19.4 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 497

Twee jaar na racistische aanslag Hanau: ‘We moeten stoppen met stil zijn’

0

Vandaag is het precies twee jaar geleden dat een extreemrechtse terrorist verschrikkelijk huishield in twee Duitse shishalounges. Nabestaanden vechten tegen het wegebben van de herinnering aan een bloedige racistische aanslag.

Ferhat Unvar, Mercedes Kierpacz, Sedat Gürbüz, Gökhan Gültekin, Hamza Kurtović, Kaloyan Velkov, Vili Viorel Paun, Said Nesar Hashemi en Fatih Saracoglu. Hoogstwaarschijnlijk leest u deze namen van de terreurslachtoffers van de aanslag in de Duitse stad Hanau (2020) voor het eerst. In Duitsland is vorig jaar de herdenkingscampagne Say Their Names gehouden. Kennelijk was het nodig om een expliciete namencampagne te voeren voor negen Duitsers met een migratieachtergrond, die op 19 februari 2020 bij een racistische terreuraanslag zijn vermoord.

Tobias Rathjen was de (schizofrene) Duitse terrorist zonder migratieachtergrond. Hij vermoordde, nadat hij zijn racistische missie had voltooid, zijn moeder en beroofde vervolgens zichzelf van het leven. Daarmee is de aanslag in Hanau één van de bloedigste in de recente Duitse geschiedenis.

Toch heeft deze terreuraanslag minder impact op Europa dan andere aanslagen, zoals die in Parijs (2015), Brussel (2016) of Wenen (2020). Ook de slachtoffers lijken minder belangrijk. Wat ligt hieraan ten grondslag?

‘Het klopt dat andere terreuraanslagen, bijvoorbeeld die tegen de redactie van Charlie Hebdo, veel meer aandacht hebben gekregen’, constateert Serpil Temiz Unvar (foto), een Duits-Koerdische moeder die haar zoon Ferhat Unvar verloor tijdens de aanslag. ‘Toen staken allemaal belangrijke mensen in de wereld Frankrijk een hart onder de riem. Dat komt omdat die aanslag werd gezien als een aanslag van migranten op Europeanen.’

Toch vindt Unvar dat Hanau ook een kantelmoment was in Duitsland. Deze terreuraanslag is ‘meer dan andere racistische terreuraanslagen in Europa’ opgepikt door de media, meent ze. ‘Het volk van Hanau, de families in Hanau, zij hebben krachtig strijd gevoerd. Ze hebben daarom ook iets bereikt wat nog nooit eerder in Duitsland is vertoond. De aandacht van de media ging na Hanau namelijk niet voornamelijk uit naar de moordenaar. Integendeel zelfs. De aandacht richtte zich juist op de vermoorde jongeren: hun namen en gezichten stonden centraal. Ook is het een goede zaak dat het racistische motief gelijk expliciet werd benoemd. Bondspresident Frank-Walter Steinmeier zei in een toespraak dat dit een extreemrechtse, racistische aanslag was. Het is ons gelukt om het narratief te veranderen. Aandacht te vragen voor racisme. En voor de slachtoffers van dit racisme.’

‘Charlie Hebdo kreeg meer aandacht, omdat dat werd gezien als aanslag van migranten op Europeanen’

In navolging van de Say Their Namescampagne heeft Serpil Temiz Unvar voor haar zoon het Facebook-initiatief Bildungsinitiative Ferhat Unvar opgezet, zodat Ferhat niet wordt vergeten. Daarnaast is er het Initiative 19. Februar Hanau. ‘Herinner Hanau’ is de gezamenlijke schreeuw om aandacht in Duitsland. Nabestaanden draaien deze dagen, twee jaar na de terreuraanslag, overuren. Het duurde ook even voordat we Serpil Unvar via Facebook te pakken hebben kunnen krijgen.

‘Het is onmiskenbaar dat er aandacht is voor Hanau’, zegt onderzoeker Fatih Bahadir Kaya, ‘zoals er ook veel aandacht was in de eerste zes maanden na de aanslag in 2020. Maar nu is de aandacht weer weggeëbd.’

Kaya werkt bij de Duits-Turkse Unie voor Religieuze Zaken (DITIB), die gelieerd is aan het Turkse overheidsorgaan Diyanet. Hij zet zich in voor de Turks-Duitse islamitische gemeenschap. De onderzoeker heeft een zogenoemde discoursanalyse gedaan naar hoe de aanslag in Duitse media en door de overheid werd geframed. Hierover heeft DITIB ook een rapport uitgebracht.

‘Er waren hoofdzakelijk twee dynamieken in de Duitse maatschappij te bemerken’, legt hij uit. ‘Aan de ene kant was er het antiracistische geluid te beluisteren. Dat dit een racistische aanslag was en dat dit niet nooit meer mag gebeuren.’ Maar aan de andere kant, zegt hij, werd de aanslag ook verheerlijkt door anonieme accounts op sociale media.

‘Uit onze analyse bleek daarnaast dat in de Duitse media, en ook door Duitse overheid, het overduidelijke anti-islamitische karakter van het geweld helemaal niet werd benoemd. Er werd wel over racisme gesproken. Maar dat het ook een daad tegen moslims was, dat werd niet benoemd. Wij waren eigenlijk de eersten die dat wel deden. Ook omdat er in de brief, die door de dader werd achtergelaten, expliciet over Turken, moslims en de islam werd gesproken. We werden gezien als een bedreiging voor Duitsland, vanuit een islamofobe mentaliteit.’

