15.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 121

Duitse antiradicaliseringexpert verzon verleden bij Moslimbroederschap

0

De Palestijns-Duitse psycholoog en antiradicaliseringsdeskundige Ahmad Mansour ligt onder vuur. Hij loog over zijn cv gelogen en was helemaal geen lid van de Moslimbroederschap, ontdekte een onderzoeksjournalist.

Ahmad Mansour (1976) is in Duitsland een bekende mediapersoonlijkheid. Hij is moslim, maar ook een criticus van de ‘politieke islam’ en antisemitisme in de islamitische gemeenschap.

Mansour dankt zijn carrière aan zijn levensverhaal. Hij groeide op in een niet-praktiserend moslimgezin, maar kwam naar eigen zeggen in aanraking met de fundamentalistische islam, die hem bijna veranderde in een islamist. De Moslimbroederschap zou hem vervolgens hebben opgedragen om te infiltreren in de niet-islamitische, Israëlische maatschappij om die van binnenuit te ondermijnen. Maar tijdens zijn studie psychologie aan de universiteit van Tel Aviv begon Mansour te twijfelen aan zijn fundamentalistische geloofsovertuiging, beweerde hij, dankzij het lezen van westerse denkers als Friedrich Nietzsche en Sigmund Freud, en werd hij een criticus van de politieke islam.

Maar volgens de in Duitsland werkzame freelance journalist James Jackson, die maandenlang bezig was met een kritisch onderzoek naar Mansour, klopt dit verhaal niet. Mansour is nooit lid geweest van de Moslimbroederschap, de leraar die hem tot het fundamentalisme zou hebben verleid was geen imam, en Mansour studeerde geen psychologie in Tel Aviv.

Mansour was vanwege zijn stevige kritiek op de ‘politieke islam’ en zijn steun aan de staat Israël zeer omstreden onder moslims en uiterst links. Maar vorig jaar begonnen meer mensen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van Mansour, vanwege een serie bizarre tweets. Zo beweerde Mansour dat een Marokkaanse voetballer die zijn moeder omhelsde ‘een uiting van patriarchaal denken’ was, en dat een T-shirt met de slogan ACAB (‘All cops are bastards’) racistisch was. Daarnaast speelde Mansour een dubieuze rol in het onderzoek van Deutsche Welle naar antisemitisme onder Arabische journalisten.

Mansour is niet de eerste criticus van de ‘politieke islam’ met een islamitische achtergrond waarvan de geloofsbrieven in twijfel zijn getrokken. Vier jaar geleden kwam de sjiitische Australische ‘imam of peace’ Mohammad Tawhidi onder vuur te liggen, die vanwege zijn ongezouten kritiek de favoriete imam was geworden van extreemrechts. Hij zou helemaal geen echte imam zijn, maar gelogen hebben over zijn diploma.

Turkse staatsbanken verkopen in een dag een miljard dollar

0

Turkse staatsbanken hebben op één dag een miljard dollar aan buitenlandse valuta verkocht. Opvallend genoeg gebeurde dat precies op de dag dat Hafize Gaye Erkan, de nieuwe directeur van de Turkse centrale bank, zei dat er ‘geen buitenlandse valuta’s’ meer zouden worden verkocht.

Deze maatregel werd tot nu toe gehanteerd om de Turkse lira te stutten, die sinds de verkiezingswinst van Erdogan in rap tempo keldert. Zo meldt de Turkse nieuwssite Duvar.

De waarde van een dollar is inmiddels ruim 26 Turkse lira’s. Voor een euro zijn nog meer lira’s te verkrijgen, 28.

Een woordvoerder van de centrale bank ontkent dat de verkoop van buitenlandse valuta is bedoeld om de devaluatie van de lira te drukken. De transactie is volgens de centrale bank voor een ‘gezonde prijsvorming in de markt’ en ‘liquiditeit’ om extreme ‘schommelingen in de koers’ te voorkomen.

President Recep Tayyip Erdogan gaf vorige week aan dat hij bereid was om de jarenlange zware staatsinterventies ter ondersteuning van de munteenheid op te geven en koos Mehmet Simsek als zijn nieuwe minister van Financiën. Een protocol dat het ministerie van Financiën en de centrale bank in 2018 ondertekenden, staat de schatkist toe om staatsbanken buitenlandse valuta te laten verkopen.

Waarom de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd nog altijd actueel is

0

Algerije viert vandaag Onafhankelijkheidsdag: 61 jaar geleden verdreef het land definitief de Fransen. De bloedige Algerijnse Oorlog kostte aan honderdduizenden het leven – vooral Algerijnen. De Kanttekening spreekt met enkele kenners van deze oorlog – historicus Niek Pas, oud-studentenactivist Huib Riethof en Fatima Faid, wiens vader in het Algerijnse verzet heeft gezeten – over de betekenis van deze feestdag voor Algerije.

Jaarlijks op 5 juli viert Algerije haar onafhankelijkheid. Bij die strijd verloren naar schatting 250.000 Algerijnen en 30.000 Fransen het leven. Onder hen waren 150.000 leden van het Front van Nationale Bevrijding (FLN), een militie die streed voor onafhankelijkheid, en 25.000 Franse militairen, die het bewind van Frankrijk over het land moesten verdedigen.

In Algerije, maar ook in Frankrijk zelf, heeft de samenleving nog steeds te maken met de gevolgen van deze oorlog. De rellen na de dood van de zeventienjarige Algerijns-Franse jongen Nahel M., die dinsdag 27 juni werd doodgeschoten door een Franse agent tijdens een politiecontrole, kunnen volgens antropoloog en islamdeskundige Martijn de Koning en enkele andere geëngageerde wetenschappers niet los worden gezien van Frankrijks koloniale geschiedenis en hoe die het verzet tegen racisme mede vormde.

Maar de Algerijnse Oorlog was, aldus historicus Niek Pas (Universiteit van Amsterdam), ook heel relevant voor de Nederlandse geschiedenis. Pas schreef in 2008 het boek Aan de wieg van het nieuwe Nederland, waarin hij betoogt dat Nederland de ‘derde wereld’ niet pas medio jaren zestig ‘ontdekte ’met de Vietnamoorlog, maar zo’n tien jaar eerder door wat er in Algerije gebeurde. ‘De Vietnamoorlog heeft naar mijn idee de herinnering aan de Nederlandse solidariteit met Algerije weggedrukt’, vertelt Pas. ‘De basis voor de jaren zestig werd in de jaren vijftig gelegd. Veel Nederlanders volgden de oorlog van het FLN op de voet en waren diep verontwaardigd dat Frankrijk – het land van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger uit 1789 – zulke grove mensenrechtenschendingen pleegde tegen Algerijnse strijders én burgers. In reactie hierop ontstonden in Nederland de eerste solidariteitscomités, werden – bescheiden – politieke protesten georganiseerd en begonnen journalisten kritische verhalen te schrijven.’

