5.8 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 791

‘Ze hebben ons land ingepikt en ons tot slaaf gemaakt’

2
Surinaams-indiaanse Nederlanders willen dat het Nederlandse parlement de moorden op de indianen in Suriname erkent als genocide. De Kanttekening sprak twee Surinaams-indiaanse Nederlanders en publicist Serv Wiemers. ‘We willen daarover een brief aan de Tweede Kamer sturen.’

Inge Pierre (48) en Dorethy Sabajo (46) zijn Surinaams-indiaanse Nederlanders. Ze wonen allebei in Amsterdam. Pierre schat dat er in onze hoofdstad zo’n vijftienduizend Surinaams-indiaanse Nederlanders wonen. ‘Maar hoeveel precies, dat weten we niet. De gemeente heeft ons nooit geteld.’ Pierre woont sinds haar dertiende in Nederland. ‘Ik emigreerde, omdat er in Nederland meer kansen zijn om te studeren. Ik heb enkele jaren rechten gestudeerd.’ Sabajo is op haar achttiende naar Nederland vertrokken. Ze vluchtte vanwege de Binnenlandse Oorlog. ‘Het was voor onze familie niet meer veilig daar.’

Twee werelden
Pierre is sinds 2013 voorzitter van de Stichting Kaikoesie, die zich inzet voor de rechten van Surinaamse indianen. Ze groeide op in haar familiedorp, Pierre Kondre, in de binnenlanden van Suriname. Haar ouders waren onderwijzers en werden overal in het land uitgezonden. ‘Ze kozen vooral voor de inheemse dorpen, om aan indiaanse kinderen les te geven.’ Pierre werd opgevoed door haar grootouders en had een onbezorgde jeugd, waar ze met enige nostalgie aan terugdenkt. ‘We gingen zwemmen in de rivier en hadden heel veel feesten. Mijn grootvader ging jagen en vissen om voor eten te zorgen. Ons basisvoedsel was de cassavewortel, die gebruikt werd voor de soep, en we dronken de drank kasiri. Elke familie had een eigen stukje grond, maar we hielpen elkaar als gemeenschap om het stukje grond te verbouwen.’

Sabajo komt uit Bernhard-dorp, vernoemd naar Prins Bernhard (1911-2004). Het dorp ligt vlakbij Paramaribo. ‘Het dorp is erg verwesterd. Tegenwoordig lopen kinderen daar met mobiele telefoons rond en tablets, maar toen ik jong was moesten we zelf ons speelgoed maken. Je hebt geen luxe nodig om gelukkig te zijn.’ Indianen leven volgens Sabajo vaak in twee werelden. ‘Ze hebben een baan in de grote stad, maar hebben daarnaast nog steeds hun eigen stukje grond en gaan soms op jacht.’

De indianen in Suriname spreken al jaren niet meer hun eigen taal, maar Nederlands. ‘We moesten als kinderen goed Nederlands spreken, anders kreeg je straf’, zegt Pierre. ‘De eigen indiaanse identiteit zat vooral in rituelen.’ Pierre en Sabajo werden, toen ze ongesteld werden, met een overgangsritueel vrouw. Sabajo moest ook de mierenproef ondergaan. ‘Ik werd met kasiri ingesmeerd en vervolgens werden er enkele yuku-mieren op mij losgelaten, die mij gingen prikken. Daarna werd ik schoongewassen, kreeg ik een cadeautje en mocht ik feesten met de volwassen.’

Naar Nederland
Begin jaren tachtig emigreerde Pierre naar Nederland. ‘Omdat hier meer kansen waren. Het meest opvallende in mijn nieuwe vaderland was het lawaai. Het is hier nooit stil. Auto’s, bussen, de tram, enzovoorts. Het was net een machine. In Suriname was het altijd heel stil. We woonden in een afgelegen dorp, maar maakten ook niet veel lawaai. Dat mocht niet van mijn grootvader. Indianen mochten niet opvallen, moesten onzichtbaar zijn. Anders zouden we de dieren en de waterwezens storen. Het had daarnaast ook te maken met de koloniale tijd. We waren altijd op onze hoede.’ Als westerse toeristen haar dorp bezochten moesten alle kinderen zich verstoppen. ‘Onze families vreesden dat de kinderen anders meegenomen zouden worden. Die toeristen hadden geen slechte bedoelingen hoor. Kinderen hadden geen kleren aan en ze dachten dat wij heel arm en zielig waren. Maar dat viel wel mee. We hadden het goed. En we hadden ook een televisie in ons dorp.’

Pierre voelt zich thuis in Nederland, maar heeft soms wel last van heimwee. ‘Ik heb me aangepast, maar soms wil ik graag terug. Ik mis vooral de rust. De luxe in Nederland is wel fijn, maar er wordt te weinig gedacht aan het milieu. Auto’s maken niet alleen veel lawaai, maar zorgen ook voor veel vuiligheid. De balans tussen natuur en mens is doorgeslagen in de moderne wereld. De natuur delft het onderspit.’

In tegenstelling tot Pierre emigreerde Sabajo niet uit vrije wil naar ons land. Ze moest vluchten vanwege de Binnenlandse Oorlog. Het Nationale Leger van Desi Bouterse vocht tussen 1986 en 1992 tegen het rebellenleger van Ronnie Brunswijk, het zogenoemde Jungle-commando. Sabajo: ‘Bouterse maakte de indianen bang en zei dat ze zich moesten verdedigen tegen het Jungle-commando. Ook beloofde Bouterse dat hij de landrechten van de indianen zou respecteren.’

De indianen werden echter voor de gek gehouden. ‘Mijn oom kreeg in de gaten dat de indianen werden gebruikt. Hij trok zich daarom terug uit de regeringsgezinde Tukayana-militie en kwam in opstand tegen Bouterse. Dat duurde dit niet lang. Hij en zijn medestanders werden door het Nationale Leger opgejaagd en gevangengenomen. Ze werden daarna gemarteld en uit de weg geruimd. We weten nog steeds niet precies wat er gebeurd is, maar volgens de geruchten zijn ze met kettingzagen vermoord.’ Sabajo moest uiteindelijk vluchten, omdat haar moeder de leider was van een groep demonstranten, bekend als de ‘Boze Moeders’, die in Paramaribo protesteerden tegen de verdwijning van hun zonen. ‘Het was niet meer veilig voor ons. Mijn moeder werd bedreigd, omdat ze zich durfde uit te spreken. We zijn halsoverkop naar Nederland gevlucht.’

