2 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 787

Aan touwtjes trekken

0

Vorige week had ik de laatste tien minuten-gesprekken met leerlingen en hun ouders voor de vakantie begint. Er zijn nog wel acht weken school, maar het eindrapport krijgen ze mee naar huis, hoeven de ouders niet meer voor te komen. Van sommige kinderen komt standaard alleen de moeder of alleen de vader, andere komen samen. Sommige ouders spreken de taal goed, andere beheersen hem wat minder. En je komt altijd weer voor verrassingen te staan.

Als eerste komt Angele met haar ouders. Ze zijn gescheiden, maar beiden komen naar het gesprek. Angele kan het schoolniveau in principe aan, maar ze staat nog niet helemaal veilig qua overgaan. Ze moet er nog even tegenaan. En zo te zien is ze dat ook van plan; ze heeft haar bijbaantjes even on hold gezet. ‘Van mij hoeft ze niet te werken hoor’, zegt haar moeder. ‘Dan heeft ze meer tijd om te studeren.’ Haar vader lijkt er wat minder vertrouwen in te hebben. Maar moeder, een vrolijke dame met zo te zien Indische roots, knikt enthousiast dat alles uit de kast gehaald zal worden. Dat is goed om te horen. ‘Dus goed studeren, je bent intelligent genoeg, je kunt het’, zeg ik aan het eind van het gesprek. Ouders en Angele staan op. Nu is het over het algemeen zo dat de ouders van mijn kinderen niet uit het gestudeerde deel der natie afkomstig zijn. Daar is niks mis mee en dat is geen oordeel maar een constatering, dus ik ben werkelijk verrast als de moeder van Angele nog even achteloos laat vallen: ‘Ja, denk aan Swaab, Wij zijn ons brein.’ Die zag ik niet aankomen.

Soufyan komt met zijn vader. Een vriendelijke man met grote werkhanden die zijn jas tijdens het gesprek aanhoudt. Ook Soufyan zou het kunnen halen, alleen vraag ik me hardop af of hij wel hard genoeg werkt. Daar twijfelt vader ook aan. ‘Soms de hele dag aan de playstation’, zegt zijn vader. ‘En de laptop. En de telefoon.’ Ik knik. ‘Hij moet nu echt gaan werken’, zeg ik. ‘Want anders moet die spelcomputer in de kast.’ Soufyan knikt. ‘Met een slot erop’, voeg ik eraan toe. Vaders ogen beginnen te glimmen achter de bril. Hij draait een denkbeeldige sleutel om en vindt het zo te zien nog niet zo’n slecht idee. Goed dat we elkaar gesproken hebben, want nu weet hij dat we het eens zijn over de aanpak. En dat scheelt een hoop.

De volgende is de moeder van Najib. Maar waar ís Najib? Ah, medische reden. ‘Doktersafspraak liep uit’, dus komt ze maar alleen. Over Najibs schoolresultaten hoeven we het niet lang te hebben, want Najib is een slim kind. Dus begin ik meteen over het filmpje dat hij enige tijd geleden in de groepsapp heeft gezet (Nederland, land van de duivel, zie mijn column Vrijheid in je eentje). Maar daar maakt moeder zich absoluut geen zorgen over. ‘Hij zei al tegen me ‘ze mag me niet’, maar ik zei ‘ze heeft het goed met je voor, ze is een lieve vrouw’.’ In de klas is Najib geen gemakkelijke leerling. ‘Hoe is Najib thuis?’, vraag ik. ‘O, zo lief! Bijvoorbeeld op Moederdag zegt hij ‘kijk nou even in je kamer’. Heeft hij een luchtje gekocht, een luchtje waarvan hij weet dat ik ervan houd. Hij is veel liever dan zijn zusjes.’ Hij heeft er vier. ‘Nee, over Najib hoef ik me geen zorgen te maken’, benadrukt ze nog eens. Ik weet niet of ik daar echt wel van uit kan gaan. Ze staat op, geeft me een hand en loopt naar de deur. ‘Maar als er aan een touwtje getrokken moet worden, dan bellen we, hè?’

Daarna komen nog de ouders van Nasir, twee kleine mensen die de taal niet helemaal beheersen. Ik zie ze zitten op hun brommertje (niet echt, maar ik stel het me voor, want ze komen binnen met twee felgekleurde helmen). Hun slimme stille zoon gaat ongetwijfeld makkelijk over en wil de ict in.

Na nog een paar ouders en kinderen is het om halfzes gedaan. Het is goed dat we elkaar hebben gezien. Iedereen weet weer ‘ik ben in beeld, er wordt op me gelet’. En dat doet soms wonderen voor de werklust, vooral als de ouders erbij betrokken zijn.

Ik kijk reikhalzend uit naar de ontknoping van deze spannende plot.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

‘Waar is jouw waardigheid, geweten, moraal?’

0
Veel jongeren in Saoedi-Arabië snakken naar verandering. Gaat die er nu dan écht komen? De Kanttekening vroeg dat en meer aan Sinan Can. Zijn volgende documentaire gaat over het Arabische land.

In het streng-conservatieve Saoedi-Arabië vinden ongekende hervormingen plaats. Kroonprins Mohammed bin Salman bepaalde per decreet dat vanaf juni vrouwen hun rijbewijs mogen halen. Na een verbod van vijfendertig jaar, opende de eerste bioscoop weer zijn deuren. En er zijn plannen om van de Rode Zee-kust een toeristische bestemming te maken.

‘Puntjes van hoop’, noemt onderzoeksjournalist en film- en programmamaker Sinan Can deze veranderingen. Zijn nieuwste documentaire gaat over Saoedi-Arabië en wordt dit najaar uitgezonden. ‘In Saoedi-Arabië is zo’n vijfenzestig procent van de bevolking jonger dan dertig jaar. Zij snakken naar verandering’, vertelt Can in de stationsrestauratie van Amsterdam Centraal. ‘Het is vanuit een westerse leunstoel makkelijk kritiek hebben op hervormingen die van bovenaf worden opgelegd, maar daar zien ze dat anders. Een vrouwelijk Shura-lid (de Majlis al-Shura is het belangrijkste adviesorgaan van de koning, red.) vertelde dat veranderingen in Saoedi-Arabië nooit van onderaf komen. Alle dertig vrouwelijke Shura-leden zijn aangewezen door de koning. Bij vrije verkiezingen zou geen enkele vrouw worden gekozen. Gun ons de tijd om te veranderen, zegt ze.’

Als je naar de Arabische regio kijkt, ben je dan hoopvol?
‘Nee. In Syrië was een revolutie bezig. De leider van het land is blijven zitten. Hij heeft de afgelopen ruim zeven jaar ontzettend veel geweld gebruikt tegen zijn eigen bevolking. Er zijn honderdduizenden doden gevallen, miljoenen mensen zijn gevlucht. Allerlei landen bemoeien zich ermee. Amerikanen, Iraniërs, Golfstaten, Turkije, dat samen met het Vrije Syrische Leger de provincie Afrin heeft veroverd. Het is één groot Risk-bord waarop de verschillende landen een gevaarlijk spel spelen. Daardoor is het conflict alleen maar uitzichtlozer en hopelozer geworden.’

Voor de documentaires De Arabische storm en In het spoor van IS sprak je veel mensen die zich wilden aansluiten bij IS. Waarom wilden ze dat?
‘Ze hebben verschillende motieven. Toen ik in Tunesië was, zag ik hoe perspectiefloos het leven van veel jonge mannen daar is. Er is geen enkel uitzicht op werk. IS beloofde ze een maandinkomen van achthonderd dollar. Dat is voor Tunesische begrippen veel geld. In Irak kwam ik dat ook tegen, mannen die zich uit armoede bij IS aansloten. Of ze hadden wraak als drijfveer. Ze behoorden tot de soennitische minderheid die wordt onderdrukt. In Syrië sprak ik mensen die Assad wilden verslaan. Zij zeiden ‘IS is de sterkste groep in het gebied, zo kunnen we Assad pijn doen’. Dan zijn er nog de strijders uit het Westen. Een deel van hen was aan lager wal geraakt en op zoek naar avontuur. Ze geloofden dat het martelaarschap al hun misstappen zou uitwissen. Er waren jongeren die hun soennitische geloofsbroeders in Syrië wilden redden. En er was de groep die geloofde in de takfir-gedachte, ze wilden in een zo zuiver mogelijke islamitische heilstaat wonen.’

In interviews vertel je vaak dat je erg emotioneel wordt van de plekken die je bezoekt en de ellende die je daar aantreft. Waarom ga je er dan toch weer naartoe?
‘Mensen begrijpen elkaar door andermans verhalen te horen. Ik wil dat mijn werk impact heeft en nieuwe inzichten geeft. Al is er maar één persoon met een hardvochtig standpunt over vluchtelingen die naar beelden van een stad zoals Mosoel kijkt en dan denkt ‘ik snap nu wel dat een mens daar niet leven kan’. Dáár doe ik het voor, ik wil mensen verbinden.’