Algerijnse verzetsvrouwen poseren voor de camera. Van links naar rechts: Samia Lakhdari, Zohra Drif, Djamila Bouhired, Hassiba Bent-Bouali. (beeld: La vraie bataille d’Alger, Jacques Massu, Plon, 1971. Publiek domein, Wikipedia, Wikimedia Commons)

Al tijdens die Algerijnse Oorlog werden enkele sleutelfiguren maatschappelijk actief, die later, in de jaren zestig, voortrekkers zouden worden van de protestbeweging van de jaren zestig. Het gaat onder anderen om activist en politicus Roel van Duijn (1943-), studentenleider Ton Regtien (1938-1989), antikolonialisme-activist Sietske Bosgra (1935-2023) en politicus Huib Riethof (1941-). Roel van Duijn is bekend van de Ban-de Bom-beweging en oprichter van Provo in 1965, maar hij vertelde dat de Algerijnse vrijheidsstrijder en latere president Ahmed Ben Bella zijn eerste held was. ‘Ben Bella inspireerde zijn ‘enorme behoefte aan verzet’, vertelde Van Duijn later’, aldus Pas.

Regtien werd de Algerijnse kwestie ‘in zijn gezicht gesmeten’, zegt Pas, toen hij in de zomer van 1956 op vakantie was in Parijs, zo beschreef hij in zijn boek Springtij. De latere studentenactivist ontmoette daar een Algerijn, waarmee hij vriendschap sloot en met wie hij de stad verkende. Hij vertelde Regtien ook over de oorlog in Algerije en de oorlogsmisdaden die het Franse Vreemdelingenlegioen daar pleegde, de strijd van het FLN en het racisme in Frankrijk. Tijdens een van hun wandelingen kwam er plotseling een politieauto langs. Enkele agenten sprongen uit de auto, die de Algerijn arresteerden. Regtien was hevig verontwaardigd en besloot zich vanaf toen hard te maken voor de Algerijnse zaak.

Sietse Bosgra, die later bekend zou worden vanwege zijn strijd tegen de racistische apartheidspolitiek in Zuid-Afrika, reisde in de zomer van 1959 met zijn vriendin To van Albada met de motor naar Noord-Afrika. Pas: ‘Ze wilden kijken hoe het de Algerijnse vluchtelingen verging en berichtten hierover in de sociaaldemocratische krant Het Vrije Volk.’

Student Henk Mulder demonstreert in de Raadhuisstraat in Amsterdam voor de onafhankelijkheid van Algerije, mei of juni 1962 (beeld: Huib Riethof)

Wapens en valse identiteitsbewijzen

Huib Riethof, inmiddels 81 jaar oud, vertelt dat hij betrokken raakte bij de Algerijnse Oorlog dankzij zijn vriendin Ellen Santen, die hij leerde kennen via de Arbeiders Jeugd Centrale, een socialistische jeugdbeweging. Ellens vader Sal Santen werkte als stenograaf bij Het Vrije Volk en was daarnaast leider van de kleine maar zeer actieve trotskistische beweging in Nederland. En Ellens grootvader was de radicaal-linkse politicus en verzetsstrijder Henk Sneevliet, die in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers werd gefusilleerd.

Riethof: ‘Mijn schoonvader was zwaar getraumatiseerd door de oorlog en voelde zich hier schuldig over, ook omdat veel van zijn familieleden waren vermoord en hij onvoldoende zou hebben gedaan om dit te voorkomen. Samen met zijn Griekse vriend Michel Raptis, die in 1958 Parijs ontvluchtte omdat de Franse autoriteiten hem in de gaten hielden, hielp hij het Algerijnse verzet waar hij kon.’

Riethof en Ellen Santen raakten onbedoeld ook bij het verzet betrokken. Ze gingen eind 1959 met de auto naar Parijs voor een vakantie, en namen op verzoek van Sal Santen ook een Franse kennis mee. ‘Ik wist niet dat onze Franse medereiziger valse identiteitspapieren bij zich had voor het Algerijnse verzet’, vertelt Riethof. Santen en Raptis zorgden voor identiteitskaarten voor in Frankrijk verblijvende Algerijnen, en troffen daarnaast voorbereidingen om vals Frans geld in omloop te brengen. Ze wilden de Franse economie destabiliseren en hadden bovendien in Marokko, in een voorstad van Casablanca, een geheime wapenfabriek opgezet die wapens maakte voor de Algerijnse rebellen. Het verzet smokkelde die wapens – automatische vuurwapens en mortieren –vervolgens de Marokkaans-Algerijnse grens over. Huib en Ellen wisten niets van al deze activiteiten. Dat hoorden ze pas later, nadat de politie Santen en Raptis arresteerde.

Dit gebeurde in juni 1960, op het moment dat de kompanen van Santen en Raptis in Duitsland vals geld wilden laten gaan drukken. In 1961 volgde er een geruchtmakende rechtszaak in Amsterdam. Riethof: ‘Er was veel aandacht voor dit proces, ook internationaal. De beroemde Franse filosoof Jean-Paul Sartre en Natalia Trotski, de weduwe van Léon Trotski, stuurden de rechtbank brieven en Simone de Beauvoir ging zelfs naar Amsterdam om te getuigen.’ Uiteindelijk werden Santen en Raptis tot vijftien maanden cel veroordeeld, iets meer dan hun voorarrest. ‘Ze bekenden dat ze het verzet met valse papieren hadden gesteund, maar zwegen over de wapenfabriek. Als ze dit wel hadden gedaan was hun straf wellicht een stuk hoger uitgevallen.’

Demonstratie voor onafhankelijkheid van Algerije op de Dam in Amsterdam, juni 1962. Te zien zijn: Igor Cornelissen (uiterst links, met pijp), Huib Riethof (vijfde van links), Henk Mulder (staand), Sietse Bosgra (rechts naast Mulder, zittend en op de rug gezien), Ellen Santen (boven het hoofd van Bosgra) (beeld: Huib Riethof)

Sietse Bosgra, To van Albada, de latere Vrij Nederland-journalist Igor Cornellissen en andere progressieve studenten bemoeiden zich ook met het proces, vertelt historicus Niek Pas. ‘Ze waren van mening dat de ‘verkeerde mensen’ werden berecht. In plaats van Santen en Raptis zouden minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns en minister van Justitie Albert Beerman voor de rechter moeten verschijnen. Dankzij ‘hun stilzwijgen en hun laffe praatjes’, zo schreven Bosgra en consorten in hun pamfletten, was de Nederlandse regering medeverantwoordelijk voor ‘de gruwelijke onderdrukking’ van de inwoners van Algerije. De Algerijnse vrijheidsstrijd stond niet op zichzelf,  vonden ze, maar maakte deel uit van een breder streven: het ontwaken van de derde wereld.’

