Mijn zoontje (9) vroeg mij laatst naar de betekenis van het woord integratie. Die kende hij niet – en zo wil ik het houden. Van het woord integratie word ik eigenlijk zenuwachtig en ook een beetje geërgerd, als ik eerlijk mag zijn. Hoe zou ik in godsnaam aan een kind van negen moeten uitleggen dat er van hem verwacht wordt dat hij moet ‘integreren’? Hij is hier geboren, zit hier op school, speelt in het Nederlands, droomt in het Nederlands en beschouwt Nederland als zijn ‘thuis’. Toen we vorig jaar op vakantie in Marokko verbleven, waren de kinderen (en eigenlijk wij ook een beetje) na twee weken uitgekeken en vroegen de kinderen mij: ‘Pap, wanneer gaan we terug naar huis?’
Van een vluchteling die pas Nederlandse bodem heeft bereikt, zou ik dit wel kunnen begrijpen, maar van mensen die hier geboren en getogen zijn?… Integratie is verleden tijd, mensen… Laten we daar een keer mee ophouden. Laten we beseffen dat de moslim en daarmee de islam een onderdeel zijn van ons verleden, heden en zij zullen geheid een onderdeel zijn van de Europese toekomst.
Lokaliseren en positioneren zijn termen die ik gebruik om het debat rondom islam en ‘integratie’ van moslims aan te duiden. Wat wij nodig hebben, is de islam simpelweg een plekje in onze ruime gemeenschap geven. Islam is een puzzelstukje dat mooi in dat grote geheel past. Persoonlijk ben ik er zelfs van overtuigd dat de puzzel niet volledig zou zijn zónder dat ene puzzelstukje. Zoals bij een puzzel horen de stukken niet gelijk te zijn, maar juist anders, verschillend. Dat is helemaal niet erg. Integendeel, dat maakt het totale plaatje juist zo mooi! Dit gebeurt ook dagelijks, alleen zien we het niet altijd. In de voetbalwereld hebben we Ziyech, zonder hem is Ajax niet compleet. El Ahmadi, de speler van het jaar, is een mooi puzzelstuk waar wij als Rotterdammers trots op zijn. Daarnaast hebben we Touzani, die geweldige dingen doet. En laten we onze Aboutaleb niet vergeten, de bekendste burgemeester van Nederland. En zo hebben wij duizenden andere jongeren die wellicht geen ‘BN’ers’ zijn, maar wel dag in dag uit hun best doen om Nederland sterker en mooier te maken. ‘Waar gaat het dan mis?’, hoor ik u vragen… Het is heel simpel: het begint bij u en bij mij. We moeten gewoon toenadering tot elkaar zoeken en elkaar beter leren kennen. Het is niet eenvoudig, maar wel mogelijk.
De bekende Amerikaanse politicoloog Samuel P. Huntington had het over The clash of civilizations en ik denk dat wij in een tijd leven waarin wij beter in termen van The clash of perceptions kunnen spreken. Het probleem is niet dat de islam een ‘totalitaire ideologie’ is, die geen genade kent. Het probleem is niet de bezorgde burger die op extreemrechts stemt. Het échte probleem zijn sommige politici en opiniemakers die misbruik maken van reële angst en zorgen die er zijn, om zieltjes te winnen voor eigen gewin. Het probleem is dat wij ons laten misleiden door symboolpolitiek waardoor wij elkaar niet meer willen leren kennen. Als wij onze vooroordelen en stereotyperingen een keer opzijschuiven en interesse in de ‘ander’ tonen, dan zal het een stuk makkelijker worden.
De uitdaging die ons als samenleving te wachten staat, is hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij dankzij (niet ondanks) diversiteit en de verschillen die wij hebben, Nederland een stuk mooier voor onze kinderen achter kunnen laten. Laten we het hebben over klimaatuitdagingen, kwalitatief onderwijs en goede zorg. Dat zijn onderwerpen die er toe doen, thema’s die ons allen aangaan en invloed hebben op onze toekomst en die van onze kinderen. Laten we de handen ineenslaan om ons prachtige kikkerlandje een stuk veiliger en toleranter te maken. Dat klinkt ver weg, maar het kan echt. En zo ingewikkeld hoeft het niet te zijn – een glimlach, een praatje, een compliment, al deze zaken verrichten wonderen en maken het verschil. Over de toekomst ben ik zeer positief, maar zeker niet naïef.
Ik kijk daarom niet weg voor de uitdagingen en obstakels die ons in de weg staan. Extremisten van zowel de linkse als de rechtse hoek, haatpredikers en onwetenden die het voor andere verpesten, die zijn er ook. En wat mij betreft moeten wij ook dít soort mensen, los van geloof of achtergrond, tegengaan en met het woord en met saamhorigheid bestrijden. Binnen de moslimgemeenschap moet er meer ruimte komen voor zelfkritiek en zelfreflectie. Dit is essentieel om succes te boeken en een onderdeel van de oplossing te zijn, niet van het probleem.
Moge de Almachtige ons land tegen elke vorm van kwaad en haat beschermen, amen!
‘Heel lang waren er geen partijen voor niet-witte mensen, nu zijn er eindelijk wel partijen die zich voor deze gemarginaliseerde groepen inzetten.’
Nieuwe Nederlanders stemden vroeger veelal PvdA, maar die tijd ligt ver achter ons. Denk heeft met drie zetels in de Tweede Kamer een stevige politieke positie verworven. Twee andere partijen voor nieuwe Nederlanders, Nida en Bij1, hebben de ambitie om ook landelijk te gaan. Hoe kijken deze drie nieuwe partijen aan tegen de Provinciale Statenverkiezingen, die op 20 maart worden gehouden? Hebben de gevestigde partijen iets verkeerds gedaan, zodat deze drie nieuwe partijen konden ontstaan, of is het een natuurlijke ontwikkeling? En hoe verschillen Denk, Nida en Bij1 van elkaar? De Kanttekening sprak over de politiek van Denk, Nida en Bij1 met de Turks-Nederlandse historici Armand Sag en Tayfun Balcik, schrijver en beleidsondernemer Kiza Magendane, Bij1-lid en voormalig SP-raadslid Rebekka Timmer, Nida-campagneleider Oscar Bergamin, opiniepeiler Aziz el-Kaddouri van EtnoBarometer en politiek wetenschapper Floris Vermeulen van de Universiteit van Amsterdam.
Provinciale Statenverkiezingen
‘Bij de Provinciale Statenverkiezingen zijn de opkomstcijfers altijd erg laag’, vertelt Kaddouri. Hij doet onderzoek naar het stemgedrag van nieuwe Nederlanders. ‘Ik wil nog wel kijken hoe de Provinciale Statenverkiezingen leven onder Nederlanders van kleur, of mensen überhaupt naar de stembus gaan en op welke partijen ze gaan stemmen, maar ik denk dat veel mensen deze verkiezingen aan zich voorbij laten gaan. Een bijkomende factor is dat mensen die nog geen Nederlands paspoort hebben, niet mogen stemmen voor de Provinciale Staten, maar alleen voor de gemeenteraad. Dit gaat Denk en Nida stemmen kosten op 20 maart. Als je de programma’s van Denk en Nida erbij pakt, valt het op dat deze vooral gaan over landelijke thema’s. De programma’s van Denk voor de verschillende provincies zijn voor een groot deel copy-paste. Dat levert ook wel grappige dingen op: in het verkiezingsprogramma voor Noord-Brabant stelt Denk dat er beter openbaar vervoer moet komen, maar men baseert zich op een rapport dat over Amsterdam gaat.’
Denk doet in alle provincies mee, Nida alleen in Noord- en Zuid-Holland. Bij1 ziet af van deelname aan de Provinciale Statenverkiezingen. Waarom is dat zo? Volgens Kaddouri gaat het Denk vooral om de Eerste Kamer. ‘De leden van de Provinciale Staten kiezen de leden van de Eerste Kamer en als je in de Eerste Kamer komt, kun je meer invloed uitoefenen op het landelijke beleid.’ De in 2013 opgerichte partij Nida kiest voor een bottom-up benadering. Nida-campagneleider Oscar Bergamin legt uit: ‘We willen eerst in de gemeenteraden, dan in de provincies en daarna pas de nationale politiek in. Als we een mooi resultaat weten te halen bij de Provinciale Statenverkiezingen, dan gaan we in 2021 zeker meedoen aan de Tweede Kamerverkiezingen. In 2017 vonden we het echter nog te vroeg.’ Bergamin benadrukt dat je lokaal en provinciaal ook veel kunt bereiken. ‘Met een zetel kun je al best veel invloed uitoefenen. Zestig procent van alle moties die de Nida-fracties in Rotterdam en Den Haag hebben ingediend, zijn aangenomen. Als je echt wat wilt bereiken, moet je ook samenwerken met andere partijen.’
En Bij1 dan, waarom doet deze partij niet mee? Volgens Rebekka Timmer, voormalig SP-raadslid in Hilversum en een rijzende ster in de partij van Sylvana Simons, moet Bij1 de juiste prioriteiten stellen. ‘Waar steken we energie en menskracht in? Zijn de Provinciale Staten wel het juiste podium voor het Bij1-geluid?’ Dat de partij afziet van de Provinciale Statenverkiezingen betekent echter niet dat Bij1 ook de Tweede Kamerverkiezingen aan zich voorbij zal laten gaan. ‘We zijn een landelijke partij, met een boodschap voor heel Nederland. Natuurlijk moeten we veel werk verzetten om in de Tweede Kamer te komen, maar ik denk dat het ons zou moeten lukken.’
Kaddouri vermoedt dat Bij1 niet meedoet aan de Provinciale Statenverkiezingen omdat er te veel wordt geruzied binnen de partij. ‘Sylvana Simons is een dominante persoonlijkheid die geen vrienden maakt. Daarom haalde de partij in 2017 nauwelijks stemmen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen en ligt Simons nu zo moeilijk in de Amsterdamse gemeenteraad. Een van de oprichters van Bij1, Bram Verhappen, is alweer met de noorderzon vertrokken. Hij ergerde zich enorm aan Simons.’
Floris Vermeulen wijt het ‘thuisblijven’ van Bij1 vooral aan organisatie, of beter gezegd het gebrek daaraan. ‘De partij is zwak georganiseerd en heeft de kracht niet om aan de verkiezingen van 20 maart mee te doen. Het is een heel diverse groep, met een sterke activistische vleugel. Bij1 krijgt wel steun van Surinaamse Amsterdammers, maar die is niet zo sterk als de Turkse steun voor Denk. Daarnaast is Bij1 erg met zichzelf bezig en worstelt de partij over de te volgen koers. Ze behouden liever wat ze hebben dan dat ze grote risico’s nemen. Bij1 heeft met veel moeite één zetel gehaald in de Amsterdamse gemeenteraad. Hoewel Sylvana Simons ongelooflijk veel media-aandacht heeft gekregen, viel het electorale resultaat van haar partij nogal tegen.’
‘Wie komt er nog voor ze op?’
Hebben de gevestigde partijen schuld aan het ontstaan van Denk, Nida en Bij1? Volgens Tayfun Balcik, programmacoördinator bij The Hague Peace Projects, had de oprichting van deze partijen niet gehoeven. ‘Het is ergens misgelopen bij de PvdA, daarom ontstond bij Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk (oprichters van Denk, red.) de behoefte om zich af te splitsen. De gevestigde partijen, niet alleen de PvdA, maar ook D66, GroenLinks en de SP, zijn naar rechts opgeschoven. Ze werden dwingender met betrekking tot het thema integratie. Er was nog maar weinig perspectief voor een positiever beeld. Daarom voelden veel mensen zich niet meer bij de traditionele partijen thuis.’