Ik kan me ook voorstellen dat je alleen maar ontzettend moedeloos wordt van al die troosteloosheid.
‘Ja. De situatie in het Midden-Oosten is voor ons maar moeilijk te vatten. Wij leven in een veilig land en weten niet meer goed wat oorlog is. Ik merk dat zelf ook. Ik heb een Koerdisch-Turkse achtergrond, maar kom uit Nijmegen. Soms snap ik waarom er in het Midden-Oosten zoveel geweld is, ik ken de geschiedenis, de sektarische en etnische conflicten, maar er zijn ook momenten dat het mijn begrip te boven gaat. In een land als Afghanistan is al honderdvijftig jaar oorlog. Dat doet iets met de mensen daar. Voor de opnames van Onze missie in Afghanistan kwamen we in Oeroezgan in een hinderlaag van de Taliban terecht. Er brak een ruim tweeënhalfuur durend vuurgevecht uit. Veertien mensen gingen dood. Ik was mentaal stuk. Maar de commandant van de colonne met wie we reisden, vroeg lachend aan mij wat ik van het vuurwerk vond. Ik dacht: hoe kun je nu lachen, er zijn zojuist mensen gestorven. Zij liggen daar al bijna niet meer wakker van geweld, maar voor ons is dat heel heftig.’

Waarom komt er maar geen einde aan de oorlogen en conflicten in de regio?
‘Eén van de redenen is de complexe historie van het gebied. Wat het Westen niet goed ziet is de grote rol die het daarin heeft gespeeld. Toen na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918, red.) het Ottomaanse Rijk (1299-1922, red.) uiteenviel, hebben de Engelsen, Fransen en Italianen de gebieden verdeeld, zonder te kijken naar gemeenschappen, stammen, sektarische verschillen en geloofsverschillen. Zo deden ze dat ook in Afrika. Ze trokken gewoon een streep, dit is Tsjaad en dat is Mali, maar zo werkt het niet. Libië bestaat nu uit drie gebieden met verschillende machthebbers. Dan kun je zeggen dat het land is uiteengevallen, maar het waren al drie regio’s. De Italianen hebben er in 1912 met dwang één land van gemaakt. Als je naar de Arabische wereld kijkt, houden de mensen die ik daar spreek vaak een heel riedel over Amerika en het Westen. Ik ga daar een eind in mee. Natuurlijk, wij westerlingen verkopen wapens en zijn constant bezig met economische belangen. Zie de oorlog in Irak, hoe de Amerikanen er een rotzooi van hebben gemaakt. Maar waar is jouw eigen verantwoordelijkheid, als inwoner van het Midden-Oosten, bij al het geweld dat nu gaande is? Waar is jouw waardigheid, geweten, moraal?’

Wat zeggen ze dan?
‘Daar hebben ze vaak geen antwoord op. Ze vinden het een vervelende opmerking, te kritisch ook. Maar je hoeft niet mee te gaan in die geweldspiraal. Je kunt weigeren de wapens op te pakken. De opstand tegen Assad begon vreedzaam, maar al snel werd de oppositie bewapend en liep het uit de hand. In het Midden-Oosten vinden ze het vaak lastig om met afwijkende meningen om te gaan, dat mis ik ook in mijn eigen Turkse gemeenschap. Er is geen debatcultuur. Gewoon op een waardige en respectvolle manier in discussie gaan zonder dat het ontaardt in ruzie en je de ander uitmaakt voor ‘terrorist’ of ‘verrader’. Waar vinden we elkaar, waar botst het, waar kunnen we elkaar een beetje beïnvloeden? Je moet ander de ruimte geven voor een eigen mening. Na de documentaire Bloedbroeders, waarin we de geschiedenis van de Armeense Genocide (1915-1923, red.) proberen te ontrafelen, kreeg ik vanuit Turkse hoek de wind van voren. ‘Ik werd onder meer ‘landverrader’, ‘advocaat van de Armeniërs’ en ‘Armeniër’ genoemd.’

Hoe komt dat?
‘De discussie- en debatcultuur is nog niet voldoende ontwikkeld. Ik zie dat ook in Egypte en Tunesië. Je mag ouderen niet tegenspreken. Er zijn allerlei taboeonderwerpen, zoals seks, religieuze leiders, koningshuizen, emirs en presidenten. Vooral kritiek op het geloof is een rode lijn. Je komt geen stap verder als je steeds zegt ‘stop, heilig, taboe’.’

Zijn we hier in het Westen verder?
‘In dat opzicht wel. Al vind ik wel dat je de ander niet nodeloos moet kwetsen. In Europa zijn we gewend om te discussiëren. Dat heeft met de Verlichting te maken. Niet dat er in het Oosten geen verlichting was. In de twaalfde en dertiende eeuw gaven soefigeleerden stevige kritiek op de uitleg van sommige Koran-passages. Dat moet je nu niet in je hoofd halen. Openstaan voor andere meningen leidt ook tot nieuwe inzichten, het ontwikkelt je. Ik heb een linkse achtergrond, maar lees toch ook wat ‘rechts georiënteerde’ journalisten schrijven.’

Je bent soefi. Vind je dat in het soefisme beter gediscussieerd wordt?
‘Ja. Er is veel meer openheid en er zijn minder taboes. Ik zie het soefisme als een progressieve beweging, een humanistische tak van de islam. Het hecht grote waarde aan ‘alles waar leven in zit’, van mens tot boterbloempje. Soefi’s vinden dat je de heilige geschriften in hun tijd moet bezien. Een geloof ontwikkelt zich zoals mensen zich ook ontwikkelen. Er is een hadith die soefi’s vaak aanhalen, de profeet Mohammed zegt ‘wie zijn ratio niet gebruikt, heeft geen geloof’. Ik hoef geen honderd verhandelingen over de islam te lezen of blind achter geestelijken of despotische leiders aan te lopen; je eigen morele kompas volgen, dat is het belangrijkste.’

‘Maar mevrouw, u bent de kerk!’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: de Oud-Katholieke Kerk.

Wie zondagochtend de kerk in Dordrecht binnenloopt aan de Voorstraat 120 zou denken bij een rooms-katholieke dienst te zijn beland. Er is een orgel, wierook, een priester en in de hoek branden kaarsjes voor Maria. Schijn bedriegt! De twintig christenen die luisteren naar de preek van pastoor Henk Schoon zijn namelijk niet rooms, maar oud-katholiek. Een stroming die zelfstandig werd uit onvrede over het beleid van Rome en vooral uitgaat van onderlinge consensus en zelfontplooiing.

Lullig
Hoewel de rituelen in het knusse kerkgebouw vrijwel identiek zijn aan die van een rooms-katholieke dienst vallen halverwege de eucharistieviering een paar zaken op. Zo lezen verschillende vrouwelijke lectoren voor uit de bijbel en zingen alle aanwezigen mee. ‘De participatiegraad bij ons is zeer hoog. Binnen de Rooms-Katholieke Kerk wordt dat overgelaten aan een priester, een misdienaar of zangkoor’, vertelt Schoon. Vanwege de kleine omvang van de gemeenschap is dit overigens geen overbodige luxe. Dat de parochie hecht is en op elkaar let blijkt ook bij het verstrekken van de hostie. Een vrouw vraagt de verslaggever ook naar voren te komen. Wanneer deze weigert wegens het hebben van een ongedoopte ziel blijkt katholieke vroomheid prima samen te gaan met Dordtse directheid. ‘Doe niet zo lullig man, wat maakt dat nou uit! Doe het jezelf cadeau!’, zegt ze ferm. Na de dienst stelt de vrouw zich voor als Anjo Penning. Ze legt uit oorspronkelijk uit een gereformeerd nest te komen, maar dat ze daar beleving miste. ‘Ik vond de ziel eruit. Hier heb je heel duidelijk een raamwerk met oude liturgie en je kan overal te wereld een kerkdienst bijwonen. Vooral het gregoriaanse gezang en de gemeenschapszin hebben me dichter bij God gebracht.’

Zelfstudie
1723 is het jaar dat de oud-katholieken in Nederland zelfstandig werden van Rome. Toch begon dit proces volgens priester Henk Schoon al een paar eeuwen eerder. De voorganger verhaalt hoe wetenschappelijke en economische vooruitgang in West-Europa rond de twaalfde eeuw zorgde voor een nieuwe klasse van gegoede burgers. Deze nieuwe rijken werden zich langzaam bewust van het feit dat er niet alleen economische, maar ook religieuze zelfontwikkeling bestaat. ‘Voor deze moderne devotie was het besef heel sterk dat je voor je heil en redding afhankelijk was van de kerk die voor je bemiddelde’, legt Schoon uit. Dit nieuwe perspectief in combinatie me de boekdrukkunst zorgde ervoor dat veel geleerden oude christelijke bronnen gingen herlezen. Als voorbeeld noemt Schoon het werk van bisschop Augustinus van Hippo (354-430), in zijn werk zagen veel roomse critici het bewijs dat de mens wellicht afhankelijk is van Gods genade, maar dat het ook mogelijk is om jezelf te verbeteren. ‘Deze studies concludeerden anders dan hoe er vanuit Rome over Augustinus werd gedacht’, verklaart Schoon. Ook vandaag de dag hechten oud-katholieken erg aan zelfonderzoek en zelfstandigheid. Zo hangt er bij de ingang van de kerk een poster voor oud-katholieke jeugdkampen. ‘Haal de wetenschapper in je naar boven!’, staat op het affiche te lezen. De zomerkampen staan dan ook in het teken van proefjes, experimenten en wetenschap.