Martelingen

In 1963 maakte Huib Riethof een reis naar het onafhankelijke Algerije. ‘Ik bezocht Raptis in Algiers. Hij had een invloedrijke positie gekregen en was de adviseur van president Ben Bella geworden. Ze moesten twee jaar later allebei vluchten, toen in juni 1965 het leger de macht in het land overnam. Maar zover was het in 1963 nog niet. Toen was de linkervleugel van FLN nog dominant. Er was een soort Algerijnse lente, met ideeën over zelfbeheer en een collectivistische, socialistische revolutie.’

De Algerijnse vrijheidsstrijder en historicus Mohammed Harbi, een kameraad van Ben Bella en ook minister in diens kabinet, nam Huib Riethof mee naar een boerderij. Harbi was hier enkele jaren eerder gevangengezet door het Franse leger. ‘Toen hij voor de stal stond, waar hij gemarteld was en zijn makkers waren gedood, stortte hij helemaal in. We zijn toen huilend met de bus weer terug naar Algiers gegaan.’ Harbi werd na de coup van 1965 gearresteerd, in de gevangenis gegooid en na enkele jaren onder huisarrest geplaatst. Hij vluchtte in 1973 via Tunesië naar Frankrijk. Daar kwam Riethof hem jaren later weer tegen. ‘Het was een emotioneel weerzien. En we schudden elkaar stevig de hand.’

Revolutionair vuur

Fatima Faid, raadslid in Den Haag voor de Haagse Stadspartij, had een Algerijnse vader die actief was voor het FLN in Frankrijk. Via hem weet ze veel over wat er in de jaren vijftig en zestig gebeurde in Algerije en in Frankrijk. Vader Ameur Faid hield volgens haar een nare kater over aan de coup van 1965. ‘Had hij daarom al die jaren gestreden tegen de Fransen? Mijn vader wilde niet teruggaan naar Algerije. Hij besloot om naar het noorden te reizen, naar Amsterdam, maar bleef hangen in Den Haag’, vertelt Faid.

Over de precieze verzetsactiviteiten van haar vader voor het FLN in Frankrijk wil ze niet veel kwijt. Ook niet over zijn mogelijke betrokkenheid bij terroristische aanslagen. ‘Hij zat in het verzet. En deed alles wat je kunt bedenken. Meer wil ik daar niet over zeggen’, laat ze weten. Haar vader heeft een tijdlang in Franse gevangenschap gezeten, maar daarover wilde hij daarna nooit praten. ‘Ik weet dat hij gemarteld is, maar de precieze details weet ik niet.’

Ameur Said met een tatoeage, waarop een dolk staat met een slang eromheen gedraaid. FLN-verzetsstrijders zetten bij elkaar tatoeages. (beeld: Fatima Faid)

In Nederland bouwde Ameur Faid een nieuw leven op. Hij trouwde met een Portugese vrouw, die gevlucht was voor de fascistische dictatuur van António de Oliveira Salazar. ‘Mijn vader bemoeide zich, toen hij hier ging wonen, nauwelijks nog met de Algerijnse politiek. In de jaren negentig heeft hij nog één keer gedemonstreerd tegen de burgeroorlog die Algerije op dat moment verwoestte.’ Dat de Algerijnse Oorlog voor Ameur Faid wel degelijk nog belangrijk was, is af te leiden uit het feit dat hij een van zijn dochters, Fatima’s zus Djamila, vernoemde naar Djamila Bouhired, de roemruchte Algerijnse vrijheidsstrijdster. ‘Bij Djamila Bouhired is het revolutionaire vuur nooit gedoofd’, vertelt Faid. ‘Als tachtig-plusser stond ze tijdens de demonstraties van 2019 opnieuw op de barricades om te protesteren tegen het autoritaire regime in Algiers.’

Koloniale erfenissen

De Algerijnse Oorlog is meer dan zestig geleden geëindigd, maar heeft nog niet aan actualiteit ingeboet, besluit Fatima Faid. ‘Er is nog steeds een groot sentiment in Frankrijk, dat ze Algerije nooit weg hadden moeten geven.’ De erfenis van het kolonialisme werkt bovendien door, wat nu heel zichtbaar is geworden door de hevige rellen na de politiemoord op de 17-jarige Noord-Afrikaanse Nahel. ‘De politiebonden hebben het nu over het uitroeien van ongedierte. Dat zeiden ze in de tijd van mijn vader ook. Als je mensen dehumaniseert, dan is alles geoorloofd.’

België en Nederland worstelen eveneens met hun koloniale verleden, en met de multiculturele samenleving, vervolgt Faid. ‘In Den Haag heeft 72 procent van de mensen onder de vijfentwintig een biculturele achtergrond. De witte gemeenschap heeft geen meerderheid meer. Veel witte mensen vinden dit eng. Het betekent dus dat er een nieuwe generatie komt en daar volgt weer een nieuwe generatie op. Deze mensen gaan de toekomst mede vormgeven. Ik denk dat dit goed is, maar het betekent ook dat je met je koloniale, racistische verleden in het reine moet komen en de multiculturele realiteit moet accepteren. Doe je dat niet, blijf je in oude koloniale patronen denken, dan gaan we meer van dit soort situaties krijgen, zoals de onrust in Frankrijk nu.’

De onvrede van mensen van kleur, zwarte mensen, in Frankrijk, maar ook in België en Nederland, zit heel diep. ‘De derde en vierde generatie nakomelingen van immigranten leven nog steeds in een gemarginaliseerde positie. Zij accepteren dit niet. Ik zeg niet dat geweld per definitie oké is, maar ik spreek wel Martin Luther King na, die zei: ‘Geweld is de stem van de mensen die niet gehoord worden.’ We moeten dus echt aan de slag.’

Indonesische en Algerijnse onafhankelijkheid

Tussen de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) en de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog bestaan interessante paralellen, vertelt Niek Pas. Nederland wilde Nederlands-Indië behouden en ook Frankrijk wilde Algerije onder geen beding opgeven. Nederland en Frankrijk zetten grof geschut in om hun doel te bereiken, wat tot veel burgerslachtoffers leidde. Ook maakten beide landen zich schuldig aan buitenrechtelijke executies en martelingen. Maar hoewel ze militair het overwicht hadden, verloren ze de oorlog dankzij de politiek – Nederland omdat de Verenigde Naties, met name de Verenigde Staten felle kritiek uitten; Frankrijk ook vanwege kritiek van het buitenland, maar vooral omdat president Charles de Gaulle inzag dat de tijden waren veranderd en Algerije maar beter onafhankelijk kon worden.

