaak regulerend op te treden.

Daarmee greep hij terug naar een oud en gevoelig thema bij links, dat sinds de komst van de eerste naoorlogse arbeidsmigranten naar Europa in de jaren vijftig en zestig steeds opnieuw tot heftige discussie leidde. Arbeidsmigratie zou een truc van het grootkapitaal zijn om de arbeidsklasse te verdelen en zo greep op de markt te houden. Het zou van invloed zijn op de loonontwikkeling (een overschot aan arbeidsaanbod drukt de lonen), en het zou de onderhandelingspositie van de vakbonden negatief beïnvloeden, omdat het de solidariteit van de arbeidersklasse zou ondermijnen.

Vooral dat laatste argument was bij alle linkse partijen een gevoelige kwestie. Het idee was namelijk dat de meeste arbeidsmigranten geen ‘echte’ arbeiders waren, maar boeren. Door hun culturele en religieuze achtergrond en hun afwijkende opvattingen over loyaliteit en solidariteit, zouden zij grote moeite hebben een arbeidersbewustzijn te ontwikkelen en dat maakte hen ideale stakingsbrekers.

De SP heeft nooit afstand genomen van de opvatting dat arbeidsmigratie eigenlijk een cultureel probleem is

Hoewel deze opvatting vrij breed werd aangehangen onder links in de jaren zestig, zeventig en tachtig, waren de meeste linkse partijen toch van mening dat de objectieve klassepositie van migranten het uiteindelijk zou winnen van hun ‘boerenachtergrond’. Maar, weet ik zelf uit ervaring, cultuur en religie bleven altijd een heikel punt bij links. Die culturele achtergrond moest vooral niet te veel benadrukt worden.

In de jaren tachtig scherpte de SP deze opvatting aan. In 1983 publiceerde de partij het rapport Gastarbeid en Kapitaal. Hoewel de onderliggende boodschap arbeiderssolidariteit was, werd de nadruk gelegd op het ‘schadelijke’ effect van culturele en religieuze verschillen en wel op een manier waar de PVV tegenwoordig een puntje aan zou kunnen zuigen. Vooral moslims moesten het ontgelden. Hun manier van leven en hun ‘achterlijke’ cultuur had tot gevolg dat zij maar heel moeizaam onderdeel van de arbeidersklasse zullen worden. De conclusie in het rapport was dan ook duidelijk: assimileren of oprotten. De beruchte ‘oprotpremie’ (terug naar het land van herkomst met een afkoopsom) waarover in die jaren veel te doen was en waarmee ook de regeringen bezig waren, is een uitvinding van de SP.

De SP kreeg een storm van kritiek over zich en in de jaren erna werden de standpunten in partijprogramma’s afgezwakt, maar de partij heeft nooit afstand genomen van de kern van de inhoud: de opvatting dat arbeidsmigratie eigenlijk een cultureel probleem is. Ideeën over assimilatie en spreidingsbeleid, die in de jaren tachtig uiterst omstreden waren bij andere linkse partijen, zijn de laatste twintig jaar gemeengoed geworden in de politiek. Vanaf 2010 is de SP de arbeidsmigratie weer expliciet gaan omschrijven als een integratieprobleem. Het is een soort links populisme waarmee ze een deel van de ontevreden euro-sceptische burgers probeerden te paaien bij de Europese verkiezingen. Dat is een uiterst bedenkelijke strategie, en een linkse partij die zegt solidariteit hoog in het vaandel te hebben onwaardig.

 

VS-ambassadeur: ‘Israël mag deel Westbank annexeren’

0
De Amerikaanse ambassadeur in Israël, David Friedman, vindt dat Israël gerechtigd is om delen van de Westelijke Jordaanoever definitief te annexeren. Dit zegt de ambassadeur in een interview met de New York Times.

‘Ik denk dat Israël onder bepaalde omstandigheden het recht heeft om een gedeelte van de Westoever te annexeren’, stelt Friedman, ‘maar niet alles’.  Op de vraag wat Friedman zou doen als de Israëlische premier Benjamin Netanyahu besluit de gehele Westelijke Jordaanoever te annexeren wil Friedman geen antwoord geven. Wel vertelt de ambassadeur dat Israël troepen mag stationeren op de Westbank ‘net als de Amerikanen troepen achterlieten in Duitsland, Korea en Japan’, landen waarmee de Verenigde Staten in oorlog zijn geweest. Volgens Friedman was zo’n militaire bezetting niet tegengesteld aan vrede.

