0.2 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 757

Bart Jan Spruyt: ‘Had Wilders maar geluisterd’

0

Afgelopen woensdag kruisten in het Rotterdamse debatcentrum Arminius twee intellectuelen de degens: de progressieve politicoloog Merijn Oudenampsen en de conservatieve historicus Bart Jan Spruyt. Ze debatteerden over het succes van ‘nieuw rechts’. Spruyt was over dit succes een stuk pessimistischer dan Oudenampsen. ‘Had Geert Wilders maar naar mij geluisterd.’

Merijn Oudenampsen is auteur van het proefschrift De conservatieve revolte, waarin hij betoogt dat het bij Pim Fortuyn en Geert Wilders niet alleen maar gaat om stijl, maar dat er een politieke filosofie achter zit. Ook Thierry Baudet, de voorman van Forum voor Democratie, is geen ‘nepintellectueel’ volgens Oudenampsen. De politicoloog betoogt dat de conservatieve revolte erg succesvol is geweest, gezien de strengere wetgeving op het gebied van migratie en integratie.

Dat Nederland geleid zou worden door een linkse elite is volgens Oudenampsen een fabeltje. Na het kabinet-Den Uyl, dat in 1977 ten val kwam, had Nederland geen linkse kabinetten meer. Maar de ‘mythe van de linkse elite’, gepropageerd door Pim Fortuyn en toenmalig Elsevier-Hoofdredacteur Hendrik Jan Schoo, was een heel krachtig narratief om rechtse krachten te mobiliseren, aldus Oudenampsen.

Bart Jan Spruyt vindt ‘nieuw rechts’ helemaal niet zo succesvol. Hij is de drijvende kracht achter de Edmund Burke Stichting, de conservatieve denktank die in 2000 werd opgericht en zich keerde tegen de zogenaamde ‘vrijheid-blijheid’-mentaliteit van de paarse kabinetten. Spruyt en de zijnen hoopten dat er in Nederland een conservatieve stroming zou opkomen, net als in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Maar het liep anders, concludeert hij nu: ‘Het populisme heeft het conservatisme verdrongen’.

Toen Spruyt in 2001 Pim Fortuyn wilde interviewen zou de conservatieve Leidse rechtsfilosoof Andreas Kinneging, toen ook betrokken bij de Edmund Burke Stichting, al tegen Spruyt hebben gezegd:  ‘Fortuyn is niet de oplossing, maar onderdeel van het probleem waartegen wij strijden.’ Aansluitende pogingen van Spruyt om VVD en CDA te winnen voor de conservatieve ideologie liepen op niets uit. Spruyt: ‘We klopten op de deur, maar achter die deur zat niemand.’

Daarom vestigde Spruyt zijn hoop op Geert Wilders, die in 2004 uit de VVD-fractie was gestapt. Hij ging in dienst bij Wilders en was auteur van diens’ ‘Onafhankelijkheidsverklaring’, een tekst waar Spruyt nog steeds trots op zegt te zijn. Maar na enkele maanden kwam hij erachter dat Wilders alleen tegen de islam wenste te ageren. Daarmee was Spruyts hoop op een echte Nederlandse conservatieve politieke beweging vervlogen: ‘Had Wilders maar naar mij geluisterd.’

Of Thierry Baudet de ideale conservatieve politicus is? Daarover staat Spruyt in dubio. Hij en Baudet kennen elkaar erg lang: Baudet bezocht de zomerschool van de Edmund Burke Stichting toen hij nog student was. Spruyt heeft waardering voor Baudets recente essay, waarin de FvD-voorman de abortus- en euthanasiepraktijk en het individualisme in Nederland ter discussie stelt. ‘Baudet is niet alleen een politicus, maar hij kijkt ook naar het brede plaatje. Hij wil een maatschappelijk debat beginnen.’ Toch is Spruyt ook kritisch. ‘Dat geflirt met alt-rechtse ideeën’ noemt hij onverstandig.

EU-rapport vernietigend over situatie in Turkije

0
Op 29 mei presenteerde Johannes Hahn, de Europese Commissaris voor Uitbreiding en Europees nabuurschapsbeleid, een rapport over de situatie in Turkije. De mensenrechtenschendingen zijn verdiept en het gaat slechter met de Turkse economie.

Het EU-rapport maakt zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie en de staat van de democratie in Turkije. Na de mislukte coup van 15 juli 2016 zijn de burgerlijke en politieke vrijheden in het land nog meer het gedrang gekomen.

De staat van beleg werd drie dagen na de coup officieel teruggedraaid, maar het Turkse parlement nam een wet aan waardoor de uitvoerende macht buitengewone bevoegdheden kreeg om politieke tegenstanders aan te pakken. Veel ambtenaren, waaronder rechters, zijn ontslagen. Mensen die van mening zijn dat ze ten onrechte zijn ontslagen kunnen zich wenden tot een speciaal hiervoor in het leven geroepen hof, maar van de 70.406 aanvragen die in behandeling zijn genomen hebben 5.250 tot de terugdraaiing van het ontslag, 65.156 aanvragen werden afgewezen.

Het EU-rapport maakt zich daarnaast grote zorgen over de mensenrechten van dissidente politici, journalisten, activisten (waaronder ook LGBTI-activisten) die nog steeds in hechtenis zitten, in afwachting van hun proces. Zij worden door de Turkse staatsmedia en Turkse politici als vijanden gedemoniseerd.

De presidentsverkiezingen en parlementsverkiezingen in 2018 en de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2019 verliepen relatief eerlijk, hoewel de regeringspartij AKP enorm in het voordeel was omdat de staatsmedia op hand van deze partij waren. Het EU-rapport vindt het besluit van de Hoge Kiesraad om de verkiezingen in Istanbul over te doen verontrustend, omdat neutrale politieke instituties onder druk te lijken worden gezet door de politiek. Daarnaast is Turkije actief bezig om de pro-Koerdische Volkspartij voor Democratie HDP tegen te werken en zitten veel HDP-politici in de gevangenis.

Volgens het EU-rapport heeft de Turkse regering maatregelen genomen die de economie negatief hebben beïnvloed. Ook stelt het rapport dat er geen vooruitgang is geboekt met de transparantie van staatssteun en maakt men zich zorgen over de onafhankelijkheid van de belangrijkste financiële instellingen van Turkije.

Het EU-rapport is wel positief over de vluchtelingenovereenkomst met Ankara. De samenwerking tussen de EU en Turkije blijft men voortzetten, in overeenstemming met de belangen die men gemeenschappelijk heeft.

Naar aanleiding van het EU-rapport schreef EP-rapporteur voor Turkije Kati Piri, Europarlementariër voor de PvdA, op Twitter: ‘Wat betreft Turkije, stelde ik ook serieuze vragen over martelingen in de gevangenis, de noodzaak om het vredesproces te hervatten, politieke gevangen als Kavala en Demirtas en de noodzaak om solidair te blijven met het Turkse volk.’

‘Islam is een perfecte bron voor mensenrechten’

2
De Kanttekening ging met hoogleraar cross-cultureel recht Tom Zwart in gesprek, onder andere over mensenrechten in de islam, het boerkaverbod en het omstreden Cornelius Haga Lyceum.

Vorige maand kruiste hoogleraar cross-cultureel recht Tom Zwart op NPO Radio 1 de degens met journaliste Fidan Ekiz over het Cornelius Haga Lyceum. Deze school ligt al een tijdje onder vuur, vanwege vermeende banden met het salafistische Kaukasus Emiraat in Tsjetsjenië. Fidan Ekiz is van mening dat de school moet sluiten, maar volgens Tom Zwart worden hierdoor de grondrechten aangetast. Nederland kent immers de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst.

De Kanttekening sprak met Tom Zwart over zijn vakgebied cross-cultureel recht, de verhouding tussen mensenrechten en de islam, het boerkaverbod in Nederland, het Cornelius Haga Lyceum en de Islamitische Universiteit Rotterdam, waar Zwart lector is. ‘Laten we erover ophouden dat mensenrechten en de islam onverenigbaar zijn. Je kunt het mensenrechtendiscours verrijken door de islam er explicieter aan te verbinden.’

Gentleman uit Leiden

Tom Zwart studeerde rechten aan de Universiteit Leiden en schreef een proefschrift over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Hierna was hij van 1993 tot 1997 hoofd van een afdeling van de directie minderhedenbeleid, die onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken viel. ‘In die jaren hadden we te maken met een grote stroom vluchtelingen, mensen die de oorlog in voormalig Joegoslavië ontvluchtten. Het probleem was dat veel Nederlandse gemeenten weigerden statushouders op te nemen. Hans Dijkstal, die ik juridisch adviseerde, was een uitstekende minister. Hij had een enorme dossierkennis en was een bewindsman met wie je kon lezen en schrijven.’

Zwart bleef zich echter interesseren voor de wetenschap en specialiseerde zich in de cross-culturele kant van de mensenrechten. Als onderzoeker besteedt Zwart in het bijzonder aandacht aan de wederzijdse acceptatie van moslimminderheden en meerderheden in West-Europa en China. Die wederzijdse acceptatie wordt mede bepaald door het islamitische recht. Zwart is daarnaast de oprichter van het Cross-cultural Human Rights Network, dat zich ten doel stelt om het Westen vertrouwelijk te maken met niet-westerse concepten en theorieën over mensenrechten.