Reactionaire krachten in Nederland en Frankrijk konden dit niet verkroppen: in Nederland leidde dit in 1947 tot plannen voor een staatsgreep door oud-premier Pieter Sjoerds Gerbrandy en ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema, waarbij PvdA-voorman Koos Vorrink vermoord moest worden. Uiteindelijk kon de coup worden verijdeld, omdat de militaire inlichtingendienst werd getipt en maatregelen trof.

In april 1961 pleegden vier Franse generaals een putsch in Algiers. Ze hoopten dat de rest van het leger hen zou steunen en De Gaulle zou afzetten. De coup faalde, omdat het leeuwendeel van het Franse leger en het Franse volk achter De Gaulle bleven staan. Een jaar later pleegde de extreemrechtse Franse terreurgroep Organisatie van het Geheime Leger (OAS) een mislukte aanslag op De Gaulle.

Ten slotte kun je de positie van de Harki’s, Algerijnen die voor de Fransen vochten en na de onafhankelijkheidsoorlog massaal naar Frankrijk zijn gevlucht, goed vergelijken met die van de Molukkers die voor het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) vochten. ‘Net als de Molukkers voelen Harki’s zich achtergesteld en vragen ze om erkenning’, zegt Niek Pas.

Ondanks deze overeenkomsten zijn de verschillen tussen beide dekolonisatieoorlogen groter, aldus Pas: ‘De oorlog in Algerije was veel dichterbij, vlakbij Europa, aan de andere kant van de Middellandse Zee. Daarnaast was Algerije officieel een Franse provincie, die in de ogen van Parijs onlosmakelijk met Frankrijk verbonden was, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Marokko of Vietnam. Er woonden in Algerije een miljoen Europeanen, met naast een half miljoen Fransen ook veel Italianen, Grieken en Maltezers, en daarenboven een grote Joodse gemeenschap van meer dan honderdduizend mensen. Zij hebben na de onafhankelijkheid in 1962 bijna allemaal het land moeten verlaten.’

Belangrijk is tevens dat de Algerijnse Oorlog voor een regime change in Frankrijk zorgde. In 1958 kwam De Gaulle aan de macht, de held van de Tweede Wereldoorlog. De Franse kolonisten, de pieds noirs (zwartvoeten) hoopten dat De Gaulle hun zaak zou steunen, maar hij besloot uiteindelijk de Algerijnse onafhankelijkheid te accepteren. De Vijfde Republiek gaf de president veel macht, maar Frankrijk werd niet – wat door sommige linkse critici werd gevreesd – een fascistische dictatuur. Pas: ‘Charles de Gaulle was een democraat. Hij was, omdat hij zowel onder het leger als onder het Franse volk over veel moreel gezag beschikte, de enige die de oorlog tot een goed einde kon brengen. De Gaulle koos verstandig.’

Yesilgöz, stel je hart open voor agent met hoofddoek

0

We mogen als Nederlanders best trots op onszelf zijn. Zaterdag 1 juli heeft onze koning openlijk excuses gemaakt over het feit dat het Oranjehuis in het verleden betrokken was bij de trans-Atlantische slavernij. Een industrie gestoeld op de handel in mensen afkomstig uit Afrika en Indonesië. De Oranjes hebben daarmee alleen al tussen 1675 en 1770 omgerekend naar nu een half miljard euro verdiend. Dit blijkt uit onderzoek dat onlangs is gepubliceerd met de naam Staat en Slavernij.

Nu nog, honderdvijftig jaar na de afschaffing van de slavernij, zijn de sporen duidelijk zichtbaar. Bijvoorbeeld in Zwarte Piet en de koloniale afbeeldingen op de Gouden Koets. Onze economie vandaag is een erfenis van kolonialisme en het slavernijverleden. Zo ook de gelden van het koningshuis en de staatskas van Nederland. De VOC en de WIC waren de eerste multinationals. Ook het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en andere Europese landen hadden rond 1600 ieder een eigen multinational opgericht, die gefundeerd was op kolonialisme en mensenhandel. Nadat vrijwel alle andere landen slavernij hadden afgeschaft, was Nederland de laatste van de klas in het afschaffen van deze misdaad tegen humaniteit. Nu, honderdvijftig jaar later, is dit land een van de eerste Europese landen die openlijk excuses maken.

We kunnen er veel van zeggen en dat deed de koning ook. Hij vroeg om vergiffenis voor het koningshuis, de staat en voor hen die vinden dat zij geen verantwoordelijkheid hebben over wat hun voorouders hebben gedaan. Hij vroeg begrip voor hen die het niet willen begrijpen. Dat zij wel de strijd ondersteunen voor gelijkwaardigheid van alle mensen, ongeacht hun kleur en achtergrond.

‘De politie zelf vindt het wel een goed plan om vrouwen met een hijab toe te laten’

Dit laatste punt zet mij aan het denken. Afgelopen week hebben we van de minister van Justitie gehoord dat onder anderen moslimvrouwen die een hoofddoek dragen, worden uitgesloten bij de politie. Minister Yesilgöz-Zegerius deelde dit mede op de dag dat moslims gezellig met familie en vrienden het Offerfeest aan het vieren waren. Daardoor kreeg waarschijnlijk geen enkele moslim het nieuws die dag mee. Zelf zegt ze dat het om alle religieuze uitingen gaat. Maar we weten natuurlijk allemaal dat de motie van de PVV over het politie-uniform, de partij met een grote islamobsessie, niet over andere religies gaat. Over neutraliteit gesproken.

Bestaat politieke en religieuze neutraliteit überhaupt in Nederland? We hebben christelijke partijen, socialisten, liberalen, democraten enzovoort. Men vindt dat de politie neutraliteit moet uitstralen. Dat doet volgens hen een hoofddoek niet. Daar waar zij problemen zien, zien het Verenigd Koninkrijk, Canada, Nieuw-Zeeland en veel andere landen juist een verrijking.

Ook het beroep op de scheiding tussen kerk en staat is in ons land een illusie. Dan zou als eerste bij de politie en in de Kamer de eed afgeschaft moeten worden. Dankzij het toeslagenschandaal hebben we gezien dat ook de neutrale overheid een illusie is. De politie is evenmin neutraal, zie het etnisch profileren en de racistische app-groepen. Sterker nog, de politie zelf vindt het wel een heel goed plan om vrouwen met een hijab toe te laten.

