14.3 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 693

Islamofobie: academisch begrip of propagandaterm?

0

Moslims in Nederland zijn dikwijls het slachtoffer van discriminatie en moskeeën zijn steeds vaker het mikpunt van geweld. Maar het begrip waarmee we deze discriminatie duiden, ‘islamofobie’ – letterlijk: angst voor de islam -, is niet onomstreden.

Discriminatie van moslims – in woord en daad – lijkt een structureel gegeven te zijn geworden in onze maatschappij. Denk aan hatelijke berichten op sociale media, maar ook aan de demonstraties van extreemrechtse actiegroepen als Identitair Verzet en Pegida. Anti-islamitische incidenten worden onder andere aan de kaak gesteld in de tweejaarlijkse rapporten Monitor Moslim Discriminatie, de website Republiek Allochtonië, het Meldpunt Islamofobie en Meld Islamofobie. Recent verscheen de bundel Mikpunt Moskee, waarin het toenemende geweld tegen moskeeën centraal staat.

De term ‘islamofobie’, waarmee het motief achter zulke vergrijpen wordt aangeduid, is echter omstreden. Critici stellen dat dit begrip (al dan niet bewust) onvoldoende onderscheid maakt tussen islamkritiek en moslimhaat, waardoor mensen die kritiek leveren op de islam per definitie als racisten zouden worden weggezet. Moeten wetenschappers, onderzoekers, journalisten en beleidsmakers vasthouden aan het begrip islamofobie, of is het tijd voor een alternatief? De Kanttekening sprak hierover met historicus en atheïst Leon Korteweg en twee onderzoekers die zich al langer bezighouden met deze term: politicoloog en beleidsadviseur Ewoud Butter en de Leidse wetenschapper Ineke van der Valk.

Beschuldigingen van racisme en xenofobie

Het begrip islamofobie werd begin vorige eeuw voor het eerst gebruikt door Maurice Delafosse en Alain Queillien, twee Franse koloniale bestuurders in West-Afrika. In 1985 werd de term opgepikt door de bekende literatuurwetenschapper Edward Saïd, auteur van het baanbrekende boek Orientalism. Saïd had felle kritiek op de manier waarop men in het Westen tegen de islam aankeek. Aanvankelijk werd Saïds nieuwe begrip alleen door activisten gebruikt. ‘Islamofobie’ maakte als wetenschappelijk begrip pas echt school in 1997, toen de Britse stichting Runnymede Trust het rapport Islamophobia: A Challenge for Us All uitbracht. In de definitie van Trust werden vooral het angst- en het haataspect benadrukt.

Desondanks bleef de term omstreden, omdat ‘islamofobie’ geen neutraal begrip zou zijn. Op sociale media zie je vaak een meme voorbijkomen met de tekst: ‘Islamophobia is a word created by fascists, and used by cowards, to manipulate morons.’ (Dit citaat, dat ten onrechte aan de Brits-Amerikaanse journalist Christopher Hitchens wordt toegeschreven, komt van twitteraar Andrew Cummins.) De vrees is dat islamitische landen en islamitische activisten in het Westen, daarbij gesteund door ‘regressief links’ (een pejoratieve term voor linkse mensen die pro-islam zouden zijn), erop uit zijn om islamkritiek onmogelijk te maken door dit als racisme en vreemdelingenhaat weg te zetten.

‘Islamofobie is een propagandaterm, die bedacht is om de islam te beschermen’

De Amerikaanse filosoof en atheïstische publicist Sam Harris verwoordt deze kritiek het duidelijkst. ‘Het behoeft geen betoog dat er mensen zijn die Arabieren, Somaliërs en andere immigranten uit overwegend islamitische samenlevingen haten uit racistische overwegingen’, stelt hij. ‘Maar als je dat soort blinde onverdraagzaamheid niet kunt onderscheiden van een haat en bezorgdheid om gevaarlijke, tweedrachtige en irrationele ideeën – zoals een geloof in martelaarschap, of een notie van mannelijke ‘eer’ die nagenoeg de onderwerping van vrouwen en meisjes vergt –, dan doe je echt schade aan ons publieke debat. Alles wat ik ooit over de islam heb gezegd, verwijst naar de inhoud en de gevolgen van de leer ervan. En nogmaals, ik heb altijd benadrukt dat de belangrijkste slachtoffers onschuldige moslims zijn, vooral vrouwen en meisjes. Er bestaat niet zoiets als ‘islamofobie’. Dit is een propagandaterm die is bedacht om de islam te beschermen tegen de krachten van het secularisme, door alle kritiek daarop te vermengen met racisme en xenofobie. En het doet zijn werk.’

Sam Harris (rechts) te gast in de late night-show van Bill Maher

Historicus Leon Kortweg, actief voor de atheïstische vereniging De Vrije Gedachte, onderschrijft Harris’ kritiek. ‘Het probleem met de term ‘islamofobie’ is dat de gebruikers ervan haat tegen moslims en kritiek op de islam als religie met elkaar kunnen verwarren en dat in de praktijk vaak ook doen. Hierdoor wordt een volstrekt legitiem debat over de waarheid en moraliteit van de religie, zoals die ook al eeuwenlang gevoerd wordt over het christendom, ondermijnd door regelmatige beschuldigingen van racisme en xenofobie’, zegt hij. ‘De niet-xenofoben onder de islamcritici moeten nu veel tijd en tekst verspillen aan keer op keer bewijzen dat zij geen racistische of xenofobe agenda of bijbedoelingen hebben, tijd en tekst die geen enkele christendom-criticus nodig heeft om überhaupt te hoeven rechtvaardigen waarom hij deze religie heeft bekritiseert. Hoewel sommige christenfundamentalisten, bijvoorbeeld in Frankrijk, proberen om de term ‘christianophobie’ te populariseren, neemt vrijwel niemand zulke pogingen serieus.’

Korteweg vervolgt: ‘Dat ‘christianofobie’ niet aanslaat is geen bewijs dat haat tegen christenen niet bestaat; kijk bijvoorbeeld maar naar christenen in Irak, Syrië en Libanon. Toch hebben we die term niet nodig en zou deze ook legitieme kritiek op het christendom kunnen ondermijnen door te stellen dat kritiek enkel bedoeld is om haat tegen christenen aan te wakkeren. Overduidelijk ben je geen anti-christenhaat aan het aanwakkeren als je zegt dat de Heidelbergse Catechismus helemaal niet christenen verbiedt om hun kinderen te vaccineren, of dat zulke teksten überhaupt niet als leidraad voor ons eenentwintigste-eeuwse leven moeten dienen. Het zou absurd zijn dergelijke tekstkritiek of ethische kritiek af te doen als christianofoob. Op dezelfde wijze is het absurd om een ethische en tekstkritische discussie over Soera 4:34, waarin het slaan van overspelige vrouwen wordt getolereerd, af te doen als islamofobie. Het enige wat dat doet is broodnodige discussie afkappen, terwijl de negatieve consequenties door miljoenen moslimvrouwen blijvend worden gevoeld.’

Wij-zij-denken

Tot zover de intellectuele islamcritici. Wat vinden Ewoud Butter en Ineke van der Valk, die onderzoek doen naar discriminatie van moslims, hier eigenlijk van? ‘Islamofobie is inderdaad een omstreden begrip, maar antisemitisme, homofobie en xenofobie zijn dat ook’, vertelt Ewoud Butter. Hij legt uit: ‘Het zijn allemaal termen die iets anders of meer betekenen dan de letterlijke vertaling. Met antisemitisme bedoelen we natuurlijk Jodenhaat. Maar strikt genomen betekent antisemitisme haat tegen Semitische volken waartoe behalve Joden bijvoorbeeld ook Arabieren en Arameeërs behoren. Islamofobie is letterlijk ‘angst voor de islam’, maar in de praktijk wordt er haat tegen moslims mee bedoeld.’ Volgens Butter is de term islamofobie in wetenschappelijke publicaties meer ingeburgerd dan in politiek-maatschappelijke discussies. ‘In het publieke debat wordt de term islamofobie vaker geproblematiseerd, maar onderzoekers definiëren de term over het algemeen behoorlijk zorgvuldig en neutraal. Er is in Nederland echt bijna niemand die ‘islamofobie’ roept om kritiek op de islam als godsdienst te verbieden.’

‘Net als andere religies mag de islam ook worden bekritiseerd en bespot’

Butter vertelt dat hij in zijn eigen publicaties de term islamofobie maar zelden gebruikt, maar liever spreekt over moslimhaat. ‘Wanneer ik islamofobie gebruik, kom ik veel eerder in een semantische discussie terecht. Daar heb ik niet altijd zin in. Het gaat mij primair om de rechten en vrijheden van mensen en niet om een geloof. Het gaat in dit geval om de vrijheid van mensen om hun religie te belijden, zolang ze niet de vrijheid van anderen beperken. Ik ben niet tegen kritiek op de islam op zich. Net als andere religies mag de islam ook worden bekritiseerd en bespot.’

Verder speelt volgens Butter ten aanzien van de islam de door Samuel Huntington beschreven Clash of Civilizations (Botsing der Beschavingen) een rol. ‘Tot de val van de Berlijnse Muur vormde het Oostblok de ideologische tegenpool van het Westen. We definieerden onze identiteit in het vrije Westen door ons te spiegelen aan het onvrije Oosten. Vanaf de jaren negentig, maar zeker sinds de eeuwwisseling, zijn we ons steeds meer gaan definiëren in termen van botsende beschavingen, waarbij de islam en het Westen als blokken tegenover elkaar worden gesteld. Als je niet met ons bent, ben je tegen ons. Die tegenstellingen zie je sterk terug in publicaties of uitspraken van bijvoorbeeld Geert Wilders en Thierry Baudet, maar ook andere partijen gaan daar soms in mee. ‘De islam’ wordt dan voorgesteld als een monolithisch blok zonder onderscheid te maken tussen verschillende stromingen, culturele invloeden en dergelijke. Dan wordt problematisch gedrag van een enkeling of een kleine groep al snel als representatief voor ‘de islam’ beschouwd.’ Ook zijn we volgens Butter veel vraagstukken gaan ‘islamiseren’: ‘De islam wordt dan als oorzaak voor een bepaald maatschappelijk probleem aangewezen, terwijl er tal van factoren zijn die tot dat specifieke probleem hebben geleid. Het ligt meestal veel complexer, veel dingen lopen door elkaar en vaak speelt religie amper een rol.’

Volgens Butter is de volgende stap ‘dat er door politieke partijen voorstellen worden gedaan die anti-rechtsstatelijk en discriminerend voor een hele groep moslims zijn, zoals het pleiten voor een stop op de bouw van nieuwe moskeeën of het verbieden van de Koran.’ Hij vervolgt: ‘In zo’n klimaat wordt de drempel lager om moslims uit te sluiten en te discrimineren of om hun gebouwen te bekladden of in brand te steken.’

Het Identitair Verzet ‘verovert’ een moskee 

Een wetenschappelijke definitie

Ineke van der Valk definieert in de Monitor Moslim Discriminatie ‘islamofobie’ als volgt: ‘Islamofobie is een historisch-maatschappelijk gegroeide ideologie die met behulp van beelden, symbolen, teksten, feiten, interpretaties en gedragingen systematisch en consistent een negatieve betekenis geeft aan ‘de islam’ en/of aan ‘moslims’.’ Deze definitie gaat verder dan die van Runnymede Trust: de veelvoorkomende opvatting van islamofobie als uitsluitend een uiting van gevoelens van angst of haat. ‘Die besteedt slechts aandacht aan de emotionele component, terwijl cognitieve componenten onderbelicht blijven’, stelt Van der Valk. ‘Denk hierbij aan het bewust verdacht maken van groepen, om zo in te spelen op vaak vage angstgevoelens onder burgers. Zo’n beperkte opvatting leidt niet tot een beter begrip van het verschijnsel.’

Tegelijk is Van der Valk van oordeel dat er ruimte moet blijven voor godsdienstkritiek. Misbruik van de term islamofobie ‘om iedere vorm van godsdienstkritiek onmogelijk te maken en in een kwaad daglicht te stellen dient dan ook krachtig weersproken te worden’, stelt ze in haar rapport. ‘Dit geldt ook voor kritiek op interpretaties van het islamitisch geloof die haaks staan op gelijkwaardige posities van vrouwen en homoseksuelen. Deze interpretaties legitimeren met verwijzing naar islamofobie om de kritiek te pareren, is geen zorgvuldig gebruik van de term. Dat geldt ook voor politiek misbruik waarbij het totale Westen vanuit een monolithische en reductionistische benadering wordt afgeschilderd als islamofoob.’ Toch wil Van der Valk niet af van het begrip islamofoob, want je kunt dit begrip volgens haar ook wetenschappelijk en neutraal hanteren. Het feit dat het begrip antisemitisme wordt gebruikt om Israëlcritici mee te diskwalificeren betekent niet dat dit begrip daarom maar in de ban moet worden gedaan.

‘Van Joden werd vroeger ook gezegd dat ze niet integreerden’

In ons gesprek benadrukt Van der Valk dat de context waarin uitspraken worden gedaan heel belangrijk is. ‘Je kunt van losse uitspraken vaak moeilijk zeggen of ze islamofoob zijn. Maar als iemand structureel en continu negatieve beelden over de islam schetst dan is dit vaak ingegeven door een islamofobe ideologie.’ Volgens Van der Valk zijn een aantal negatieve beelden historisch gegroeid. ‘Over moslims bestaat al eeuwenlang het stereotype beeld dat ze gewelddadig zijn. Dat zie je terug in anti-islamitische cartoons, waarop moslimmannen met een kromzwaard worden afgebeeld. Een andere constante is dat moslims leugenachtig zouden zijn. Men wijst op het theologische concept van taqiyya, dat moslims in tijden van nood mogen liegen. Vanuit een islamofobe ideologie wordt dan beweerd dat moslims altijd liegen tegen niet-moslims. Deze achterdocht maakt iedere vorm van dialoog bij voorbaat onmogelijk. Bovendien wordt de Koran hierdoor verkeerd gelezen, want alle vredelievende teksten worden als leugens gezien. Een derde element is de vermeende achterlijkheid van de islam. Denk aan termen als ‘woestijnvolken’ en ‘barbaren’. Ik heb het taalgebruik van de website GeenStijl en van PowNews uitgebreid bestudeerd. Het was bijna structureel discriminerend.’

Andere islamofobe beelden zijn volgens Van der Valk de vermeende onderdrukking van moslimvrouwen, de vermeend gebrekkige integratie van moslims in westerse samenlevingen en de associatie van moslims met een extern, existentieel gevaar. Met de betrokkenheid vanuit ‘islamofobe hoek’ met het lot van islamitische vrouwen is volgens Van der Valk trouwens iets vreemds aan de hand: ‘Ze zeggen dat moslims hun vrouwen onderdrukken. Dit impliceert dus dat alleen de mannen moslim zijn en daarmee worden vrouwen buitengesloten. Dat is een gekke manier van praten.’ Van der Valk vertelt dat vooroordelen die we vroeger over Joden hadden zijn gerecycled en op moslims worden toepast. ‘Van Joden werd vroeger ook gezegd dat ze niet integreerden.’

Een maatschappelijk probleem

Volgens Van der Valk blijft islamofobie een groot maatschappelijk probleem, hoewel het nu slechter gaat met de PVV van Geert Wilders. ‘Het Forum voor Democratie legt niet zoveel accent op islam en moslims als de PVV, maar als je goed luistert naar wat Thierry Baudet en zijn partij voorstellen, dan is dat wel degelijk gericht tegen de islam en moslims.’ Als voorbeeld noemt Van der Valk de wet bescherming Nederlandse waarden, een FvD-wetsvoorstel. Van der Valk citeert: ‘Door de komst van grote groepen (islamitische) immigranten zijn een aantal verworvenheden en kernwaarden van onze samenleving onder druk komen te staan.’ Van der Valk vertelt dat ze Baudet, tijdens het debat met Mark Rutte voor de Europese Parlementsverkiezingen, ook over de islam hoorde spreken. ‘Baudet is voor een niqaab-verbod, voor een verbod van buitenlandse financiering van moskeeën, uithuwelijking, kindhuwelijken enzovoort. Constant wordt de islam hierin als barbaars voorgesteld.’ Ook de streng-christelijke SGP is volgens haar zeer islamofoob. Over de VVD en het CDA is Van der Valk voorzichtiger. ‘Er is regelmatig een ondertoon die neigt naar islamofobie, maar er zijn zeker ook duidelijke standpunten tegen discriminatie van moslims. Het is dus beslist niet eenduidig. Bij de PVV, het Forum en de SGP zijn de islamofobe tendensen veel dominanter.’