Genocide
Pierre en Sabajo willen graag dat hun gemeenschap beter in kaart wordt gebracht, zodat ze zich beter kunnen emanciperen als groep. Pierre: ‘Het nadeel is dat we als groep heel onzichtbaar zijn. Spaanstalige indianen, die opkomen voor de rechten van indianen in Peru en Bolivia, zijn veel mondiger. Maar dat komt misschien ook wel omdat ze een veel grotere groep vertegenwoordigen. In Suriname wonen tussen de vijfentwintigduizend en dertigduizend indianen.’ Sabajo: ‘Veel indianen zijn naar Frans Guyana gevlucht, vanwege de Binnenlandse Oorlog.’

In de koloniale tijd zijn als gevolg van moord en ziekte ook veel indianen omgekomen. Pierre: ‘In 1593, bijna honderd jaar na Columbus (1451-1506, red.), kwamen de Portugezen als eerste in Suriname aan. Ze hebben ons land ingepikt en ons tot slaaf gemaakt. Later kwamen er ook zwarte slaven, vanuit Afrika, die op de plantages moesten werken. De Nederlanders kregen Suriname van de Engelsen in ruil voor Nieuw-Amsterdam, het huidige New York. Gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck (1637-1699, red.) sloot in 1686 met de indianen een vredesverdrag, waarin werd afgesproken dat indianen geen slaaf meer mochten worden. Maar Van Sommelsdijck hield zich niet aan het verdrag en moordde veel dorpen uit. Hetzelfde wat Jan Pieterszoon Coen (1587-1629, red.) in Indonesië deed met de Banda-bevolking.’ Pierre wil graag dat het Nederlandse parlement de genocide op de indianen erkent, net zoals ze de Armeense genocide (1915-1923) heeft erkend. ‘We willen daarover een brief aan de Tweede Kamer sturen. In het Nederlandse geschiedenisonderwijs moet aandacht geschonken worden aan deze zwarte bladzijde.’

Kun je wat de indianen is overkomen wel genocide noemen? Historicus Peter Cozzens, die het boek De aarde huilt: de strijd van de indianen om West-Amerika 1866-1891 (2017) schreef, ontkent dat er sprake was van genocide. Serv Wiemers (50), oud-diplomaat (in Peking, 2000-2005) en publicist, is het daar niet mee eens. Wiemers, auteur van onder meer de boeken Op pad voor democratie, Nederlandse waarnemers bij buitenlandse verkiezingen (1998) en De inhaal-Chinees: portretten van trendsetters in China (2006), schrijft onder meer over mensenrechten en inheemse volken. ‘Het is feitelijk genocide, gepleegd door de machthebbers uit Europa. Vanaf dag één van de kolonisatie van Amerika is de stoomwals uitgerold. De indianen zijn op grote schaal afgeslacht. Hele dorpen zijn uitgemoord. Ook door de Nederlanders in hun kolonie Nieuw-Amsterdam. In Noord-Amerika zijn grote groepen indianen gedeporteerd. Zo zijn indianen van de oostkant naar de westkant van de Mississippi verjaagd. Tijdens deze barre tocht, the trail of tears, zijn naar schatting zo’n vierduizend doden gevallen. Ook hebben de Europeanen bewust besmettelijke ziekten verspreid en is de bizon uitgemoord, om de indianen op de prairies op de knieën te krijgen.’

Maar het doel van de Europeanen was toch niet om alle indianen uit te moorden? Wiemers: ‘Genocide betekent niet dat iedereen moet worden uitgeroeid, maar dat een bevolkingsgroep feitelijk moet verdwijnen. Dat is ook gebeurd. Dankzij moord en ziektes is circa negentig procent van de indianen omgekomen. Er zijn echt heel veel voorbeelden van moordpartijen, van het bewust uitschakelen van de bevolkingsgroep door middel van sterilisatie. En dan heb je ook nog culturele genocide, het verbod op het spreken van de indiaanse talen. Niet voor niets heeft Adolf Hitler (1889-1945, red.) de massamoord op indianen gebruikt als inspiratie voor de Holocaust (1941-1945, red.).’

Geschiedenislessen
Wiemers raakt al vroeg gefascineerd door het lot van de indianen. ‘Toen ik heel jong was zag ik op de televisie Amerikaanse indianen protesteren. Dat vond ik als kind heel bijzonder. Er bestonden nog steeds indianen. En ze streden ergens voor. Ik heb mijn scriptie voor internationaal recht ook over de indianen geschreven.’

Wat is dan hun boodschap, wat kunnen we van indianen leren volgens Wiemers? ‘In onze westerse, christelijke samenleving staat de mens aan de top van de piramide, boven de dieren. De indiaanse filosofie is heel anders. Ze geloven dat alles wat beweegt een geest heeft. Dieren en planten, maar ook de wind. Alles wat leeft en beweegt moet met elkaar harmonie zijn. Volgens de indianen is de schepping dankzij milieuvervuiling uit balans geraakt. Daarom protesteren ze in Amerika tegen een oliepijpleiding in hun gebied en tegen genetisch gemodificeerde gewassen. Indianen zijn op een diepere manier bewust van onze natuur. Milieuvervuiling doet hen pijn. Natuurrampen gebeuren niet zomaar. De natuur protesteert tegen wat de mensen allemaal aanrichten.’

‘Nederland is geen bacovenwinkel’

0
‘Dit is Nederland. Wil je snel je Nederlands paspoort, dan moet je je aan de regels houden.’

