17.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 790

‘De Bijlmer heeft nooit een kans gehad’

0
In zijn nieuwe roman schetst Murat Isik een geschiedenis van de Bijlmer. ‘De oude Bijlmer bestaat helaas niet meer, maar er is gelukkig ook geleerd van de fouten uit het verleden.’

Onlangs verscheen een nieuwe roman van schrijver en jurist Murat Isik (Izmir, 1977). Wees onzichtbaar is de opvolger van zijn internationaal succesvolle debuut Verloren grond. In het boek schetst hij een overlevingsstrijd van een Turks gezin in de Amsterdamse wijk Bijlmer in de jaren tachtig. Een gezin dat worstelt met een dominante vader en een onveilige en verloederende omgeving. Isik toont bovendien overtuigend aan dat de Bijlmer nooit een eerlijke kans heeft gehad om uit te groeien tot het woonparadijs zoals het ooit bedoeld is.

Op één van de eerste warme lentedagen van het jaar spreekt de Kanttekening Isik in zijn nieuwe huis in Hoofddorp. ‘In maart zijn we in ons nieuwe huis getrokken. Het is hier rustiger dan in Amsterdam-West, daar was altijd rumoer van de buren. Hier kan ik zelfs in de tuin werken!’

Een goede werkplek is belangrijk voor een schrijver, zoals een veilige plek om op te groeien dat is voor een opgroeiend kind. Geboren in Izmir, verhuist Metin Mutlu, de hoofdpersoon in Wees onzichtbaar, al vroeg naar Hamburg, om op driejarige leeftijd in de Bijlmer te belanden met zijn ouders en oudere zus. ‘Voor kinderen was de Bijlmer in die tijd een speelparadijs’, zegt Isik, die net als Metin op die plek opgroeide. ‘Auto’s werden vanaf de verhoogde wegen de garage ingereden van waar je te voet verder liep naar de binnenstraat. De hele wijk was dus autovrij. Dat was revolutionair. Verder was er ontzettend veel groen, om de scheiding tussen wonen en werken nog eens extra te benadrukken. In de wijk woonde én recreëerde je.’

De ideeën van architect Siegfried Nassuth waren vooruitstrevend. De nieuwe wijk, die vanaf eind jaren zestig ontstond, moest model staan voor het nieuwe wonen. Het liep anders. Isik deed onderzoek en kwam tot schokkende conclusies. ‘Ten eerste werd flink bezuinigd op de originele plannen van Nassuth, vooral wat betreft voorzieningen voor de leefbaarheid. Er zou een hertenkamp komen en cafés en gemeenschappelijke ruimtes in de flats.’ Zo verdwenen één voor één de plannen die de wijk anders zouden maken in de prullenmand. ‘De eerste klap was dat daardoor de eerste bewoners binnen een paar jaar al weer vertrokken, er waren nauwelijks winkels en ook de slechte verbinding en afstand met de stad was een groot probleem. De metrolijn kwam pas eind jaren zeventig. De Bijlmer was lang een soort eiland buiten de stad.’

Zeedijk
Toen in 1984 de Zeedijk schoongeveegd werd van de junks, namen ze linea recta de benen naar de Bijlmer, waar de binnenstraten en portieken een welkom onderdak boden. Voor Metin zijn de regelmatige ontmoetingen met de onberekenbare junks en potloodventers een alledaags verschijnsel. Isik maakt het verval onder andere zichtbaar via de talentvolle voetballer Michel. Als Metin hem enkele jaren later tegenkomt, vraagt Michel kwijlend om een sigaret, hij is opgeslokt door het straatleven.

Toch is dit allemaal achtergrond. De bovenste laag wordt gevormd door het gezinsleven van de familie Mutlu. De werkeloze en communistische vader Harun, die zijn dagen lezend uit het werk van Karl Marx en Vladimir Lenin en drinkend doorbrengt, is een tiran en eist gehoorzaamheid. Zijn wisselende stemmingen resoneren fraai met de onvoorspelbare Bijlmer. Het is nooit zeker hoe Harun zijn pet staat, zoals het evenmin zeker is of je de lift in stapt met een vriendelijke buurman of een overvaller. ‘De vader van het gezin is geboren in een Anatolisch dorp en opgegroeid in de achterbuurten van Izmir’, legt Isik uit. ‘Daar geldt het recht van de sterkste. Daar komt nog eens bij dat hij een heel belezen man en overtuigd communist is. Die mix maakt hem tot een moeilijke man, die vooral neerkijkt op de mensen om hem heen, op het kapitalisme en zelfs de mensen die zijn politieke denkbeelden delen.’

Pesten
In de snelkookpan die de Bijlmer op dat moment is, neemt de druk op het gezin toe. Alle leden van het gezin moeten zich op een of andere wijze verhouden tot de vader. De zus van Metin vlucht naar haar kamer zodra Harun de sleutel in de voordeur steekt. Metin blijft om aandacht vragen, maar weet niet hoe. De relatie tussen vader en zoon blijft moeizaam. Zijn moeder pikt de nachtelijke drinksessies van haar man niet langer, komt in verzet en emancipeert zich steeds meer gedurende het verhaal. Ondertussen heeft Metin genoeg te stellen met pestende klasgenoten op de middelbare school. ‘Dat heb ik ook meegemaakt. Ik ken de pijn van Metin. De zucht naar erkenning door je vader, de pijn van de afwijzing en de strijd om je te ontworstelen aan je lot.’

Metin trekt zich op aan een charismatische nieuweling die ineens in zijn leven komt en de verhoudingen op zijn vijandelijke school flink op zijn kop zet. ‘Je hebt op momenten in je leven mensen nodig die je een duwtje geven in de goede richting. De nieuweling staat symbool voor een aantal mensen dat op mijn pad kwam. Zo geeft hij Metin het gevoel er eindelijk bij te horen.’ Autobiografische elementen en fictie wisselen voortdurend stuivertje in het boek. ‘Maar het is vooral een roman. Ik verwerk bepaalde persoonlijke ervaringen, vergroot veel uit, maar hou vooral ook van het avontuur als schrijver en wilde mezelf steeds verrassen tijdens het schrijven. Er zitten veel personages in die nooit bestaan hebben en veel is in werkelijkheid niet zo gegaan.’

De wijk is altijd aanwezig, soms dreigend, dan weer kindvriendelijk. ‘Joop den Uyl, toen nog wethouder in Amsterdam, heeft gestreden om de Bijlmer tot Amsterdams grondgebied te maken. Het is eigenlijk verbazingwekkend hoe gemakkelijk de prachtige plannen later zijn opgegeven toen er eenmaal gebouwd werd en er geld op tafel moest komen, hoe gemakkelijk de wijk is afgestoten.’

Hij wil het beeld van zijn oude wijk kantelen. ‘Maar niet als een activist. Ik vertel het échte verhaal van de wijk, het idee erachter, de opkomst en de ondergang, door de ogen van iemand die er is opgegroeid. Eén ding is duidelijk: het nieuwe wonen, het plan van Nassuth wat hier gestalte moest krijgen, heeft nooit een kans gekregen. Dokters, journalisten, kunstenaars: iedereen kwam hierheen om een ideaal mede vorm te geven. Het waren dure huurwoningen in wat een kwalitatief hoogstaande wijk had moeten worden.’ Omdat voorzieningen uitbleven, vertrokken mensen al weer snel. ‘Er ontstond veel leegstand, die onder andere werd opgevuld door Surinamers die na de onafhankelijkheid in 1975 massaal deze kant op kwamen en in de Bijlmer terechtkwamen. Later kwamen daar Ghanezen bij.’

De politiek en de woningbouwcorporatie speelden een doorslaggevende rol in het verval. Een buurman van Metin in het boek zegt het als volgt: ‘Ze zullen het ontkennen, maar ergens aan het begin van de jaren tachtig hebben die schoften de Bijlmer al opgegeven.’

Latent aanwezig op de achtergrond, is de culturele achtergrond van het gezin Mutlu. ‘Het is een links gezin en net als mijn familie van Zaza-afkomst. Deze bevolkingsgroep spreekt het Zazaki en is oorspronkelijk vanuit Perzië naar Turkije gemigreerd. Als je alleen de mainstreammedia volgt, denk je misschien dat bijna alle Nederlandse Turken op de AKP stemmen. Dat is allerminst het geval. De Nederlandse Turken vormen geen homogene groep, de gemeenschap is zeer verzuild. Ik laat in mijn boek ook een groep zien die minder bekend is voor de gemiddelde Telegraaf-lezer, een links gezin met een atheïstische vader.’

Springers
Terug naar de wijk waar zijn moeder nog altijd woont. In de vroege jaren tachtig, als Metin arriveert, rukt de Mobiele Eenheid regelmatig uit om krakers te verjagen uit leegstaande flats. De ellende neemt toe en daarmee het aantal ‘springers’. ‘Dat was een veel voorkomend fenomeen, ja. Ik heb ook weleens een lijk voor onze flat zien liggen, iedereen in de Bijlmer heeft wel eens het lijk van een springer zien liggen.’ Het tekent de uitzichtloosheid in de wijk. In het gezin lijkt dat ook zo, maar de verschillende karakters krijgen toch het inzicht dat zij tot elkaar veroordeeld zijn. Zelfs de vader kan het huis uiteindelijk niet anders zien als een warm nest waar hij naar terugkeert na nachtelijke escapades. ‘Uiteindelijk heeft mijn vader een goede opleiding afgerond en is mijn moeder gaan werken. Net als de karakters in het boek hebben zij een ontwikkeling doorgemaakt.’

Tegenwoordig is de Bijlmer een andere plek geworden. ‘Er is gesloopt, opnieuw gebouwd en het diverser samengesteld huizenaanbod heeft de wijk goed gedaan’, vindt Isik. ‘De oude Bijlmer bestaat helaas niet meer, maar er is gelukkig ook geleerd van de fouten uit het verleden. Er wordt nu bijvoorbeeld ook gewoond op straatniveau waardoor het er geen verlaten en unheimisch gebied meer is, dat was voorheen niet zo. De Bijlmer zoals ik die ken is warm, gezellig en levendig. Mensen moesten er wat van maken en waren creatief. Zo is Kwaku ontstaan als voetbaltoernooitje in de zomer. Het jaar daarop bedacht iemand ‘ik ga hier eten en drankjes verkopen tijdens de wedstrijden’. Zo is het uitgegroeid tot het grootste multiculturele festival van Nederland en dat is echt te danken aan de bewoners zelf.’