‘Over moslims bestaat al eeuwenlang het stereotype beeld dat ze gewelddadig zijn’

VVD en ChristenUnie vinden dat er een Nationaal Coördinator antisemitismebestrijding moet komen. Ineke van der Valk vindt dit een goed idee, maar is van mening dat er ook zo’n coördinator moet komen voor de bestrijding van islamofobie. Ze legt uit: ‘De afgelopen tijd is er heel veel bezuinigd. Ik werkte voor de onderzoeksafdeling die zich bezig hield met racisme en extremisme van de Anne Frank Stichting, maar de afdeling is een aantal jaren geleden opgeheven. Het Verwey-Jonker Instituut zette dit onderzoekswerk naar discriminatie – helaas in minder uitgebreide vorm – voort, maar dit jaar is ook het laatste onderzoeksrapport van dit instituut verschenen. Dat is een slechte zaak, want deze onderzoeken zijn grondig en hebben, omdat ze wetenschappelijk zijn onderbouwd, ook een zekere status. Ook de meldpunten voor online discriminatie zijn door de overheid wegbezuinigd.’

Toch is islamcriticus Leon Korteweg niet overtuigd door het verhaal van Ewoud Butter en Ineke van der Valk. ‘Ik denk dat de term ‘islamofobie’ niet meer te redden is van misbruik. Dat gebeurt al op grote schaal. Om al dan niet moedwillige verwarring te vermijden, kunnen we beter de term zelf vermijden. Spreken over islamkritiek enerzijds en anti-moslimhaat anderzijds is veel beter.’

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 13 juni 2019.

Zijn ze in Nigeria ook zo trots op Shell?

3

‘Een beschaafd land koestert zijn multinationals’, aldus NRC-columniste Aylin Bilic op 8 juli in haar krant. Met lede ogen zag zij aan dat Unilever besloten had om zijn hoofdkantoor naar Londen te verplaatsen, en dat Shell dreigde hetzelfde te doen. Reden: het niet-afschaffen van de dividendbelasting.

Bilic hekelde het feit dat het Mauritshuis Shell niet meer als sponsor wil, omdat zulke multinationals volgens haar de Nederlandse welvaart mogelijk zouden maken (!) – waarmee zij zich blind toont voor het morele aspect van Nederland-belastingparadijs, dat juist het parasitaire gedrag van deze multinationals beloont, die als gevolg van allerlei rulings amper belasting betalen, maar wel van alle door gewone burgers en bedrijven gefinancierde voorzieningen profiteren.

Bilic deelt duidelijk het oorspronkelijke standpunt van Rutte, dat deze na een storm van protesten onder de Nederlandse bevolking – die de door die rulings veroorzaakte tekorten op de begroting bijpassen mag – opgeven moest: Unilever en Shell zijn onze nationale trots (met de KLM dan uiteraard).

Waar ze vermoedelijk minder trots zijn op Shell, is in Nigeria. Daar zien we de keerzijde van onze nationale trots. Precies twee weken na het verschijnen van Bilics meldde NRC dat in Italië door het Openbaar Ministerie tegen een aantal Shell-bestuurders hoge celstraffen zijn geëist wegens corruptie bij de aankoop van een Nigeriaans olieveld. Die praktijken zijn daar schering en inslag – net als de stelselmatige grootschalige milieuschade die Shells ontginningspraktijken ter plekke veroorzaken.

Het door Nederland zelf altijd zo gretig als corrupt gehekelde Italië pakt hiermee strafrechtelijk praktijken aan die Nederland zelf tot nu toe hooguit door wat geschuif met personen en posten oplost. Het door Bilic aanbevolen koesteren van multinationals door Rutte heeft er namelijk toe geleid dat vanaf zijn eerste kabinet in 2010 buitenlandse politiek vooral tot handelsbevordering is vernauwd. Nederlandse ambassades en consulaten hadden in sommige landen in feite voortaan nog maar één taak: het bedrijfsleven bij het binnenhalen van winstgevende opdrachten terzijde staan.

Juist in Nigeria, en juist ten aanzien van Shell, heeft dat tot onacceptabele activiteiten geleid. De Nederlandse ambassadeur Robert Petri ging in zijn interpretatie van de door Den Haag opgelegde taakopvatting zover dat toen de FIOD vanwege smeergeldverdenkingen besloot om ook in Nigeria onderzoek te gaan doen, Petri de lokale Shell-baas daarvan op de hoogte stelde.

In Nigeria zien we de keerzijde van onze nationale trots

Omkoping: het vormt in een aantal Afrikaanse landen een endemisch verschijnsel, waarbij ook vaak westerse bedrijven betrokken zijn. Eerder dit jaar speelde al een corruptieschandaal in Angola met een centrale rol voor de Nederlandse baggeraar Van Oord. De Amsterdamse Zuidas functioneert daarbij met haar vele internationale brievenbusfirma’s als fiscale witwascentrale voor de Angolese dictatorsdochter Isabel Dos Santos, die door het leegroven van haar eigen land een immens zakenimperium heeft opgebouwd. Tot zover dus de multinationals – in olie of in brievenbussen – die wij moeten koesteren.

Door steeds weer hierin mee te gaan, helpen die multinationals de wantoestanden te continueren, waarbij in deze Afrikaanse landen een kleine lokale elite zich schaamteloos verrijken kan, zonder dat de doorsnee-inwoner hiervan ook maar enigszins profiteert. De bevolking is vaak straatarm, de machthebbers zijn schatrijk.

Uiteraard ligt daarvoor ook een verantwoordelijkheid bij de Afrikanen zelf. Wat ginds ontbreekt is een rechtsstatelijke traditie met het verschil tussen beheer en bezit. In een moderne rechtsstaat staat de regeringsleider niet boven de wet. Hij beheert de collectieve middelen, maar bezit ze niet. Hij mag ze dus niet voor zichzelf gebruiken, zoals dat ooit wel voor koningen gold.

Het is niet toevallig op dit punt dat zich in Trump tijdens de coronacrisis de autocraat ontpopte, door in het nieuwe normaal beademingsapparaten als zijn eigendom te beschouwen die hij naar believen aan staten met Republikeinse gouverneurs uitdelen en aan staten met Democratische onthouden mag. In een land als Nigeria is dat helaas het oude normaal. Door daarin omwille van de eigen winst mee te gaan, houden ‘onze’ multinationals het in stand. Daarom is het Mauritshuis terecht niet langer trots op Shell.

De heilige koe als hindoe-nationalistisch wapen

0

De bescherming van de heilige koe is een heet hangijzer in het India van Modi. Extreemrechtse koeienwachters vallen boeren en veetransporten aan, als het vermoeden bestaat dat er runderen geslacht gaan worden. Maar in dierenrechten zijn de ‘koeienbeschermers’ niet geïnteresseerd. De meeste hindoe-nationalisten hebben geen probleem met het slachten van koeien of het offeren van dieren – behalve als ze geslacht worden door moslims, christenen of hindoes uit lage kasten.

Chauffeur Mohammed (34) is blij dat hij het na kan vertellen. Medio juni reed hij met een riksja vol rundvlees van het slachthuis naar de markt in de zuidelijke staat Karnataka. Ondanks dat hij een vergunning op zak had, werd zijn riksja afgesneden door een groep mannen met stokken en ijzeren staven.

‘Ze sleurden me mijn voertuig uit en begonnen me op mijn hoofd en rug te meppen’, vertelt hij. ‘Ik werd vastgebonden aan mijn eigen riksja, terwijl ze maar bleven slaan en intussen mijn riksja vernielden. De politie kwam te laat, maar op tijd om mijn leven te redden.’

Als extra dolk in de rug beschuldigde de lokale voorzitter van een extreemrechtse hindoegroepering Mohammed ervan een veedief te zijn, weigerde de politie zijn verklaring correct op te nemen en werd hij – ondanks zijn transportvergunning – voor diefstal en dierenmishandeling aangeklaagd.

Het incident staat niet op zichzelf. De politie treedt zelden op, de rechterlijke macht deelt geen straffen uit. Daardoor komen ‘koeienbeschermers’ vrijwel altijd overal mee weg, zelfs met moord. Critici menen dat de regering niets doet, omdat die straffeloosheid premier Narendra Modi en de zijnen politiek goed uitkomt. In de hedendaagse Indiase politiek is de koe het symbool van het hindoeïsme geworden, een heilig dier dat wordt aangevallen door rundvlees etende moslims. Het voortdurend oprakelen van deze sentimenten is een bevestiging van Modi’s nationalistische koers en een garantie om aan de macht te blijven.

Het gros van de Indiase koeienwachters behoort tot een groot netwerk van extreemrechtse hindoegroeperingen, waar ook de politieke partij van Modi banden mee heeft. Leden zien de heilige koe als de moeder van India. Veel van hen, waaronder ook enkele parlementsleden, geven aan bereid te zijn om te doden en te sterven om zo de heilige koeien te beschermen.

De koeienwacht is in de negentiende eeuw ontstaan, ten tijde van de opkomst van het hindoe-nationalisme. Koeienbescherming werd een kernonderdeel in het programma van de vaak extremistische organisaties, om de verschillen tussen hindoes en moslims te benadrukken. Hierdoor zagen beide kampen hun vrijheid om te slachten of te beschermen steeds meer als een religieuze plicht.

De symboolpolitiek was geboren. Hindoes werden opgehitst door propagandaposters, waarin een kwaadaardige moslim met een kromzwaard de hindoegod Brahma en zijn geliefde koe besluipt. De oplopende spanningen wierpen al snel hun vruchten af. De eerste grote rel rondom koeienbescherming brak in 1893 uit tijdens het islamitische Offerfeest. Na het aan de macht komen van Narendra Modi zijn deze geweldsincidenten terug van nooit echt weggeweest. Tachtig procent van de slachtoffers is moslim.

Geweldloosheid

In de hindoeïstische mythologie wordt de godin Aditi, moeder van alle goden en drager van al het leven op aarde, vaak vergeleken met een koe. Ook is de koe de begeleidster of metgezellin van verschillende goden, zoals Shiva en Krishna.

Toch laten de oude hindoeteksten zich niet eenstemmig uit over het slachten van vee. Enerzijds bestaan er cryptische teksten die het offeren van runderen beschrijven, terwijl er ook staat dat het eten van koeien een doodzonde is. Veel historici vermoeden dat er rond de komst van het boeddhisme, aan het begin van de vijfde eeuw voor Christus, het begripahimsaof geweldloosheid aan invloed begon te winnen in hindoekringen. Dit, om niet onder te doen voor de nieuwe morele standaard van de boeddhisten.

Maar niet alleen om religieuze redenen is de koe heilig geworden in India. Rond het eerste millennium voor Christus kampte de dichtbevolkte Indus-Gangesvlakte in Noord-India met grote droogte. Vanwege het uitblijven van de regen was de verleiding voor boeren groot om hun runderen te slachten. Toch was een levende koe voor hen nuttiger dan een geslachte koe, omdat ossen het land kunnen ploegen, koeien voor melk zorgen en kalfjes kunnen krijgen.

Daarnaast gebruiken Indiërs koeienmest voor het bouwen van huizen en het maken van vuur en gebruiken ze koeienurine voor traditionele medicijnen en rituelen. Kortom: niets werd verspild.

Heiligheid

Toch is de status van de heilige koe een dubbelzinnige aangelegenheid. Hoewel de slacht van koeien in 24 van de 29 Indiase staten deels of geheel aan banden is gelegd, is India de op een na grootste exporteur van rundvlees in de wereld en de op drie na grootste producent van leer. Ook wordt er nauwelijks opgetreden tegen dure restaurants die steaks verkopen, spelen hindoes in tempels trouw op hun trommels van koeienhuid en gaan fabrikanten van cricketballen vrijuit. Bovendien werd in de staat Madhya Pradesh, waar koeienslacht nadrukkelijk verboden is, vreemd genoeg een wet afgewezen die handel in koeienbotten en -vet wilde verbieden. Volgens journalist Shoaib Daniyal vergt het een ‘speciaal soort kafkaësk surrealisme’ wanneer – ondanks een verbod op de slacht – de handel in delen van de koe wettelijk beschermd wordt.

De leerindustrie biedt werkgelegenheid aan ruim vier miljoen Indiërs en levert de economie jaarlijks ruim vijf miljard euro op. Daarom wordt volgens critici in de praktijk nauwelijks opgetreden om het leed van runderen in het land te vermijden. Sterker nog: terwijl de volgelingen van Modi moord en brand schreeuwen tegen islamitische veehouders, wordt de leerindustrie vanuit de overheid gestimuleerd en proberen ze buitenlandse investeerders aan te trekken.

Volgens dierenrechtenorganisatie PETA is door slechte handhaving van antislachtwetten een schimmige industrie ontstaan, waarbij koeien in extreem ondermaatse omstandigheden gehouden worden. PETA meldt dat veehandelaren hun trucks zo volstouwen dat veel koeien hun botten breken of stikken voordat ze het slachthuis bereiken. Ook worden duizenden runderen gedwongen te lopen zonder gevoed te worden, breken handelaren hun staartbot als ze gaan liggen en smeren ze tabak en pepers in hun poten om de koeien door te laten lopen. In de slachthuizen zelf worden runderen getrapt en geslagen, soms levend gevild en staan ze vaak uren- of zelfs dagenlang in poep, bloed en ingewanden, voordat ze aan de beurt zijn om met een bot mes opengesneden te worden.

‘Er is een ondoorzichtige slachtindustrie met tienduizenden illegale abattoirs en verwerkingsfabriekjes’

Volgens leerexporteur Raja (39) zijn de vereisten voor slachthuizen in India weliswaar streng, maar is het voor de industrie veel voordeliger om met illegaal leer te werken. ‘Voor de slachthuizen is het moeilijk om aan de eisen te voldoen, dus kopen ze liever een paar ambtenaren om zodat ze niet gecontroleerd worden. Het is een ondoorzichtige industrie met tienduizenden illegale abattoirs en verwerkingsfabriekjes, waar alles wordt gedaan om kosten te besparen. Daarom worden de rechten van het heilige symbool van India te grabbel gegooid. Er wordt grof geld verdiend over de rug van runderen, maar geen minister of koeienwacht die hiertegen zal protesteren.’

Kastenstelsel

In India is het cultuur om wetten en andere restricties creatief te omzeilen. Indiërs mogen geen koeien doden, dus binden ze oude en onvruchtbare koeien vast totdat ze verhongeren. Ze mogen overtollige kalveren niet slachten, maar ze wel een houten balk om de nek binden, zodat ze hun moeders uier dusdanig irriteren dat de koe het kalfje doodtrapt. Hindoes mogen hun dieren niet naar slachthuizen brengen, maar het wel verkopen aan moslims of christenen die beweren het naar een andere boerderij te brengen – terwijl het voor beide partijen duidelijk is wat er gaat gebeuren.

Het probleem ligt in de onduidelijke status van de heilige koe in India, die zelfs voor hindoes niet per definitie in steen gebeiteld is. Een nadere kijk op de hindoesamenleving laat zien dat het eten van rundvlees wel degelijk onderdeel van hun wereld is. Naast veertig procent van de Indiase moslims en een kwart van alle christenen, eten volgens onderzoek ten minste 12.5 miljoen hindoes ook rundvlees. Vermoedelijk liggen werkelijke aantallen vele malen hoger, vanwege het sociale stigma dat rust op de consumptie van rundvlees.

Veel hindoes uit staten als Kerala en West-Bengalen eten rundvlees, aangezien dit in deze staten wettelijk en cultureel is toegestaan. Ook is er een verschuiving te zien in het dieet van veel hoogopgeleide stadsjongeren, die zich niets aantrekken van de religieuze voorschriften.