‘Door media en overheid werd het overduidelijke anti-islamitische karakter van het geweld helemaal niet benoemd’

Duitslanddeskundige, cultuurhistoricus en journalist Merlijn Schoonenboom is het eens met de constatering dat er minder aandacht voor Hanau is geweest dan voor andere aanslagen in Duitsland, zoals bijvoorbeeld die op CDU-politicus Walter Lübcke en de antisemitische aanslag in Halle. ‘Het is echter een complex verhaal waarom dat zo is’, zegt hij.

Volgens hem zijn er drie mogelijke redenen: de coronapandemie, angst voor de terugkeer van rechtsextremisme en dat Hanau voor veel Duitsers kennelijk toch een ‘vreemde gebeurtenis’ is gebleken. De coronapandemie is helder. De terreuraanslag in Hanau vond midden februari 2020 plaats, een week later barstte de pandemie los. De andere twee redenen behoeven meer uitleg.

‘Hanau was de meest bloedige aanslag, na een reeks van aanslagen in Duitsland’, aldus Schoonenboom. ‘In juni 2019 was Lübcke vermoord, in oktober dat jaar werd de aanslag op de synagoge in Halle gepleegd. Sinds de vluchtelingencrisis van 2015 en de opkomst van Alternative für Deutschland was de polarisatie in de Duitse samenleving heel sterk – en was de angst voor een toename van rechtsextremistisch geweld groot.’

Volgens Schoonenboom heeft die angst alles te maken met het duistere naziverleden van Duitsland, en de vrees in de maatschappij dat extreemrechts weer opduikt. ‘Dat is de grootste angst. Met die reeks aanslagen van twee jaar terug was de reactie dan ook: ‘O mijn god, ze zijn weer terug’. De berichtgeving ging na de eerste reportages over Hanau al snel over het groeiende gevaar van extreemrechts. De angst voor escalatie en polarisatie stond voorop, de slachtoffers uit Hanau speelden een rol als bewijs hiervoor, maar waren zelf veel minder zichtbaar.’

Schoonenboom vertelt dat na 1990, toen West- en Oost-Duitsland werden herenigd, er veel aanslagen tegen vluchtelingen en migranten plaatsvonden. ‘Toen ontstonden ook voor het eerst tegendemonstraties. Mensen hielden elkaars handen vast, met de boodschap: ‘We laten zien dat er ook een ander Duitsland bestaat, een goed Duitsland. De herdenking van de Tweede Wereldoorlog kwam toen ook echt op gang, die was er eerst helemaal niet in die mate.’ Maar – en dat brengt Schoonenboom bij zijn derde punt – het idee dat Duitsland zich multicultureel en goed waant, dat is volgens hem toch ook heel erg ‘theoretisch’.

‘In de praktijk is Duitsland multicultureel gezien vooral nog erg onervaren. Je hebt in Duitsland eigenlijk geen prominente politici als Ahmed Aboutaleb, of prominente nieuwslezers met een migratieachtergrond. In debatten over ‘normale onderwerpen’, zoals economie en volkshuisvesting, zien we heel weinig mensen met een migratieachtergrond. Het komt nu pas eigenlijk een beetje op. Pas sinds kort heeft de Duitse regering het land als een immigratieland bestempeld, al is Duitsland dat in de praktijk natuurlijk al veel langer: twintig procent van de bevolking heeft een migratieachtergrond.’

De multiculturele samenleving is volgens Schoonenboom voor veel autochtone Duitsers nog steeds vooral iets vreemd gebleven. ‘Ze kennen het niet echt.’

Op dit punt is Serpil Temiz Unvar ook kritisch op de migrantengemeenschappen van Duitsland. ‘We hebben racisme en uitsluiting veel te lang als normaal beschouwd. Al die discriminatie hebben we gelaten over ons heen laten gaan. Dat is nog steeds een beetje zo. We moeten stoppen met stil zijn en ons geluid laten horen wanneer ons onrecht wordt aangedaan, voor onze eigen toekomst en die van onze kinderen. Alleen al in Duitsland wonen miljoenen mensen met een migratieachtergrond. Als zelfs maar een deel van deze mensenmassa bij elkaar komt, dan is er niks dat ons in de weg kan staan. Maar dit moet niet alleen in Duitsland gebeuren, in heel Europa moet samengewerkt worden. Het is tijd om eindelijk in gelijkheid te leven.’


Het viel op dat de Nederlandse media bij Hanau – net zoals bij de racistische NSU-moorden van 2000-2006 in Duitsland – spraken over aanslagen tegen ‘buitenlanders’. Daarmee gaan ze mee in het buitenlanderframe van de aanslagpleger.

Schoonenboom: ‘Pff, ja, dat is echt cruciaal. Als je het als een kwestie van Ausländer – buitenlanders – beschrijft, dan krijg je al snel het gevoel dat dit niks met ons te maken heeft.’

Unvar: ‘Uit zulke terminologie blijkt duidelijk mensen met een migratieachtergrond tot ‘de ander’ worden gemaakt. Dit is niet nieuw. Dit gebeurt constant. Wij zijn altijd ‘de ander’ en ‘vreemdeling’ geweest. We worden helaas nog steeds niet als Duitsers gezien.’ 

Is dit geen onbewuste vorm van racisme?

Schoonenboom: ‘De mainstream van Duitsland kan je niet racistisch noemen. Ik ben het begrip ‘Ausländer’ in de grote Duitse media over Hanau ook echt niet tegen gekomen. Dat is een veel te beladen begrip, juist omdat het door rechtsextremisten wordt gebruikt. Maar dat neemt niet weg dat de slachtoffers van Hanau ver van de meeste Duitsers afstaan. Dat zorgt helaas voor een minder zichtbare aanwezigheid van hen in de media.’