Zoals de wijk, is ook het leven van Isik zelf aan verandering onderhevig geweest. Een nieuwe woonplek waar hij zich volledig op het schrijverschap kan storten, is wel de belangrijkste. ‘Ik ben lang jurist geweest. Dat was de erfenis van mijn vader, zou je kunnen zeggen. Inmiddels heb ik mijn baan opgezegd, om nog meer te kunnen schrijven.’ Zijn ouders stimuleerden hem te lezen. ‘Mijn vader gaf het voorbeeld door het zelf veel te doen, mijn moeder gaf me steeds zakgeld om stripboeken van te kopen. Zij stimuleerde me echt en nam me als kind vaak mee naar de bieb.’

Het schrijven heeft deuren geopend die voorheen gesloten bleven. Voorafgaand aan het schrijven van Verloren grond interviewde hij zijn ouders uitvoerig. ‘Met name mijn vader vertelde me dingen over zijn jeugd die ik nooit geweten heb.’ Alsof het lot ermee speelde, overleed zijn vader in 2015. ‘Ja, dat was erg dubbel. Hij informeerde wel eens naar de wijze waarop de vader in Wees onzichtbaar getypeerd zou worden, omdat hij voorvoelde dat dit op hem af zou kunnen stralen. Het is een roman, baba (papa in het Turks, red.), zei ik dan.’

Wees onzichtbaar is in al haar lagen overtuigend. Isik is een groot verteller en weet en passant bestaande vooroordelen over de Bijlmer de wereld uit te helpen.

Hellevuur bezorgt moslimkinderen nachtmerries

0
Islamles ligt onder vuur in België. Leerlingen die onderwezen worden in de islam zouden bang gemaakt worden met verhalen over de hel. De Kanttekening zocht uit hoe het er in Nederland aan toegaat en of er voldoende toezicht is op de islamdocenten.

Volgens jihadexpert Montasser AlDe’emeh worden tienduizenden moslimjongeren in België bang gemaakt met verhalen tijdens islamlessen. Imams van koranscholen creëren volgens hem een angstcultuur in plaats van dat ze dergelijke verhalen ontkrachten. ‘De leerlingen hebben nachtmerries, kunnen niet slapen. Ze denken dat Allah hen zal straffen, omdat ze eens iets mispeuterd hebben’, verklaarde hij onlangs in een interview met het tijdschrift Knack. ‘Zo was er bijvoorbeeld een jongen die sprak over een engel die zijn schedel met een hamer zal bewerken of was er een andere die het had over hoe zijn beenderen in het graf zullen worden verpulverd.’ Ook Nederlandse experts waarschuwen nu voor de vergaande gevolgen van zulke verhalen.

Het volgen van levensbeschouwelijk vormings- of godsdienstonderwijs is op aanvraag van ouders al jaren mogelijk in Nederland; voor moslims, maar ook voor christenen of humanisten. Stadspedagoog en onderwijzer Mesut Disli uit Rotterdam heeft zich meer dan twintig jaar beziggehouden met het coördineren van islamitisch godsdienstig onderwijs op basisscholen door heel Nederland. Zo was hij namens een externe organisatie onder meer verantwoordelijk voor het aannemen van vakleerkrachten die leerlingen basiskennis over de islam moesten bijbrengen. ‘We hebben het over kinderen, wat ze op jonge leeftijd meekrijgen over religie heeft een enorme impact op hun karakter en geestelijke gezondheid. Daarom was het voor mij heel erg belangrijk om de juiste mensen te selecteren, om een prettig en veilig pedagogisch klimaat te realiseren.’

Ook Disli hoort steeds vaker over kinderen die bang zijn gemaakt door imams of islamdocenten in Nederland. ‘Maar zware trauma’s krijgen kinderen toch van hun eigen ouders’, zegt hij. ‘Zulke ouders kunnen blijkbaar bepaald gedrag niet aanleren zonder angstbeelden te creëren of hun kinderen bang te maken. Ik zie dat als onmacht en onkunde. Wat betreft koranscholen of buitenschoolse islamlessen moet beter gewaakt worden voor leerkrachten die zeer strenge ideeën hebben over de islam en dat ook overbrengen aan kinderen. Als je zulke mensen voor de klas zet, zullen kinderen in een latere fase van hun leven religie koppelen aan angst, haat en geweld; een perfecte voedingsbodem voor extremisme.’ Daarom vindt hij islamitisch godsdienstig onderwijs op basisscholen niet alleen nuttig, maar vooral ook erg veilig. ‘We hebben onze eigen vakliteratuur, lesmateriaal waar leerkrachten zich aan moeten houden. En als een leerkracht, ondanks de strenge selectie toch over de schreef gaat, kan je gelijk ingrijpen, omdat er altijd wel iemand naast de kinderen meeluistert in de klas.’

Volgens Saïd Bouharrou, voorzitter van de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland, is de situatie in Nederland rooskleuriger dan in België. ‘Anders dan in België, herken ik het beeld niet dat moslimjongeren in Nederland massaal bang worden gemaakt.’ Volgens hem zijn er wel uitzonderingen en grijpen moskeebestuurders waar nodig in. ‘Natuurlijk wordt in de Koran, net als in alle andere heilige boeken verwezen naar mogelijke gevolgen als je niet volgens de richtlijnen van de religie leeft. Maar het probleem is dat sommige leraren te fanatiek zijn en een eigen interpretatie aan de teksten geven. Het gaat allemaal om de context. Je moet als islamdocent uitkijken als je jonge kinderen voor je hebt, dan moet je niet komen aanzetten met allerlei scenario’s. Daar hebben ze echt helemaal niets aan.’ Volgens Bouharrou verschilt het ook per leerkracht of moskee hoe kinderen over de islam worden onderwezen. ‘De wahabitische of salafistische stromingen zijn meestal strenger in de leer. Moskeebestuurders moeten heel goed opletten op wie ze als leraar aantrekken. Maar je ziet steeds vaker dat moskeeën vanwege de kosten minder selectief kunnen zijn. Veel leraren werken als vrijwilliger. Sommige moskeeën zijn al tevreden als er een leraar voor de klas staat. Daar moet toch iets serieuzer mee omgegaan worden.’

Religiewetenschapper Bahattin Ayyildiz, die voorzitter is van de Federatie van Educatieve en Culturele Centra, een landelijke koepelorganisatie van verschillende cultuurorganisaties, heeft aan honderden kinderen in Nederland islamles gegeven. Ook hij herkent zich in het beeld dat Alde’emeh schetst. Hij zegt dat veel islamleerkrachten niet weten hoe ze met jongeren om moeten gaan en weinig kennis hebben van de islam. ‘Iedereen maakt fouten, vooral als je jong bent. Ze moeten juist weten dat ze altijd berouw kunnen tonen en dat God ze dan kan vergeven. Geef kinderen hoop in plaats van angst.’ Volgens Ayyildiz is het islamitisch niet verantwoord om leerlingen angst aan te jagen. ‘Kinderen islamitisch onderwijs geven door middel van angstbeelden en bangmakerij pakt altijd averechts uit. Ik geloof niet dat mensen lang loyaal zullen blijven aan de islam als ze de angst voelen dat ze bestraft zullen worden. Bijna elk vers in de Koran begint met de basmala, bismillahi rahmani rahim, wat letterlijk ‘in naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle’ betekent. Voor het begin van elke goede daad spreken wij de basmala uit. Dat in België jongeren massaal bang worden gemaakt namens de islam, is vooral een zware belediging van de islam zelf.’

‘Het is lastig over ‘de’ Marokkaan te praten’

0
In Marokko zijn al maanden protesten tegen de regering. De Kanttekening sprak Marokko-correspondent Willemijn de Koning (27) over de politieke situatie in het land en over hoe het is om het land te wonen. De Koning woont en werkt sinds een jaar in Rabat. Ze werkt onder meer voor het AD, Vice en NPO Radio 1.

Wat heeft jou ertoe aangezet om naar Marokko te verhuizen en daar journalistiek te bedrijven?
‘Ik ben eigenlijk altijd al geïnteresseerd geweest in de Arabische cultuur. Zo vond ik in de Efteling de Fata Morgana geweldig; het was mijn favoriet. Ook had ik altijd vrienden en vriendinnen met verschillende culturele achtergronden. De Arabische wereld trok me gewoon aan op de een of andere manier. Ik heb gekozen om te werken als correspondent in Marokko nadat ik voor mijn studie Arabisch rond heb gereisd door Marokko, waarna ik echt verliefd ben geworden op het land. Marokko bestaat uit zo veel verschillende onderdelen; het zuiden is zo anders dan de grote steden en dan heb je natuurlijk ook nog het sprookjesachtige Marrakech. Daarnaast is Marokko één van de weinige Arabische landen waar het veilig is.’

Hoe ziet jouw dagelijks leven er uit in Marokko?
‘Dat is verschillend, soms werk ik thuis van achter mijn laptop. Soms ga ik op pad in Rabat of ik neem de trein naar Casablanca of Marrakech en neem interviews af die ik dan later uitwerk. Daarnaast ren ik af en toe een stukje en heb ik hier wat vrienden. Eigenlijk doe ik gewoon hetzelfde als wat ik ook in Nederland zou doen.’

Wat voor onderwerpen hebben jou interesse?
‘Ik heb iets gemaakt over duurzame moskeeën; ze hebben hier bijvoorbeeld moskeeën die ze duurzaam maken met zonnepanelen, dat vond ik heel interessant. Ook heb ik een stuk gemaakt over een gevecht tussen Algerije en Marokko over couscous. Ze willen namelijk allebei claimen dat het gerecht uit hun cultuur afkomstig is. Ook heb ik me beziggehouden met hoe Marokko terrorisme bestrijdt.’