Toch bestaat het grootste deel van de hindoeïstische rundvleeseters uit mensen van de laagste kasten. De hoge brahmanen mogen het lijk van een gestorven dier niet aanraken, dus van oudsher zijn het de mensen uit de laagste kasten – vroeger bekend als de ‘onaanraakbaren’ – die de kadavers van koeien op moesten halen. Dat deze kadavers vervolgens opgegeten werden door deze vaak straatarme families was een feit dat altijd min of meer werd genegeerd door de brahmanen en andere hoge kastes, wanneer zij weer met hun moraliteitsvlag zwaaien.

Offers

Hoewel de meeste hindoes tegenwoordig het maken van dierenoffers vermijden, gebeurt het nog altijd in verschillende landsdelen. Geiten, kippen, duiven en waterbuffels worden geofferd. De staat Tamil Nadu kent zelfs de traditie van het stierenvechten.

‘Waar blijven die boze hindoes? Waarom doen ze niets om deze dieren te beschermen?’ Mnsenrechtenactivist Meena vindt de zelfbenoemde koeienbeschermers maar hypocriet. ‘Als moslims tijdens het Offerfeest dieren slachten komen ze wel in het geweer.’

‘De meeste moslims eten niet eens rundvlees, uit respect voor onze hindoeburen’, zegt de islamitische student Maulana verontwaardigd. ‘Maar dit wordt structureel genegeerd. Sterker nog, leiders uit de moslimgemeenschap pleiten al jaren voor een nationaal verbod op de slacht van koeien. Maar wie luistert naar ons?’

‘Waar blijven die boze hindoes? Waarom doen ze niets om deze dieren te beschermen?’

Ze vervolgt: ‘Zolang de nationalisten ons in een hoekje kunnen blijven duwen, komt de status quo rondom koeienslacht de overheid bijzonder goed uit. De autoriteiten vullen hun zakken door de illegale handel en blijven aan de macht als verdedigers van het hindoeïsme.’

Hoe zit het met duurzaamheid en vleesconsumptie tijdens het Offerfeest?

3

Op de tiende dag van de maand dhul hijjah – de twaalfde en laatste maand van de islamitische jaarkalender – vieren moslims Eid al Adha, het Offerfeest. Op deze feestdag worden schapen, geiten en koeien ritueel geslacht, waarna het vlees wordt verdeeld onder de armen. Zowel moslims als niet-moslims vragen zich tegenwoordig af in hoeverre het massaal slachten van deze dieren nog wel kan in deze tijd.

Dit, vanwege de toenemende bewustwording rond dierenwelzijn en klimaatverandering. Welke gedachten schuilen er achter het Offerfeest? En hoe belangrijk vinden moslims het om hiervoor vee te slachten? Volgens wetenschapper en geestelijk verzorger Samira I. Ibrahim dient het milieuvraagstuk breder te worden getrokken in de overweging om wel of niet te slachten tijdens het offerfeest.

‘Als we het gaan hebben over duurzaamheid en dierenwelzijn, dan speelt voor mij niet de vraag of het duurzaam verantwoord is om tijdens het offerfeest te slachten. Voor mij is het belangrijker om dan af te vragen hoe wij als mensen het hele jaar door met het milieu omgaan, en hoe het zit met ons massaconsumptiegedrag’, zegt zij.

‘Vlees is kostbaar. Vandaar dat het tijdens het offerfeest ook de bedoeling is om het te verdelen onder de armen, mensen die geen vlees kunnen betalen. Nu leven we echter in een maatschappij waar mensen dagelijks aan vlees kunnen komen. Dat ontneemt de waarde van vlees, maar niet het gebod voor moslims om eens per jaar het vee te slachten tijdens het offerfeest.’

De islamitische jaarkalender kent twee grote feestdagen. De eerste is Eid ul Fitr, waarop moslims het einde van de vastenmaand ramadan vieren, en de tweede is Eid al Adha, het offerfeest. Zowel het offerfeest als de hadj – de pelgrimstocht naar Mekka – vinden plaats op de laatste en twaalfde maand van de islamitische jaarkalender: dhul hijjah.

De beste tien dagen

Door het volbrengen van de pelgrimstocht voorafgaand aan Eid al Adha, staat het offerfeest in sommige moslimgemeenschappen, zoals de Indonesische, ook wel bekend als ‘het feest van de pelgrim’. Toch wordt Eid al Adha niet enkel gevierd naar aanleiding van de hadj. Net als bij Eid ul Fitr is er voorafgaand aan het offerfeest ook een periode waarop moslims worden aangespoord te reflecteren op hun daden en meer gebeden te verrichten.

‘De eerste tien dagen van de islamitische maand dhul hijjah worden beschreven als de beste tien dagen van het jaar voor moslims. Het is een periode waarin gebeden het meest worden verhoord en zondes worden vergeven. Dat staat beschreven in een hadith, een overlevering van de profeet Mohammed’, vertelt Ibrahim.

Voor haar is Eid al Adha daarom een feest dat onlosmakelijk is verbonden met de eerste tien dagen van de maand dhul hijjah. Tijdens deze periode probeert ze dan ook zoveel mogelijk te vasten, gebeden te verrichten, uit de Koran te reciteren, en te doneren aan charitatieve instellingen. Ook benut ze de eerste tien dagen van dhul hijjah om te reflecteren op haar leven en hoe zij haar geloof belijdt.

‘Veel moslims en niet-moslims weten over de ramadan, en dat moslims tijdens deze maand verplicht zijn te vasten wanneer ze er fysiek toe in staat zijn. Er zijn maar weinig mensen die van eerste tien dagen van dhul hijjah af weten. Dat, terwijl er veel spirituele waarde te behalen valt voor moslims om zich meer te richten op hun geloof tijdens deze tien dagen.’

Overgave versus prestige

‘Wanneer er dan op de tiende dag van dhul hijjah het offerfeest aanbreekt, staan veel moslims te popelen om dit te vieren door een offer uit te brengen in naam van God’, vervolgt ze. Hiervoor worden vooral schapen, geiten en koeien geslacht.

‘Het slachten van de dieren staat symbool voor overgave en het volledig vertrouwen op God. Dat is wat de profeet Ibrahim (in de Bijbel: Abraham, red.) ook moest doen toen God hem gebood zijn zoon op offeren, de profeet Isma’il (in de Bijbel overkomt dit zijn andere zoon Izaak, red.). Omdat zowel de profeet Ibrahim als Isma’il bereid waren om naar God te luisteren, besloot God dat het offer niet hoefde. In plaats daarvan konden ze een lam slachten’, aldus Ibrahim.

‘Het slachten van de dieren staat symbool voor overgave en het volledig vertrouwen op God’

Dat het slachten van dieren symbool staat voor de volledige overgave aan God vergeten veel moslims wel eens, zegt zij. ‘Dan wordt het meer een prestigekwestie om zoveel mogelijk vee te slachten tijdens het offerfeest. Het vlees wordt aan behoeftigen uitgedeeld, om daarmee te laten zien dat men genoeg geld bezit om dat te doen.’

Niet alleen vanuit een duurzaamheidsoogpunt, maar ook vanuit islamitisch perspectief is het zoveel mogelijk slachten van vee om met rijkdom te pronken een kwalijke zaak. Dat vindt Rudy van der Aar, sociale ondernemer en onderwijzer. Voor zijn werk geeft hij onder andere gastles aan basisschoolleerlingen over de natuur en dierenwelzijn.

‘Eid al Adha zie ik als een moment in het jaar waarop moslims stilstaan bij het verhaal van de profeet Ibrahim, en de overgave die hij bereid was te tonen op het moment dat hem door God werd gevraagd afstand te nemen van hetgeen hij het meest lief had, zijn zoon Isma’il. Daarin zie ik een vergelijking met bijvoorbeeld vegetarisme’, zegt hij. ‘Veel mensen houden van vlees, terwijl het bewezen is dat veel vlees eten niet goed is voor het lichaam. Toch vinden ze het moeilijk om daar gehoor aan te geven en afstand van te nemen.’

Duurzaamheidsoogpunt

Zelf is Van der Aar vegetariër en consumeert hij zo min mogelijk zuivel en andere dierlijke producten. Vanuit deze overtuiging maakt hij geen offer tijdens Eid al Adha.

‘Het slachten van dieren voor consumptie, of dat nou tijdens het offerfeest gebeurt of niet, moet vanuit de islam onder strikte voorwaarden plaatsvinden’, zegt hij. ‘Voorafgaand aan het slachten moet het dier vanaf zijn begin goed hebben geleefd, geen pijn hebben geleden, en ook mag het dier niet worden geslacht in het bijzijn van andere dieren.’

Hij verwijst naar de voorwaarden van het halal slachten van dieren. ‘Als je kunt garanderen dat aan deze voorwaarden is voldaan, dan is het slachten toegestaan. Veel moslims kunnen dit niet garanderen, dus dan is het de vraag of het halal is en daarmee zowel vanuit islamitisch als duurzaamheidsoogpunt verantwoord is om een offer uit te brengen.’

Ondanks de vraag of het duurzaam is om vlees te consumeren, vindt Samira I. Ibrahim dat het ritueel slachten tijdens het offerfeest in stand moet worden gehouden. ‘Het is logisch dat niet-moslims, die weinig kennis hebben over de islam, vinden dat het ritueel slachten van dieren tijdens het offerfeest niet duurzaam of verantwoord is. Net zoals veel niet-moslims de hoofddoek belachelijk vinden. Dat neem ik hen niet kwalijk’, zegt zij.

‘Soms heb ik het gevoel dat moslims zichzelf overbelasten met de overtuiging dat een niet-gelovige net zoveel liefde moet hebben voor onderdelen van het islamitische geloof, zoals dierenoffers of de hijab, als moslims zelf’, vervolgt ze. ‘Maar natuurlijk hebben niet-moslims hierover een andere mening. Dat moeten wij als moslims accepteren.’

‘Hippie-moslim’

Op het moment dat moslims zich overgeven aan de wil van God, verandert hun waardesysteem en daarmee ook de manier waarop ze kijken naar bepaalde zaken in het leven, aldus Ibrahim. Daarom staat het symbool van spirituele overgave bij haar centraal, wanneer het gaat om het ritueel slachten tijdens Eid al Adha.

Toch kan zij begrijpen waarom sommige moslims overwegen om geen offer te maken tijdens het offerfeest, vanwege de huidige misstanden in de vleesindustrie. ‘Een moslim die zegt geen dieren te willen slachten vanuit duurzaamheidsoverwegingen is in mijn ogen eerlijker tegenover zichzelf en zijn overtuiging dan een moslim die overbodig veel dieren slacht met Eid al Adha, zonder zich te verdiepen in het hoe, wat, waarom en het welzijn van de dieren. ’

Daar sluit Rudy van der Aar zich bij aan. ‘Er zijn talloze verzen in de Koran die ons vertellen dat wij goed moeten zorgen voor de aarde en dierenwelzijn hoog in het vaandel moeten houden. Ik haal veel inspiratie uit mijn geloof om klimaatbewuste keuzes te maken en duurzaamheid op mijn leven toe te passen’, zegt hij. Zo fietste hij een aantal jaar geleden samen met zijn beste vriend naar Mekka op een houten fiets. Dit om de CO2-uitstoot van een vliegreis te voorkomen. Eenmaal aangekomen in Mekka maakte hij er werk van om de heilige plekken van vuilnis te ontdoen en schoon te houden.

‘Wat ik doe, doe ik vanuit de overtuiging dat de islam veel waarde hecht aan duurzaamheid’

‘Mensen noemen mij weleens de ‘hippie-moslim’. Maar wat ik doe, doe ik vanuit de overtuiging dat de islam veel waarde hecht aan duurzaamheid’, zegt hij. ‘Als moslims zich meer zouden verdiepen in de duurzaamheidsaspecten van het geloof, dan zouden ze ook niet zomaar dieren slachten en veel vlees consumeren zonder erbij na te denken.’

Wat betreft het slachten van dieren met Eid al Adha denkt hij na over andere manieren om zijn toewijding aan God tot uitdrukking te brengen. ‘Wij zitten in een luxepositie, zodat we gemakkelijk geld kunnen doneren aan de armen, om vee te slachten voor het offerfeest. Dan denken we dat het wel goed komt. Maar ergens is dat ook gemakzuchtig, omdat we ons vaak niet bewust zijn van hoe het dier heeft geleefd en waar ons geld naartoe gaat. Dan kun je beter je tijd en geld besteden aan een andere goede daad, zoals het planten van een boom.’

Amerikaanse schijntweedelingen in het racismedebat

2

Amerikaanse termen in het Nederlandse racismedebat worden omarmd en beschimpt, maar zorgen vooral voor misverstanden.

Als een van ’s lands heetste hangijzers lijkt in het racismedebat de polarisatie met de dag toe te nemen. Beide partijen laten geen kans onbenut om elkaar van blindheid en onvermogen te betichten. Eén van de terreinen waar onderlinge irritatie het hoogst oploopt is het overnemen van concepten en termen uit het racismedebat uit de Verenigde Staten, zoals ‘wit privilege’, ‘institutioneel racisme’ of ‘giftige mannelijkheid’. Het gebruik van deze termen is een makkelijk doelwit en wordt dan ook tussen neus en lippen door vaak bespot, maar de concrete voor- en nadelen zijn nog niet serieus onder de loep genomen. Om tot een gewogen oordeel te kunnen komen, sprak de Kanttekening een voor- en een tegenstander van de levendige import van Amerikaans lingo.

Movement

Zaïre Krieger (22) schrijft voor de Dipsaus-podcast en freelancet voor OneWorld. ‘Het is niet vreemd dat veel concepten uit Amerika worden geïmporteerd; de burgerrechtenbeweging uit Amerika is natuurlijk een groot voorbeeld voor alle emancipatiestrijden van over de hele wereld, ook die van bijvoorbeeld homorechten’, aldus Krieger. ‘En wat is er eigenlijk erg aan Amerikaanse termen gebruiken?’, vraagt ze retorisch. ‘Ik denk dat het erg helpt met het beginnen van het gesprek, om de movement te beginnen en legitimiteit te geven.’

Dat is zeker nodig, stelt ze, en ze wijst op de behandeling die Sylvana Simons te verwerken kreeg toen zij de politiek in ging. ‘Zij kwam met ideeën die niet zo gek waren, maar werd besmeurd alsof ze Hitler zelf was.’ Desondanks meent ze dat het steuntje van Amerikaanse termen niet noodzakelijk is. ‘Zelfs als het Amerikaanse racismedebat niet eens zou bestaan, zouden we alsnog woorden hebben om dezelfde fenomenen te beschrijven. Dan zouden we wit privilege ‘witte voorsprong’ noemen of iets dergelijks.’

Meritocratie
Socioloog Eric Hendriks (33), verbonden aan de Universität Bonn, is gekant tegen de huidige manier van woorden lenen. Hij schreef een column voor Elsevier waarin hij deze import laakt en bespot. In het gesprek komt Hendriks echter met een nieuwe wending: hij stelt dat het niet per definitie slecht hoeft te zijn om deze Amerikaanse termen te gebruiken. Hij meent dat de termen op zich niet verkeerd hoeven te zijn, maar dat ze in hun huidige gebruik twee fatale denkfouten over de verhoudingen tussen groepen in Nederland bevorderen.

‘De eerste van deze fouten is de eenzijdige focus die de termen met zich meebrengen’, zo stelt Hendriks. ‘De concepten delen de wereld op in wit en niet-wit. Die tweedeling is goed van toepassing op de zuidelijke staten in de VS, maar niet in Nederland, waar veel meer variabelen een minstens even grote rol spelen. Het is hier veel ingewikkelder. Er zijn arme blanke mensen die onder slechte omstandigheden opgroeien in Oost-Groningen en er zijn donkergekleurde mensen die uit een rijke familie komen en zo veel beter af zijn in het leven. Ik associeer een begrip als ‘wit privilege’ met de ontkenning van zulke complexiteit en daarom wil ik het ook niet gebruiken.’

Veel ongelijkheden tussen de groepen zijn volgens Hendriks ook niet terug te leiden tot discriminatie, maar cultuurverschillen. ‘Groepen die hier komen spreken de taal niet, bijvoorbeeld. Dan wordt het heel moeilijk om te stijgen op de sociale ladder, maar dat heeft niet met racisme te maken.’ Waar we eigenlijk onze aandacht op zouden moeten vestigen, stelt hij, is individueel talent benutten. ‘Daarvoor is onderwijs heel belangrijk. We moeten de meritocratie versterken.’