Kaya: ‘Ik zie wel een duidelijke link met racisme en islamofobie in de Duitse maatschappij. De aanslag in Hanau ligt in het verlengde van de anti-islamitische Pegida-beweging, en de racistische partij Alternative für Deutschland. Ook vinden er geregeld aanslagen plaats tegen moskeeën. En bij die aanslagen valt op dat de terreuraanslag in Hanau expliciet als motief wordt genoemd. Zo van: ‘We hebben jullie de kracht van Duitsland in Hanau laten zien.’ DITIB volgt deze zaken op de voet.’

Doet de Duitse overheid voldoende om deze aanslagen en haat tegen te gaan?

Kaya: ‘De federale regering heeft een commissie in het leven geroepen om anti-moslimgevoelens tegen te gaan. Ook heeft de nieuwe regeringscoalitie (van de sociaal-democratische SPD, de Grünen en de liberale FDP, red.) de intentie uitgesproken om hier wat tegen te doen. Toch blijft het moeilijk om effectief op te treden tegen anonieme dreigbrieven en tegen online accounts. Wij lichten in ieder geval altijd de politie in.’

Schoonenboom: ‘Het verbaast mij niet dat na Hanau het geweld tegen moskeeën is toegenomen. In Duitsland is een veel grotere rechtsextremistische subcultuur. Die staat echter wel los van het Duitse midden, dat enorm aanwezig is in het publieke domein. Ik woon in Kreuzberg in Berlijn. Het valt mij op dat affiches met de tekst ‘Herinner Hanau’ vooral worden opgehangen door mensen uit de Turkse gemeenschap. In de mainstream Duitse maatschappij leeft Hanau minder. Een sfeer van wij-zij, dat geeft wel te denken.’

Unvar: ‘Gelukkig zie ik ook progressie bij de Duitse overheid. Bij de NSU-terreuraanslagen kwam er pas na vijf jaar een federaal onderzoekscommissie, voor Hanau is dit al na een jaar gebeurd. Ook vanuit maatschappelijke organisaties is er grote steun voor ons. We hebben nooit het gevoel gehad dat we alleen deze strijd hebben gevoerd. Wel moeten we waakzaam zijn. De aanslagpleger kondigde zijn daad online aan. Maar hij werd niet voortijdig in de kraag gevat. Ook had de politie in een eerder stadium zijn wapenvergunning niet ingetrokken, terwijl ze bekend was met zijn rechtsextremistische ideeën. Belangrijk is dat we Hanau niet vergeten. In 2015 plaatste mijn zoon een post op Facebook, die mij – zolang ik leef – zal bijblijven: ‘Wij gaan alleen dood als we vergeten worden.’ Dát is de kern. Zolang wij onze kinderen niet vergeten, zullen ze blijven voortleven.’

Soundos: witte Nederlanders mogen ‘knuffelmarokkaan’ Ali B. houden

0

De Marokkaans-Nederlandse cabaretière en actrice Soundos el Ahmadi zegt dat witte Nederlanders ‘knuffelmarokkaan’ Ali B. mogen houden. ‘Wij willen hem niet terug!’

Ali B. is zijn status als ‘knuffelmarokkaan’ kwijt, nadat het BNNVARA-programma Boos de rapper beschuldigde van seksueel overschrijdend gedrag. In de Knorrenpodcast vraagt cabaretier Martijn Koning aan collega Soundos el Ahmadi wat zij van deze hele situatie vind. ‘Hoe voelt het als in één keer een derde van de leuke Marokkanen in Nederland wegvalt?’

Soundos reageert geprikkeld: ‘Nee, nee, nee, Ali B is geclaimd door de witte mensen, jullie mogen hem nu ook houden! Wij willen hem niet terug! Ik heb hier niets mee te maken’, antwoordt ze.

‘We hebben nu dus alleen nog maar Najib (Najib Amhali, red.) en Soundos, vraagt Koning. ‘Ja, dat is een beetje wat het is’, aldus Soundos.

Amsterdams onderzoek: moslims ervaren ‘normalisatie van islamofobie’

0

Amsterdamse moslims zien ‘een normalisatie van islamofobie’, blijkt uit het kwalitatieve onderzoek Weerbaar tegen moslimdiscriminatie en hatecrime in Amsterdam.

Volgens onderzoekers Abdou Menebhi en Roemer van Oordt, die moslims interviewden in opdracht van de gemeente Amsterdam, hebben moslimjongeren te kampen met ‘islamofobe reacties’ van medeleerlingen en docenten. Ook komen islamitische jongeren moeilijk aan een stageplek.

Ook op de arbeidsmarkt voelen Amsterdamse moslims zich gediscrimineerd. Zo hebben ze het idee sneller te worden afgewezen vanwege hun achternaam en achtergrond. Tevens ervaren ze ‘volstrekt irrelevante vragen’ tijdens sollicitatiegesprekken, bijvoorbeeld over man-vrouwverhoudingen, terrorisme of homorechten, als ‘islamofobie’.

Uit de gesprekken en sessies met Amsterdamse moslima’s bleek dat zij het ‘meten met twee maten’ op de werkvloer als erg hinderlijk en onrechtvaardig ervaren. ‘Bijvoorbeeld wanneer collega’s op het werk wel onderling Engels mogen spreken, maar zij geen Arabisch.’ Hijabi’s zeggen bovendien geregeld te worden uitgescholden in openbare ruimtes: ‘Ga terug naar je land’, ‘Dit land is niet van jullie’, ‘Alle terroristen moeten oprotten’, ‘Daar loopt weer zo’n tent’, ‘Hier doen we het niet zo’.