Gelijkwaardigheid
Hoewel deze zelfstandige studies bij sommige groeperingen leidden tot afsplitsing en de vorming van protestantse kerken zien oud-katholieken zichzelf nog steeds als directe voortzetting van de kerk van de apostelen. De liturgie is dan ook nog steeds hetzelfde net als de rituelen, al is het voeten wassen bij de oud-katholieken wat in onbruik geraakt wegens het gebrek aan kloosterlingen. Een ander duidelijker verschil is dat priesters mogen trouwen en dat heilig- en zaligverklaringen niet voorkomen binnen de Oud-Katholieke Kerk. Roomse heiligen en zaligen worden binnen deze kerk wel herdacht.

Officieel heet de Oud-Katholieke Kerk in Nederland ook nog steeds De Rooms-Katholieke Kerk van de Oude Bisschoppelijke Cleresie. Een niet erg lekker bekkende titel erkent ook Schoon. ‘Cleresie betekent geestelijkheid en oud-bisschoppelijk, omdat de bisschoppen niet boven elkaar gerangschikt zijn.’ Deze hang naar gelijkwaardigheid was in 1723 dan ook de reden om onafhankelijk verder te gaan. Het Utrechtse kerkbestuur koos toen Cornelius Steenoven (1661-1725) als nieuwe bisschop zonder toestemming te vragen van Rome. Zo werd op een passieve manier de dwingelandij uit Rome over wie waar werd benoemd niet langer meer geaccepteerd. De huidige paus Franciscus noemt Schoon dan ook standaard de bisschop van Rome, daarmee aangevende dat hij niet meer of minder is dan de eerste is onder zijn gelijken. De oud-katholieke priester verwijst hierbij naar de gebruiken van de vroegere Katholieke Kerk. ‘Kwam de ene bisschop er in die tijd niet uit met de andere dan werd er een concilie georganiseerd. Men trachtte tot een uitweg te komen via het consensusmodel oftewel synodaliteit, in plaats van baas boven baas.’ De centralisatie van macht in het Vaticaan is volgens Schoon in een versnelling geraakt toen de paus in de negentiende eeuw zijn wereldlijke macht moest afstaan aan de Italianen. Het verlies van landgoederen werd hierbij verzacht door een toename aan geestelijke macht. Tijdens het Eerste Vaticaanse Concilie in 1869 leidde dit onder andere tot het dogma dat de uitspraken van de paus onfeilbaar zijn. Een wet die de oud-katholieken niet erkennen. Ook in Duitsland, Oostenrijk, Kroatië, Tsjechië en Polen zorgde dit dogma tot het ontstaan van nieuwe oud-katholieke kerken. Zij stelden dat onfeilbare waarheid alleen op basis van consensus tussen bisschoppen kan worden bereikt. Tegelijkertijd luistert de Oud-Katholieke Kerk wel degelijk naar wat het Vaticaan allemaal te zeggen heeft. ‘Uitspraken van de bisschop van Rome worden wel aanvaard, maar alleen als de gehele kerk die accepteert als waarheid. Met name wat Franciscus heeft gezegd over klimaat, duurzaamheid en homoseksualiteit nemen we tot ons.’ Andersom noemt de Rooms-Katholieke Kerk de oud-katholieken onwettig, maar niet ongeldig. Dat betekent dat een oud-katholieke bisschop in hun ogen niet officieel is, maar de sacramenten die de bisschop toedient wel.

Wij de kerk
Het onafhankelijk zijn van de Rooms-Katholieke Kerk geeft de oud-katholieken ook meer ruimte om mee te gaan in hun tijd. Naast getrouwde pastoors worden zegeningen van huwelijken tussen mensen van hetzelfde geslacht sinds de jaren negentig gedoogd en sinds 2010 officieel geaccepteerd. Vrouwelijke voorgangers zijn al een kleine dertig jaar gemeengoed binnen de Oud-Katholieke Kerk. ‘Seks is onderdeel van mens-zijn en er zijn altijd vrouwen geweest in de kerk die een gezagspositie hebben’, zegt de priester. Al zorgde dit laatste wel voor een breuk met de oud-katholieken in de Verenigde Staten. Tegelijkertijd maakt de kerk van Schoon ook nieuwe vrienden. Zo werd er begin dit jaar een ‘volledige kerkelijke gemeenschap’ aangegaan met de (lutherse) Zweedse Kerk. Volgens de oud-katholieke voorganger een unicum in de wereld. Ook tegenover niet-christelijke godsdiensten toont Schoon zich open en tolerant. ‘Dat God zich in een andere godsdienst manifesteert valt niet uit te sluiten.’ Net als bij de acceptatie van homoseksualiteit en vrouwelijke priesters verwijst Schoon hierbij naar de Bijbel. Zo waren er tijdens het eerste pinksterfeest volgens hem ook allerlei volkeren aanwezig met hun eigen cultuur en taal. ‘Het is een vertaalkwestie, vertalen is verhalen.’ Toch zijn er een aantal zaken waar de oud-katholieken niet aan toornen. Zo geloven ze in een eeuwig leven, maar is de hemel exclusief de plek waar God woont. Wonderen bestaan, maar staan los van geloof in natuurwetten. De hel, het voorgeborchte en het vagevuur worden gezien als verzinsels uit de negentiende eeuw. ‘Alles wat bestaat is ontstaan als uiting van Gods liefde, maar ook om onze ogen te openen dat hij een liefhebbende God is’, vertelt Schoon wanneer hem wordt gevraagd om zijn godsbeeld samen te vatten in één zin. ‘Hierbij is het vooral de bedoeling deze schoonheid zelf te onderzoeken en te cultiveren. Een vrouw vroeg ooit wat de visie van de kerk daarop is? Ik zei: maar mevrouw, u bent de kerk!’

India en Pakistan voeren een merkwaardige wapenwedloop

0

Als het gaat om de proliferatie en dreiging van nucleaire wapens zijn de ogen van de wereld de laatste jaren vooral gericht op Iran en Noord-Korea. Maar in een ander deel van Azië bevinden zich al sinds jaren twee kernwapenmachten die het non-proliferatieverdrag niet hebben ondertekend. Wat er zich op nucleair gebied tussen India en Pakistan afspeelt, ontsnapt nogal eens aan onze aandacht. En dat, terwijl er op dit moment ontwikkelingen gaande zijn die de nucleaire drempel tussen beide landen kan verlagen. Dat wil zeggen, dat het gebruik van kernwapens in een gewapend conflict waarschijnlijker kan worden.

India en Pakistan zijn sinds hun ontstaan uit het Brits-Indische rijk in 1947 al vele malen met elkaar in oorlog geweest. Al die conflicten werden met conventionele wapens in het voordeel van India beslecht. En in het conflict over Jammu en Kasjmir, het voormalige prinsdom dat door beide landen wordt geclaimd, staan hun legers al jaren tegenover elkaar. Daarnaast onderhoudt Pakistan een warme relatie met China, terwijl India het juist regelmatig met dat land aan de stok heeft.

India is in 1974 begonnen met het ontwikkelen van kernwapens. Het heeft inmiddels de beschikking over een zogenaamde nucleaire triade. Dat houdt in dat het kernwapens vanaf de grond, vanaf zee en vanuit de lucht kan afvuren. Ook Pakistan is in de jaren zeventig begonnen met het ontwikkelen van kernwapens. Daar heeft de destijds bij het Brits-Nederlandse Urenco in Hengelo werkzame ingenieur Abdul Qadir Kahn een belangrijke rol in gespeeld. Het is bekend dat hij blauwdrukken van ultra-centrifuges voor de verrijking van uranium naar Pakistan heeft gesmokkeld. Daar werden ze onmiddellijk nagebouwd en toegepast in het verrijkingsproces van uranium om de benodigde splijtstof voor kernwapens te produceren. Overigens met medewerking van Nederlandse studievrienden en zakenmensen. Daarnaast heeft Kahn ook een geheim netwerk opgericht om kernwapentechnologie aan Iran, Libië en Noord-Korea te verkopen. Dat Kahn-netwerk is inmiddels ontbonden, maar delen ervan zijn mogelijk nog steeds actief. In combinatie met de aandacht van diverse separatistische en terroristische groeperingen voor radioactieve splijtstof vormt dat een niet te veronachtzamen risico.