Macht

Krieger blijkt het voor een belangrijk deel eens te zijn met Hendriks. Ook zij stelt dat het racismedebat in de VS een totaal andere context kent dan die in Nederland. Ze heeft voorbeelden te over: van de plek waar slavernij zich heeft voltrokken tot aan de cultuurverschillen tussen zwart en wit, maar ook het aantal verschillende culturen dat in hetzelfde land woont. Zoals Hendriks benadrukt, vindt ook Krieger andere variabelen erg belangrijk. Praktische bezwaren beperken haar keuzes echter. ‘Activisten zijn ook maar mensen met vierentwintig uur in één dag. Ik kan ook niet overal aandacht aan schenken – racisme bestrijden is een keuze die ik maak omdat ik weet dat ik de meeste affiniteit heb met deze symptomen.’

Daarnaast vindt ze het vreemd om überhaupt zo’n keuze te moeten maken. ‘Waarom zou ik, als ik het over ras heb, het ook meteen over armoede moeten hebben? Het is een beetje alsof je een sponsormarathon loopt tegen slachtoffers van een hongersnood en dat iemand ‘hé, de slachtoffers van de orkaan zijn ook zielig!’ tegen je zegt.’

Deze verschillende nadelen hebben volgens Krieger allemaal met elkaar te maken. ‘Het zijn allemaal symptomen van dezelfde ziekte. Dat kan je zien bij de laatste plannen van de VVD om dubbel te straffen in wijken met meer dan vijftig procent migratieachtergrond. Daar gaat discriminatie hand in hand met bestraffing van armoede.’ Over welke ziekte praat ze dan? Na kort nadenken heeft Krieger de essentie. ‘De ziekte is macht.’

Krieger hoort vaak over de onvergelijkbaarheid tussen de VS en Nederland. ‘Ik vermoed dat achter dit argument een bepaald soort kritiek zit: men wil dat wij erkennen dat Nederland toleranter is dan we denken. In Nederland blijft men, zo lijkt het, tot het einde der tijden vasthouden dat we extreem tolerant zijn. Maar racisme is vergelijkbaar met de wijsheid van Socrates: je bent je niet bewust van al je racisme, totdat je beseft dat je je niet bewust bent van je racisme. Teveel mensen denken dat wij het in Nederland allemaal beter hebben dan in de rest van de wereld, dat het vooral in Amerika heel erg is. Maar het is niet erger of minder erg: het is anders.’

Is het dan niet zo dat je met een zwarte huidskleur in Amerika veel slechter af bent dan in Nederland? ‘Natuurlijk, de situatie in Amerika is erger omdat het een land van extremen is. Het is het land van de Ku Klux Klan én van Martin Luther King. Hier is het allemaal meer middenmoot, we polderen hier wat af. Daarnaast spelen andere verschillen een rol. In de VS zijn heel veel wetten simpelweg van het lotje getikt. Dingen als de wapenwetgeving, het minimumloon en verzekeringen zijn zo slecht; geen wonder dat je dan slechter af bent. Zulke dingen treffen zwarte mensen ook disproportioneel. De Amerikaanse situatie is echter in bepaalde opzichten beter. In Amerika durven ze in elk geval over racisme te praten, in Nederland is het onderwerp nog te controversieel.’

Strijd en polarisatie

De tweede fout die Hendriks gemaakt ziet worden is dat de concepten uit de VS op een polariserende manier ingezet worden. ‘De termen focussen teveel op slachtofferschap. Slachtoffers aanwijzen impliceert tegelijkertijd het bestaan van daders, maar er zijn geen daders. Het is niet alsof grote groepen blanke mensen anderen proberen tegen te werken. Als de activisten die twee dingen niet duidelijk specificeren, spelen ze in op rancunes en zetten ze groepen in de maatschappij tegen elkaar op.’

Daarachter schuilt een meer gevoelsmatig probleem volgens Hendriks. ‘De concepten worden gebezigd in een discours van strijd. Als je gaat praten over slachtoffers die gered moeten worden van de daders, is dat goed voor niemand. Het is geen strijd, we zijn meer gewoon de hele tijd aan het aanmodderen en hopen dat het beter wordt.’

‘Ik heb het idee dat hier teveel in gelezen wordt’, zegt Krieger als ze die kritiek hoort. ‘Als ik het heb over antisemitisme in de samenleving zegt men toch ook niet dat ik teveel daders aanwijs? We hebben het niet over individuele daders, maar over racisme dat ingebakken zit in de samenleving, op institutioneel niveau. Individuen zijn niet schuldig, want niemand heeft ervoor gekozen om met een bepaalde huidskleur ter wereld te komen. Maar men moet zich wel bewust zijn van zijn of haar status in de wereld.’

Spookbeelden

Uiteindelijk lijken de twee sprekers het in grote lijnen met elkaar eens te zijn. Beiden verschillen in hun focus en wat zij het belangrijkste achten, maar ze zijn het eens over de problemen en hun oorzaken. Toch leeft het gevoel dat de ander lijnrecht tegenover ze staat. Aannames worden gedaan over andermans standpunten en woorden worden besteed aan het bevechten van spookbeelden, terwijl de gelijkenissen onbesproken blijven.

‘Al deze discussies doen er uiteindelijk niet veel toe’, zucht Krieger. ‘Het lijkt wel alsof het gehamer op termen een afleiding is om het debat te bagatelliseren. Ik heb het gevoel dat we in Nederland tien stappen vóór het eigenlijke gesprek al zeggen dat we moeten stoppen met praten.’

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 11 oktober 2018.

Waarom Nederlandse activisten zich laten inspireren door black history VS

1

Om Nederlandse antiracisten beter te begrijpen is kennis van Amerikaanse black history noodzakelijk.

Voor het Nederlandse antiracismedebat is de Amerikaanse discussie allesbepalend. Denk aan Zwarte Piet die door zwarte activisten ‘blackface’ wordt genoemd, naar de zwart geschminkte karikatuur in negentiende-eeuwse theatervoorstellingen in het Amerikaanse zuiden. Denk daarbij ook aan begrippen zoals ‘institutioneel racisme’ en ‘wit privilege’, de bewondering voor activisten zoals Rosa Parks en Malcolm X en de nadruk op de eigen zwarte identiteit.

Om de Nederlandse discussie over racisme beter te begrijpen is kennis van de Amerikaanse geschiedenis noodzakelijk. Waarom leidde de afschaffing van de slavernij in 1865 niet tot echte emancipatie van de zwarte gemeenschap? Hoe erg was het racisme in de Verenigde Staten? Hoe reageerden zwarte leiders daarop? Waarom wist de zwarte burgerrechtenbeweging in de jaren vijftig en zestig uiteindelijk aan het langste eind te trekken? En hoe kwam het dat een deel van de beweging daarna radicaliseerde en koos voor Black Power?

Mislukte emancipatie

Her bestaan van de slavernij in de zuidelijke staten was één van de belangrijkste redenen waarom noord en zuid tussen 1861 en 1865 een bloedige burgeroorlog uitvochten. De noordelijke staten wonnen deze oorlog, de slavernij werd afgeschaft en de zuidelijke staten werden meer dan tien jaar bezet door noordelijke troepen. Aanvankelijk leidde de emancipatie (zo werd de afschaffing van slavernij genoemd) ertoe dat zwarten hun lot in eigen handen namen. Een deel verging het wel en zij belandden in de middenklasse. Zwarten mochten stemmen en werden ook politiek actief.

Deze zwarte emancipatie riep weerstand op bij de blanken in het zuiden. Racistische groeperingen zoals de Ku Klux Klan, de Red Shirts en de White League terroriseerden de zwarte bevolking. Ook namen de zuidelijke staten, toen de noordelijke troepen weer waren vertrokken, wetten aan die zwarte de facto discrimineerden: de zogenoemde Jim Crow Laws. Deze wetten waren vernoemd naar het blackface-typetje Jim Crow uit 1828 van de blanke acteur Thomas Rice. In het zuiden werd een stembelasting ingevoerd en kiezers werden onderworpen aan moeilijke alfabetiseringstesten (waar laaggeletterde blanken echter niet mee lastig werden gevallen). Er waren in de jaren na de Amerikaanse Burgeroorlog enkele zwarte politici die het ver schopten in de politiek, maar als gevolg van de discriminerende maatregelen verloren de zwarten vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw hun machtspositie. Aan het begin van de twintigste eeuw zat er geen enkele zwarte politicus meer in het Huis van Afgevaardigden of in de Senaat en dat zou decennialang zo blijven.

De belangrijkste voorman van zwarte gemeenschap in deze moeilijke periode was Booker T. Washington. Hij was directeur het Tuskegee Institute, een zwarte onderwijsinstelling in Alabama die zou uitgroeien tot de Tuskegee University. In 1895 hield Washington de Atlanta Exposition Speech, waarin hij de zwarte Amerikanen opriep zich vooral te richten op onderwijs en ondernemerschap in plaats van de confrontatie met de blanken aan te gaan. Hij was tegen de Jim Crow Laws, maar vond het ontactisch om de confrontatie aan te gaan. De zwarten hadden de tijd niet mee. Washington had een deal gesloten met enkele blanke leiders in het zuiden: als de zwarten de Jim Crow Laws niet zouden aanvechten dan kregen ze beperkte ontplooiingsvrijheid. Niettemin financierde Washington in het geheim rechtszaken die deze racistische wetten aanvochten.

Naar aanleiding van zijn autobiografie Up from slavery werd Washington, als eerste zwarte, persoonlijk uitgenodigd door de president Theodore Roosevelt om eens langs te komen op het Witte Huis. Zuidelijke politici waren woedend. Veelzeggend was de reactie van senator Benjamin Tillman van South Carolina: ‘The action of President Roosevelt in entertaining that nigger will necessitate our killing a thousand niggers in the South before they will learn their place again.’

NAACP

In 1896 besloot het Hooggerechtshof in de zaak Plessy v. Ferguson de rassenscheiding in het openbare leven toe te staan onder de doctrine seperate but equal. In de praktijk kwam er van die gelijkheid niets terecht en stond het Hooggerechtshof apartheidspolitiek in de zuidelijke staten toe. Zwarten mochten in openbare bibliotheken, parken en theaters niet komen, kregen slechtere woningen toegewezen en hadden aparte scholen die veel minder budget tot hun beschikking hadden. Zwarten moesten ‘hun plek kennen’. Zwarte mannen mochten bijvoorbeeld een blanke vrouw niet in de ogen kijken (als ze dat wel deden liepen ze risico te worden gelyncht) en zwarten moesten in de bus hun plek afstaan als een blanke daar wilde gaan zitten.

Het racisme won begin twintigste eeuw aan populariteit. Dit was vooral te danken aan de stomme (zonder geluid) film Birth of a nation (1915) van D.W. Griffith, die gebaseerd was op een roman over het ontstaan van de KKK. In deze film werden zwarte mannen (uiteraard gespeeld door blanke mannen met een blackface) geportretteerd als verkrachters van blanke vrouwen. ‘Gelukkig’ kwamen de KKK-strijders to the rescue en leerden de zwarten een lesje. Deze racistische film was de eerste blockbuster en werd door maar liefst vijfentwintig miljoen Amerikanen bekeken. De KKK, die jarenlang haar activiteiten op een laag pitje had gezet, maakte dankzij Birth of nation een sterke heropleving door.

Een jaar na het uitkomen van Birth of a nation werd de zwakbegaafde zwarte jongen Jesse Washington gelyncht in Wacco, Texas, nadat hij ervan beschuldigd werd een blanke vrouw te hebben verkracht en vermoord. Washington werd na een kort proces ter dood veroordeeld en vervolgens door een woedende menigte gecastreerd, levend verbrand en opgehangen. Meer dan tienduizend mensen waren getuige van deze moord, onder wie ook veel vrouwen en kinderen.

Omdat het racisme zo hardnekkig was besloten enkele zwarte intellectuelen uit het noorden zich te verzetten tegen de aanpassingsstrategie van Booker T. Washington. De voorman van de jonge radicalen was W.E.B. Du Bois, de eerste zwarte die in Harvard een doctorstitel behaalde. Du Bois en zijn medestanders richtten in 1909 de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) op, een proefprocessenfonds dat geld beschikbaar stelde aan rechtszaken die de maatschappelijke en juridische positie van zwarten verbeterden.

De NAACP gaf ook een maandblad uit, The Crisis, dat bijna helemaal vol werd geschreven door hoofdredacteur Du Bois. Hij keerde zich tegen lynchpartijen in het zuiden en deed daarnaast zijn best om de zwarten een eigen identiteit te geven. Zo was het Oude Egypte volgens Du Bois in werkelijkheid een zwarte beschaving geweest. The Harlem Renaissance, een periode van grote culturele bloei in de New Yorkse wijk Harlem, werd door Du Bois omarmd. Kunst was echter ondergeschikt aan ideologie. Je identiteit was volgens Du Bois in de eerste plaats zwart, daarna was je pas kunstenaar, muzikant of schrijver.

Du Bois vond dat zwarten zich moesten emanciperen en moesten integreren in de Amerikaanse samenleving. Intellectuelen als hij waren de natuurlijke leiders, die een voortrekkersrol te vervullen hadden. Du Bois had dan ook felle kritiek op Marcus Garvey, die van mening was dat de Afro-Amerikanen weer terug naar Afrika moesten. Garvey bedreigde het leiderschap dat Du Bois zo graag wenste, maar ook stond zijn separatistische droom – moeder Afrika als het beloofde land voor de Afro-Amerikanen in de diaspora – integratie in de weg. De beweging van Garvey ging echter als een nachtkaars uit toen bleek dat hij met zijn bedrijf, de Black Star Line, had gefraudeerd.

Met de zwarte integratie in de Amerikaanse samenleving schoot het lange tijd niet op. Zo werden de zwarten buiten de vakbeweging gehouden. De blanken hadden hun eigen bonden, waar zwarten niet welkom waren. Du Bois sympathiseerde met het marxisme, vooral als anti-kolonialistische theorie. Het racisme was volgens hem een gevolg van het kapitalisme, omdat rijke blanken daarmee de arme blanken tegen de arme zwarten konden uitspelen. Helemaal ongelijk had hij hierin niet. Als blanke arbeiders gingen staken zorgden de werkgevers ervoor de zwarte arbeiders hun werk overnamen. Het gevolg was dat niet de blanke werkgevers maar de zwarte arbeiders het bokje waren. Ook in de grote steden in het noorden, waar veel zwarten tussen 1910 en 1970 naartoe emigreerden, ontstonden rassenrellen omdat de zwarte arbeiders, die goedkoper waren, de banen van de blanken ‘afpakten’.

Vanwege zijn steeds radicalere standpunten (sympathie voor de Japanse expansiepolitiek in het Verre Oosten, bewondering voor Stalin en Mao, lidmaatschap van de Communistische Partij) kwam Du Bois steeds meer aan de zijlijn te staan. De NAACP zette met wijzere mensen haar werk voort en wist in 1954, negen jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, in de zaak Brown vs. Board of Education een grote overwinning te behalen. Rassenscheiding was volgens het Hooggerechtshof nu ongrondwettelijk. Het kostte de burgerrechtenbeweging echter nog tien jaar om die gelijkheid in het zuiden te implementeren.

Burgerrechtenbeweging

De burgerrechtenbeweging werd gekenmerkt door acties van burgerlijke ongehoorzaamheid. Dit zorgde voor crisissituaties en dwong de regering om met de activisten in dialoog te gaan. Overheden werden gedwongen meteen te reageren op deze misstanden die de ongelijke behandeling van zwarten aantoonden.

Een belangrijke gebeurtenis was de Montgomery Bus Boycott. Rosa Parks weigerde op 1 december 1955 op te staan voor een blanke in de bus. Ze werd gearresteerd en haar zaak werd nationaal nieuws. De boycot duurde 381 dagen totdat de busmaatschappij door de knieën ging en een einde maakte aan de segregatie. Plaatselijke leiders stichtten de Montgomery Improvement Association om hun activiteiten te coördineren. Martin Luther King Jr. werd voorzitter van deze club. Hij deed een appél op christelijke waarden en Amerikaans idealisme, waardoor King ook door veel blanken als een acceptabel figuur werd gezien.