Moslimvrouwen met hoofddoek weigeren bij de politie vindt de minister geen discriminatie, zei ze in een interview. Met alle respect, excellentie en andere politici: de koning vroeg zaterdag tijdens de herdenking van het slavernijverleden om je hart open te stellen voor alle mensen die er niet waren. Voor hen die willen werken aan een samenleving waarin iedereen volwaardig kan meedoen. Hij vroeg ons te respecteren dat er verschillen zijn in beleving, achtergrond en voorstellingsvermogen. Dit is waar het om gaat. Juist dit geldt voor vrouwen en meisjes met een hijab die graag bij de politie in een uniform willen werken, en die nu worden uitgesloten.

Slavernijexcuses van koning zijn niet goedkoop

De excuses die de koning maakte op Keti Koti waren terecht. Ze werden gedaan namens de Nederlandse regering en niet namens historicus Maarten van Rossem of andere burgers, schrijft Mathijs van der Loo.

Historicus Maarten van Rossem sprak zich in zijn podcast fel uit tegen de excuses die koning Willem-Alexander maakte voor het slavernijverleden: ‘Ik vind excuses flauwekul. Uit alle dingen die nu nog worden gezegd blijk ook ik nu nog schuldig te zijn, wat is dat voor onzin. Ik ben niet gebeld over de slavernij in de negentiende eeuw. Excuses, dat is een soort rare politieke gewoonte geworden. (…) Ik heb het al eerder gezegd: excuses maken is goedkoop.’

Van Rossem maakt dezelfde fout die wel meer mensen in het publieke debat maken: de excuses zijn niet namens jou. Dit was ook te horen in de speech die de koning gaf: ‘Op 19 december vorig jaar heeft de minister-president namens de Nederlandse regering excuses aangeboden voor het feit dat mensen in naam van de Nederlandse staat eeuwenlang tot handelswaar zijn gemaakt, zijn uitgebuit en mishandeld. Als uw koning en als deel van de regering maak ik vandaag deze excuses zelf.’ De excuses die dit weekend de koning maakte op Keti Koti, en Mark Rutte eerder, zijn namens de Nederlandse regering en niet namens de Nederlandse burgers.

Lange weg naar afschaffing

Het is ook niet gek dat de Nederlandse regering, nu 150 jaar na de definitieve afschaffing van de slavernij, deze excuses maakt. Nederland bungelt onderaan in de lijstjes van wanneer de Europese staten de slavernij afschaften. Het moet zelfs Rusland, met twee jaar, voor zich dulden. Onder internationale druk had koning Willem I in 1815 al de slavenhandel in zijn koninkrijk verboden. De noodzaak tot het afschaffen van de slavernij zag Minister van Koloniën Jean Chrétien Baud al in 1844 in, maar vanwege een lege schatkist raadde hij dit aan koning Willem II af. Een kleine tien jaar later vormde de Tweede Kamer een speciale commissie over dit onderwerp. In deze commissie zaten zowel mensen die voor de afschaffing waren, maar ook Amsterdamse kooplieden die belangen hadden in de plantages. De protestants-christelijke, antirevolutionaire politicus Guillaume Groen van Prinsterer stapte uiteindelijk uit de commissie op omdat deze volgens hem te behoedzaam werkte. Hier merkte hij over op dat: ‘eene emancipatie die over duizend jaren welligt tot stand (komt)’.

‘In tegenstelling tot wat Van Rossem beweert was de Nederlandse regering dus wel duidelijk betrokken bij de slavernij’

De voorstellen van de commissie zouden de stemmingen in de Kamer niet overleven en pas in 1862 slaagde minister van Koloniën James Loudon erin de afschaffing door de kamer te loodsen. Dit was dus inclusief de schadeloosstelling voor de plantagehouders – de Nederlandse staat financierde dit trouwens met de opbrengsten van het Cultuurstelsel op Java over de ruggen van Indonesische dwangarbeiders – en dat de voormalig slaafgemaakten onder staatstoezicht werden gezet.

Het verhaal over de Nederlandse worsteling over de afschaffing laat heel goed zien dat de Nederlandse regering in deze kwestie als eerste keek naar de belangen van de handelaren en schatkist en niet naar die van de slaafgemaakten. Dat de Nederlandse regering onder Mark Rutte en Willem-Alexander de eigen rol hierin erkent en daar excuses voor aanbiedt, is in dat licht dan ook zeer goed. In tegenstelling tot wat Van Rossem beweert was de Nederlandse regering dus wel duidelijk betrokken bij de slavernij. In dat licht zijn de excuses dus zeker terecht.

Dat deze verontschuldigingen wel degelijk wat uitmaken was te zien aan de reactie van het publiek dat luid applaudisseerde voor de woorden van de koning. Willem-Alexander benoemde zelf ook de rol die zijn eigen familie in het proces heeft gespeeld: ‘Maar voor mij is er daarnaast nog een andere persoonlijke dimensie. De stadhouders en de koningen van het Huis van Oranje-Nassau hebben hier niets tegen ondernomen.’

Onlangs kwam het bericht naar buiten dat de stadhouders tussen 1675 en 1770 omgerekend een half miljard euro aan slavernij en kolonialisme hebben verdiend. Dit is slechts een topje van de ijsberg, omdat dit de periode van de negentiende eeuw nog uitsluit. De periode waarin met name koning Willem I de koloniale gebieden als wingewesten voor het moederland zag, denk hierbij aan het Cultuurstelsel. Het onderzoek dat Willem-Alexander naar instelde naar de Oranjes en kolonialisme in de negentiende eeuw moet hier meer uitsluitsel over geven. Deze persoonlijke geschiedenis en het feit dat de koning deze ook benoemt maakt zijn excuses nog waardevoller.

Meer immigranten naar Nederland, grotendeels door oorlog Oekraïne

0

Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat vorig jaar 403.000 mensen naar Nederland kwamen. Dat is 151.000 meer dan in 2021. Zo meldt de Telegraaf.

De stijging heeft met name te maken met de oorlog in Oekraïne, die een vluchtelingenstroom van miljoenen in Europa op gang heeft gebracht.

Van de 403.000 immigranten komen zo’n 230.000 uit landen buiten de Europese Unie, meldt de Telegraaf. Daar valt ook Oekraïne onder. Bijna de helft van deze groep (108.000) maakte gebruik van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB). Deze richtlijn is bedoeld voor mensen die zijn ontheemd door de oorlog.