De Surinaamse Maureen Ronde zorgde onlangs voor ophef door de Nederlandse inburgeringscursus te weigeren. Ronde volgde in haar jeugd de lagere school in Nederland. Toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd, emigreerde ze naar haar geboorteland. Twee jaar geleden kwam ze terug. Ze vroeg een Nederlands paspoort aan. De Immigratie- en Naturalisatiedienst vroeg haar om een inburgeringscursus te doen. Ronde weigert dat. Ze zei in een interview met de Telegraaf ‘Turken die de taal helemaal niet spreken, krijgen wél een vrijstelling’. Niet alleen Turken, ook Zwitsers en mensen van binnen de Europese Unie hoeven geen inburgeringstraject te doorlopen. Voor de rest van de wereld geldt die verplichting wel.

De Kanttekening sprak daarover Ivar Noordenbos, woordvoerder van minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, VVD-Tweede Kamerlid Bente Becker, Bij1-kandidaat bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen So Roustayar en Jonathan Bikker, curator van het Rijksmuseum, die ook verplicht moest inburgeren.

Bacovenwinkel
Op de website van de Surinaams-Nederlandse krant Waterkant leidt het onderwerp tot verhitte discussies. Ene Pakiratigri schrijft: ‘Het is goed als Surinamers voor zichzelf opkomen. Van Nederlanders hoef je niet veel te verwachten. Waren zij ooit niet degenen die slavenhandel tot een hobby maakten? En nu willen ze eisen stellen?’ Ene Sari Tori ziet het juist anders: ‘Dit is Nederland. Wil je snel je Nederlands paspoort, dan moet je je aan de regels houden. Nederland is geen bacovenwinkel (Surinaams voor bananenwinkel of warwinkel, red.). Op je droge reet zitten en vruchten werpen dat gaat mooi niet.’

Eeuwenlange relatie
Noordenbos verdedigt de inburgeringscursus voor Surinamers. ‘Het gaat niet alleen om taal’, zegt hij. ‘Het gaat ook om het leren kennen van de arbeidsmarkt, om maar iets te noemen. Los daarvan bestaat er voor Suriname wel degelijk een mildere behandeling. Dat komt door de eeuwenlange relatie van Nederland met dat land.’ Waarom is er dan niet een verdrag gesloten met Suriname om dit op te lossen? ‘Er is geen verdrag, maar wie in Suriname de middelbare school heeft afgemaakt met een voldoende Nederlandse taalvaardigheid, hoeft geen inburgeringsexamen te doen.’

De zaak van Ronde staat niet op zichzelf. In 2009 moest Bikker zihc melden voor een inburgeringstraject. Opmerkelijk, aangezien hij op dat moment bij het Rijksmuseum werkte als curator van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters. Een Rembrandt-expert met Nederlanders ouders die opgroeide in Canada en voor zijn studie Nederlands had geleerd moest zich ondanks een indrukwekkend curriculum vitae tóch melden. Hij liet het er niet bij zitten, maar hoe de hoorzitting over zijn lot afliep weet hij negen jaar na dato nog niet. ‘Ik heb er nooit meer iets van gehoord’, laat hij weten. Hij werkt nog altijd op dezelfde plek.

Geen uitzonderingen
Integratie is nooit ver weg van de politieke agenda. Hoe kijkt regeringspartij VVD, tevens de grootste van het land, naar deze specifieke kwestie? ‘Ongeacht een verdrag dat Turkse Nederlanders uitzondert van de verplichting inburgeringsexamen te doen verwacht de VVD dat iemand die naar Nederland komt zich inspant om mee te doen’, zegt Decker. ‘Integratie is voor alle nieuwkomers even belangrijk, dat geldt ook voor Surinamers.’ De partij zegt sowieso te willen voorkomen dat conflicten en onvrijheden uit het thuisland naar Nederland worden geïmporteerd. ‘Daardoor integreren mensen onvoldoende. Dat risico bestaat bijvoorbeeld als moskeeën onder aansturing staan van de Turkse overheid, die vervolgens dicteert wat mensen van Turkse komaf hier zouden moeten doen en vinden.’ Eerder deze week is een motie van de VVD, waarin transparantie bij de financiering van moskeeën wordt geëist, aangenomen.

Gelijke monniken, gelijke kappen
Roustayar ziet inburgeringscursussen sowieso niet zitten. Roustayar wijst op het gedeelde verleden van Nederland met landen als Suriname en Turkije. ‘Surinaamse Nederlanders zijn Nederlanders en dus onderdeel van de samenleving, net als Turkse Nederlanders. Beide landen hebben een geschiedenis met Nederland, die amper terugkomt in het onderwijs.’ Er zit nog een andere kant aan inburgeringscursussen, vindt Roustayar. ‘Met het beleid waarbij Surinamers wel en Turken niet een cursus moeten volgen, zet je groepen tegen elkaar op.’ Bovendien pleit de Bij1-kandidaat voor gelijke monniken, gelijke kappen. ‘Wanneer de overheid vindt dat men bepaalde regels en wetten of enige kennis over Nederland zou moeten verkrijgen, dan zou Bij1 graag zien dat we dat doortrekken naar iedereen. Dus ook EU-ingezetenen.’

Waarom hoeven Turken niet in te burgeren?
In 2011 besliste de Centrale Raad van Beroep dat Turkse Nederlanders niet verplicht kunnen worden een inburgeringscursus te volgen. De uitspraak volgde op een overeenkomst tussen Turkije en de EU, die al in de jaren zestig werd gesloten. Dat om naar Europa migrerende Turken niet te belemmeren bij het vinden van werk. Het associatierecht bepaalt bovendien dat Turken die in Nederland wonen niet slechter behandeld mogen worden dan Europeanen. Sinds 1973 zijn er geen nieuwe regels toegevoegd aan de bepaling, waardoor een inburgeringsexamen voor Turken niet van toepassing is.