In 1957 barstte de bom in Little Rock, Arkansas, toen negen zwarte leerlingen niet werden toegelaten op een openbare school. De gouverneur van Arkansas belde zelfs de Nationale Garde om de zwarte leerlingen tegen te houden. President Dwight D. Eisenhower besloot om in te grijpen. Hij zorgde ervoor dat de Nationale Garde onder federaal bestuur kwam te staan en dwong ze daarna om terug te keren naar hun barakken. Vervolgens liet hij de 101st Airborn Division invliegen die de zwarte leerlingen moest beschermen als zij naar school wilden gaan.

Het hielp weinig. Als de soldaten even niet opletten werden de zwarte leerlingen getreiterd en vernederd. Uiteindelijk wist daarom maar één leerling de school met een diploma te verlaten. Meteen nadat hij van school was besloot Little Rock alle openbare scholen te sluiten. Veel andere steden in het zuiden volgden. De blanken gingen naar hun eigen bijzondere scholen die particulier gefinancierd werden. Aan de segregatie kwam dus feitelijk geen einde.

Andere acties die de zwarte activisten organiseerden waren sit-ins, om winkels in het zuiden te dwingen te stoppen met hun racistische beleid, en de zogenoemde freedom rides, die in 1961 werden georganiseerd. Doel van deze laatste actie was een einde te maken aan de segregatie in het openbaar vervoer in het zuiden. De freedom riders werden regelmatig in elkaar geslagen door KKK-leden. De KKK was stiekem ingelicht door de racistische politie, die vaak pas een kwartier later kwam opdagen. Tot die tijd had de KKK-terreur vrij spel. Om te voorkomen dat de zwarten weer zouden stemmen pleegde de KKK bovendien bomaanslagen op zwarte doelen en werden sommige zwarte activisten vermoord.

In de zomer van 1963 vonden er veel gewelddadige confrontaties tussen blanken en zwarten plaatsen, waarbij soms doden vielen. Ook in het noorden, in Chicago, Harlem en Philadelphia, werd er gevochten. Op 28 augustus dat jaar vond de mars naar Washington plaats. De demonstranten eisten vrijheid en banen. Martin Luther King Jr. hield voor het Lincoln Memorial zijn memorabele I have a dream-speech. Dit had effect. De Amerikaanse president John F. Kennedy en zijn opvolger Lyndon Johnson zetten zich daarna in voor de zwarte burgerrechten. In 1965 werd de Voting Rights Act aangenomen. Deze wet draaide de kiezersbelasting, de alfabetiseringstesten en andere subjectieve kiestesten terug. De zwarten hadden nu eindelijk stemrecht.

Black Power

In reactie op het blanke racistische geweld radicaliseerde een deel van de burgerrechtenbeweging. Grote held van de radicalen werd Malcolm X. In zijn beruchte The ballot or the bullet-speech verdedigde Malcolm X zwarte activisten die geweld gebruikten: ‘There’s a new strategy coming in. It’ll be Molotov cocktails this month, hand grenades next month, and something else next month. It’ll be ballots or it’ll be bullets.’

Op 4 april 1968 werd Martin Luther King Jr. doodgeschoten door een blanke racist. De radicale activist Stokely Carmichael concludeerde dat de enige zwarte die chaos had kunnen voorkomen nu was vermoord. De zwarten zouden daarom elke grote stad tot de grond toe afbranden. Hij leidde een menigte die in Washington DC de boel aan diggelen sloeg. In Honderdtien Amerikaanse steden braken rassenrellen uit.

Twee jaar eerder, in 1966, hadden de Student Nonviolent Coordinating Committee (SNCC) en de Congress of Racial Equality (CORE) het concept Black Power omarmd. De burgerrechtenbeweging stond voor freedom now, Black Power was agressiever. Stokely Carmichael wilde niet bij de blanken bedelen om meer rechten, je moest zelf de macht grijpen. Ook was Black Power antiwesters. Carmichael noemde het een beweging die alles sloopte wat de westerse beschaving had geschapen. Maar Black Power draaide echter vooral om zwarte trots en zwarte identiteit. Tot media jaren zestig waren zwarte Amerikanen net zo braaf en burgerlijk gekleed als de blanken. Dat veranderde daarna: ze gingen Afrikaanse kleding dragen en afrokapsels. Ook kozen veel activisten voor een Afrikaanse naam: Stokely Carmichael noemde zich voortaan Kwame Ture.

Black Power werd vooral berucht door de Black Panther Party, ondanks de naam meer een sociale beweging trouwens, die in 1966 was opgericht door Huey Newton en Bobby Seale. De zwarte panters hingen de ideologie van Malcolm X aan en hanteerden zijn compromisloze by any means necessary-strategie. Alle mogelijke middelen waren, althans in theorie, geoorloofd. De Black Panthers wilden zwarte buurten zuiveren van de blanke politie. Politieagenten werden pigs genoemd, Black Panthers begroetten elkaar met een opgeheven vuist en gebruikten vaak de slogan: power to the people.

De Black Panthers ontwikkelden ook hun eigen versie van het feminisme, het womanisme, waarin het draaide om de strijdbare black woman. Het gewone feminisme was namelijk blank en dus kolonialistisch en racistisch. In de krant van de Black Panthers werden deze women gefotografeerd met een geweer in de hand. Ze beschermden daarmee huis en haard tegen de boze blanke mannen, die allemaal potentiële verkrachters zouden zijn. Blank en zwart hebben blijkbaar dezelfde vooroordelen over elkaar.

En nu?

Veertig jaar na de burgerrechtenbeweging is de situatie van de zwarten in de Verenigde Staten helaas verre van ideaal. Ze zijn nog steeds oververtegenwoordigd in de gevangenis, ze zijn vaak veel armer dan blanken en worden in het zuiden nog steeds gediscrimineerd, hoewel niet zo erg als vroeger. De afschaffing van slavernij leidde niet tot gelijke rechten voor zwarten, de burgerrechtenbeweging van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw helaas ook niet. Toch is de situatie vele malen beter dan vroeger. Helaas leeft vijfentwintig procent van de zwarten onder de armoedegrens, maar daarnaast zijn er ook veel zwarten die hogerop zijn geklommen op de maatschappelijke ladder. Dat de zwarte gemeenschap zeer gevoelig gereageerd op (al dan niet vermeende) racistische incidenten is zeer begrijpelijk. De Verenigde Staten kennen immers een lange geschiedenis van blank racistisch geweld tegen zwarten. Er valt nog veel te doen.

Dat zwarte activisten in Nederland zich door Amerika laten inspireren is heel begrijpelijk. De geschiedenis van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging is immers nogal zwart-wit. Het is verhaal van blanke onderdrukking en van zwarte helden (niet allemaal onomstreden) die zich daartegen verzetten. Hoewel de situatie in Nederland natuurlijk niet één op één met die van Amerika te vergelijken valt wordt dat wel zo beleefd door antiracisten. Deze black history geeft hun een doel, een verhaal, een identiteit. Kennis van deze geschiedenis is noodzakelijk als je echt een constructieve dialoog wil voeren.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 1 oktober 2018.

Kleurisme in Thailand: ‘Een sterk voorbeeld van white privilege, toch?’

0

Correspondent Tieme Hermans onderzocht het fenomeen ‘kleurisme’ in Thailand. ‘Blanke mensen willen er gebruind uitzien, want dat staat voor schoonheid, status en prestige en het onderscheidt hen van de rest. Donkere mensen willen er wit uitzien om dezelfde redenen: prestige, status, schoonheid en begeerlijkheid. Wat is er dan vreemder?’

Westerlingen die in Thailand zijn voor werk of vakantie voelen zich vaak de koning te rijk in het land. Vooral blanke Europeanen en Amerikanen profiteren van een hoge status, die grotendeels komt door hun huidskleur en de vermeende positieve eigenschappen die daaraan zijn verbonden. Toch is er ook in Thailand zelf sprake van zogenaamd kleurisme, waarin donkere Thai worden gezien als minderwaardig aan hun blankere landgenoten.

In Thaise bergdorpjes waar nog nooit een westerling is geweest, hangen advertenties van lokale restaurants waar zogenaamd westerse koks en obers werken en zien boerenfamilies hun onnatuurlijk witte landgenoten in tv-reclames de nieuwste consumptiegoederen aanprijzen vanuit een luxe appartement in Bangkok. De boodschap in deze reclames is duidelijk. In de woorden van actrice en model Cris Horwang (foto): ‘Whiteness makes you win’.

Een blanke huidskleur wordt als steeds belangrijker gezien in Thailand, een obsessie die sterk gevoed wordt door de media. Thaise televisie, billboards en tijdschriften tonen vooral witgepleisterde, extreem gefotoshopte gezichten. De rolmodellen die worden gecast voor bekende series en films zijn over het algemeen onnatuurlijk blank, terwijl de bad guys vaak donker zijn – en de meeste Thaise sterren zijn tegenwoordig zelfs maar half Thais en hebben een westerse vader of moeder. Ook Thaise schoonheidswedstrijden worden gedomineerd door zogenaamde halfbloedjes van gemengde komaf.

De drang om net zo wit te zijn als de modellen op de billboards is doorgedrongen tot in de kleinste dorpjes in Thailand, waar de schappen van supermarkten en apotheken vol staan met een reeks aan producten die beloven te zorgen voor een perfect witte huid. Deze producten worden vaak aangeprezen door mensen die qua uiterlijk weinig weg hebben van de gemiddelde Thai, maar de schoonheidsstandaard die wordt aangeprezen is duidelijk. De gezichtscrèmes bevatten vaak gevaarlijke hoeveelheden kwik en andere gevaarlijke chemicaliën en beloven resultaat binnen twee weken. Naast deze gezichtsproducten staan er ook whitening deodorant om je oksels te bleken, pillen en dieetsupplement voor je gehele lichaam en crème speciaal voor blankere tepels.

De waarde van een lichte huid is van zulk hoog belang dat de industrie van huidbleekmiddelen is uitgegroeid tot een industrie die jaarlijks vierhonderdvijftig miljoen euro omzet in Thailand. Buiten deze middelen om doet ook de industrie van plastische chirurgie goede zaken met ingrepen als huidinjecties, laseren en zelfs het bleken van geslachtsdelen. Het vermijden van contact met de zon heeft ervoor gezorgd dat doktoren zich zorgen maken over een tekort aan vitamine D onder jonge Thaise vrouwen.

Niet westers, maar wit

Terwijl op het eerste gezicht de Thaise obsessie voor witheid voort lijkt te komen uit de wens om zo westers mogelijk te zijn, ligt het volgens de Thaise journaliste Kaewmala genuanceerder. Zij vertelt dat de laatste twintig jaar het schoonheidsideaal khaaw suay domineerde, ofwel knap en blank. ‘Maar je moet niet denken dat Thaise vrouwen eruit willen zien als westerse vrouwen. Daarom is de laatste update van het model khaaw-suay-muay-X, wat staat voor knap, blank, Chinees-achtig en sexy. Dit wordt de laatste jaren nog wat verder aangescherpt door de culturele invloed van schattige meisjes uit Japan en Korea, waardoor de lange lijst wordt aangevuld met onschuldige ogen, een smalle kin, ronde en rode lippen en natuurlijk een huid zo wit als porselein.’ De journaliste grapt dat je soms niet eens zeker weet of er een Thaise vrouw voor je staat of een levensechte incarnatie van een Japans stripfiguur.

Onderzoekers Joanne Rondilla en Paul Spickard schrijven in hun boek Is lighter better? dat Thai er niet persé op uit zijn om blank te worden, maar om eruit te zien als welvarende Aziaten. Ze schrijven dat veel Thaise vrouwen tevreden zijn met hun Aziatische uiterlijke eigenschappen en zij hun donkere, steile haar en amandelvormige ogen niet in zouden willen ruilen voor blond haar en blauwe ogen. ‘Maar’, meent Rondilla, ‘toch zoeken zij een opgepoetste en betere versie van zichzelf. De regel is dat het oké is om Aziatisch te zijn, zo lang je maar de juiste soort Aziaat bent met lichte huidskleur, grote ogen en een perfect lichaam.’

Hoogleraar Shakira Hussein van de Universiteit van Melbourne zegt in een interview met Radio Australia dat de obsessie voor een witte huid naar abnormale hoogten stijgt in Azië, maar dat de drang om bruin te worden in het westen niet veel minder vreemd is. ‘De missie om elk lichaamsdeel te bruinen dat ooit voor een ander zichtbaar kan zijn, is even bizar toch?’ Of zoals journaliste Kaewmala het zegt: ‘Blanke mensen willen er gebruind uitzien, want dat staat voor schoonheid, status en prestige en het onderscheidt hen van de rest. Donkere mensen willen er wit uitzien om dezelfde redenen: prestige, status, schoonheid en begeerlijkheid. Wat is er dan vreemder?’

Geschiedenis van de obsessie

Ondanks dat de komst van Europeanen in Azië de status van een lichte huid versterkte, bestond dit schoonheidsideaal al langere tijd in Thailand en vindt het mogelijk zijn oorsprong in India. Van de eerste tot de vijfde eeuw had India veel invloed op de cultuur en religie in Thailand en voor de komst van het boeddhisme was een groot deel van Zuidoost-Azië hindoeïstisch. De Indiase verschillen tussen hoge en lage klasse en een lichte en donkere teint zijn al eeuwenlang verankerd in de cultuur van het kastesysteem en volgens historicus Chit Phumisak diep doorgedrongen in het Thaise schoonheidsideaal.

Hoewel Thailand nooit gekoloniseerd werd, was de elite van het land vanaf de negentiende eeuw geobsedeerd door alles wat er uit het moderne Westen kwam. Zo voerde koning Chulalongkorn (1853-1910) grote veranderingen in binnen de overheid na een bezoek aan Europa in 1897 en namen hij en zijn familie Europese stijl en manieren over. Dit bracht een grote verandering teweeg, waarbij de culturele focus in het koninkrijk verschoof van China en India naar Europa. De status van een blanke huid werd hierdoor nog meer benadrukt, maar de politieke idealen uit Europa van een sterke, gecentraliseerde natiestaat bleken van veel grotere invloed. Geïnspireerd door onder andere nazi-Duitsland begon de overheid in Bangkok in de jaren dertig van de vorige eeuw met het centraliseren van de macht en voerden zij een doctrine in van zogenaamde Thai Niyom, ofwel Thaisheid.

Thaisheid slaat op een door de dominante bevolkingsgroep gecreëerde vertelling van wat een echte Thai zou moeten zijn. Deze nationalistische beweging dwong het Centraal-Thaise dialect af als nationale taal, herschreef de geschiedenis in diens voordeel en maakte de culturele gebruiken en uiterlijke eigenschappen van haar elite tot standaard voor het hele land. Al deze maatregelen hielpen de Thaise elite hun positie in het land verder te versterken. De lichtere bewoners uit de meer ontwikkelde en verstedelijkte gebieden in het laagland werden een rolmodel voor de moderne Thai, met westerse gewoonten, een hoge opleiding, een moderne baan en een lichte huidskleur.

Ook gaf de drang om de verschillende volkeren binnen de landsgrenzen onder de duim te houden en te incorporeren in het door Bangkok gedomineerde Thailand, extra voeding aan het verhaal van Thaisheid. Op dit moment behoort minder dan een derde van de Thaise bevolking tot de Centrale Thai en bestaat de rest van het land uit minderheidsgroepen waarvan de Lao met vijftien miljoen en de etnische Chinezen met tien miljoen de grootsten zijn. De meeste van deze volkeren hebben een andere moedertaal, cultuur en gewoonten dan de Centrale Thai.

Eén van de hoofdredenen van de centrale overheid om deze volkeren meer Thais te maken is angst. De Thaise overheid kent namelijk een lange geschiedenis van oorlog met haar buurlanden, heeft nog altijd grensconflicten met Cambodja, is bang voor de moslims in het zuiden, was in het verleden bang voor communistische invloed op de Chinese Thai, verdenkt de bergvolkeren van drugshandel en is bang dat de bevolking van het noordoosten – die cultureel gezien dichter bij Laotianen staat – droomt van meer autonomie of zelfs onafhankelijkheid van Thailand. Er is de overheid dan ook veel aangelegen de Centraal-Thaise cultuur te promoten en de andere bevolkingsgroepen ervan te overtuigen dat ze zich moeten schikken naar de standaarden van Bangkok of moeten leven met het beeld dat ze door hun taal, cultuur en donkere huidskleur tweederangsburgers in eigen land zijn.