Volgens de geïnterviewde moslims wordt het Nederlandse klimaat meer en meer ‘islamofoob’, onder meer door JA21, PVV en FvD. De onderzoekers vinden dat deze partijen het Nederlandse beleid negatief beïnvloeden. Ze zijn ook voor het intrekken van het boerkaverbod en voor het instellen van een landelijke coördinator tegen moslimdiscriminatie, net als dat het geval is bij antisemitisme en aanvullend op de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme.

Sommige geënquêteerden maken zich zorgen over de invloed van radicale predikers. Volgens de onderzoekers is het succes van zulke predikers ook de schuld van ‘islamofobie’: ‘Uiterst conservatieve moslimorganisaties profiteren van (de gevolgen van) islamofobie en isoleren op deze manier jongeren’, aldus Menebhi en Van Oordt.

BIJ1: herstelbetalingen aan Indonesië voor misdaden en ‘koloniale terreur’

0

BIJ1 vindt dat Nederland herstelbetalingen moet overmaken aan Indonesië. De partij zegt dit naar aanleiding van het gisteren gepresenteerde onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en het excessieve geweld van het Nederlandse leger.

Premier Mark Rutte bood gisteren zijn ‘diepe excuses’ aan voor het ‘structureel excessief geweld’ in Indonesië. Maar volgens BIJ1 is dat niet genoeg. De partij wil nationale excuses en herstelbetalingen. ‘Niet alleen voor oorlogsmisdaden, maar voor eeuwen van koloniale terreur.’

Op Twitter brengt de Amsterdamse BIJ1-lijsttrekker Jazie Veldhuyzen de vier miljard gulden in herinnering die Indonesië in 1949 aan Nederland moest betalen, als prijs om voor de onafhankelijkheid. Dit bedrag moet in ieder geval worden terugbetaald vindt hij, ‘inclusief inflatiecorrectie’.

Veldhuyzen vindt dat de regering wel wat verder mag gaan in zijn excuses. Hij wil eerherstel voor de Nederlandse dienstweigeraars, die weigerden om naar Indonesië te gaan. Hij vindt Ruttes excuses ook te voorzichtig. ‘Rutte spreekt nog steeds over een ‘zwarte bladzijde’ in plaats van eeuwenlange systematische en racistische onderdrukking en uitbuiting. Schande’, schrijft hij op Facebook.

Delft: burgemeester wil geen excuses maken aan moskee voor onderzoek

0

De Delftse burgemeester Marja van Bijsterveldt (CDA) weigert haar verontschuldigingen aan te bieden aan de Al Ansaar-moskee, die net als moskeeën in andere gemeenten is onderzocht door onderzoeksbureau NTA. Uit documenten bleek eerder dat er fouten zijn gemaakt in het aanbestedingstraject, meldt Omroep West.

In haar brief aan de gemeenteraad van Delft schrijft Van Bijsterveldt dat er fouten zijn gemaakt. ‘Het een en ander had absoluut zorgvuldiger afgewikkeld moeten worden en vallen er veel lessen te trekken voor een zorgvuldiger aanpak in de toekomst.’ Veel afspraken met NTA zijn mondeling gemaakt en het groene licht voor de onderzoeksopdracht werd gegeven met een appje.

De gemeente Delft ontkent dat er gespioneerd is in de Al Ansaar-moskee. Onderzoek door NRC bracht juist aan het licht dat dit wel het geval was in Delft, net zoals in andere moskeeën.

Moskeevoorzitter Abdelmonim Maanaoui is dan ook sceptisch. ‘Zeker als we kijken naar hoe het onderzoek is uitgevoerd in andere steden als Zoetermeer en Leidschendam-Voorburg, geloven wij niet dat het onderzoek in Delft anders is uitgevoerd. Daarom denken wij dat de privacy geschonden is van onze bestuursleden en de bezoekers.’

Hoewel Van Bijsterveldt toegeeft dat er fouten zijn gemaakt, weigert ze dus excuses te maken aan de moskee. Ze zegt dat het onderzoek volgens de wet is uitgevoerd.

Ook is ze niet bereid om inzage te geven in het NTA-onderzoeksrapport. ‘Op dit punt moet ik helder zijn en opnieuw aangeven dat ik niet over zal gaan tot het verlenen van inzage. We kunnen immers nooit uitsluiten dat de informatie niet toch naar personen of groepen herleidbaar zijn.’

Antikoloniale critici: Indonesië-rapport over ‘extreem geweld’ is te eenzijdig

0

Gisteren werden de resultaten van het langverwachte onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië gepresenteerd. Al sinds het begin van deze langlopende studie bekritiseerden Indonesische historici en antikoloniale activisten de onderzoeksopzet en het gebruik van de term ‘extreem geweld’. Wij spraken met drie critici, allen niet overtuigd door de resultaten. ‘De opzet van het onderzoek was koloniaal, dus het was ook te verwachten dat de resultaten die lijn zouden volgen.’

Het langdurige onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’, dat in 2017 begon en waarmee 4,1 miljoen euro aan staatssubsidie is gemoeid, is geïnitieerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlog-, Holocaust- en Genocidestudies. De twaalf deelstudies die dit grootschalige onderzoeksproject heeft opgeleverd, poogden de koloniale herbezetting door Nederland in Indonesië vanaf 1945-1950 te belichten vanuit verschillende perspectieven. Zo werd er samenwerking gezocht met Indonesische onderwijsinstituten en wetenschappers.

De onderzoekers concluderen dat de Nederlandse krijgsmacht zich ‘als instituut’ schuldig heeft gemaakt aan ‘extreem geweld’, dat structureel werd uitgevoerd op de Indonesische bevolking. Dit ging niet om uitzonderlijke gevallen, oftewel ‘excessen’, wat de conclusie was van een onderzoek uit 1969 door de inmiddels overleden Nederlandse historicus Cees Fasseur.