Na zo vaak door India verslagen te zijn in conventionele oorlogen, realiseerde Pakistan zich dat het op een andere manier strijd moet voeren tegen India. Frappant is dat het aantal aanslagen door moslimterroristen van Pakistaanse origine in India toenam. Veel van die aanslagen werden door India herleid tot activiteiten van de Pakistaanse inlichtingendienst (ISI). Op die aanslagen probeerde India vooral militair-conventioneel te reageren door de druk in Kasjmir op te voeren en daar eventueel terrein op het Pakistaanse leger te veroveren. Maar daarbij bleek dat het Indiase leger behoorlijk traag is in het mobiliseren. Daardoor had Pakistan ruim voldoende tijd om zijn eigen troepen in staat van paraatheid te brengen. Het gevolg was dat een offensieve vergeldingsactie van India op zoveel Pakistaanse tegenstand kon rekenen dat het zinloos zou zijn.

Het Indiase leger reageerde daarop met de zogenaamde Cold Start-doctrine. Die houdt in dat zich langs de Pakistaans-Indiase grens, inclusief Kasjmir, een groep Indiase legerdivisies zich permanent in de hoogste staat van paraatheid bevindt. Deze legergroep moet indien nodig snel in actie kunnen komen en met name in Kasjmir terrein veroveren, voordat Pakistan militair kan reageren en de wereldgemeenschap op India druk uitoefent om zijn agressie te staken. Een cunning plan lijkt het….

Pakistan beseft terdege dat het tegen zoveel conventionele overmacht van India geen kans heeft. Het heeft dus besloten een dergelijke strategie af te schrikken door fors te investeren in ‘tactische’ kernwapens. Daardoor zou het land, zo redeneert het, op een mogelijke Indiase conventionele aanval ‘beperkt’ met kernwapens kunnen reageren. Kleine, ‘tactische’ kernwapens kunnen bovendien met meerdere soorten overbrengingsmiddelen worden ingezet. Pakistan is daardoor in staat kernwapens in te zetten via kleine raketten, artillerie, kruisvluchtwapens en zelfs torpedo’s, waardoor het eveneens over een nucleaire triade beschikt. Daarmee neemt theoretisch de kans toe dat Pakistan in een conflict met India kernwapens kan zetten. De atoomdrempel is dus verlaagd.

Daarnaast beschikt het land over een zo’n grote voorraad splijtstof (plusminus drieduizend kilogram, terwijl zes kilogram genoeg is voor een ‘tactisch’ kernwapen) dat het theoretisch in staat is zijn huidige voorraad kernwapens (plusminus honderddertig, evenveel als India) meer dan te verdubbelen. Het zal in de praktijk niet zo’n vaart lopen, omdat het Pakistan aan materiële en financiële middelen ontbreekt om dat daadwerkelijk te doen. Maar zo’n grote voorraad splijtstof in combinatie met vermoedelijk nog steeds actieve restanten van het Kahn-netwerk en grote interesse vanuit terroristische groeperingen kan op termijn een groot probleem gaan vormen.

Voorts is het de vraag hoe India op termijn gaat reageren op de Pakistaanse strategie van afschrikking met ‘tactische’ kernwapens. Het bedrieglijke ‘tactische’ karakter van dit soort wapens is namelijk dat ze in gebruik ‘tactisch’ bedoeld kunnen zijn, maar dat de uitwerking uiteindelijk altijd strategisch is, omdat een tegenstander daardoor vrijwel zeker ook met kernwapens zal reageren. India beschikt namelijk over raketverdedigingseenheden, waarmee het land zichzelf, maar ook zijn kernwapens wil beschermen. Daardoor heeft het de beschikking over een zogenaamde second strike capability, waarmee het land na een Pakistaanse aanval met kernwapens zelf ook met kernwapens kan terugslaan…

De verlaging van de atoomdrempel op het Indische subcontinent is daarmee een feit en dat brengt ernstige risico’s met zich mee.

Ankara in de Balkan

0
‘Dat Turkije en Rusland zich in de regio laten zien komt niet door hun kracht, maar door de zwakte van Europa en de Verenigde Staten.’

Wat in Nederland, Oostenrijk en Duitsland niet mocht, gebeurt zondag in Bosnië. De Turkse president Recep Tayyip Erdogan houdt dan een verkiezingsrally voor de Turkse diaspora. Hij spreekt zo’n twintigduizend man toe in de olympische hal van Sarajevo. Het is de aftrap van zijn verkiezingscampagne voor de Europese Turken.

Waarom eigenlijk in Sarajevo? Veel Turken wonen er niet in het Balkan-land. Stemmen kan Erdogan bij de lokale bevolking nauwelijks winnen. Bosnië, een land met Europese Unie-ambities, lijdt op zijn beurt vooral imagoschade doordat het de rally heeft toegestaan. Het Balkan-land komt zo bekend te staan als gewillig slachtoffer in het streven van Erdogan om een regionale grootmacht te worden.

Een deel van het antwoord op die vraag ligt besloten in de economische verhoudingen tussen Turkije en de Westelijke Balkan. Turkije investeert graag en veel in grote infrastructurele projecten op de Balkan. Tot voor kort had het land daarbij een voorkeur voor moslimlanden en moslimgemeenschappen. Zo investeerde Turkije in vliegvelden in Bosnië, Albanië en Kosovo en bouwde het in Albanië de grootste moskee van de Westelijke Balkan. In Kosovo investeert het land veel in mijnbouw. ‘De Turkse investeringen in Bosnië zijn veel kleiner, in vergelijking met de buurlanden’, zegt Bodo Weber van The Democratization Policy Council. Daarbij hielp het niet dat de met Turks geld gefinancierde luchthaven in 2016 failliet ging.

Ook de ontwikkeling van religieuze infrastructuur kreeg lange tijd een opkontje vanuit Turkije. Het land investeerde in religieuze scholen en universiteiten, destijds met steun van de islamitische geestelijke Fethullah Gülen. Imams reizen nog altijd voor scholing naar Turkije.

Van dat religieus gestuurde beleid lijkt Turkije sinds een jaar of twee afgestapt te zijn. ‘Het Turkse buitenlandbeleid is vooral pragmatisch’, zegt Oya Dursun-Özkanca van het Elizabethtown College in de Verenigde Staten. Ze is gespecialiseerd in Turks beleid op de Westelijke Balkan. Als belangrijkste voorbeeld noemt ze de groeiende banden tussen Turkije en Servië. Eerder deze maand nog bezocht Servische president Aleksandar Vucic zijn Turkse collega. Vucic dankte de Turkse president daarbij voor de financiële steun in Servië. ‘Alleen Turkse investeerders zijn naar Servië gekomen om te investeren in onze kleine steden’, zei hij.

Eerder dit jaar bleek bovendien dat Turkije een groot Balkan-project financiert, de snelweg van Sarajevo naar Belgrado. De totale kosten zijn hoog, bijna twee miljard euro. Jarenlang was er ruzie over de route van de weg. Moest die via het Servisch-Bosnische Visegrad lopen of via het Bosnische Tuzla? Dankzij de financiële steun van Turkije kan het nu allebei. De Turkse steun bestaat uiteraard niet uit giften, de bouwbedrijven achter de projecten zijn Turks.

Volgens Balkan-experts wil Turkije met zijn Balkan-beleid het gat vullen dat de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben achtergelaten. ‘Dat Turkije en Rusland zich in de regio laten zien komt niet door hun kracht, maar door de zwakte van Europa en de Verenigde Staten’, zegt Weber. ‘Het beleidsplan dat de Europese Unie voor Bosnië had, is mislukt.’

Naast de economische belangen heeft Turkije er sinds de mislukte coup van 2016 een nieuw doel bijgekregen: de uitlevering van vermeende gülenisten en de sluiting van Gülen-scholen. Hoe groot de invloed van Turkije is bleek onlangs in Kosovo. De geheime dienst van het land zou in maart zes Turken gedeporteerd hebben, overigens tot woede van de eigen premier. In Bosnië daarentegen weigerde een rechter in april om een vrouwelijke vermeende gülenist uit te leveren aan Ankara.

‘Zo opgesomd lijkt het bijna of Turkije op de Balkan geheel de dienst uitmaakt, maar in vergelijking met andere grootmachten valt het met de Turkse economische invloed reuze mee’, zegt Vedran Dzihic, verbonden aan de Universiteit van Wenen. ‘Turkije presenteert zich als beschermer in de regio, maar dat is niet persé het geval. Turkije investeert een fractie van de investeringen uit de Europese Unie, de Verenigde Staten en China.’

Iets soortgelijks blijkt uit een document van het onderzoeksbureau van het Europees Parlement. ‘De regio profiteert van de Turkse investeringen, maar het land blijft (voor de Balkan, red.) een secundaire partner’, schrijft onderzoeker Philippe Perchoc. In de lijst met landen waarnaar Servië producten exporteert staat Turkije pas op plek vijftien. Bij importen staat het land op acht. Zelfs met Turkije’s traditionele handelspartner Albanië is de omvang van de handel klein: bijna drie procent van de Albanese export gaat naar Turkije, al is de Turkse import wel groter. De derde grootste handelspartner is voor landen in de Westelijke Balkan vaker China dan Turkije, analyseert Perchoc. Op nummer één en twee staan de Europese Unie en Rusland.