White privilege

In veel Thaise kustplaatsen lopen oude westerse mannen rond met jonge Thaise meisjes die hun kleindochter hadden kunnen zijn, worden sjofel geklede backpackers op hun wenken bediend door mensen van hun ouders’ leeftijd en krijgen ze complimenten op hun uiterlijk. Er zijn zelfs verhalen van westerse jongeren die met succes bedelen in de straten van Bangkok om hun reis te kunnen vervolgen.

‘Het is niet altijd een voordeel dat mensen denken dat je rijk en succesvol bent door je blanke huid, aangezien ze ook goed misbruik van je kunnen maken, maar zeker voor de vakantieganger zijn deze privileges heerlijk’, zegt de Nederlandse Thailand-ganger Adri (56). ‘Alle deuren gaan voor je open en je voelt je vrij om te doen en te laten wat je wilt. Kijk maar om je heen in Pattaya, daar beleven honderden vijftigplussers hun tweede jeugd. Dat hadden ze in hun thuisland nooit voor elkaar gekregen. Je kunt ervan zeggen wat je wilt, maar dat is een sterk voorbeeld van white privilege, toch?’

Dit zogenaamde white privilege staat voor een grote reeks voordelen waar blanke mensen over beschikken zonder daar moeite voor te doen. Deze privileges kunnen zich in Thailand uiten door het krijgen van meer respect dan mensen met een andere huidskleur, maar ook in het makkelijker verkrijgen van een huis, een baan en een hoge functie binnen een organisatie. Ook voor blanke reizigers in Thailand geldt dat de politie je meestal met rust laat, personeel geduldiger met je is en je soms zelfs voor laat gaan in de rij, je snel geholpen wordt op straat als je iets nodig hebt en er veel vaker dan bij anderen een glimlach op je staat te wachten bij binnenkomst.

In Thailand en andere Zuidoost-Aziatische landen staat de westerse witheid niet alleen voor schoonheid, maar ook voor kennis en macht. Zo liet een studie onder Australische vrijwilligers in Vietnam zien dat zij gezien werden als het toppunt van kennis, ongeacht het opleidingsniveau en de ervaring van hun Vietnamese collega’s. Dit wordt beaamd door de Duitse expat Moritz (32), die merkt dat er altijd opvallend goed naar hem geluisterd wordt wanneer hij iets te zeggen heeft op zijn werk. ‘Westerlingen zijn verbaal vaak wat sterker dan de meeste Thai en de voertaal is Engels. Daarin hebben we een streepje voor als westerlingen, maar wat me het meest verbaast is hoe mijn collega’s ervan uitgaan dat ik slimmer ben omdat ik blank ben en aan een buitenlandse universiteit heb gestudeerd. Daarbij krijg ik voortdurend complimenten op mijn uiterlijk en mijn lichte huidskleur, wat ik echt extreem ongemakkelijk vind, aangezien ik dit in Duitsland maar zelden krijg.’

Volgens onderzoekers Megan Lafferty en Kristen Hill Mahler van de Universiteit van Melbourne ervaren vooral westerse mannen in Thailand een stijging in sociale status, die ze gebruiken voor het aangaan van relaties met Thaise vrouwen en het verkrijgen van werk. In een onderzoek uit 2014 schrijven zij dat deze mannen zichzelf tegenover Thaise vrouwen kunnen positioneren als providers en échte westerse mannen, voortbouwend op een klassiek, neo-koloniaal beeld over het mannelijk ideaal.

De Thais-Amerikaanse hoogleraar Pilapa Esara van het Amerikaanse Brockport College onderzocht hoe Thaise vrouwen kijken naar westerse mannen als huwelijkspartner en kwam tot de conclusie dat veel vrouwen uit arme gezinnen op het platteland of in sloppenwijken in Bangkok sneller geneigd waren voor een westerse man te kiezen. Volgens Esara passen deze, vaak donkerdere, vrouwen simpelweg niet in het gangbare schoonheidsideaal van lichte huidskleur, economisch succes en stedelijke afkomst en manieren en hebben ze grote moeite met het vinden van een Thaise partner. Daarom is het voor veel van deze vrouwen een strategische keus om voor een westerse man te gaan.

Niet voor alle westerlingen

‘Veel van mijn blanke medereizigers vinden het moeilijk te geloven, maar ik voel me hier vaak niet op mijn gemak’, zegt de Indiaas-Franse Madhu (28). ‘In heel Zuidoost-Azië krijg ik een vreemd soort aandacht. Sommige mensen zijn bang voor me, anderen negeren me liever en soms staan mensen domweg te wijzen en te lachen wanneer ik voorbijloop. Laatst gooide een oude vrouw zelfs etensresten naar me om me weg te houden bij haar stalletje.’

Ook de Afro-Amerikaanse Michelle (31) merkte deze andere behandeling op, toen ze op zoek was naar werk als docente Engels in Thailand. ‘Op basis van mijn cv en het niveau van mijn Engels was een school in Bangkok erg enthousiast en mocht ik op gesprek komen. Toen ze mijn gezicht zagen, merkte ik echter dat ze ongemakkelijk werden van mijn verschijning. Even later kreeg ik te horen dat ze me nog wel zouden bellen. Toen wist ik al dat ik nooit meer iets van ze zou horen.’

Studente Nong (27) herkent de andere behandeling die niet-blanke buitenlanders krijgen in haar land. ‘Veel mensen zijn een beetje bang voor donkere mensen. Er staan veel verhalen in de media over criminele Nigerianen in ons land en natuurlijk is er het vooroordeel dat alleen lichte mensen nobel van aard kunnen zijn, vooral bij oude mensen. Zo ontmoette mijn oma in de trein een keer een Afro-Amerikaan. Daarover zei ze tegen me: ‘Ik vond die neger wel lief, dus gaf ik hem een banaan.’ Zoiets zou iemand van mijn generatie niet snel doen, maar de ongelijke behandeling verandert niet snel.’

Binnen Thailand

Het blanke privilege en de vooroordelen naar donkere mensen gelden niet alleen voor buitenlanders, maar nog veel sterker voor de Thai onderling. Zoals in veel Aziatische landen wordt een donkere huid in Thailand gezien als een eigenschap van arme arbeiders en boeren van lage afkomst. Een lichte huidskleur wordt geassocieerd met eigenschappen als intelligentie, creativiteit, schoonheid en een goede achtergrond, terwijl donkere mensen gezien worden als lui, arm, achtergesteld, dom en onaantrekkelijk.

De Thaise definitie van nationale identiteit is volgens journaliste Kaewmala een nationalistisch, elitair verhaal waarin de bewoners uit de grote steden en het laagland rondom Bangkok een standaard zetten die een groot deel van de bevolking buitensluit, discrimineert en vervreemdt. ‘We noemen het ‘kleurisme’, het eeuwenoude vooroordeel tegen mensen met een donkere huidskleur van dezelfde etnische groep. In Thailand is deze cultuur van discriminatie sterk verweven met ons ultranationalistische onderwijssysteem, dat ons leert dat wij beter zijn dan onze buurvolkeren en dat bovendien een Bangkok-gecentreerd wereldbeeld dicteert dat nauw verbonden is met discriminatie gebaseerd op klasse, sociale hiërarchie en stad tegenover platteland.’

‘Mijn familie komt uit de bergen en we zijn van een andere stam dan de Centrale Thai’, vertelt Keej (23). Van origine is onze huidskleur donkerder dan die van de stadsmensen in Bangkok, dus ik word automatisch gezien als een lelijke boer, ook al studeer ik aan de universiteit. Ik merk het aan medestudenten en docenten, die me minder serieus nemen. Alsof mijn ambities uiteindelijk toch niet van de grond zullen komen vanwege mijn huidskleur.’

Volgens Kaewmala heeft Thailand beslist last van een discriminatieprobleem. Dit is te zien in schoolboeken waar naast het woord voor lelijk een pikzwart persoon met kroeshaar getekend staat en bij mooi een schattig blank meisjesgezicht. Ook worden veel Thaise boeren vaak uitgemaakt voor Laotiaan of Cambodjaan, waar op wordt neergekeken. Kaewmala zegt zelfs dat Thai een sterk wantrouwen hebben naar donkere mensen en weinig schoonheid en waarde zien in mensen uit hun buurlanden, arme Thai uit de buitengebieden, Thais-Maleise moslims in het zuiden of mensen van Afrikaanse afkomst. Mede doordat Thailand, in tegenstelling tot haar buurlanden, nooit werd gekoloniseerd, zijn de wetten en normen van het land op geheel eigen wijze tot stand gekomen en zijn er tot op de dag van vandaag geen wetten die discriminatie op basis van ras of huidskleur verbieden.

Joanne Rondilla en Paul Spickard schrijven dat kleurisme in Azië in feite een klassenstrijd is waarin de bovenlaag van de maatschappij het ideaalbeeld dicteert. Dit beaamt de activist Hsein Twa (29). ‘Ons racisme is eigenlijk kleurisme en kleurisme is eigenlijk klassisme. We discrimineren mensen van ons eigen ras vanwege hun kleur, maar de onderliggende reden is dat rijke, succesvolle stadsmensen zich hoger willen plaatsen dan de armere mensen in de buitengebieden. Dat is puur klassisme.’

Volgens Twa wordt de dominante cultuur in Thailand gedicteerd door de bovenklasse van de maatschappij, terwijl levende, bewegende cultuur juist bij de gewone mensen vandaan komt. ‘Net als dat je als toerist in Thailand onze grootste tempel, het koninklijk paleis en het kunstmuseum bezoekt en vervolgens meldt dat je de Thaise cultuur begrepen hebt. Nee, dit is de cultuur van de elite, een heel kleine kliek rijke mensen die hun ideaalbeeld over cultuur en beschaving opdringt aan de hele rest van het land. En het ergste is’, vervolgt hij, ‘we trappen er nog in ook! Alsof je Frankrijk kent na een bezoek aan de Eiffeltoren en het Louvre of de Nederlandse mentaliteit kunt doorgronden door een bezoek aan het Paleis op de Dam. Nee, de echte cultuur leeft bij de gewone mensen en de gewone mensen in Thailand leven buiten. Het is een warm land. Honderd jaar geleden liepen veel Thaise vrouwen nog zonder zorgen met blote borsten rond. Nu heeft de overheid het over echte Thaise cultuur, preutsheid en wordt er een model geschetst van de ideale Thai, dat gebaseerd is op een gecreëerd verhaal waarin iedereen net zo wit moet zijn als de oude adel van vroeger.’

Volgens de Canadese thaibokser Laura kan een persoon met macht en aanzien in Thailand iemand die lager op de sociale ladder staat te allen tijde herinneren aan diens inferieure positie. ‘Dit wordt door de maatschappij niet eens gezien als iets slechts. Het is zelfs hun goed recht en ze beleven er groot plezier aan om dit te doen. De rijken naar de armen, de ouderen naar de jongeren, de blanke Thai naar de donkere Thai, mannen naar vrouwen, vrouwen naar kinderen, dun aan dik, mooi aan lelijk, stedelingen aan plattelandsbewoners en ga zo maar door. Er heerst hier een heel duidelijke sociale orde die zelden in twijfel wordt getrokken en waarin een persoon op waarde wordt geschat gebaseerd op zaken waar hij of zij weinig aan kan veranderen.’

Verschil tussen man en vrouw

Zowel mannen als vrouwen ondervinden oneerlijke kansen op de arbeidsmarkt gebaseerd op hun uiterlijk. Toch schrijft Evelyn Nakano Glenn, hoogleraar etnische studies aan de Universiteit van Berkeley, in haar boek Shades of difference dat de symbolische waarde van een lichte huidskleur vooral cruciaal is voor vrouwen in Thailand. Volgens haar zijn Thaise mannen die worden beschouwd als fysiek onaantrekkelijk – maar die welvarend of hoogopgeleid zijn – toch kansrijke huwelijkspartners, terwijl vrouwen die status alleen kunnen genieten als ze voldoen aan de uiterlijke vereisten, onafhankelijk van hun opleidingsniveau. ‘Ondanks dat huidskleur over het algemeen beschouwd wordt als iets onveranderlijks, proberen veel vrouwen, maar ook mannen, een lichtere teint te verkrijgen om dezelfde privileges te krijgen als hun blankere landgenoten’, schrijft Glenn.

Volgens kleuterjuf Yim (26) vragen veel vacatures om een schattig gezicht en een hoge neus. ‘Vaak staan er voor vrouwen heel specifieke vereisten als blank, 1 meter 70 lang en minimaal cup B. Daarom doen we allemaal mee aan dit circus. De maatschappij trekt een lijn voor ons en als we een goede baan willen vinden, kunnen we ons maar beter aanpassen.’

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Kanttekening op 28 februari 2019.

Universiteiten starten centrum migratie en diversiteit: ‘Ons centrum steunt BLM’

4

Migratie en diversiteit behoren tot de hete hangijzers van dit moment. Daarom hebben de universiteiten van Rotterdam, Delft en Leiden een nieuw kenniscentrum opgericht waarin wetenschappers de krachten bundelen: het ‘Centre Governance of Migration and Diversity’.

Via onderzoek en onderwijs wil het centrum kennis genereren over migratie en diversiteit. Aan het roer van het centrum staat Peter Scholten, professor Migratie- en Diversiteitsbeleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De Kanttekening sprak hem over migratie, diversiteit, institutioneel racisme en Black Lives Matter.

Beeld: Peter Scholten

Waarom is dit centrum zo belangrijk?

‘Migratie en diversiteit zijn belangrijke kernthema’s geworden in de Nederlandse samenleving en daarbuiten. Als academici moeten we daar wat mee en wij kunnen een bijdrage leveren aan de maatschappelijke discussie, het beleid dat erover wordt gemaakt. We bundelen de expertise van drie universiteiten, om zo sterker te kunnen zijn in het analyseren van migratie- en diversiteitsvraagstukken. Maar het is ook belangrijk om te kijken hoe we als universiteiten zelf omgaan met migratie en diversiteit.’

Waarom is het juist nu nodig?

‘Ik wil het niet alleen ophangen aan het momentum dat er nu is, met de Black Lives Matter-beweging. Maar er komt nu wel steeds bredere maatschappelijke interesse, want migratie en diversiteit zijn echt vraagstukken van alle tijden – niet alleen van nu of van vorig jaar of een paar jaar geleden.

‘Institutioneel racisme ligt nu erg onder een vergrootglas. Een uniek moment van maatschappelijke bewustwording, maar dat is er helaas al generaties lang. De toename van migratie en de verdieping van diversiteit in de samenleving die we de afgelopen decennia hebben gezien, zorgden ervoor dat dit thema langzaam steeds centraler op de agenda kwam te staan – zowel op de maatschappelijke als beleidsagenda – maar ook de wetenschappelijke agenda. Ons centrum is een soort consequentie van die ontwikkelingen.’

Klinkt als een uitdaging?

‘Ja, dat is het wel en er is ook meer kennis nodig. Een van die uitdagingen is het institutioneel racisme en een andere is de vluchtelingencrisis. Die laat zien dat Europa niet goed voorbereid is op migratie, ondanks dat Europa historisch gekenmerkt wordt door migratie. Onze omgang met een thema als dit, dat ik voorlopig nog niet zie verdwijnen, is vaak nog onbeholpen. Daar kunnen wij als onderzoekers ook een rol in spelen, om dat meer te duiden, wat er achter migratie zit en hoe we daarmee om kunnen gaan. Er zijn discussies geweest over de relatie tussen klimaatverandering en migratie en veel discussies waren er op stedelijk niveau. Het zijn allemaal thema’s die in ons centrum samen moeten komen.’

Wat gaat het centrum concreet doen?