Nida is niet links maar link

1
In zijn column van 17 maart bekritiseert hoogleraar Thijl Sunier het klappen van het ‘links’ verbond, tussen de Rotterdamse afdelingen van PvdA, GroenLinks, SP en Nida, in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart. ‘Kennelijk had de propagandamachine van de Israël-lobby, daarbij geholpen door het CIDI en de politieke vrienden van Benjamin Netanyahu, haar werk gedaan’, betoogt Sunier. Hanna Luden, directeur van het CIDI, reageert in deze gastcolumn op Sunier.

GASTCOLUMN | DOOR: HANNA LUDEN (directeur van het Centrum Informatie en Documentatie Israël)

Polen, honderd jaar geleden. Joden mochten voor het eerst in de geschiedenis zich kandideren voor verkiezingen. Het ging om de gemeenteraadsverkiezingen van Warschau. Jiddische kranten van die tijd, veilig opgeborgen bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, getuigen van een groot dilemma: met wie een ‘front’ vormen in de verkiezingen? Met alle Joden, dus inclusief de Joodse huisbazen die het arme Joodse proletariaat uitbuiten? Of met collega Poolse arbeiders om samen de klassenstrijd te voeren? Terecht werd voor het laatste gekozen. De in het archief bewaarde kranten getuigen van veel solidariteit met de Socialistische Internationale, maar ook van het worstelen met ‘Joodse’ vragen, zoals de rol van religie, Joodse solidariteit tegen antisemitisme (ook bij de Poolse sociaaldemocratische partij), vrouwenemancipatie en culturele emancipatie.

De afgelopen honderd jaar is er veel gebeurd. De sociaaldemocratie heeft zo veel bereikt dat het in sommige kringen – onterecht – inmiddels als overbodig wordt gezien. Andere vormen van socialisme, het communisme voorop, hebben de begrippen ‘socialisme’ of ‘links’ een slechte naam bezorgd. In sommige kringen zijn deze termen verworden tot scheldwoorden. En het huidige politieke klimaat raakt steeds meer gepolariseerd. De inhoud van het programma doet er nauwelijks nog toe, je lijkt bij een ‘kamp’ te moeten horen. Zo zijn er ouderenpartijen bijgekomen, alsof ouderen geen kinderen en kleinkinderen hebben en er geen belangenverschil is tussen vermogende ouderen met hoog pensioen en ouderen die slechts AOW hebben.

Zo zijn er ook ‘minderhedenpartijen’ bijgekomen, wier bestaansrecht vooral het zich afzetten tegen ‘de anderen’ lijkt te zijn. Deze ‘minderhedenpartijen’ zijn zo sektarisch dat ze ook elkaar bevechten. Beschuldigingen van racisme lijkt hun bestaansrecht te worden. Zie bijvoorbeeld Denk, waarvan de twee kopstukken eerst lid waren van de PvdA, maar gaandeweg zichzelf meer en meer lieten zien als ideologische verwanten van de zeker niet linkse en duidelijk autoritaire, anti-democratische Turkse leider Erdogan. Net als andere populistische partijen in Nederland, is hun programma een mix van sympathie voor conservatief-religieuze tot zelfs antidemocratische ideeën en de linkse wens om de schatkist aan bepaalde groepen open te stellen. En Nida, ‘islam geïnspireerd’, ontpopt zich als geestverwant van Hamas, een moslimfundamentalistische terreurorganisatie die de vrijheid van meningsuiting en rechten van minderheden, vrouwen en LHBT’ers vertrapt, zelfs hun levens zijn niet zeker.

De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat vooroordelen menselijk zijn, dat ieder van ons er in mindere of meerdere mate aan lijdt. Maar waar de meesten van ons proberen in dialoog tegenstellingen te overbruggen, maken Denk, PVV, Nida, FvD en andere partijen daar hun selling point van. PVV en FvD zijn anti-moslim. Denk is anti-Israël en passant ook antisemitisch, anti-Armeens en anti-Koerdisch.

De zogenaamd ‘linkse’ partij Nida heeft duidelijke links met Hamas, die gesteund wordt door Turkije, Qatar en Iran, bepaald geen linkse regimes. Evenmin als de inspiratiebron van Hamas, de Moslimbroederschap. Net zoals de PVV ‘de islam’ gebruikt om haar kiezers te mobiliseren tegen een externe vijand, gebruikt Nida ‘de zionisten’ voor hetzelfde doel en schuwt daarbij geen enkel populistisch middel. Nida is opvallend selectief. De diepe solidariteit die Nida voelt met de Palestijnen valt nergens te bespeuren met andere groepen in hetzelfde gebied, de Houthi’s, de druzen, de Koerden, de Rif-Berbers en ga zo maar door. De felle kritiek van Nida op de staat Israël staat in schril contrast met het geheel ontbreken van kritiek op andere autoritaire regimes in de regio. Nee, een linkse partij is Nida niet. Linke kanten heeft de partij wel. Dat bleek ook uit de ophitsende, haatzaaiende, misleidende IS-Israël-tweet van de partij. Buitengewoon zorgelijk is dat zulke tweets nu ook steun krijgen uit academische hoek.

Ik citeer uit de column van 17 maart jongstleden in deze krant van antropoloog Thijl Sunier, hoogleraar Islam in Europese Samenlevingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam, die het eens is met Nida: ‘Aanleiding (voor de IS-Israël-tweet van Nida, red.) was de aanval op Gaza door het Israëlische leger waarbij aan Palestijnse zijde ruim tweeduizend doden vielen, onder wie veel kinderen. Ordinaire terreur dus, net als de praktijken van IS, maar zoals gebruikelijk keken de vrienden van Israël in het Westen de andere kant op. Het ging immers om ‘gerechtvaardigde zelfverdediging’ door Israël.’ De heer Sunier vergeet hier voor het gemak dat Hamas de eigen bevolking in Gaza als menselijk schild gebruikte door schietinstallaties in scholen, ziekenhuizen en woonwijken te plaatsen, dat Hamas open en bloot beweert dat ‘de moslims’ dit offer moeten brengen voor de bevrijding van Palestina met als ultieme doel het vernietigen van de Joodse staat.