De onderzoekers stellen dat het aantal slachtoffers van de zogenoemde ‘Bersiap’-periode veel lager ligt dan gedacht. Tijdens deze beginfase van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd in 1945-1946 zouden tot 30.000 Nederlanders en Nederlandsgezinde bevolkingsgroepen – onder meer Indische Nederlanders, Molukkers, Chinezen en Indo-Europeanen – zijn omgekomen door toedoen van Indonesische verzetsstrijders, aldus de oude schattingen. In werkelijkheid gaat het om ‘slechts’ vierduizend dodelijke slachtoffers en tweeduizend vermiste personen, zeggen de onderzoekers.

Het totaal aantal Indonesische slachtoffers als gevolg van de koloniale oorlog is door onvolledigheid van bronnen niet met zekerheid vast te stellen, aldus de onderzoekers. De vaak genoemde schatting van 100.000 Indonesische slachtoffers in bestaande literatuur vormt wel een indicatie. Die kwam tot stand op basis van een eerdere berekening, dat er tijdens de zeven maanden na het tweede Nederlandse offensief in december 1948 tenminste 46.000 Indonesische doden vielen. ‘Volstrekt duidelijk is dat de verhouding in dodelijke verliezen bij gevechten tussen Nederland en de Republiek uitermate ongelijk was’, valt er verder te lezen in de samenvatting van het onderzoek.

Beeld: NIOD

Rekenschap afleggen met het verleden

Voor Indonesische Nederlanders en Indonesiërs die dit langdurige onderzoek nauw op de voet hebben gevolgd, zijn de conclusies echter niet nieuw. Het ‘extreme geweld’ dat het Nederlandse leger heeft toegepast op de Indonesische bevolking was allang bekend in de Indonesische geschiedschrijving, die niet in eerdere Nederlandse onderzoeken werd aangehaald. Dat stelt de Indonesische historicus Hoesein Rushdy. Hij was lange tijd in dienst bij de Universitas Indonesia. Deze universiteit was niet bij het grote dekolonisatieonderzoek betrokken.

‘Nederland en Indonesië verschillen fundamenteel in hun visie op de geschiedenis. Indonesiërs vochten voor hun vrijheid en onafhankelijkheid tegen Nederland als koloniale bezetter en agressor. Nederland was het er niet mee eens, en begon een koloniale oorlog om Indonesië te onderdrukken. Nederland zat fout, en wil haar fouten in het verleden nog steeds niet erkennen, onder andere door niet te erkennen dat de Republiek Indonesië officieel op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid had uitgeroepen’, legt hij uit.

‘Wij Indonesiërs hebben altijd al geweten dat Nederland fout zat in deze geschiedenis. Toen ze voor het eerst in 1602 naar Indonesië kwamen om handel te drijven en vervolgens koloniale bezetters werden, en ook met hun poging tot herbezetting van Indonesië na 17 augustus 1945. Door het weigeren van de Indonesische onafhankelijkheid dwongen de Nederlanders ons tot een strijd die zij nooit zouden winnen. Dat Nederland rekenschap moet afleggen met zijn foute verleden is dus een Nederlands probleem.’

‘Als Nederland met dit onderzoek gaat bepalen hoe wij Indonesiërs moeten denken over hun misdaden, dan is dat niet alleen koloniaal maar ook volkomen absurd’

In een artikel op de Indonesische website Detik News zette Rushdy eerder al uiteen waarom hij het Nederlandse onderzoek weigert te erkennen. Het onderzoek zou volgens hem te eenzijdig zijn door het gebrek aan volledige bronnen vanuit de Indonesische geschiedschrijving, mede omdat veel van deze bronnen ook door Nederland zijn vernietigd of in beslag genomen. Daarnaast wil hij niet dat de resultaten van dit onderzoek de publieke opinie in Indonesië zou beïnvloeden. ‘Als Nederland met dit onderzoek gaat bepalen hoe wij als Indonesiërs moeten denken over hun misdaden, dan is dat niet alleen koloniaal maar ook volkomen absurd.’

Eerder richtte Rushdy de Indonesische stichting Yayasan Ermelo op, waarin hij samen met Indonesische veteranen van de Siliwangidivisie, de elitedivisie van het Indonesische leger, verbinding zocht met Nederlandse veteranen. ‘We deelden elkaars verhalen en respecteerden elkaars standpunten, ondanks de verschillen. Het was een mooi initiatief. We hadden zelfs goed contact met het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH, red.) en gingen op uitnodiging naar Nederland om elkaar te ontmoeten. Andere initiatieven tot verbinding en dialogen tussen Nederlanders en Indonesiërs waren er al geweest, ver voor dit onderzoek. Waarom dan nú weer het verleden oprakelen? Dat vond ik verdacht.’

Open brief

Aan het begin van de presentatie van de onderzoeksresultaten noemde programmadirecteur Frank van Vree de rechtszaken van Stichting Comité Nederlandse ereschulden (Komite Utang Kehormatan Belanda, K.U.K.B.) van de Indonesische Jeffry Pondaag als een van de aanleidingen voor het onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’.

In 2011 won K.U.K.B. de rechtszaak over Rawagede, een dorp waar ruim vierhonderd Indonesische mannen in 1947 standrechtelijk werden geëxecuteerd door het Nederlandse leger. Daarna volgden andere rechtszaken die de stichting won met behulp van de mensenrechtenadvocate Liesbeth Zegveld van het advocatenbureau Prakken d’Oliveira. De Nederlandse regering betaalde vervolgens een schadevergoeding aan de nabestaanden van de Indonesische slachtoffers en bood haar excuses aan voor de executies in Rawagede.

