2.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 789

‘Men stuurt aan op een totale excuuscultuur voor alles wat vroeger is misgegaan’

0
‘De geschiedenis is tweeslachtig en duister. Het verleden oppoetsen door middel van vernietiging helpt niet. De mensheid is nu eenmaal bipolair en krankzinnig.’

Hoe moeten we omgaan met omstreden historische personen? Moeten we een morele discussie voeren over het verleden? Moet de publieke ruimte ‘gedekoloniseerd’ worden? De Kanttekening vroeg dat en meer aan Leefbaar Rotterdam-gemeenteraadslid Tanya Hoogwerf, Nida-leider Nourdin el-Ouali, operaregisseur Lotte de Beer, schrijver en publicist Anousha Nzume, historicus en GeenStijl-publicist Constanteyn Roelofs en de extreemlinkse actiegroep De Grauwe Eeuw.

Die Zauberflöte
Vier schrijvers en toneelmakers herschreven onlangs op uitnodiging van de stichting Nieuw Nederlands Opera Front een aantal fragmenten uit Wolfgang Amadeus Mozarts (1756-1791)  opera Die Zauberflöte. Een poging om op een andere manier te kijken naar het volgens sommigen racistische en vrouwonvriendelijke libretto, dat overigens niet door Mozart zelf, maar door Emanuel Schikaneder (1751-1812) is geschreven.

De ophef over Die Zauberflöte staat niet op zichzelf. Er is de laatste tijd veel discussie over hoe om te gaan met de hedendaagse echo’s van sommige episodes en onderdelen van de Nederlandse geschiedenis, zoals het kolonialisme en de racistische elementen. Van standbeelden en straatnamen voor VOC- en WIC-bazen tot cowboy- en indianenfeesten.

In Die Zauberflöte speelt het personage Monostatos een dubieuze rol. Monostatos is een Moor die dienaar is van de opperpriester van de zon Sarastro. Sarastro is de Heerser over het Licht en zijn opponent is de Koningin van de Nacht. De opera is een klassiek sprookje over goed en kwaad, waarin Sarastro als deugdzaam en goed wordt gezien en de Koningin van de Nacht als jaloers en slecht. Sarastro houdt Pamina, de dochter van de Koningin van de Nacht, gevangen en Monostatos houdt bij haar de wacht. Monostatos wordt neergezet als een op seks beluste schurk. Zo probeert hij Pamina te verkrachten. Monostatos wordt door zijn heerser Sarastro gestraft voor die daad. Monostatos zingt daarop droevig. ‘Alles voelt liefdesvreugde, minnekoost en dartelt, dolt en zoent; enkel ik moet alle liefde mijden, want een zwarte, die is te lelijk. Heb ik dan geen hart gekregen? Ben ik niet van vlees en bloed? Altijd zonder vrouw te leven, dat is waarlijk hellegloed!’

Censuur
De Beer schreef mee aan de herziene versie van Die Zauberflöte. ‘Toen ik het complete libretto las, schrok ik toch wel een beetje van wat daar allemaal werd gezegd en geïmpliceerd door en over Monostatos, de enige zwarte figuur in de opera. Alleen al de suggestie om daar iets mee te doen in de productie waar ik voor was gevraagd, kwam ons op ontslag te staan. Toen dacht ik: daar wil ik wat mee doen met Opera Front, een project dat ik ooit heb opgezet om dingen te onderzoeken rondom opera die in het reguliere circuit niet kunnen.’

De Beer vroeg een aantal schrijvers uit binnen- en buitenland om met de blik van nu te kijken naar de rol van vrouwen en de zwarte man in de opera. Nzume ging in op de uitnodiging. ‘Ik ben niet voor censuur en zeker niet voor de censuur van de geschiedenis. Maar waarom zou je niet kijken of je de essentie van een prachtige opera, die volgens mij gaat over vrijheid en verlichting, ook kunt behouden zonder dat je een zwarte man laat zingen dat zwarten afstotelijk en om te haten zijn en hem ook nog even een witte vrouw laat aanranden?’, stelt Nzume. ‘Tijdens het project was ook een operaregisseur aanwezig die vertelde dat opera eigenlijk altijd fluïde is geweest. Vrouwen werden moeiteloos door mannen gespeeld en andersom, jonge strijders door oude mannen en tot in de negentiende eeuw werden teksten en zelfs hele melodieën aangepast aan de smaak van toen. En dat was allemaal normaal. Pas daarna is het allemaal puriteinser geworden en mocht opeens niks meer veranderen. Eigenlijk staat wat wij nu doen in een veel langere traditie.’

Op onder meer GeenStijl en sociale media was er veel kritiek op het project. Het project werd gezien als het zoveelste voorbeeld van een culturele ‘beeldenstorm’ waarbij allerlei tradities opeens verboden werden.

Fluïde identiteit
Nida diende onlangs een motie in om de publieke ruimte in Rotterdam te ‘dekoloniseren’. Wat is dat precies? Ouali: ‘Het voornaamste doel van Nida is een publiek debat op gang brengen over het vernoemen van straten, pleinen en gebouwen naar omstreden figuren. Dat maatschappelijk debat is cruciaal om wederzijds begrip te kweken over dieperliggende gevoeligheden over dit koloniale verleden. We moeten in ieder geval beginnen met het zichtbaar en kritisch contextualiseren van controversiële personen naar wie bijvoorbeeld straten in Rotterdam zijn vernoemd. Een contextualisering van waaruit we vervolgens de discussie met elkaar kunnen voeren over eventuele vormen van aanpassing. Dat laatste bepalen we namelijk samen.’

Wie luistert naar het verhaal van Nida, hoort niet direct een oproep tot een ‘beeldenstorm’. ‘Nee, klopt’, zegt Ouali. ‘Nida is niet voor het wegpoetsen van onze geschiedenis. Ons historisch verleden zal altijd onderdeel zijn van onze fluïde identiteit. We dienen de geschiedenis te eren door ervan te leren. Dat verleden moet dan ook op gepaste wijze plek krijgen, mét de context en nuancering van huidige maatschappelijke normen.’

Doodsbedreigingen
Ook Hoogwerf vindt het niet raar om het koloniale verleden en de manier waarop we dat representeren in de publieke ruimte nader te bekijken. ‘Het ter discussie stellen van de koloniale erfenis is niet raar. De vraag voor ons is wel: wie doet dat en met welke agenda? En welk probleem los je er mee op? Het is duidelijk dat aan ons koloniaal verleden behoorlijk wat zwarte randjes zitten, maar door dat verleden dan maar helemaal uit te wissen creëer je geen betere samenleving.’

Hoogwerf laakt de invloed van bepaalde groepen en politieke partijen op de samenleving. ‘Als je kijkt naar de personen die het debat nu opstarten, dan zie je een kleine groep activisten. Groepen zoals Kick Out Zwarte Piet en de Grauwe Eeuw en de ondertekenaars van de brief aan het Centrum Witte de With, met in hun slipstream partijen zoals Nida. Onschuldig kun je dat activisme allang niet meer noemen als we beseffen dat we anno 2018 te maken hebben gehad met doodsbedreigingen door de Grauwe Eeuw aan het adres van de acteur die Sinterklaas speelt, vechtpartijen, journalisten die onder een auto worden geduwd, misleiding van de politie en zwaarbeveiligde intochten van Sinterklaas. Het is een klein groepje dat heel hard blijft roepen dat we in Nederland te maken hebben met institutioneel racisme, wat simpelweg niet het geval is. Er blijft gewezen worden naar de aanwezigheid van herkenbare manifestaties in de openbare ruimte van het koloniale verleden als teken dat minderheden in Nederland onderdrukt blijven worden en het slavernijverleden niet erkend wordt. Dat is natuurlijk onzin. Wie wordt beter van het blijven roepen dat er sprake is van racisme en onderdrukking? Alleen de activisten is het antwoord. Het maatschappelijk debat en de segregatie worden er in ieder geval niet mee bevorderd.’

Excuuscultuur
Is Hoogwerf voor of tegen het plaatsen van bordjes met historische context bij bijvoorbeeld straten en pleinen die zijn vernoemd naar en beelden van omstreden historische personen? ‘Een disclaimer bij iedere zeeheld? Van mij hoeft dat niet. Europeanen waren niet de enige imperialisten in die tijd. Zo waren er bijvoorbeeld ook Arabische en Turkse veroveraars. Lokale vorsten behandelden andere volken en zelfs hun eigen onderdanen vaak ook niet goed. Het was in die tijd heel gebruikelijk, in een heel groot deel van de wereld – ook hier – om mensen beestachtig te behandelen. Agressie en onderdrukking hoorde bij de wereld van toen. Helaas. En helaas ook nu nog. Laten we onze energie gebruiken voor het oplossen van het onrecht van nu. Die bordjes hoeven van mij dus niet. Maar nee, ik ga er ook niet voor liggen als ze worden opgehangen. Men stuurt aan op een totale excuuscultuur voor alles wat vroeger is misgegaan, dat maakt het problematisch. Er wordt van mij een gevoel geëist dat ik niet heb. De koloniale pijn, die voel ik gewoon niet.’

Wat vindt Ouali daarvan? ‘Ik wil mensen zeker niet opdragen iets te voelen dat ze niet voelen’, reageert hij. ‘Het feit dat dit onderwerp nu zoveel aandacht krijgt, opent al veel ogen. Je zult altijd mensen hebben die het probleem nooit zullen zien of niet willen zien. Maar ook dat mag. We kunnen en willen niemand gedachten opleggen, maar we mogen in deze open democratie wel gewoon een debat van de grond proberen te krijgen met mensen die daar voor openstaan. Bewustwordingsprocessen als deze, waarbij ook de minder fraaie kanten van het eigen nationale verleden een plaats krijgen, duren meestal tientallen jaren. Wij merken zelf dat het bewustzijn steeds meer wordt gevoeld, zowel bij nazaten van slachtoffers als daders. De discussie wordt ook steeds breder gevoerd. Dat is goed.’

Sommige activisten vergelijken het koloniale verleden met de Holocaust. ‘Je kunt het nazisme niet vergelijken met het kolonialisme’, vindt Hoogwerf. ‘Kolonialisme kwam wereldwijd voor en was niet gericht op een specifieke groep, ras of religie. Kolonialisme was gericht op het veroveren van land en economische belangen, de Holocaust was gericht op het vernietigen van alle Joden en is daarom toch echt van een andere orde.’

Hysterische zoektocht naar rechtvaardigheid
Onlangs is in een Duits dorpje een klok uit het Derde Rijk met daarop een afbeelding van een hakenkruis weer in gebruik genomen ondanks protest uit binnen- en buitenland. Roelofs vindt dat dat moet kunnen. Hij vindt een morele discussie over het verleden niet zinnig. Hij is tegen het wegpoetsen van het verleden uit de publieke ruimte, ook het naziverleden. ‘De geschiedenis is een veelstemmige erfenis die je gewoon niet kan bezien in een hysterische zoektocht naar rechtvaardigheid. Die is er namelijk niet. De geschiedenis is geen tribunaal. Het is juist fascinerend dat bijvoorbeeld de Duitse cultuur zowel het nazisme als het meest verhevene en barmhartige in zich bergt. Het is het land van Heinrich Himmler (1900-1945, red.), van Johann Sebastian Bach (1685-1750, red.), van Dietrich Bonhoeffer (1906-1945, red.). Een naziklok die nog steeds in een kerk hangt is dus juist een mooi voorbeeld van zo’n duale identiteit. De geschiedenis is tweeslachtig en duister. Het verleden oppoetsen door middel van vernietiging helpt niet. De mensheid is nu eenmaal bipolair en krankzinnig. En de Duitsers al helemaal. Lekker laten hangen dus die klok.’