Sunier: ‘De gewraakte tweet van Nida was geen diepgaande analyse, dat kan ook niet in een tweet, maar was bedoeld om het meten met twee maten aan de kaak te stellen en verontwaardiging te laten horen over het zionistische geweld in Gaza.’ De korte tweet was zeker niet diepgaand. Wel ophitsend. De tweet had bovendien een bijlage: een tekst die Israël met meer ‘diepgang’ vergelijkt met IS. Samengevat: Israël is een vreemd lichaam in het gebied en heeft dus geen recht van bestaan. Dat is het voornaamste argument van bijvoorbeeld Iran, Hezbollah en Hamas.

Kritiek op Israël mag, het bestaansrecht van Israël ontkennen is gevaarlijk, haatzaaiend en onaanvaardbaar. Ik kan me niet voorstellen dat een islamexpert dit verschil over het hoofd ziet. ‘Diep en diep triest dat niemand van de journalistiek zich afvroeg of die vergelijking tussen IS en Israël misschien niet heel terecht is’, schrijft Sunier. Ik zou zeggen: diep en diep triest dat zelfs een specialist in de islam het verschil niet ziet. De dood van zo veel mensen in Gaza is zeer te betreuren, terecht dat dit kritische vragen oproept. Die vragen werden en worden ook in Israël voortdurend gesteld en onderzocht. Kritiek is niet uitgebleven en er zijn lessen getrokken. Vergelijk dat met de acties van de NAVO en de Verenigde Staten in Syrië of Afghanistan of die van Rusland en Turkije. De vergelijking tussen IS en Israël gaat aan alle kanten mank. Het doel van IS is zo veel mogelijk slachtoffers maken terwijl Israël dat juist probeert te vermijden door de bevolking te waarschuwen. De populistische kritiek op Israël helpt niet om de oplossing van het conflict tussen Israël en de Palestijnen dichterbij te brengen. Een belangrijke bron van de ellende is juist de ontkenning van het bestaansrecht van Israël, zolang de Palestijnen en hun supporters, zoals Sunier en Nida, dat recht niet erkennen, is er geen enkele kans op een oplossing voor het conflict.

Ondertussen sluit men de ogen voor wat zich momenteel in Syrië en Libanon voltrekt. IS en andere soortgelijke terreurgroepen zetten in Syrië op grote schaal burgers in als menselijk schild. Als Israëls vrees bewaarheid wordt, dan zal ook Hezbollah binnenkort dezelfde tactieken gebruiken in een oorlog tegen Israël. Hezbollah heeft een groot wapen- en rakettenarsenaal opgesteld in dorpen in Zuid-Libanon. Bij een eventuele oorlog zal het aantal burgerslachtoffers dan ook hoog worden en dan zal de wereld niet meer kunnen doen dan machteloos toekijken en verontwaardigd zijn. Ingrijpen moet nu! In plaats daarvan wordt er weggekeken of wordt er zelfs steun betuigd aan partijen als Hezbollah, door Nida, maar ook door enkele Nederlandse en westerse kenners van het gebied. Dat is niet alleen onbegrijpelijk, het is zeer gevaarlijk.

‘Ze zijn niet genoeg geïntegreerd in de buurt’

0
‘Surinamers en Antillianen hebben meer vertrouwen in iemand uit de eigen kring, iemand die weet wat er bij hen leeft.’

De politieke partij Denk presenteert zich als een multiculturele club voor iedereen. Toch hebben twaalf van de veertien lijsttrekkers die meededen aan de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen een Turkse achtergrond. Ook de kiezers van Denk blijken een stuk minder multicultureel en inclusief te zijn. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat de Denk-stemmers in de hoofdstad vooral bestaan uit Turkse Nederlanders. Uit onderzoeken naar het stemgedrag in andere steden komt hetzelfde beeld voren. Van Amsterdammers met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond kreeg de partij slechts zes procent van de stemmen. Hoe komt dat? En kan Denk dat veranderen? De Kanttekening ging op zoek naar antwoorden in de Amsterdamse wijk de Bijlmermeer.

Ballochtonen
‘Bent u politie?’, vraagt ‘Gino’ alias ‘Olijfveld’ argwanend. Samen met zijn maten hangt de Bijmer-bewoner wat rond bij buurthuis NoLimit. Deze Surinaams-Nederlandse ‘oude hangjongeren’ van een jaar of zestig verklaren dat ze vaak zonder reden door agenten worden weggestuurd en dat ze daarom wat terughoudend zijn met het geven van hun echte naam. ‘Vroeger gingen we nog wel eens naar binnen bij NoLimit toen het buurthuis nog Zuid-Oost heette. Sinds het nieuwe bestuur is de sfeer er helaas flink verpest. Je mag er niet luid praten en geen pils drinken. We zijn zwervende ouderen geworden’, oppert ‘Gino’. Zijn maten beamen dat. Ook met het gemeentebestuur van Amsterdam hebben de mannen weinig op. ‘Tuinji’ wijst erop dat het nabijgelegen winkelcentrum het enige in de buurt is zonder café. Volgens hem had de lokale politiek dan ook allang een ontmoetingsplek voor hen moeten regelen. ‘Ik stem helemaal niet meer, moet je kijken hoe we hier staan. Ze discrimineren ons op afkomst.’ ‘Gino’ stemt nog wel altijd op de PvdA, al weet hij zelf niet zo goed waarom. ‘Dat heb ik van huis uit meegekregen, ik ben ouderwets.’

Van Denk hebben de mannen wel gehoord, al hebben ze politici van de partij nog nooit in de Bijlmer gezien. ‘Ze zijn niet genoeg geïntegreerd in de buurt, ze hebben meer propaganda nodig’, oppert ‘Gino’. ‘Alsjeblieft niet!’, sputtert zijn vriend ‘Pico’ tegen. De man zegt de laatste tijd dood te zijn gegooid met politiek campagnemateriaal. ‘Gino’ denkt dat partijen als Denk kunnen helpen om ‘allochtonen’ een betere stem te geven in de gemeenteraad. ‘Wij zijn geen allochtonen, maar ballochtonen!’, zegt ‘Pico’ daarop terwijl hij in zijn kruis grijpt. Toch zeggen deze mannen dat ze eerder op Bij1 of Ubuntu zouden stemmen dan op Denk. Dat heeft volgens hen vooral te maken met de bekendheid van de kandidaten op die lijst. Met het Turkse karakter van Denk zeggen ze daarentegen geen probleem te hebben. ‘Zo denken wij hier niet’, zegt ‘Gino’.