‘Wij gaan migratie en diversiteit als onderzoeksthema’s binnen de universiteiten hoger op de agenda zetten en verbinden met onderwijs. We gaan ook kijken naar migratiebeleid, waarbij wij vooral geïnteresseerd zijn in de manier om meer kennis te genereren over hoe je met migratie omgaat. Verder gaan we kijken naar de rol die migratie speelt in de transformatie van steden en daarvoor gaan we samenwerken met verschillende grote steden. We zijn onze maatschappelijke verankering aan het verbeteren.’

‘Er mag meer kennis in het migratiedebat komen’

Welke nieuwe trends ziet u op het gebied van migratie en diversiteit?

‘Een nieuwe ontwikkeling is superdiversiteit. Dat wil zeggen dat diversiteit zelf is veranderd. Het Nederlandse debat voltrekt zich nog sterk langs de lijnen van klassieke doelgroepen, zoals Marokkaans-Nederlands, Turks-Nederlands, Surinaams-Nederlands, maar dat dekt de lading niet meer.

‘De aard van migratie is ook veranderd. Vroeger kwam een migrant hier aan en vestigde zich hier. Nu wordt meer gesproken over ‘mobiliteit’. Mensen migreren soms vaker en verblijven vaker tijdelijk ergens. Het is complexer geworden.

‘Maar ook de coronacrisis heeft invloed op de migratie. De pandemie heeft bestaande ongelijkheden aan de ene kant vergroot, maar er is ook een andere beleidsrealiteit gekomen. Daarbij vraagt men zich af hoe om te gaan met migratie en inclusie, bijvoorbeeld van mensen die vanwege het coronavirus langer in een procedure zitten. Wij willen het feit dat er een crisis is abstraheren. Er zijn vaak crises op dit terrein, maar wij willen kijken wat die crises doen met migratie en diversiteit.’

Hoe kunnen we migratie en diversiteit beter begrijpen?

‘Wij willen als centrum bijdragen aan de kwaliteit van het maatschappelijke debat. Er zijn heel veel opinies en meningen over migratie en die zijn ook belangrijk, maar er mag meer kennis in dat debat komen. Wat werkt wel en wat niet? Veel landen proberen nu de grenzen te sluiten en dat lukt meestal niet goed. Daardoor moedig je irreguliere migratie aan, met nadelige gevolgen voor een land en de migranten zelf. Dat landen zich nu beschermen tegen het coronavirus doet weinig recht aan de internationale ongelijkheid. Covid heeft in sommige landen zo hard toegeslagen dat er vrij grote migratiestromen op gang gekomen zijn, waar nauwelijks een adequaat antwoord op is. Als wetenschappers moeten we daar meer inzicht in geven.’

Gaat dit centrum een nieuw licht op migratie werpen?

‘Ik denk het wel. Er zijn baanbrekende ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en diversiteit, waarin wij een belangrijke rol in gaan spelen. Wij willen veel meer kennis gaan leveren. Niet alleen over migratie en diversiteit zelf, maar ook over hoe je daar als samenleving mee om kunt gaan. Wat kun je als overheden nu wel en wat niet? Maar ik wil niet beweren dat alles op het gebied van migratie nou zo verschrikkelijk nieuw is. Daar ergeren wij ons als wetenschappers weleens aan, namelijk.

‘Veel processen die we nu zien, hebben we al veel vaker gezien. Daarom nemen bijvoorbeeld ook historici deel aan dit centrum. De pest heeft vroeger al een enorme migratieregulering met zich meegebracht, om maar wat te noemen. Als je door de eeuwen heen naar de migratiegeschiedenis kijkt, dan heeft het meeste zich al een keer voorgedaan. Migratie en diversiteit zijn door de historie heen een constante, maar je ziet dat de maatschappelijke en politieke urgentie om er met wat meer reflectie over na te denken wel wat recenter is.’

Is het migratieprobleem overal hetzelfde of zijn er verschillen?

‘Er zijn hele grote verschillen. Er heerst nog steeds het idee van een nationaal paradigma, dat migratie iets is dat nationaal is, maar dat is het niet. Er zijn grote verschillen tussen regio’s en steden. Steden hebben een ander beleid wat migranten betreft. We kijken dan niet alleen naar grote, maar zeker naar kleine steden, want daar is behoefte aan kennis over migratie en diversiteit.’

Iedere regio of stad moet een eigenstandige benadering krijgen?

‘Precies. Dat is iets wat beleidsmakers liever niet horen, want die willen liever de grote beleidsmodellen van weleer overal op toepassen, maar onze moderne samenleving wordt gekenmerkt door een hoge mate van sociale complexiteit. Als we dat ontkennen en beleid maken dat niet inspeelt op die sociale complexiteit, dan is het beleid al gedoemd om te mislukken. Dus als je het beleid stoelt op de gedachte dat situaties door het hele land hetzelfde zijn, dat er dezelfde vragen leven, dan wordt dat in de praktijk lastig. We moeten dus op termijn toe naar een wat kennisintensiever beleid, om zo naar benaderingen te komen die passen bij de lokale situatie.’

‘Acteur Will Smith zei al: ‘Racism isn’t getting worse, it’s getting filmed’

Onlangs werd bekend dat er een forse toename van migranten wordt verwacht. In 2050 heeft naar verwachting 30 tot 40 procent van de Nederlanders een migratieachtergrond. Hoe moeten we dat in ons land inrichten?

‘Het is wat minder zwart-wit. Veel mensen zijn tweede en derde generatie en die zijn hier geboren. Het is raar om die mee te tellen. Mag iemand die in Rotterdam geboren is gewoon meetellen als iemand met een migratieachtergrond? Dat vind ik als onderzoeker een lastig vraagstuk. Ik zou mensen die hier geboren zijn niet bij die 40 procent willen tellen. Er wordt nu gedaan alsof die 40 procent de klassieke groepen zijn, zoals Marokkaans-Nederlands en Turks-Nederlands, maar er horen ook Belgen bij of Engelsen, dat zijn ook mensen met een migratieachtergrond. Die 40 procent is een zomaar geconstrueerd nummer en een geprognosticeerde toekomstvoorspelling, waar ik als wetenschapper niet teveel waarde aan hecht.’

Er zijn nu veel Black Lives Matter-protesten. Hoe erg is het in uw ogen gesteld met institutioneel racisme?

‘Het kijken naar raciale ongelijkheid was al onderdeel van ons centrum en voor ons is dit onderwerp alleen maar belangrijker geworden. Ik denk dat er in de samenleving nu een unieke mate van besef optreedt dat het best wel ernstig gesteld is met institutioneel racisme in de maatschappij. Het is vaak heel sluimerend en mensen hebben vaak niet eens door dat ze het doen.

‘Het gaat vaak niet om een expliciete vorm van racisme, die ook bestreden moet worden. Het gaat om een veel impliciete en intensievere vorm, die zit in schoolboekjes, in de culturele code die we aangeleerd krijgen en in het taalgebruik van leidende mensen in de samenleving die een voorbeeld moeten stellen. Als je kijkt naar de ongelijkheid in de Nederlandse samenleving, dan is die nog steeds heel groot. Ook binnen migrantengroepen bestaan er grote ongelijkheden, een negatieve beeldvorming van migranten, minder kans om aangenomen te worden, ook bij dezelfde kwalificaties.’

Wat kunt u daar als centrum aan doen?

‘Als eerste moet er besef komen. Daar gaan we nu gelukkig heen, daar zie ik goede ontwikkelingen. Eindelijk. Maar dat besef moet zich gaan vertalen in acties en daar maak ik me wel zorgen over, want wat als het momentum weer weg is? Ik vind het een verantwoordelijkheid van ons om ervoor te zorgen dat het op de agenda blijft. De oplossingen zijn ook niet simpel, maar ze zijn er wel. Je zult op een systematische manier moeten gaan kijken naar hoe we de samenleving hebben ingericht.

‘Ik vergelijk het vaak met hoe vrouwenemancipatie zich ontwikkelt. Daar zijn we ook nog lang niet klaar, maar daar zijn we heel systematisch gaan kijken naar wat gender bijvoorbeeld betekende voor de manier van solliciteren, voor de manier van onderwijs geven of voor de historische canon. Ik denk dat de enige manier om migratie-gerelateerde diversiteit ook die plek te geven die het verdient, is door dat van dezelfde systematische acties te voorzien. Niet simpel, maar wel een structurele oplossing die nodig is en de enige oplossing waarvan ik denk dat die zou kunnen werken. Iedereen heeft hier een verantwoordelijkheid in en dat besef moet nu bij iedereen gaan landen. Maar er is nog een lange weg te gaan.’

‘Ons centrum steunt Black Lives Matter’

Er zijn nu wereldwijd Black Lives Matter-protesten. Waarom denkt u dat die protesten er zijn?

‘Het is een sluimerend proces, een ongelijkheid die er altijd al geweest is. Het momentum was daar. Acteur Will Smith zei al: ‘Racism isn’t getting worse, it’s getting filmed’. Daar geloof ik ook wel in. De kracht van beelden komt ineens binnen. Iets dat al decennialang gebeurt zie je nu pas echt.  Dan moet je wel van hele goede huize komen als je naar die beelden kijkt en ontkent dat er een probleem is.

‘De coronacrisis heeft ons ook gevoeliger gemaakt, want die crisis heeft de meest kwetsbaren in de samenleving heel hard geraakt. Vandaar dat de actiebereidheid heel erg groot is. Kijk maar naar de demonstratie op de Dam. Veel – vooral witte – mensen waren verontwaardigd dat er geen anderhalve meter afstand gehouden werd. Maar dat deed geen recht aan het feit dat de ernst en de urgentie van het thema voor de mensen die daar stonden zo groot was, dat ze het er voor over hadden, dat het van de kwaden de minst kwade was. Voor degene die daar steun betuigden is institutioneel racisme zo ernstig, dat ze tijdens de crisis toch zijn gaan demonstreren om te laten zien dat de maat echt vol is.’

Wat is het standpunt van het kenniscentrum over die demonstraties?

‘Ons centrum steunt Black Lives Matter. De recente protesten, zowel in Europa als in de Verenigde Staten, bieden een gelegenheid om na te denken over de wijdverspreide gevolgen en bijzondere uitingen van racisme. De demonstraties nu zijn dan wel het gevolg van recent politiegeweld, maar delen de blijvende erfenis van het kolonialisme en de huidige vormen van racisme en structureel geweld die we ook in Europa en Nederland moeten blijven erkennen en rechtzetten. Wij willen onze verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat we ons ethisch, gezamenlijk en inclusief inzetten voor ons wetenschappelijk werk, om het herstel van het institutioneel racisme te erkennen en te heroriënteren.’

Wat is er in het verleden fout gegaan?

‘Dit gaat al eeuwen fout. Wat daar ook fout aan is, is dat we er geen adequate reactie op hebben.

Nu komt dat bewustzijn. Dat is positief, het heeft de aandacht, en nu doorpakken. Geen woorden maar daden. Wij als wetenschappers hebben nu de verantwoordelijkheid om bij te dragen dat dit momentum wordt gegrepen en wordt vertaald naar concrete acties. Wat kun je nou precies doen? Ik denk dat veel mensen, ambtenaren, zich afvragen wat er concreet moet veranderen.’

Wat moet er concreet veranderen volgens u?

‘Als ik het concreet maak, dan is er de neiging om het te versimpelen. Maar iedereen, ook bedrijven en de overheid, moet kritisch kijken naar welk beeld ze willen uitstralen als ze iemand aannemen, welk taalgebruik daarbij hoort. Maar als ik nu zeg wat er concreet veranderd moet worden, dan suggereer ik misschien dat er een soort quick fix is en die is er niet. Er is wel wat aan te doen, maar dat moeten structurele aanpassingen zijn, waar een lange adem voor nodig is en wat een hoge mate van betrokkenheid vergt. De politiek moet hier ook echt wat mee gaan doen. Het staat nu wel op de politieke agenda, maar het moet zich gaan vertalen van woorden naar daden.’

‘Iedereen moet kritisch kijken naar welk beeld ze willen uitstralen als ze iemand aannemen, welk taalgebruik daarbij hoort’

Wat moet er volgens u gebeuren met het antiracismebeleid?

‘Alle organisaties in Nederland moeten heel kritisch naar zichzelf kijken. Hoe kan het dat we dit zo lang zo ver hebben laten komen? Iedereen moet het eigen beleid weer onder de loep nemen en doordenken. Klopt het allemaal nog wel? Op alle gebieden, bij de omroepen, onderwijs, de arbeidsmarkt of in de politiek, moet nagegaan worden wat er gedaan moet worden om dit naar het volgende niveau te tillen. We moeten kijken naar wat er nodig is om iets te kunnen doen. Er is namelijk een probleem en dat moet opgelost worden.’

Huidbleken, een miljardenbusiness die maar blijft groeien

1

Het kan via injecties, laserbehandelingen en pillen, maar crèmes zijn de meest voorkomende manier: de praktijk van huidbleken is nog altijd doodnormaal in grote delen van de wereld.

Huidbleken is een miljardenindustrie die alleen maar blijft groeien. Vooral in Afrikaanse en Aziatische landen zijn de producten populair. Acht op de tien Nigeriaanse vrouwen gebruiken producten die het bleken van de huid beloven en 70 procent van de Indiase vrouwen zegt weleens een van deze producten te hebben gekocht. Azië heeft sinds korte tijd een groot deel van de markt ingenomen.

In India worden de populaire crèmes zelfs aangeprezen door Bollywoodsterren als Shah Rukh Khan, die de mannelijke variant ‘Fair & Handsome’ nu al acht jaar promoot. De Indiase journaliste en vertaalster Sukanthi (25) uit Mumbai heeft de reclames van jongs af aan meegekregen. Ze ergert zich eraan dat er in de loop van de jaren niets lijkt veranderd.

‘De meeste reclames volgen een standaard script. Er is een meisje dat zich ongelukkig voelt, ze heeft geen baan en geen vriend. Dan behandelt ze haar huid met een van de producten en dan opeens krijgt ze de baan van haar dromen, ontmoet ze de liefde van haar leven, maakt ze prachtige reizen, enzovoort.’

Huidskleur is een veelbesproken onderwerp in India, legt de journaliste uit. ‘Een lichte huid wordt beschouwd als schoonheidsideaal. Vooral voor vrouwen en in mindere mate voor mannen. Jonge meisjes wordt vaak verteld dat ze niet buiten in de zon moeten lopen, omdat ze anders een kleurtje krijgen.’

De boodschap in de reclames is duidelijk. Met een donkere huid ben je ongelukkig en sta je laag in aanzien, terwijl je met een lichtere huid meer in het leven zal bereiken. Een lichte kleur wordt gelinkt aan macht, succes, schoonheid en zelfredzaamheid.

‘Sommige merken zoals ‘Fair & Lovely’ doen het voorkomen als een onschuldige fairness-behandeling’, vervolgt Sukanthi. ‘Alsof je genezen moet worden van een donkere huid. Terwijl het vaak niet meer is dan een huidbleekproduct.’

Sukanthi merkt hierbij wel op dat het een gelegenheidsproduct is. Mensen gaan naar schoonheidssalons om hun huid te bleken voordat ze een groot evenement hebben, zoals een bruiloft. Ze vertelt dat ze de producten zelf niet gebruikt. Ze kent ook niemand die het gebruikt omdat er niet over wordt gepraat, zegt ze.

Beeld: YouTube

Controverse

Dankzij de Black Lives Matter-beweging zijn de huidbleekproducten uiterst controversieel geworden. In juni stopte het bedrijf Johnson & Johnson met de verkoop van huidbleekproducten in Azië en het Midden-Oosten. En het Britse-Nederlandse Unilever, wereldmarktleider met de populaire crème ‘Fair & Lovely’, besloot onlangs om het woord ‘fair’ (‘eerlijk’) te schrappen.

Dat wil niet zeggen dat huidbleekmiddelen tot voor kort niet omstreden waren. Het onderzoeksjournalistieke tv-programma Zembla onthulde in 2013 dat ook in Nederland op grote schaal huidbleekcrèmes worden verkocht, ondanks een eerder statement van Unilever dat hier in Europa geen markt voor zou zijn. Wetenschappers Patricia Gomes en Wiete Westerhof, die in 2001 onderzoek deden naar chemische huidbleekmiddelen onder Indiase en Afrikaanse vrouwen, noemen huidbleekmiddelen een ‘onderdrukkinginstrument, verpakt in een millennia oude schoonheidstraditie.’