Hoe reageren Marokkanen op jou als journalist?
‘Het is sowieso lastig om over ‘de’ Marokkaan te praten, het land heeft een heel diverse bevolking. Zo zijn de verschillen tussen mensen van het platteland en mensen uit de hoofdstad Rabat, groot. Het is hier gewoon heel anders dan in Nederland. In Nederland lijken de mensen dichter bij elkaar te staan ook al hebben wij ook wel subgroepen zoals de ‘tokkies’ en de ‘kakkers’. Toch kun je iets makkelijker praten over ‘de’ Nederlander dan over ‘de’ Marokkaan, want de verschillen zijn hier veel groter tussen arm/rijk, op het gebied van opleiding en verschillen in het gebied waar men vandaan komt. Je hebt bijvoorbeeld de Berbers in het noorden, de Arabieren in het westen en je hebt hier echt de jonge meiden en jongens die in Rabat en Casablanca wonen en die zijn hartstikke modern; ze lopen in jeans en doen vaak aan activisme. Deze groep is snel bereid om te praten, ze sturen me berichten op Facebook met updates en tips. Als ik ze aanspreek op straat willen ze mij graag te woord staan. Daarnaast heb je ook een conservatievere groep die toch wat wantrouwig staat tegenover de media. Zo ging ik laatst naar een rechtszaak over twee lesbische meisjes van wie de moeder zelf de politie heeft ingeschakeld omdat ze de meisjes zag kussen. Deze moeder moest helemaal niks van de media hebben. Dit is wel vaker het geval bij de oudere generatie, dus de reacties van mensen die ik krijg zijn heel verschillend.’

Wat merk je van het verbod op de verkoop van boerka’s en nikabs dat afgelopen januari ingevoerd is?
‘Dit is iets dat ik even zou willen nuanceren; het is namelijk naar mijn mening veel groter gemaakt dan dat het werkelijk is. Sommige media deden voorkomen alsof de verkoop van normale hoofddoekjes verboden werd. Dit vind ik jammer omdat het zo stereotype is. In feite gaat het alleen om de boerka. Je mag boerka’s niet verkopen, dit zegt dus helemaal niks, want je kunt zo’n boerka dus gewoon zelf maken en alsnog kun je ze wel kopen in kleine winkeltjes of via-via. Het is hier namelijk niet zoals in Nederland dat alles wordt gecontroleerd en alles moet worden opgegeven aan de belastingdienst. Als je naar een winkel in Marokko gaat en je zou vragen of ze een boerka verkopen, dan zullen ze in eerste instantie zeggen dat ze die niet hebben, maar ergens achter de balie hebben ze er toch wel één voor je liggen. Het gaat daarnaast om een zeer kleine groep vrouwen die zulke kleding draagt. Zelf zie ik het bijna nooit en zeker niet in Rabat, misschien soms als ik eens buiten de stad kom zie ik een enkeling, maar vrouwen kunnen het gewoon nog steeds dragen.’

Drugs en alcohol mogen officieel ook niet verkocht worden, in hoeverre wordt dit gehandhaafd?
‘Over het aanbod van drugs weet ik niet zo veel. Het is in ieder geval iets dat onderhands gebeurt. Ik weet nog wel dat ik met mijn vriend in een grote stad liep, daar werd er wel constant in zijn oor gefluisterd of hij hasj wilde, maar bij vrouwen alleen gebeurt zoiets niet. Qua alcohol moet je hier gewoon de plekjes weten. Je hebt hier bijvoorbeeld een supermarkt, de Carrefour, die heb je ook in België en Frankrijk en is vergelijkbaar met de Nederlandse Albert Heijn. In zo’n winkel heb je eerst de normale supermarkt en dan verderop in de winkel nog ergens een deurtje waar je naar beneden kunt lopen en dan heb je in de kelder de drankafdeling. Dat wordt ook onderhands gedaan en een fles drank wordt altijd in een krant verstopt, want daar ga je niet zo mee over straat lopen. Hier in Rabat is er gemakkelijk aan alcohol te komen, maar als je bijvoorbeeld ergens uit eten gaat kun je niet gewoon een wijntje bestellen zoals we dat gewend zijn in Nederland.’

Er is dus geen strenge controle als het gaat om alcohol of drugs?
‘Nee, helemaal niet, er zijn zelfs vergunningen vrijgegeven om alcohol te verkopen. Sterker nog, Marokko staat als wijnland in de picture bij een wijnconventie in Frankrijk, die binnenkort gehouden wordt. Dit land produceert dan ook heel veel wijnen. Als je hier wijn gaat kopen, dan zie je ook vaak op het etiket dat het hier gemaakt is. Het hele verbod op alcohol en drugs heeft gewoon twee kanten, als ze er geld aan kunnen verdienen dan lijkt het opeens allemaal niet zo erg te zijn. Je ziet wel dat mensen zich een beetje generen of schuldig voelen om alcohol te verkopen omdat het haram is, maar het gebeurt wel allemaal.’

Marokko is vaak in het nieuws geweest vanwege de onstuimige politieke situatie, er waren rellen vanwege de dood van een visverkoper. Geloven Marokkanen in democratie?
‘Allereerst zou ik willen zeggen dat de politieke onrust in Marokko eigenlijk een onderbelicht thema is in de Nederlandse media; het is helemaal niet vaak in het nieuws geweest. Er zijn op dit moment namelijk enorme protesten aan de gang in het noordoosten van Marokko, waar het ook begonnen is eind vorig jaar naar aanleiding van de dood van de visverkoper Mohsin Fikri. Daar is het eigenlijk nooit opgehouden en de laatste tijd is het daar weer enorm opgelaaid en uit de hand gelopen. Ik ben juist enorm verbaasd dat als ik daarover pitch bij verschillende media, er dan wordt gezegd dat het niet interessant genoeg is, of dat het te ver af staat van de lezer. Terwijl er in Nederland en België, de landen waarvoor ik werk, toch een aantal Marokkanen te vinden zijn die daar familie hebben en daar misschien steun aan verlenen. Ik denk niet dat de protesten het land zullen ontwrichten want de koning heeft volgens mij alles goed in de hand, maar het is altijd belangrijk om er over te berichten want het laat zien hoe het land er voor staat. Daarom verbaast het mij dat veel kranten niet over de onrust en de protesten willen publiceren. Alleen eind vorig jaar wel, met de dood van Fikri omdat het dan nieuw is, maar zelfs toen zeiden bepaalde Nederlandse kranten dat ze het niet interessant vonden.’

Marokko is een islamitisch land, wat zijn jouw ervaringen hiermee? Draag je bijvoorbeeld een hoofddoek bij bepaalde gelegenheden? 
‘Er zijn in Rabat wijken die te vergelijken zijn met Parijs of nieuwe wijken in Rotterdam. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen slechte wijken en betere wijken, maar over het algemeen zijn de jongeren hier modern en westers. De vrouwen en meisjes dragen nog wel vaak een hoofddoek, maar dat gebeurt voornamelijk omdat de ouders het graag willen, is mij verteld door een lokale organisatie. De hoofddoek functioneert voor velen als een soort vrijbrief: op het moment dat ze zich daaraan toegeven en de hoofddoek dragen, kunnen ze gewoon naar buiten gaan en doen wat ze willen. Dit wil niet direct zeggen dat iedereen hier streng islamitisch is. Vrijwel iedereen is hier moslim, maar het praktiseren gebeurt hier gewoon minder. De hoofddoek is hier ook veel meer cultureel dan religieus. Op het plattenland, waar ik vrij weinig kom, zie je de hoofddoek wel meer, daar is het standaard dat je als vrouw een hoofddoek draagt.’

In welke richting wil je je journalistiek ontwikkelen?
‘Allereerst wil ik nog beter worden in wat ik nu doe. Ik moet nu vaak moeite doen om met mensen in contact te komen. Als je meer ervaring hebt en meer mensen kent kom je sneller in contact met de juiste mensen. Als ik heel eerlijk ben denk ik niet dat het mogelijk is om hier een carrière te hebben van meerdere jaren. Marokko is namelijk een land dat alles graag onder controle wil houden, ook de journalistiek. Ik merk dat ik hier heel erg in de gaten wordt gehouden. Ik zie ook om mij heen dat het voor andere journalisten die geen perskaart krijgen, of geen verblijfsvergunning hebben erg moeilijk is om hun werk te doen. Eerlijk gezegd denk ik dat ik binnen vijf jaar weer noodgedwongen in Nederland zit.’

‘Het moet gaan om capaciteiten, niet afkomst’

0
De Amsterdamse politie heeft behoefte aan meer mensen met een migratieachtergrond en wil actiever beleid voeren om te voldoen aan de vraag. Niet iedereen vindt dat een goed plan. ‘Als je zegt dat vijftig procent van de agenten een migratieachtergrond moet hebben, dan vraag ik mij af in hoeverre dan nog naar kwaliteit wordt gekeken.’

De Amsterdamse politie heeft mensen nodig die ‘de stad verstaan’. Dat zegt Pieter-Jaap Aalbersberg, politiecommissaris van het hoofdstedelijke korps. Daarom wil hij dat de helft van de vacatures wordt ingevuld door mensen met een migratieachtergrond. Dat is een groot percentage als je het vergelijkt met percentages uit het verleden. Het was namelijk zo dat het Amsterdamse politiekorps voor 30 procent bestond uit werknemers met een migratieachtergrond. Dat zakte zelfs naar 18 procent. Het percentage moet volgens Aalbersberg snel toenemen. Hij licht toe dat het simpelweg plaatsen van vacatures op internet niet de oplossing is. Volgens hem is het zo dat mensen uit heel het land dan reageren en dat komt het korps uiteindelijk niet ten goede. De Amsterdamse politie benadert volgens hem nu mensen op een actievere manier en zet personeel meer in om binnen hun familie mensen te benaderen. ‘Alle wijkagenten kennen jongens en meiden die het goed zouden doen bij de politie’, zo zei hij onlangs in het programma De ochtend op NPO Radio 1. En niet alleen via bekenden moeten er mensen benaderd worden, ook social media moet een belangrijke schakel worden binnen het nieuwe selectieproces, stelt hij. ‘We zoeken de Amsterdammers op’, aldus Aalbersberg.

Eric Akerboom, korpschef van de Amsterdamse politie, zei al eerder dat de toestroom van mensen met een diverse achtergrond gebrekkig is. Hij zei dat de toestroom van die groep nu één op vijf is. Mocht het nieuwe plan daadwerkelijk gaan werken, dan zullen inwoners van Amsterdam ongetwijfeld de verandering gaan merken. Zo ook Maria, die al jarenlang in Amsterdam-Zuid woont. ‘Wat mij nogal steekt, is dat er uitgegaan wordt van een bepaald quotum’, begint zij. ‘De politie moet selecteren op competenties. Als je zegt dat 50 procent van de agenten een migratieachtergrond moet hebben, dan vraag ik mij af in hoeverre dan nog naar kwaliteit wordt gekeken. Het is raar om een belangrijk iets als dit in cijfers uit te drukken.’ Zij komt zelf niet in aanraking met de politie, maar ervaart wel de aanwezigheid op straat. ‘Met name in de maanden november en december zie je veel blauw op straat. Dan staat er echt een mobiele post voor mijn deur, die rond de feestdagen een oogje in het zeil houdt. Dat is dan meestal preventief. Verder zie ik ze meestal pas wanneer er echt iets aan de hand is, maar dan reageren ze gewoon op een bepaalde situatie.’