Wakker geschud
De antwoorden van de mannen stroken met het beeld dat officier van het Leger des Heils Huub Stijvers heeft van de wijk. ‘Surinamers en Antillianen hebben meer vertrouwen in iemand uit de eigen kring, iemand die weet wat er bij hen leeft.’ Als voorbeeld daarvan noemt hij de orkaanramp die zich afspeelde op Sint Maarten. Die is, in tegenstelling tot de rest van Nederland, nog dagelijks gesprek van de dag in de Bijlmer. Dat Denk daardoor minder goed scoort vindt Stijvers dan ook niet meer dan logisch. Ook het beeld van de Surinaamse Nederlander die altijd automatische op de PvdA stemt komt de heilsofficier bekend voor. ‘Sommigen hebben geen directe politieke belangstelling, maar stemmen op partijen die passen bij de denkbeelden die ze hebben over die partij.’ Een andere groep is volgens Stijvers wel politiek actief. ‘Vooral de komst van Bij1 en Ubuntu heeft veel mensen in de Bijlmer sociaalmaatschappelijk wakker geschud.’ Of Denk daar in de Bijlmer ook in de toekomst van kan profiteren betwijfelt Stijvers. ‘Denk heeft toch meer de uitstraling dat ze voor een Turkse achterban opkomt.’

Denk en PVV
Helemaal aan de andere kant van Amsterdam in Osdorp eet Mohammed Younus een frietje bij TastyZ. Deze Pakistaanse Nederlander woont al sinds de jaren zeventig in Nederland en stemde tot voor kort altijd op de PvdA. Vanwege het zorgbeleid van die partij kiest Younus sinds enige tijd vooral voor D66 of de SP. ‘Je moet geen deurwaarders sturen naar zieke mensen om ze te plunderen.’ Op een partij als Denk zegt hij niet snel te zullen stemmen. Hij legt uit dat hij niets moet hebben van identiteitspolitiek en vergelijkt Denk met de PVV. ‘We moeten samen leven. We leven allemaal op Nederlandse bodem. We hebben partijen nodig die er voor iedereen zijn.’ Hij denkt wel dat Denk kan groeien. ‘Omdat Nederlanders in de media vaker in een hokje worden geduwd dan vroeger.’ Al geeft de man toe dat persoonlijke herinneringen niet altijd even betrouwbaar zijn. ‘Nederland is erg veranderd sinds de jaren zeventig. Zo ben ik veertig jaar ouder geworden.’

Bij het afhaalrestaurant twee panden verderop is Redoaun Younoissi eenzelfde mening toegedaan. De Marokkaanse Amsterdammer laat weten dat hij het te druk had met school om te stemmen, maar dat hij anders GroenLinks zou hebben gestemd. De jonge student zegt vooral gecharmeerd te zijn van het woningenbeleid van deze partij. Hij hekelt de manier waarop partijen als Denk zich richten op een specifieke doelgroep. Ook hij maakt al snel de vergelijking met de partij van Geert Wilders. ‘Net als de PVV hebben ze veel propaganda, maar weinig inhoud.’ Een Turkse partij vindt hij Denk daarentegen niet. Hij wijst op de nummer twee in de Tweede Kamerfractie van Denk, Farid Azarkan. ‘Hem zie ik wel als voorbeeld, omdat hij zo hoog in de partij zit.’

De context van een telefoonboek

0

Zoals bijna elke les, begonnen we ook vandaag weer met een spreekbeurt. Saai, al die spreekbeurten? Nee, het gaat altijd weer over wat anders. Het is leerzaam voor me, want het gaat vaak over dingen die de kinderen persoonlijk raken. Zo hield Soraya enige tijd geleden een spreekbeurt over de Filipijnen, waar ze vandaan komt. En Ravinder ging het vandaag hebben over het sikhisme. Ravinder is in Nederland geboren, maar zijn ouders komen uit India en bijna zijn hele familie woont daar nog. Hij is een sikh, wat je ook ziet aan zijn hoofdbedekking – met een soort kleine tulband houdt hij zijn haar bij elkaar. Sikhs mogen over hun hele lichaam hun haar niet afknippen. Ravinder heeft dus ook een baard, die hij overigens wel knipt.

‘Het sikhisme is het beste geloof in de wereld’, begon Ravinder. ‘Want het laat iedereen in zijn waarde en oordeelt niet. Het is het meest vredelievende geloof, totdat de moslims kwamen. Die probeerden ons geloof weg te krijgen en toen hebben we met z’n allen gevochten.’ Sikhisme in een notendop. De klas zat aandachtig te luisteren. Ravinder vertelde ook dat alle sikh-mannen Singh heten. ‘Nou, dat is dan een heel makkelijk telefoonboek’, zei ik. Een nogal old school-opmerking, gezien het feit dat het telefoonboek dit jaar voor het laatst verschijnt en veel van mijn leerlingen waarschijnlijk nog nooit van hun leven een telefoonboek hebben gezien. Ik snap dat het onzin is om nog langer een telefoonboek te maken als je alles in no time op internet kunt opzoeken. Maar ik realiseerde me dat daarmee eigenlijk ook iets anders verdwijnt: in een telefoonboek zie je het totaalplaatje; zoek je op internet iets op dan vind je alleen wat je zoekt en zie je niet hoe wat je zoekt is ingebed in een context. In een telefoonboek zou je zien dat Singh een nogal veelvoorkomende naam is – zacht uitgedrukt, als je gericht op naam zoekt op internet, dan zie je die context niet. Ravinder kreeg een unanieme negen van de klas.