Palestijnen en Israëlische vredeactivisten reageren woedend op het interview. Volgens Fatah, de partij van de Palestijnse president Mahmoud Abbas, neemt Friedman hetzelfde standpunt in als radicale Israëlische kolonisten. Fatah voegt daaraan toe dat de Verenigde Staten de Westbank altijd als bezet gebied hebben beschouwd.

Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken verklaart niet van mening te zijn veranderd wat betreft zijn standpunt over het Israëlische nederzettingenbeleid. De Palestijnse diplomaat Saeb Erekat twitterde echter dat Friedman met zijn uitlatingen de nieuwe koers van Trump steunt, die wel wat ziet in de Israëlische annexatie van de Westelijke Jordaanoever.

Ook Tamar Zandberg, die namens de linkse partij Meretz in het Israëlische parlement zit, reageert verontwaardigd op de uitlatingen van ambassadeur Friedman. ‘Zolang Friedman de Amerikaanse ambassadeur in Israël is en niet in een kolonistenstaat, moet hij weten dat annexatie een ramp zou betekenen voor de staat Israël. De ambassadeur is er niet om christelijke nederzettingen te helpen, die de mogelijkheid van vrede en veiligheid zonder bezetting proberen te dwarsbomen.’

De linkse Israëlische NGO Peace Now riep Donald Trump op om Friedman te ontslaan. ‘Ambassadeur Friedman is een Paard van Troje, gestuurd door het rechts van de kolonisten, dat Israëls belangen en de kans op vrede saboteert. De prijs wordt betaald door de bewoners van het gebied, niet door Friedman of Trump. Als hij echt van plan is om de rol van eerlijke vredesonderhandelaar te spelen, dan zou de Amerikaanse president Friedman deze avond nog moeten verzoeken zijn koffers te pakken.’

Friedman werd in 2016 door Trump aangesteld als ambassadeur. Hij staat bekend als een hardliner.

Amnesty: ‘Gay Pride Istanbul moet doorgaan’

0
In Istanbul werd tot vijf jaar geleden de Gay Pride georganiseerd. Tijdens deze LGBT-manifestatie vierden tienduizenden mensen seksuele diversiteit. Mensenrechtenorganisatie Amnesty International vindt dat Istanbul homo’s en anderen weer moet toestaan hun betoging te houden.

Turkije was het enige islamitische land dat de Pride toestond. In 2003 werd de eerste Pride georganiseerd, die slechts dertig mensen trok. In de daaropvolgende jaren werden het er steeds meer. In 2013 zouden er volgens participanten zo’n honderdduizend mensen aan de Pride hebben meegedaan. Ook liepen er toen voor het eerst mensen in uitdagende kleding mee en vrouwen met een hoofddoek.

In 2015 besloot Istanbul de Gay Pride niet door te laten gaan. Als reden gaf ze op dat de Pride binnen de Ramadan viel. Met traangas en waterkanonnen werden de deelnemers op het Taksimplein uiteen gejaagd. Ook een jaar later ging de Pride niet door, omdat de extreemrechtse jongerenorganisatie Alperen Ocaklari had gedreigd met geweld. De autoriteiten besloten daarop om de Pride te verbieden, officieel omdat de veiligheid van de deelnemers niet gegarandeerd kon worden.

Maar Amnesty International wil dat Istanbul de Gay Pride dit jaar weer toestaat. Zeker in deze tijd is het opkomen voor LGBT-rechten in Turkije nodig, vindt de mensenrechtenorganisatie. De bedoeling is dat de Pride op 30 juni zal plaatsvinden.

Liefde in het azc: ‘Best lastig’

0
Je verlaat huis en haard omdat je moet vluchten voor een schrijnende situatie in je land. Vervolgens kom je terecht in een Nederlands asielzoekerscentrum en vind je daar de liefde. Dat overkwam Luis uit Venezuela en Sandhya* uit India.     