De ware reden voor de rally van Erdogan in Sarajevo is dan ook niet economisch van aard, maar politiek. Bakir Izetbegovic, president namens het islamitische gedeelte van Bosnië, heeft belang bij het nationalistische vaatje waaruit Erdogan tijdens de rally zal tappen. ‘Izetbegovic speelt de kaart van islamitische broederschap. Hij bepleit dat Turkije altijd aan de kant van de moslims staat’, zegt Dzihic. Weber: ‘Izetbegovic hoopt dat zijn kiezers hem bij de Bosnische verkiezingen later dit jaar in datzelfde licht zullen zien. ‘Hij tapt iets van Erdogans autoriteit af.’

Izetbegovic zelf verdedigde de komst van Erdogan als een democratische beslissing. ‘Het wordt leiders van andere Balkan-landen ook toegestaan hun kiezers in Bosnië te komen toespreken’, zei hij. ‘Andersom zou mijn partij bijvoorbeeld in Duitsland kunnen lobbyen voor stemmen.’

Aan dat argument kleeft iets merkwaardigs. In Bosnië zijn voor Erdogan nauwelijks Turken om toe te spreken, net als in de omringende landen. Circa vijfenhalf van de ruim zes miljoen geëmigreerde Turken wonen in West-Europa. Ja, de West-Europese Turken zouden massaal naar Sarajevo kunnen komen, maar of dat echt gebeurt? ‘Ik twijfel er sterk aan. Het wordt straks interessant om de samenstelling van het publiek bij de bijeenkomst te zien’, reageert Weber.

‘Veel meer dan als pure verkiezingsbijeenkomst heeft de rally voor Erdogan symbolische waarde’, zegt Dzihic. ‘De rally is een klap in het gezicht van de Europese Unie, Erdogan preekt in Europa’s achtertuin.’ Weber: ‘Erdogan maakt een symbolisch gebaar naar Nederland, Duitsland en Oostenrijk.’

Dursun-Özkanca: ‘Daarnaast is Sarajevo gekozen voor de politieke bijeenkomst simpelweg, omdat Erdogan daar verzekerd is van goede pr.’ Turkije heeft volgens haar een goed imago in de Westelijke Balkan. Dat zou kunnen komen door het gedeelde gevoel niet welkom te zijn in de Europese Unie, maar ook door de populariteit van Turkije als vakantieland en Turkse soaps. ‘De Balkan is voor Erdogan een buitenlands politiek succes, zeker vergeleken met de situatie aan de zuidelijke grens. Zelfs tijdens de protesten rond het Gezi Park in 2013 bleef de publieke opinie in Balkan positief. Erdogan kan Europa en de Verenigde Staten laten zien hoe warm hij verwelkomd wordt. Het is een goed fotomoment.’

De hel van salafisten

0

‘Ik hoop dat de hel leeg is’, aldus bisschop Gerard de Korte van ‘s-Hertogenbosch in een uitvoerig interview met de Kanttekening vorig jaar. Dat is niet het geluid dat men in sommige salafistische moskeeën hoort, die nu wegens dubieuze financiering in opspraak zijn geraakt. Daar verwacht men dat de hel juist zeer vol is, om te beginnen met alle moslims die niet honderd procent zuiver in de leer zijn, om van andersgelovigen nog maar te zwijgen.

Helaas is door de Kanttekening nog niet aan De Kortes directe chef, aartsbisschop Wim Eijk, om zijn opinie in deze gevraagd. Afgaande op diens recente kritiek op de huidige paus mag men aannemen dat Eijk in ieder geval sneller kandidaten voor de hel zal nomineren dan zijn Bossche ondergeschikte. In onze protestantse Bible belt weet men daar ook behoorlijk goed de weg. Wat te korte hoofddoekjes zijn voor orthodoxe moslims, zijn te korte rokjes voor orthodoxe gereformeerden. En na seks voor het huwelijk staat straks in beide gevallen Satan met een braadpan klaar.

Dat het in de hel behoorlijk druk was, daaraan werd twee eeuwen geleden in Nederland noch in protestantse noch in katholieke kring echt getwijfeld. Vooral vol met de anderen uiteraard, die vanaf menige kansel als ketters dan wel papen werden verdoemd. Daarover maakte de overheid zich toen even grote zorgen als nu over wat er door sommige imams wordt verkondigd. Eens te meer, omdat dat ook toen in het geval van de katholieken niet van buitenlandse geldstromen los viel te zien. Meestal arm als kerkratten, konden die zich materieel zelden zelf bedruipen. Hun bedehuizen waren toen even ontoereikend als de garages waarin moslimmigranten aanvankelijk onderdak vonden.

Zoals nu de rijke Golf-staten, stonden toen rijke kloosterorden in Rome gereed om in het gat te springen. Ze konden comfortabeler kerkgebouwen betalen dan de inheemse wereldgeestelijken en leverden er meteen een in Rome in de rechte leer geschoolde priester als zielzorger bij. Nederland was tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 immers missiegebied. Het katholieke pastoorsbestand bestond zo in de eerste helft van de negentiende eeuw voor een belangrijk deel uit buitenlandse dominicanen, franciscanen, augustijnen en jezuïeten.

Vooral de laatsten hadden in protestantse kring toentertijd vanwege hun bekeringsijver een slechte naam. Meestal net als de Arabische salafisten van nu van huis uit aan een religieus homogene omgeving gewend, konden zij niet altijd overweg met gecompliceerde confessionele verhoudingen die omwille van de maatschappelijke vrede enige terughoudendheid in het in preken gebezigde taalgebruik vergden.

Daarbij kwam dat hun geestelijk opperhoofd, de paus, tot het opdoeken van de Kerkelijke Staat in het kader van de Italiaanse eenwording in 1870, tevens een wereldlijk staatshoofd was. Konden die katholieken daarom wel als loyale onderdanen van de Nederlandse koning worden beschouwd? Die vraag had bovendien fors aan betekenis toegenomen na de samenvoeging van Nederland en België in het Verenigd Koninkrijk in 1815, waarmee driekwart van de onderdanen van Willem I katholiek was. Hoe zou dat driekwart zich opstellen ten opzichte van een koning die door de eigen kerk als een ketter werd beschouwd? En bij de protestanten in het noorden, twee eeuwen lang aan een dominante positie gewend, bestond nu de angst voor roomse overheersing.

Hoe daarmee om te gaan? In zekere zin stuitte de overheid toen op dezelfde obstakels als nu. Er bestond vrijheid en gelijkheid van godsdienst. Het tweede betekende dat wat de één mocht, ook de ander mocht, bijvoorbeeld op het gebied van giften uit den vreemde. Het eerste betekende dat in beginsel elke godsdienst vrij was om zichzelf te organiseren, mits ze zich maar hield aan de wet. Alleen kon de Nederlandse overheid het toen met die vrijheid in de praktijk nog wat minder nauw nemen dan nu, omdat er tot de Grondwet van 1848 geen scheiding van kerk en staat bestond. Den Haag achtte zich zo gerechtigd om zich met de interne gang van zaken te bemoeien. Dat gold vrijwel vanzelfsprekend voor de hervormden, die in 1816 met een interne reorganisatie onder directer gezag van de staat waren gebracht. Toen in 1834 met de afscheiding een aantal rechtzinnige gelovigen met de in hun ogen te vrijzinnig geworden Nederlands Hervormde Kerk brak, leidde dat van staatswege meteen tot jarenlange vervolging.

Maar het gold ook voor de rooms-katholieken. Wantrouwend jegens de intenties van Rome, wilde Willem I ook op hen een sterkere greep krijgen. Dat leidde tot een koninklijk vetorecht bij pastoorsbenoemingen indien de kandidaat van subversieve opvattingen werd verdacht. Daarnaast moesten ook subsidie voor kerkbouw en traktementen voor pastoors de financiële afhankelijkheid van het buitenland verminderen. En ‘Romeinse’ theologische invloeden moesten met een door de staat gecontroleerde nationale priesteropleiding worden tegengegaan. Alleen werd die laatste geen succes. Onder druk van Rome meldde zich niemand als leerling aan. En de scheiding van kerk en staat staat sinds 1848 elke overheidsfinanciering in de weg.

‘Indië verloren, rampspoed geboren’

0
Pax Neerlandica of langdurig conflict in de Oost? Drie deskundigen over onze koloniale oorlogen in Indonesië.

Vorige maand verscheen het boek Koloniale oorlogen in Indonesië: vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing van journalist Piet Hagen. Daarin worden meer dan vijfhonderd militaire acties, expedities en oorlogen gedocumenteerd die sinds de komst van de Europeanen in Indonesië plaatshadden. De Kanttekening sprak daarover auteur Piet Hagen, Indonesië-kenner Henk Schulte Nordholt en journalist Ad van Liempt, die gespecialiseerd is in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949).