Nu we al enigszins naar het eind van het jaar toe gaan wordt steeds duidelijker wie het schooljaar met goede resultaten zal afsluiten en wie niet. Een aantal leerlingen hoort eigenlijk niet in mijn klas, maar eerder op de havo of misschien zelfs het vwo. Maar achtergrond speelt vaak een rol bij het inschatten van het niveau van het kind. In bepaalde milieus is havo absoluut geen optie, omdat er toch minstens naar het atheneum gegaan moet worden, of de kinderen dat nou kunnen of niet. Maar mijn kinderen komen uit een heel ander milieu. Soms is dat een zegen, maar het komt het kind niet altijd ten goede.

Enige tijd geleden keek ik naar het programma Voor de ommekeer, een talkshow op internet waarin gesprekken worden gevoerd over ‘een wereld in verandering’. Te gast was Reda Belkadi, directeur van de Stichting voor Kennis en Sociale Cohesie. Belkadi vertelde dat hij was opgegroeid in een achterstandswijk in Utrecht. Aan het eind van de basisschool wist hij het wel. ‘Ik wilde met mijn vriendjes naar de lts, met mijn twee linkerhanden.’ De leerkracht dacht daar anders over. ‘Jij gaat naar het vwo.’ Aldus geschiedde. ‘Het treurige is dat je elke dag voorbeelden ziet van mensen die dat niet hebben gehad. Soms heb je sturing nodig.’ Heel erg waar.

Een aantal jaar geleden was ik via een evenement in contact gekomen met de directeur van het Euro College, een particuliere (dure) opleiding waar kinderen versneld een mbo- of hbo-opleiding kunnen volgen. Hij bood mij een plaats op het college aan voor een leerling ‘naar mijn keuze’. Het was een fantastische kans, want zo’n opleiding is qua kosten voor de meeste van mijn leerlingen niet haalbaar. Maar het stelde me wel voor een dilemma: iemand kiezen is ook een heleboel anderen niet kiezen. Uiteindelijk koos ik Maria, omdat ik dacht dat zij het zou kunnen, en omdat ik dacht dat ze qua achtergrond zou kunnen aarden op de school. Ze heeft het moeilijk gehad, maar ze heeft het gered. Inmiddels doet ze een lerarenopleiding Engels en Spaans en loopt ze stage op onze school.

Ik zie meer kinderen over wie ik denk: je kunt meer. Maar het lukt niet altijd om ze dat extra zetje te geven. Context is belangrijk en die reikt verder dan de C van Coenen.

De namen in deze column zijn gefingeerd.

Feestvieren met de doden

2
De Chinese gemeenschap in Thailand houdt een bijzonder Chinees ritueel in ere: ze versieren het graf van hun familieleden met vlaggetjes, slingers, bloemen en confetti. Onze correspondent Sara-May Leeflang doet verslag vanuit Thailand.

Het is één april en volle maan. Wanneer de rest van de wereld één april-grappen uithaalt en Pasen viert, herdenken de Chinezen hun voorouders tijdens het Qingming-festival. Chinezen over heel de wereld gaan op deze dag naar de tempel en de begraafplaats om het leven van hun voorouders te eren. Zo ook de Chinese gemeenschap in Thailand. Er worden uitgebreide maaltijden bereid om te offeren aan degenen die het aardse leven hebben verlaten. De maaltijden worden na enige tijd door de familie zelf opgegeten. Het is geen dag om treurig te zijn. In plaats daarvan wordt er feest gevierd. Kinderen spelen op het graf, de familie eet en geniet van elkaars gezelschap. Het is een goed moment om de laatste roddels door te nemen. Het graf wordt versierd met vlaggetjes, slingers, bloemen en confetti. En er wordt vuurwerk afgestoken, om de doden een signaal te geven dat de rest van de familie er is. En dan is het tijd om papieren kleding, nepgeld en nepgoud te verbranden als laatste offer.

In Thailand woont buiten China de grootste Chinese gemeenschap ter wereld. Deze circa negen miljoen mensen maken ongeveer veertien procent van de Thaise bevolking uit. Het is ook de oudste en best geïntegreerde gemeenschap. Toch blijven de Chinese Thai trouw aan hun Chinese feestdagen. Het verhaal gaat dat rijke Chinezen in het verleden alles uit de kast haalden om hun voorouders te eren. Dat werd voor de Chinese keizer Tang Xuanzong (685-762) iets te extravagant. Hij besloot daarom een dag van het jaar aan te wijzen als gemeenschappelijke feestdag.

De hoogopgeleide jongere generatie is soms wat sceptisch tegenover de grondprincipes van deze feestdag. Ling Chai (39) werkte vele jaren op een kantoor in Bangkok, maar runt sinds twee jaar zijn eigen organische boerderij honderd kilometer buiten Bangkok. Zijn grootouders zijn immigranten uit China. Zijn vader Lum Chai is de oudste uit het gezin van zeven kinderen en hij voelt zich daardoor verantwoordelijk voor het voortzetten van de traditie. Maar treuren om de jongeren die wegblijven doet Lum niet. Met veel plezier gaat hij alle festivals af en grijnst zijn vriendelijke lach nog breder. Het voelt als thuiskomen voor hem. De festivals verbinden de Chinese gemeenschap in Thailand en op Qingming wordt er goed feest gevierd. Volgens Ling zijn de meeste Chinezen naar Thailand gekomen tijdens de burgeroorlog tussen de nationalisten en communisten in China die duurde van 1927 tot 1950. ‘Het waren meestal arme boeren met een streng werkethos. Door hun harde werken en hun nieuw vergaarde positie als handelaar hebben zij in Thailand veel rijkdom vergaard. Dat heeft de Chinese gemeenschap een goede positie in de maatschappij gegeven.’