Als rechtsgeleerde mengt Zwart zich dikwijls in het publieke debat. Hij doet dat als academicus, met feiten en argumenten. ‘Op Twitter en op de radio werd ik hard bekritiseerd door Fidan Ekiz, die duidelijk op oorlogspad was. Ik houd daar niet zo van. Ik speel op de bal, niet op de man.’ Met mensen met wie hij het hardgrondig oneens is, kan Zwart het soms persoonlijk goed vinden. Dat geldt ook voor Paul Cliteur, hoogleraar in de Encyclopedie van de Rechtswetenschap en directeur van het Renaissance Instituut, het wetenschappelijk bureau van het Forum voor Democratie. ‘Ik ken hem nog uit mijn Leidse tijd. Cliteur en ik zijn het natuurlijk zeer met elkaar oneens, maar we discussiëren op niveau, met argumenten, als gentlemen. Ik feliciteerde hem ook toen bekend werd dat hij voor het Forum voor Democratie in de Eerste Kamer zou komen. Ik zei er wel meteen bij: ‘Maak je borst maar nat, want we gaan de discussie aan’.’

Foto: Youtube

Cross-culturele benadering

‘Cross-cultureel recht’, zo legt Zwart uit, ‘benadert recht vanuit de cultuur.’ Voor de interpretatie van het recht is de cultuur belangrijk. De professor illustreert dit met een voorbeeld: ‘Ik heb namens een aantal islamitische organisaties aangifte gedaan tegen Geert Wilders vanwege een anti-islamfilmpje. Het Amsterdamse Gerechtshof heeft onze klacht ongegrond verklaard, omdat Wilders de islam beledigde, niet de moslims als gelovigen. Maar dit onderscheid bestaat niet voor moslims. Je kunt in de islam geen onderscheid maken tussen het geloof en de gelovigen. Dit heb ik ook beargumenteerd in mijn pleidooi, met beroep op het islamitisch recht. Hoewel het Hof mijn conclusies niet deelde heeft het mijn argumenten wel serieus gewogen, wat winst is.’ Volgens Zwart wordt het christendom in het Nederlandse recht bevoordeeld ten opzichte van de islam, omdat er in het christendom wél een onderscheid wordt gemaakt tussen het geloof en de gelovigen. Zwart: ‘Het gaat om gelijkheid voor de wet. Christenen hebben in de Nederlandse samenleving nog steeds een sterkere juridische positie. Verschillende groepen mensen moeten zich thuis voelen in het rechtsstelsel, want anders ondergraaf je de legitimiteit van dat stelsel.’

Zwart vertelt dat cross-cultureel recht natuurlijk niet alleen over de islam gaat. Hij heeft zelf bijvoorbeeld ook veel onderzoek gedaan naar China, waar het recht een hele andere rol speelt in de samenleving. ‘In China is de moraal veel belangrijker dan de wet. Het gaat om leefregels die mensen ten opzichte van elkaar toepassen. Zolang de wet en de leefregels met elkaar in overeenstemming zijn werkt dit systeem.’ Maar in China worden de mensenrechten toch op grote schaal geschonden, worden religieuze minderheden gediscrimineerd en worden jaarlijks vele mensen geëxecuteerd? Zwart antwoordt dat je niks oplost in China als je de weg van de confrontatie kiest en autoriteiten op hoge toon vertelt wat ze verkeerd doen. ‘Dan luistert niemand meer. Je moet meedenken, meehelpen. Dan krijg je veel meer voor elkaar. Mijn speerpunten zijn godsdienstvrijheid en het voorkomen van rechterlijke dwalingen. Mijn Chinese collega’s en ik boeken op deze punten veel vooruitgang.’

De professor zet zich in het bijzonder in voor de mensenrechten van moslims in China. ‘China is officieel een atheïstisch land, maar sinds de jaren zeventig bestaat er toch godsdienstvrijheid. Wij helpen Chinese moslims te zoeken naar wegen om maximaal van de godsdienstvrijheid te kunnen genieten. We moeten hiervoor rekening houden met de Chinese moraal en de Chinese wet. Op dit moment zijn we bezig met het onderzoeksproject Localization of Muslims. We kijken naar de problemen waarmee moslims in China en West-Europa kampen. Het valt op dat moslims in West-Europa het niet per definitie beter hebben dan in China, in sommige opzichten is hun positie zelfs slechter.’

Maar dat is toch vreemd? China is toch een autoritair geregeerd land waar de Oeigoeren worden onderdrukt? Volgens Zwart ligt het genuanceerder: ‘In de Chinese grondwet is de godsdienstvrijheid opgenomen als een grondrecht. Daar kun je je gewoon op beroepen. En niet alle moslims zijn Oeigoeren. Je hebt ook de Hui, die verspreid over China leven en etnisch Chinees zijn en hun plek in de samenleving willen vinden. Als je in China moslim bent, zijn er wel grenzen. Als je die overtreedt loop je de kans dat je vereniging wordt verboden. Moslims moeten rekening houden met de Chinese cultuur. Dat betekent thee drinken met de bestuurders, dat zorgt voor een vertrouwensband. Als je dat doet, dan krijg je veel ruimte. Als je de Chinese rechtsorde onderschrijft en de Chinese waarden incorporeert in je gedrag, dan wordt je geen strobreed in de weg gelegd. Soms gaat de bescherming van de godsdienstvrijheid zelfs verder dan in Europa. In China kun je halal eten bestellen in gewone restaurants. Ook is een verbod op onverdoofd ritueel slachten, in Nederland opnieuw op de politieke agenda gezet door Marianne Thieme van de Partij voor de Dieren, echt ondenkbaar in China. Ik zou niet willen zeggen dat in China alles beter is, maar waar het gaat om halal voedsel wel.’

Foto: YouTube

De Caïro-verklaring

In 1990 kwamen islamitische landen, verenigd in de Organisatie voor Islamitische Samenwerking, met de Caïro-verklaring van de mensenrechten in de islam. Dit was een reactie op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948. Vanuit het Westen was er veel kritiek op de Caïro-verklaring, omdat de vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid en het recht om de islam vaarwel te zeggen niet worden gerespecteerd. Zwart vindt deze kritiek niet helemaal eerlijk en biedt een heel ander perspectief op de mensenrechten. Hij noemt hierbij drie punten.

Ten eerste is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, opgesteld door de Verenigde Naties, volgens Zwart geen ode aan het liberalisme. ‘Universaliteit betekent niet dat de toepassing van de mensenrechten uniform moet zijn, dat zij in elk land precies op dezelfde manier geïmplementeerd moeten worden, maar dat iedereen zich in die toepassing moet herkennen. Er hebben ook moslims, hindoes, communisten en anderen meegeschreven aan het document. Ons beeld van de mensenrechten is oppervlakkig, omdat we de achtergrond van de Universele Verklaring, die blijkt uit zo’n drieduizend pagina’s die gaan over de onderhandelingen over de precieze tekst, uit het oog verliezen. Het blijkt dat moslims ook een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de verklaring.’

Zwarts tweede punt is dat de Universele Verklaring van de Rechten van Mens sindsdien wel liberaal, uniform, wordt geïnterpreteerd. ‘Dat is een probleem, want hierdoor verlies je Afrika, Azië, Zuid-Amerika en de islamitische wereld, die op een andere manier naar mensenrechten kijken. In 1948 onthield Saoedi-Arabië, in tegenstelling tot andere islamitische landen die lid waren van de VN, zich van stemming over de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Toen gingen mensen in het Westen denken, ten onrechte, dat de islam niet te verenigen was met de mensenrechten.’

Ten derde is de Caïro-verklaring volgens Zwart een verklaring van islamitische landen, niet een verklaring van de islam. ‘Het is niet een verklaring die door de vier islamitische wetsscholen is opgesteld, islamitische wetsgeleerden hebben de verklaring niet geschreven.’ Volgens Zwart kunnen mensenrechten en de islam juist heel goed samengaan. ‘Laten we erover ophouden dat mensenrechten en de islam onverenigbaar zijn. Je kunt het mensenrechtendiscours verrijken door de islam er explicieter aan te verbinden. In de islam heb je ook de notie van verantwoordelijkheid voor de ander. In het Westen gaat het vooral om de rechten die je hebt en die je moet opeisen, in de islam leer je dat je niet persé iets hoeft op te eisen terwijl je er wel recht op hebt. Dit is te vergelijken met de christelijke notie dat je ‘de minste’ moet kunnen zijn.’

Als je effectief wilt opkomen voor de mensenrechten in islamitische landen moet je je beroepen op de islam, is de boodschap van Zwart. Hij noemt de slechte behandeling van arbeidsmigranten uit India, Pakistan, Sri Lanka en de Filipijnen in de Golfstaten als voorbeeld. ‘Landen als de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar hebben internationale verklaringen over de rechten van arbeidsmigranten getekend, maar brengen die niet altijd in praktijk. Dat komt omdat die internationale mensenrechtenverklaringen als westers, als vreemd, worden gezien. Dat wordt dan een excuus om je er niet aan te houden. Het is daarom beter om van het islamitisch recht uit te gaan. Er zijn een heleboel islamitische regels, in de Koran en in de Hadiths, over de rechten van arbeiders. Zo zijn werkgevers verplicht om hun werknemers uit te betalen, moeten werknemers voldoende verdienen om in hun bestaansminimum te voorzien en ook delen in de winst die er gemaakt wordt. Omdat de islam in islamitische landen een veel hoger gezag geniet dan als westers ervaren mensenrechtenverklaringen, zou je de islam moeten aanwenden om de mensenrechten te versterken. De islam is een perfecte bron voor de mensenrechten.’