Ook Erik woont al een tijd in de hoofdstad, in Amsterdam-Oost. Hij ziet niet in waarom het een slecht plan zou zijn. ‘Waarom niet? Ik denk wel dat het zo is dat hier in Oost meer blanke Nederlanders wonen. Het grootste probleem hier is de fietsendiefstal, dus dat valt nog mee. Ga je meer richting de Indische buurt, dan zal je ook meer mensen tegenkomen met een migratieachtergrond.’ De link naar de invloed van het nieuwe plan wordt hier meteen gelegd. Erik gelooft namelijk dat agenten met een migratieachtergrond extra invloed kunnen hebben op sommige groepen mensen. ‘Ik denk dat een agent met dezelfde achtergrond als de burger op straat sneller wat kan overbrengen dan een blanke agent. Het fiftyfifty-idee van de politie is wat dat betreft goed. Een Marokkaans-Nederlandse jongen neemt denk ik eerder wat aan van een agent die dezelfde afkomst heeft. En zo zijn er nog wel meer voorbeelden.’ Maria ziet dat iets anders. ‘Het kan inderdaad zo zijn dat een agent met een bepaalde achtergrond meer gezag heeft op burgers met dezelfde achtergrond, maar waarom kunnen mensen niet gewoon naar iedere agent luisteren? Het moet gaan om capaciteiten, niet afkomst.’

Erik heeft zelf weinig ervaring met politieoptredens en komt er verder niet mee in aanraking. Toch valt het hem op dat de laatste jaren meer optredens escalerend zijn. ‘Wel wat grover naar mijn idee. Zelf heb ik ook dingen gehoord waarover ik twijfels heb. Laatst hoorde ik bijvoorbeeld dat iemand achterna werd gezeten door een agent en uiteindelijk gewond raakte, terwijl iemand anders de bron van het probleem was. Dat is niet de beste oplossing voor problemen.’

Soms heeft Maria het gevoel dat een Nederlandse agent minder gezag heeft dan een agent die in het buitenland werkzaam is. ‘Ik heb er natuurlijk geen bewijs voor en het is een aanname, maar dat gevoel heb ik wel.’ Die aanname is voortgevloeid uit onder andere een incident die zij een aantal jaren geleden op straat meemaakte. ‘Ik stond toen met een vriendin te wachten bij een stoplicht. Een pizzakoerier op een brommer reed door rood en werd vervolgens aangehouden door de politie. De koerier gaf de agent een schouderklopje. Mijn vriendin geloofde haar ogen niet, omdat zij van huis uit Engelse is. Zij vertelde mij dat je in Engeland een groot probleem hebt wanneer je een agent durft aan te raken. De brommerrijder mocht vervolgens weer verder rijden. Binnen no-time reed hij voor de tweede keer door rood licht.’

Op de website waar je kunt solliciteren bij de politie worden geen expliciete eisen genoemd. Wel wordt gezegd dat een sollicitant beoordeeld wordt op ‘kennis van etnische groepen en culturen’.

‘Mijn identiteit is bijna een taak geworden’

0
Theatermaker Melih Gencboyaci is geboren in Duitsland. Hij verhuisde op zijn achtste naar Turkije en kwam in 2004 naar Nederland. In Duitsland had hij nare ervaringen met rechts-extremisten en in Turkije is hij als homoseksueel niet geaccepteerd. De Kanttekening sprak hem over zijn worsteling met identiteit.

In de theatervoorstelling Vijfduizendtweehonderdwoorden neemt Melih Gencboyaci (Pirmasens, 1977) de bezoeker mee in de wereld van nieuwkomers. Een nieuwe taal leren gaat meer dan over woordjes stampen. Voor de voorstelling volgde Gencboyaci een jaar lang de taalontwikkeling van een groep migranten en putte uit zijn eigen ervaringen. ‘Iedereen heeft de taalcursus gevolgd, maar gewoon met een Nederlander in gesprek gaan, dat is een enorm grote drempel.’

Hoe kunnen we die drempel wegnemen?
‘Taalwetenschappers die ik sprak zeiden dat er een veilige zone nodig is waarin nieuwkomers kunnen spelen met taal, zonder de angst fouten te maken. Ze hebben last van faalangst. Ze hebben vaak alles achter zich gelaten en ervaren een grote druk om het goed te doen. Er zijn natuurlijk ook taalkundige hindernissen. De u-klank bestaat in het Arabisch niet. Vluchtelingen uit Syrië hebben grote moeite met woorden als ‘nu’ en ‘buurthuis’. Mijn voorstelling is een ruimte waar mensen zich door herhaling de taal eigen kunnen maken. Nieuwkomers en Nederlanders proeven als het ware samen woorden en nemen de tijd voor elkaar. Eigenlijk zou het in het gewone leven ook zo moeten zijn. Ondanks de bijna miljoen vrijwilligers die iets doen met nieuwkomers, lukt het ze niet zo goed om contact te leggen met Nederlanders.’

Waarom niet?
‘Op het moment dat ze Nederlands proberen te spreken, wordt er meteen naar het Engels overgeschakeld, waardoor je de taal niet kunt oefenen. Of ze stuiten op iets wat mij en veel ‘nieuwe’ Nederlanders vaak overkomt: witte mentaliteit. Als je met een onbekende een gesprek wil voeren, moet je eerst door vele lagen heen voordat je echt contact hebt en kunt zeggen ‘leuk om met jou kennis te maken’. Ik ben van Turkse afkomst en homoseksueel. Als ik naar een gaybar ga om een biertje te drinken, is één van de eerste vragen ‘wat vind je van Erdogan?’ Dan denk ik, euh ik vraag aan jou toch ook niet wat je van Rutte vindt. Natuurlijk, ik begrijp die vraag wel, mensen willen hun kennis en interesse tonen en maken zich zorgen. Ze vragen zich af wie je bent. Ik snap de islamofobie, de angst voor vluchtelingen; de welvaart van Europa gaat achteruit. Maar mijn identiteit is bijna een taak geworden, ik moet voortdurend verantwoorden wie ik ben.’

Is de Erdogan-vraag onbeleefd?
‘Ik vind het niet onbeleefd, maar als je vaak op afkomst wordt aangesproken, ga je je een buitenstaander voelen. Door die vragen maak je iemand tot een ‘ander’. Dat zinnetje: wat spreek jij goed Nederlands. Goed bedoeld hoor, maar ik vraag me dan toch af, voeren we nu een gesprek tussen twee gelijken of neem je een bovenpositie in? Maar ik herken het ook. Toen in de jaren negentig de Bulgaarse Turken naar Turkije terugkeerden, spraken ze Turks met een bepaald accent. En dan zeiden wij, je spreekt echt héél goed Turks. Ik heb met mezelf afgesproken dat ik bepaalde woorden niet meer gebruik. Autochtoon, allochtoon, ik voel me niet meer aangesproken. In de voorstelling zoeken we naar andere formuleringen. De media berichten heel vaak negatief over migranten. Terwijl er zo veel prachtige mensen zijn die hun best doen en zich verbonden voelen met Nederland. Daar wordt niets of weinig over gezegd, heel jammer.’

Je voorstelling gaat over het verlies van een oude en het verwerven van een nieuwe identiteit, hoe doe je dat?
‘Op het moment dat je de keus maakt om naar een ander land te gaan, begint een soort rouwproces. Je weet dat het nooit meer wordt zoals het was. Je laat een stukje van jezelf achter. Maar dat is niet alleen maar donker. Het is ook mooi, je wordt opnieuw geboren. Ik ben in 2004 naar Nederland gekomen. Ik wilde graag heel goed Nederlands spreken, omdat ik wil meedoen, hier wil zijn. Er is ook geen weg terug, ik heb mijn Turkse nationaliteit opgegeven. Alles wat ik ben communiceert niet meer met mijn vaderland. Kunstenaarschap, homoseksueel en seculier zijn. Maar dat betekent niet dat ik hier nergens tegenaan loop. Ik kom uit een wij-cultuur en dit is een ik-cultuur. In Turkije leggen kinderen elke vrijdag en maandag een eed af op school. Een nationalistische gelofte over Turk-zijn, over grotere idealen dan jezelf. In de voorstelling vraag ik me af of je eigenlijk wel volledig Nederlander kunt worden als je zo geïndoctrineerd bent. Ik weet het niet.’

Er zijn ook veel mensen met een Turkse achtergrond die Nederland juist verlaten, omdat ze zich hier niet meer thuis voelen. Wat vind je daarvan?
‘Dat is zo’n vraag. Ik pas niet in het clichébeeld, maar ik moet me er voortdurend toe verhouden. Ik praktiseer de islam niet. Niet dat ik niet islamitisch ben opgevoed, jawel, maar ik geloof niet in God, Allah of wat dan ook. Dat ik Turkse ouders heb, bepaalt niet mijn wereldvisie, ik loop niet met een vlag over de Erasmusbrug. Ik ben geboren in Duitsland en op mijn achtste verhuisd naar Turkije, ik ben een vrucht van Europa.’

Waarom gingen jullie terug?
‘In de jaren tachtig, net voor de val van de Muur, was er een economische crisis in Duitsland. Mijn vader was één van de eerste gastarbeiders en had samen met mijn moeder een eigen kleermakerij. Toen ik zeven was, ben ik ontvoerd door rechts-extremisten vanaf het schoolplein, omdat ik Turks was. Uiteindelijk ben ik na een politieoperatie weer bevrijd. Dat heeft iets teweeg gebracht, waardoor mijn ouders weer terug naar Turkije zijn gegaan. Ze wilden ons op laten groeien in de Turkse cultuur, ze voelden zich niet meer veilig in Duitsland.’

Hoe was het om in Turkije te zijn?
‘Dat was heel ingewikkeld. Turks is een poëtische taal, met wortels in Midden-Azië. Gunes bijvoorbeeld betekent zon, maar komt oorspronkelijk van gune isimak en dat betekent ‘glanzend naar de dag ontwaken’. Supermooi, maar de overgang van een efficiënte taal als Duits is erg lastig.’