Luis

‘Eigenlijk hebben mijn dochtertje Lúa en het kind van mijn huidige vrouw de hand in ons liefdesverhaal gehad. Sterker nog, later bleek dat die twee het allemaal bekokstoofd hadden. Zij wilden namelijk zussen van elkaar worden.

Ik ben Luis Enrique Rodriguez Gomez en ik kom uit Caracas in Venezuela. Mijn leefomstandigheden daar waren onhoudbaar geworden. De politieke, economische en sociale situatie verslechterde. Er is veel armoede en de corruptie rijst de pan uit. Venezuela behoort volgens de corruptie-index (een jaarlijks onderzoek naar corruptie, red.) tot de twaalf meest corrupte landen in de wereld. Op een gegeven moment was er geen voedsel meer en hadden inwoners geen toegang tot medicijnen.

Toen ik in Nederland aankwam, was ik inmiddels ontzettend afgevallen en ronduit wanhopig. Ik werd naar een asielzoekerscentrum in Amersfoort gestuurd, waar ik veel rookte. Ik dacht de hele tijd aan de familieleden die ik in Venezuela had achtergelaten. Zo’n twee jaar na mijn aankomst in Nederland zag ik Sandhya voor het eerst, een vrouw met lange, donkere haren uit India. Ze was in het azc gearriveerd met haar dochtertje Nandini, een meisje van Lúa’s leeftijd. Ik was samen met Lúa gaan kijken of er post was. Zij zat toen in het computerlokaal met haar dochter te gamen. De meisjes werden meteen vriendinnen. Waarom ik op Sandhya viel weet ik eigenlijk niet. Ik weet wel dat Lúa en Nandini een cruciale rol in onze liefde hebben gespeeld. Op een gegeven moment voelde onze ontmoetingen voor Sandhya als kalmte na een enerverende dag. Wat wij hadden voelde als vrede in mijn leven. Alle zorgen die ik had werden plotsklaps vervangen door één persoon: Sandhya. Ik had voor Sandhya een relatie die me veel schade had berokkend. De moeder van Lúa verliet ons toen Lúa nog maar een baby’tje was.

‘Onze liefde werd groter, er groeide vertrouwen tussen ons’

Sandhya en ik gingen bij elkaar thee drinken. Veel thee. Later gingen we ook samen ontbijten, samen koken. We vulden in elkaars gezelschap papieren van instanties in. Onze dochters hielden zich daarbij steevast op de achtergrond, ze speelden dan bijvoorbeeld op de gang. Later bleek dat zij op het vele thee drinken hadden aangestuurd. Toen gingen we samen plekken bezoeken. Onze liefde werd groter, het vertrouwen tussen ons groeide. Toen we het aan bekenden in het azc vertelden, vonden ze het echter spijtig voor ons. Ze zeiden het naar te vinden, daar onze ‘gevallen’ apart waren en we daardoor geen gezamenlijke verblijfsvergunning zouden kunnen ontvangen.

Desalniettemin hebben we drie maanden lang onze liefde in het azc gevierd. Ik kreeg daarop te horen dat mijn verzoek om een verblijfsvergunning was gehonoreerd. Hoewel Sandhya dus achterbleef, is ze sindsdien elke nacht bij mij in huis geweest, het huis dat later de onze zou worden. Een jaar nadat ik het azc uit was, trouwden we. Nog een jaar later diende onze zoon, Shiv Nayan, zich aan. Ik kan zeggen dat ik me goed voel. Ik woon nu vijf jaar in Nederland en ik heb een eigen bedrijf. Een ontwerpstudio, waar ik producten voor webwinkels fotografeer. De enige toekomstdroom die ik nog heb, is lekker met mijn vrouw op vakantie gaan. Het is een zeldzaamheid om liefde in een asielzoekerscentrum te vinden, maar ik zou er zo weer voor tekenen.’

Sandhya

‘Liefde in een asielzoekerscentrum is eigenlijk best wel lastig, want je weet nooit of je met je partner kunt zijn na het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Om economische redenen vluchtte ik uit India. Met mijn destijds negenjarige dochtertje Nandini, arriveerde ik in januari van 2015 in het asielzoekerscentrum in Amersfoort. Dat was al zenuwslopend, maar wat me ook nog parten speelde was het wennen aan het alleen-zijn. Ik had een erg moeilijke relatie achter de rug en ben jaren geleden gescheiden.