Tom Zwart is het ten slotte ook niet eens met islamcritici die beginnen over de doodstraf op afvalligheid, vrouwendiscriminatie en homodiscriminatie. ‘Volgens veel islamgeleerden gaat het niet om geloofsafval op zich, maar om het verraden van de islam in crisistijd. Het is een politieke daad die dan bestraft wordt, dat mensen worden verraden als de gemeenschap in gevaar is. Ook discrimineert de islam vrouwen niet. Dat vrouwen hun eigen domein hebben komt omdat de islam juist veel respect heeft voor de vrouw. In de pre-islamitische tijd werd de vrouw gezien als handelswaar en als lustobject, de islam maakte daar juist een einde aan. In dat opzicht liep de islam honderden jaren voor op het christelijke Westen.’ En homoseksualiteit dan? Zwart: ‘Geslachtsverkeer wordt inderdaad niet goedgekeurd door de islam, maar ook niet door het christendom. Maar moslims zijn juist heel empathisch tegenover homoseksuelen als mensen. Geert Wilders begint alleen over de rechten van vrouwen en homo’s om daarmee moslims te bashen. Hij is juist helemaal niet empathisch.’

Foto: YouTube

Vrijheid van klederdracht en onderwijs

Zwart maakt zich hard voor de godsdienstvrijheid. Naar zijn idee horen daar de vrijheid om een niqaab te dragen en de vrijheid van onderwijs vanzelfsprekend ook bij. Dat de Eerste Kamer akkoord is gegaan met het verbod op gezichtsbedekkende kleding, is volgens Zwart dan ook een enorme miskleun. ‘De term boerkaverbod is niet helemaal terecht, omdat het vooral gaat om de niqaab, de sluier waarbij de ogen nog wel te zien zijn. Er is helemaal geen noodzaak om gezichtsbedekkende kleding te verbieden. Het publiek denkt dat vrouwen worden gedwongen om een niqaab te dragen, maar uit het onderzoek van antropologe en Arabiste Annelies Moors blijkt dat dit helemaal niet waar is. Ook veroorzaken vrouwen met gezichtsbedekkende kleding helemaal geen veiligheidsproblemen, zoals de wetgever zelf toegeeft. Ernstig is bovendien dat de overheid helemaal niet in gesprek is gegaan met niqaabdraagsters, de groep waarover de wetgeving gaat. Onze overheid heeft geen flauw idee hoeveel vrouwen een niqaab dragen of waarom ze dit doen. Alleen de werkgroep ‘Blijf van mijn niqaab af’ heeft dat overzicht. Ten slotte zal het verbod helemaal niet worden gehandhaafd. De Amsterdamse burgemeester Femke Halsema heeft aangegeven dat haar stad de wet niet zal handhaven en de politie heeft aangegeven vrouwen met gezichtsbedekkende kleding niet te willen beboeten, de politie heeft andere prioriteiten.’ Het is symboolpolitiek, concludeert Zwart, die bovendien in strijd is met de godsdienstvrijheid. ‘Het Nederlandse verbod lijkt heel erg op het Franse verbod, dat door het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties in strijd met het gelijkheidsbeginsel en de godsdienstvrijheid is bevonden. Ik verwacht dat het Mensenrechtencomité bij het Nederlandse boerkaverbod tot dezelfde conclusie zal komen.’

Ten behoeve van de rechtsstaat zet Zwart zich ook in voor het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam, dat onder vuur ligt vanwege vermeende banden met het salafistische Kaukasus Emiraat in Tsjetsjenië. Zwart: ‘We hebben in Nederland een rechtsstaat. Dat betekent dat alles wat niet verboden is toegestaan is. De AIVD beweerde dat richtinggevende figuren van de school in contact staan met het Kaukasus Emeritaat, maar de inlichtingendienst komt niet met feiten naar buiten. Pas als bewezen is dat er strafbare feiten zijn gepleegd kan de school sluiten, niet eerder. Maar ook minister Ferdinand Grapperhaus van Justitie en Veiligheid heeft gezegd dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd. Daarnaast krijgt de school het verwijt kinderen te indoctrineren met antidemocratisch gedachtegoed, dat haaks op integratie in de Nederlandse samenleving staat. Maar de Onderwijsinspectie, die een onderzoek naar de school deed, komt juist tot de conclusie dat het Cornelius Haga Lyceum aan alle vereisten voldoet. Dit beeld werd bevestigd in een recente NRC-rapportage. Er is dus geen enkele gegronde reden om de school te sluiten of aan te pakken. Toch wordt dit wel geprobeerd. Ik heb mij in het bijzonder gestoord aan het college van burgemeester en wethouders (B&W, red.) in Amsterdam, dat zich met de school bemoeit zonder hiertoe bevoegd te zijn. B&W eigent zich bevoegdheden toe die het niet heeft.’

Ook de Islamic University of Applied Sciences Rotterdam – ook wel bekend als Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) –, waar Zwart als lector aan verbonden is, ligt onder vuur. Meerdere malen zijn er vanuit de politiek pogingen gedaan om de rector van de IUR, Ahmet Akgündüz vanwege controversiële uitspraken aan te pakken en zelfs om de accreditatie van deze universiteit in te trekken. Waarom associeert Zwart zich met deze omstreden instelling? ‘Inderdaad loopt er een procedure tegen professor Akgündüz, vanwege uitlatingen die hij heeft gedaan in een Turkse televisie uitzending, de uitkomst daarvan wachten we af. De IUR is echt een geweldige instelling. Er geven goede docenten les. Ze leiden theologen op, waarvan er velen imam worden, de toekomstige religieuze leiders van het land. Mijn taak is het om de studenten vanuit de islam hun weg te laten vinden in de democratische rechtsstaat, zodat ze op hun beurt de gelovigen kunnen helpen hun ambities binnen die democratische rechtsstaat te realiseren en hun frustraties daarbinnen te uiten. In Nederland wordt veel gesproken over moslims en over islamitische instellingen, maar zelden mét hen. Ik wil deze jongeren met talent ondersteunen.’ De IUR is toch nauw gelieerd aan Denk? ‘Het gaat om een theologische instelling, geen politieke. De IUR is een onafhankelijke instelling die met iedereen binnen de islam in gesprek gaat, van uiterst liberaal tot ultra-orthodox. Toen ik een kleine opiniepeiling deed onder mijn eigen studenten bleek overigens dat Nida de populairste partij was onder hen.’

En Akgündüz dan? ‘Zoals gezegd wachten we de uitkomst van de procedure af. Als minister van Engelshoven (Onderwijs, red.) zou vinden dat zijn uitspraken niet door de beugel kunnen, dan kan zij hem een tik op de vingers geven. In dat geval kan zij zelfs de accreditatie van de IUR intrekken. Ik zal mij ervoor in blijven zetten de IUR te laten voortbestaan.’

Iznik-tegelambacht brengt Turkse pracht naar noorden

0
De iconische rode en blauwe kleuren van het Turkse Iznik-tegelwerk sierden in het vroege Ottomaanse tijdperk vele moskeeën en paleizen. En nu, na vierhonderd jaar afwezigheid, is Iznik weer terug. Ook in Nederland, waar de Europese tak van het kwaliteitstegelmerk wordt geleid, lopen particulieren ermee weg: ‘Elke keer als ik er langsloop, ben ik blij dat ik ze heb laten maken.’

Verloren glorie, dat was eeuwenlang het lot van het Iznik-tegelwerk (naar de plaats Iznik, het vroegere Nicea, in de noordwestelijke Turkse provincie Bursa). De keramiek die in de bloeitijd van het Ottomaanse Rijk alle voorname moskeeën en paleizen voorzag van grandeur en pracht, was in de loop der tijd verloren gegaan. Eeuwenlang leek het alsof de Ottomaanse kunst nooit zou terugkeren. Tot in de jaren negentig een Turkse professor, in samenwerking met vier universiteiten en een onderzoeksteam van vijfenveertig man, de kunst weer tot leven wekte. Sindsdien maakt de herboren Iznik wereldwijd een gestage opmars als kwaliteitstegelmerk. Ook in Nederland, van waaruit de Europese tak geleid wordt, verovert Iznik langzaam zijn plek aan de muren én in de harten van mensen. Na vierhonderd jaar afwezigheid lijkt het alsof de tegelkunst in de eenentwintigste eeuw het perfecte moment heeft uitgekozen om terug te keren. De Kanttekening sprak met experts en liefhebbers om de nieuwste stokoude trend in kaart te brengen.

Exclusief vakmanschap

In de rap gentrificerende NDSM-buurt, aan de overzijde van het Amsterdamse IJ, heeft anderhalf jaar geleden een opvallende nieuwkomer de deuren geopend. De Portugese twintiger Salomé Da Silva, voorheen werkzaam in de mode-industrie, houdt in een voormalige autowerkplaats een ruime tegel- en vloerbedekkingsshowroom met de naam Floor Studio NDSM. Met het bureau pontificaal in het midden en her en der tegelpartijen ter bezichtiging, ademt de ruimte kwaliteit en exclusiviteit. ‘Na zes jaar was ik de mode-industrie zat’, zegt Salomé, ‘maar ik wilde wel iets blijven doen met design. Ik zag dat de bestaande tegelwerkplaatsen heel onaantrekkelijk zijn, dus daar besloot ik op in te springen.’ Met kalm zelfvertrouwen legt Da Silva uit wat haar winkel speciaal maakt. Vergis je niet, haar ruime showroom is meer dan slechts een tegelboer. ‘Hier kunnen klanten de tegels fysiek zien, op maat advies krijgen en bovenal geïnspireerd raken.’

Da Silva is naast tegelexpert ook de vertegenwoordiger van Iznik in Europa. ‘Toen ik net met deze winkel begon had ik nog een eyecatcher nodig. Ik had al allemaal basisproducten, maar Iznik is meer dan dat. Het is echt de kers op de taart.’ Gevraagd naar de kracht van Iznik, kan Da Silva het niet laten om een lijst van kwaliteiten op te noemen. ‘Het is echt vakmanschap en het staat in een lange traditie. Omdat ze allemaal met de hand worden geverfd zijn geen twee tegels hetzelfde, maar toch vormen ze samen een geheel. De kleuren zijn heel sterk, omdat ze bijvoorbeeld worden gemaakt met de halfedelsteen rozenkwarts. Daarom is dat rood zó rood.’ Evengoed erkent ze dat kwaliteit niet vrijblijvend is. ‘We verkopen niet heel veel, omdat het prijzig is. Niet iedereen kan zich zulke tegels veroorloven.’