Armand Sag beaamt dit: ‘Bij de gevestigde partijen heeft men geen empathie voor de standpunten van de gemiddelde Turks-Nederlandse kiezer, die conservatief is en Erdogan steunt. Toen de Nederlandse regering in 2017 minister Fatma Betül Sayan Kaya tegenhield, steunden vrijwel alle politieke partijen Mark Rutte. Ik had van Jesse Klaver van GroenLinks verwacht dat hij zich verzoenend zou opstellen, maar dat was niet zo. Ook in die kwestie rond de weekendscholen zoekt Nederland de confrontatie op, waar Denk electoraal van profiteert. Ik heb trouwens het gevoel dat deze kwestie erg wordt opgeklopt. Er zijn aanvragen ingediend, maar nog niets is goedgekeurd.’
Vermeulen gelooft niet dat de opkomst van Denk, Nida en Bij1 alleen maar de schuld is van bestaande traditionele partijen. ‘Het zijn seculiere, progressieve partijen. Migranten zijn vaak religieus en conservatief – dat botst. Niettemin, de nieuwe partijen zijn een reactie op het populisme en het anti-islamdiscours. De gevestigde partijen hebben hierop te zacht gereageerd, ook uit berekening. De discussies over onverdoofd ritueel slachten en islamitische scholen hebben de PvdA van moslimkiezers vervreemd. Wouter Bos stelde dat de Partij van de Arbeid niet de ‘Partij van de Allochtonen’ is. Dit en de uitlatingen van Asscher, die zei dat etniciteit er niet toe zou moeten doen, zette kwaad bloed bij mensen die zich gediscrimineerd voelen. Wie komt er nog voor ze op?’
Volgens Sag hebben de gevestigde partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 en 2010 nog wel gepoogd om de Turkse Nederlandse kiezers binnenboord te houden. ‘D66’er Fatma Koser Kaya gaf allerlei interviews aan Turks-Nederlandse tijdschriften, daarom werd ze met voorkeurstemmen in de Tweede Kamer verkozen. Ook PvdA-politici met een Turkse achtergrond kregen aandacht in deze bladen. Dit behoort echter tot het verleden. De tijdschriften schrijven tegenwoordig alleen nog maar over Denk. Ik heb het idee dat de gevestigde partijen geen pogingen meer doen om de Turks-Nederlandse kiezers terug te winnen. Ze beschouwen deze kiezers als verloren. Dat is positief voor Denk, want die partij weet nu dat ze in het vervolg altijd op deze kiezers kan rekenen.’
Een belangrijk incident voor het ontstaan van Denk was het Motivaction-onderzoek uit november 2014 naar de opvattingen van Turkse jongeren in Nederland. Volgens het rapport zouden veel jonge Turken sympathie hebben voor terreurorganisatie IS. Toenmalig PvdA-minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken noemde de conclusies van het rapport ‘verontrustend’, wat kwaad bloed zette bij Turkse Nederlanders. Het onderzoeksbureau had driehonderd Turkse en vierhonderdvier Marokkaanse Nederlanders tussen de achttien en vierendertig jaar gevraagd naar hun mening over conflicten in de Arabische landen, waaronder de Syrische burgeroorlog. De onderzoekers spraken met mensen voor de moskee en in een winkelcentrum – volgens critici een heel selectieve methode, omdat je op die manier alle mensen negeert die nooit in een winkelcentrum komen. Onderzoeksbureau Labyrinth, dat het Motivaction-onderzoek kritisch onder de loep nam, concludeerde een half jaar later dat de vragen niet eenduidig waren geformuleerd en dat het niet duidelijk was wat jongeren precies verstonden onder de termen ‘jihad’ en ‘kalifaat’. Het onderzoek van Motivaction was kortom ondeugdelijk. Voor critici van de PvdA was dit het bewijs dat Asscher niet te vertrouwen was en uit politiek gewin al te gretig het rapport had omarmd. Volgens Kiza Magendane wilde Asscher uit politiek-strategische overwegingen breken met het imago van de PvdA als een partij van ‘theedrinkers’.
Selectieve verontwaardiging
Nida werd in 2013 opgericht door oud-GroenLinks-raadslid Nourdin el-Ouali en staat een progressieve, islamitisch geïnspireerde politiek voor. Volgens Bergamin is GroenLinks ‘wel een beetje een witte partij’. Hij vindt het kwalijk dat GroenLinks Den Haag zich verzette tegen een monument voor Keti Koti, de herdenking van de afschaffing van slavernij in Suriname. Dat ziet hij als een van de voorbeelden waaruit blijkt dat de gevestigde partijen niet voldoende opkomen voor de belangen van nieuwe Nederlanders. Ook hekelt Bergamin ‘Turkije-bashing’; Nederlandse politici maken zich volgens hem schuldig aan selectieve verontwaardiging, door heel kritisch te zijn op Turkije maar zwijgen over de mensenrechtenschendingen in Egypte, waar maarschalk Abdel Fattah al-Sisi de Moslimbroederschap onderdrukt. Bergamin zegt dat Nida wil opkomen voor de mensenrechten en dat Turkije ook bekritiseerd mag worden. Over de Armeense Genocide, de Koerdische kwestie en de politiek van Erdogan heeft Nida echter geen mening. ‘We zijn nu vooral bezig met inclusiviteit en lokale en provinciale thema’s. Over veel zaken hebben we nog geen standpunt geformuleerd, ook niet over euthanasie bijvoorbeeld. Dat moet allemaal nog. We bestaan nog niet zo lang.’
Timmer ziet de opkomst van Denk, Nida en Bij1 als een natuurlijke ontwikkeling. ‘Heel lang waren er geen partijen voor niet-witte mensen. Nu zijn er eindelijk wel partijen die zich voor deze gemarginaliseerde groepen inzetten.’ Toch vindt Timmer dat de gevestigde partijen behoorlijk tekort zijn geschoten. ‘Partijen als PVV, het Forum voor Democratie, maar ook de SP propageren racistische politiek. Andere partijen verzetten zich hier onvoldoende tegen. En als je je niet tegen racisme verzet, ben je ook schuldig aan racisme.’
‘Dat Denk, Nida en Bij1 zijn opgericht, heeft ook een positief effect voor de gevestigde partijen’, meent Balcik. ‘Ze worden namelijk met de neus op de feiten gedrukt, wat hopelijk zal leiden tot zelfreflectie. GroenLinks Amsterdam heeft belangrijke stappen gezet en wil mensen met een migratieachtergrond toekomstperspectief bieden. Ik hoop dat andere partijen dit voorbeeld volgen en er ook zijn voor nieuwe Nederlanders. Discriminatie is een belangrijk onderwerp, maar er gebeurt nog steeds weinig op dit vlak. De gevestigde partijen pikken dit thema maar niet op.’
Intersectionaliteit
Maar hoe divers zijn de partijen die diversiteit prediken? Denk wordt door de buitenwacht als een ‘Turkenpartij’ gezien, wat niet helemaal terecht is, omdat ook Marokkaanse Nederlanders en andere groepen nieuwe Nederlanders de partij van Kuzu steunen. Daarnaast krijgt Denk ook de steun van heel linkse, witte Nederlanders, zoals Marit van Splunter van Movement X en de antiracistische, antizionistische beweging van de Vlaamse activist Dyab Abou Jahjah. Ook Nida is qua achterban diverser dan buitenstaanders op het eerste gezicht zouden denken. ‘We zijn geen Marokkanenpartij’, zegt Bergamin. ‘Onze achterban bestaat uit mensen van verschillende achtergronden, die zich laten aanspreken door onze boodschap. Behalve Marokkanen, Pakistanen, Somaliërs en Surinamers zitten er ook Turkse mensen bij Nida, zoals Cemil Yilmaz, lijsttrekker van de Nida-lijst in Den Haag en nu onze fractievertegenwoordiger. Buitenstaanders steken soms de draak met Nida, we worden wel eens Denk voor hbo’ers genoemd en de partij voor bakfietsmoslims. Maar we zijn er voor iedereen. Wel zijn er veel mensen actief voor Nida die weten waarover ze praten – juristen, accountants enzovoort.’ Timmer benadrukt dat Bij1 er is voor alle gemarginaliseerde groepen, niet alleen etnische en religieuze groepen. ‘Je moet denken aan sekswerkers, mensen met een lichamelijke beperking en LGBTQIA+-mensen. Daar zijn er heel veel van.’
Het onderscheidende van Bij1 is de ideologie van intersectionaliteit, de notie dat individuen in een samenleving discriminatie en onderdrukking ondervinden op grond van een veelvoud van factoren. Volgens Timmer betekent dit in de praktijk dat je dingen bij elkaar moet betrekken. ‘Intersectionaliteit lijkt een moeilijk begrip, daarom zal ik een concreet voorbeeld geven: een zwarte vrouw wordt niet alleen gediscrimineerd op basis van haar huidskleur, maar ook omdat ze een vrouw is. Je kunt het racisme niet aanpakken zonder het seksisme te bestrijden. En je kunt armoede niet tegengaan als je racisme laat liggen.’ Ook Balcik vindt intersectionaliteit een goed bruikbaar begrip: ‘Turkse Nederlanders zijn geen homogene groep, Marokkaanse Nederlanders en andere Nederlanders van kleur ook niet. We moeten oog hebben voor de minderheden binnen de minderheden. Een partij als Denk doet dat juist niet.’
De sterke nadruk op intersectionaliteit heeft desalniettemin niet geleid tot goede electorale resultaten voor Bij1. Volgens Kiza Magendane komt dit omdat Bij1 door anderen als elitaire partij wordt gezien, die niet opkomt voor de ‘gewone Nederlander’. Het gebrek aan electoraal succes is echter niet erg. ‘Bij1 is een voorhoedepartij en wil GroenLinks of de PvdA echt niet vervangen. Je hoeft niet aan alle knoppen te zitten om invloed uit te oefenen. Bij1 oefent ondanks die ene zetel in de Amsterdamse gemeenteraad heel veel invloed uit op Nederland, via taal, denkbeelden, enzovoort. Andere partijen, zoals GroenLinks, PvdA en D66, nemen deze denkbeelden over. Wat dat betreft leidt al die media-aandacht voor Bij1 wel tot een positief resultaat.’
Toekomst
Vermeulen is sceptisch over de toekomstkansen van Bij1, maar vraagt zich ook af of Nida het wel gaat redden. ‘In 2018 deed Nida niet mee aan de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam, omdat de partij te weinig kans had om een zetel te halen. Bij Nida, zo is mijn indruk, moet men opboksen tegen een heel sterke partij. Voor een groot deel vissen Nida en Denk in dezelfde vijver. Denk staat echter enorm op voorsprong, omdat de partij in de Tweede Kamer vertegenwoordigd is en beschikt over een sterk netwerk via Turkse moskeeën. Nida is wat dit betreft nog zoekende; ik vraag mij af of de partij het wel gaat redden. In Noord-Holland is de machtsbasis van Nida niet zo sterk, in Zuid-Holland doen ze het denk ik beter, omdat de partij in de gemeenteraden van Rotterdam en Den Haag vertegenwoordigd is. Nida heeft de ambitie om verder te reiken, maar ze zal het nog erg moeilijk krijgen.’
Denk heeft wel succes. Dat is in die zin uniek, dat Denk-achtige partijen als de Allianz Deutscher Demokraten (de Duitse Denk) en Be.One (de Belgische Denk/Bij1 van Dyab Abou Jahjah) vooralsnog niet echt van de grond komen. Dat de ADD povere electorale resultaten boekt komt door het Duitse kiesstelsel. ‘In Nederland is het voor kleine partijen relatief gemakkelijk om in de Tweede Kamer te komen, in Duitsland heb je een kiesdrempel van vijf procent. Wel zie je in Duitsland dezelfde frustraties als in Nederland, omdat het anti-islamdiscours bijna overal in Europa aanwezig is.’ Dat Be.One niet echt aanslaat, komt volgens Vermeulen omdat Abou Jahjah nauwelijks over een netwerk beschikt. ‘Hij is beter in provoceren dan in organiseren.’