‘Liefde in een asielzoekerscentrum is eigenlijk best wel lastig’

En toen was daar Luis. Dat was een leuke vent met wie ik vrijwilligerswerk ging doen. Zelf had hij ook een dochter. We hielpen mee tijdens de activiteiten met de kinderen. Op een gegeven moment zagen we elkaar elke dag. Later ontmoetten we elkaar ook buiten het azc. Dan gingen we bijvoorbeeld picknicken of naar de markt. Zijn kind en Nandini hielden zich dan altijd op de achtergrond. Later bleek dat dat bewust was. Na enkele maanden gaven de meisjes toe dat ze een plan hadden verzonnen. Ze wilden ons tweeën aan elkaar koppelen. Ik moet zeggen dat ik niet wist dat er mannen zoals Luis bestonden. In India is het niet zo makkelijk om een man te vinden die mijn kind accepteert. Toen ik mijn familie en vrienden in India vertelde over mijn liefde voor Luis, reageerden zij daar niet met blijdschap op. Het stoorde hen dat hij geen Indiase man was. Toen kwam er nog een slag. Luis vertrok uit het azc. Hij had een verblijfsvergunning gekregen. Uiteraard was ik blij dat hij in Nederland mocht blijven, maar wat betekende dat voor ons? Zouden Nandini en ik ook een verblijfsvergunning krijgen? Dat was erg spannend. We baden tot alle goden dat dit goed mocht komen. En dat kwam het gelukkig. Ook ik mocht een verblijfsdocument ontvangen. Toen we, een jaar nadat ik uit het azc kwam, trouwden, hebben we dat in een Indiase tempel in de Amsterdamse Bijlmer gedaan. Ik woon nu met mijn gezinnetje in een huis met een tuin in Amersfoort.’

*Sandhya heeft, zoals vaker in India voorkomt, geen achternaam.    

Logisch dat historici meestal links zijn

0

Het is een klacht die op gezette tijden in rechtse dan wel ultra-rechtse kring opklinkt: de universiteit zou een ‘links bolwerk’ zijn. De VVD heeft al eens opgeroepen om te onderzoeken of de politieke opvattingen aan ‘de universiteit’ wel representatief zijn voor de bevolking. Haar bastaardkinderen PVV en FvD hebben dat overgenomen. Indoctrinatie! In de NRC van 3 mei spitste de Utrechtse promovendus Steije Hofhuis de kwestie toe op de historici. Er zouden maar zeer weinig spraakmakende, rechtse historici rondlopen. Moest er niet eens nader naar de representativiteit worden gekeken?

Vanzelfsprekend verlangen rechtse partijen niet naar onderzoek naar de diversiteit van de politieke opvattingen in de boardrooms van grote ondernemingen, terwijl hun invloed ondanks een totaal gebrek aan representativiteit toch duidelijk wel verder reikt. Unilever huldigde inzake de afschaffing van de dividendbelasting eveneens een weinig representatief standpunt en kreeg, na één telefoontje van bovenbaas Polman aan zijn inmiddels in het Torentje zetelende ex-personeelsfunctionaris, moeiteloos haar zin. Dat het toch niet doorging was slechts aan de Britten te danken.

Daarmee komen we op een essentieel punt: in geen enkele beroepsgroep spoort de links-rechts-verdeling procentueel precies met die van de bevolking als geheel. Aan de Amsterdamse Zuidas en in de top van het bedrijfsleven zijn rechtse mensen getalsmatig sterk oververtegenwoordigd, en dat betekent automatisch dat dat dus voor linkse in andere sectoren van de samenleving gelden moet. Beroepskeuze hangt nu eenmaal ook samen met morele waardenpatronen – materialisme versus idealisme, egoïsme versus altruïsme.

Mensen die vooral geestelijke bevrediging ontlenen aan de mogelijkheid om met hun eigen miljoenenbonus en belastingontwijking bezig te zijn, huldigen – al was het maar om dit voor zichzelf te legitimeren – andere politieke opvattingen dan mensen die bereid zijn voor een habbekrats andermans luiers te verwisselen. Het is natuurlijk een gokje, maar ik schat dat eerstgenoemden zich eerder bij de VVD thuis voelen dan bij de SP, en dat voor laatstgenoemden het omgekeerde geldt. Ook zal iemand die minder waarde hecht aan een grote leasebak dan aan een schoon milieu zich niet snel identificeren met een vroem-vroem-partij.