De exclusiviteit van de tegels wordt niet alleen gewaarborgd door de kwaliteit, maar ook door de uitgekiende strategie van het bedrijf. ‘Ik ben het enige verkooppunt in Europa, ondanks de schoonheid van de tegels. Dat is een bewuste keuze – als je je product in veel winkels legt is dat een teken van, weet je…’ Da Silva aarzelt even, ‘… het maakt het minder exclusief.’

Copyright: Rain Knop – Ontwerp: kikiandjoost.com/kiki / Design: www.rianknop.nl / Foto’s: www.phenster.nl

Jazzmuziek

Iedereen die Iznik-tegels bestelt heeft daar zijn eigen redenen voor. ‘Architecten bijvoorbeeld, die zijn dol op Iznik. De tegels zijn heel wendbaar voor je project. Wat je ook wilt, het kan erop geschilderd worden. Er zijn genoeg voorbeelden waar het heel speciaal is geworden. Je hebt voor de rest niks meer nodig, de muur spreekt voor zich.’ Da Silva noemt het voorbeeld van een Iznik-muur die is gemaakt voor de Istanbulse vestiging van de Japanse restaurantketen Wagamama: daar is de aandachtstrekker een grote betegelde voorstelling van een noedelslurpende klant. Daarentegen komen particulieren bij Iznik voor hele verschillende motieven: ze hebben Iznik-tegels gezien op vakantie, of hebben een speciale band met Turkije die ze verwezenlijkt willen zien.

Eén van de ontwerpers die werkt met het nieuwe Iznik is de internationaal gerenommeerde ontwerpster Kiki van Eijk. Voor het Amsterdamse theater Podium Mozaïek ontwierp ze een wanddecoratie met het Turkse tegelwerk. Ze vangt muziek en dans in beeld, met vloeiende bewegingen, ‘en met het gevoel van uitspattinkjes uit bijvoorbeeld de jazzmuziek’.

Mensenwerk

In tegenstelling tot veel andersoortige tegels, die vooral het werk van een computer of een snelle zeefdruk zijn, zegt Van Eijk, is Iznik menselijk. ‘Dat je de mens erin ziet, dat vind ik heel mooi.’

Daarnaast sprak de extreme kwaliteit van Iznik haar aan – ze roemt de diepe kleur van de glazuur, het product van de verfijnde recepturen. ‘Dat is specifiek van hen, daar hebben ze heel lang op gestudeerd.’  Dat was ook een reden voor haar om de rode en blauwe kleuren te gebruiken in haar ontwerp: ‘Deze kleuren zijn wel iconisch voor Iznik.’

Iznik is bij het theater een uitdrukking van zijn multiculturele karakter, stelt Van Eijk: veel verschillende muziek klinkt op het podium, en de directeur heeft een Turkse achtergrond – de stap naar het Turkse Iznik is dan nog maar kort. Interieurdesigner Rian Knop, die het gehele interieur van Podium Mozaïek ontwierp, trekt de parallel breder dan alleen de directeur. Ook de Amsterdamse buurt Bos en Lommer, waar het theater gevestigd is, is multicultureel.  Volgens Knop gaf de ambacht van Iznik de doorslag: de techniek is in staat om de diepe kleuren te gebruiken en doorlopende patronen over verschillende tegels uit te spreiden.

Knop stelt dat juist die ambachtelijke kwaliteit van Iznik de toepassingen beperkt – je kan ze niet overal ophangen. ‘Om deze tegels tot hun recht te laten komen moet je ze daadwerkelijk een podium kunnen bieden. Als ik Iznik ga gebruiken, ga ik echt wat anders doen dan een standaard project.’

Leefbaar

Een andere gelukkige klant van Iznik is huisarts Arzu Milli, die in Zaandam een huisartsenpraktijk houdt. Toen zij en haar collega’s een nieuw pand kochten voor de praktijk, was zij er rotsvast van overtuigd dat Iznik in de gangen moest komen te hangen. Ze was zelfs bereid om helemaal naar Turkije te gaan om het te regelen – maar ze was toch erg blij met de ontdekking van de beschikbaarheid in Nederland.

‘Het gebruik van Iznik is een knipoog naar onze Turkse achtergrond’, zegt Milli. Niet alleen zij, maar ook een aantal andere hulpverleners en veel patiënten hebben een Turkse achtergrond. ‘Degenen die het kennen, weten dat het een verwijzing naar Turkse kunst is.’

‘Wij wilden een leefbare omgeving in het pand creëren en Iznik past helemaal in dat beeld.’ Milli zelf werkt vijf dagen per week, en loopt elk jaar wel duizenden keren langs het keramiek aan de muren. ‘Elke keer als ik er langsloop, ben ik blij dat ik ze heb laten maken.’

Copyright: Arzu Milli – Zaands Medisch Centrum

‘Retro is nu een trend’

Terug in haar studio is Da Silva het zeker eens met de lof op Izniks kwaliteiten, maar ze geeft ook toe dat de kwaliteit alleen niet de populariteit kan verklaren. Het is deel van een bredere opmars van de tegel in Noord-Europa, met een opvallende reden: de komst van vloerverwarming. ‘Tegels isoleren niet goed, dus het is geen logische keuze in een land met strenge winters. Met vloerverwarming wil je echter dat de warmte zich juist verspreidt. Dan zijn tegels een logische keuze – en van tegels op de vloer is het een kleine stap naar andere plekken, zoals op de muur.’

Waar tegels eerder voorbehouden waren aan landen met een warmer klimaat, heeft de voortschrijdende techniek de deuren geopend naar de koudere gebieden. Maar mediterrane tegels hebben het noorden meer te bieden dan alleen warmtegeleiding. Da Silva: ‘Ik heb bijvoorbeeld geïnteresseerden uit Engeland die bij mij uitkwamen, omdat je bij hen simpelweg niet zoveel kleur hebt op de markt. Dan heb je geen andere keuze dan rondkijken, over de grenzen heen.’

Ten slotte geeft Da Silva nog één reden voor de populariteit van Iznik: ‘Al het oude komt nu terug, retro is nu een trend. Tegenwoordig komt er zoveel inspiratie uit vroegere ambachten en stijlen, dat het moeilijk wordt om ze te herkennen’, zegt ze. ‘Wat is nog het verleden, wat is het heden?’

Necirvan Barzani nieuwe president Koerdische Autonome Regio

0

Het parlement van Koerdische Autonome Regio in Noord-Irak heeft een nieuwe president gekozen: Neçirvan Barzani. Hij is de neef en schoonzoon van zijn voorganger Mesut Barzani. De Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) heeft de verkiezingen geboycot.

Necirvan Barzani kreeg 68 van de 88 stemmen. Het regionale parlement heeft 111 zetels, maar de PUK weigerde om aan de verkiezingen mee te doen.

Tussen 2015 en 2017 was Mesut Barzani president. Hoewel zijn ambtstermijn was verstreken, gaf hij zijn machtspositie niet op. Hij trad pas af na het onafhankelijkheidsreferendum van 2017. Een meerderheid van de kiezers stemde voor onafhankelijkheid, maar die werd internationaal niet erkend en de Koerden verloren hun controle over het olieveld bij Kirkuk.

De situatie in de Koerdische Autonome Regio in Noord-Irak is sowieso precair. Turkije voert weer luchtaanvallen op plekken waar PKK-strijders zouden zitten. De Turkse pro-regeringskrant Daily Sabah schrijft dat Zuidoost-Turkije al jaren last heeft van ‘PKK-terroristen’, die vanuit hun bases in Noord-Irak aanvallen plegen op doelen over de grens. Op maandag 27 mei ging Operatie Klauw van start, met als doel om PKK-bases uit te schakelen. Hierbij zouden volgens een woordvoerder van het leger al negen ‘PKK-terroristen’ zijn gedood. De Koerdische Autonome Regio in Noord-Irak en de Irakese regering zouden te weinig doen om de PKK aan te pakken.

De Koerden hebben geen eigen staat. Er wonen ongeveer dertig miljoen Koerden in het Midden-Oosten. In de landen Iran, Irak, Syrië en Turkije vormen ze een minderheid, maar in de autonome regio’s Iraaks-Koerdistan en  Syrisch-Koerdistan zijn de Koerden in de meerderheid.

Algerijnse mensenrechtenactivist sterft in gevangenis

0

Kamel Eddine Fekhar, een prominente Algerijnse mensenrechtenactivist, is op dinsdag 28 mei overleden als gevolg van een hongerstaking. Fekhar kwam op voor de rechten van de Berbers (Amazigh) in Algerije en streed voor politieke hervormingen in het district Ghardaia. Voor zijn activisme heeft hij meerdere keren in de gevangenis gezeten.

Fekhar studeerde medicijnen en werkte aanvankelijk als arts in Algerijnse ziekenhuizen. Vanwege zijn politieke activiteiten – zijn strijd voor de rechten van de Berbers in Algerije – werd hij ontslagen door de lokale autoriteiten. Ondanks het feit dat de rechter dit ontslag later heeft teruggedraaid, is Fekhar na zijn ontslag gestopt met zijn werk als arts. Hij werd activist voor de Algerijnse Liga voor de Verdediging van de Mensenrechten (LADDH) en werd vanwege zijn activiteiten meerdere malen gearresteerd en gevangen gezet.

In Ghardaia zijn sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw spanningen tussen de Arabieren van de Chaamba-stam en de Mozabieten, een Algerijns Berbervolk. Ze ruziën vooral over land. De conflicten hebben daarnaast ook een religieuze component omdat de Mozabieten het Ibadisme aanhangen, een minderheidsstroming binnen de islam. In juli 2015 vond er in het dal van M’Zab een gewelddadige confrontatie plaats, waarbij 22 doden vielen.