Roelofs is voorstander van discussies over geschiedenis in de totaalcontext. ‘Het is ergens ironisch en duister dat dit verzet tegen Nederlands nationalisme komt van nationalisten, die bijvoorbeeld blindelings achter Recep Tayyip Erdogan aanlopen of Nelson Mandela (1918-2013, red.) vereren, maar heel erg gaan blazen als je over plaasmoorde of brandende autobanden begint. En de politieke partij Denk bijvoorbeeld, die wil straatnamen aanpassen, maar vereert intussen sultans die nog veel dodelijker waren dan een paar koopmannen van de VOC en ontkent de Armeense genocide.’ Roelofs ziet nog een ander probleem. ‘Dit soort kwesties gaat de meerderheid van Nederlanders niet aan. Bijna geen enkele Nederlander weet nog wie Jan Pieterszoon Coen (1587-1629, red.) was. Als je de gemiddelde Nederlander vertelt dat VOC een voetbalclub is, dan geloven ze het ook. Ons geschiedenisonderwijs is deplorabel en onmodieus. Het is een strijd die wordt gevoerd tussen een paar rechtse meningentypes en een klasse van zorgvuldig gecureerde, gesubsidieerde en gedresseerde beroepsactivisten. Het boeit Nederland verder totaal niet.’

Verheerlijking
Kan en wil De Grauwe Eeuw daar een rol in spelen? Hoe probeert De Grauwe Eeuw het debat te beïnvloeden? ‘Wij tonen op zoveel mogelijk domeinen in de samenleving de hypocrisie en het racisme aan dat met koloniale verheerlijking gepaard gaat’, reageert De Grauwe Eeuw (de schrijver van dit artikel mailde De Grauwe Eeuw – op basis van anonimiteit , red.). ‘Het zijn witte instituten waar wij ons op moeten richten. Het overtuigen van individuele witte mensen is niet ons doel. Educatie van witte mensen over het koloniale verleden is de verantwoordelijkheid van witte mensen zelf, al is het maar omdat witte mensen al snel in de white fragility-stuip schieten als een persoon van kleur iets zegt dat buiten de comfortzone valt. Instituten kun je vaak al via hun eigen beleid bewegen om hun verantwoordelijkheid te nemen. Wij zetten bij die instituten in op meer educatie en informatie over kolonialisme of specifieke personen. Soms proberen wij dat af te dwingen met de aandacht die wij voor bepaalde vormen van koloniale verheerlijking creëren. De media en politiek framen onze acties graag als een ‘beeldenstorm’, alsof wij straatnamen willen aanpassen en de geschiedenis willen uitwissen. Wij pleiten juist voor het ter plekke aanbrengen van aanvullende informatie over betreffende verheerlijking. Met uitzondering van de Coen-tunnel. In dit geval starten wij bewust een juridisch traject, omdat daarmee de aandacht op onze boodschap gegarandeerd is.’ Dus geen ‘beeldenstorm’ voor de Grauwe Eeuw? ‘Neen, juist niet. Het is niet aan ons om bijvoorbeeld straatnamen te verwijderen, daarmee haal je ook juist een heel belangrijk deel van educatie weg. Onze insteek is dat mensen gaan beseffen wat voor terroristen hier vereerd worden, veelal uit gebrek aan bewustzijn, terwijl Nederland continu zelf met het vingertje wijst naar andere landen over vermeend terrorisme en mensenrechtenschendingen.’

Iraanse Koerden dromen van vrij Koerdistan

0
‘Dat we vergunningen nodig hebben om naar andere Koerdische gebieden te gaan is beschamend.’

De onderdrukking van de Koerden in Turkije, Irak en Syrië haalt met enige regelmaat het Nederlandse nieuws. Over de achtergestelde positie van dit volk in Iran horen we daarentegen een stuk minder. Toch hebben ook de Koerden in Iran te maken met repressie. Onze correspondent Freek de Swart was in Iraans-Koerdistan en peilde de stemming.

Kafkaiaanse universiteitstour
Wie met de bus van Teheran naar Sanandaj rijdt merkt direct waar het Perzische grondgebied stopt en Koerdistan begint. In het gebied van het bergvolk dragen de mannen opvallende Obelix-broeken tot aan de navel en dikke snorren onder de neus. Ook voelen de bazaars, in tegenstelling tot Perzisch-Iran, hier weer aan als echte bazaars. Hier geen steriele winkelpromenades, maar schreeuwende marktkooplui, emotioneel afdinggesteggel en vertrapt fruitpuree op de grond. Met zo’n vierhonderdduizend inwoners is Sanandaj de tweede stad van Iraans-Koerdistan. Toch voelt de plaats meer aan als een gezapig provinciedorpje waar toevallig heel veel mensen naartoe zijn verhuisd. Gezien het feit dat Sanandaj pas zo’n tweehonderd jaar bestaat als stad zou dat nog best eens kunnen kloppen ook.

Om meer te weten te komen dan Wikipedia over de Iraanse Koerden en hun cultuur besluit uw verslaggever een bezoekje te wagen aan de University of Kurdistan in Sanandaj. Waar anders kan je immers beter mondige Engelstalige jongeren vinden? De wandeling als achteloze toerist over het campusterrein wekt echter al snel de argwaan van de beveiligers. ‘Bent u Amerikaan?’, wil één van hen weten. Het antwoord geboren te zijn in Holland haalt de kou nauwelijks uit de lucht, het lijkt voor nog meer verwarring te zorgen. Haastig wordt uw verslaggever naar binnen getrokken richting een directeur-achtig persoon. De man achter het kitscherige bureau, gemaakt van zwart leer en goudkleurig plastic, wil een paspoort zien. Na dat te hebben afgegeven word ik de kamer uitgeleid richting de gang. Een pijnlijke spoedcursus over de diversiteit binnen autoritaire regimes volgt. In dictaturen die draaien op corruptie laat de macht het plebs zoveel mogelijk met rust. In landen waar big brother altijd over je schouder meekijkt is met rust laten an sich al verdacht.

Op de gang beantwoordt docent Arabisch Payam ondertussen wat vragen. De leraar legt uit dat Iran de bakermat is van alle Koerden en dat de allereerste Koerdische stam Ardalan uit Sanandaj komt. Over de huidige politieke situatie laat Payam zich liever niet uit, al geeft hij toe dat die niet ideaal is. ‘Dat we vergunningen nodig hebben om naar andere Koerdische gebieden te gaan is beschamend.’ Sanandaj ligt hemelsbreed maar zo’n zestig kilometer van Iraaks-Koerdistan vandaan, veel inwoners hebben dan ook familie wonen aan de ander kan van de grens.

Vanuit een schuine ooghoek is te zien hoe de directeur inmiddels is begonnen met het noteren van gegevens uit het paspoort. Niet veel later pakt hij ook de telefoon. Op de man af vraagt uw verslaggever of Payam voorstander is van een vrij Koerdistan. Gedeelde angst schept immers ook een band. Ongemakkelijk schuift Payam wat met zijn voet terwijl hij eveneens een blik werpt op de bellende directeur. ‘De republiek is belangrijk, allerlei mensen met verschillende culturen en religies leven hier vredig samen’, antwoordt hij formeel. Als voorbeeld van deze vermeende cohesie wijst hij op het verschil in geloofsovertuiging tussen hem en de mensen in het kantoor. Hij is soenniet, zij zijn sjiiet. ‘We zijn eerst moslim, dan Iraniër en dan Koerd’, verduidelijk hij even later nogmaals voor de zekerheid.

Na nog twee telefoontjes mogen Payam en ik terugkomen in het kantoor. Een andere beveiliger met een badge in de kleuren van de Iraanse vlag heeft inmiddels het paspoort in handen. In gebrekkig Engels maakt de directeur duidelijk dat ik een extra permit nodig heb van het govermental house voordat ik lukraak studenten mag aanspreken. Iedereen in de ruimte lijkt opgelucht te zijn met deze doorschuifoplossing. Onder toeziend oog van de ayatollahs Khomeini en Khamenei aan de muur wordt het paspoort teruggegeven. Met een ferme hand op de pols en elleboog duwt Payam me even later van het universiteitsterrein af in een taxi richting de provinciale overheid.

Vrij Koerdistan
Na deze kafkaiaanse universiteitstour besluit uw verslaggever het onderwerp wat toeristischer aan te vangen via het Koerdisch Huis. Dit museum laat met archaïsch landbouwmateriaal het Koerdische verleden van de regio herleven. De plaats blijkt vooral een trekpleister te zijn voor lokale toeristen zoals Kavo, Sina en Bahram. De jongens komen allemaal uit de buurt en blijken grote voorstanders van een vrij Koerdistan te zijn, zei het op fluistertoon. ‘Het is gevaarlijk om in Iran hierover te praten’, vertelt Sina terwijl hij met zijn handen zichzelf ophangt. Vooral de doodstraf die begin februari werd uitgesproken tegen Rahim Hossein Panahi heeft indruk achtergelaten bij het trio. Deze inwoner van Sanandaj kreeg die straf nadat hij vorig jaar juni was opgepakt voor lidmaatschap van de Koerdische separatistische groepering Komala. Volgens Amnesty International was de rechtszaak een farce. Ondanks de repressie ziet Sina de toekomst van de Koerden hoopvol in. ‘We hadden bijna een eigen land in Irak.’ In tegenstelling tot veel andere Iraniërs ziet Sina in de Amerikanen en Europeanen bondgenoten.

Iets verderop in de binnentuin is eerstejaars student Architectuur Hazir bezig met het maken van wat schetsen. Hij is een stuk minder optimistisch over de toekomst van zijn land en de rol van het Westen. ‘In alle landen waar Koerden wonen worden we onderdrukt. In Irak leek het de goede kant op te gaan, maar dat gaat ook steeds slechter.’ Volgens Hazir wordt de Koerdische zaak ook ondermijnt door interne meningsverschillen. ‘Koerden zijn alleen verenigd als er legers aan de grenzen staan, er is veel verdeeldheid onderling.’ Daarnaast hebben de Amerikanen volgens Hazir de Koerden meerdere malen in de steek gelaten. Zelf is de student overigens niet van plan om zich met de strijd te bemoeien. ‘Ik ben niet politiek bezig, dat is zelfmoord. Ik wil mijn land veranderen met gebouwen.’

Dat in Sanandaj iedereen elkaar kent blijkt niet veel later in een telefoonwinkel. Verkoper Mohammed weet niet alleen hoe je simkaarten activeert, maar ook hoe je de plaatselijke actievoerders moet bereiken. Volgens de man is de invloed van Iran op de regio veel groter dan de meeste mensen denken. ‘Iran wil niet dat iemand iets over Iran weet, Iran heeft in de meeste landen een rol’, laat Mohammed via Google Translate weten. Er wordt een afspraak gemaakt voor later op de avond. Met wie is niet helemaal duidelijk, maar volgens Mohammed een belangrijk persoon. Voor het verlaten van de winkel laat de telefoonverkoper nog een laatste waarschuwing vertalen vanuit het Farsi. ‘Je moet voorzichtig zijn, omdat onze mensen meer risico lopen en erger. De meeste jonge mensen worden geëxecuteerd.’