 En cultureel?
‘Ik was een buitenbeentje. Ik wist al jong dat ik homo was, mijn ouders ook, maar ze wisten niet goed hoe daar mee om te gaan. Ze wilden mij weerbaar maken en stuurden me naar een school waar alleen jongens op zaten, een vooropleiding van de militaire academie. Ik heb er veel testosterongevechten gehad. De Turkse cultuur is mannelijk. Eer, trots en macht staan centraal. Als je niet past in dit stereotype beeld dan hoor je er niet bij. In Turkije is de afgelopen vijftien jaar zo veel veranderd. Eindelijk is de aap uit de mouw gekomen. Het is zo snel gegaan en tegelijk zo geleidelijk, dat je alleen maar met open mond kunt toekijken. De machtsstrijd in Turkije, tussen Europa en Turkije, het Midden-Oosten en Turkije, het komt allemaal voort uit die machocultuur.’

Wat voor cultuur hebben we in Nederland?

‘Het is toch fantastisch hoe we hier leven met zijn allen! We klagen veel, maar we zien niet hoe vrijgevochten we zijn. Als je het over genderdiversiteit hebt: hier kán dat. Celine, één van mijn muzen uit de voorstelling, is vanuit Jordanië naar Nederland gevlucht, omdat ze transgender is. Ze is in transitie van man naar vrouw. Tegelijkertijd leert ze een nieuwe taal, dat vind ik superfascinerend. Omdat ze er zo’n afstand tot heeft, kan ze de taal goed analyseren. Ze ziet Nederlands als een vrouwelijke taal, want zo zegt ze ‘een groep mannen duidt je ook aan als zij’. In het Frans bijvoorbeeld is dat niet zo. Zodra er bij een groep van 99 vrouwen één man bijkomt is het il. Ik ben opgevoed met een ideaal van wat ik wel en niet hoor te zijn. Maar die adellijke Ottomaan, die witte Turk, dat ben ik helemaal niet. Wie ben ik dan? Geen idee. Misschien wel niets, een soort kwal, een soort overbewustzijn. De laatste tijd ervaar ik berusting. Ik hoef niets te zijn. Dat geeft vrijheid want dan ben je ook niet in gevecht met die witte mentaliteit. Het gaat om het ontdoen van al die zelfstandig naamwoorden. Daar ben ik wit en hier ben ik allochtoon, maar wat als dat allemaal wegvalt, wat blijft er dan over? Dan begint het gesprek. Want dat gevoel dat jij hebt, heb ik ook. Er bestaat geen zwarte of witte angst, angst is angst.’

De voorstelling Vijfduizendtweehonderdwoorden is van 18 tot en met 21 mei te zien in het theater Ostade in Amsterdam.

‘Geef alles, niets is gratis’

0
De Kanttekening spreekt ‘nieuwe’ Nederlanders die op weg zijn naar de top. Deze week: Marokkaanse Nederlander Youunis el-Atrach (28).

Wat doe je?
‘Ik heb eigenlijk twee banen. Ik ben teammanager bij een grote verzekeraar. Daarnaast geef ik ook nog college aan de Hogeschool Utrecht. Ik doceer bedrijfseconomie. Verder ben ik voorzitter van de stichting Dunya in Woerden. Wij zetten ons in voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren, want zij zijn tenslotte de toekomst. Zo geven we al een aantal jaren begeleiding aan ongeveer honderddertig jongeren. Mijn werkzaamheden voor de stichting beslaan bijvoorbeeld het bedenken van nieuwe projecten, samen met de jongeren. We zijn momenteel bezig met een plan om de vraag naar en het aanbod van kennis bij elkaar te brengen. Denk daarbij aan iemand die een oproep plaatst om zijn of haar Engels te verbeteren. Mensen die de gevraagde kennis in huis hebben, kunnen dan reageren. Zo breng je mensen samen om kennis te delen. Het wordt waarschijnlijk een online platform.’

Waar wil je heen?
‘Mensen in hun kracht zetten is één van mijn grootste ambities. Daarom volg ik nu cursussen om mijn leiderschapskwaliteiten naar een hoger plan te tillen. Ik vind het mooi mensen te helpen, vandaar mijn inzet voor Dunya. In de toekomst wil ik voor een grote hulporganisatie werken. Bestuurslid bij UNICEF zie ik wel zitten. De positieve invloed die je uitoefent op kinderen en daarmee de toekomst van deze planeet, daar krijg ik energie van, het inspireert mij.’

Heb je een kruiwagen?
‘Mensen komen op je pad, is mijn ervaring. Of je nu studeert of op je werk bent, als je honderd procent geeft, komen de juiste mensen in je leven, daar geloof ik in. Deze mensen nemen je mee naar een volgende fase en zullen je de juiste begeleiding geven. Dat is mij ook vaak overkomen. Zowel op mijn werk, waar mensen een bijdrage hebben geleverd aan mijn ontwikkeling, als thuis waren er mensen die me stimuleerden om ervoor te gaan. Mijn broers bijvoorbeeld, mijn ouders en anderen. Maar uit mijn geloof haal ik de meeste kracht. Ik leid een druk bestaan, moet veel balletjes tegelijk in de lucht houden. Rust en inspiratie haal ik dan uit mijn geloof, zodat ik weer de energie heb om verder te gaan.’

Zijn er beren op de weg?
‘Als veel mensen ‘nee’ tegen je zeggen dan kan dat zeer demotiverend werken. Sommigen houden niet van verandering, daar worden ze bang van. Belangrijk is dan dat je mensen meeneemt in je verhaal, want verandering moet altijd geleidelijk gaan. Je kunt niet verwachten dat morgen alles anders is. Tegenslagen moeten een les zijn om verder te gaan, in plaats van een moment waarop je denkt te moeten stoppen. Als jonge jongen die net een stichting is begonnen met vrienden, liepen we ook vaak tegen dingen aan. Dan moet je écht in jezelf blijven geloven. Want als je begint, is iedereen enthousiast. Pas als je om middelen gaat vragen, krabbelen mensen terug. Op dat moment moet je mensen enthousiast maken, laten geloven in jouw verhaal. Je moet zeker luisteren naar anderen, maar vooral naar jezelf. Doorzetten dus!’

Heb je tips?
‘Het is een cliché, maar daarom niet minder waar: blijf altijd geloven in jezelf. Begin vandaag in plaats van morgen. Geef alles, niets is gratis. De volgende stap komt nooit vanzelf, je moet de regie nemen over je leven. Als je je dan honderd procent inzet, kan de uitkomst niet fout zijn. Tenslotte is het ook belangrijk iets terug te geven aan de samenleving, iedereen op zijn of haar eigen manier, al is het maar iets kleins.’

‘Wat boeit het mij nou waar mensen vandaan komen’

0

In haar onlangs gepubliceerde boek Thuis bij de vijand: moslims en joden in Nederland schetst Natascha van Weezel een beeld van de voortdurende strijd tussen moslims en joden.

Natascha van Weezel (Amsterdam, 1986), dochter van journalist Max van Weezel, wilde de strijd tussen de moslims en joden in ons land vooral voor zichzelf onderzoeken. Het werd een persoonlijke zoektocht, om de aanhoudende strijd tussen moslims en joden te begrijpen. Daarnaast wilde ze uitzoeken in hoeverre moslimhaat vergelijkbaar is met antisemitisme en wat het verschil is tussen antizionisme en antisemitisme. Het Israëlisch-Palestijns conflict ging eerst over grond, maar is volgens Van Weezel uitgegroeid tot een religieus probleem, dat ook in Nederland voor veel polarisatie zorgt. Omdat ze daar zelf een uitgesproken mening over heeft, wordt ze in eigen kring voor verrader uitgemaakt en aan de andere kant weer door moslims beschimpt, onder meer omdat ze een David-ster draagt om haar hals. De Kanttekening sprak haar.

Je bent er echt ingedoken, onder meer door zelf moskeeën te bezoeken?
‘Ik heb het aangepakt als journalistiek project. Dat doe ik vaker als ik ergens nieuwsgierig naar ben, maar het ook een beetje eng vind. Dus ik ben zelf onderzoek gaan doen en met mensen gaan praten. Ook mensen waar je bang voor bent, waar je vooroordelen over hebt en mensen die vooroordelen over jou hebben.’

Wat kwam je allemaal tegen?
‘Veel verschillende dingen. Vooroordelen over joden, Israël, zionisten, hele heftige complottheorieën waar ik van schrok, zoals dat joden achter IS zitten. Veel onbegrip ook. Ik heb mensen ontmoet die zeiden dat ik niet joods kon zijn, omdat ik er normaal uitzag. Ik heb een grote woede voor Israël ontdekt, maar dan weer niet persé voor joden. Het verschil tussen antizionisme en antisemitisme. Daar was ik nieuwsgierig naar, want in de joodse gemeenschap leeft de discussie of daar wel een verschil tussen is. Ik heb geleerd dat je heel goed antizionistisch kunt zijn en niet antisemiet. Ik heb de meest geweldige mensen ontmoet en nieuwe vrienden gemaakt. Ik heb zelfs een reis naar Auschwitz gemaakt met moslims uit de Schilderswijk. Ik heb in de ogen van een jongen gekeken die zei ‘Jezus, dit is met jullie gebeurd, maar gaat dit ook met ons gebeuren door alles wat Geert Wilders zegt’. Ik schrok heel erg van die angst. Dat kun je dus voelen nu als je moslim bent in Nederland.’

Voelen moslims in Nederland zich zo? Het klinkt bijna als een vergelijking met wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd?
‘Ik snap wat je zegt, maar ik zal nooit zelf de vergelijking maken tussen de Tweede Wereldoorlog en de discriminatie die moslims nu ten deel valt, want achter de Tweede Wereldoorlog zat een heel doordacht systeem. Dat is nu niet zo. Wel zie ik een vreemde obsessie met de islam in ons land, ik zie discriminatie van moslims, veel meer dan ik wil zien en ik zie dat het soms over de schreef gaat. Ik walg van wat Wilders allemaal zegt, dus ik denk dat je wel moet uitkijken dat het niet verder gaat. Dat het niet iets is wat uiteindelijk iets als de Holocaust zou kunnen worden. Natuurlijk weten we nu achteraf wat er met de joden is gebeurd en andere groepen die zijn vervolgd tijdens de Holocaust, maar dat begon in eerste instantie ook met propaganda, discriminatie en uitsluiting. Zodra ik zie dat groepen worden weggezet als anders, minder of gevaarlijk, dan gaan bij mij alle alarmbellen af.’