Na deze rellen nam het leger de macht in Ghardaia over en begon mensen te arresteren. Eerst werden 27 internetgebruikers opgepakt die community-pagina’s beheerden waarop gebruikers zaten die zouden oproepen tot geweld. Deze arrestaties leidden tot demonstraties in de Algiers, Oran en Parijs. Ook Kamel Eddine Fekhar werd gearresteerd en belandde voor twee jaar achter de tralies.

In februari en maart dit jaar protesteerden veel Algerijnen tegen president Abdelaziz Bouteflika, die op 2 april besloot zijn ambt neer te leggen. De Algerijnse politie besloot op 31 maart Kamel Eddine Fekhar te arresteren, wegens ‘ondermijnende staatsveiligheid’ en ‘het aanzetten tot rassenhaat’. In protest tegen zijn inhechtenisneming besloot Fekhar in hongerstaking te gaan: zijn gezondheid werd snel slechter. Op dinsdagochtend 28 mei overleed Fekhar in het ziekenhuis Frantz Fanon Blida, liet zijn advocaat Salah Dabouz weten op zijn Facebook-pagina. Fekhar zou door het personeel van de Ghardaia-gevangenis zijn verwaarloosd.

‘Opkomen voor christenen heeft gevolgen voor je carrière’

0
In het islamitische Egypte is zo’n tien procent van de bevolking christelijk. De kopten worden niet vervolgd, maar wel gediscrimineerd. Veel moslims vinden dit verkeerd, maar durven zich hier niet tegen uit te spreken.

In januari dit jaar opende de Egyptische president Abdel Fattah el-Sisi een nieuwe kerk in zijn land, een enorme kathedraal die onderdak biedt aan achtduizend bezoekers. Een bijzonder moment, want in het islamitische Egypte heeft de koptische minderheid de facto een dhimmi-status. Christenen krijgen van de overheid bescherming, maar worden op allerlei manieren – formeel en informeel – als tweederangs burgers behandeld.

De Kanttekening sprak met twee deskundigen over de staat van godsdienstvrijheid in Egypte: oud-journalist en Anglicaans priester Jos Strengolt en professor Heleen Murre-van den Berg, bijzonder hoogleraar Oosters christendom aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast had de krant contact met de koptische christen M. Salib, die theologie doceert aan een christelijke onderwijsinstelling in Egypte. Is de situatie voor christenen en andere religieuze minderheden verbeterd nu Sisi president is? Hebben christenen in Egypte meer of minder vrijheid dan hun geloofsgenoten in andere islamitische landen? En is er ook sprake (geweest) van geloofsvervolging?

Pesterijtjes en geweld

Jos Strengholt begon zijn carrière als journalist en was jarenlang Midden-Oostencorrespondent, met Egypte als thuisbasis. In de jaren negentig was hij vrijwel elke dag te horen in nieuwsprogramma’s op de Nederlandse radio. Hij heeft in die jaren goede contacten met de koptische christenen opgebouwd en voor hen meerdere projecten opgezet, waaronder een opvangtehuis voor verstandelijk gehandicapte kinderen. Ondertussen werd Strengholt doctor in de theologie en priester in de Anglicaanse Kerk. Elke maand reist hij terug naar Egypte om de kopten te ondersteunen met hun activiteiten, onder andere met een pas opgezette theologische opleiding.

Volgens Strengholt worden koptische christenen op verschillende manieren gediscrimineerd in Egypte. Allereerst is er de formele, legale discriminatie. Die valt op zich wel mee. ‘Christenen zijn formeel gelijk voor de wet, ofschoon de president van Egypte een moslim moet zijn.’ Veel belangrijker is volgens Strengholt de niet-officiële discriminatie. ‘Volgens de Egyptische wet mag je het jodendom, het christendom en de islam niet besmeuren, maar in de praktijk komt de overheid alleen in actie als de islam wordt besmeurd. In de toepassing van de wet wordt de islam bevoordeeld. De discriminatie komt meer vanuit de samenleving dan vanuit de staat.’ Ook zijn er volgens Strengholt veel pesterijtjes. ‘Denk aan het leksteken van autobanden van auto’s van christenen. Mijn koptische vrienden weten dat dit doelbewust gebeurt om christenen te treiteren. En als er ergens in Egypte een kerk staat komt er al snel een moskee naast, die natuurlijk groter is, en tijdens kerkdiensten schalt er een oproep tot gebed door de luidsprekers.’

De mate van discriminatie hangt echter heel erg af van je woonplaats. ‘In Minya bijvoorbeeld, dat zo’n driehonderd kilometer onder Caïro ligt, vinden regelmatig gewelddadige acties plaats. Zo werden in 2013 veel huizen van christenen in de brand gestoken. Maar in de grote steden – Caïro en Alexandrië – komen zulke incidenten nauwelijks voor. Dat heeft alles te maken met de andere manier van samenleven. In kleinere plaatsen zijn de mensen heel communaal en draait alles om oude familiebanden en familievetes. Als een christelijke jongen bijvoorbeeld iets onaardigs zegt tegen een islamitisch meisje dan slaat al gauw de vlam in de pan. In Caïro of Alexandrië gebeurt zoiets niet zo snel, omdat de mensen daar individualistischer zijn.’

Volgens Strengholt kiest de overheid tijdens dit soort conflicten vrijwel altijd partij tegen de christenen. ‘Ik noem even een fictief voorbeeld, dat echter wel model staat voor hoe het vaak gaat. Stel, een huis van christenen wordt in brand gestoken. In plaats van de daders te straffen gaat de overheid met beide partijen praten, waarna de daders ‘sorry’ zeggen en de christenen worden gedwongen de brandstichters te vergeven. De overheid wil geen confrontaties met moslims, simpelweg omdat die nu eenmaal de grote meerderheid vormen. Dus wordt telkens de methode van appeasement van christenen gevolgd: raddraaiers worden doorgaans niet bestraft, christenen zitten met hun afgebrande huis. Christenen tolereren deze behandeling doorgaans, want ze zijn afhankelijk van de overheid, die de christenen echter lang niet altijd beschermd. Maar om de overheid niet tegen zich in het harnas te jagen is de koptische paus bijvoorbeeld erg aardig tegen Sisi en de zijnen. Sommige kopten hebben daar kritiek op en vinden hem een lakei. Maar ik begrijp zijn opstelling wel. De christenen bevinden zich in een kwetsbare positie. De koptische paus wil de overheid, ook al kun je daar niet altijd op bouwen, daarom liever te vriend houden.’

De Koptische Kerk steunde in 2013 de staatsgreep tegen president Morsi, de eerste voorman van de Moslimbroederschap die dit ambt bekleedde. In tegenstelling tot wat je zou verwachten was het Morsi-bewind helemaal niet zo slecht, vertelt Strengholt. ‘Je mag mij citeren: Onder Morsi hadden de kopten het geweldig. Dat kwam niet omdat de Moslimbroederschap zo goed voor christenen was, maar omdat Morsi een tandeloze tijger was. Onder Morsi hebben de christenen veel gebouwen kunnen bouwen, illegaal, want officieel mag dit niet. Christenen moeten normaal altijd toestemming van de overheid krijgen om iets te bouwen, maar de overheid deed onder Morsi helemaal niets. Dit komt omdat het leger – ook toen – veel macht in Egypte heeft. Er was onder Morsi vaak te weinig benzine en de elektriciteit werkte niet altijd, maar deze problemen waren ‘opeens’ verholpen na de geslaagde regimewisseling. Een coup zou ik het niet willen noemen, het leger heeft de macht nooit uit handen gegeven. Onder Sisi is het bewind een stuk repressiever geworden. Veel Egyptenaren kiezen de kant van de winnaars. Zo hebben veel mannen die eerst een baard hadden deze afgeschoren, omdat het nieuwe bewind dit associeert met de Moslimbroederschap en islamitisch radicalisme. Niettemin is het regime wel bang om strenggelovige moslims voor het hoofd te stoten. Een christelijke jongen, die op Facebook een fel bericht tegen de terreurorganisatie IS had geschreven, werd opgepakt en moest de gevangenis in. Hij zou de islam hebben beledigd.’

Strengholt benadrukt ten slotte dat veel moslims in Egypte grote moeite hebben met de discriminatie van christenen. ‘Ze durven zich hiertegen echter niet uit te spreken, uit angst voor de mogelijke consequenties. Ik had een keer een goed gesprek in het vliegtuig met een rijke islamitische man.  Hij vertelde dat hij de discriminatie van kopten in zijn land echt verschrikkelijk vond, maar hier niets tegen kon doen omdat hij dan in de problemen zou komen. Als je je voor christenen uitspreekt heeft dat gevolgen voor je carrière, je zaken, je maatschappelijke positie. Moslims die van mening zijn dat het eigenlijk anders moet houden daarom vaak hun mond.’

Foto: AP

Discriminatie of vervolging?

De observaties van Strengholt worden onderschreven door professor Heleen Murre-van den Berg, die zich gespecialiseerd heeft in het oriëntaals-orthodoxe christendom. ‘Er is in Egypte zeker sprake van religieuze discriminatie van christenen, op allerlei niveaus. Ik zou echter niet willen zeggen – wat sommige westerse christenen doen – dat de kopten in Egypte worden vervolgd. Daarover ben ik heel voorzichtig. Er is geen sprake van een georganiseerde aanval op christenen, om ze tot de islam te laten bekeren of het land uit te zetten. In Syrië en Irak zijn christenen, als gevolg van het oorlogsgeweld en IS, massaal gevlucht. In Egypte zijn christenen op dit moment veel veiliger. Toch is de situatie verre van ideaal. Sisi doet te weinig om christenen te beschermen. Daarnaast worden christenen aangevallen door Al Qaida en andere fundamentalistische organisaties, die daarmee hopen de overheid in verlegenheid te brengen.’