Denk heeft zich behoorlijk stevig genesteld in het Nederlandse politieke bestel. Volgens Vermeulen worden op korte termijn de kiezers van kleur niet teruggewonnen door de reguliere partijen. Belangrijker vindt hij echter de vraag hoe er echt kan worden opgekomen voor de belangen van deze kiezers. ‘Dat is een lastige vraag. Denk zet in op acceptatie. In de Tweede Kamer nemen ze een PVV-houding aan, maar lokaal zijn ze veel pragmatischer en geïnteresseerd in samenwerking om discriminatie aan te pakken. Er valt nog een heleboel te doen. Onder nieuwe Nederlanders is de schooluitval hoog, ze zijn slachtoffer van discriminatie op de arbeidsmarkt, enzovoort. Om deze problemen aan te pakken, is samenwerking met de gevestigde partijen nodig. Een PVV-houding werkt dan niet.’
De praalwagen van carnavalsgroep De Vismooil’n reed afgelopen zondag door het Belgische Aalst. Op zich niet bijzonder, aangezien het carnaval was. Wat wél opviel was de aankleding van de wagen: grote poppen van stereotype orthodoxe Joden met enorme pijpenkrullen, puntige baarden, haakneuzen en zakken vol geld. De carnavalsvereniging had deze Joodse karikaturen gemaakt vanwege een ‘sabbatjoor’. Voor Belgische carnavalsbegrippen houdt dat in dat ze het een jaartje zuiniger aandoen, zodat ze het jaar daarop kunnen uitpakken met een duurdere wagen. Een vreemde woordkeuze om zuinigheid mee aan te duiden. De sabbat is namelijk een synoniem voor de Joodse rustdag. Voortbordurend op dit principe kwam de groep op het idee voor het thema van 2019: ‘Wij vonden dat komisch, als Joden de stoet in met een kluisje waar we ons opgespaarde geld in bewaren’, verklaarden ze tegenover Het Laatste Nieuws, de grootste krant van Vlaanderen.
‘Joden kunnen niet lachen met sabbatjaar’, kopte diezelfde krant een dag later. Het artikel ging over de klachten die twee Joodse organisaties hadden ingediend bij de Belgische racismewaakhond Unia naar aanleiding van de praalwagen. Volgens het Forum der Joodse Organisaties en het Coördinatiecomité van Joodse Organisaties in België zijn karikaturen van Joden met een kromme neus en koffers geld typerend voor het nazisme van 1939 en werden Joden indertijd net zo afgebeeld in Der Stürmer, het weekblad van de nazi’s.
De reacties die onder het artikel verschenen, waren weerzinwekkend: ‘Laat die mensen teruggaan naar hun eigen land als ze zich niet kunnen aanpassen aan onze normen en waarden’, las ik. ‘Altijd halen die Joden de Holocaust er weer bij.’ En: ‘Je mag tegenwoordig niets meer zeggen. Joden hebben geen humor. We mogen ook nergens meer om lachen’. Nog walgelijker vond ik dat de burgemeester van Aalst (lid van de Vlaams-nationalistische partij N-VA) zich pal achter de carnavalsvereniging schaarde, ‘omdat ze geen kwetsende intenties hadden’.
Als ik zo vrij mag zijn om voor deze keer te generaliseren, zou ik willen beweren dat de meeste Joden wel degelijk humor hebben. Misschien is dat ook een vooroordeel, maar humor speelt een belangrijke rol binnen veel Joodse families. Ik kan me persoonlijk dan ook geen familiediner herinneren waar zelfspot niet hoog in het vaandel stond. Ik zag beelden van de praalwagen en vond de stereotyperende karikaturen niet zo grappig. Zeker gezien het feit dat vorige week nog bekend werd gemaakt dat het aantal meldingen van antisemitisme in België het afgelopen jaar bijna is verdubbeld.
Net zo niet-grappig vond ik het spandoek dat de anti-islambeweging Pegida zondag bij de Haagse as-Soennah-moskee ophing. ‘Profeet Mohammed kinderneuker’ stond erop. Daarnaast was een etalagepop met een baard, een gewaad en een tulband geplaatst. De grotere pop hield een kleine babypop vast, ter hoogte van zijn kruis. Lachen, gieren, brullen jongens! Zo leuk om tegen heilige huisjes aan te schoppen.
Humor is belangrijk, ik zal de laatste zijn die dat ontkent. Het geeft het leven schwung en is het beste recept tegen gehard cynisme. Maar humor verliest al zijn onschuld als het (al dan niet expres) wordt gebruikt om groepen of individuen mee te kwetsen. We moeten ervoor blijven waken dat humor niet tot een vorm van vergif wordt gemaakt die onze samenleving splijt in duizend kleine stukjes.
‘Liberalisme betekent niet alleen vrije markt, maar ook politieke vrijheid.’
Het begrip burgerschap wint in onze multiculturele samenleving aan populariteit. Onze maatschappij mag dan wel steeds diverser worden, maar moeten we ook iets met elkaar delen, iets wat ons burgers onderling verbindt? Dit is niet persé een rechts verhaal. GroenLinks-parlementariër Zihni Özdil vertelde op vrijdag 15 februari aan de Volkskrant dat hij voor de motie van de Nederlandse vlag in de Tweede Kamer stemde, omdat ook iemand met een Turkse achtergrond trots moet kunnen zijn op de Nederlandse driekleur.
De Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, presenteerde op 13 februari de studie Bezielend verband. Basisgrammatica van het Nederlandse burgerschap. De auteurs pleiten hierin voor een ‘bezielend verband’, een maatschappij van burgers die een aantal basiswaarden met elkaar delen. Hoe verhoudt het VVD-betoog zich tot de realiteit en het ideaal van de multiculturele samenleving? En hoe veel ruimte krijgen nieuwe Nederlanders eigenlijk in dit bezielende verband? De Kanttekening was bij de bijeenkomst van de Teldersstichting in Den Haag en doet verslag. Ook hebben we gesproken met socioloog en politicoloog Merijn Oudenampsen, auteur van De conservatieve revolte. Een ideeëngeschiedenis van de Fortuyn-opstand, die over de nieuwste VVD-studie enkele kritische noten kraakte.
Parallelle samenlevingen
Volgens Afshin Ellian, hoogleraar Encyclopedie van de rechtswetenschap aan de Universiteit Leiden, verwijst ‘bezielend verband’ naar een uitspraak van Frits Bolkestein uit 1994. De toenmalige VVD-leider was van mening dat elke samenleving, ook de Nederlandse, betrokkenheid nodig heeft. Dit pleidooi is nog steeds actueel, aldus Ellian. ‘Mensen uit andere culturen blijven in hun eigen bubbels. Er ontstaan parallelle samenlevingen die de sociale cohesie bedreigen. Helemaal als de ideeën in die andere samenlevingen haaks staan op die van onze democratische rechtsorde. Daarom is er een basisgrammatica van het Nederlandse burgerschap nodig, die door alle burgers wordt onderschreven. Anders valt de samenleving uit elkaar.’
Ellian wil niet dat we de multiculturele samenleving en het multiculturele ideaal met elkaar verwarren. ‘Het eerste is een feit, het tweede een ideologie, een ideaal, een streven, een normatief stelsel van denken.’ Volgens Ellian is het multiculturalisme als ideologie gevaarlijk, omdat dit tot moreel relativisme en relativering van de grondrechten leidt. Hoewel hij de mensenrechten belangrijk vindt, staat hij gereserveerd tegenover sommige internationale verdragen, zoals het VN-vluchtelingenverdrag, omdat die verdragen de nationale soevereiniteit zouden ondermijnen. ‘Nieuwkomers moeten integreren, maar we kunnen geen werk van integratie maken als er steeds nieuwe migranten Nederland binnenkomen.’
Ook VVD-parlementariër Bente Becker, die immigratie en integratie in haar portefeuille heeft, is in haar toespraak kritisch over het multiculturalisme. Volgens haar voeren in Nederland twee tegenstelde visies de boventoon, die van Denk en de PVV. Denk is van mening dat nieuwe Nederlanders zich niet hoeven aan te passen, maar dat autochtone Nederlanders zich aan hen moeten aanpassen. In plaats van integratie zou het om acceptatie moeten aan. De PVV daarentegen verliest zich volgens Becker in nationalistische vreemdelingenhaat. ‘Wij doen het anders. De VVD wil mensen niet veroordelen op hun afkomst.’
Becker vertelt dat er migranten zijn die zich helemaal Nederlander voelen en carrière maken. Hun succes hebben ze echter vooral aan zichzelf te danken, niet aan het Nederlandse beleid. Succesvolle migranten zijn volgens de politica namelijk een uitzondering. ‘Als Tweede Kamerlid hoor ik de verhalen van burgers die zich zorgen maken. Over altijd dezelfde rotjongens die het dorp terroriseren. Over een Nederlandse jongen die verliefd werd op een Marokkaans meisje, maar zij werd uitgehuwelijkt, loopt nu met een sluier rond en heeft geen werk. Over meisjes die op straat voor hoer worden uitgescholden. Over homo’s die niet meer hand in hand durven lopen. Ik sprak in de Haagse Schilderswijk met moslimvrouwen die hun huis niet uit mogen en dit alleen durven wanneer hun mannen naar het vrijdaggebed gaan. Mensen met een migratieachtergrond doen het slechter op de arbeidsmarkt, komen eerder in aanraking met de politie en delen vaak de Nederlandse waarden niet.’ Veel mensen die in Nederland geboren zijn voelen zich bovendien geen Nederlander, maar Turk of Marokkaan, stelt Becker. Dat vindt ze zorgwekkend.
Nederlanderschap
Om deze problematiek aan te pakken, zijn volgens Becker twee dingen nodig. Ten eerste moet Nederland kritisch kijken naar het VN-vluchtelingenverdrag, dat geen rekening houdt met de draagkracht van de Nederlandse bevolking. Daarnaast moet de VVD kritischer kijken naar het idee dat migranten zich moeten ‘invechten’ in de Nederlandse samenleving. ‘Ik ben tegen een roekeloos, vrijblijvend liberalisme. Liberale middelen leiden niet altijd tot liberale uitkomsten. Het idee van laissez faire heeft tot gevolg dat vrouwen worden opgesloten en dat kinderen onze taal niet leren. De VVD vindt dat de overheid ook achter de voordeur mag kijken, meer dwingend moet kunnen optreden. We moeten kritisch kijken naar Turkse weekendscholen. Bepaalt Ankara wat deze kinderen leren? Ze moeten juist leren wat Nederland is, wat onze waarden zijn, waar het Nederlanderschap voor staat.’
Maar waar staat het Nederlanderschap eigenlijk voor? Moeten we Nederland progressief definiëren, als het land waar het Vredespaleis gevestigd is en waar als eerste het homohuwelijk en euthanasie werden gelegaliseerd? Of is de Nederlandse identiteit misschien gestempeld door religie, de joods-christelijke cultuur, het calvinisme?
Historicus Geerten Waling, postdoc aan de Universiteit Leiden, breekt op de Telders-bijeenkomst in Den Haag een lans voor het Plakkaat van Verlatinghe van 1581. Dit ‘oprichtingsdocument van Nederland’ moet volgens Waling dezelfde status krijgen als de Amerikaanse Declaration of Independence van 1776. ‘In de Verenigde Staten speelt de Declaration of Independence een heel belangrijke rol in de publieke herinnering, terwijl wij nauwelijks betekenis hechten aan ons oprichtingsdocument. De Verenigde Staten zijn patriottisch, wij zijn veel te bescheiden over ons eigen verleden. Ten onrechte, want Nederland was al heel vroeg in het proces van nationale soevereiniteit, het verzet tegen tirannie, de vrijheidsstrijd, godsdienstvrede. Liberalisme betekent niet alleen vrije markt, maar ook politieke vrijheid.’
Cultureel overspannend burgerschap
De VVD nodigde twee wetenschappers uit die kritische noten kraakten over het Telders-rapport Bezielend verband. Volgens Paul Dekker, programmaleider waarden en zingeving bij het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), is het beroep van het rapport op de Nederlandse geschiedenis selectief. ‘Ondanks het Plakkaat van Verlatinghe waren katholieken in de zeventiende eeuw tweederangs burgers, die schuilkerken moesten bouwen.’ Ook vindt Dekker dat de VVD veel te kritisch is over Turkse en Marokkaanse Nederlanders. ‘Dat zij zich vaak geen Nederlander voelen, komt omdat ze zich niet aanvaard voelen.’ Dekker vindt dat het nu te vroeg is om te stellen dat de multiculturele samenleving is mislukt. ‘We leven in een multiculturele samenleving, we kunnen dit fenomeen nog niet goed van een afstandje bekijken.’