Een paar uur later blijkt de mystery guest Ejlal Ghawami te zijn. Naast journalist is hij woordvoerder van Human Rights Watch in Koerdistan. Op een stoel voor de toonbank vertelt Ghawami ontspannen zijn verhaal. Alleen wanneer er zo nu en dan een klant de kleine telefoonwinkel binnenkomt valt hij stil. Dat blijkt geen overdreven voorzichtigheid. Zo zat de journalist zelf ruim drie jaar in de gevangenis voor zijn aandeel binnen de Koerdische verzetsbeweging. De voorzitter van Human Rights Watch in Koerdistan, Mohammed Seddigh Kaboud, vertrok na een straf van ruim tien jaar zelfs helemaal uit Koerdistan, omdat hem het werk onmogelijk werd gemaakt. ‘Het Koerdische volk wordt onderdrukt door de Islamistische Republiek. We mogen bijvoorbeeld geen politieke partijen oprichten’, vertelt Ghawami. Ook discrimineert het regime volgens hem op geloof. Zo zouden er zo’n drie miljoen soennieten in Teheran wonen die geen enkele moskee hebben voor zichzelf. Het regime ontkent dat en beweert dat er minstens negen soennitische gebedshuizen zijn in de hoofdstad.

Volgens Ghawami voeren de Koerden in Iran alleen vreedzaam actie voor meer democratie en mensenrechten. ‘Helaas komt de Europese Unie de Koerden niet te hulp. We respecteren de Europese Unie en haar inwoners, maar de enigste hulp komt van ngo’s.’ Dat het regime de sjiitische Koerden voortrekt maakt het eveneens moeilijk om een front te vormen volgens Ghawami. Hij schat dat het regime verantwoordelijk is voor de moord op zo’n vijftienduizend Koerden sinds de revolutie. Ook houdt regime volgens hem zijn onderdanen buiten de landsgrenzen in de gaten. Daarbij verwijst hij meermaals naar de beruchte liquidatie van Abdul Rahman Ghassemlou. Deze Koerdische politicus werd in 1989 hoogstwaarschijnlijk door de Iraanse geheime dienst vermoord in Wenen.

Ondanks de druk van verschillende kanten blijft Ghawami hoopvol over de toekomst van Koerdistan. Hij wijst erop dat de Koerden ook ten tijde van de sjah werden onderdrukt en dat ze het uiteindelijk langer hebben uitgehouden dan hem. ‘Elke Koerd op deze wereld droomt van een vrij en onafhankelijk Koerdistan. Onze leiders van honderd jaar geleden tot nu proberen dat te realiseren.’

Mijn atletische prestatie in Pyongyang

0

Ik rende begin april de Pyongyang Marathon, georganiseerd ter ere van de verjaardag van de ‘Grote Leider’, Kim Il-sung (1912-1994), de vader van de ‘Geliefde Leider’ Kim Jong-il (1941-2011) en grootvader van de huidige leider Kim Jong-un. De tour vertrok vanuit Peking, mijn uitvalsbasis in den Verre. Het ging mij niet om de marathon zelf. Ik vond het een mooie gelegenheid om een blik te werpen op ’s werelds meest totalitaire maatschappij en nam de renterreur op de koop toe.

Mijn familie en vrienden hadden geschrokken gereageerd toen ik ze van mijn plan verteld had: ik zou daadwerkelijk ergens gaan hardlopen?! Nu waren er naast de hele marathon ook kortere afstanden. Ik deed de tien kilometer versie van de marathon (dat is nog steeds een echte marathon hoor). Toch maakte mijn moeder zich zorgen dat ze me niet heelhuids terug zou zien. ‘Drink voldoende water onderweg!’ Vreemd. Ik weet niet waarom men denkt dat ik niet goed kan hardlopen. Ik ben juist erg atletisch, maar omdat ik nooit train, kan ik dat alleen niet vaak laten zien.

Dwars door Pyongyang
Het parcours liep dwars door het centrum van Pyongyang en begon en eindigde in een vol Kim Il-sung-stadium. Er waren Noord-Koreaanse en buitenlandse renners, onder wie professionele atleten en amateurs. Langs de brede boulevards werden we aangemoedigd door nieuwsgierige Pyongyangers. De stad zag er fleurig uit, met haar paarse bloesems en pastelkleurige gebouwen.

Zoals op iedere andere dag stonden er op kruispunten vrouwelijke verkeersregelaars in strakke uniformen. Die worden speciaal geselecteerd op lengte en lekkerheid. In Noord-Korea heb je geen reclame, dus laten ze hun modellen het verkeer regelen op grote, lege straten. Dat zouden we in Nederland ook moeten doen; goed voor de mannelijke motivatie. Een beetje zoals F1-pitspoezen, maar dan op ieder kruispunt in de binnenstad.

Omdat het koud was, droeg ik een dikke wollen sjaal. Het viel me bij de start op dat ik de enige besjaalde renner was. Ondertussen rende mijn Zweedse vriend de hele marathon met een cowboyhoed die hij in het zuiden van de Verenigde Staten had gekocht. Dat was omdat hij zijn kapsel wilde verbergen. Zijn laatste knipbeurt had rampzalig uitgepakt. Ergo: we waren niet erg aerodynamisch.

Maar ik liet mij motiveren door de pitspoezen en Kim Il-sung en zette uiteindelijk toch een scherpe tijd neer. Tien kilometer in één uur, vijfendertig minuten en negen seconden. Het was goed voor de vierentachtigste plek. Ik was de snelste van alle langzame renners. Omdat ik zó ruim in de tijd zat, kon ik zelfs tijdens de race nog wat foto’s nemen met mijn lieftallige lokale tienerfans, die met een camera langs de weg stonden en mij even exotisch vonden als ik hen (zie foto). De twee Britse pubtijgers van in de vijftig, die ik in het hotel had uitgedaagd omdat ik dacht dat ik ze als begin-dertiger wel aankon, bleven me helaas voor. Maar ik liet een bejaarde Chinese man ver achter me. Je had hem moeten zien waggelen, ‘t zag er niet uit! Vlak voor de finish sprintte ik een bebierbuikte Roemeen voorbij. Hij deed net alsof het hem niet uitmaakte wie van ons eerder finishte. Loser!

Tijdens het wachten op mijn Zweedse vriend, die de hele afstand rende, bezoop ik me met drie oudere Noord-Koreanen in een tentje naast het stadium. Ik schoof aan waar plaats was en werd opgenomen in het drankfestijn toen bleek dat ik wat Koreaanse woordjes kende. De zelfverzekerde uitstraling van mijn tafelgenoten deden mij doen vermoeden dat ze partijkader waren. We troffen op een gegeven moment zelfs een diplomatieke conclusie: ‘Nederland (is een) vriend’ (nedeollandeu chingu). Maar de stemming sloeg om toen een Noor uit mijn groepsreis-gezelschap, die in de tafel naast ons was komen zitten, foto’s van ons begon te maken. Suf. De gidsen hadden ons nog zo gewaarschuwd: maak geen ongevraagd foto’s van mensen. Bovendien lijkt mij dat kaderleden zich sowieso niet graag in beschonken toestand laten fotografen door en met buitenlanders. Eén van de Koreanen werd boos en dwong de Noor de foto’s te wissen. Vervolgens richtte zijn wantrouwen zich ook op mij. Hij vroeg of ik ook foto’s had. Ik antwoordde ‘niet hebben’ (eopseoyo). Die woordjes, wellicht in combinatie met mijn warrige Boris Johnson-achtige haar, bleken dermate ontwapenend, dat we al snel weer aan het drinken sloegen.

Het menselijke en het totalitaire
Het reisbureau waar we mee reisden, bestaat al sinds begin jaren negentig. Medeoprichter Nick Bonner bracht in 2001 de bekende Britse journalist Christopher Hitchens (1949-2011) het land in. Hitchens schreef na afloop het vernietigende essay Visit to a small planet over Noord-Korea. Toen ik Bonner enkele maanden geleden in een Pekings café naar Hitchens vroeg, noemde hij het een vergissing dat hij hem had meegenomen. It was a mistake. Bonner probeert namelijk de menselijke kant van het leven in Noord-Korea te tonen. Het is inderdaad waar dat je zonder dat humanistische inzicht al snel zoiets krijgt van ‘laten we een grote bom op dat land gooien’. Bonner heeft drie documentaires in Noord-Korea opgenomen en was één van de makers van de enige speelfilm die ontstond uit een samenwerkingsproject tussen westerse en Noord-Koreaanse filmmakers. De film werd een groot succes in Noord-Koreaanse bioscopen. Zijn empathische aanpak werpt vruchten af, maar hij had kunnen voorzien dat de kritische Hitchens zich op het totalitarisme zou richten.

Als ik Hitchens’ verslag van zeventien jaar teruglees, valt me op hoe weinig het land veranderd is. In Noord-Korea heb je sowieso vaak het gevoel dat je uit een tijdmachine bent gestapt. Alle afbeeldingen die je tegenkomt zijn ofwel geschilderd dan wel kopieën
van schilderijen. Nergens enig digitaal ontwerp. Het groezelige televisiescherm in het
Het groezelige televisiescherm in het restaurant van het Yanggakdo Hotel – wellicht daar aangebracht ten tijde van de opening van het hotel in 1996 – herhaalde de beelden van de ontmoeting tussen Deng Xiaoping en Kim Jong-il in 1983. Eigenlijk staat het hele land op replay. De leiderschapscultus rond Kim Il-sung is uitgegroeid tot een versteende traditie, waar zijn zoon en tenslotte zijn kleinzoon aan zijn vastgeplakt. De heilige ideologie heette eerst Kimilsungism en nu KimilsungismKimjongilism. Noord-Korea zit vast in een twintigste-eeuwse psychose.

Onze groepsreis werd langs allerlei symptomen van de totalitaire gekte gevoerd. Tijdens ons bezoek aan een middelbare school werden we eerst een biologiezaaltje met opgezette dieren ingegooid, om direct daarna een klaslokaal te bezoeken, waar stille, rechtopzittende leerlingen als foto-object moesten dienen. Ze leken aanvankelijk nergens op te reageren, totdat iemand uit de groep aan een kind vroeg how old are you? De klas antwoordde direct en synchroon, alsof er een knop was ingedrukt. We are thirteen years old! In weer een ander zaaltje gaf een groepje meisjes een dans- en zangvoorstelling. Op het einde werden we gesynchroniseerd, ‘spontaan’ uitgezwaaid door de geforceerd glimlachende menspoppetjes. Ik associeer zulke objectiveringen met mijn ervaringen in China, waar mensen elkaar ook geregeld tot gebruiksobjecten reduceren en weinig begrip hebben van autonome individualiteit. Hoewel ik me al jaren met dit onderwerp bezighou, is mij nog steeds niet duidelijk in hoeverre dit stalinistisch is, in tegenstelling tot de erfenis van een oudere Oost-Aziatische cultuur. Westerlingen worden er sowieso te makkelijk in meegezogen. Wij gaan opeens ongevraagd foto’s maken van Noord-Koreanen, alsof ze slechts objecten zijn. Thuis hoeft niemand ons uit te leggen dat dat niet netjes is. Wel was het geruststellend dat ik kinderen druk zag kletsen toen ik door een raam een onvoorbereid klasje binnen gluurde. Toch is het een vloek om daar op te groeien.