Foto: Singel Uitgeverijen

Wie gaf u het recht forten te bouwen?
‘De Nederlanders waren niet de eerste Europeanen die naar Indonesië kwamen, dat waren de Portugezen’, vertelt Hagen. ‘Hun komst in 1512 zorgde meteen voor oorlog, omdat de Portugezen door middel van geweld handelscontracten probeerden af te dwingen. De Nederlanders deden vanaf 1600 precies hetzelfde.’ Hagen schat, op basis van literatuuronderzoek, dat de koloniale oorlogen in totaal ten minste drie à vier miljoen Indonesische slachtoffers hebben geëist. ‘De twee dodelijkste conflicten waren de Java-oorlog van 1825-1830, die aan zo’n tweehonderdduizend Indonesiërs het leven heeft gekost, en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, die mogelijk circa driehonderdduizend Indonesische slachtoffers eiste.’ Behalve die twee grote oorlogen waren er tal van kleinere oorlogen, die vaak ook in elkaar overliepen. ‘Als je de kleine militaire acties ook meetelt kom je op zo’n achthonderd confrontaties uit.’

Volgens Hagen waren de koloniale oorlogen economisch gemotiveerd. ‘De Europeanen wilden de handel monopoliseren. Als Indonesiërs zich daartegen verzetten, kwam het tot oorlog.’ Daarnaast speelde de islam volgens hem een belangrijke rol. ‘De islam gaf de Indonesische strijd tegen de vreemde overheersing een religieuze lading. De Javaanse prins Dipanagara riep tijdens de Java-oorlog een heilige oorlog tegen de Nederlanders uit.’

Hagen concludeert dat er nooit een Pax Neerlandica geweest. ‘Er was altijd wel ergens oorlog. De koloniale situatie was niet normaal. Daartegen verzetten de Indonesiërs zich. In de woorden van een zeventiende-eeuwse vorst in Makassar: ‘Wie gaf u het recht forten te bouwen in een land dat u niet toebehoort?’’ Ook in Nederland hadden mensen kritiek op het kolonialisme. ‘Multatuli (Eduard Douwes Dekker, 1820-1887, red.) met zijn boek Max Havelaar (1860, red.) natuurlijk, maar ook Bredero (1585-1618, red.) en Vondel (1587-1679, red.). Het argument dat je kolonialisme in zijn tijd moet zien en dat het toen heel normaal was klopt derhalve niet.’

Stijfkoppigheid van Nederland
Schulte Nordholt doet onderzoek naar de Nederlandse oorlogsmisdaden die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië zijn gepleegd. Het rapport moet als het goed is in 2021 verschijnen. Hij licht een tipje van de sluier op. ‘Het is moeilijk te achterhalen hoeveel doden er precies zijn gevallen. Oudere schattingen van circa honderdduizend doden zijn in ieder geval veel te laag. Veel doden, slachtoffers van mortierbeschietingen en bombardementen, werden gewoon niet geteld. Daarnaast zijn enkele tienduizenden doden gevallen als gevolg van onderlinge strijd. De nationalisten van Soekarno (1901-1970, red.) kampten met een opstand van communisten en islamistische rebellen.’

Dat er zoveel doden zijn gevallen aan Indonesische zijde komt volgens Schulte Nordholt door de ‘stijfkoppigheid’ van Nederland. ‘De Verenigde Staten erkenden in december 1948 de Republiek Indonesië, nadat de nationalisten een communistische opstand had neergeslagen. In deze maand vond ook de zogenoemde Tweede Politionele Actie (1948) plaats, waarbij Yogyakarta werd veroverd en Soekarno gevangen werd genomen. Ogenschijnlijk was deze operatie een groot succes, maar Nederland had de oorlog politiek gezien verloren. Den Haag weigerde zich echter bij de werkelijkheid neerleggen. De meeste doden, twee derde van het totaal, vielen in 1949. Indonesische rebellen voerden een guerrillaoorlog en wisten veel Nederlandse soldaten te doden, hoewel er veel meer Indonesiërs omkwamen. Niettemin was dankzij deze guerrillastrijd duidelijk geworden dat Nederland het eiland Java niet bezet kon blijven houden. Daarvoor was het Nederlandse leger gewoon te klein.’

Doofpot
Van Liempt is vooral bekend van zijn boeken over de Tweede Wereldoorlog (1939-1945), maar heeft ook veel over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog gepubliceerd. Hij vindt het begrip ‘politionele actie’ een ‘storend eufemisme’. ‘Het was gewoon oorlog.’ Toch is hij voorzichtig met harde oordelen. ‘Sommige historici spreken over ‘structureel excessief geweld’, maar ik twijfel. In een oorlog gebeuren heel nare dingen. Oorlog haalt het slechtste in mensen naar boven, maar niet bij iedereen en niet op elke plaats. Maar afschuwelijk geweld is overal aan de orde geweest.’

Van Liempt vertelt in zijn boek De lijkentrein (1997) over de zogenoemde Bondowoso-affaire (1947). ‘Als gevolg van extreme verwaarlozing overleden zesenveertig Indonesische krijgsgevangenen in een goederentrein. De wagons stonden in de brandende zon en de krijgsgevangenen kregen geen water. Het was geen bewuste moord, maar die onverschilligheid was misschien veel erger. Onze regering wilde alles in de doofpot stoppen, maar de zaak werd bekend. Nederland werd op het matje geroepen door de Verenigde Naties, maar probeerde vervolgens de verantwoordelijkheid weer van zich af te schuiven.’

Volgens Van Liempt wilde Nederland Indonesië persé niet opgeven, omdat de Nederlandse elite bang was voor een economische recessie. ‘Indië verloren, rampspoed geboren.’ Het tegenovergestelde gebeurde echter. ‘Dankzij het economische herstel van West-Duitsland ging het ook weer goed met Nederland. We gingen in 1950 juist een nieuwe Gouden Eeuw in.’

Hoewel het alweer negenenzestig jaar geleden is dat Indonesië volledig onafhankelijk werd, is de koloniale periode voor Nederland een allesbehalve gesloten boek. En dat terwijl de generatie die de koloniale periode bewust meemaakte of zij die nog in ‘ons’ Indië hebben gevochten bijna verdwenen is. Voor de geschiedschrijving is dat aan de ene kant jammer, omdat verslagen uit de eerste hand rijke bronnen zijn. Anderzijds hoeft de historicus zich niet meer ‘geremd’ te voelen door de gevoeligheden die het onderwerp de afgelopen decennia kleurden. Voor een goed overzicht moet je voldoende afstand kunnen nemen. In beide is Hagen goed geslaagd.

‘God wil met ons huwen’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: de Volle Evangelie Gemeente Immanuël in Breda.

Ondanks het vroege uur is het een drukte van belang bij de Volle Evangelie Gemeente Immanuël in Breda. Niet alleen is de ruimte tot de nok gevuld; de aanwezigen zingen, klappen en zwaaien fanatiek met hun armen richting de hemel. De zaal wordt hierbij ondersteund door een muziekbandje en Bea Nobbe. Af en toe geeft die laatste uitleg bij teksten op de beamer achter haar. ‘Rechtvaardigen zijn als bomen, want bomen staan ook recht’, houdt ze het publiek voor dat om dit woordgrapje wel lachen kan.

Na het muzikale gedeelte geeft Nobbe het stokje door aan Cees Visser, die voorganger is van de gemeente. Tijdens zijn preek over goddelijke orde en de rol van de mens klinkt regelmatig een ‘halleluja’ of ‘amen’ uit de zaal. Alleen de oproep voor meer vrijwillige schoonmakers voor het kerkgebouw levert minder enthousiasme op. ‘Een slechte zaak, want fysiek schoonmaakwerk is net zo belangrijk als een geestelijke reiniging’, zo vindt Visser. ‘Heer, geef ik naar vermogen of een fooi?’, houdt de voorganger de gemeenteleden niet veel later nog een keer voor. Niets menselijks is de volle evangelist blijkbaar vreemd.

Doop in de heilige geest
De evangelisten, ook wel pinksterchristenen genoemd, vinden hun oorsprong in de jaren vijftig. Evangelist Thomas Lee Osborn (1923-2013) wist toen soms wel honderdduizenden gelovigen op de been te krijgen voor lezingen of genezingscampagnes. Vooral het idee van een persoonlijke en emotionele relatie met God raakte een snaar bij veel mensen uit die tijd. ‘De Osborn-campagne heeft een verandering in het denken van pinksterchristenen bewerkstelligd’, vindt ook Visser.

Wat zijn gemeente vooral onderscheidt van traditionele protestantse kerken is het doopritueel. Waar de meeste christenen hun kinderen dopen als baby gebeurt dat bij de Volle Evangelie Gemeente Immanuël op volwassen leeftijd. Volgens Visser lopen ze daarmee in de voetsporen van Jezus, die zelf op dertigjarige leeftijd gedoopt zou zijn. ‘Doop is in de Bijbel verbonden met geloof en een kindje kan nog niet zelf een keuze maken.’ Anders is ook dat mensen daarbij in de ‘Heilige Geest’ worden gedoopt. Dat houdt in dat niet alleen de christen zich met God verenigt, maar dat andersom God zijn geest laat neerdalen op de pas gedoopte volgeling.