Paul Frissen, hoogleraar Bestuurskunde aan de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit van Tilburg, is net als Dekker van mening dat de VVD in haar rapport te veel focust op Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Daarnaast gelooft hij dat het wel meevalt met die parallelle samenlevingen. ‘Onze samenleving bestaat niet uit gescheiden blokken, het ligt veel complexer.’ Frissen wil het begrip burgerschap liever sociaal opvatten. ‘Als je Nederlanders vraagt wat een goede burger is, dan hebben ze het niet over politiek. Ze hebben het dan over de buurman. Dat mensen aan elkaar denken. Het is een sociaal concept, geen politiek concept.’ Dekker beaamt dit. ‘Staten moeten niet bepalen wat goed burgerschap is, dat bepalen de burgers zelf. Een staat die dit wel wil bepalen is totalitair. Ik ben huiverig voor een basisgrammatica van het Nederlands burgerschap, omdat de staat dan waarden oplegt aan de samenleving.’
De Kanttekening vroeg ook socioloog en politicoloog Merijn Oudenampsen, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, om een kritisch commentaar op het Telders-rapport. Oudenampsen schreef vorig jaar het boek De conservatieve revolte. Een ideeëngeschiedenis van de Fortuyn-opstand, waarin hij de ideologische ruk naar rechts van een deel van de Nederlandse samenleving analyseerde. ‘Toen Frits Bolkestein in 1994 pleitte voor een bezielend verband, wees hij ook op het christendom, niet als geloof maar als morele en culturele grondslag van de Nederlandse identiteit. Hij zei dat deze referentie noodzakelijk was vanwege de vele migranten in ons land. Feitelijk definieer je dan het Nederlanderschap op een manier die migranten uitsluit, om je op deze manier te weren tegen migratie. Dit vind ik een rare vorm van identiteitspolitiek. Het probleem is niet zozeer burgerschap, maar dat Bolkestein toen en de VVD nu in het rapport Bezielend verband definiëren het burgerschap ophangen aan cultuur cultureel. Ik ben juist voor een cultuur-overstijgend, overspannend burgerschap.’
Volgens Oudenampsen onderbouwen de auteurs van Bezielend verband hun kritiek op het multiculturalisme helemaal niet goed. ‘Ze verwijzen alleen naar een Engelstalig boek, wat veel te algemeen is. De zogenoemde multiculturele ideologie is in ons land helemaal niet dominant geweest. Het doel van het Nederlandse beleid was altijd al dat nieuwkomers moesten integreren en zich zouden aanpassen aan de dominante Nederlandse cultuur. De ideologie van het multiculturalisme, zoals Paul Cliteur dat omschrijft, is het idee dat alle culturen uniek en onvergelijkbaar zijn en dat we geen kritiek zouden mogen hebben op homodiscriminatie en achterstelling van vrouwen binnen de islam, omdat dat nu eenmaal hun cultuur is. Maar dit is een karikatuur, een stroman. Bijna niemand denkt zo. We zijn nooit multicultureel geweest. Alleen misschien een handjevol antropologen, maar dat gaat om een wetenschappelijke methode, niet om hoe ze echt in de maatschappij staan.’ Oudenampsen wil ook af van de in het rapport geschetste links-rechts-tegenstelling. ‘Het was CDA-minister Piet Hein Donner die beweerde dat in Nederland de sharia zou kunnen worden ingevoerd, als hier een tweederdemeerderheid voor te vinden was. En dankzij PvdA-staatssecretaris Job Cohen kreeg Nederland een strenge migratiewetgeving.’
Toch staan er volgens Oudenampsen ook goede dingen in het VVD-rapport. ‘Kijk, aandacht voor burgerschap is helemaal geen slecht idee. Ik ben geen tegenstander van burgerdeugden of een civil religion. De grote vraag is echter hoe je dit invult. Het Plakkaat van Verlatinghe als oprichtingsdocument van Nederland vind ik geen goed idee. De historische context is veel te christelijk, veel te protestants, veel te exclusief. De grondwet van 1798, de eerste echte grondwet van Nederland, is een veel beter idee. Of die van 1848. Meer aandacht hiervoor is goed. Hoewel ik niet van het ritualiseren ben, wat vooral Waling bepleit. Dat past bij de Verenigde Staten, maar niet bij Nederland.’
Oudenampsen is tegen de notie van een exclusief Nederlanderschap. ‘De VVD en ook de PVV hebben het vaak over dubbele loyaliteiten. Natuurlijk ben ik niet voor Erdogan, maar ik heb er geen bezwaar tegen dat Turkse Nederlanders behalve een Nederlands paspoort ook een Turks paspoort hebben. Het feit alleen dat ze ook een Turks paspoort hebben, maakt Turkse Nederlanders niet disloyaal. Sterker nog, we zouden dan ook kritisch moeten kijken naar Geert Wilders, die de Israëlische ambassade platloopt, en naar Telegraaf-journalist Wierd Duk, die Poetin verdedigt en sympathiseert met het gedachtegoed van Russische cryptofascist Aleksandr Doegin.’
Het aantal kinderen van gemixte komaf stijgt, maar begrip in de samenleving blijft achter – soms met negatieve gevolgen. Een gemixte familie uit Londen probeert het gesprek op gang te brengen door de ervaringen naar buiten te brengen.
‘Het is eindelijk tijd om het over gemixte kinderen te hebben’, stelt de kleine maar energieke Tenee. De fotografe zegt die middag in de borrelkamer van het kantoor niet veel, maar wat ze zegt, doet ze met vanzelfsprekend zelfvertrouwen en een onberispelijk Brits accent. Dat is niet de enige reden waarom de jongeren om de houten tafels aan haar lippen hangen en instemmend knikken: ze zijn stuk voor stuk zelf van gemengde komaf. In de nieuwbouwwijk Amsterdam Houthavens, in het kantoor van productiebedrijf Vigics met uitzicht op het Amsterdamse IJ, zijn ze op die middag samengekomen om ervaringen uit te wisselen, en geportretteerd te worden voor het platform Mixedracefaces.
Tenee plaatst daar, samen met creative manager en zoon Solon en content manager en schoondochter Rachael, met regelmaat portretfoto’s van mensen van gemengde afkomst, geflankeerd door hun ervaringen – sinds mei al meer dan honderdnegentig. Om hen erkenning te bieden, een gemeenschap te vormen, maar ook vooral om hun bestaan duidelijk te maken aan de buitenwereld. Dat is broodnodig, stelt Tenee: kinderen van verschillende afkomst hebben te maken met unieke problemen en ervaringen, maar worden in de samenleving geconfronteerd met een gebrek aan begrip.
Alsmaar gewoner Kinderen van gemixte afkomst worden steeds gewoner in Nederland. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in 2014 vijftien procent van de tweeoudergezinnen gemixt was – en hun kinderen dus bi-cultureel. De grote steden lopen voorop: volgens de gemeente Amsterdam is een kwart van Amsterdamse huwelijken gemengd, net als maar liefst zevenendertig procent van kinderen tussen nul en twaalf jaar. Met de constante migratie en integratie in Nederland zal dit aantal alleen maar toenemen.
Toch lijkt nog niemand dit te beseffen. Dit ondervond dr. Merlijn Karssen, die promoveerde op de onderwijservaringen van bi-etnische kinderen. Zij is een van de weinige wetenschappers die zich met deze groep bezighoudt – in Europa is onderzoek naar deze groep schaars en ook het CBS heeft geen cijfers paraat. De kinderen werden, omdat ze vaak een ouder hebben met migratie-achtergrond, tot voor kort onder het kopje ‘allochtoon’ geschaard. Maar hun ervaringen zijn absoluut niet dezelfde als die van kinderen met mono-etnische achtergrond, stelt Karssen in een interview met Kennisplatform Integratie & Samenleving. Uit haar onderzoek blijkt dat de schoolprestaties van gemengde kinderen bovengemiddeld zijn, terwijl ze sociaal soms buiten de boot vallen: ‘Ze worden door andere kinderen niet voor ‘echte’ Nederlander of ‘echte’ Marokkaan aangezien.’
Het laatste puzzelstukje Deze bevindingen worden onderstreept door Tenee en zoon Solon: ‘We leven in een wereld waarin men niet begrijpt dat culturen sterk met elkaar verweven zijn’. Hun familie ondervindt dit aan den lijve: Tenee en Solon zijn van Ghanees-Nederlandse afkomst en schoondochter Rachael is Engels-Indiaas. De inspiratiebron voor het platform is wijlen Tenee’s moeder, Rienkje Zoet. Zij trouwde met de Ghanese fotograaf Fred Attoh en leefde vijfentwintig jaar lang in Ghana. ‘Ze was een sterke vrouw die barrières overwon’, zegt Tenee. ‘Ze betrad een andere cultuur in een tijd dat interculturaliteit nog niet breed geaccepteerd werd.’ Sindsdien is een hoop verbeterd, zegt de familie, maar nog steeds kunnen kinderen van gemixte afkomst nergens hun ervaringen kwijt. Dat is goed te zien aan de uitgelaten sfeer op de bijeenkomsten: ‘iedereen deelt zijn of haar ervaringen en je ziet gezichten opgloeien als ze overeenkomsten bij elkaar ontdekken.’
Deze februarimiddag in de borrelkamer lijkt daar een perfecte demonstratie van – iedere aanwezige deelt naar hartenlust zijn of haar ervaringen met mensen die ook weten hoe het is om een gemengde afkomst te hebben. Solon weet dat kinderen van gemixte afkomst het moeilijk kunnen hebben. ‘Zeker voor een enigst kind, met beide ouders verbonden aan één achtergrond, kan het gesprek maar zover reiken. Het is niet dat de ouders het niet willen begrijpen, maar ze delen de ervaring niet. Met een platform zoals deze kun je verbinden met en je spiegelen aan mensen die hetzelfde doormaken.’
Jellina Waringa, een andere deelnemer aan de middag, is door de jaren heen vaak geconfronteerd met de manier waarop omstanders haar gemixte afkomst zien. ‘Ik ben Javaans-Fries en ik krijg minstens één keer per week de vraag waar ik vandaan kom – of waar dan écht’, zegt ze. ‘Die vraag, gesteld door Nederlanders of Indonesiërs, suggereert dat ik niet bij hen hoor. Hij plaatst je buiten de kaders. Soms wordt het uit oprechte interesse gesteld’, geeft ze toe – maar dan gevolgd door een lach: ‘Maar ik ben het inmiddels wel zat. Want mensen vullen in wie je bent, terwijl iedereen het recht heeft om de eigen identiteit te bepalen. Stel je voor hoe raar het is als een volledig Nederlandse Nederlander te horen krijgt dat ze geen Nederlander is. Dat is het voor mij ook. Maar ik ben eraan gewend.’
Hèhè-moment ‘De vraag over mijn afkomst is ironisch, want niemand vraagt naar de ervaring van een gemixte achtergrond. In mijn leven is mij drie keer gevraagd hoe het is om een gemixte achtergrond te hebben. Ik herinner me elke keer nog goed, dat geeft wel aan hoe speciaal het was.’ De onzekerheid over haar precieze identiteit bleef voor Jellina jarenlang onopgelost. ‘Ik nam altijd aan dat ik precies aan anderen moest kunnen uitleggen wat ik was. Pas een aantal jaar geleden begon ik in te zien dat ik noch Nederlands, noch Indonesisch ben. En ook: dat dat oké is. Om het heel Nederlands te stellen: ik had een ‘hèhè-moment’. Het brengt rust. Net als dat ik hier vandaag ben en mijn foto wordt genomen en vooral dat ik mijn verhaal kan vertellen. De vragen hier en de antwoorden van anderen hebben me aan het denken gezet, meer inzicht gegeven in mijn identiteit.’