Is dat wat er nu met moslims in Nederland gebeurt?
‘Ik vind dat dit steeds meer aan het gebeuren is. Ik vroeg me eerst af of het zo’n vaart zou lopen, maar het feit dat veel moslims zich moeten verantwoorden als IS een aanslag pleegt, zegt genoeg. Terwijl 99 procent er tegen is. Ik heb dus veel moslims ontmoet die zich steeds weer moeten verantwoorden. Die uit moeten leggen dat ze niet voor IS zijn, omdat ze een hoofddoek dragen.’

Zijn dat dezelfde moslims die het niet zo met joden ophebben?
‘Ik heb inderdaad veel nare dingen gehoord van moslims over joden, maar ook van joden over moslims. Het is dus tweezijdig en dat komt vaak door Israël en Palestina. Die opmerkingen komen vooral door onwetendheid. Als ik zeg dat ik ook tegen de bezetting ben, dan vinden ze het gek dat ik het woord bezetting gebruik, omdat ik joods ben. Maar het is nou eenmaal een bezetting. Veel moslims hebben ook nog nooit een jood ontmoet. Dat is niet raar, want er wonen hier maar zo’n 45.000 joden, de meesten in Amsterdam of Amstelveen.’

Komt die strijd dan vooral voort uit onwetendheid?
‘Jazeker. Onbekend maakt onbemind. Ik heb het er met moslims over gehad dat ik ook wel eens gediscrimineerd word en me niet altijd honderd procent Nederlander voel en sommigen geloofden me gewoon niet. Beide kanten stoppen elkaar in een hokje. Joden denken dat moslims bepaalde dingen over joden denken en moslims denken weer dat joden bepaalde dingen over hen denken. Zo geloven moslims niet dat wij als joden niet bevoorrecht zijn.’

Wat kunnen joden en moslims doen om die strijd te stoppen? In ieder geval in Nederland.
‘De dialoog met elkaar aangaan. Dat klinkt zoetsappiger dan ik bedoel. Het mag er best hard aan toegaan, als de dingen maar benoemd worden. Men moet elkaar leren kennen, want zolang je elkaar niet kent, moet je elkaar ook niet. Waarom zou je voor iemand opkomen die je niet kent? In Nederland blijft iedereen te veel in de eigen groep leven, er is te veel polarisatie. Dat gaat veel verder dan joden en moslims alleen, dat gaat ook over hoog- en laagopgeleid of PVV- en GroenLinks-stemmer. Je leeft in de groep die je kent en als je voor het ene bent dan ben je tegen de ander. Ga met andere mensen praten, ook als je het er niet mee eens bent. Dat geldt voor iedereen, voor moslims en joden in het bijzonder. Het moet gaan om mensen.’

Hoe kijk jij dan tegen het integratiedebat aan?
‘Ik vind het heel erg hard hoe dat nu gaat. Ik vind dat we asielzoekers zo veel mogelijk moeten opvangen in Nederland. Het gevaar dat er een terrorist tussen zit, is altijd aanwezig, dat is al wel gebleken, maar ik vind vanuit mijn humanistisch oogpunt dat je mensen in nood moet helpen. Men is ook bang dat de Nederlandse normen en waarden in gevaar komen. Natuurlijk moeten mensen integreren, maar ik woon in Amsterdam, wat boeit het mij nou waar mensen vandaan komen.’

Je hebt Amsterdam en je hebt de rest van Nederland natuurlijk…
‘Dat is waar en dat weet ik, maar in Amsterdam kunnen we het wel en ik vind het interessant dat mensen in kleine dorpjes, waar ze nog nooit een moslim hebben gezien, tegen moslims zijn. Daar wordt de heftigste taal uitgeslagen. Ik vind een land waarin we samen kunnen leven veel belangrijker dan dat mijn Hollandse cultuur honderd procent gewaarborgd wordt. Ik vind dat ook niet meer van deze tijd. Natuurlijk zijn er dingen die bij Nederland horen, zoals Kerstmis en Pasen, maar ik zie niet in dat dat in gevaar komt.’

Anderen denken daar toch anders over?
‘Ja, maar is dat zo? Ik zie het wel hoor. Kerststol die ineens feeststol heet. Ik bedoel dat ook niet als ik zeg dat we samen moeten leven. Ik begrijp heel goed dat die dingen er moeten zijn en blijven. Maar ik vraag me af of de ‘nieuwe’ Nederlanders, zoals ze genoemd worden, echt zoveel aanstoot nemen aan onze Kerst of Pasen of zijn mensen daar zo bang voor, dat ze uit politiek correcte overwegingen het maar alvast gaan veranderen? We moeten niet te politiek correct gaan doen. Wel worden er bepaalde dingen over migranten geroepen waardoor die zich in een slachtofferrol plaatsen en daar ben ik niet voor. Dat vind ik erg irritant en niet werkzaam. Joden en moslims doen dat overigens allebei heb ik in mijn onderzoek gemerkt. Maar de hardheid van het integratiedebat maakt dat in mensen los.’

Joodse scholen en synagogen worden steeds meer beveiligd vanwege de aanslagen. Hoe kijk jij daar tegenaan?
‘Ik vind het vreselijk. Het erge is dat ik er inmiddels wel aan gewend ben. Maar ik ben joods en het raakt me. Maar het is de realiteit en het is nodig. Zelfs dit kan weer voor wrijving tussen joden en moslims zorgen, want dan zeggen moslims dat joden wel beveiliging krijgen en zij niet. Maar dat komt omdat er concrete aanwijzingen zijn dat er specifiek op synagogen aanslagen beraamd zijn of worden. Ik snap niet goed waarom het lijden vergeleken moet worden. Joden en moslims vergelijken hun leed vaak met elkaar, alsof het een strijd is wie er het ergste aan toe is. Leer van elkaar in plaats van elkaar voor de voeten te lopen. Daarnaast lijken de islam en het jodendom qua religie erg op elkaar, dat vergeet men ook vaak. Ik denk wel dat als het rustiger wordt in het Midden-Oosten het hier ook beter gaat tussen die groepen.’

Kinderen hebben tegenwoordig geen opa’s en oma’s meer die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Het wordt meer geschiedenis in plaats van overlevering, maar we herdenken nog steeds op 4 mei. Hoe sta jij hierin?
‘Er zijn inderdaad bijna geen overlevenden meer, maar ik ben blij dat het nog gebeurt. Ik ben er zelf erg bewust mee bezig en lang niet iedereen hoeft dat te doen. In mijn directe familiegeschiedenis is het wel gebeurd. Maar het is logisch dat de tijd het overneemt. Van de Tachtigjarige Oorlog weet ik echt niets meer, maar bij de Tweede Wereldoorlog vind ik het anders. Ik moet mijn hele leven mijn familie blijven herdenken. Ik vind ook dat we lessen uit de Holocaust moeten blijven trekken, anders is het helemaal nergens goed voor geweest. Wat er met joden is gebeurd kan met iedereen gebeuren, want mensen kunnen elkaar dat aandoen.’

Wat moet je daaraan doen?
‘Mensen inspireren elkaar dit niet aan te doen. Voor sommige mensen is de oorlog lang geleden, voor mij niet. En dat het lang geleden is, wil niet zeggen dat het nooit meer kan gebeuren. Sterker nog, het gebeurt. Mensen plaatsen zich boven andere mensen om macht uit te oefenen. Ik vind het belangrijk om daar bij stil te staan en dat moeten we op 4 en 5 mei doen.’

Moet het herdenken breder getrokken worden?
‘Ja, dat vind ik belangrijk, maar wel met de joden als voorbeeld. Het is een moeilijke discussie en ik weet het niet altijd. Ik kan tijdens die twee minuten stilte niet in iemands hoofd kijken. Ik heb liever dat iemand twee minuten stilte houdt dan dat ik ga zeggen dat je aan joden moet denken. Ik vind niet dat het helemaal veralgemeniseerd moet worden. Ik ben daar wel in verandert sinds mijn laatste boek. Toen had ik misschien wel gezegd dat alleen de joden herdacht moeten worden, maar nu zie ik dat iedereen een eigen achtergrond heeft, met een eigen verhaal en dat er zelfs mensen zijn die bang zijn dat het weer gebeurt.’

‘We zoeken elkaar te weinig op’

0
Uit CBS-cijfers blijkt dat veel Nederlanders spanningen ervaren tussen verschillende groepen. Wat kan de politiek daaraan doen? ‘De politiek moet eerst eens bij zichzelf te rade gaan.’

De spanningen tussen ‘nieuwe’ Nederlanders en autochtonen nemen toe, blijkt uit een rapport dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onlangs publiceerde. Maar liefst acht op de tien Nederlanders vindt dat er (heel) veel spanningen in de samenleving zijn tussen groepen, zoals tussen mensen met verschillende religies en mensen met en zonder migratieachtergrond. Minder dan de helft van hen ervaart die spanningen ook zelf in hun directe omgeving.

Momenteel praten de partijen CDA, GroenLinks, D66 en VVD over een te vormen kabinet. De Kanttekening vroeg politicoloog Jean Tillie (hoogleraar ‘electorale politiek’) en antropoloog Martijn de Koning, die beiden verbonden zijn de Universiteit van Amsterdam, wat hun advies is aan de formatiepartners.

‘Dit heeft te maken met fragmentatie’, zegt Tillie. ‘We zoeken elkaar te weinig op. Ben je moslim, dan ga je naar de moskee. Als je christelijk bent, trek je je terug in de kerk. Dat is logisch, maar het laat wel de polarisatie in Nederland zien.’ Tillie gelooft dat beter netwerken veel problemen kunnen verhelpen. ‘Dat is dé oplossing om bevolkingsgroepen met elkaar te verzoenen. Mensen moeten elkaar vaker ontmoeten. Mensen zoeken alleen hun eigen groep op, met als gevolg dat zij anderen bewust of onbewust aan de kant schuiven. Ik zeg niet dat we de hele dag samen koffie moeten drinken, maar het maatschappelijk belang moet wel voorop komen te staan.’ De hoogleraar ziet daarin een belangrijke rol weggelegd voor de politiek. ‘Het verstevigen van de netwerken tussen verschillende groepen mensen, is een taak voor de politiek.’