Nog griezeliger was het gigantische, raamloze oorlogsmuseum – een spookhuis vol wassen beelden van dode Amerikaanse soldaten en orwelliaanse leugens. We liepen over een donker bospad en door een schuilkelder. Een windmachine liet de kleding van een Amerikaans lijk wapperen. Er was plaats voor allerlei gesimuleerde oorlogsscènes, maar niet voor waarheid. Een video en bordjes stellen dat de Amerikanen de Koreaanse Oorlog (1950-1953) waren begonnen. In werkelijkheid was het Kim Il-sung met de ondersteuning van Jozef Stalin (1878-1953). Maar het meest frappante is dat de Chinese bondgenoten niet meer in het verhaal voorkomen. De meerderheid van de Noordelijke Strijdkrachten en doden waren Chinees, maar het solipsistische Noord-Koreaanse verhaal doet alsof Kim Il-sung in zijn eentje eerst de Japanners en toen de Amerikanen verslagen heeft. Er komen eigenlijk sowieso geen echte mensen voor in het Verhaal. Je hebt alleen de ‘Mythologische Leider’, een abstracte Koreaanse heldennatie en vijand-collectieven – nergens een realistische biografie of motief, van wie dan ook. Het is nog erger dan wat ik heb gezien in China en in het oorlogsmuseum van Yasukuni in Tokio, waar je tussen al het infantiliserende collectieve zelfbedrog her en der nog wat feitjes ontdekt. Het Pyongyangse oorlogsmuseum is de perfecte negatie van waarheidsvinding. De gekte druipt van de muren. Zou al die onwaarheid de zon voor eeuwig hebben uitgedoofd? Ik was opgelucht toen we na een klein uur het gebouw weer verlieten en er buiten nog steeds licht bleek te schijnen.

Juche
Helaas liet de volgende perversie niet lang op zich wachten. We bezochten Noord-Korea’s Bethlehem, het huisje waar de ‘Grote Leider’ zou zijn geboren in 1912 oftewel Juche-jaar één, het begin van de Noord-Koreaanse jaartelling. De gidsen noemden het een ‘heilige plek’, maar in deze kribbe heeft nooit een ware messias gelegen. Wel schonk deze valse profeet ons zijn Juche-‘filosofie’. Iets over de mens, de kosmos en nationale soevereiniteit. Juche is een zak woorden op het niveau van een mislukt opstel in havo drie, maar in Noord-Korea geldt het als de hoogste intellectuele prestatie van de mensheid.

We bezochten ook de Juche Toren ter ere van Kims ‘filosofie’ – honderdzeventig meter hoog, in de vorm van een faraonische obelisk. Ik ben niet bekend met andere filosofieën die een eigen toren nodig hadden om indruk te maken. De Aristoteliaanse Deugdenleer-Toren? De Spinozaanse Verlichtingstoren? In de lift omhoog werden we begeleid door een knappe, Engels-sprekende Koreaanse in een elegant jurkje. Het uitzicht boven was indrukwekkend, maar mijn Zweedse vriend had vooral oog voor de begerende ogen van de liftdame, die nog even een praatje kwam maken. Ondertussen broeide er ook in mijn gesprek met een Singaporese toeriste iets niet geheel Platoons. Misschien was het omdat we ons op de top van een groot fallisch object bevonden.

In de boekwinkel kocht ik een dozijn naar het Engels vertaalde boeken over Juche en de drie Kims, omdat je er heerlijke citaten uit kunt vissen. Zo lezen we in Exposition of the principles of Juche idea, deel vijf, uit Juche-jaar honderddrie: the single-hearted unity, the cream of the combination of the leader and the masses was well set up in the DPRK (Noord-Korea). De crème van de combinatie? De relatie tussen de ‘Leider’ en de massa is wel erg smeuïg. Ondertussen noemt de Koreaanse Arbeiderspartij zich ‘de partij van de liefde’. Wacht eens even, zo noemt Thierry Baudet Forum voor Democratie! Flauw dat de Koreanen niet toegeven dat ze die frase van Baudet hebben. (Hij heeft het trouwens weer van de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit.)

Ik begon op de laatste avond aan de Kim-lectuur. Terwijl de anderen in ons reisgezelschap zich in de hotelbar bezopen en gefascineerd converseerden over de ontdekking dat de dames in de kelder van het hotel niet alleen gewone massages gaven, lazen mijn Zweeds vriend en ik braaf Kim-boekjes in het tafeltje ernaast. Op een gegeven moment kwam onze Koreaanse gids langs. Hij had gedronken en greep naar het boek dat ik vasthield. We wisten dat hij een geintje wilde uithalen. Ik ken dat van Zuid-Korea, waar ik ruim zes maanden woonde met mijn Koreaanse verloofde. Hij stond op het punt om iets plagerigs over het boek zeggen, maar toen hij de kaft bekeek, bleek het over de wijze inzichten van de ‘Leiders’ te gaan. Oeps. In Noord-Korea vindt men grapjes over de ‘Leiders’ hé-lé-máál niet grappig. Hij legde het snel weg en pakte het boek dat mijn vriend vasthield – oei, dat ging ook over de ‘Leiders’. Hij wendde zich tot de stapel op tafel. Het bleken boeken over Juche. We keken hem aan. Zo van ‘ja, wat ga je nu zeggen?’ Hij stamelde those are great books en liep rechtstreeks richting de uitgang. We hadden hem verslagen, met Kimmie-kracht.

De tragedie van de Totale Mens
Ach, de Kimmies… Noord-Korea is in de ban van de ‘Totale Mens’ (niet te verwarren met Louis van Gaals ‘totale mens-principe’). Dit is het waanidee dat de partijelite en met name de ‘Leiders’ overal goed in zijn, alles weten en alle deugden in zich verenigen. Het dient ter legitimatie van de totalitaire gelijkschakeling. Als de ‘Leiders’ alwetend en zondeloos zijn, dan kunnen en moeten ze zich overal mee bemoeien, is de leiderschapscultus overal op zijn plaats en kan er buiten de officiële ideologie geen onafhankelijk gezag bestaan. Kim Jong-il schrijft bijvoorbeeld in On the Juche philosophy op pagina één: ‘Onze academische kringen missen nog steeds een correct begrip van de Juche-filosofie.’ Ze denken namelijk dat Juche slechts ‘zoiets is als een menselijke filosofie’. Gelukkig kan ‘Hij’ ze corrigeren, omdat ‘Hij’ een direct lijntje met de absolute waarheid heeft. The force is strong in zijn familie.

De tragedie van de ‘Totale Mens’ is dat ze illusionair is. Mensen zijn goed in verschillende dingen. Sommigen zijn nergens goed in; niemand is overal goed in. De machtigste politicus is normaliter niet – en zeker niet van nature – de beste wetenschapper, docent, atleet of huwelijkspartner. Daarom neigen moderne maatschappijen tot wat sociologen ‘statusincongruentie’ noemen. Mensen hebben verschillende posities in naast elkaar staande rangordes. ‘Grote Leiders’ en hun volgers ervaren dat echter als storend en verlangen naar de duidelijkheid van een ‘Totale Rangorde’. Dat is de totalitaire geest. De totalitaire geest tracht tegen het rommelige pluralisme van de menselijke conditie in, een ‘Totale Rangorde’ op te zetten. Ze doet alsof de verschillen tussen mensen absoluut zijn; alsof de ‘Hogeren’ in alles hoger zijn. Zodoende moet Kim Il-sung doorgaan voor een groot filosoof en zou Kim Jong-il een topgolfer zijn. Maar was Kim Il-sung écht goed in filosofie? Nee. Was Kim Jong-il écht een topgolfer? Ik denk dat hij even goed kon golven als ik kan hardlopen.

De totalitaire geest is infantiel en vernauwend, ja, en slecht, uiterst slecht, maar juist daarom zijn de Noord-Koreanen best te begrijpen. Want hoewel totalitarisme een onmenselijke regimevorm is, is het verlangen naar totalisering maar al te menselijk. Immers, als we iemand voor specifieke kwaliteiten bewonderen, wil dan niet iets in ons die persoon ‘totaal’ aanbidden? En willen we in het diepste van onze ziel, zelf niet ook gewoon ‘totaal goed’ zijn, in plaats van goed-als iets of goed-in iets, wat altijd relatief en relativeerbaar is? Ergens verlangen we allemaal naar een onmogelijke ‘Totaliteit’.

Leed in Gaza genocide noemen gaat te ver

0

De staat Israël bestaat zeventig jaar en dat is niet onopgemerkt gebleven. Dagelijks vonden er demonstraties plaats aan de grens tussen Gaza en Israël waarbij Israël met scherp schoot en er doden en gewonden vielen. De situatie in Gaza is onhoudbaar. Bijna twee miljoen mensen zitten er opgesloten in de grootste gevangenis ter wereld. Dat Israël de grenzen gesloten houdt is vanuit veiligheidsoverwegingen begrijpelijk, maar Gaza grenst aan nog een land, dat geen enkele reden zou moeten hebben de grenzen gesloten te houden en dat is Egypte. Egypte beschouwt het Hamas-bestuur van Gaza als potentieel staatsgevaarlijk en zo vinden de voormalig gezworen vijanden elkaar dus in het afsluiten van de strook met de noodlottige gevolgen voor de bewoners ervan.

In de overige bezette gebieden volgt Israël een harde administratieve politiek waarbij het de levensruimte van de Palestijnen letterlijk, maar ook figuurlijk probeert zo klein mogelijk te houden of te maken. Steeds meer Palestijnen wordt de toegang tot Jeruzalem ontzegd en dat terwijl zij deze stad ook als hoofdstad beschouwen. De ‘erkenning’ van de Amerikaanse president Trump van Jeruzalem als hoofdstad van Israël heeft de situatie van de Palestijnen er niet beter op gemaakt. Zij lijden.

En datzelfde lijden is wat de Joden gedreven heeft tot het stichten van hun staat in 1948. Gezegd wordt dat de Holocaust de trigger was tot het opzetten van deze staat, maar de gedachte aan een Joods thuisland dateert al van voor de opkomst van de nazi’s toen Theodor Herzl in 1895 zijn Der Juden-staat: Versuch einer modernen Lösung der Juden-frage schreef. Naast de Holocaust zijn er meer periodes geweest waarin de Joden in Europa vervolgd en gedood werden. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er eerder meer dan minder Europese landen waar de Joden uitgezet waren, met Spanje en Portugal als meest in het oog springend, maar ook Engeland en Frankrijk waren ze ooit uitgejaagd.

De Joden hebben een geschiedenis van fysiek en administratief lijden van eeuwen lang achter zich en het is daarom zo dramatisch vast te stellen dat zij nu de oorzaak zijn van vergelijkbaar lijden van de Palestijnen in de bezette gebieden. In Gaza wordt al gesproken van een genocide, een vergelijking die uiteraard volkomen mank gaat. De Palestijnen lijden, maar vergeleken met het lijden van het Joodse volk door de eeuwen heen hebben zij nog wel een weg te gaan.

Dat laatste klinkt cynisch en dat is het ook en waar ik voor pleit is dat aan dat lijden een eind komt. Maar waar ligt dan de oplossing? Ik heb niet vaak over Israël en de Palestijnen geschreven, omdat het een onderwerp is dat mensen ertoe brengt je een antisemiet of een islamofoob te noemen, al naar gelang je stellingname. Maar ik neem dit voor lief en presenteer hier een aantal van mijn gedachten.