Hoe verdraagzaam is Egypte volgens Murre-van den Berg? ‘Een deel van de Egyptische samenleving is open en tolerant tegenover christenen en van mening dat er een einde moet komen aan de religieuze discriminatie. Deze groep is echter in de minderheid. Dat geldt ook voor de extremisten, die vinden dat de christenen uit Egypte moeten verdwijnen. De overgrote meerderheid van de Egyptenaren accepteert dat er in Egypte christenen zijn, maar vindt dat zij hun plek moeten kennen. Christenen worden gedoogd. Ze zijn niet gelijk aan moslims. Dat er kerken zijn wordt getolereerd, maar als er spanningen zijn kan de stemming ten nadele van christenen omslaan.’ Andere minderheden zijn veel minder zichtbaar in Egypte. ‘Je hebt ook joden, maar die vormen zo’n kleine groep dat ze over het hoofd worden gezien. Bahá’is bijvoorbeeld roepen daarentegen wel maatschappelijke weerstand op, omdat ze worden gezien als afvalligen.’

‘In vergelijking met andere christenen in het Midden-Oosten hebben de kopten het over het algemeen beter’, stelt Murre-van den Berg. ‘Egypte heeft de grootste en homogeenste christelijke bevolkingsgroep. Kopten vormen zo’n vijf tot tien procent van de bevolking en hebben redelijk veel invloed op de Egyptische samenleving. De koptische paus is een belangrijk aanspreekpunt en hij werkt samen met de overheid. In Syrië zijn het nu vooral de verwoestingen als gevolg van de oorlog waardoor het moeilijk voor christenen is om te blijven, al zijn er ook velen die Assad steunen en in de door Assad-gedomineerde gebieden tot op zekere hoogte hun leven van voor de oorlog voortzetten. Uit de gebieden waar IS of gerelateerde groepen hebben huisgehouden zijn de meeste christenen vertrokken, net als in Irak, waar ze na de overwinning op IS maar mondjesmaat naar hun dorpen en steden terugkeren. In Iran zijn christenen, ook volgens de wet, formeel tweederangs burgers en hebben ze minder rechten dan in Egypte. Maar christenen fungeren niet als zondebok, waartegen een boze massa te hoop loopt. De situatie in het streng-islamitische Saoedi-Arabië ten slotte, valt in een andere categorie. Alleen buitenlanders mogen christen zijn en dan ook maar zeer beperkt.’

De hoogleraar is daarom kritisch op het narratief van Open Doors, een orthodox-protestantse organisatie die zich hard zegt te maken voor ‘vervolgde christenen’. ‘De manier waarop ze hun gegevens presenteren wordt door veel krantenlezers geïnterpreteerd als een bevestiging van de tegenstelling christendom versus islam. Het gros van hun gegevens klopt wel, ze verzinnen geen feiten. Maar je kunt niet zeggen dat ‘de islam’ de reden is dat christenen in het Midden-Oosten worden gediscrimineerd. Dat ligt veel complexer. Het verschilt per land, per regio, per individu. Dat christenen wereldwijd vaak gediscrimineerd worden komt bovendien omdat het christendom de grootste godsdienst ter wereld is en veel landen, dankzij het werk van de christelijke missionarissen en zendelingen, een christelijke minderheid hebben. Elke minderheid is gevoelig voor discriminatie. Daarnaast worden christenen vaak geassocieerd, al dan niet terecht, met het Westen. Als een niet-westers land boos is op de Verenigde Staten heeft dit gevolgen voor de christenen in dat land.’

Professor Murre-van den Berg ziet ten slotte wel dat Egypte aan het veranderen is. ‘Er is een groep hoogopgeleide, mondige en progressieve kopten ontstaan, die meer met liberale moslims wil samenwerken. Deze groep protesteerde in 2010 ook tegen Mubarak. De kopten kunnen denk ik in de toekomst een belangrijke rol spelen voor een eventuele democratisering van Egypte. Maar ook de islamitische gemeenschap is aan het veranderen. In januari dit jaar gaf ik een collegereeks over het Syrische christendom aan een protestants seminarie in Caïro. De helft van mijn studenten was moslim en deze studenten stelden mij hele interessante vragen. Ik denk niet dat het koptische christendom zal verdwijnen uit Egypte. Hier zijn geen aanwijzingen voor. Alleen een kleine extremistische minderheid wil dit, de meerderheid van de Egyptenaren is van mening dat de kopten erbij horen. De vraag is alleen: welke ruimte krijgen zij? Officieel is de dhimmi-status afgeschaft, maar in de praktijk bestaat religieuze discriminatie natuurlijk nog steeds.’

Ramadanzoetjes helpen niet tegen negatieve frames

0

In het artikel ‘Moeten media positieve en negatieve aandacht voor de islam balanceren?’ (vorige week in de Kanttekening) doet publicist Gert Jan Geling uitspraken over moslims en ‘de islam’ die weinig corresponderen met de mediawerkelijkheid omtrent deze groepen. Geling verwijst naar mijn rapport Moslims in Nederlandse kranten, waaruit blijkt dat de vier grootste kranten van Nederland vooral negatief over moslims schrijven én dat er een positieve correlatie is tussen moslimbetrokkenheid bij de nieuwsproductie en genuanceerde berichtgeving over moslims. Hiertegenover plaatst Geling het onderzoek van Aalt Smienk, waarin staat dat positieve en negatieve aandacht voor de islam in de media elkaar in redelijke mate afwisselen. Ook is Geling ervan overtuigd dat de media ‘geen anti-islamitische bias’ hebben, maar dat negatieve berichtgeving een mediawet is. Tevens zou er ‘veel’ en ‘positieve’ aandacht zijn voor de ramadan en ‘de islam’ in mainstream media, die we als ‘goedmakertje’ kunnen beschouwen voor de doorgaans overmatige negatieve berichtgeving.

Hoewel ik het optimisme van Geling waardeer, spreken de cijfers anders. Ik heb voor deze gastcolumn de proef op de som genomen en onderzocht wat de Volkskrant tijdens de ramadan voor positiefs heeft bericht. Van 6 mei 2019 (start ramadan) tot 18 mei 2019 zijn er 123 berichten verschenen in de Volkskrant die direct of indirect over ‘de moslims’ en ‘de islam’ gaan. Hiervan zijn 67 berichten (54,5 procent) negatief, 32 (26 procent) neutraal en 24 (19,5 procent) positief of ‘pro-divers’. Bij negatief nieuws domineert berichtgeving over ‘moslimterreur’ met een percentage van 22,8 procent. Daarmee is terreur nog steeds het nummer één onderwerp waarmee moslims en ‘de islam’ worden geassocieerd. Vervolgens komen onderwerpen als multicultureel onbehagen, integratie, vrouwenonderdrukking en ongewenste moslimimmigratie aan bod als terugkerende onderwerpen.

Bij positieve en pro-diverse berichtgeving draait het om nieuws waarbij bijvoorbeeld discriminatie van moslims wordt aangekaart, en inderdaad soms ook berichtgeving over de ramadan. Over de ramadan zijn er in de Volkskrant welgeteld vier berichten verschenen. Twee positieve berichten: een column van Ibtihal Jadib waarin de ramadan als ‘gezelligste maand’ wordt beschreven en de feestelijke deelname van de koning bij een buurtiftar. Deze berichten werden echter tenietgedaan door (1) een weinig sympathiek stuk van columnist Arthur van Amerongen, waarin het niet-vasten en de losbandigheid van Saoediërs met prostituees in Puerto Banús (Spanje) provocatief wordt voorgesteld als ‘verlichte Europese islam’ en (2) het bericht dat moskeeën beveiligd worden tijdens de ramadan, wat niet zozeer een negatief frame is van de Volkskrant, maar wel een herinnering aan het feit dat de ramadan in Nederland niet alleen maar positiviteit oproept in de maatschappij.

Met andere woorden: negatieve berichtgeving over ‘de moslims’ en ‘de islam’ is een structureel probleem in mainstream media. Deze problemen kunnen niet met ramandanzoetjes worden opgelost. Een fundamentele discussie over de islambias en dubbele maat met betrekking tot ‘terreurberichtgeving’ dient gevoerd te worden. Zie bijvoorbeeld hoe moordverdachte Thijs H. werd neergezet als ‘leuk’, terwijl de dader van de aanslag in Utrecht, Gökmen T., al na een paar uur een ‘terrorist’ werd genoemd. En in de berichtgeving over de mishandelde Syriërs in Enschede viel op dat er werd gesproken over een ‘Enschedese volkswijk’, met eenzijdig en veel aandacht voor mensen die vooral kwijt willen dat ze ‘geen racisten’ zijn. Dit terwijl buurten met een hoge concentratie van mensen met een migratieachtergrond in soortgelijke verhalen vooral opduiken als ‘probleemwijken’.

Al met al is er nog een lange weg te gaan om tot feitelijke, genuanceerde berichtgeving te komen, berichtgeving die wél bijdraagt aan meer wederzijds begrip tussen bevolkingsgroepen en niet leidt tot meer stigmatisering. Dat lukt veel beter met moslims binnen redacties, en daar schort het nog steeds aan. Hier de kille cijfers: aan de productie van de 123 berichten over moslims en de islam in de Volkskrant, hebben in totaal 108 mensen gewerkt als nieuwsmaker. Daarbij waren slechts zes nieuwsmakers met een moslimachtergrond betrokken, dat is een moslimaandeel van niet eens zes procent. De discussie over moslims anno 2019 is helaas nog steeds een witte aangelegenheid. Wie weet is er al meer verandering bij de volgende ramadan. Ik houd het in ieder geval bij.