Zoomen we verder in op de academische wereld, dan is het niet onlogisch dat ook binnen bepaalde vakgebieden bepaalde politieke voorkeuren wat frequenter voorkomen dan andere – al was het soms maar omdat de ene opleiding een hoger salaris belooft dan de andere. Zwart-wit ligt dat zeker niet, maar ook hierbinnen zullen de accenten steeds wat anders liggen; bovendien verschuift dat in de tijd. Economen golden een halve eeuw terug vaak als links; sinds een paar decennia zijn de meest invloedrijke echter juist uitgesproken neoliberaal.

Iedere goede historicus is doordrongen van het besef dat machtsverhoudingen in de loop der tijden veranderen

Gezien de insinuaties uit de hoek van Wilders en Baudet over ‘linkse indoctrinatie’ is het overigens wel van belang om onderscheid te maken tussen serieus rechts en het door hen belichaamde alt-right. Dat vertegenwoordigers van de laatste groep gezien ofwel totale warhoofdigheid – type Sid Lukkassen – ofwel evidente leugens en onzin (de zogenaamde ‘alternatieve feiten’ die zij regelmatig te berde brengen) in het universitaire docentencorps wat ondervertegenwoordigd zijn, lijkt mij logisch en terecht. Voor Holocaust-ontkenner David Irving is ook geen plaats – dus bij een serieuze bèta-faculteit evenmin voor klimaatontkenners. Niet alle ‘waarheden’ zijn namelijk even waar. Als Baudet zijn boreale babbelspeech, die een krankjorum geschiedbeeld verraadt, bij een studie Geschiedenis als eerstejaarspaper had ingediend, dan was die terecht afgekeurd.

Onthullend voor Baudets opvatting van ‘wetenschap’ was wat hij zélf verklaarde, nadat hij in 2014 zijn postdoc-onderzoek bij Paul Scheffer had stopgezet. De NRC van 23 februari jongstleden citeerde hem: ‘Hij is socioloog, ik ben rechtsfilosoof. Empirie en theorie zijn twee verschillende dingen, en het eerste is voor mij niet interessant. Wittgenstein heeft ook gezegd: wat ik zeg klopt gewoon, en jullie gaan dat uitwerken’. Als de feiten niet stroken met je ideeën, des te erger voor de feiten. Kennelijk kon Baudet daarmee wel bij Cliteur promoveren.

Ten slotte de ‘linksheid’ van historici. Er zijn inderdaad in het publieke debat maar een handjevol duidelijk rechtse historici. Maar dat geldt ook voor uitgesproken linkse. Als gevolg van voortschrijdende specialisering en afstandelijkheid valt bij de meesten veel minder makkelijk uit stukken of colleges af te leiden waar zij politiek staan dan vroeger. Er is vooral sprake van toenemende kleurloosheid, een kleine minderheid van publiekshistorici inzake de paar echt omstreden thema’s, meestal het koloniale verleden betreffend, daargelaten.

Toch zullen historici zich inderdaad wat vaker ter linker dan ter rechterzijde bevinden. Dat is ook logisch. Iedere goede historicus is doordrongen van het besef dat machtsverhoudingen in de loop der tijden veranderen en dus veranderbaar zijn – en niet eeuwigdurend door God gegeven. Dat leidt automatisch tot een kritische bejegening van het bestaande, en dat is een attitude die wat sneller op links dan op rechts aangetroffen wordt: daar geldt de bestaande orde eerder als de ‘natuurlijke’.

Alleen een rechts historicus als Rutte kan maatschappelijke conflicten – die dus de vanzelfsprekendheid van de bestaande verhoudingen ter discussie stellen – stelselmatig als persoonlijk aanpassingsprobleem afdoen. Een dergelijke platte benadering van heden en verleden zal zelden het uitgangspunt bij een serieus historisch onderzoek zijn. Rutte is dan ook niet toevallig niet aan de universiteit maar in de neoliberale politiek beland, waar intellectuele platheid een pre is.