Bij Wakker Nederland op zondagmorgen 22 april was journalist Hans Knoop te gast naar aanleiding van diezelfde zeventigjarige verjaardag van Israël. Hij was het die een bekend mantra herhaalde: Israël kan het zich niet permitteren de tweede slag te slaan. Israël moet altijd als eerste slaan. Doet het dan niet, dan loopt het, het risico van de kaart geveegd te worden. Knoop zei dat onder andere naar aanleiding van de Iraanse dreiging vanuit Syrië die steeds groter wordt. Mijn positie in dit debat ondersteunt deze visie. Zullen Arabieren en Iraniërs, soennieten of sjiieten, echt het bestaansrecht van Israël accepteren, ook als het land zich in een kwetsbare (lees: vernietigbare) positie bevindt? Ik denk van niet. Ik denk dat de Arabieren en Iraniërs, mocht de kans daar zijn, alsnog hun kans zullen grijpen ‘de Joden de zee in te jagen’. Wie twijfelt of dat zo is, kijkt naar wat er in Syrië gebeurt, waar Arabieren elkaar in soorten en maten over de klink jagen. Als het onder elkaar zo gaat, hoe zal het dan met een gemeenschappelijke tegenstander gaan? De vraag stellen is de vraag beantwoorden.

Ik vrees dat als Israël straks vijfenzeventig jaar bestaat en daarna tachtig en dan honderd, we nog steeds met hetzelfde probleem te maken hebben. Het valt te hopen dat de oplossing van het Palestijnse probleem niet zo lang op zich laat wachten als dat van de Joden indertijd in Europa en ook dat het lijden van de Palestijnen niet nog erger wordt. Maar ik heb er een hard hoofd in, ook al omdat de vermeende (Arabische) vrienden van de Palestijnen het op alle fronten laten afweten, net als indertijd de Europanen dat deden met de Joden. Het is op een andere manier, maar helaas, de geschiedenis herhaalt zich telkens weer.

Wilhelmina en de Joden-vervolging

0
‘Dat Wilhelmina en Nederland zo weinig aandacht hadden voor de Joden-vervolging kwam door de geallieerde strategie die het winnen van de oorlog exclusieve prioriteit gaf.’

Wilhelmina (1880-1962) werd door historici Lou de Jong en Cees Fasseur geprezen om haar rol in oorlogstijd, maar de koningin ligt nu onder vuur. In zijn pas verschenen boek Wilhelmina: werkelijkheid en fictie schrijft historicus Gerard Aalders onder andere dat de vorstin nauwelijks geprotesteerd heeft tegen de Holocaust in Nederland. De Kanttekening sprak Aalders en twee andere historici, Bart van der Boom en Katja Happe, over Wilhelmina en de Joden-vervolging.

Sla de mof op zijn kop
Aalders is uiterst kritisch over Wilhelmina: ‘Lou de Jong, Cees Fasseur en anderen hebben van haar een heldin gemaakt. Nederland zou dankzij haar een prominente plek hebben gekregen in het geallieerde bondgenootschap en ze zou het verzet tegen de Duitse bezetter hebben gestimuleerd. Hier klopt echter niets van. De geallieerden namen Wilhelmina totaal niet serieus. De Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt oordeelde vernietigend over haar. Ze had volgens hem geen enkel inzicht in internationale betrekkingen en het verloop van de oorlog. Het onderbrengen van de verschillende verzetsorganisaties in Nederland in de Binnenlandse Strijdkrachten in september 1944 pakte rampzalig uit. De Gestapo en de Sicherheitsdienst konden hierdoor gemakkelijk in het Nederlandse verzet infiltreren, met vele doden als gevolg.’

Ook over Wilhelmina’s houding ten opzichte van de Joden kraakt Aalders harde noten. ‘In haar praatjes voor Radio Oranje heeft ze het slechts drie keer over de Joden-vervolging gehad. De koningin was in haar uitspraken bovendien onbegrijpelijk en vaag. Lou de Jong beweerde dat de toespraken van Wilhelmina kunnen worden vergeleken met die van Winston Churchill (1874-1965), maar ze kwam niet verder dan ‘sla de mof op zijn kop’. Ik viel, eerlijk gezegd, bijna in slaap.’

Waarom deed Wilhelmina dan zo weinig? ‘Desinteresse en onwetendheid. De kennis van Wilhelmina en het kabinet over bezet Nederland was verbijsterend slecht. Wilhemina kreeg ook steeds verkeerde inlichtingen, ze hoorde alleen verhalen die ze graag wilde hoorde. De Engeland-vaarders werden van te voren goed geïnstrueerd. ‘Maak haar niet van streek, spreek haar niet tegen.’ Een Engeland-vaardster die wel over de Joden-vervolging begon mocht haar verhaal niet verder vertellen, want dat vond de koningin niet leuk.’

Aalders benadrukt dat hij de bronnen goed heeft onderzocht. ‘De Jong en Fasseur beweren dat Wilhelmina in de jaren dertig al anti-nazi was, maar dat onderbouwen ze nergens. Ik heb nog contact opgenomen met het Koninklijk Huisarchief in Den Haag, dat niet vrij toegankelijk is, met het verzoek om brieven te lezen waaruit Wilhelmina’s zogenaamde anti-nazi-houding blijkt. Ze wilden mij niet helpen en wezen mij op de Wilhelmina-biografie van Fasseur. Die zijn stelling niet met voetnoten onderbouwt. Mijn conclusie luidt daarom: Wilhelmina’s afkeer van Hitler dateert van 10 mei 1940 en geen dag eerder.’

De oorlog winnen
Van der Boom, verbonden aan de Universiteit Leiden, is een stuk milder over Wilhelmina. ‘We moeten het verleden niet bekijken met de normen van nu. Veel interessanter is waarom de mensen toen deden wat ze deden. Wilhelmina had inderdaad weinig aandacht voor de Joden, maar daarin verschilde ze niet van de andere geallieerde leiders. Franklin Delano Roosevelt (1882-1945, red.) sprak in 1944 voor het eerst over de Joden-vervolging, heel laat. En de Belgische regering in ballingschap besloot tegen de Joden-vervolging te protesteren, omdat de Nederlanders dat ook hadden gedaan.’

Dat er zo weinig aandacht was voor de Joden-vervolging had volgens Van der Boom drie redenen. ‘Ten eerste was men erop gebrand om de oorlog te winnen. Er waren plannen om Joden vrij te kopen, maar behalve onhaalbaar waren zulke plannen ook in strijd met het geallieerde beleid. Het losgeld zou door de Duitsers kunnen worden gebruikt om de oorlog te verlengen. Ten tweede was het tot midden 1944 onduidelijk wat er precies met de Joden gebeurde. Er waren wel veel gruwelverhalen, maar men wist niet hoe betrouwbaar die waren. Ten slotte waren de geallieerde regeringen bang de nazipropaganda in de kaart te spelen. Als men extra aandacht besteedde aan de Joden zouden de nazi’s zeggen ‘zie je wel, de geallieerde regeringen staan onder controle van de Joden’. Zeker in Amerika was het publiek niet ongevoelig voor deze propaganda.’

Veel te laat
Happe heeft net ook een boek over de Holocaust afgerond: Veel valse hoop: de Joden-vervolging in Nederland 1940-1945. Happe vindt de vraag of Wilhelmina meer had kunnen of moeten doen een beetje gek. ‘Wat gebeurd is is gebeurd, we kunnen de gebeurtenissen niet terugdraaien. Maar je kunt desalniettemin wel concluderen dat Nederland heel weinig gedaan heeft. Pas in 1944 werd er adviescommissie voor Joden ingesteld. Dat was veel te laat, want in 1942 en 1943 waren de meeste Nederlandse Joden al naar het oosten gedeporteerd.’

Dat de Nederlandse regering in ballingschap tot midden 1944 weinig wist over de Holocaust wordt door Happe in twijfel getrokken. ‘Lou de Jong, die toen voor Radio Oranje werkte, was Joods en wist vrij goed wat er met de Joden gebeurde. In december 1942 hadden de geallieerde naties een gezamenlijke verklaring doen uitgaan. Daarin schreven ze dat ze wisten wat het lot was van de gedeporteerde Joden was. Wanneer de oorlog voorbij was zouden de daders daarvoor verantwoordelijk worden gehouden en gestraft.’

Wat vindt Happe ten slotte van Van der Booms bewering dat de andere geallieerde regeringen ook heel weinig deden en dat de Belgen dankzij Nederland ook aandacht begonnen te besteden aan de Joden-vervolging? ‘De regeringen in ballingschap in Londen hadden goede contacten met elkaar. Dat kan een rol hebben gespeeld. Maar dat Wilhelmina en Nederland zo weinig aandacht hadden voor de Joden-vervolging kwam door de geallieerde strategie die het winnen van de oorlog exclusieve prioriteit gaf.’

Wie betaalt bepaalt?

0

Het actualiteitenprogramma Nieuwsuur pakte onlangs flink uit met een drieluik over de financiering van moskeeën in Nederland. Uit geheime overheidsstukken waarop de journalisten de hand hebben weten te leggen zou blijken dat ongeveer tien procent van de vierhonderdvijftig moskeeën in Nederland gefinancierd zou worden vanuit landen in de Golf-regio, met name Saoedi-Arabië en Koeweit. Sinds 2010 zouden die landen het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig op de hoogte stellen van financieringsverzoeken door Nederlandse moskeeën. Daarvan zijn lijsten gemaakt. Dat die lijsten niet openbaar zijn gemaakt heeft te maken met diplomatieke mores. Bovendien is Saoedi-Arabië zoals bekend een goede bondgenoot van het Westen, dus liever geen gedoe. Want gedoe kun je verwachten bij zoiets.

Wat is hier aan de hand? Vanwaar die commotie? De reportage geeft geen inzicht in de besteding van het geld, maar gaat over wat wordt beschouwd als de directe gevolgen van de financiële transacties. Zo zouden predikers vanuit de regio naar Europa komen om hier lezingen en preken te houden in de moskeeën. Een aantal van deze predikers verkondigt de wahabitische leer, een conservatieve stroming binnen de islam die in Saoedi-Arabië wijdverbreid is. Het zou een variant zijn van ‘het salafisme’, dat oh zo handige containerbegrip. In de reportage worden beelden getoond van conservatieve predikers gekleed in witte keffiyeh die in het Arabisch hun gehoor in moskeeën toespreken. Zonder meer ferme intolerante, vrouwonvriendelijke en anti-democratische uitspraken. Laat daar geen twijfel over bestaan.

Ook komen de onvermijdelijke deskundigen aan het woord. Zij spreken over de met oliedollars gefinancierde zendingsdrang van Saoedi-Arabië, de export van conservatieve en intolerante opvattingen naar Europa, de ‘groeiende invloed’ van het ‘onverdraagzame’ salafisme en het veronderstelde verband tussen salafisme en jihadistisch geweld. NCTV-baas Dick Schoof (kan niet missen) heeft al eerder in een geheime memo ervoor gewaarschuwd dat het aantal salafistische instellingen in Nederland de afgelopen jaren flink is gegroeid. Ook imams en moskeebestuurders spreken hun zorg uit over deze ontwikkelingen. En dat allemaal op basis van een lijst van subsidieverzoeken die de overheid onder de pet wilde houden.