Saket Jadhav (30), een human resource professional uit de Indiase stad Pune, vindt dat de crèmes een verkeerde boodschap geven. ‘Ze doen voorkomen dat een donkere huidskleur een ziekte of een misdaad is. Het is walgelijk. Hier in India zijn mensen geobsedeerd door een lichte huid. Ze geloven dat je met een lichtere huid gemakkelijker door de maatschappij wordt geaccepteerd. Een lichte huid is een van de belangrijkste punten waarop vrouwen worden beoordeeld, voordat ze in het huwelijksbootje kunnen stappen.’

Hij heeft de vooroordelen van dichtbij meegemaakt. ‘Mijn ex-vriendin kwam uit het zuiden van India, waar de meeste mensen een donkere huidskleur hebben. Mijn tante zei dat ik mij geen toekomst met haar moest voorstellen. Dat was de laatste keer dat ik mijn tante heb gesproken. Het erge is dat mijn tante zelf ook donker van kleur is. In zo’n hypocriete wereld leven we. In het Westen heb je ‘white privilege’, in India is het niet anders. Het is alleen dat er in India niet over wordt gepraat.’

‘Alsof je genezen moet worden van een donkere huid’

Waarom veel Indiërs toch graag een lichtere huid willen is een moeilijke vraag om te beantwoorden. Saket, Sukanthi en anderen wijzen naar het eeuwenoude kastensysteem, dat nog steeds aanwezig is in India. De hoogste kaste, de Brahmanen, zijn vaak lichter van kleur dan mensen van de laagste kaste, de onaanraakbaren.

De westerse naties – Nederland, Frankrijk en vooral Groot-Brittannië – hebben ten tijde van het kolonialisme aan dit systeem meegewerkt, door vooral de Brahmanen hoge posten te geven. De voorkeur voor een lichte huid heeft zich zo diep in het systeem geworteld, dat het een onbewuste overtuiging van velen is geworden.

Ook buiten India

De stereotyperingen van een lichte huidskleur zijn ook buiten de grenzen van India te vinden. Aswathi Thomas (20), een student uit Texas, kreeg veel nare reacties op haar huidskleur. Ze schreef een blog over de reacties toen zij zestien was. In dit blog besprak ze de nare ervaringen die zij had meegemaakt in haar hindoestaanse gemeenschap.

‘Ik ben van Indiase afkomst en in Texas geboren’, vertelt ze. ‘Ik groeide op in de Amerikaanse cultuur waarin iedereen geobsedeerd is door zonnebaden. Als ik naar het strand ging, kreeg ik van mijn familie te horen dat ik in de schaduw moest zitten, mij moest bedekken en een hoed moest dragen om ervoor te zorgen dat ik niet nog donkerder werd.’

Beeld: Aswathi Thomas

Omdat ze donkerder was dan haar hindoestaanse leeftijdsgenootjes werd ze door hen gediscrimineerd. ‘Ik heb dagenlang gehuild en besloot mijn ervaringen op te schrijven.’ De blog van Aswathi ging viral, omdat veel mensen zich in haar verhaal erkenden. ‘Na de publicatie kwamen de meisjes naar me toe om hun excuses aan te bieden. Ze hadden zich niet gerealiseerd hoe pijnlijk hun opmerkingen waren.’

Toen ze naar India ging voor familiebezoek, kreeg Aswathi te horen dat ze wel heel donker was geworden. Familieleden kwamen toen met producten aanzetten die de huid lichter maken. ‘Ik heb geen echte huidbleekproducten gebruikt, maar wel ‘Fair & Lovely’ en een paar andere’, vertelt ze mij. ‘Maar dat deed ik meer om mijn omgeving te pleasen, niet omdat ik dat zelf nou zo graag wilde.’

Veel andere crèmes bevatten het schadelijke element hydrochinon, een bleekmiddel dat sinds 2001 verboden is in verschillende Afrikaanse landen en de EU. Dit soort crèmes vond Aswathi te riskant. ‘Je hoort verschrikkelijke verhalen, dat mensen hun huid verpesten met die producten en hun gezondheid op het spel zetten.’

Racisme onder Hindoestanen

De Nederlandse danseres Ravy (28) is een artieste met Surinaams-Hindoestaanse wortels. Ravy maakt onderscheid tussen Indiase Hindoestanen en Surinaamse Hindoestanen. ‘In Suriname hebben we een multiculturele samenleving, dus daarom is de obsessie met een lichte huidskleur minder.’

Toch kwam ze met de stereotyperingen van huidskleur in aanraking toen ze twee jaar in Londen woonde. ‘Een keer kwam een eigenaar van een kleine supermarkt aanzetten met een huidbleekcrème. Terwijl ik nergens om had gevraagd. Toen ben ik kwaad weggelopen.’

Beeld: Ravy

Ook vertelt Ravy over dat ze in Londen met Jamaicaanse vrienden een kleine winkel binnenkwam, gerund door Hindoestanen. ‘Toen ik later een keertje in mijn eentje kwam, vroeg de eigenaar wat ik eigenlijk deed met die vrienden van mij. Ik voerde een kleine discussie met hem, maar kwam er al snel achter dat dit geen zin had. Ik heb snel afgerekend en ben weggegaan.’

Ravy constateert dat de media mensen zo onzeker maakt, dat ze geld spenderen aan producten zoals huidbleek om ze gelukkiger te laten voelen. ‘Mensen moeten beseffen dat de media niet de baas zijn, maar de consument. In hoeverre je je laat beïnvloeden, bepaal je toch zelf?’

Veel mensen met een donkere huidskleur worden er door hun eigen gemeenschap op beoordeeld. De kritiek op de huidskleur van Aswathi kwam vooral uit haar eigen gemeenschap. Ravy herkent dit. Ze is geboren en getogen in Den Haag. Op de basisschool begon het.

Ravy: ‘Ik zat met voornamelijk Hindoestaanse kinderen in de klas, die er heel andere ideeën op nahielden. Ik was opgegroeid met de Amerikaanse hiphopcultuur. Als ik een trui van de bekende rapper Tupac droeg dan zeiden mijn klasgenoten tegen mij: ‘Wat doe je met die neger op je trui?’ Ravy schrok van dit antwoord. Vooral ook omdat ze Tupac niet kenden. ‘Mijn klas leek wel een cult. Het enige dat ze kenden was Bollywood.’

Het werd Ravy duidelijk dat een donkere huidskleur in haar klas werd gestigmatiseerd. ‘Onze leraar vertelde fabeltjes hoe zwarte mensen waren ontstaan. Ze hadden God boos gemaakt, God had daarop hun huizen in brand had gestoken, waardoor ze kroeshaar kregen en een donkere huidskleur.’

‘Mensen moeten beseffen dat de media niet de baas zijn, maar de consument’

Lange tijd wilde Ravy niets te maken hebben met de Hindoestaanse cultuur. ‘Waarom zou ik proberen te integreren in deze cultuur, als ik toch anders ben? Ik ben alles wat niet mag: donker, lesbisch, vrouw.’ Ze begon alles dat Hindoestaans was te ontwijken. Zwarte mensen accepteerden haar sneller.

Ravy creëert op social media een safe space voor leeftijdsgenoten met een donkere huidskleur van de LGBTQIA-gemeenschap, waar ervaringen worden uitgewisseld en lotgenoten elkaar kunnen steunen. Haar levensmotto luid nu: If you want to change the world – be the change.

‘Ik kan ook gewoon het levende positieve voorbeeld worden’, zegt ze. ‘Dat als mensen mij zien zij zullen zeggen: ‘Zij is tof, man.’ Zo komen we een stap dichterbij. Dat we uiteindelijk allemaal op dezelfde manier worden geaccepteerd.’

Omroep M24 is er voor ‘eigentijdse moslims’ – zonder moskeediensten

0

Net als de IslamOmroep wil ook M24 de moslimkijker gaan bedienen. Maar M24 gaat geen programma’s maken vanuit een theologische kader. Woordvoerder Fouad Soudali: ‘Je hoeft geen moskeediensten te verwachten bij ons.’

Nederland telt ruim vier miljoen inwoners met een van oorsprong niet-Nederlandse achtergrond, maar geen omroep die dit perspectief vertolkt. Daar willen de initiatiefnemers van omroep M24 verandering in brengen. Vanaf hun aankondiging begin deze maand laten de initiatiefnemers weten het ‘échte geluid van kleurrijk Nederland’ te willen laten horen en te ‘streven naar verbinding waar anderen vastlopen.’ Deze nieuwe omroep moet een omroep worden voor ‘eigentijdse moslims’, maar dan wel ‘toegankelijk zijn voor iedereen’.

M24 merkt dat een grote groep Nederlanders zich niet herkent in het medialandschap, met name moslims. Tegelijkertijd komen veel programmamakers die dat diverse geluid kunnen vertolken niet aan de bak. De 24-jarige Saloua, rechtenstudent in Groningen, herkent zich hierin.

‘Op de NPO komen moslims vooral in beeld als het gaat om extremisten, en bijna alleen wanneer het over de islam gaat’, vertelt ze. ‘Maar het beeld van de gemiddelde moslim en hun identiteit buiten de religieuze overtuiging blijft zo buiten beeld.’ Door dit eenzijdige beeld haakt zij soms af bij programma’s, net als wel meer moslims.

M24-oprichter en tv-maker Brahim Azamouri zegt met M24 een platform te willen bieden waar zij wél graag naar kijken en luisteren. ‘Dat is naar mijn mening de taak van ons als omroep: het geluid van divers Nederland laten horen, ze verbinden, en nog meer en beter betrekken bij onze samenleving.’

Diverse islam

Maar wat is het geluid van divers Nederland? Politicoloog Ewoud Butter, onderzoeker van onder andere de institutionalisering van de islam in Nederland, merkt op dat onder moslims enorm veel diversiteit bestaat. ‘De moslimgemeenschap is verdeeld langs etnische én religieuze lijnen. Eén van de redenen dat eerdere moslimomroepen het niet gered hebben, komt ook door die verschillen’, zegt Butter. ‘Maar de houding van de nieuwe generatie programmamakers met een moslimachtergrond is anders. Eerdere omroepen waren vooral bedoeld voor religieuze minderheidsgroepen. De eerste generatie moslimbestuurders waren geen tv-makers.’

De nieuwe generatie ziet zich steeds vaker ook als Nederlander, merkt Butter op, en eisen daarom ook hun plek op in de maatschappij en media. Dat zie je ook terug in de aankondiging van M24: ‘Zij (Nederlanders met een migratieachtergrond, red.) voelen zich thuis in het land waar ze zijn geboren of het grootste gedeelte van hun leven hebben doorgebracht. Zij voelen zich thuis in het land waar zij offers hebben gebracht. Zij voelen zich verbonden met het land dat hen heeft gevoed, en hun kinderen heeft grootgebracht.’

Dit gevoel zie je terug in de manier waarop de omroep is georganiseerd, maar ook in het belang dat de mensen achter M24 hechten aan verbinding met de gehele Nederlandse samenleving. Ze willen zich ook op niet-islamitische Nederlanders richten, niet alleen op de moslimkijkers.

‘De oude zuilen binnen de moslimgemeenschap zijn er nog steeds – een uitdaging én belangrijke taak voor M24

Woordvoerder Fouad Sidali erkent ook de diversiteit binnen de moslimgemeenschap en spreekt daarom niet van ‘dé moslim’ om de diversiteit van moslims te waarborgen. De woordvoerder van M24 wil de valkuilen van voorgaande omroepen vermijden, door de nieuwe omroep op te bouwen vanuit verschillende hoeken van de moslimgemeenschap.

De omroep de verscheidenheid in de belevingswereld van moslims in beeld brengen. Een programma over de ramadan bijvoorbeeld kan ruimte bieden aan hoe diverse groepen binnen de islam ramadan ervaren. ‘Zulke programma’s zie je nu ook wel op de televisie, maar sporadisch’, zegt Sidali.

Gaat het M24 lukken?

Het is de vraag of dit voldoende is om islamitische kiezers weer naar de publieke omroep te krijgen. Saloua bijvoorbeeld haakte niet alleen af stereotyperingen van moslims op de Nederlandse televisie, maar ook omdat ze diepgang miste in talkshows. Zij zegt behoefte te hebben aan diepgravende documentaires die inhoudelijk over de islam berichten.

Ook de 26-jarige Abdul, die Internationale Betrekkingen heeft gestudeerd in Nijmegen, kijkt al sinds zijn jeugd geen televisie meer, op het NOS-journaal na. Hij is niet veel bezig met het thema representatie van moslims in de media, want hij vertegenwoordigt een groep jonge moslims voor wie de islam niet altijd op de voorgrond speelt. Met andere woorden: hij is een ‘culturele moslim’.

Hoewel Abdul niet strikt praktiserend is onderschrijft hij wel de spirituele kanten van de Islam. Hij vraagt zich af of hij ook zal worden vertegenwoordigd door M24. ‘De omroep zal daarom ook jongerenprogramma’s en onderwerpen die gericht zijn op liberalere moslims moeten produceren.’

Abdul vertelt dat hij voorbeeldfiguren mist en verhalen over het positieve effect van mensen met een migratieachtergrond op de Nederlandse cultuur. ‘Tien jaar geleden had je geen humus in de Albert Heijn. Dit is een mooi voorbeeld van hoe nieuwe Nederlanders de Nederlandse samenleving verrijken.’

Ewoud Butter merkt op dat de representatie van moslims vrij mager is. Het vindt het goed dat M24 dit aankaart. ‘Maar de oude zuilen binnen de moslimgemeenschap zijn er nog steeds’, waarschuwt hij. ‘Hier ligt een uitdaging én een belangrijke taak voor M24.’

Representatie door een nieuwe omroep heeft als bijkomend voordeel dat dit ook kan zorgen voor meer binding met Nederland, en voor meer binding tussen verschillende groepen. Abdul denkt bijvoorbeeld bij berichtgeving over moslims ‘als eerste aan iemand uit Noord-Afrika of het Midden-Oosten en pas als tweede aan moslims uit andere delen van de wereld.’ Hij hoopt dat het beeld genuanceerder wordt.

Op 1 januari 2022 start een nieuwe concessieperiode van vijf jaar voor de publieke omroep. Zeven nieuwe omroepen pogen deze keer zendtijd te verkrijgen, waaronder dus de IslamOmroep. Uiterlijk 31 december dit jaar weten we of M24 zich ertussen heeft weten te wurmen: tegen die tijd moet de aspirant-omroep 50.000 leden hebben geworven.

We spraken ook met imam en onderzoeker Azzedine Karrat, tevens columnist bij de Kanttekening. Hij is de drijvende kracht achter de IslamOmroep, de andere islamitische omroep die hoopt zendtijd te kunnen krijgen. Waar staat de IslamOmroep eigenlijk voor?

Het is geen omroep die vanuit de moskeekoepels is opgericht, maar de IslamOmroep krijgt wel informele steun. Dit vertelt Karrat aan de telefoon. ‘De IslamOmroep is van en voor moslims. Als er voor ouderen en christenen een omroep is, dan moet er ook een omroep voor moslims zijn. De Evangelische Omroep is in zekere zin een voorbeeld voor ons.’

Het doel van de IslamOmroep is niet om niet-moslims tot de islam te bekeren. ‘We willen programma’s voor moslims maken. De andere omroep M24 richt zich op moslims en niet-moslims.’ Net als M24 zegt de IslamOmroep staat los van etniciteiten en stromingen binnen de islam. ‘De islam verbindt ons’, legt Karrat uit.

De Islam Omroep heeft vijf hoofdthema’s: geloof, gezin, het kind, beschaving en rechtvaardigheid. Karrat: ‘We weten nog niet of we een talkshow gaan doen. Maar als we dit gaan doen, dan gaat deze in ieder geval niet op De Nieuwe Maan van de NTR lijken. Daarin stond centraal hoe Nederlanders naar de islam kijken. Bij ons staat centraal hoe moslims naar Nederland kijken.’

Ook zal de focus van de IslamOmroep meer religieus zijn dan politiek. ‘We willen ons met onderwerpen bezighouden die moslims relevant vinden. Denk aan de coronacrisis en hoe je daar als moslim mee om moet gaan, of aan islamofobie en discriminatie van moslims wereldwijd.’