Ook het aantal vluchtelingen dat niet onder de RTB valt, is gestegen. Vergeleken met 2021 steeg dat aantal vorig jaar met 35 procent. Van deze groep vluchtelingen kwam 52 procent uit Syrië. Ook veel mensen uit Afghanistan, Turkije, Jemen en Eritrea vroegen vorig jaar hier asiel aan, aldus het CBS.

Het aantal mensen dat naar Nederland kwam voor werk of gezinshereniging steeg met respectievelijk 65 en 35 procent. De arbeidsmigranten kwamen het vaakst uit India. Ook uit Turkije, Rusland en landen uit de zuidelijke regio van Afrika kwamen veel mensen naar Nederland voor werk. Volgens het CBS is het aantal arbeidsmigranten en gezinsherenigingen uit Rusland vorig jaar verdrievoudigd, vergeleken met eerdere jaren.

Amsterdamse studente voelt zich onveilig door pro-Palestijnse activisten

0

Een Joods-Israëlische studente voelt zich niet veilig op de Universiteit van Amsterdam vanwege pro-Palestijnse activisten. De universiteit zou haar verzoeken om een gesprek hierover negeren, vertelt ze aan universiteitskrant Folia.

De 25-jarige Tamar Efrati schrok toen pro-Palestijnse activisten een hal van de universiteit bezetten. De activisten willen dat de UvA de samenwerking met Israëlische universiteiten opzegt. Ze zijn aanhangers van de wereldwijde BDS-beweging (BDS staat voor Boycot, Desinvesteringen en Sancties) die voor een culturele en economische boycot van Israël pleit. ‘Iemand met een bikvakmuts op maakte me opeens uit ‘vuile zionist”, vertelt ze. ‘Niemand greep in of riep deze persoon tot de orde.’ Efrati besluit het pand het verlaten als ze het woord ‘intifada’ hoort, Arabisch voor opstand. ‘Het voelde heel onveilig om daar rond te lopen’, zegt ze. ‘Je kunt het gesprek niet aangaan, dus je gaat maar vluchten. Iedereen van mijn vriendengroep is weggegaan.’

De Joods-Israëlische studente voelt zich ook geïntimideerd door linkse docenten. ‘Je bent gebrainwasht door de Israëlische regering’, zou een docent tegen haar hebben gezegd nadat ze een kritische vraag stelde. ‘Het was niet alsof ik daar met een groepje de les aan het verstoren was. Iedereen om mij heen was anti-Israël, of wist er niet zoveel vanaf. Kennelijk mag je niet meer een kritisch debat aangaan op een respectvolle manier.’

Een woordvoerder van de UvA liet Folia weten diverse mails te hebben ontvangen van bezorgde Joodse medewerkers en organisaties. Daarop is – aldus de woordvoerder – wel persoonlijk maar niet publiekelijk geantwoord. ‘Dat Joodse studenten zich door een impliciete oproep tot geweld (Intifada revolution, Palestina free, from the river to the sea) niet veilig voelen begrijpen wij volkomen, en betreuren wij zeer. De universiteit moet een plek zijn waar niemand zich schroomt te kleden zoals hij of zij wenst, of niet uit durft te komen voor zijn of haar religie of identiteit.’

De UvA steunt de oproep om Israël te boycotten bovendien niet. ‘Internationale samenwerking tussen universiteiten, maar ook van individuele wetenschappers zijn een fundament binnen de academische wereld en een onderdeel van de academische vrijheid; dergelijke banden worden in de regel alleen verbroken in het geval van internationale sancties, zoals recent in het geval van Rusland’, aldus de universiteit.

Het slavernijverleden is dichterbij dan je denkt

0

Te lang geleden en daarom moeten we het laten rusten. Dat is een veel gehoord argument om het vooral maar niet meer over de slavernij te hebben. Maar wat is lang of te lang geleden in de belevingswereld van mensen? Valt dat te meten? En kun je dat voor anderen bepalen? Voor Eindhovenaar Paco Reyes (72), gepensioneerde supply chain manager, voormalig inwoner van Curaçao, is het slavernijverleden tastbaar: hij heeft zijn overgrootmoeder nog gekend die geboren is in 1866, vlak na het einde van de slavernij, maar nog wel in gebondenheid moest leven. Daardoor weet hij veel, maar we speuren verder naar de doorwerking van de slavernij in het verleden en het nu.

Reyes: ‘Ik herinner me mijn overgrootmoeder Dundu Meulens heel goed. Ze overleed op 97-jarige leeftijd in 1963 in Willemstad, toen ik twaalf was. Ook mijn grootmoeder werd heel oud. Sterke vrouwen waren ze. Tot op hoge leeftijd was Dundu vitaal en actief. Ze naaide en borduurde nog. Als kind viel me op dat ze niet eens een bril droeg. Dat ze dat niet nodig had om te lezen verbaasde me. Maar mijn oom Bobbo vertelde dat ze analfabeet was. Op het einde van haar leven vroeg ze wel aan haar kleinkinderen om de naald door de draad te doen.

Mijn broers, zussen, neven, nichten en ik kwamen regelmatig bij haar op bezoek. Ze woonde in bij mijn oma Wela (wat grootmoeder betekent), en diens zoons Bobbo en Sjon Grandi. Wela wilde niets kwijt over haar achtergrond en werd zelfs kwaad als we weer Dundu zaten ‘uit te horen’. Maar ik hoorde toch heel veel over de geschiedenis van de familie door mijn ooms. Het verhaal ging dat Dundu op haar veertiende was verkracht door een witte soldaat en dat daaruit haar enig kind Wela was geboren. Mijn grootmoeder was inderdaad veel lichter van kleur dan mijn overgrootmoeder. Maar er was ook een andere versie van het verhaal: dat een witte sjon, plantagehouder, dat had gedaan. Dat werd net iets minder beschamend gevonden. Tegen een sjon kon ze niet op.’

Wela, grootmoeder van Paco Reyes

Wie was de man was die haar overgrootmoeder had verkracht? En wie was de slavenhouder? Hoe kwamen ze aan hun familienaam? Ik ga op zoek naar meer informatie in het Nationaal Archief en dat van Curaçao, maar mijn speurtocht loopt al snel dood. De Meulens op Curaçao zijn talrijk. Reyes belt met zijn zus en we leren dat Dundu officieel Eleonora Maria Cecilia Meulens heette. Maar ook onder die naam blijft zij spoorloos in de digitale archieven. Ineens herinnert Reyes zich dat Wela’s doopnaam Cornelia Maria is. Als ik dan zoek, opent zich de archief goudmijn. Op haar geboorteakte heet haar moeder niet Dundu/Eleonora maar Leonor. Ze kreeg haar enige dochter in 1896, niet op haar veertiende, maar rond haar dertigste. Vader onbekend. Reyes blijkt nog veel meer familie te hebben dan hij dacht. Dundu/Leonor is het zevende kind van uit slaafgemaakte ouders, die hun hele leven bij elkaar bleven en acht (levende) kinderen kregen. De drie oudsten waren voor 1863 geboren in slavernij, vier in de tien jaar dat ze nog moesten blijven werken voor de kolonie en de jongste, Johannes werd de eerste volledig vrijgeborene. Ook het beroep van zijn overgrootmoeder staat genoteerd en verklaart Reyes’ verhaal over naald en draad: Leonor was naaister.