Verder werd de monografie De brandende kampongs van generaal Spoor van de Nederlandse historicus Remy Limpach genoemd als aanleiding voor het grote dekolonisatieonderzoek. Wat echter onbenoemd bleef, is dat het NIMH Limpach in 2013 benaderde om de juridische claims van Stichting K.U.K.B. ‘historisch te verifiëren’. Dit vormt de basis van een van de kritiekpunten die Pondaag en de Indonesisch-Nederlandse Francisca Pattipilohy aanhaalden in de open brief die zij in 2017 schreven aan de Nederlandse regering. De brief werd in drie talen gepubliceerd op de geschiedenissite Histori Bersama en ondertekend door 138 mensen, waaronder Indonesische en Nederlandse historici.

‘De dubbele rol van het NIMH en Limpach wekken sterk de schijn van belangenverstrengeling’, valt er te lezen in de open brief. ‘Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat het promotieonderzoek van Limpach door een buitenlandse universiteit (de Universiteit van Bern in Zwitserland, red.) is gefinancierd en het NIMH het onderzoek pas heeft omarmd toen de rechtszaken, en de bijbehorende excuses en compensaties, een politieke realiteit waren geworden.’

Net als Rushdy volgde Jeffry Pondaag de ontwikkelingen van het grote dekolonisatieonderzoek nauw op de voet. ‘Het uitgangspunt van het onderzoek was niet dat het onrechtmatig was dat Nederland Indonesië als zijn eigendom beschouwde. Waar haalt Nederland het recht vandaan om een land dat duizenden kilometers verwijderd ligt als zijn eigendom te beschouwen?’, zegt hij. ‘De opzet van het onderzoek was koloniaal, dus het was ook te verwachten dat de resultaten die lijn zouden volgen.’ Pondaag heeft daarnaast kritiek op het begrip ‘extreem geweld’ dat de onderzoekers gebruiken in hun studie. ‘De onderzoekers hebben het steeds over ‘extreem geweld’. Wat is dan ‘normaal geweld’? En is dat dan wel legitiem? Net zoals zij de indruk wekken dat kolonialisme legitiem is?’

‘Extreem geweld’

Het is begrijpelijk dat er vraagtekens zijn gezet bij het gebruik van de term ‘extreem geweld’, vindt de Nederlandse historicus Peter Romijn, hoofd Onderzoek bij het NIOD en hoogleraar Geschiedenis van de Twintigste Eeuw aan de Universiteit van Amsterdam. Hij droeg bij aan Talen van geweld, het deelonderzoek over de stilte, informatie en misleiding in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945-1949. Deze deelstudie zal deze zomer gepubliceerd worden. ‘Wat het lastig maakt, is dat je als onderzoeker naar een breed scala aan geweldshandelingen moet kijken. Ook is er het gegeven dat mensen zelfs in de context van geweld over de schreef gaan’, vertelt hij. ‘Het is hoe dan ook een koloniale oorlog. Hierbij golden er ruimere normen voor de koloniale machthebbers dan bij een ‘gereguleerde oorlog’ tussen, wat je zou kunnen zeggen, westerse mogendheden. We wilden ons richten op de eindeloze hoeveelheid grootschalige geweld, dat het gevolg was van de oorlog die Nederland is aangegaan om Indonesië terug te veroveren.’ Volgens Romijn maakte de term ‘extreem geweld’ het gemakkelijker om niet te verhullen dat het geweldsniveau van deze oorlog zo enorm hoog was, en dat de inzet van geweld door Nederlandse zijde ook stelselmatig is geweest.

‘De onderzoekers hebben het steeds over ‘extreem geweld’. Wat is dan ‘normaal geweld?’

Door sommige critici van het onderzoek wordt het gebruik van de term ‘extreem geweld’ echter gezien als een poging tot het verbloemen van de feiten, omdat de term ‘oorlogsmisdrijven’ juridisch zwaarder wegen. Zo blijkt ook uit de rechtszaken die de stichting K.U.K.B. aanspande – én wontegen de Nederlandse staat. In de samenvatting van het onderzoek valt bovendien te lezen dat er bewust afstand is gehouden van ‘kaders en begrippen in het toenmalige of hedendaagse internationaal recht’. ‘Dat recht was in deze jaren aan sterke veranderingen onderhevig en het gebruik van dat kader zou daardoor allicht leiden tot ingewikkelde historische-juridische debatten.’ Dit wekt de indruk dat er bewust is gekozen om de term ‘oorlogsmisdrijven’ te vermijden uit vrees voor juridische gevolgen, menen critici.

Toch zouden de bevindingen van dit historische onderzoek bijdragen aan een kanteling in de Nederlandse blik op het koloniale verleden van Nederland in Indonesië, denkt Romijn. Nu kan er niet meer worden gezegd dat het geweld slechts uit ‘excessen’ bestaat. ‘Het onderzoek van Cees Fasseur in 1969 leidde ertoe dat politici en historici konden ontkennen dat het geweld extreem was. Door andere onderzoeken werd Fasseurs bevinding later bijgesteld. Nu zijn er nog maar weinig historici die durven zeggen dat het Nederlandse leger fatsoenlijk heeft opgetreden en dat er een rechtvaardige oorlog werd gevoerd in Indonesië.’