Dat haar platform mensen kan helpen met zelfinzicht, hoort Tenee wel vaker. ‘Ik herinner me nog een vrouw die helemaal leegliep toen ze op de foto kwam, omdat dit de eerste keer was dat ze erover kon praten. Urenlang vertelde ze over haar ervaringen, tot tranen aan toe – ook bij mij.’ Dat klinkt haast als mentale hulp, en Tenee knikt: ‘Soms doen we het werk van psychiaters.’
Solon bevestigt: ‘Er zijn mensen die recht uit het hart spreken wanneer ze naar ons komen met hun verhaal, omdat ze nooit ergens over hun ervaringen hebben kunnen vertellen. Ze weten niet met wie ze moeten praten, bij welke groep ze kunnen horen. Door erover te praten, begrijpen ze zichzelf beter. Ook het publiceren van hun verhaal kan helpen. Soms heb ik het gevoel dat het een vorm van biecht is als ze hun stuk lezen en met de neus op de feiten worden gedrukt. Het is een vorm van validatie. Het is alsof ze zeggen: ‘Ik zet er mijn handtekening onder. Ik ben blij met wie ik ben – dit is mijn foto, dit is mijn verhaal. Laat de wereld het zien.’
In verwachting Meer dan alleen een galerij van gemixte kinderen, hoopt Tenee een netwerk te bouwen op zulke middagen. ‘Een bijeenkomst is meer dan een foto nemen en een kort gesprek. Het gaat om het maken van verbinding – je kunt het hebben over dingen waarover het in de samenleving doorgaans niet gaat’, zegt ze verscheidene keren die middag. Dat doel bereikt ze compleet: geholpen door de rijkelijk vloeiende thee en hapjes, praat iedereen erop los en wisselen de jongeren aan het einde van de middag uitgebreid contactgegevens uit. Een paar deelnemers maken zelfs plannen om die avond samen uit te gaan – de gemixte kinderen vinden eindelijk gelijkgestemden.
Hoewel een gemengd kind veel uitdagingen staan te wachten, is die middag duidelijk dat zo’n afkomst ook heel mooi kan zijn. Dimitri, een bruine jongen met een lange krullende paardenstaart en meer afkomsten dan hij zich kan herinneren – ‘Surinaams-Creools, Hindoestaans, Joods-Portugees…’ gaat hij zijn vingers af – vertelt met een grote glimlach over de mogelijkheden die zijn gemixte afkomst hem biedt. ‘In Spanje denk ik dat ik een Latino ben, in Griekenland omarmen ze me vanwege mijn naam – ik pas overal bij!’ Ook Daniella Mijuskovic heeft geen slechte ervaringen met haar Servisch-Thais-Nederlandse afkomst, ‘al moeten Thaise mensen altijd heel hard lachen wanneer ze horen dat ik Thais ben, en kan ik me herinneren dat de rector van mijn school zei dat ik een van de ‘goede allochtonen’ was’. Ze schudt het van zich af. ‘Het maakt me niet zoveel uit. Ik weet wie ik ben, dus ik heb er geen problemen mee.’
Daniella kwam aanvankelijk ook niet bij Mixedracefaces terecht omdat ze naar gelijkgestemden zocht, maar vanwege een andere reden. ‘Ik ben in verwachting van een kind met mijn Italiaans-Frans-Congolese man en ik vroeg me af hoe ons kind eruit zou komen te zien’, zegt ze met een glimlach, ‘dus ik zat op de pagina te scrollen om te kijken of er mensen zijn met dezelfde mix als wij. Ik weet dat veel mensen last hebben van hun gemengde afkomst, maar ik heb geen speciale tactiek voor het opvoeden. Behalve dan te herhalen: je bent goed zoals je bent.’
U kunt alle portretten zien op de website mixedracefaces.com of door hen te volgen op Instagram, Twitter of Facebook. Eind april is de familie opnieuw in Amsterdam om portretten te schieten: kent u iemand van gemixte afkomst die ook hun ervaringen en portret vastgelegd wilt hebben? E-mail dan naar [email protected].
Enige tijd geleden nam de wethouder met onderwijs in haar portefeuille contact op met me. Ik kende haar al van een eerdere (vluchtige) ontmoeting. Nu wilde ze wat uitgebreider met me praten. Over het onderwijs, de school, de kinderen, wat er wel en niet goed ging. Een open gesprek met iemand (ik) die al sinds de prehistorie in het onderwijs werkt – met plezier, ook niet onbelangrijk. We spraken af, de afspraak werd een aantal keren afgezegd, maar uiteindelijk troffen we elkaar op het Stadhuis. Ze bleek goed geïnformeerd, kennelijk steekt ze vaak haar licht op in ‘het veld’, maar ik kon haar bevindingen niet allemaal onderschrijven. ‘Wat ik de laatste tijd vaker hoor,’ zei ze, ‘is dat het onderwijs en de kinderen steeds meer verharden.’
Het verbaasde me. Natuurlijk, de tijden veranderen, kinderen veranderen, er wordt anders aangekeken tegen autoriteit. Zijn kinderen brutaler? Agressiever? Soms misschien. Maar verharding? Ik herken het niet. Ik dacht terug aan een paar weken geleden, toen ik jarig was.
Mijn verjaardag is voor mij een jaarlijks terugkerende verplichting. In mijn privéleven hoef ik er niks mee, maar op school kom ik er niet onderuit. De verjaardagen van de leerlingen uit mijn mentorklas vier ik namelijk wel, dus of ik nou wil of niet, ik moet er zelf ook aan geloven. Als een leerling jarig is, koop ik altijd wat cadeautjes bij de Action – douchegel, een geurtje of een make-upje, snoep – en doe dat in een leuk tasje. We zingen met z’n allen ‘Lang zal ze leven’ en de jarige pakt zijn of haar cadeautje uit. Voor een aantal kinderen is dat ook het enige verjaardagscadeautje.
Als mijn eigen verjaardag nadert, broeit er van alles, maar ik doe alsof mijn neus bloedt. Als ik dan de bewuste dag naar mijn lokaal ga en de deur blijkt al open te zijn, ben ik elk jaar weer stomverbaasd. ‘Hoe kan dát nou?’ Het lokaal is nog donker en als ik naar binnen loop en de lichten aandoe, ontploft de klas: een confettikanon gaat af en iedereen schreeuwt door elkaar zijn felicitaties. ‘Oh, zijn jullie dat! Ik dacht al!’ ‘Juf, u bent toch jarig! We hebben met de hele klas een cadeautje voor u gekocht.’ Taart, cadeautjes en lieve, heel lieve kaarten.
Mijn kinderen kunnen echt vervelend zijn, maar hard vind ik ze niet. Bedoelde de wethouder misschien dat ze direct zijn? Daar kan ik me wel wat bij voorstellen.
Een tijdje geleden kwam er een vraag vanuit het ministerie. Dat gebeurt natuurlijk niet dagelijks, zelfs niet wekelijks, maar ik had de minister een keer ontmoet op een of andere bloedsaaie bijeenkomst en sindsdien wist ze me te vinden. De vraag was of ze op werkbezoek kon komen bij onze school. Het leek me een goed idee, maar ik ga daar niet over, dus ik mailde het verzoek meteen door naar de directie. Ik had per ommegaande een reactie verwacht. Als de minister in jóúw school wil komen kijken, dan wil je die kans toch niet laten schieten? Maar ik hoorde niets. Ook werd ik niet aangeschoten in de gang of opgezocht in de docentenkamer. Vreemd.
Ik stuurde Paco, een leerling die al twaalf jaar illegaal in Nederland verblijft en die erg goed geleerd had voor zichzelf op te komen, op onderzoek uit om te kijken of mijn collega er wel was. ‘Kun je even kijken of ze op haar kamer is?’, vroeg ik. ‘Ik heb haar een mail gestuurd en ze antwoordt niet, dus misschien is ze ziek of zo.’ Paco ging op pad en was al snel terug. Ja hoor, ze was er gewoon. ‘Ze zei dat ze andere prioriteiten had’, zei hij er nog achteraan. Even later kwam ik op de gang de bewuste collega tegen. ‘Zeg Trudy,’ begon ze, ‘ik stel het niet echt op prijs dat je er leerlingen op uit stuurt om mij ertoe te bewegen een mail te sturen.’
Ik keek haar verbaasd aan. ‘Ik had Paco even naar boven gestuurd om te kijken of je er was’, zei ik. ‘Ik dacht dat je misschien ziek was, omdat je niet antwoordde.’ ‘Ja, ik heb hem gesproken’, zei ze afgemeten. Vreemde reactie. ‘Paco,’ vroeg ik toen ik hem weer zag, ‘wat heb jij eigenlijk tegen de juf gezegd?’ ‘Nou, ik vroeg haar of ze niet even terug kon mailen, omdat juf Coenen al een tijdje op mail zat te wachten.’
Ik keek de wethouder aan. ‘Nee, harder vind ik de kinderen niet’, zei ik. Maar je kunt ze gerust om een boodschap sturen, dacht ik erachteraan.
‘Er zijn weinig mensen over die rechtstreeks het verband leggen tussen wat ze doen voor de fairtradebeweging en de geschiedenis van ons kolonialisme.’
Paul van Tongeren (76) weet het ruim vijftig jaar na dato nog kleurrijk na te vertellen. Hoe hij op 3 december 1968 een hart van rietsuiker aanbiedt aan Leo de Block, de toenmalige minister van Economische Zaken. Een ludieke actie die mensen uit alle hoeken van Nederland bereikt. Het jaar daarop zal de rietsuikeractie leiden tot de oprichting van de eerste wereldwinkel.
Een kleine zes jaar deed Peter van Dam, docent aan de Universiteit van Amsterdam, onderzoek naar de geschiedenis van de fairtradebeweging, die begon bij de rietsuikeractie. Zijn bevindingen schreef hij op in het boek Wereldverbeteraars: een geschiedenis van fair trade.
Rietsuiker bleek een ideaal symbool van de koloniale erfenis in de wereldhandel, schrijft Van Dam. Hoewel het op de wereldmarkt goedkoper was dan Europese bietsuiker, kostte rietsuiker de Nederlandse klanten meer. Europese importheffingen maakten rietsuiker duur, terwijl de prijs voor bietsuiker dankzij landbouwsubsidies laag bleef.
Dat Nederlanders opstonden tegen de oneerlijke handelsverdragen had volgens Van Dam verschillende beweegredenen: de herinnering aan de oorlog, wat de behoefte om goede banden met andere landen te hebben aanwakkerde; activistische jongeren die besloten het anders te willen doen dan hun ‘gehoorzame’ ouders; en de dekolonisatie, die het zelfbeeld van Europeanen in een drastisch ander licht zette.
Het maakte dat Nederlanders hun steentje wilden bijdragen aan wereldvrede en eerlijke handel. En met succes – de consumptie van rietsuiker verdrievoudigde binnen enkele jaren. ‘Maar soms gaat naastenliefde hand in hand met minder rooskleurige dingen’, vertelt Van Dam. ‘Zoals eigenbelang en een soort betweterigheid. Het idee dat ‘wij’ wel even uitleggen hoe anderen het beter kunnen doen.’
Mainstream
Anno 2019 is de fairtradebeweging mainstream geworden. De deels fairtradechocoladerepen van Tony Chocolonely zijn een immens succes en ook fairtradebananen en -koffie liggen in de schappen van supermarkten. Het is dan ook niet voor niets dat het aantal wereldwinkels sterk slinkt. Als de supermarkten aan eerlijke handel doen, waar zijn de wereldwinkels dan nog voor nodig?
‘Dat is mijn doel’, vertelt Felice de Haan (68), mede-oprichtster van de Wereldwinkel Amersfoort. Samen met Nico van Splunder (61) is zij achtendertig jaar na de oprichting nog steeds betrokken bij het reilen en zeilen van de winkel. ‘Wij zijn er om onszelf overbodig te maken. Om ervoor te zorgen dat fairtradeproducten in ‘gewone’ winkels te koop zijn. En dat is deels gelukt.’