Ik wil de zorg over onverdraagzame predikers niet afdoen als overdreven paniekvoetbal, hoewel er wel een hoop meer over te zeggen valt dan in de reportage naar voren komt. Ze komen hier, dat is duidelijk. Maar dat wisten we allang en ook dat er geld stroomt. Donaties uit binnen of buitenland aan religieuze instellingen zijn grondwettelijk niet verboden. Ze vallen onder godsdienstvrijheid en zijn van alle tijden. Ook onder moslims. Lang maakte niemand zich daar druk om. Maar die tijd is voorbij. Nu wordt er een rechte lijn getrokken tussen financiering, inmenging, botsing van waarden, radicalisering en integratieproblemen. Ongetwijfeld zijn veel van die financieringsverzoeken puur en alleen gedaan om een moskeeproject te betalen. Overigens is dat niet alleen geld uit de Golf-regio. Lokale moslims zijn over het algemeen niet erg kapitaalkrachtig en dus zijn aanvullende middelen nodig. Daar zullen in veel van de gevallen geen verdere voorwaarden aan verbonden zijn.

Maar zelfs dan lijkt het me niet echt opzienbarend dat met die financiering de geldschieters in sommige gevallen ook invloed verwerven. Je kunt het naïef noemen dat een moskeebestuur zich dat niet voldoende realiseert. Wie betaalt, wil ook meepraten en meebeslissen. Al eerder is naar buiten gekomen dat er achteraf conflicten zijn uitgebroken, omdat geldschieters meer invloed eisten op de agenda van het lokale bestuur, waar bestuursleden op hun beurt niet van gediend waren. Het ligt nogal voor de hand dat die inmenging niet alleen gaat over de kleur van de bakstenen.

Vrijwel direct reageert het kabinet met de aankondiging dat het gaat proberen die geldstromen uit het buitenland te stoppen. Repressie en stoere taal. Meer controle, betere indamming, ruimer verbod, ook al is dat grondwettelijk zeer problematisch. Maar het is vooral ook enorm paternalistisch. Kennelijk komt het bij niemand op eens te kijken hoe door gewone moskeebezoekers over die predikers wordt gedacht. Ze prediken hier, maar hoe wordt hun boodschap ontvangen? Alleen terrorismedeskundige Bart Schuurman uit Leiden zegt daar iets over in de reportage. Op de vraag hoe uitspraken van een prediker moeten worden beoordeeld stelt hij dat het uitspraken zijn ‘van een gezagsfiguur, van iemand met extra invloed op zijn toehoorders, mag je aannemen’.

Precies, dat nemen we maar aan. Dat is nu precies waar dit soort reportages, hoe spectaculair ze ook mogen lijken, de plank misslaan. Iemand uit Saoedi-Arabië hier parachuteren zegt helemaal niets over diens gezag, legitimiteit en uitstraling. Hoeveel invloed deze figuren hebben is allerminst vanzelfsprekend. Uit onderzoek blijkt al veel langer dat de invloed vanuit het buitenland door gewone moslims steeds meer als problematisch wordt gezien. Moslims hier kunnen inmiddels heel goed zelf bepalen wat ze willen. Daar hebben ze geen woordvoerders, journalisten of deskundigen voor nodig die over hun hoofd vertellen hoe het zit.

De uitzondering die je koestert

0

Voor het examengala van onze school, een soort symbolische afsluiting van het jaar, hadden we een gelegenheid in Amsterdam-Oost afgehuurd, een centrum voor ‘cultuur en maatschappelijke betrokkenheid’ waar normaal gesproken gezonde buurtmoeders samenkomen en dat verder is gespecialiseerd in evolution dance en ekofood. Zo las ik in de folder. Geen idee wat dat precies is, maar het leek me een perfecte plek voor ons examengala, al zag ons programma er wel wat anders uit.

Angele uit mijn mentorklas zou het deejayen voor haar rekening nemen. Angele werkt al regelmatig als dj in clubs in Amsterdam en omstreken. Daarnaast hadden we nog twee optredens geregeld. Het eerste optreden werd verzorgd door twee leerlingen uit klas E42. Twee Surinaamse jongens, nonchalant rappend in de microfoon, waarbij er af en toe iets misging in de coördinatie. En dan was er nog een hoofdact: Soeraya. Op jonge leeftijd ontdekt in de Voice Kids.

Vorig jaar zat ze nog bij ons op school en bij mij in de klas voor Nederlands. Ze wilde een muziekopleiding doen, maar om daarop te komen moet je minstens kaderniveau vmbo hebben, anders mag je niet beginnen. Dat was nog wel even een probleem, want ze was meer niet dan wel op school. Om over de examens nog maar te zwijgen. Soeraya is een draak, maar ik was erg dol op haar. Voor een aardig woord deed ze alles. Natuurlijk, ik stond volledig in mijn recht om dingen van haar te eisen, om te zeggen ‘als jij je huiswerk niet doet, mag je geen examen doen’. Maar het punt is, dat werkte dus niet bij haar. ‘Douw dat examen maar in je reet’, zei ze tegen een collega. Maar als ik zei ‘ach, Soeraya, wanneer ga je dat inleveren? Ik weet dat je het kan, je moet het alleen even doen’. Dan was het een ander verhaal.

Toen ik een keer uitgenodigd was voor een radioprogramma, vroeg ik of ze meeging. Dat wilde ze wel. Met nog drie andere leerlingen hadden we bij mij thuis afgesproken. We moesten in Hilversum zijn en ik had niet verwacht dat ze zou komen, maar ze kwam wel. Het was een programma van Tijs van den Brink en het ging over een rapport dat net verschenen was, waarin stond dat kinderen van nu totaal geen discipline hebben. Dus Tijs vroeg haar ‘in het rapport staat dat jullie geen discipline hebben, wat vind je daarvan?’ Nou, daar had Soeraya wel een mening over. ‘Sorry hoor’, zei ze. ‘Maar dat rapport, daar klopt echt níéts van. Als er íémand gemotiveerd is om het diploma te halen, dan ben ik het wel.’ Als je haar hoorde praten dacht je echt: wat een topleerling is dit! En dat zei Tijs na afloop ook tegen mij. ‘Nou, als dit staat voor het vmbo, dan ben ik zeer hoopvol gestemd’, zei Tijs. ‘Dat mag ook best’, zei ik.

Uiteindelijk heeft Soeraya haar diploma niet gehaald. Te veel verzuim, examens niet afgerond, dan lukt het niet. Maar met haar carrière in de muziek gaat het prima, ondertussen staat ze onder contract bij een platenlabel.

Om halfelf was het dan zover. Vijf minuten voor het optreden kwam ze aan. Achter in de auto, een aankomst als een echte diva, met chauffeur en al, goed gemake-upt, optreedkleding aan, hippe trainingsbroek, glimmend bomberjasje en een Louis Vuitton-tasje dat waarschijnlijk vele malen duurder was dan wat erin zat. Geen steek veranderd. ‘Juffie!’ Of ik haar tasje tijdens het optreden wilde bewaken, want zo’n tasje geef je niet af bij wat voor garderobe dan ook.

Vier nummers ging ze doen, met een eigen dj. ‘Dit nummer staat op mijn nieuwe cd, die komt 27 april uit’. Het leek het publiek maar matig te interesseren, maar dat deerde Soeraya niet. En toen was het al tijd voor het laatste nummer. ‘27 april komt dus de cd uit, he!’ Voor haar diploma was ze gezakt, maar over andere dingen hoeven we Soeraya niks te leren. ‘Dank u juffie.’ Ze pakte haar tasje aan en weg was ze. Angele boog zich weer over haar draaitafel en het feest ging door alsof er niets gebeurd was. En als Soeraya eenmaal beroemd is, zullen we allemaal tegen elkaar zeggen ‘weet je nog wel, die avond, dat ze optrad op dat feestje van het MCO, ik was erbij!’

De namen in deze column zijn gefingeerd.

‘Ruzie met Griekenland is voor Turkije afleiding van interne problemen’

0
De spanningen tussen Turkije en Griekenland lopen de laatste maanden op. ‘Het is niet meer van deze tijd om te vechten om grondgebied. De Turken moeten kalmeren en wij ook.’

Griekse militairen vuurden onlangs waarschuwingsschoten af op een Turkse helikopter boven het eiland Rho. Een nieuw dieptepunt in de toch al ijzige Grieks-Turkse relatie. Is het wachten op een gewapend conflict? Onze correspondent Jochem van Staalduine is in Athene en sprak Grieken over de dreiging tussen Griekenland en Turkije.

Het alledaagse leven gaat doodgewoon zijn gang op het Syntagma-plein in Athene. Een verkoper verkoopt pretzels, uit een speaker klinkt traditionele Griekse muziek. Het is één van de eerste warme lentedagen op het plein aan de voet van het Griekse parlementspaleis. De Grieken hebben hun ritme op de hoge temperatuur aangepast. Hun bewegingen zijn loom, de bankjes zitten vol. De enige activiteit komt van de toeristen aan de overkant van de straat, die foto’s van zichzelf en elkaar maken.

Aan niets is te merken dat Griekenland in een hoogoplopende burenruzie is verwikkeld, die in het allerergste geval kan uitlopen op een gewelddadig conflict. Achter de muren van het parlementsgebouw op het Syntagma-plein zal dat anders zijn. Daar discussiëren de parlementariërs over het te voeren beleid van Griekenland ten opzichte van buurland Turkije.

De verhoudingen tussen de twee landen waren nooit goed, maar zijn recent onder extra hoogspanning komen te staan. Acht Turkse militairen vroegen in 2016 asiel aan in Griekenland. Volgens de Turkse president Recep Tayyip Erdogan zijn de acht medeverantwoordelijk voor de mislukte militaire coup tegen zijn regering (15-16 juli 2016). Hij wil ze graag in eigen land berechten, maar tot zijn woede negeert Athene ieder Turks uitleveringsverzoek. Het Griekse hooggerechtshof heeft bepaald dat Griekenland de acht militairen niet mag uitleveren.

Sindsdien hollen Griekse en Turkse diplomaten van brandje naar brandje, in een poging de vijandelijkheden te sussen dan wel aan te wakkeren. Zo heeft Turkije een Griekse sergeant en een luitenant gearresteerd die per ongeluk de grens naar Turkije waren overgestoken. Ondanks druk van de Europese Unie verblijven de twee grenswachten in de gevangenis.

Daarnaast morrelt Turkije aan de in 1923 vastgestelde grenzen tussen Griekenland en Turkije. Eilanden die Turkse kustbewoners vanaf het vasteland kunnen zien horen volgens dat verdrag bij Griekenland, tot onvrede van Erdogan. Bij het eerste staatsbezoek van een Turkse president aan Griekenland in vijfenzestig jaar stelde Erdogan in december het grensverdrag tussen Griekenland en Turkije ter discussie.

Op 9 april verhoogde Griekenland de spanning zo mogelijk nog verder. Griekse militairen vuurden twintig waarschuwingsschoten af op een Turkse helikopter die een militaire basis op het eiland Rho te dicht genaderd was. Het is geen incident, het aantal schendingen van het Griekse luchtruim steeg volgens statistieken van het Griekse leger van 1.269 in 2014 naar 3.317 in 2017.

Ook verhardt de toon van Griekse politici. Met name minister van Defensie Panos Kammenos is fel. Hij spreekt over ‘de vijand Turkije’ die opdracht heeft gegeven zevenduizend extra militairen naar de Griekse eilanden te sturen en een overeenkomst met Frankrijk probeert te bereiken over het leasen van oorlogsschepen.