‘Slavernij was een bron van schaamte. Het was altijd aanwezig, onbesproken of uitgesproken. Mijn ooms vertelden erover niet in de huiskamer, maar in de zijkamer, op de rand van ons bed. Ik wilde alles horen. En ze namen ons uit Willemstad mee naar Santa Cruz de voormalige plantage in het noordwesten. Daar lieten zij ons de kunuku huisjes zien, voor slaafgemaakten. In een van die huisje is Dundu opgegroeid omdat haar moeder hier moest werken. Een hutje, niet meer dan een kamer, met rieten dak. Ook na de definitieve afschaffing van de slavernij heeft zij er nog heel lang met haar moeder gewoond.’

Dundu Meulens, overgrootmoeder van Paco Reyes. Ze werd in 1866, 3 jaar na de afschaffing van de slavernij geboren.

Curaçao is een klein eiland en in de tijd van Dundu woonden er rond de 17.000 mensen, van wie  de helft uit slaafgemaakten bestond. Het klimaat is warm en droog, de grond bestaat uit rotsen en is niet zo vruchtbaar als Suriname, vandaar dat er relatief weinig plantages werden aangelegd. Het belang van het eiland met een toegankelijke, natuurlijke aanlegplaats voor een haven was strategisch, de West Indische Compagnie kon het gebruiken als uitvalsbasis tegen de Spanjaarden. Nederland veroverde het in 1634 en gebruikte het vervolgens als belangrijke doorvoerhaven voor slaven. Slaafgemaakten die er gedwongen waren te werken op de landgoederen moesten veelal mais en bonen voor de plaatselijke bevolking verbouwen en vee hoeden.

Santa Cruz, waar zich ook een suikerplantage bevond, kreeg een beladen geschiedenis. Het telen en oogsten van suikerriet, daarna het sap persen en inkoken tot suiker, was gevaarlijk en zwaar werk. Het landgoed vormde eind achttiende eeuw dan ook een brandhaard van verzet tegen de slavernij. De beroemde vrijheidsstrijder Tula trok in 1795 hierheen om zich met nog meer opstandelingen te verenigen en ontmoette er zijn kameraad, de zwarte opzichter Carpata. Ze waren geïnspireerd door de slaafgemaakte vrijheidsstrijders van het latere Haïti en eisten vrijlating van alle slaafgemaakten. Vanuit Santa Cruz wilden ze met de rebellen oprukken naar de hoofdstad. Maar het koloniale bestuur maakte een gruwelijk einde aan de opstand. Beulen braken de botten van Tula en Carpata voordat ze hen verbrandden en vierendeelden. Toch leidde de opstand ertoe dat de leefomstandigheden voor slaafgemaakten wat verbeterde; ze kregen meer kleren, eten en rusttijd. Het heroïsche verzet is deel uit gaan maken van het collectieve Curaçaose geheugen. Tula krijgt binnenkort  Nederlands eerherstel.

‘Voor Reyes’ familie bracht de afschaffing van de slavernij geen zegeningen’

Reyes’ betovergrootmoeder, Leonors moeder, heette Regina Breginia Meulens, zij behoorde niet tot de veldwerkers die de zware arbeid moesten verrichten in de suikerrietteelt. Zij werd veertig jaar na de opstand geboren in 1836 en had als beroep later ‘waschvrouw’. Ze overleed in 1924, op 86-jarige leeftijd.

De eigenaren van Reyes’ familie vind ik bij Leonors ouders in het Nationaal Archief en combineer die met een database van studie naar Engelse slavernij. Dorothea Elisabeth van der Meulen, geboren rond 1800, dochter van de Nederlandse planter Charles Van der Meulen en een waarschijnlijk Schotse moeder. Zoals gebruik was, verwijst Dundus achternaam dus naar de familienaam van de slavenhouder. Van der Meulen was geboren op Curaçao en zou steenrijk terugkeren naar Schotland. Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 kreeg zij voor haar 146 slaafgemaakten, onder wie de ouders van Dundu en drie van hun kinderen, een compensatie van 200 gulden. Een fortuin van 29.200 gulden, gerekend naar nu te vermeerderen met factor 10 euro. Slavernij, en zelfs het einde ervan loonde voor de witte inwoners dan.

Want voor Reyes’ familie bracht de afschaffing van de slavernij geen zegeningen. Zijn voorouders mochten in hun huisje met grond blijven wonen op voorwaarde dat ze die af zouden betalen aan de plantage-eigenaren. Zo bleven ze nog jaren gebonden en kenden bittere armoede. Reyes: ‘Op Curaçao wordt het werken op het land daarom nog altijd geassocieerd met slavernij en met schaamte. Ook in mijn familie. Je zal bij ons geen moestuin aantreffen. En je wilt je door niemand meer wat laten vertellen en alles zelf bepalen.’

We kunnen nog veel meer vinden in de goed geordende archieven. Het koloniale systeem had tot doel winst te maken en alles wat daarmee te maken had, belastingen, aan- en verkoop van slaafgemaakten, inventarissen van plantages werd met krullend schoonschrift bijgehouden. Maar op sommige vragen zal waarschijnlijk nooit een antwoord worden gevonden, zoals wie de verwekker was van Reyes’ grootmoeder, de verkrachter van Dundu. Zeker is dat ze geen veertien was. Is het zo verteld om haar machteloosheid en onschuld weer te geven?

Paco Reyes

Afkomst van slaafgemaakten in de vaderlijke lijn is zelden opgetekend, omdat het kind aan de eigenaar van de moeder toeviel. Slaafgemaakten werden niet gezien als mensen, maar als ‘zaken’, deel uitmakend van de boedel. Dat maakt de kennismaking met Dundu’s vader François Reinas Ignatio des te opmerkelijker. Uit het emancipatieregister blijkt dat hij was tewerkgesteld bij de gouverneur-generaal Abraham Matthieu de Rouville, die hem van een slavenhouder kocht. Vermoedelijk werd hij diens huisslaafgemaakte. François zal tot de afschaffing van de slavernij dus niet samen hebben gewoond met zijn vrouw Regina en acht kinderen. Zo zorgde het systeem van slavernij ervoor dat vrouwen hun kinderen, die ze niet mochten beschouwen als van hen, naast het zware werk, alleen moesten grootbrengen.