Anders dan eerdere studies plaatst dit nieuwe onderzoek bovendien de koloniale gedachtegang in perspectief, meent Romijn. Deze koloniale mindset had als gevolg dat er in de Nederlandse maatschappij een groot draagvlak bestond om de Indonesische onafhankelijkheid in 1945 te onderdrukken. ‘Nederland wilde Indonesië hoe dan ook domineren. De gedachte daarachter was heel duidelijk: ‘Indonesiërs kunnen niet zelf bepalen wat goed voor hen is, dat doen wij Nederlanders. Wie zich hiertegen verzet heeft geen politiek geschil met ons, maar is een extremist, een crimineel of kwaadwillig’. Het is heel belangrijk om deze context te onderkennen. Want hierdoor konden Nederlandse politici, bestuurders en militairen ook het enorme geweldsniveau van die oorlog verdedigen.’

De rol van kolonialisme

Het koloniale denken sijpelt door in de huidige maatschappelijke discussie over verantwoordelijkheid en dader- en slachtofferschap tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, ziet de Nederlands-Amerikaanse wetenschapper Annemarie Toebosch. Zij is universitair docent en hoofd van de Dutch and Flemish Studies-afdeling aan de University of Michigan. Net als Hoesein Rushdy ondertekende zij in 2017 de open brief van Pondaag en Pattipilohy. Zij plaatste haar kritiek, gericht aan het NIOD, in een videoboodschap.

‘Stel dat we bij de Holocaust perspectieven van daders gelijkstellen aan die van slachtoffers… Onmogelijk. Waarom hier dan wel?’

Toebosch is het eens met de analyse van Jeffry Pondaag en Francisca Pattipilohy, die stelden dat het onderzoek als uitgangspunt had moeten nemen dat het kolonialisme onrechtmatig was, vertelt ze. ‘In het onderzoek werd de nadruk gelegd op meerstemmigheid en het betrekken van verschillende perspectieven om naar de koloniale geschiedenis te kijken. Het uitgangspunt was: ‘Waar twee vechten, hebben twee schuld.’ Wat voor rol heeft het jarenlange kolonialisme van Nederland dan in dit onderzoek? Dat had centraal moeten staan, waardoor je het Indonesische leed en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd niet gelijk kunt trekken met wat er zich afspeelde tijdens de zogenoemde Bersiap’, zegt Toebosch. ‘Aan mijn studenten geef ik onder meer les over de Holocaust. Stel je eens voor dat we in onderzoeken over de Holocaust ook de perspectieven van de daders zouden aanhoren, en gelijkstellen aan die van de miljoenen slachtoffers. Dat is onmogelijk. Waarom wordt het hier dan wel gedaan?’

Volgens Toebosch wordt er in het onderzoek te weinig aandacht gevestigd op de machtsverschillen tussen Nederlanders, Nederlandsgezinde groepen en Indonesiërs. Dit had wel gemoeten, om meer begrip te krijgen in de onrechtmatigheid van Nederlandse wandaden tijdens 1945-1950. ‘In de maatschappij bestaan er altijd verschillende machtsstructuren ten koste van anderen. Door een aanpak van meerstemmigheid te hanteren in deze context ben je niet inclusief, maar ga je voorbij het probleem: namelijk dat kolonialisme een grote schending is van mensenrechten die op geen enkele wijze goed gepraat kan worden.’

Pondaag is het daar helemaal mee eens. ‘De vraag is nu of al deze bevindingen tot gevolg hebben dat Nederland eindelijk 17 augustus 1945 erkent als de officiële Onafhankelijkheidsdag van Indonesië. Maar ook of het gaat leiden tot een beter besef van de Nederlandse wandaden, en uiteindelijk tot herstelbetalingen aan Indonesië’. De voorzitter van Stichting K.U.K.B. zegt hoe dan ook door te gaan met zijn strijd voor gerechtigdheid voor de Indonesische slachtoffers en nabestaanden.

Onlangs heeft Stichting K.U.K.B. gebroken met advocate Liesbeth Zegveld, als gevolg van een meningsverschil over de te volgen strategie. Pondaag vertelt dat zijn stichting nu dringend op zoek is naar een andere advocaat om K.U.K.B. juridisch bij te staan in de vele rechtszaken die hij van plan is aan te spannen tegen de Nederlandse staat. ‘Ik heb onlangs van het NIMH een lijst gekregen van nog eens 830 namen van Indonesische slachtoffers die standrechtelijk werden geëxecuteerd in de periode 1945-1950. Dit is nog maar het begin.’

Turkije laat vrouwenmoordenaar, door België uitgeleverd, al na paar jaar vrij

0

De Turkse Vlaming Osman Calli, die in 2004 in één nacht vier vrouwen om het leven bracht en in België tot levenslang werd veroordeeld, is na zijn transfer naar een Turkse gevangenis na enkele jaren vrijgelaten. Dit meldt de Vlaamse krant Het Laatste Nieuws.

Calli, die nu 63 is, vermoordde in 2004 zijn echtgenote, zijn zwangere zus, zijn ex-vrouw en haar schoonmoeder. Ook probeerde Calli twee mannen te vermoorden, maar zij wisten de nacht te overleven. Calli, die zei de eer van zijn familie te moeten redden, gaf zichzelf direct aan bij de politie.

In 2008 kreeg Calli levenslang. In 2013 werd hij overgebracht naar Turkije, waar hij conform internationaal recht zijn straf verder zou uitzitten. Calli heeft drie jaar in de cel gezeten. Vervolgens kreeg hij drie jaar lang ‘halve vrijheid’, in 2019 werd hij voorwaardelijk vrijgelaten en sinds 2020 is hij helemaal vrij.

In België wordt verontwaardigd gereageerd op het Turkse besluit, maar het Turkse gerecht benadrukt dat er geen juridische fouten zijn gemaakt. ‘De strafuitvoering gebeurde conform de regels van het nationale en van het internationale recht.’