De verre van volledige opsomming doet voorkomen alsof een nieuwe Grieks-Turkse oorlog op het punt van uitbreken staat. Op het Syntagma-plein zijn de Grieken echter niet onder de indruk. ‘Turkije en Griekenland vechten een ruzie uit voor de bühne. Ze willen ons laten geloven dat het oorlog is’, zegt Chris Spirou (30), werkzaam bij een telecommunicatiebedrijf. Volgens Spirou is het conflict tussen Turkije en Griekenland een politiek spel dat niet leeft onder de Griekse bevolking. ‘Ik heb veel vrienden van Leros en Lesbos, eilanden vlakbij Turkije, en ik heb veel Turkse vrienden. De zogenaamde spanning tussen Griekenland en Turkije doet zelfs hen weinig.’ Wat Griekenland aanmoet met de acht Turkse militairen weet Spirou niet. Hij wuift in de richting van het parlement. ‘Vraag het hen.’

Met zijn onverschilligheid staat Spirou symbool voor de meeste Grieken op het Syntagma-plein. De onderlinge beschimpingen van de Turkse en Griekse ministers kunnen de meeste Grieken geen jota schelen. ‘We zijn het gewend. De Grieks-Turkse relatie loopt parallel met de interne strubbelingen van Turkije. Ruzie met Griekenland is voor Turkije een afleiding van interne problemen’, zegt een Armeens-Griekse vrouw in een pastelroze jasje met zonnebril. Met twee andere vrouwen informeert ze vanuit een container midden op het plein het Atheense publiek over de Armeense Genocide. Haar naam wil ze niet noemen. ‘Ik vertegenwoordig de Armeense Jeugd Federatie in Griekenland.’

Wat voor beleid zou Griekenland volgens de Armeens-Griekse moeten volgen ten opzichte van de eilanden die Turkije opeist? ‘De eilanden zijn helemaal niet in dispuut. Het zijn Griekse eilanden. Dat staat op iedere landkaart. Griekenland moet zich richten op het behouden van de grenzen en geen Turkse invloed op die eilanden accepteren.’

Achter de Armeense-Griekse kraam luistert Evelina Mentsiu (21) naar muziek. De student Klinische Nutritie is het gedoe tussen Griekenland en Turkije moe. Het geruzie leidt volgens haar toch nergens toe. ‘Het is niet meer van deze tijd om te vechten om grondgebied. De Turken moeten kalmeren en wij ook.’

Dat de inwoners van Griekenland niet meer schrikken van een conflict met Turkije is niet zo verbazend. Vanaf het verdrag dat de grenzen in 1923 vastlegde zijn de relaties slecht. Christenen op het Turkse vasteland moesten huis en haard verlaten, hetzelfde gold voor moslims op de eilanden en het Griekse vasteland. Geen van beide landen was echt tevreden met de overeenkomst. De spanningen hebben in 1987 en 1996 bijna tot oorlog geleid. De spanning van 1996 doet denken aan het huidige conflict tussen de twee landen. Ook in 1996 waren kleine eilanden in de Egeïsche Zee de inzet van het conflict.

Hoe moet Griekenland voorkomen dat het dit keer wel tot een gewapend conflict komt? Het tonen van Griekse spierballen is volgens ingenieur Konstantinos Grivakis (30) geen goed idee. ‘Agressief optreden heeft voor ons niet echt zin. We hebben geen sterk leger en de Europese Unie staat dat toch niet toe. Bovendien zijn we van Turkije afhankelijk zijn voor het vluchtelingenverdrag. Diplomatie is de enige oplossing.’

Vindt Grivakis – zijn redenatie doorvoerend – dat Griekenland de acht gevluchte Turkse militairen uit diplomatieke overwegingen aan Turkije uit moet leveren? ‘Dat is een juridische beslissing. Misschien zullen we de militairen uiteindelijk aan Turkije moeten uitleveren, maar persoonlijk vind ik het een betere beslissing om ze hier te laten blijven. Ze wilden per slot van rekening slechts zichzelf redden.’

De snelheid van de waarheid

0

De leugen komt met de lift, de waarheid neemt de trap, maar komt er alsnog. Het zijn beroemde woorden van de Congolese muzikant Koffi Olomide op zijn album Loi (het recht).

In een prachtig journalistiek relaas onthulde de Volkskrant afgelopen zaterdag de honderdveertig trollen van zanger Dotan. Uit het stuk blijkt dat sinds 2011 door de zanger nepaccounts op verschillende sociale media worden ingezet om het imago van Dotan op te krikken. De honderdveertig nepfans liketen alles wat Dotan postte en prezen hem de hemel in. De zanger ontkende het inzetten van een trollenleger, maar na de grote commotie die na de publicatie ontstond, voelde hij zich toch genoodzaakt zijn fout toe te geven. Dat deed hij in een video op Facebook waarin hij berouw toonde. ‘Ik was heel naïef, veel te ambitieus en onzeker’, verklaarde hij. En zo kwam de waarheid, zeven jaar na de creatie van de trollen, uiteindelijk aan het licht.

In het weekend waarin de Volkskrant over het trollenleger van Dotan publiceerde werd een ander soort leger ingezet om het wapenarsenaal van Bashar al-Assad geweld aan te doen. ‘We hebben bewijs dat vorige week chemische wapens, minstens chloorgas, zijn in ingezet door het regime van Bashar al-Assad’, verklaarde de Franse president Emmanuel Macron een paar dagen daarvoor. Eerder deze maand vond een chemische aanval plaats in de belegerde Syrische stad Douma, met tientallen doden en honderden gewonden tot gevolg.

RT, hier in het Westen vaak aangemerkt als het propagandamachine van het Kremlin, berichtte op haar beurt over de schaamteloze censuur van Sky News. De Britse omroep had een oud-generaal van het Britse leger, Jonathan Shaw, te gast om commentaar te leveren op de toedracht van de chemische aanval in Douma. In het commentaar had Shaw, die sinds 2012 als veiligheidsexpert werkt, zijn bedenkingen bij de officiële lezing, die zowel Sky News als de Franse president en andere grote nieuwsorganisaties bezigden. ‘Waarom zou Syrië nu een chemische aanval lanceren?’, vroeg de oud-generaal, op de vraag of Rusland en Syrië verantwoordelijk voor de aanslag konden worden gehouden en of dat betekende dat het Britse Lagerhuis een aanval op Syrië buiten het mandaat van de Verenigde Naties moest steunen. Voordat Shaw met bedenkingen over de motieven van Syrië en Rusland voor de chemische aanval kon doorgaan, werd hij midden in een zin plots onderbroken. ‘Het spijt mij, je bent geduldig met ons geweest, maar wij moeten het daarbij laten’, verklaarde de presentator waarna Shaw onmiddellijk van de buis verdween. Een paar dagen later na dit gênante moment, in het weekend van Dotan-gate, vond een gezamenlijke aanval van Amerika, Frankrijk en Engeland op Syrië plaats.

In een conflict als Syrië zijn niet alleen burgers en gebouwen het slachtoffer. Er vindt ook een slag om de waarheid plaats, waarbij de waarheid zelf de grootste verliezer is. Vooral online kruisen verschillende versies van de waarheid de degens. Getuigen uit belegerde gebieden die trollen blijken te zijn. Hulporganisaties die politiek gemotiveerd zijn. Foto’s uit eerdere oorlogen die gebruikt worden om als bewijs voor een recente aanslag te dienen.

Zonder medemenselijkheid uit het oog te verliezen, moeten wij de slag om de waarheid niet aan trollen overlaten. Je kunt Assad verschrikkelijk vinden en vanuit internationale solidariteit opkomen voor slachtoffers van het conflict in Syrië zonder de waarheid in de uitverkoop te doen. Het grote nepnieuws van de Amerikaanse en Britse overheid uit 2003, over dat Saddam Hoessein massavernietigingswapens zou hebben, moet ons daaraan herinneren. Je kunt als artiest vanuit onzekerheid juist perfectionistisch worden en geweldige muziek maken zonder de waarheid aan trollen over te laten. Want in alle verwarring, censuur en naïviteit is de waarheid sneller dan wij denken. Dat heeft de geschiedenis telkens weer bewezen.

Was het verstandig Nouri te reanimeren?

0
Was het verstandig Nouri te reanimeren? Een pijnlijke, maar belangrijke vraag.

Ajax-voetballer Abdelhak Nouri ligt al bijna een jaar in coma sinds hij op 8 juli 2017 ter aarde stortte tijdens de oefenwedstrijd tegen Werder Bremen. Sinds deze catastrofe is er veel geschreven over de gezondheid van Nouri en over het ingrijpen van de medisch specialisten ter plekke op het veld. Op 2 december vorig jaar oordeelde een anonieme reanimatiespecialist in de Volkskrant dat er te laat was begonnen met reanimeren.

Ook werd bekend dat Ajax op de hoogte was van een anatomische afwijking bij Nouri die hartritmestoornissen kán veroorzaken. Advocaat en letselschadespecialist John Beer zei daarover op 6 januari in de Telegraaf dat Ajax te weinig had gedaan om de hartaanval te voorkomen. Er rijzen nog andere vragen nu de kans op ontwaken uit coma voor Nouri steeds kleiner wordt. Controversiële vragen. Had Nouri gereanimeerd moeten worden? Mag een arts stoppen met reanimeren als hij of zij twijfelt over de uitkomst ervan? Is het volgens de theologie van de drie grote monotheïstische religies een verplichting om te reanimeren ook als het vrijwel uitgesloten is dat iemand ooit nog een normaal leven zal leiden?

De Kanttekening spreekt daarover Martijn Maas (ambtelijk secretaris van de Nederlandse Reanimatieraad), Rienk Rienks (cardioloog aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht), Lody van de Kamp (rabbijn, zakenman en schrijver), Wim Eijk (kardinaal en portefeuillehouder medische ethiek voor de Nederlandse Bisschoppenconferentie) en Marzouk Aulad Abdellah (imam en religiewetenschapper gespecialiseerd in islamitische jurisprudentie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam).

‘In principe gaat men door tot dat het idee ontstaat dat het niet werkt. Als er binnen tien minuten geen enkele reactie is op reanimeren, dan neemt de kans op volledig herstel met elke volgende minuut heel snel af. Een arts moet dan de overweging maken of wat hij of zij doet wel zin heeft’, zegt Rienks. Volgens hem is er een verschil tussen de theorie en de praktijk. ‘De meeste artsen zijn huiverig om de reanimatie niet op te starten of af te breken. In ziekenhuizen wordt er altijd gevraagd of iemand gereanimeerd wil worden of niet, maar als de alarmbellen afgaan worden de mensen die niet gereanimeerd wilden worden vaak alsnog gereanimeerd. Het is als arts ook heel onnatuurlijk om niet de drang te hebben om iemand te redden, ook richting de familie.’

Het richtlijndocument Starten, niet starten en stoppen van de reanimatie van de Reanimatieraad geeft een aantal criteria waarop er gestopt mag worden met reanimatie en wanneer er helemaal niet gereanimeerd mag worden. Daarin is te lezen dat er niet gereanimeerd mag worden na een circulatiestilstand van meer dan vijftien minuten en als binnen die tijd nog niet is gereanimeerd door omstanders of professionele hulp. Ook dient de reanimatie gestopt te worden na twintig minuten als die niet effectief is gebleken.