Toch vinden beiden het jammer dat er steeds minder wereldwinkels zijn. Ook Van Dam deelt die mening. ‘Ik maak mij daar zorgen over. Als er niets voor in de plaats komt dan mis je een lokaal aanknopingspunt. Wereldwinkels waren vertrekpunten voor veel acties. Je hebt plekken nodig waar activisten bij elkaar komen om initiatieven te ontplooien en thema’s op de kaart te zetten.’
Dat het aantal wereldwinkels drastisch afneemt, van ruim vierhonderd op haar hoogtepunt in 1998 tot driehonderd vandaag de dag, valt volgens Van Splunder te wijten aan een aantal punten. ‘De huurprijzen van winkelpanden worden steeds hoger, de vrijwilligers vergrijzen en de tijdgeest was destijds anders. Het succes van fairtradeproducten speelt ook mee. En daarnaast natuurlijk waar alle winkels last van hebben: de onlineverkoop.’
Andere wereld
Het was een totaal andere wereld dan de wereld waarin Van Splunder ooit begon met zijn initiatief. Lachend vertelt de Amersfoorter hoe hij op een bakfiets vol met rietsuiker en koffie naar de markt fietste, of de huizen langsging om producten te verkopen. ‘De rietsuiker zat in verschrikkelijke, zilverkleurige verpakkingen. En toen we voor het eerst bananen binnenkregen, waren we hartstikke zenuwachtig. Hoe gaan ze eruitzien? Hoelang blijven ze goed? Uiteindelijk hebben we alle bananen verkocht.’
Ook Van Tongeren staat de begintijd nog goed bij. ‘Mijn studentenkamertje aan de Korte Tolstraat in Amsterdam was het hoofdkwartier van de rietsuikeractie geworden. Op de overloop stond een baal van zestig kilo rietsuiker. Iedereen kwam bij mij thuis rietsuiker scheppen om te kunnen verkopen.’
Koloniale agressie
Naast de rietsuikeractie waren de wereldwinkels ook actiecentra voor protestacties. Zo kwam de wereldwinkel in Breukelen zelfs in aanvaring met het gemeentebestuur, vanwege posters die de koloniale agressie van NAVO-bondgenoot Portugal aan de kaak stelden. Nederlanders voelden sympathie voor landen die hun onafhankelijkheid opeisten. De boycotacties tegen koffie uit Angola, een land dat samen met Mozambique aanhoudend werd onderdrukt door Portugal, behoren tot de meest succesvolle campagnes van de beweging. Zelfs supermarktketen Albert Heijn haalde Angola-koffie uit de schappen.
Maar er was ook een keerzijde. Toen de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels een steentje wilde bijdragen aan de onafhankelijkheidsstrijd van Suriname, destijds een kolonie van Nederland, was er beduidend minder animo. Waarom voelden de tegenstanders van Portugese koloniale uitbuiting zich niet thuis in een actie voor Suriname?
‘In Suriname waren we zelf partij’, verklaart Van Dam. ‘Die actie draaide echt uit op een teleurstelling. Op Portugal was iedereen erg boos, maar als het ging om onze eigen geschiedenis, was men ambivalent. Dat was deels omdat de Portugese omgang met haar koloniën in de jaren zeventig niet te vergelijken was met de situatie in Suriname. Maar je zag ook dat het voor veel mensen een stuk moeilijker was om te praten over iets wat dichter bij huis gebeurde.’
Dat het een gekke situatie was beaamt Van Dam. Maar hypocriet zou hij het niet noemen. ‘Dat vind ik te makkelijk. Het is vaak ook zo dat het makkelijker is om een stellige mening te hebben over iets waar je weinig van afweet. Ken je alle ins and outs van een situatie, zoals wellicht het geval was bij Suriname, is het moeilijker om zo’n harde mening te hebben als men had over Portugal destijds.’
Vijftig jaar
Van Dam vindt het belangrijk dat er aandacht is voor het koloniale verleden van Nederland, maar die aandacht moet zich niet alleen naar binnen toe keren. ‘Er zijn weinig mensen over die rechtstreeks het verband leggen tussen wat ze doen voor de fairtradebeweging en de geschiedenis van ons kolonialisme. Er wordt wel over gesproken, maar meer in de context van mensen die hier nu, in Nederland, last van hebben. Het gaat weinig over de mensen die in de voormalige koloniën wonen. Het idee dat zij na vijftig jaar onafhankelijkheid niet meer mogen klagen vind ik onzin. Het is volstrekt duidelijk dat er nog steeds problemen zijn en ontstaan die een direct gevolg zijn van het kolonialisme. Er is nog steeds een mondiaal probleem dat nog lang niet opgelost is.’
De acties die in de jaren zeventig en tachtig in wereldwinkels beraamd werden, beperkten zich niet alleen tot het kolonialisme. Onderwerpen als klimaat, racisme en kernenergie passeerden ook de revue. ‘Wij organiseerden destijds allerlei soorten acties’, vertelt Van Splunder in de bovenkamer van de Amersfoortse wereldwinkel. ‘Daar stond ik erg voor. Helaas is dat vandaag de dag minder. De tijdgeest is anders. Mensen zijn moeilijker in beweging te krijgen.’
Van actiecentrum tot verkooppunt
Het klopt dat er een hoop veranderd is. Niet alleen de taak van de wereldwinkel kreeg een andere vorm – van actiecentrum tot verkooppunt – ook qua uiterlijk maakte de wereldwinkel een heuse metamorfose door. Van donkere slooppanden naar winkelpanden in drukke winkelstraten. ‘Er was nergens geld voor’, vertelt Felice de Haan over de beginjaren van Wereldwinkel Amersfoort. ‘Alle spullen die we gebruikten om het pand aan te kleden, waren tweedehands. Dat is eigenlijk nog steeds zo. Doordat we zo zuinig zijn, bestaat de winkel nog. We hebben een buffer opgebouwd waardoor we het verlies van de afgelopen jaren aankunnen.’
Bij binnenkomst in Wereldwinkel Amersfoort is vandaag de dag weinig te zien van het beeld dat De Haan schetst. De rieten manden, beelden en etenswaren zijn zorgvuldig ingedeeld. De kleurrijke Keniaanse sieraden hangen veilig achter glas. Op kaartjes die aan alle producten hangen, staat in welk land het gemaakt is.
Economisch effect
De jarenlange inzet van de betrokken vrijwilligers vindt Van Dam bewonderenswaardig. Dat is het succes van de beweging, zegt hij. Toch is de vraag in hoeverre de fairtradebeweging geholpen heeft, moeilijk te beantwoorden. ‘De beweging is enorm gegroeid, dat zeker. Er zijn inmiddels enorm veel producenten die profiteren van het systeem. Helaas levert het nog vaak te weinig op voor mensen om het bestaansminimum eraan te verdienen. Het economisch effect is ook moeilijk te meten. Verkoop je heel veel producten, dan maak je een enorm verschil. Maar ben je één kleinschalig fairtradekoffiemerk, dan verandert er weinig.’
Wat ook meespeelt is dat de focus van de beweging voor eerlijke handel niet lag op de verkoop van producten, maar vooral op het creëren van bewustzijn. Dat veel fairtradeproducten nu in de supermarkt liggen is daaraan te danken. ‘Het is echt een beweging van de lange adem’, vertelt Van Dam. ‘Wat dat betreft vind ik het heel succesvol. De vrijwilligers weten al vijftig jaar het gesprek aan de gang te houden. Het laat zien dat, als je lang genoeg met iets bezig bent, je echt iets op poten kunt zetten. Dat bedrijven nu überhaupt gevoelig zijn voor het argument dat ze een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben, is iets wat je je in de jaren zeventig niet had kunnen voorstellen. Op dat gebied heeft de fairtradebeweging echt een bijdrage geleverd.’
Politiek
Wat Van Dam jammer vindt, en activist van het eerste uur Van Tongeren erkent, is dat er op politiek gebied weinig bereikt is. ‘Wellicht waren we wat naïef’, bekent Van Tongeren. ‘Wij dachten in 1968: ‘Als we dit nu onder de aandacht brengen, slaan we over vier jaar, tijdens de wereldconferentie in 1972, spijkers met koppen’. Zo makkelijk bleek het niet te zijn.’
Van Dam vindt het wrang. Dat consumenten meedoen maar politici niet thuis geven. ‘Een deel van de Nederlanders koopt fair trade, maar juist daar zit volgens mij ook het gevaar in. Het mag geen luxeproduct worden. Dat mensen het idee krijgen dat fairtradeproducten alleen voor welgestelde mensen weggelegd zijn. Of dat het te veel als liefdadigheid wordt gezien. Ik heb geld, dus ik kan een goed mens zijn. Dat betekent dat het omgekeerde dus waar is voor mensen die weinig geld hebben. Dat staat haaks op het ideaal van de beweging.’
Toekomst
Hoewel de geschiedenis van de fairtradebeweging vastgelegd is in het boek van Van Dam, ligt de toekomst open. ‘Er is nu een heel nieuwe generatie op een andere manier met dit onderwerp bezig’, aldus de schrijver. ‘Je ziet meer bewustzijn op het gebied van de kledingindustrie. De stichting Young & Fair probeert dat op scholen op de kaart te zetten. Ook voor fairtradeproducten lopen veel jongeren warm, bijvoorbeeld de Tony Chocolonely-repen. De vraag is hoe je jonge mensen betrokken kunt houden, zodat ze niet alleen een chocoladereep kopen of een oproep van de Schone Kleren Campagne retweeten. Daarnaast zie ik het geloof terugkomen dat het mogelijk is in de politiek veranderingen teweeg te brengen.’
Ook Van Tongeren ziet de toekomst positief in. ‘Alle jongeren die recent spijbelden voor het klimaat – geweldig vind ik het. De politiek in Den Haag zet omtrent het klimaat niet de urgente stappen die nodig zijn, daar erger ik mij ongelooflijk aan. Met de klimaatmars zetten jongeren de oude mannen die denken dit soort onderwerpen vooruit te kunnen schuiven op hun nummer. Dat doet mij goed.’
Geloofwaardigheid was het toverwoord van de afgelopen twee weken. Zo was er het bericht dat minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken gaat onderzoeken of het mogelijk is om subsidies uit zogenoemde ‘onvrije landen’ te verbieden. Het ging natuurlijk weer over subsidies uit landen als Saoedi-Arabië en Koeweit aan moskeeën in Nederland. Dit omdat men in Den Haag ervan overtuigd is dat in het kielzog van die geldstromen allerlei ‘salafistisch gedachtengoed’ het land binnenkomt. Dat zou dan weer bijdragen aan de radicalisering van jonge moslims hier. Maar de regering wil natuurlijk ook niet de geloofwaardigheid van Nederland als handelspartner van Saoedi-Arabië in gevaar brengen. Stel je voor zeg!
Maar het simpele feit dat moslims een beroep doen op fondsen uit de Golfregio, maakt ze kennelijk bij voorbaat ongeloofwaardig. Dat bleek maar weer naar aanleiding van de aanbevelingsbrief die de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb had geschreven bij een subsidieaanvraag van de islamitische koepelorganisatie SPIOR in Rotterdam aan de Al Maktoum Foundation in Dubai in 2016. NRC Handelsblad publiceerde daar onlangs over en dat was weer aanleiding voor een raadsdebat eind januari. De organisatie wilde met de gevraagde subsidie het plein voor de Essalam-moskee in Rotterdam-Zuid groener maken. Maar de Al Maktoum Foundation deugt niet volgens journalisten, dus deugde die subsidieaanvraag ook niet. Je zou verwachten dat de inmiddels alom gerespecteerde burgemeester Aboutaleb en de alom gerespecteerde organisatie SPIOR voldoende garantie bieden dat het geld verantwoordelijk besteed wordt, maar nee. Hun geloofwaardigheid wordt zonder omhaal in twijfel getrokken en omgeven door verdachtmakingen.