Volgers van volle evangeliegemeenten geloven dat dit neerdalen van de geest bovennatuurlijke gaven met zich meebrengt. Zo zouden mensen waarop de geest van God is neergedaald in staat zijn klanktaal te spreken. ‘Een taal die voor mensen klinkt als een hoop nietszeggend gebrabbel, maar wel door God begrepen wordt. Je krijgt dan de mogelijkheid om de diepste gedachten in je hart in de meest intense aanbidding naar God toe uit te spreken in een taal die hij begrijpt’, vertelt Visser, die later ook de vergelijking maakt met communicatie binnen een huwelijk. Woorden schieten volgens de voorganger namelijk tekort om de pure liefde aan een partner te uiten. ‘Als ik mij volledig concentreer op mijn God en mijn vader dan zegt de Bijbel: Als je God om een brood vraagt, dan geeft hij je geen steen.’

Persoonlijk relatie met God
Wat keer op keer terugkomt in het gesprek met Visser is zijn geloof in een persoonlijke band met de almachtige en de doorontwikkeling daarvan. ‘God wil met ons huwen’, gooit hij er halverwege het interview uit. ‘Het idee daarbij is dat God in den beginne alleen was en uit verlangen naar een partner de mens creëerde. Daarbij is het uiteindelijke doel dat de mensheid zich blijft ontwikkelen tot die door God tot zich genomen kan worden. De innerlijke mens leeft dan ook al samen met Jezus in hemelse sferen, al ligt nog steeds een immense taak in het verschiet. Een pottenbakker kan een prachtig potje bakken, maar er blijft een verschil tussen maker en potje. God is de onveranderlijke, maar in alles wat hij geschapen heeft zie je leven, groei en ontwikkeling en dat gaat ook in de hemel door.’

Eén van deze veranderingen op aarde is volgens Visser de manier van evangeliseren. Zo gingen pinksterchristenen in de jaren zestig en zeventig nog regelmatig de straat op. ‘Het is een gebruik uit die tijd die toen best vruchten opbracht, maar nu niet meer. We willen effectief zijn.’ Tegenwoordig zoekt de gemeente dan ook nieuwe bekeerlingen via het internet en door het goede voorbeeld te geven. ‘Als mensen mij ontmoeten mogen ze iets van mij herkennen van Jezus Christus, in die zin evangeliseer ik.’

Kwade geesten
‘Waar God bij volle evangelisten een duidelijke invloed heeft op het wereldlijke domein zijn er ook kwade geesten. Het duidelijkste bewijs daarvan is te zien aan de verdeeldheid binnen de christelijke kerk. Bij elk ‘ja’ richting Jezus klinkt er ook een ‘nee’ van een vijand die je daarvan af wilt houden’, vertelt Visser. Binnen evangelische gemeenten zorgt dat volgens de voorganger voor veel starheid, iets dat vooral Christa Visser aan het hart gaat: ‘Ook in onze kringen zijn er verschillen in geslopen door de jaren heen. Het is dan ook goed om landelijk bij elkaar te komen met de vraag of de heer ons weer één wilt maken.’

Zelf neemt Volle Evangelie Gemeente Immanuël overigens ook een unieke positie in, blijkt even later. Zo wordt Jezus niet gezien als God, maar als een mens verwekt door God. De vergelijking met Jehova-getuigen, die Jezus eveneens als mens zien, gaat volgens Christa Visser daarentegen niet op. Zijn verwerking door God maakt hem volgens volle evangelisten toch anders dan andere mensen. ‘Jezus is al onze aanbidding waard.’

Een andere groep waar de Vissers niet mee vergeleken wensen te worden is de Toronto Blessing. Hoewel deze opwekkingsbeweging ook geesten uitdrijft en praat in klanken, houdt de vergelijking daar volgens hen op. Vooral het letterlijk slaan van mensen om kwade krachten te verdrijven gaat het voorgangersechtpaar veel te ver. ‘God richt mensen op en gooit ze niet tegen de grond’, vindt Visser, die daar meteen haastig aan toevoegt verder geen oordeel te willen vellen over deze opwekkingsbeweging. Het uitdrijven van geesten gaat er volgens de Vissers een stuk rustiger aan toe in hun gemeente. De demonische schim in iemand wordt gemaand het lichaam te verlaten en daar blijft het bij. Beelden zoals die uit de film The exorcist (1973) komen bij de Volle Evangelie Gemeente Immanuël niet voor. ‘Dat heeft niets met liefde te maken.’

Op de vraag hoe men kan weten of iemand geen psychologische aandoening heeft komt meteen een wedervraag van mevrouw Visser. ‘Maar is dat geen gevolg van…? Waar komen deze problemen oorspronkelijk vandaan?’ Wel maakt mevrouw Visser een uitzondering voor mensen die een hersenbeschadiging hebben opgelopen. In dat geval is het afwijkende gedrag te danken aan beschadigd hersenweefsel. Zelf zou ze overigens ook een medisch wonder hebben meegemaakt in 1979. ‘Ik had tweeënveertig graden koorts, een bloedvergiftiging en artsen dachten dat ik zou sterven. Een gebed met de voorganger van mijn gemeente gooide die verwachting echter in het water. Vanaf dat moment was ik direct genezen. In mijn medische dossier staat ook dat ik op bovennatuurlijke wijze genezen ben en dat vind ik heel bijzonder.’

Geen strenge gemeente
De voorganger en zijn vrouw vinden zichzelf geen strenge gemeente. Er zou geen onderlinge controle zijn. De Bijbel zou geen geboden opleggen, maar richtlijnen en adviezen geven. De Vissers hebben het dan ook liever over het juiste voorbeeld geven en wijzen op de juiste weg. Hoe dwingend deze aanwijzingen zijn blijft daarentegen ietwat onduidelijk. Zo heeft de kerk geen zwarte lijst met duivelse muziek, maar worden er wel gesprekken gevoerd met kinderen en jeugd daarover. Relaties tussen mensen van verschillende kerken worden niet verboden. Christa Visser vraagt zich wel openlijk af hoe vruchtbaar zo’n verbinding kan zijn. ‘Verenging van alle christelijke kerken wordt als ideaal gezien, maar interkerkelijke diensten krijgen het stempel ‘oppervlakkig’.’

Toch zit er achter dit fundamentalisme een duidelijk verschil met zwarte kousenkerken. Waar strenggereformeerden vooral lijken te geloven uit angst om de boot niet te missen, klinkt er bij de volle evangelisten vooral een verlangen. Een wens om zichzelf en anderen door te ontwikkelen naar een goddelijk niveau. Of zoals Visser het zelf verwoord: ‘We groeien nu innerlijk samen met Christus, dat is de bedoeling van Jezus. We willen daarin thuisraken en we zoeken naar het meerdere. Het evangelie is nog geen afgerond geheel.’

Etnische profilering van verwarde personen

0

De man die onlangs in Den Haag een aantal mensen met een mes aanviel was vanwege ‘verward gedrag’ bij de politie bekend. Toch wordt hij verder onderzocht. Getuigen van het incident zouden hem ‘God is groot’ in het Arabisch hebben horen roepen. Ook zou hij geprobeerd hebben iemand met het mes de keel door te snijden. Het incident vond plaats op de grens van het Laakkwartier en de Schilderswijk. ‘Twee probleemwijken zullen we maar zeggen’, aldus een journalist. Allemaal dus ‘indirect bewijs’, zoals dat technisch heet, of eigenlijk gewoon ongefundeerde speculatie.

Op het moment dat ik deze column schrijf loopt het onderzoek nog, dus we weten nog niets met zekerheid, alleen dat de dader een Syrische vluchteling is met een verblijfsstatus. Alle reden zou ik zeggen om voorzichtig te zijn met conclusies over motieven. Maar niets van dat alles op sociale media en in de pers. ‘Een Syriër? Oké, hou maar op, we weten genoeg, die moet terroristische motieven hebben.’

Terwijl op sociale media een ware storm woedde, werd in talkshows en actualiteitenprogramma’s beschaafd gespeculeerd over het incident en de betekenis ervan. Maar ook daar was de teneur eigenlijk dezelfde als op sociale media. Hoe kunnen we van dit incident linksom of rechtsom toch een terroristische aanslag maken? Is niet elke terrorist een verwarde geest? Is niet elke gelovige eigenlijk de weg kwijt? Een man die verward is en mensen met een mes aanvalt, en ook nog uit Syrië afkomstig is, is kennelijk op voorhand politiek of religieus gemotiveerd en dus gevaarlijk. Dat heet ‘etnische profilering’.

Er kleven twee levensgrote problemen aan deze redenering. Om te beginnen de racistische ondertoon. Als je als witte autochtone Nederlander dood en verderf zaait, dan moet je het wel van de daken schreeuwen dat je politieke motieven had, maar als je Syriër bent dan zullen anderen die motieven wel voor je invullen. Hoef je niets voor te doen. Alleen maar Syriër zijn of Marokkaan. Neem de man die in juni vorig jaar op Amsterdam Centraal Station op mensen inreed, omdat hij onwel werd. Zelfs toen duidelijk werd dat de man (een Marokkaan die diabetes had en vanwege de vasten wellicht onwel was geworden) geen enkel motief had voor zijn daad, werd op sociale media gesuggereerd dat de politiek bewust de feiten probeert te verdoezelen. Schrijver Leon de Winter, die geen gelegenheid voorbij laat gaan om haat tegen moslims aan te wakkeren, noemde het ‘zelfbedrog’.