‘De richtlijnen geven duidelijke indicatoren welke ritmes er in de afgelopen twintig minuten wel of niet opgetreden moeten zijn’, zegt Maas. ‘Het is dus van essentieel belang dat er snel gehandeld wordt. Er moet constant zuurstof naar de hersenen. De tijd tikt.’ Toch nuanceert Maas de duur van de reanimatie, ook als die lang duurt, betekent dat niet dat volledig herstel onmogelijk is. ‘Als er geen circulatie is en er wordt meteen gedefibrilleerd, dat betekent dat we met een schrok het hart weer in het goede ritme brengen, dan is de kans op overleving heel groot, maar we weten ook dat elke minuut dat daarmee gewacht wordt die kans met zo’n tien procent afneemt. De kans op overleving wordt dan steeds kleiner, maar dat zegt niet zoveel over de uitkomst, dus de kwaliteit van het leven. Ik ken een geval van een jongetje van zestien dat drie en een half uur gereanimeerd is en die is geestelijk toch volledig hersteld.’

Het is dus lastig te bepalen waar de ethische grens ligt, vindt ook Rienks. ‘Artsen zijn met name bij jonge mensen geneigd langer door te reanimeren. Te meer omdat er uitzonderlijke gevallen bekend zijn van lange reanimatie waarbij de patiënt toch volledig is hersteld. Daarnaast zijn er ook vaak twijfelgevallen, patiënten die een beetje reageren op reanimatie en dan weer wegvallen. Het is daarom niet eenvoudig daar een vaste code over af te spreken.’ Hoewel de reanimatiespecialist uit de Volkskrant meende dat er te laat was begonnen met het reanimeren van Nouri, twijfelt Rienks niet over de vraag of de voetballer gereanimeerd had moeten worden. ‘Daar is mijns inziens geen enkele discussie over. Het betreft een collaps bij een ogenschijnlijk gezonde jonge man. De kans op een goede afloop lijkt me bij hem a priori groot.’

Hoewel zowel Maas als Rienks voorzichtig zijn in het trekken van een ethische grens, laat de richtlijn van de Reanimatieraad ruimte voor een discussie waarin de ethiek van reanimatie verder besproken kan worden. Zo staat er geschreven: ‘Reanimatie is per definitie ‘kleine kans geneeskunde’. Het niet starten van een reanimatiepoging vanwege de overweging dat de poging slechts een kleine kans van slagen heeft is zeker niet terecht. Op basis van een medische en maatschappelijke discussie zou beoordeeld kunnen worden met welke kans een reanimatiepoging niet meer gestart wordt. Een dergelijke discussie omvat een groot aantal maatschappelijke en ethische overwegingen en gaat deze richtlijn te boven.’

Rienks juicht een dergelijke discussie toe, maar verwacht niet gelijk een andere uitkomst. ‘Het lijkt me dat deze discussie door de Reanimatieraad zou moeten worden aangezwengeld. Het lastige in de praktijk is natuurlijk dat je maar heel kort de tijd hebt om te beslissen over wel of niet reanimeren bij een onbekende patiënt. Het zal er dus wel op neerkomen dat je toch maar begint. Zolang we de uitkomst van de reanimatie niet goed kunnen voorspellen, zal de discussie over wel of niet reanimeren afhangen van het standpunt van betrokkene, als dat bekend is, en de kennis over betrokkene over bestaande problematiek zoals hartafwijkingen, kanker of dementie. Wat ook voorkomt is dat hartpatiënten met een verhoogde kans op fatale hartritmestoornissen in het ziekenhuis met hun behandelaars afspreken dat ze ‘beperkt’ willen worden gereanimeerd, dat wil zeggen alleen een elektroshock om het abnormale ritme te herstellen en als dat dan niet helpt wordt er geen verdere actie ondernomen.’

Theologische visies
Aulad Abdellah wil die medische discussie niet in de weg zitten. ‘Het is de taak van de artsen om te bepalen wanneer iemand wel en wanneer niet gereanimeerd mag worden. Als de artsen zeggen dat het beter is om niet te reanimeren, dan moeten wij als geestelijken de artsen daarin volgen. Het gaat hier om een specialisatie, als moslimgeleerde moet je niet op de stoel gaan zitten van een arts.’ Toch zijn er binnen de islamitische, joodse en christelijke theologie wel richtlijnen als het gaat om de invloed van de mens op leven en dood. Cruciaal is volgens Aulad Abdellah de vraag wat ‘dood’ is. Is iemand dood bij hartstilstand of bij hersendood? ‘Moslimgeleerden zeggen dat bij hersendood de persoon als overleden moet worden beschouwd, maar als alleen het hart niet klopt en met reanimatie kan je het hart weer laten kloppen, dan leeft de persoon nog. Hij of zij kan dan immers nog herstellen. Het is volgens de islamitische principes geen verplichting om te reanimeren bij hartstilstand, maar het is uiteraard goed dat de artsen hun best doen iemands leven te redden. Het redden van het leven van mensen zie ik zelf wel als een verplichting, dus als je iemand kan redden, dan moet je dat doen. Doe je dat niet, dan wordt je volgens de islam gezien als medeplichtig aan wat de ander is overkomen.’

Volgens Van de Kamp is het vanuit de joodse wet een absolute verplichting om een mens te redden als dat mogelijk is. ‘Daar zijn wel grenzen aan verbonden. Als na de reanimatie de persoon kunstmatig in leven wordt gehouden, dan is dat niet toegestaan. Als er sprake is van ernstige hersenbeschadiging door zuurstofgebrek of als tijdens de reanimatie blijkt dat het hart zijn functie niet meer zelfstandig kan vervullen, dan dient men te stoppen met reanimeren.’

Het na reanimatie kunstmatig in leven houden van een lichaam is onder islamitische theologen een groot discussiepunt volgens Aulad Abdellah. ‘Sommige moslimgeleerden zeggen over hersendood dat we zo’n persoon niet kunstmatig in leven mogen houden, omdat hij of zij volgens de islam al dood is. Zijn functies komen niet terug, dus waarom moeten we dan in deze persoon investeren? Ze stellen dat zo’n persoon dan van de machines af moet. Anderen zijn strenger en zeggen dat we alles moeten doen om het leven te redden.’

Eijk stelt net als Van de Kamp dat iemands leven redden verplicht is. ‘Volgens de katholieke leer is de toepassing van medische behandeling met als doel het leven instandhouden verplicht, als er een geproportioneerde evenredige verhouding bestaat tussen enerzijds de kans op levensbehoud en anderzijds de kans op bijwerkingen en complicaties en ook de kosten van de behandeling en de inzet van personeel. Wanneer een geproportioneerde behandeling achterwege gelaten of onderbroken wordt en de patiënt als gevolg daarvan sterft, is er sprake van een situatie die ethisch gezien gelijkwaardig is met levensbeëindigend handelen.’

Wat als iemand van tevoren heeft aangegeven niet gereanimeerd te willen worden? Eijk: ‘Als iemand bij voorbaat weigert een reanimatie te ondergaan, terwijl dat een geproportioneerde behandeling is, dat wil zeggen een behandeling waarmee op relatief eenvoudige wijze zonder een grote kans op bijwerkingen en complicaties het leven had kunnen worden gered en de persoon als gevolg daarvan sterft, dan is sprake van een situatie die ethisch gezien gelijkwaardig is met suïcide. Immers de kosten en inzet van personeel spelen, zeker in een instelling voor gezondheidszorg in de westerse wereld, bij reanimatie nauwelijks een rol. Aangezien suïcide volgens de katholieke leer niet aanvaardbaar is, is het achterwege laten van reanimatie dat ook niet, wanneer een geproportioneerde behandeling wel mogelijk was.’ Toch biedt volgens Eijk ook de Katholieke Kerk ruimte voor de mogelijkheid niet te reanimeren bij ernstige gevallen. ‘In het geval dat de verhouding tussen de kans op levensbehoud en de kans op ernstige bijwerkingen en complicaties bij reanimatie ongeproportioneerd is, dan ligt de zaak anders. In dit geval kan de patiënt, nadat hij of zij zich daarover heeft laten voorlichten door de arts of het behandelend team, legitiem besluiten om van reanimatie af te zien. Als reanimatie dan achterwege wordt gelaten en de patiënt als gevolg daarvan sterft, is er geen sprake van een situatie die ethisch gezien gelijkwaardig is aan suïcide. De patiënt is dan niet verplicht om zich te laten reanimeren. Dit is een situatie waarin men de eindigheid van het leven onder ogen moet zien en proberen te aanvaarden. Als er tussen de kans op levensbehoud en de kans op bijwerkingen en complicaties een wanverhouding bestaat, dan dient van reanimatie überhaupt te worden afgezien.’

Wat is de wil van God?
Waarom kreeg Nouri een hartaanval? Is dat zijn lot? Als het zijn lot is, mag de mens dan wel ingrijpen? Aulad Abdellah gelooft niet dat de wil van God indruist tegen de wil van de mens. ‘Stel dat je ziek bent, dan zou je kunnen stellen dat dat je lot is, dat het de wil is van God, dus waarom zouden wij hem helpen? Aan de andere kant wil de Koranische traditie dat je je medemens helpt. De wil van God bestaat wel, maar is ook van de mens zelf. Medicijngebruik is ook daarom een discussiepunt. Moslims zien ziekte als een beproeving, dus waarom met medicijnen die beproeving verzachten? Er zijn geleerden die zo denken, maar zo zie ik dat niet, want juist het redden van de mens is islamitisch.’

Toch zullen veel mensen zich afvragen waarom juist hun geliefde getroffen is door een hartaanval. Aulad Abdellah worstelt ook met die vraag. ‘Dat is hetzelfde als bijvoorbeeld waarom iemand ziek is of vermoord wordt of bijvoorbeeld waarom de ene helft van de wereld arm en de andere rijk is. Dat zijn natuurlijk heel lastige vragen. We moeten daarvoor niet de schuld aan God geven. Moslims geloven dat God in het paradijs alles in perfecte staat heeft geschapen, het leven daarentegen kan heel zwaar zijn. Het is aan ons, aan de artsen en iedereen van goede wil, om zij die lijden te beschermen.’

Eijk benadrukt dat God de mens een vrije wil heeft gegeven. ‘De mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis en is daardoor uitgerust met verstand en vrije wil. De mens heeft daardoor een, zij het beperkte, vorm van voorzienigheid en draagt daarom verantwoordelijkheid, ook voor het behoud van zijn of haar leven en gezondheid. Hij of zij dient dat in stand te houden met geproportioneerde middelen, maar is niet verplicht dat te doen met ongeproportioneerde middelen.’

Een zware beproeving
Op de vraag wat hij zou willen meegeven aan de vrienden en familie van Nouri, antwoordt Aulad Abdellah: ‘Ik zou willen zeggen dat het leven toebehoort aan Allah. Het is aan niemand anders dan Allah om het leven te nemen of te beproeven. We moeten het zien als een beproeving. Het beschermen van het mensenleven is één van de zes fundamentele verplichtingen in de islam die nagestreefd moeten worden. De artsen moeten hun best doen om Nouri uit zijn coma te halen. Als het kan, dan moeten ze daarvoor zorgen. We moeten vertrouwen houden in Allah. Het opgeven van hoop, dus dat Nouri nooit meer wakker wordt, is niet islamitisch, je moet altijd hoop houden. In de Koran staat ‘hoe meer iemand beproefd wordt, hoe meer iemand wordt beloond’. Hoe meer de familie geduldig is over wat Nouri is overkomen, hoe meer de familie daarin beloond zal worden. Natuurlijk ben ik me terdege bewust van hoe enorm zwaar de beproeving is die de familie ondergaat. Hoop houden dat het goed komt met Nouri is het enige wat we kunnen doen.’