Voor Reyes heeft het slavernijverleden altijd deel van hemzelf uit gemaakt ‘De verhalen van mijn familie hebben me bewust gemaakt van al het onrecht dat hun is aangedaan, dat hun waardigheid en alles wat hun dierbaar was hun werd ontnomen. Misschien dat ik me daarom aansloot bij Amnesty International, om te vechten voor gerechtigheid, mensenrechten.’ Naast nazaat van slaafgemaakten is hij een wereldburger als product van een Colombiaanse vader met Spaanse en inheemse ouders, en zelf met een Nederlandse vrouw getrouwd. Het vervult hem met trots te weten ‘dat mijn voorouders zich onder extreem moeilijke omstandigheden staande wisten te houden. Dat hun nageslacht zich uiteindelijk kon ontworstelen aan achterstand en armoede door geld bijeen te leggen voor studie in Nederland. ‘En nu moeten nazaten van kolonialen en slaafgemaakten samen verder. Daarvoor is het belangrijk dat deze kennis levend blijft en wordt gedeeld.’

Tineke Bennema is historicus en verrichtte voor dit artikel archiefonderzoek.

Nieuw verschenen: Tineke Bennema, Albertus Van van de Vijver – slaafgemaakt en bevrijd (Walburg Pers, 2023), 224 pp, 24,99 euro.

S.P.E.A.K. demonstreert voor de hoofddoek bij de politie

0

Het moslimvrouwencollectief S.P.E.A.K. demonstreert morgen voor de Tweede Kamer tegen wat zij de ‘uitsluiting van moslimvrouwen’ bij de politie noemen. ‘Ieder mens heeft recht op gelijke kansen, ook bij de politie’, staat in de aankondiging op hun Facebook-pagina.

Vorige week maakte de minister van Justitie Dilan Yesilgöz bekend dat politieagenten ‘definitief’ geen hoofddoekjes, kruisjes of keppeltjes mogen dragen. Hiermee geeft Yesilgöz gehoor aan een PVV-motie waarin de ‘neutraliteit van het politie-uniform’ wordt gewaarborgd. Ze laat de kledingvoorschriften aanpassen en ‘maakt daarmee een einde aan een lange discussie’, aldus NOS.

Daar denken de moslima’s van S.P.E.A.K. anders over. Ze roepen iedereen op om solidair te zijn met moslimvrouwen. ‘Het recht om te kiezen voor een baan bij de politie is voor ons moslimvrouwen ontnomen’, aldus de dames. Volgens S.P.E.A.K. discrimineert de overheid op basis van uiterlijke kenmerken, terwijl, menen zij, ‘de politie zelf geen problemen heeft met de hijab’.

Bij S.P.E.A.K. draait het hierbij om het zelfbeschikkingsrecht dat lijnrecht indruist tegen de notitie over neutraliteit van de overheid, waar geen zichtbare religieuze uitingen zouden passen. ‘De notitie over neutraliteit van het uniform bij de politie en de Boa’s treft het meest de vrijheid van beroepskeuze en zelfbeschikking van moslimvrouwen’, aldus de S.P.E.A.K.-vrouwen.

‘De politie moet vooral een afspiegeling zijn van de samenleving. Ik denk dat we af moeten van het idee van neutraliteit in Nederland als de uitkomst is dat je hele groepen uitsluit. Tenminste, als je ervoor kiest om inclusief te zijn. Je kunt niet roepen om inclusie en dan een uitsluitend beleid voeren’, vertelt Sadika Arab, woordvoerder van S.P.E.A.K. aan de Kanttekening.

‘Ook nu zonder hoofddoek, keppel of kruisje hebben politieagenten geen neutrale uitstraling’, zegt S.P.E.A.K.-lid Ina Hartgers. ‘Dat komt door de manier waarop ze hun haar dragen, of hun optreden naar bepaalde groepen toe, zoals een dominant agressieve houding op straat. Het feit dat bijna alle politieagenten witte mannen zijn draagt eraan bij dat de politie helemaal niet neutraal overkomt.’

‘Volgens minister Yesilgöz is de discussie nu voorbij’, zegt Arab. ‘Maar die is pas voorbij als er echt ruimte is voor vrouwen met een hoofddoek in deze samenleving, als het zelfbeschikkingsrecht van moslima’s wordt gerespecteerd en islamofobe wetten verdwijnen. Er hoort geen plek te zijn voor geïnstitutionaliseerde islamofobie in een democratie.’

Israël valt vluchtelingenkamp in Jenin aan: tien doden

0

Het Israëlische leger heeft tijdens een grote operatie in het vluchtelingenkamp in Jenin op de Westelijke Jordaanoever tien Palestijnen gedood.

Maandag viel het Israëlische leger met grof geschut – drones, Apache-helikopters en grondtroepen – het Palestijnse vluchtelingenkamp aan. Dit leidde gisteren tot acht doden aan Palestijnse zijde.  Inmiddels staat het dodental op tien. Vannacht overleed een Palestijn aan zijn verwondingen. En het Palestijnse ministerie van Volksgezondheid meldde daarna de tiende Palestijnse dode, nadat vanochtend in de buurt van Jenin het lichaam gevonden werd van een Palestijnse man die door Israëlisch vuur was geraakt.

Op beelden die op social media circuleren zijn Palestijnse mensen te zien die hun huizen ontvluchten, terwijl Israëlische militairen hun huizen bestormen. Volgens Palestijnse media heeft het Israëlische leger de Palestijnen bevolen uit hun huizen te vertrekken. Volgens de vicegouverneur van Jenin, Kamal Abu Aroub, zijn ongeveer 3.000 Palestijnen het vluchtelingenkamp ontvlucht. Er wonen in het vluchtelingenkamp Jenin tussen de 15.000 en 20.000 mensen.

Israëlische veiligheidsfunctionarissen ontkennen echter dat er een bevel tot evacuatie is gegeven. De Palestijnen zouden hun huizen zijn ontvlucht vanwege de gevechten tussen het Israëlische leger en gewapende Palestijnse strijders. Volgens generaal Daniel Hagari zijn er zo’n tien doden gevallen, en heeft het leger 110 verdachten gearresteerd. Er bevinden zich, aldus de generaal, zo’n 300 gewapende strijders in het vluchtelingenkamp. Volgens het Israëlische leger zouden Palestijnen in het vluchtelingenkamp hun commandocentrum hebben, en diende het kamp de afgelopen maanden ook als schuilplaats voor verdachten van terreuraanslagen.