Kritiek op Venloos CDA-raadslid: was verkleed als ‘zwarte drugssmokkelaar’

0

Het Venlose CDA-raadslid Jos Hoezen ligt onder vuur op social media vanwege het delen van een foto op Facebook waarop hij te zien is met zwarte schmink, zonnebril, muts, gouden ketting en een emmer ‘laxeermiddel’. De foto moet een eerdere carnavalsuitdossing als ‘bolletjesslikker’ – een drugssmokkelaar – voorstellen.

Op social media wordt heftig gereageerd op de foto van Hoezen, die bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen op nummer 5 van de CDA-lijst in Venlo staat.

‘Compleet van de pot gerukt’, reageert de Venlose GroenLinks-kandidaat Jade Joosten.

Het Venlose PvdA-lid Zakaria Bouders vraagt zich op Facebook af of dit niet strafbaar, ‘onnodig grievend’ en discriminerend is. Hij dreigt om er ‘een aangifte achteraan te knallen’.

Hoezen reageert op Bouders ‘dat jij dit volksfeest totaal niet begrijpt’. Het had ook gewoon ‘een witte’ kunnen zijn, zegt Hoezen. ‘Je moet er wel de intentie tot humor van willen inzien’. Dit jaar zou hij tijdens carnaval als Indiaan willen gaan, zegt hij ook.

De ophef komt op een saillant moment. Het CDA treedt sinds vandaag met het manifest ‘Geen haat in de raad’ naar buiten in de verkiezingscampagne. Daar staat onder meer in dat CDA-lijsttrekkers ‘een dam opwerpen tegen scheldpartijen, bedreigingen en verdachtmakingen in onze gemeenteraden’. Iedereen wordt opgeroepen om ‘constructief campagne te voeren’.

Kandidaat PVV Dordrecht was actief bij extreemrechtse bewegingen

0

Marcel Vink, nummer 5 op de PVV-kandidatenlijst in Dordrecht, is een bekende in het extreemrechtse circuit. Dit meldt het antifascistische onderzoekscollectief Kafka.

Sinds 2015 was Marcel Vink (1969) actief in het extreemrechtse actiewezen. Zo kwam hij en sprak hij op demonstraties van Pegida en Voorpost, anti-islamitische organisaties die door de AIVD als extreemrechts zijn aangemerkt. Ook kwam hij bij bijeenkomsten van Rechts in Verzet, dat in 2018 een onthoofde pop voor de deur van een Amsterdamse moskee achterliet.

In 2019 legde Vink namens Voorpost een bloemstuk bij de Pim Fortuynherdenking in Rotterdam. In 2021 bezocht hij de IJzerwake, een manifestatie van reactionare Vlamingen waar geregeld collaborateurs worden herdacht en wel eens een SS-vlag is gespot.

Vink was ook betrokken bij demonstraties van de Zwarte Pieten Actiegroep. Dit is de groep die in 2017 verkleed als Zwarte Piet aanbelde bij Sylvana Simons, die toen niet thuis was. Hoewel Vink zelf daar niet betrokken bij was, nam hij geen afstand van de groep. Een dag na de actie deed Vink, met zwarte schmink, mee aan een demonstratie van de actiegroep in Utrecht.

Vink was actief voor de lokale partij Ridderkerk Belang, Trots op Nederland, Voor Nederland en de door hem zelf opgerichte partij Moedig Nederland. In 2019 bezocht Vink een bijeenkomst van Forum voor Democratie, maar is uiteindelijk toch uitgekomen bij de PVV van Geert Wilders.

Volgens Kafka is het opvallend dat de PVV ‘zich voor de zoveelste keer weer heeft laten verleiden om een zeer actieve rechtsextremist als vertegenwoordiger naar voren te schuiven’. Zo lanceerde de PVV in 2017 Géza Hegedüs als lijstrekker in Rotterdam, om hem niet veel later weer van de lijst af te halen. Inmiddels was bekend geworden dat hij lovend was over Holocaustontkenner David Irving en te horen was in een podcast van de extreemrechtse organisatie Erkenbrand.

Eurofracties JA21 en SGP veroordelen Hitlergroet Bulgaarse fractiegenoot

0

De Eurofracties van JA21 en de SGP nemen afstand van de Hitlergroet die de Bulgaarse Europarlementariër Angel Dzhambazki gisteren in het Europarlement maakte. Dzhambazki en zijn partij maken deel uit van de fractie van de Europese Conservatieven en Hervormers (ECH), waar ook JA21 en de SGP toe behoren.

‘Van dergelijke uitingen nemen wij in de scherpst mogelijke bewoordingen afstand’, aldus JA21 en de SGP. ‘Dit heeft zowel in het Europees Parlement als daarbuiten geen plaats.’

Dzhambazki van de Bulgaarse Nationale Beweging bracht de groet in de plenaire zaal in Straatsburg, terwijl hij wegliep uit een verhit debat over de sancties tegen Polen en Hongarije waar hij fel tegen had geageerd.

Deze partijen schrijven nu in een verklaring dat ze ‘met ontsteltenis’ hiervan kennis hebben genomen. ‘Hier lijkt sprake te zijn van een uiting die verwijst naar de donkerste tijden die Europa heeft gekend.’

In een e-mail aan fractiegenoten spreekt Dzhambazki van een ‘klein misverstand’. Hij spreekt zegt dat zijn Hitlergroet eigenlijk een gebaar moest voorstellen ‘bedoeld als excuus’.

JA21 en SGP nemen geen genoegen met deze uitleg en hebben binnen de ECH-groep om opheldering gevraagd. ‘Daarnaast vragen wij het presidium van het Europees Parlement om een onderzoek in te stellen en zo nodig maatregelen te treffen.’