Het tweede probleem is de onvermijdelijke nasleep van zoiets als het steekincident in Den Haag. Als onomstotelijk wordt aangetoond dat het bij de aanval in Den Haag om een verwarde geest ging en er geen enkele aanleiding is aan te nemen dat er meer aan de hand was, dan zijn er twee scenario’s denkbaar. De ene is dat de Leon de Winters van deze wereld menen dat we hier andermaal door de autoriteiten bedonderd worden en dat ‘feiten’ onder de tafel worden geveegd. Het andere scenario is nog kwalijker, namelijk dat de discussie als een nachtkaars uitgaat. Iedereen gaat over tot de orde van de dag. Dat zagen we ook toen zes jaar geleden bleek dat de dader van de moord en verkrachting van Marianne Vaatstra in 1999 een uit de klei getrokken Friese boer bleek te zijn en niet zoals direct werd aangenomen een bewoner van het nabij gelegen asielzoekerscentrum. Heel snel na de veroordeling van dader doofde de discussie uit, want het ‘het was toch onbegrijpelijk dat zo’n liefhebbende vader zulke dingen doet’. Het ging niet om waarheidsvinding en om verantwoordelijkheid voor het trekken van ongefundeerde conclusies. De moord was een gelegenheid bij uitstek om nog maar eens duidelijk te maken dat die asielzoekers een gevaar vormen.

Ook als straks blijkt dat het inderdaad om een verward persoon gaat en niets meer, dan heeft de geruchtenmachine zijn schadelijke werk al gedaan. Door alleen al te suggereren dat het misschien, wellicht, eventueel iets met religieuze motieven te maken zou kunnen hebben en het t-woord valt, dan krijgt zo’n discussie een totaal andere wending. Het vergoot de diepe kloof die er in de samenleving al bestaat. Het zet zaken onnodig op scherp en drijft bevolkingsgroepen uit elkaar. Zoiets zou enigszins voorkomen kunnen worden wanneer, als het niet om een daad van terrorisme ging, ook een discussie zou worden gevoerd. Een discussie over zelfreflectie en zorgvuldigheid en over de vraag hoe schadelijk dit soort stemmingmakerij is en hoe we ook door zulke trieste gebeurtenissen dichter tot elkaar kunnen komen.

Xenofobie is niet selectief

0

In zijn NRC-column van 1 mei kaartte Paul Scheffer het opkomend ‘hedendaags antisemitisme’ aan. Daarmee doelde hij op uitingen van antisemitisme onder moslimmigranten en hun nakomelingen in Europese landen en verwees daarbij onder meer naar de schokkende moord op de vijfentachtigjarige Mireille Knol in haar Parijse flat. Knol, die de Holocaust overleefde, werd afgelopen maart op gruwelijke wijze vermoord door twee jonge mannen met een crimineel verleden, onder wie haar buurman, die haar woning vervolgens in brand staken. Omdat beide mannen nakomelingen zijn van migranten uit islamitische landen, verklaarde Justitie al snel dat het motief voortkwam uit antisemitisme. Hoewel het laatste woord daarover nog niet is gezegd, lijkt antisemitisme zeker een rol te hebben gespeeld. Mogelijk zijn de daders geïnspireerd door andere moorden op Joden voortkomend uit extremistisch islamitisch terrorisme.

Scheffer verbindt de moord vervolgens met de bevindingen van een bekend Amerikaans onderzoeksbureau, Pew Research Center, waaruit blijkt dat in islamitische landen – wanneer gevraagd naar hun opinie over Joden – velen een ongunstig beeld blijken te koesteren. In Turkije geldt dat voor vierenveertig procent van de ondervraagden en in Marokko is dat zelfs achtenzeventig procent. Daaruit leidt Scheffer af dat het nieuwe antisemitisme (onder moslims) door migratie naar West-Europa wordt geïmporteerd en dat het dus niets te maken heeft met de gemarginaliseerde positie van veel van hun kinderen alhier. Die conclusie zou worden ondersteund door een onderzoek van Ruud Koopmans uit 2008, waaruit blijkt dat veertig procent van de moslims in Nederland Joden wantrouwen. En daar komt nog bij dat antisemitisch gedachtegoed via salafistische stromingen in Nederland wordt geïmporteerd.

Tot zover Scheffer. Hoewel de relatie tussen salafisme minder eenduidig is dan hij laat voorkomen en er op het onderzoek van Koopmans door collega’s stevige kritiek is geuit, blijft het een feit dat antisemitisme onder een deel van de migranten uit islamitische landen, vooral onder hun nakomelingen, een zorgelijk fenomeen is. Zoals Annemarike Stremmelaar en ik onlangs in onze studie over de relatie migratie en antisemitisme, onderdeel van een Europees onderzoek gecoördineerd door het Pears Institute for the Study of Antisemitism, ook vaststelden.

Het probleem met Scheffers analyse is echter zijn eenzijdigheid, gebrek aan een bredere context en de onuitgesproken suggestie dat antisemitisme tegenwoordig een importfenomeen is, verbonden aan migratie, en het inheemse klassieke antisemitisme er nauwelijks meer toe doet.

Als hij zich in de recente rapporten van het Pears Institute had verdiept, dan zou hij wellicht tot een andere conclusie zijn gekomen. Zo blijkt om te beginnen dat in alle landen in de afgelopen twintig jaar het aantal antisemitische incidenten juist sterk is gedaald en waar het gaat om de betrokkenheid van tweede generatie jongeren met een Marokkaanse, Turkse of Algerijnse achtergrond hun antisemitisme nauw is verbonden met het Israëlisch-Palestijns conflict en niet zozeer met moslimfundamentalisme. Vooral tijdens de Tweede Intifada (2000-2005) werden Joden in West-Europa op straat regelmatig uitgescholden en aangevallen, ook in Amsterdam, waarbij zij over één kam werden geschoren met de politiek van de Israëlische staat.

In Nederland maakten voornamelijk zonen van Marokkaanse gastarbeiders zich aan dit antisemitisme schuldig en nauwelijks de generatie van de ‘gastarbeiders’ uit Turkije en Marokko zelf. Niet zo vreemd wanneer we bedenken dat antisemitisme in Marokko in de jaren zestig een marginaal fenomeen was. Maar ook de vluchtelingen uit het Midden-Oosten en de Hoorn van Afrika (Irak, Iran, Afghanistan, Somalië) die gedurende de jaren negentig in groten getale naar Nederland kwamen, waren niet of nauwelijks betrokken bij antisemitische incidenten. Hetzelfde geldt voor de recente vluchtelingen uit dezelfde herkomstgebieden. Op enkele uitzonderingen na – zoals de Syrisch-Palestijnse asielzoeker die de ruiten stuksloeg van het Joodse restaurant Hacarmel aan de Amstelveense weg, mogelijk omdat de Israëlische vlag zijn woede wekte – zijn zij nauwelijks betrokken bij antisemitische incidenten. Er mag in die landen van herkomst dan negatief over Joden worden gedacht, dat vertaalt zich blijkbaar niet automatisch in antisemitisch gedrag in de Europese landen waar zij zich vestigen. Scheffers suggestie van import via immigratie berust dan ook op een zeer wankele basis.

Daar komt bij dat het inheemse, klassieke antisemitisme nog steeds springlevend is, vooral in extreemrechtse kringen, maar ook bij links, waar de grens tussen de Joden en de Israëlische politiek niet altijd even duidelijk wordt getrokken. Zeker in Oost-Europa is er sprake van een oplevend antisemitisme waarbij antisemitische complottheorieën – zoals dat de Joden (met George Soros als kwade genius achter de schermen) stiekem miljoenen moslims Europa zouden binnensluizen om ‘onze’ beschaving te vernietigen – gretig aftrek vinden. Inmiddels is dat klassiek antisemitisme ook gemeengoed geworden binnen extreemrechts in West-Europa, waar het een onzalige verbintenis is aangegaan met ideeën over ‘omvolking’ waar politici als Thierry Baudet het idee dat massa-immigratie een existentieel probleem vormt met graagte uitventen. Vooral binnen extreemrechtse stromingen in Duitsland, dat verantwoordelijk is voor een aanzienlijk deel van de incidenten, en aanhangers van het Front National in Frankrijk, is de grens tussen antisemitisme en islamofobie erg dun.

Willen we het hedendaagse antisemitisme echt begrijpen, dan zullen we de fixatie op moslims dan ook moeten laten varen en ons realiseren dat het onderdeel is van een algemene golf van xenofobie, waarbij zowel Joden, moslims, maar ook homoseksuelen, Roma en immigranten in het algemeen, zich zien geconfronteerd. Of, zoals de directeur van het Museum voor de Geschiedenis van Poolse Joden, Dariusz Stola, het onlangs zo kernachtig uitdrukte in The Economist: ‘Xenofobie is niet selectief.’