De Koning is het daarmee eens, maar hij gaat nog een stapje verder. ‘De politiek moet eerst eens bij zichzelf te rade gaan’, begint hij. ‘Met name de mainstreampartijen. Je zag tijdens de verkiezingscampagne dat partijen door hun retoriek bepaalde groepen buitensluiten.’ De Koning vindt de uitkomst van het onderzoek niet heel verrassend. ‘Steeds vaker lees je over aanvallen op moskeeën en kerken en er zijn natuurlijk de aanslagen van IS. Daarnaast zie je steeds vaker opinieartikelen verschijnen waarin nationalistische en racistische uitspraken als vanzelfsprekend worden gezien. Het is dus niet gek dat mensen spanningen voelen’, gaat hij verder. ‘We moeten ons juist focussen op het zoeken van verbindingen. Het contact tussen verschillende organisaties is daarom erg belangrijk. Ondanks al die spanningen moet je elkaar blijven vinden.’ De Koning waakt daarbij voor een grote misvatting. ‘Je ziet vaak dat een bepaalde groep wordt aangekeken op individueel gedrag, dat is echt fout. Bijvoorbeeld, als er ergens aanslagen zijn worden moslims daar snel op aangekeken. Het moet duidelijk zijn dat mensen ook individueel keuzes maken en niet gevangen zitten in een cultuur.’ Hij wijst erop dat het benadrukken van burgerrechten van groot belang is. ‘Voor iedereen moeten de burgerrechten hetzelfde zijn. Er wordt veel te vaak gemeten met twee maten, terwijl we allemaal hetzelfde zijn. Met name moslims en migranten worden geraakt door het politieke beleid. De politiek moet er juist voor iedereen zijn. Als dat niet het geval is, komen de Nederlandse grondrechten voor veel mensen in het geding.’

Feit is dat de onderlinge banden tussen verschillende groepen mensen niet optimaal zijn. Tillie besluit ondanks dat gegeven wel af met een positieve conclusie. ‘Uiteindelijk is het allemaal maar relatief. We moeten met zijn allen wel beseffen dat we in een land leven waar geen oorlog is en waar rellen niet de boventoon voeren.’

Niet alleen achtergronden en religies zorgen voor spanningen binnen de samenleving. Het CBS publiceerde in haar onderzoek ook dat er spanningen zijn tussen bijvoorbeeld arm en rijk. Al is dat wel wat minder. Vier op de tien mensen gaf aan dat de verschillen in inkomens zorgt voor wrijving. Daarnaast kan ook het verschil in geslacht zorgen voor onderlinge frustraties, zo voelen vrouwen en jongeren meer spanningen dan mannen en ouderen. De hoofddemograaf van het CBS, Jan Latten, denkt dat dat met name te maken heeft met de manier waarop vrouwen en jongeren angsten ervaren. ‘Ze hebben eerder een gevoel van onveiligheid. Maar het kan ook komen doordat ze spanningen misschien eerder melden.’

‘Welke soefi roept op vijanden te vernietigen?’

0
Theoloog Jonas Slaats beweert dat Erdogan een soefi is. Onderzoeksjournalist Sinan Can spreekt dat tegen. ‘Erdogan een soefi? Daar moet ik om lachen.’

De Belgische theoloog Jonas Slaats lanceerde vorige maand zijn boek Soefisme herzien. In het boek stelt hij dat het Westen een verwrongen en eenzijdig beeld heeft van het soefisme dat ingegeven wordt door een oriëntalistische blik. ‘Het soefisme is helemaal niet louter spiritueel zoals velen vaak denken’, zegt Slaats. Volgens hem denken velen bij de soefidichter Jalal ad-din Rumi (1207-1273) niet aan de islam, terwijl Rumi juist alles deed wat een moslim zou moeten doen. ‘Hij vastte tijdens de ramadan, hij volgde de sharia en hij ging op pelgrimstochten. Tegenwoordig vragen mensen zich af of hij wel religieus was, maar dat was voor hem evident’, aldus Slaats. Volgens Slaats is het Westen allergisch geworden voor alles wat met religie te maken heeft. Soefisme wordt geaccepteerd, omdat verondersteld wordt dat dat losstaat van de islam.

Onderzoeksjournalist en programmamaker Sinan Can is soefi, hij gaat mee in de gedachte van Slaats dat mensen in het Westen het soefisme en de islam graag scheiden. ‘We willen Rumi wel quoten op Facebook of Twitter, maar eerder omdat hij gezien wordt als een spiritueel leider dan om het feit dat hij moslim was. Voor mij was hij absoluut moslim, maar aan de andere kant zijn er ook mensen die zeggen dat zijn boodschap universeler is dan de islam, dat is een discussie. We halen het positieve uit zijn boodschap en natuurlijk zit daar ook een element van oriëntalisme in.’

Slaats meent dat de media een grote rol spelen als het gaat om de westerse perceptie van soefisme. Hij wijst erop dat omstreden wereldleiders zoals de Iraanse leider Ruhollah Khomeini en de Turkse president Recep Tayyip Erdogan soefiwortels hebben, maar dat dat nooit vermeld wordt door journalisten. ‘Als journalisten objectief hun werk zouden doen dan zou je ook artikelen lezen over de soefiachtergrond van Erdogan en hoe dit zijn politieke denken beïnvloed heeft, ik begrijp niet waarom we Gulen wel een soefi noemen en Erdogan niet.’

Slaats schrijft dat Erdogan zijn wortels heeft in de Naqshbandi-orde, een conservatieve soefiorde in Turkije. ‘Het dwepen met het Ottomaanse Rijk en daar nostalgische gevoelens bij krijgen is typisch iets voor die orde. Daarnaast wordt de nadruk gelegd op toewijding, wij zouden dat in Nederland en België calvinisme noemen. Die twee elementen zie ik terug als ik kijk naar de manier waarop Erdogan nu Turkije leidt. Dat is óók soefisme en het zou journalisten sieren als ze dat niet zouden verzwijgen.’

Voor Can gaat deze stelling echter veel te ver. ‘Erdogan een soefi? Daar moet ik om lachen. Onder soefisme versta ik barmhartig, vergevingsgezind en gewetensvol zijn. Bij Erdogan kan ik geen van die elementen ontdekken. Welke soefi roept op vijanden te vernietigen? Ik begrijp wel dat Slaats wil benadrukken dat het soefisme divers is. Maar de Naqshbandi-orde volgt niet het soefisme van onder andere Yunus Emre (1240-1321, red.) en Hadji Bektasj Veli (1209-1271, red.) dat ik voorsta. Met alle respect maar de Naqshbandi-orde is in mijn ogen een sekte. Los van dat er natuurlijk ook vredelievende Naqshbandi zijn, moeten we niet vergeten dat je in Irak ook het Naqshbandi-leger hebt. Zij noemen zich soefi maar ze zijn extreem gewelddadig. Iedereen mag zich van mij soefi noemen maar wat mij betreft is een soefi een pacifist en humanist.’

Slaats vindt niet alleen dat het Westen een ruimere blik moet krijgen op het soefisme, hij vindt ook dat de terminologie die gehanteerd wordt vaak onjuist is. Zo zegt hij: ‘In het Westen hebben we iets gecreëerd dat we soefisme zijn gaan noemen, maar in het oosten bestaat soefisme helemaal niet op die manier. En dan bedoel ik dat we soefisme benoemen als een aparte tak in de islam, dat slaat nergens op. Je kan stellen dat soefisme draait om innerlijke spiritualiteit, maar die spiritualiteit zit in de gehele islamitische cultuur, bij alle mogelijke stromingen.’

Can meent dat er wel sprake is van een vertakking. ‘Het klopt niet wat Slaats zegt. Je kan wel degelijk grote verschillen tussen stromingen herkennen. Een hanafi is anders dan een jaferi, een aleviet in Turkije geeft een hele andere invulling aan zijn geloof dan een alawiet in Syrië. Maar ook binnen het soefisme zijn weer grote verschillen. Het Pakistaans soefisme is weer wezenlijk anders dan het Noord-Afrikaans en Anatolisch soefisme. Toch hebben ze een gemene deler in vergelijking met andere stromingen. Het soefisme beschouw ik als de humanistische en pacifistische tak van de islam.’

Slaats boek leest in de eerste plaats als stevige kritiek op de seculiere maatschappij. Hij behandeld meer dan alleen de westerse perceptie op soefisme. Het maken van een scheiding tussen religie en spiritualiteit zit volgens hem diep verankerd in de samenleving. ‘De filosoof Spinoza (1632-1677, red.) wordt geclaimd door atheïsten als vrijheidsdenker, terwijl hij toch echt in God geloofde. Dat consequent weglaten van religie viel ook op bij de dood van zanger Leonard Cohen (1934-2016, red.). Er werden ongelooflijk veel artikelen gewijd aan hem, maar in geen enkel artikel las ik over de invloed van het jodendom, christendom en boeddhisme in zijn werk. Terwijl zijn teksten daarmee doorspekt zijn. Dat geeft aan dat veel mensen overtuigd zijn van het modernisme. Dus dat we een neutrale rationale blik op de wereld hebben, dat is echter een illusie. Als je dat ontleed zie je dat er een heleboel irrationele aannames en mythologische verhalen zijn die onze blik bepalen. Eén van de sterkste mythologische verhalen is het verhaal dat we rond de jaren vijftig verlicht zijn geraakt en dat we tot nu toe steeds verlichter zijn geworden. Het is volkomen irrationeel om dat te geloven en toch doen we alsof dat heel rationeel is.’

Can begrijpt dat Slaats religie uit het verdomhoekje wil halen en daarmee dus ook de islam wil ontdoen van framing, maar Slaats trekt wat hem betreft die lijn te ver door. ‘Het idee dat journalisten bewust niet zouden schrijven over de soefiwortels van Erdogan, vind ik echt te veel complotdenken. Die manier van denken kom je overigens vaak tegen in het Midden-Oosten. Het Westen krijgt altijd de schuld, maar ik ben dat slachtofferschap ondertussen helemaal beu. Natuurlijk het Westen valt van alles te verwijten, maar ik vraag me dan af waar is je eigen moraliteit en verantwoordelijkheid? En als het om Turkije gaat, is de keus simpel. Wil je over de soefiwortels van Erdogan schrijven of wil je schrijven over het feit dat hij duizenden mensen in de gevangenis gooit? Het lijkt me geen moeilijke vraag voor een journalist.’

‘Ik zag hoe mensen huizen van Tamils in brand staken’

0
In 1983 brak er in Sri Lanka een grote burgeroorlog uit tussen Tamils en Singalezen. De oorlog duurde tot 2009 en heeft vele levens geëist. Onze correspondent Sara-May Leeflang is in Sri Lanka en sprak betrokkenen over de naweeën van de oorlog.