Dan was er de ophef over terreurverdachte Abd A., wiens proces onlangs is begonnen. Hij wordt ervan verdacht actief lid te zijn geweest van Jabhat al-Nusra, een aan al-Qaeda gelieerde jihadistische organisatie in Syrië. Zijn eigen verklaringen werden bij voorbaat als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Dan kun je praten als Brugman, maar zonder enig effect. De zaak kwam in het nieuws doordat zijn voormalige vriendin, freelance correspondente Ans Boersma, plotseling Turkije werd uitgezet. Zij zou hem aan valse papieren geholpen hebben. Binnen een mum van tijd had Nederland zijn oordeel klaar: die man deugt niet en die journaliste zal dus ook wel niet deugen.
Dat brengt me bij een ander geval van geloofwaardigheid. In 2018 werd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken door het Verwey-Jonker Instituut een literatuurstudie verricht naar onderzoek dat de afgelopen vijftien jaar over salafisme is gepubliceerd. In die jaren is een inmiddels respectabel aantal studies over dat thema verschenen. De samenstellers van het rapport zijn tot de conclusie gekomen dat achter dat begrip salafisme, zoals dat in die studies naar voren komt, een enorme diversiteit aan opvattingen en praktijken schuil gaat. Dat gaat niet alleen over de diversiteit onder moslims die als salafist worden aangeduid, het gaat met name over hoe dat begrip door anderen wordt gehanteerd. Salafisme is een containerbegrip en het problematische daarvan is dat onderzoekers de neiging hebben totaal verschillende verschijnselen allemaal met datzelfde begrip aan te duiden. Dat is een bekend probleem in veel onderzoek en dat maakt vergelijking en analyse er niet gemakkelijker op. Het gevolg is ook dat het begrip hierdoor tamelijk onbruikbaar wordt. Maar er is nog iets anders wat echt problematisch is: hoewel die grote hoeveelheid onderzoeken in kwaliteit en diepgang verschillen, kun je in elk geval de resultaten niet zomaar arrogant naast je neerleggen en doen alsof al die onderzoekers het allemaal bij het verkeerde eind hebben. Maar dat is dus precies wat er gebeurt. Op nuances zitten politici niet te wachten. Zie hoe weinig aandacht aan het rapport werd besteed in de media.
Ondertussen mag de kersverse Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) Pieter-Jaap Aalbersberg in nieuwsrubrieken en talkshows aanschuiven om te vertellen dat salafisten potentieel gevaarlijk zijn en dat het dreigingsniveau onverminderd hoog is. Hardnekkig en tegen beter weten in blijven overheid, politici, journalisten en dus niet te vergeten de AIVD en de NCTV vasthouden aan het idee dat alle salafisten potentiële geweldplegers zijn en dat zij dus bestreden moeten worden. Als salafist word je bij voorbaat als totaal ongeloofwaardig weggezet, wat je ook zegt en wat je ook doet.
Geloofwaardigheid, of beter gezegd het gebrek daaraan, is voor een heel groot deel gebaseerd op beeldvorming. Het is niet gefundeerd op feiten, maar juist op ‘feitenvrije’ mythes. Het is met geloofwaardigheid net als met vertrouwen. Sommigen zijn geloofwaardig ongeacht wat ze uitvreten en vooral wat ze beloven, maar niet waarmaken. Neem bijvoorbeeld minister-president Mark Rutte met zijn loze beloftes aan scholieren over klimaatmaatregelen. Anderen kunnen zeggen wat ze willen en aantonen dat de beschuldigingen aan hun adres ongegrond zijn, de publieke opinie en de politiek bepalen hun geloofwaardigheid. En er hoeft maar iets te gebeuren om een beetje geloofwaardigheid dat iemand heeft opgebouwd, weer kwijt te raken.
De rooms-katholieke kerk en de menselijke seksualiteit, dat is geen gelukkige combinatie. Dat heeft de bisschoppelijke misbruikconferentie in het Vaticaan opnieuw duidelijk gemaakt. Zij ging verder dan ooit – en tegelijk ging zij in de ogen van de slachtoffers onvermijdelijk niet ver genoeg. Waarbij het de vraag is of zij in de ogen van de slachtoffers wel ooit ver genoeg zou kunnen gaan.
Aan de woorden van de paus lag het (bijna) niet. Die waren ongekend scherp, al werd wel in zoverre op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de daders afgedongen dat zij als min of meer door de duivel bezeten werden gepresenteerd. Maar, om het op z’n Rotterdams te zeggen: geen woorden, maar daden. Op de daden komt het nu toch echt aan. En in dat opzicht lieten ook de woorden van de paus aan onwillige bisschoppen nog net te veel ruimte over om in de praktijk toch de boel op z’n beloop te laten. Zeker, er zijn een paar bejaarde heren uit hun (priester)ambt gezet, maar een structurele lijn is dat nog niet – en is ook niet in deze zin zwart op wit voor de toekomst vastgelegd.
De vraag is echter wel of de paus verder had kunnen gaan. Niet: verder had moeten gaan – als morele verplichting – maar verder had kunnen gaan: of hij wel echt de macht heeft om meer dan dit dwingend aan de bisschoppen op te leggen. Want Franciscus kan ook op dit punt op zeer forse tegenstand rekenen, zowel binnen de curie als binnen het college van kardinalen. Het grootschalige kindermisbruik is namelijk niet de enige forse vlek op het blazoen van de kerk.
De paus heeft na zijn aantreden ook een financiële beerput geopend. Deze actie heeft, bij de talloze prelaten die er belang bij hadden om die beerput zorgvuldig gesloten te houden, de nodige weerstand opgeroepen. Het verzet tegen de hervormingskoers van de paus is breed en groot. Ook de door Franciscus gepraktiseerde en daarmee indirect eveneens gepropageerde eenvoud is tal van hooggeplaatste geestelijken een doorn in het oog. Veel van hen hechten ten zeerste aan de geneugten des levens en daar hoort ook de nodige luxe bij. Franciscus’ vijanden binnen de kerk zijn zodoende talrijk; menigeen zoekt naar iets waarover men hem zou kunnen laten struikelen. Want sinds zijn voorganger is afgetreden, is ook het pausschap niet langer meer per definitie een baan voor het leven. In vroeger tijden hielp in zulke gevallen overigens nog wel eens vergif.
Dat betekent: wie, inhoudelijk op zich terecht, de paus bekritiseert – omdat op mooie woorden nog onvoldoende stoere daden zijn gevolgd en bovendien te vrezen valt dat die in de toekomst uit zullen blijven – moet bedenken dat de paus ook zeer wel zijn hand zou kunnen overspelen. En daarmee zijn de slachtoffers, die nu begrijpelijkerwijs teleurgesteld zijn, uiteindelijk nog minder gebaat. Want om de feiten is Franciscus, anders dan zijn voorgangers, in elk geval niet langer meer heen gedraaid.
Ook om een andere reden is het raadzaam de verwachtingen bij voorbaat een beetje te temperen. Als voor één publieke organisatie het fameuze gezegde opgaat dat ‘de staat een mammoettanker is die maar langzaam van koers verandert’, dan wel voor de alleroudste: voor de kerk. Dat komt niet in de laatste plaats omdat zo’n koersverandering niet alleen door praktische obstakels vertraagd wordt, maar tevens door theologische. Wie claimt een eeuwigdurende Waarheid te verkondigen, kan die niet na twintig eeuwen een-twee-drie op de maat van een nieuwe werkelijkheid snijden.
Het kindermisbruik valt niet los te zien van een aantal geloofsdogma’s zoals het celibaat, dat weliswaar niet teruggaat tot Christus’ dagen, maar wel al een kleine duizend jaar bestaat. Leer en leven: hoewel geslachtsgemeenschap voor priesters uit den boze is, heeft het Vaticaan een handleiding voor situaties waar zij toch vader geworden zijn. En dat resulteert dan echt in een andere dna-relatie tot het nageslacht dan die van Jozef tot Maria’s kind.
De moeizame verhouding van de kerk met seksualiteit betekent niet in de laatste plaats een moeizame verhouding met homoseksualiteit. Ook in dat opzicht heeft de paus zich weliswaar een keer verrassend tolerant uitgelaten – ‘wie ben ik om daarover te oordelen?’ – maar tegelijk is elke theologische acceptatie nog steeds taboe. Het is een publiek geheim dat een substantieel deel van het episcopaat uit homofobe homo’s bestaat – uit verborgen homo’s die hun eigen homoseksualiteit krampachtig ontkennen.
Wie is in dat opzicht de Roermondse gluurbisschop Jo Gijssen vergeten – indertijd de meest onbarmhartig orthodoxe in de hele Nederlandse kerkprovincie? Die gluurde niet naar meisjes, maar naar jongens – de meeste kerkelijke misbruikslachtoffers zijn geen vrouw maar man. Maar openlijke acceptatie van homoseksualiteit door het Vaticaan is vooralsnog even ondenkbaar als in de Biblebelt. Dus kruipt het bloed waar het niet kan gaan.
Een laatste gigantische drempel voor een minder verkrampte omgang met seksualiteit vormt de positie van de vrouw. Waar in veel protestantse kerken ook vrouwen het tot predikant of zelfs (bij de lutheranen) tot bisschop kunnen brengen, is het katholieke priesterambt voor vrouwen nog steeds onbereikbaar.
Een gesloten mannengemeenschap leidt onherroepelijk regelmatig tot misstanden – denk aan de studentencorpora of het leger, waar die eveneens bijna onuitroeibaar blijken. Ook de preses van Vindicat belooft keer op keer keurig beterschap – en het helpt geen zier. Maar in zulke gevallen ontbreekt bij voorbaat de geur van heiligheid die de gezagsdragers van een religieuze organisatie qualitate qua voor zichzelf claimen en hen ook zo lang morele onaantastbaarheid heeft verschaft. Dan komt er nog een extra drempel voor verbetering bij.
‘In Nederland moeten kritische journalisten het steeds maar weer afleggen tegen de aandachtseconomie.’
Over symbolische zaken wordt veel stennis gemaakt in de media, vooral de sociale media, en ook in de politiek. Denk aan het besluit van de Efteling om de draaimolen Monsieur Cannibale aan te passen, Sigrid Kaag en Jeanine Hennis met een hoofddoek, genderneutrale kinderkleding bij de Hema, klimaatspijbelaars die hamburgers gaan eten bij de Burger King, alles wat met Zwarte Piet te maken heeft, enzovoort. Soms lijkt het alsof dit soort discussies het maatschappelijke en politieke debat domineert, zodat het niet meer over de echte problemen gaat. Waarom maken mensen zich eigenlijk zo druk over incidenten? Is de ophef ‘fophef’ of gaat het eigenlijk over dieperliggende problemen? En verandert onze preoccupatie met onderwerpen die ophef veroorzaken ook de manier van hoe we naar het nieuws, naar de wereld van vandaag, kijken? De Kanttekening sprak hierover met drie duiders van het nieuws: twitterpastoor Jan-Jaap van Peperstraten, mediadeskundige Johan Snel en blogger Wouter Louwerens.
‘Jullie doen er niet meer toe’ Jan-Jaap van Peperstraten is pastoor van Heemstede en een fervent twitteraar. Als theoloog verbaast hij zich dikwijls over de felheid waarmee mensen op het medium Twitter zich druk maken over op het eerste gezicht nogal triviale zaken en elkaar te lijf gaan. ‘Vaak heb ik het gevoel dat een bepaalde discussie helemaal nergens over gaat. Maar tegelijkertijd besef ik, soms ook achteraf, dat er wel een onderliggend probleem wordt aangekaart. De Zwarte Piet-discussie gaat op het eerste gezicht helemaal nergens over. Mensen die zich druk maken over een niet-bestaand figuur. Maar er zit wel een wezenlijke discussie achter: van wie is Nederland? Wie mag kritiek uitoefenen en wie niet? Hoe ga je om met karikaturen van mensen? Is het wel een feest voor iedereen? Je moet voorbij de oppervlakte kijken, maar dat gebeurt helaas niet altijd.’