‘Dat mensen nu ageren tegen de islam is volstrekt arbitrair’

2
Het zijn niet zozeer slechte economische omstandigheden of zorgen hierover die mensen naar populistisch-rechts drijven, stelt socioloog Jonathan Mijs (London School of Economics). Nee: het is de vermarkting van de maatschappij, de toenemende ongelijkheid en de daaruit ontstane segregatie van leefwerelden, die een ‘meritocratische afrekening’ met minderheden teweegbrengt. ‘Om hun eigenwaarde hoog te houden, gaan slechtverdienende blanke Nederlanders zich verheven voelen boven nieuwe Nederlanders.’

Nu de kruitdampen van de economische crisis zijn opgetrokken, waart het rechts-populistische spook in vrijwel de gehele westerse wereld rond. Terwijl in landen als de Verenigde Staten, Italië en Oostenrijk al rechts-populisten aan de macht zijn, kloppen elders nieuwe uitdagers ongeduldig op de deur. Eind april was ook Spanje aan de beurt. Bij de parlementsverkiezingen sleepte het radicaal-rechtse Vox, dat een muur om Spanje wil bouwen en criminele immigranten wil deporteren, vanuit het niets tien procent van de stemmen in de wacht. En op Nederlandse bodem haalden rechts-populisten nog nooit zoveel stemmen als bij de afgelopen verkiezingen voor de Provinciale Staten, met name door de grote zetelwinst van Forum voor Democratie.

Valt de rechts-populistische opmars nog te stoppen? Laten we ons in elk geval niet langer blindstaren op het idee dat we enkel te maken hebben met een product van de economische crisis, stelt socioloog Jonathan Mijs. Hij is wetenschappelijk onderzoeker aan de London School of Economics en tevens verbonden aan Harvard University. In een nieuw onderzoek zet hij samen met co-auteur Noam Gidron uiteen dat, in tegenstelling tot wat altijd werd gedacht, verslechteringen in de bestaanszekerheid van mensen niet bijdragen tot de opkomst van rechts-populistische partijen. De Kanttekening sprak met Mijs over de resultaten van zijn nieuwe onderzoek, en vroeg hem ook waar we dan wél de oorzaak van de rechts-populistische Zeitgeist moeten zoeken.

It isn’t the economy, stupid

Het algemeen geaccepteerde idee dat rechts-populisme en economische malaise hand-in-hand gaan is nooit compleet uit de lucht komen vallen, zegt Mijs. ‘Die gedachte gaat ver terug. Onder historici geldt de crisis van de jaren dertig als een van de verklarende factoren voor de opkomst van Adolf Hitler. En in recente jaren hebben onderzoekers in kaart gebracht dat rechts-populistische partijen het extra goed doen in gebieden die economisch hard zijn getroffen, zoals de Amerikaanse Rustbelt, Noord-Engeland of Wallonië. Maar om dat te koppelen aan de conclusie dat individuele kiezers vanwege hun economische achteruitgang gemotiveerd worden om rechts-populistisch te stemmen, dat zijn nogal een paar analytische stappen verder.’

Wat heeft Mijs dan gedaan om die stappen te overbruggen? Hij legt uit: ‘Onze onderzoeksvraag was of een daling van het inkomen wérkelijk verklaart dat mensen rechts-populistisch stemmen. Om daarachter te komen gebruikte ik een representatief panel van ongeveer achtduizend Nederlanders, gevolgd tussen 2007 (het jaar voordat de wereldwijde crisis uitbrak, red.) en 2015. Ik heb gekeken naar hoe het inkomen en de politieke opvattingen van deze Nederlanders door de tijd heen veranderden. Wat bleek: de mensen die door de crisis werden geraakt, stonden helemaal niet opeens sympathieker tegenover rechts-populistische standpunten.’

Maar als er geen ‘harde’ materiële omstandigheden zijn die mensen naar radicaal rechts drijven, zou dit dan niet alsnog kunnen door hun zorgen over hun economische positie of over de stand van de Nederlandse economie? Mijs antwoordt ontkennend: ‘In het onderzoek keken we ook of mensen meer begrip krijgen voor rechts-populisme omdat dat ze bang zijn dat het slechter met de economie zal gaan, omdat inkomensverlies om de hoek schuilt of omdat ze werkeloosheid ervaren. Maar ook bij al deze kwesties was er geen causaal verband met een sterkere aantrekking tot rechts-populistische ideeën.’

Ongelijkheid, segregatie en zondebokken

Zowel de harde economische werkelijkheid als de zorgen die mensen hierover hebben volgens Mijs’ en Gidrons onderzoek dus niet tot een voorkeur voor rechts-populistische standpunten leiden, zoals minder immigratie en een harde opstelling tegenover de islam. Kunnen we de opkomst van rechts-populistische partijen dan niet beter toerekenen aan zuiver culturele zorgen, die hier in Nederland al sinds Pim Fortuyn, dus al vóór de economische crisis, op de agenda staan? Mijs onderkent dat er in de wetenschappelijke literatuur heus wel rekening wordt gehouden met culturele motivaties om op rechts-populistische partijen te stemmen. Maar wat hem betreft is de diepere kern van het probleem de ‘paradox van ongelijkheid’, zoals hij dat noemt.

Mijs zet uiteen waar die paradox uit bestaat: ‘De afgelopen veertig jaar zijn de inkomensongelijkheid en de vermogensongelijkheid in het Westen sterk gestegen. Die toenemende ongelijkheid is gepaard gegaan met een scheiding van klassen. Zie bijvoorbeeld de verschillende leefwerelden binnen en buiten de ring van Amsterdam, de segregatie op scholen. We werken steeds meer enkel nog met mensen die hetzelfde opleidingsniveau hebben. Hetzelfde geldt voor onze vriendengroepen, de partners die we kiezen, de mensen die we tegenkomen, onze social media bubbles. We vergelijken onszelf constant binnen onze cocon, met mensen die economisch ongeveer gelijk zijn. Zo zien we de maatschappij als gelijker dan die eigenlijk is. Een maatschappij waarin mensen hun succes te danken hebben aan hun eigen inspanningen.’ Daardoor staan we meer veroordelend tegenover groepen die het ‘minder’ doen, aldus Mijs. ‘Uit eerder onderzoek dat ik deed blijkt tevens dat naarmate de vermarkting van de samenleving toeneemt, er meer behoefte is om zondebokken aan te wijzen. In het Westen zijn het vooral niet-westerse migranten, moslims, waar naar wordt gekeken.’

Maar waar komt die behoefte naar het aanwijzen van zondebokken dan precies vandaan? Mijs: ‘We zien in Nederland dat moslimmannen als groep het op allerlei meetbare manieren minder goed doen: op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de criminaliteitscijfers. In onze meritocratische ingestelde maatschappij zijn we geneigd te denken: ‘Die zullen het wel verdiend hebben.’’ En er speelt volgens Mijs nog een ander element mee dat is veroorzaakt door dit ‘meritocratische marktdenken’. ‘Mensen die onderaan de economische ladder staan hebben omgekeerd het gevoel dat hun medeburgers naar hen kijken als verliezers, als mensen die in onze ‘marktmaatschappij’ verkeerde keuzes hebben gemaakt. Dat komt omdat er ook werkelijk minder ruimte voor solidariteit en medeleven is met deze ‘verliezers’, die geïsoleerd staan in onze gesegregeerde samenleving. Dan wordt het lastiger om met je ondergeschikte positie om te gaan. Ook voor slechtverdienende blanke Nederlanders is het de vraag waar ze dan nog hun zelfwaarde vandaan kunnen halen. Dan kijkt een deel naar boven, naar de elite: die hebben ‘schuld’, zijn ‘corrupt’. Anderzijds kijken ze opzij, naar nieuwe Nederlanders: mensen die veelal in dezelfde slechte situatie zitten, maar waar ze vanwege hun cultuur, ideologie en religie geen verbintenis mee voelen. Om hun eigenwaarde hoog te houden, gaan deze blanke Nederlanders zich verheven voelen boven nieuwe Nederlanders, hebben ze een ‘betere’ cultuur.’

De rol van politieke partijen

Jonathan Mijs biedt daarmee een sociologisch perspectief op de sociaaleconomische voedingsbodem voor rechtspopulisme: het zijn niet zozeer slechte economische omstandigheden of zorgen hierover die mensen naar populistisch-rechts drijven. Nee: het is de vermarkting van de maatschappij, de toenemende ongelijkheid en de daaruit ontstane segregatie van leefwerelden, die een meritocratische afrekening met minderheden teweegbrengt. Geeft deze sociologische analyse dan ook een diepere verklaring voor het feit dat mensen in culturele termen ageren tegen de islam en moslims? Mijs kan er kort over zijn: ‘Dat mensen zich nu afzetten tegen de islam is volstrekt arbitrair. Stel dat de nieuwkomers vooral hindoes waren, of Afrikaanse evangelisten. Dan hadden we dezelfde dynamiek meegemaakt – mits we dan ook weer partijen hadden die dit sentiment verder zouden voeden.’