De burgeroorlog in Sri Lanka kwam acht jaar geleden tot een eind. De oorlog tussen de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) en de Singalese bevolking heeft bijna dertig jaar geduurd. De uitgaven aan de oorlog liggen rond de 200 miljard dollar. Sri Lanka is naar eigen zeggen het enige land dat terrorisme heeft verslagen op eigen grondgebied. De oorlog speelde zich voornamelijk in het noorden en het oosten af, maar ook de mensen in het binnenland werden getroffen. De oorlog begon in 1983. De directe aanleiding was het opblazen van een auto met regeringssoldaten waardoor dertien militairen omkwamen. Er ontstond grote woede onder de Singalezen die reageerden met het vernielen van Tamil-eigendommen. De achterliggende oorzaak lag in een groeiende polarisatie in de samenleving. Tijdens de kolonisatie van de Britten hadden de Tamils goede banden met de kolonisators. Zij waren goed vertegenwoordigd op de hogere posities en hadden als minderheid geld en macht.

De meeste Tamils in Sri Lanka leven in het noorden en oosten van het land en zijn hindoe. Ze vormen ongeveer twaalf procent van de bevolking. Ze spreken een andere taal en hebben andere tradities en gewoonten dan de Singaleze bevolking die ruim tweederde van de bevolking uitmaakt en voornamelijk boeddhistisch is. Ook is er een katholieke en islamitische minderheid. De moslims maken tien procent van de bevolking uit en spreken ook Tamil. Tamils kwamen in twee immigratiegolven naar Sri Lanka. Een deel van hen stamt af van de bevolking die onder het koninkrijk van Jaffna in de elfde eeuw leefde. Zij worden de Sri Lankaanse Tamils genoemd. Het andere deel bestaat uit Tamils die door de Britten in de negentiende eeuw uit Zuid-India zijn gehaald om te werken op de theeplantages. Zij worden de Indische Tamils genoemd.

In het bergachtige binnenland waar de plantages zich bevinden zijn grote gemeenschappen Tamils te vinden. Molgat is Tamil, 25 jaar en runt een klein familiepension met zijn familie in de buurt van de heilige berg, de Adam’s Peak. Volgens Molgat speelde de oorlog zich vooral af in het noorden en het oosten van het land. “In het binnenland zijn er niet veel problemen geweest tussen Tamils en Singalezen. Onze families leven hier in vrede met elkaar. Hier was ook geen oorlog. In april vieren zowel de Tamils als Singalezen het nieuwe jaar. Dan vieren we twee weken feest.” Volgens Molgat is het festival altijd een vreugdevolle periode. Veel Sri Lankanen maken in deze periode de pelgrimage naar de top van heilige berg. De Tamils noemen deze plek Shiva Padam, dat verwijst naar de heilige voetafdruk van hun god Shiva. De boeddhisten hebben hun eigen variant, namelijk Sri Pada, de heilige voetafdruk van Boeddha. De moslims geloven dat Adam op de berg is geweest en de katholieken denken dat het apostel Thomas was.

Sam (44) is Singalees, boeddhist en politieagent in het district van Adam’s Peak. Hij werkt er al twaalf jaar en heeft niet veel problemen tussen Tamils en Singalezen opgemerkt. “De oorlog speelde zich af in de omgeving van de noordelijke stad Jaffna, hier merkte je er niet veel van. Veel van mijn collega’s zijn Tamil en het is prettig om met elkaar te werken. Het zijn mijn vrienden. De LTTE was hier niet actief.”

Maar Dushan, een 65-jarige gepensioneerde boeddhist, herinnert zich de dreiging van de oorlog goed en is erg blij dat de oorlog over is. Hij woont in de stad Kandy, in het binnenland. “Veel gebieden waren niet veilig. In Kandy mochten Tamils na een aanslag van de LTTE op de heilige tempel, waar de tand van Boeddha ligt, geen nieuwe winkels meer openen. Er waren veel restricties, omdat men bang was dat de Tamils banden hadden met de LTTE. Nu na de oorlog, is alles weer mogelijk en openen Tamils ook weer hun zaak hier. Je kan ook gewoon weer de bus pakken zonder dat je angst hebt dat die wordt opgeblazen. We leven eindelijk weer in vrede. We kunnen naar het oosten en het noorden reizen en zijn vrij om te gaan en staan waar we willen. Ik heb vrienden die Tamil zijn. Het zijn mijn broeders.”

Sanjeevan is 49 jaar en komt uit Kandy. Hij is Tamil en Hindu en hij voelde zich niet vrij tijdens de oorlog. “Er waren veel restricties. Als Tamil moest ik als ik gasten had in mijn huis naar het politiebureau om de identiteit van deze personen te melden en informatie over hen te verschaffen. Het konden namelijk leden of sympathisanten van de LTTE zijn. In Kandy had ik een eigen bedrijf, ik moest elke ochtend naar het politiebureau om de identiteit van de werknemers aan te geven. Als ik dat niet deed en de politie kwam langs, dan werden mijn werknemers gearresteerd. Ook waren op de weg van Kandy naar Colombo heel veel politiechecks. Als Tamil werd je bij elke post gecontroleerd en als ze iets verdachts zagen werd je direct meegenomen naar het politiebureau. Sanjeevan is blij dat de oorlog over is. “We zijn nu weer vrij. Ik mag alleen niet stemmen. Gelukkig heb ik een dubbel staatsburgerschap en kan ik wel in India stemmen.” Zijn zussen zijn terug naar India verhuisd tijdens en na de oorlog. “Ze hadden geen vertrouwen dat ze in Sri Lanka een goed leven op konden bouwen.”

Ook Asoka (59), boeddhist en commercieel designer, kan zich de oorlog nog goed herinneren. Hij zat midden in de ongeregeldheden in Colombo, de hoofdstad. “Tijdens de grote rellen tegen Tamils in 1983 bevond ik me in de wijk waar de rellen uitbraken. Ik zag hoe mensen stenen gooiden naar de politie en winkels en huizen van Tamils plunderden en in brand staken. Mijn vrienden en ik gooiden ook stenen naar de politie, maar dat was meer om gewoon een verzetje te hebben. Ik had een goede Tamil-vriend, we bewaakten met onze vrienden zijn huis.” Volgens Asoka wilde de gewone man helemaal geen oorlog. “De oorlog is begonnen door de politici. Zij hadden belangen bij een oorlog. Zij brainwashen de ongeletterde mensen, trainen hun om hun eigen doelen te realiseren. En dat is meestal om geld te verdienen.” Sanjeevan is het daarmee eens. “De politici willen meer macht en geld en zijn een slecht voorbeeld. Als je een slechte leraar als voorbeeld hebt die zegt wat je moet doen, dan doen mensen vervolgens slechte dingen. Zo is dat ook in Sri Lanka gebeurd.”

Het begon na de onafhankelijkheid toen de jonge republiek een boeddhistische en nationalistische koers ging varen. De Burgerschapswet en de Taalwet zorgden voor een groeiende polarisatie. Met de Burgerschapswet werd het burgerschap van veel Indische Tamils afgenomen. Daardoor werden veel Tamils teruggestuurd naar India. De Taalwet maakte het Singalees tot de enige officiële taal. Veel Tamils waren ruim vertegenwoordigd in het overheidsapparaat, maar moesten hun plek afstaan vanwege discriminerende wetgeving. Het antwoord van de Tamils was het oprichten van de bevrijdingsorganisatie LTTE. Ze wilden een onafhankelijke staat oprichten bestaande uit de westelijke, noordelijke en oostelijke kuststreken van het eiland, genaamd Eelam. De LTTE groeide uiteindelijk tot een beruchte en gevreesde terroristische organisatie die het niet alleen op Singalese politici gemunt had, maar ook op Tamils. Kritiek of geen medewerking met de Tamils werd vaak met de dood bekocht.

“De Taalwet is een onvergeeflijke fout”, zegt Asoka. “Opeens moest iedereen Singalees spreken binnen alle overheidsinstanties. Dat was erg oneerlijk tegenover de Tamils. Zij wonen hier ook en hebben het recht om hun eigen taal te spreken en de politieke erkenning ervan. De Taalwet verergerde de situatie en heeft de Tamils het signaal gegeven: we willen jullie niet. Maar de fout van de LTTE is geweest dat ze een onafhankelijk gebied wilde. Sri Lanka is een klein land en de LTTE wilde het noordoostelijke deel afscheiden. Sri Lanka is van iedereen.”

Na de oorlog
In 2009 maakte de regering met een groot offensief een eind aan de oorlog. Ruim 40.000 mensen lieten het leven. De LTTE gaf zich over. Nu jaren na de oorlog is ongeveer een derde van de Tamils gevlucht naar het buitenland. Toch zijn de meeste Sri Lankanen het er over eens dat het goed is geweest dat de regering de oorlog beëindigde. Ook al heeft dat veel burgerslachtoffers gekost en zijn er vele mensenrechten geschonden.

Asoka noemt het beëindigen van de oorlog “de enige goede zet”. “Amerika en Europa waren tegen het geweld dat de regering heeft gebruikt. Maar naar mijn mening hebben ze een goede zet gemaakt. De oorlog is nu eindelijk voorbij. De situatie was doodeng. Als moeder en vader kon je niet dezelfde bus nemen, omdat de kans dan bestond dat om het leven kwamen en de kinderen geen ouders meer hadden. De situatie van de Tamils is nu sterk verbeterd. Velen van hen krijgen compensatiegeld van de regering. Iedereen heeft wel een familielid verloren of kent iemand die dat heeft meegemaakt. Na de oorlog gingen veel Singalezen naar het noorden om de ruïnes en de kampen van de LTTE te zien. Tegenwoordig kunnen Tamils in het westen gewoon een business opbouwen, maar Singalezen kunnen dat niet doen in het noorden”, vertelt Asoka. “De Tamils proberen in de hoofdstad de gedachte aan een onafhankelijk Eelam in leven te houden. Sommige Tamils zetten daar hun activiteiten op om uiteindelijk een onafhankelijke staat te realiseren. Maar het hypocriete is dat ze zelf niet in het noorden willen wonen.”

“De terreur en dreiging nu eindelijk voorbij”, zegt Dushan. “De gevluchte Tamils in Canada en Engeland proberen de LTTE weer groot te maken, maar de regering heeft nu alles onder controle. De LTTE krijgt geen kans meer. Ook zijn Tamils oorlogsmoe, ze willen geen oorlog meer.”