Voor- en tegenstanders van Zwarte Piet hebben ook veel met elkaar gemeen, meent Van Peperstraten. ‘Het gaat mensen ook om de vraag of ze er mogen zijn. Tegenstanders van Zwarte Piet hebben het gevoel dat ze niet serieus worden genomen, dat ze er niet bij horen, maar dat gevoel hebben voorstanders van Zwarte Piet ook. Ik kom zelf uit Zeeuws-Vlaanderen, waar de PVV veel stemmen krijgt. Natuurlijk is de PVV niet mijn partij, maar ik snap ergens wel dat de mensen op Wilders stemmen. Zeeuws-Vlaanderen is door Den Haag vergeten. Mijn oude middelbare school staat op omvallen. Niemand doet wat. Het lijkt alsof Nederland zegt: ‘Jullie doen er niet meer toe’.’
Volgens Johan Snel, docent journalistiek aan de Christelijke Hogeschool Ede, zijn ophefdiscussies allemaal discussies die over moraal gaan. ‘Ons land is misschien niet meer christelijk, maar moralistisch zijn we nog steeds. Ten diepste zijn we nog heel calvinistisch.’ Dat media van hype naar hype, van ophef naar ophef gaan, heeft volgens Snel te maken met de ontzuiling. ‘Het draait tegenwoordig allemaal om de cijfers. Tijs van den Brink en Eva Jinek vinden luister- en kijkcijfers belangrijker dan een inhoudelijk debat. Media en journalisten hebben aandacht nodig om te overleven. In Nederland moeten kritische journalisten – die zijn er gelukkig nog steeds en ze doen ook heel goed werk – het steeds maar weer afleggen tegen de aandachtseconomie. De consument vindt kwaliteit belangrijk, maar handelt er vervolgens niet naar. Mensen hebben veel waardering voor achtergrondprogramma’s, maar zulke programma’s scoren slecht qua kijkcijfers. Mensen kijken toch liever naar entertainment, wat ze minder waarderen.’
Veranderend medialandschap ‘Degene die het veranderende medialandschap het treffendst belichaamt is Wierd Duk van de Telegraaf’, vertelt Snel. ‘Enkele jaren geleden schreef hij voor Elsevier en kende niemand hem. Ik wel. Ik had waardering voor zijn stukken en had soms contact met hem, hij was een kritische buitenlandcorrespondent met een prettig onafhankelijke koers die zich weinig aantrok van anderen. Tegenwoordig kent iedereen Duk, vanwege de media-aandacht die hij genereert en omdat hij is geradicaliseerd. Duk heeft mij inmiddels geblokkeerd op Twitter, terwijl wij nooit ruzie hebben gehad. Hij vindt het vast handig om van mijn kant niets meer te horen.’
Het veranderende medialandschap heeft volgens Snel ook de vaderlandse politiek veranderd. ‘Echt inhoudelijke debatten worden tegenwoordig nauwelijks nog gevoerd. In de Tweede Kamer zijn politici vooral bezig met elkaar vliegen afvangen. Op onbelangrijke dingen gaan partijen met elkaar de strijd in, waarbij discussie niet het doel is maar makkelijk scoren voor de achterban, om te laten zien dat jij gelijk hebt en de ander niet. De media versterken dit. Geert Wilders en Thierry Baudet ontsnappen aan het journalistieke regime. Wilders mijdt de media zo veel mogelijk, om maar niet kritisch te worden ondervraagd en Baudet wordt nooit kritisch aan de tand gevoeld. Geen enkele journalist die met Baudet mag spreken vraagt door, stelt Baudet de hamvraag of hij wel een echte democraat is, gezien zijn antidemocratische voorstellen en ideeën.’
Een belangrijke rol in het veranderde medialandschap spelen opiniewebsites. De Dagelijkse Standaard, GeenStijl, Joop, The Post Online en kleinere sites als Jalta en Sargasso trekken samen maandelijks miljoenen bezoekers. De nieuwe media behandelen het nieuws op een heel andere manier dan kranten en opinietijdschriften. Dat heeft te maken met het verdienmodel van deze alternatieve media. Alles draait om bezoekersaantallen – en bezoekers trek je tegenwoordig vooral door over identiteitsgelateerde onderwerpen te schrijven. Zoals Joop-opiniemaker en historicus Han van der Horst enkele weken terug opmerkte in onze krant: ‘Mijn stukken over sociaaleconomische onderwerpen op Joop worden lang niet zo goed gelezen als mijn stukken over discriminatie en racisme.’
Iemand die heel kritisch schrijft over de nieuwe rechtse opiniesites en de nieuwe sterren aan het rechtse firmament is Wouter Louwerens, die onder meer blogt voor Duimspijker, Jalta en Joop. Louwerens wordt, omdat hij van zijn hart geen moordkuil maakt en niet bang is om man en paard te noemen, belaagd door twitterhordes – anonieme accounts met nauwelijks volgers die extreme meningen verkondigen en het geluid van andersdenkende twitteraars proberen te smoren. Op dinsdag 12 februari, nadat trollen opnieuw tevergeefs probeerden zijn accounts te hacken, twitterde Louwerens: ‘De sms’jes dat ik een nieuw twitterwachtwoord zou willen, waren al vertrouwd. Ze proberen nu ook Facebook.’
‘Eigenlijk ben ik helemaal niet zo links, ik stem D66’, zegt Louwerens, ‘maar het valt mij op dat een deel van rechts is geradicaliseerd.’ De blogger vertelt dat hij zich niet echt druk maakt over genderneutrale rompertjes bij de Hema of de hoofddoek van Hennis, maar dat de verrechtsing van Nederland hem wel zorgen baart. ‘Politici als Thierry Baudet en journalisten als Wierd Duk proberen extreemrechts gedachtegoed te normaliseren. Over anonieme trollen en marginale figuren maak ik mij niet druk, wel met mensen die echt invloed hebben op het publieke debat. Tegen beter weten in blijf ik mij erover verbazen dat zo veel mensen Baudet en Duk serieus nemen en hun verhalen delen op Facebook, ook kennissen en sommige vrienden van mij doen dat. Discussie op Facebook heeft geen zin, ik hoop ze te overtuigen in de kroeg met een biertje. Soms lukt dat ook.’
Hyperrealiteit In de Volkskrant stond vorige maand een groot verhaal over hoe gemakkelijk het is om via YouTube op te gaan in extreemrechtse ideeën. YouTube-gebruikers worden via algoritmes gewezen op andere filmpjes. Ook mensen die er niet naar op zoek zijn, kunnen hierdoor bij extreemrechtse, haatzaaiende videokanalen belanden, zoals die van Paul Joseph Watson van Infowars en Sargon of Akkad (zijn echte naam is Carl Benjamin). Andersom gebeurt het ook – mensen die als gevolg van filmpjes die ze bekijken extreemlinks worden, maar dit komt volgens de auteurs van het Volkskrant-artikel veel minder vaak voor.
We moeten de vraag stellen: is Louwerens niet bang dat hij radicaliseert en extreemlinks wordt, omdat hij op sociale media een felle strijd voert tegen extreemrechts en zich grote zorgen maakt over racisme? ‘Ik ben er zelf bij. Ik heb soms wel het idee dat ik word beïnvloed, maar sommige tweets schrijf ik uiteindelijk toch maar niet, omdat dat gewoon niet zo slim is. Ik lees rechtse websites als The Post Online en GeenStijl om voorbij mijn eigen bubbel te kijken. En ik lees ook diverse kranten en bladen. Natuurlijk heb je ook linkse mensen met oogkleppen. De Venezolaanse president Nicolas Maduro wordt bijvoorbeeld door sommigen te gemakkelijk verdedigd. Maar bij rechts zijn de oogkleppen structureler, ook zijn ze veel fanatieker. Als je iets kritisch zegt op Twitter over Wilders of Baudet, heb je opeens een heleboel trollen in je nek. Daar heb je geen last van als je kritiek levert op bijvoorbeeld Jesse Klaver of Rob Jetten. Wel kreeg ik weer trollen in mijn Twitter-tijdlijn omdat ik iets van Jetten had gedeeld. Ik ben geen complotdenker, maar ik heb het idee dat er ook trollen bij zitten die uit Rusland zijn aangestuurd. En natuurlijk boze witte mannen die zich de hele dag vanuit hun zolderkamer lopen druk te maken over van alles.’
Johan Snel vindt dat we radicalisering bij extreemlinks niet moeten onderschatten: ‘Ook daar worden mensen steeds radicaler. Je hebt op links ook heel fanatieke bloggers, die niet op de zaak maar op de man spelen en iedereen met een andere mening lopen uit te schelden en kapot proberen te maken. Les extrêmes se touchent, de extremen raken elkaar: extreemrechts en extreemlinks zijn antidemocratisch en tegen het idee van pluraliteit.’ Van Peperstraten onderschrijft deze analyse: ‘De wereld van social justice warriors (online activisten die zeggen te ijveren voor sociale gelijkheid, red.) is hallucinant. De betekenis is belangrijker geworden dan de waarheid, maar dat heb je ook bij rechts. De Joodse taalkundige Victor Klemperer betoogde in het boek LTI – Lingua Tertii Imperii: Notizbuch eines Philologen (De taal van het Derde Rijk, notitieboek van een filoloog) dat de nazi’s met hun neologismen een eigen werkelijkheid probeerden te scheppen. Niet dat ik de PVV, GeenStijl en het Forum voor Democratie op dezelfde lijn als de nazi’s wil stellen, maar ook zij proberen met hun nieuwe woorden en frames ons denken te beïnvloeden.’
Volgens Van Peperstraten is het probleem van deze tijd dat de hyperrealiteit – de ‘realiteit’ op Facebook, Twitter en verschillende opiniesites – steeds meer de echte realiteit dreigt te worden. ‘Met de dood van God is ook de waarheid om zeep geholpen. Mensen zijn hun eigen realiteit gaan creëren. Toen ik in de jaren negentig studeerde, werd tijdens een filosofievak de postmoderne denker Jean Baudrillard behandeld, die voorspelde dat de hyperrealiteit de realiteit zou verzwelgen. Toen vond ik die gedachte bizar en moest ik erom lachen, maar hij heeft gelijk gekregen. Mensen geloven in hun alternatieve waarheid. Spreek eens met brexiteers. Zij zijn niet voor rede vatbaar en leven in een totaal andere werkelijkheid. Ik doe tegenwoordig ook steeds minder met Facebook. Dat wordt vervuild met allemaal nepberichten. Ik heb helaas te veel ‘vrienden’ toegevoegd. Van mijn echte vrienden hoor ik op Facebook maar weinig. Vroeger kreeg je heel af en toe met racisme te maken, als je moest luisteren naar de foute grapjes van een racistische oom op een verjaardagsfeestje. Nu zie je dagelijks mensen artikelen delen van de extreemrechtse hoaxsite Fenixx.’
Onze site gebruikt cookies en vergelijkbare technologieën onder andere om u een optimale gebruikerservaring te bieden. Ook kunnen we hierdoor het gedrag van bezoekers vastleggen en analyseren en daardoor onze website verbeteren.
Deze website gebruikt cookies om uw gebruikservaring op deze website te verbeteren. Van deze cookies worden cookies aangemerkt als "Noodzakelijk" in uw browser bewaard, deze cookies zijn essentieel voor het functioneren van de website. Bijvoorbeeld het opslaan van uw keuze of u wel of geen cookies wilt hebben. Wij maken ook gebruik van cookies van derde partijen die ons helpen met het analyseren en begrijpen van de gebruik van deze website door u. Deze cookies worden alleen gebruikt als u daar toestemming toe geeft. U heeft ook de mogelijkheid om uzelf uit te sluiten voor deze cookies. Dit zal echter effect hebben op uw gebruikerservaring.
Noodzakelijke cookies zijn absoluut nodig voor het functioneren van de website. De cookies in deze categorie zorgen alleen voor de veiligheid en het functioneren van deze website . Deze cookies bewaren geen persoonlijke gegevens
Deze cookies zijn niet strict noodzakelijk, maar ze helpen de Kanttekening een beter beeld te krijgen van de gebruikers die langskomen en ons aan te passen aan de behoeftes van onze lezers. Hiervoor gebruiken wij tracking cookies. Bij het embedden van elementen vanuit andere websites zullen er door deze sites ook cookies worden gebruikt.