Want dat laatste is volgens Mijs een vereiste voor de opkomst van het rechts-populisme. Dat zulke partijen het ressentiment tegen nieuwkomers verder opstoken staat voor hem als een paal boven water. ‘Sinds Fortuyn en Wilders wordt de geschiedenis herschreven. Rechts-populistische partijen werpen zich op als hoeders van de Verlichting, vrouwen, homo’s, joden; als beschermers van een gefingeerde ‘joods-christelijke cultuur’. Dat slaat aan, omdat mensen spanningen waarnemen op straat, tussen wat ze als gewoon beschouwen en de tradities en culturen die een grote groep nieuwkomers introduceren. Dat schuurt. Het is voor veel mensen fijn om dat proces niet aan te gaan, maar om te zeggen: ‘Wij hoeven ons niet aan te passen, wij hebben hogere waarden – zij zijn de barbaren’. En die erosie van solidariteit wordt nog eens versterkt door het meritocratische marktdenken, waarin er überhaupt geen plaats meer is voor medeleven. Rechts-populisten bieden daarmee een simpele oplossing, maar simpele oplossingen zijn vaak niet de beste. De grote meerderheid van alle migranten doet het gewoon goed – beter dan de verwachtingen, eigenlijk.’

Wat betreft die simpele oplossingen vanuit de politiek ziet Mijs het niet zo snel goedkomen. Hij bemerkt een verschuiving in de Nederlandse politiek, waarin ook CDA en VVD zich steeds meer bedienen van populistische strategieën. ‘Een voorbeeld: het idee van ‘de hardwerkende Nederlander’, waar al het beleid aan getoetst zou moeten worden. Alsof wat je economisch toevoegt gelijkstaat aan wat je bijdraagt aan de maatschappij. CDA en VVD gebruiken daarmee een beeldvorm die tegelijkertijd neoliberaal én populistisch is: het gaat over ‘wij, die hard werken’ versus ‘de uitvreters’, maar ook versus ‘de uitbuiters die onze cultuur niet accepteren’, of ‘de elites die misbruik maken van hun status en positie en het volk daarmee schaden – en eigenlijk ook niet hard werken’. Doelt Mijs daarmee op uitspraken zoals de ‘witte wijn sippende elite’, zoals Rutte een paar maanden geleden in Buitenhof zei? Mijs knikt bevestigend: ‘Absurd – alsof Rutte zelf niet tot de elite behoort!’

Een vicieuze cirkel

Wat moet er dan gebeuren om alsnog de angel uit de voedingsbodem voor het rechts-populisme te behalen? Het is in Mijs’ ogen zaak om de ‘paradox van ongelijkheid’ te tackelen. ‘Dat doen we door in te zien dat de ongelijkheid in het Westen sterk is gegroeid en nog altijd groeit, ook in Nederland. Ook zien we onze maatschappij als meritocratischer, als rechtvaardiger dan deze in werkelijkheid is.’ En het is nu net dat meritocratische denken dat het aanpakken van ongelijkheid en segregatie in de weg zit, stelt Mijs. Zo zitten we in een vicieuze cirkel, waarbij minderheden steeds meer de klos worden: ‘Uit mijn onderzoek blijkt dat ongelijkheid scheidslijnen vergroot en meritocratische veroordeling versterkt.’ Mijs denkt niet dat hier op korte termijn iets aan gaat veranderen. ‘Er zijn nog maar weinig voorgestelde alternatieven en utopieën’. Hij ziet in de politiek nog maar één duidelijk ideaalbeeld naar voren komen: ‘Het verleden. Forum voor Democratie scoort daar nu mee. Maar het is een geïdealiseerd beeld van een romantisch verleden, een verleden dat er nooit was.’

Paul Cliteur moet nu kleur bekennen

0

De Leidse hoogleraar Paul Cliteur is recent door zijn eigen rector magnificus Carel Stolker op het matje geroepen. Zo mag het natuurlijk niet heten – het heette dat Stolker graag met Cliteur ‘in gesprek gaat’ – want anders komt natuurlijk direct weer het vaste trollenleger met een apologie op Sint-Thierry uit het riool gekropen. Toch komen Stolkers uitspraken in zijn interview voor BNR natuurlijk wel daar op neer.

Voor zo’n gesprek is ook alle reden, sinds Cliteur op de kieslijst voor de Eerste Kamer is gekomen, en bovendien na Baudets dolksteek in de rug van Henk Otten als voorlopig ‘woordvoerder’ voor de aanstaande FvD-fractie aldaar optreedt. Of dat ook betekent dat hij straks fractievoorzitter wordt, en zo ja, hoeveel senatoren hij dan gaat aanvoeren, is onduidelijk. Misschien dat hij daarvoor momenteel inderdaad op Baudets rol staat, maar het zou natuurlijk ook heel goed zomaar een ander kunnen worden. In personeel opzicht zit er dezer dagen nogal wat beweging in die partij, zullen we maar zeggen. En dan steekt er snel weer een volgende dolk in iemands rug, die eerder nog om zijn verdiensten de hemel in was geprezen.

Over de duurzaamheid van een en ander kan dus met recht twijfel bestaan, maar de nieuwe politieke loopbaan van Cliteur betekent dat hij ook op de opvattingen van de partijleider van zijn club aanspreekbaar wordt. En die dragen regelmatig nogal een dubieus karakter. Op zich valt dat allemaal binnen de vrijheid van meningsuiting. Of Cliteur de recente reactionaire uitspraken van Baudet over vrouwen onderschrijft, of diens boreale flauwekul, of inzake Poetins Rusland Baudets bijna naar landverraad neigende opvattingen deelt, is zijn zaak (en die van zijn kiezers), niet die van zijn academische werkgever.

Dat geldt ook voor Baudets pretentie om de ‘westerse beschaving’ te willen redden en dan vervolgens in liefst drie verschillende gremia uitgerekend Annabel Nanninga in te zetten. Als ik vroeger met een van haar schreeuwerige schrijfsels werd geconfronteerd, schoot mij althans altijd spontaan die fameuze uitspraak van Mahatma Gandhi te binnen: westerse beschaving, dat zou een goed idee zijn!

Hiermee moet Cliteur zelf maar in het reine zien te komen. Maar sommige van Baudets uitspraken houden wél direct verband met de wereld waarin Cliteur beroepshalve verkeert. Dat betreft drie dingen. Allereerst de manier waarop Baudet de universiteiten in zijn boreale borrelspeech na de Statenverkiezingen zeer generiek als ondermijners van de samenleving demoniseerde. Aangezien het hier én zijn werkgever én zijn collega’s betreffen, mag men van Cliteur verlangen dat hij hiervan duidelijk afstand neemt. Politiek brengt verantwoordelijkheid met zich mee; het gaat hier bij Baudet niet om particulier columnistengebabbel, maar om de opinie van de voorman van een partij waarvoor Cliteur zelf nu een functie vervult. Dat maakt Cliteur ook aanspreekbaar op opvattingen van Baudet die niet met de grondslagen van de wetenschapsbeoefening te rijmen zijn.

Het tweede punt, waarover Cliteur nodig – en dat zou ook de journalistiek eens voor zijn rekening mogen nemen – een aantal indringende vragen gesteld moeten worden, betreft het klimaatveranderingsvraagstuk. Verschillen over de juiste oplossing daarvan, of over het prijskaartje dat we daaraan moeten hangen, is volstrekt legitiem. Maar daar gaat het nu bij Baudet niet om. Om het meest geborneerde deel van het electoraat te behagen trekt hij, ofschoon zelf een onwetende leek, de klimaatverandering en de rol van de mens in twijfel. Hij zet zo nagenoeg iedereen die werkzaam is in de natuurwetenschap als oplichters en dilettanten – ‘klimaatgekkies’ – weg, terwijl er over klimaatverandering onder wetenschappers juist een grote consensus bestaat.

Baudet heeft zich inmiddels tot een academische charlatan ontwikkeld, ondanks zijn doctorstitel. Daarom heeft hij dan ook  terecht geen emplooi gevonden aan een universiteit. Cliteur heeft dat wel en zijn deskundigheid op zijn eígen vakgebied staat nu niet ter discussie. Maar men mag wel van hem weten hoe hij ten opzichte van Baudets ‘natuurwetenschappelijke’ opvattingen staat, zoals die zich vertalen in de standpunten van de partij waarvoor hij nu politiek vertegenwoordiger is. Als hij die namelijk onderschrijft, is dat ronduit beledigend voor de wetenschap en zijn collega’s in de bèta-hoek, die op dit terrein toch duizend maal meer deskundig zijn dan Baudet. Als hij hier voor het evidente obscurantisme van Baudet kiest, is de vraag gewettigd wat hij dan nog aan de Universiteit Leiden doet. Als ik Stolker was, zou ik ook niet vergeten hem díe vraag te stellen.

En dan is er, ten derde, de heksenjacht die Baudet met zijn geplande ‘meldpunt voor linkse leraren’ in het onderwijs ontketenen wil. Ook dat is, net als Baudets beschimping van de universiteiten, een rechtstreekse aanval op de integriteit van andersdenkenden. Het past naadloos bij de handelswijze van alle andere autoritaire alt-right-agitatoren op dit moment, zoals Donald Trump, Jair Bolsonaro en Viktor Orban, die weinig met onafhankelijke denkers op hebben en iedereen die niet voor hen opzij gaat grootscheeps belasteren en van leugens betichten, terwijl zij juist zelf als geen ander in leugens grossieren. Ook Baudet kan, zoals FvD-spijtoptanten vrijwel unisono weten te melden, niet met tegenspraak overweg. In zijn narcistische universum draait, net als bij Trump, alles om hemzelf.

De geschiedenis leert dat vrijwel elke autocraat in spe altijd begint met het verdacht maken van de pers en de intelligentsia. Ofschoon ik tot nu toe weinig aanleiding heb om Cliteur, die zich juist altijd als een pleitvoerder van het vrije woord opwierp, zelf van dat soort neigingen te verdenken, brengt zijn keuze voor Baudet hem wel in die buurt. Dus mag men van hem verlangen dat hij zich, nu hij Eerste Kamerlid is, in dat opzicht publiekelijk van deze door Baudet geïnitieerde heksenjacht distantieert. En dan graag in heldere taal, die elke onduidelijkheid daaromtrent uitsluit, en niet in baudetiaanse homeopathische verdunning.