Ling is niet al te enthousiast over het feest. Hij vindt dat het voornamelijk op bijgeloof is gebaseerd. ‘Ik ga naar het festival, omdat ik mijn vader moet brengen. Als kind ging ik al met grote tegenzin mee. Het is op één april, de heetste tijd van het jaar. Ik kan niet goed tegen die hitte. Er is haast geen schaduw op de begraafplaats.’ Ling heeft drie studies afgerond en zegt in de wetenschap te geloven. ‘Ik geloof voor vijftig procent in leven na de dood. De wetenschap heeft het niet kunnen aantonen, maar ook niet dat het er niet is. Dus ik sta er nog wel voor open. We maken op deze dag allemaal eten dat we offeren aan onze voorouders. Mijn vader denkt dat de doden hiervoor voor een dagje terugkomen uit de hemel om alles op te snoepen. Ik kan dat moeilijk geloven.’ Maar Ling zal op latere leeftijd zeker de traditie voortzetten. ‘Ik voel de verantwoordelijkheid van de traditie. Ik weet dat ik mijn vader hiermee gelukkig maak. En het is ook goed om iedereen van de familie eens per jaar te zien.’

De moeder van Ling is acht jaar geleden bij een verkeersongeval overleden. Zij is begraven in haar geboortedorp. ‘Daar gaan we nu niet naar toe. We gaan nu naar een gemeenschappelijke begraafplaats waar duizenden Chinese Thai zijn begraven, onder wie mijn overgrootmoeder en grootouders. Alle acht zussen en broers van mijn vader komen ook, op één na.’ Eerst wordt het eten geofferd aan de overgrootmoeder. Er wordt gebeden, wierook wordt aangestoken en een drankje wordt ingeschonken om eventuele dwalende geesten gerust te stellen. Het gras dat over het graf groeit doet het graf lijken op een klein hobbithuisje en de kleine kinderen versieren het gras maar al te graag. Dan is het tijd om de noodzakelijkheden te offeren en te verbranden. Veel Chinezen geloven dat ook dode mensen behoefte hebben aan geld, kleding en rijkdom. Ook in het hiernamaals komt dat volgens hen van pas. Dus worden er papieren kleding, nepgeld en nepgoud in een grote pot verbrand. Aan het einde worden er zeeschelpen met mosselen erin geopend en verspreid over het gras. Als laatste delicatesse.

Ling is daar sceptisch over. ‘We moeten vooruit denken en niet in ons verleden blijven hangen.’ Tegelijkertijd vindt hij het ook belangrijk om nederigheid te tonen. ‘Het is een vorm van respect tonen aan diegenen die hebben geleefd.’ Lings vader is de enige die nog Chinees spreekt, hijzelf heeft de taal niet geleerd. ‘Dat is wel jammer, want je hebt tegenwoordig veel meer werkmogelijkheden als je Chinees spreekt.’

Ook de Chinese Thai Loma (22) uit Bangkok, student architectuur, spreekt geen Chinees. ‘De andere kant van mijn familie is Thai en daar identificeer ik me meer mee.’ Een mooie traditie vindt Loma het wel. Zowel Ling als Loma hebben niet de neiging om naar China af te reizen. ‘Ik hoef er niet heen, het lijkt me veel te druk’, zegt Loma. Of de offers ook daadwerkelijk bij de grootouders aankomen weet Loma niet, maar ze hoopt van wel.

‘Kijk, dit is onze allochtone kandidate’

1

De eerste politici die niet hun roots in Nederlandse klei hadden, maakten langgeleden hun intrede in de Nederlandse politiek. In 1933 werd Roestam Effendi geïnstalleerd als Tweede Kamerlid voor de Communistische Partij Holland, de latere Communistische Partij van Nederland. Een kleine tien jaar later, in 1942, werd Pangeran Adipati Soejono voor een jaar minister zonder portefeuille, toegevoegd aan de minister van Koloniën in het tweede kabinet Gerbrandy in ballingschap. Daarna duurde het tot de jaren tachtig en vooral de jaren negentig tot er steeds meer politici met een migratieachtergrond kwamen.

Zelf was ik als net afgestudeerd politicoloog in 1990 onder andere werkzaam voor het Amsterdamse project Binnengemeentelijke decentralisatie. In het kader daarvan waren door de gemeente, politieke partijen, het Amsterdams Centrum Buitenlanders en migrantenorganisaties Amsterdammers met een migratieachtergrond aangemoedigd actief lid te worden van politieke partijen en zich verkiesbaar te stellen voor een deelraad. Er werden uiteindelijk achttien Turkse en drie Marokkaanse Amsterdammers verkozen voor verschillende partijen. Een deel van hen heb ik in het kader van dit project vier jaar en sommigen acht jaar of langer gecoacht. Sommigen waren getalenteerde politici, anderen hadden misschien wel een grote achterban, maar amper een benul van de beginselen van hun partij. Het gebeurde in die tijd geregeld dat op de lijst van een progressieve partij een conservatieve kandidaat met een grote moskeeachterban stond. Van begeleiding van beginnende politici was in die tijd nog maar amper sprake.

De scholing van politici verbeterde, maar wat betreft de positie van politici met een migratieachtergrond bleef het lang behelpen. Twaalf jaar geleden maakte ik het nog mee dat een Tweede Kamerlid van een linkse partij een voortreffelijke kandidate van Marokkaanse herkomst op een receptie haar voorstelde als ‘kijk, dit is onze allochtone kandidate’. Vier jaar geleden werd ik op de valreep in paniek gebeld door leden van twee verschillende kandidatencommissies met de vraag ‘Ewoud, heb je nog een allochtone kandidaat voor ons?’ Nee, die had ik op die termijn niet.

Deze voorvallen illustreren voor mij vooral dat veel politieke partijen amper werk maakten van een divers en inclusief beleid. Diverse partijen zijn daar inmiddels, hier en daar, vaak schoorvoetend, wel aan begonnen, maar het zijn meestal nog steeds tamelijk witte bolwerken.

Islamitische partijen
Toen in 1978 in de Tweede Kamer werd gedebatteerd over het kiesrecht van niet-Nederlandse ingezetenen, waarschuwde Bart Verbrugh van het Gereformeerd Politiek Verbond voor de komst van islamitische partijen. ‘Gezien de achtergrond van de islamitische wet, die sterke openbare consequenties heeft, is het geenszins uitgesloten dat deze groep waar mogelijk tot eigen partijvorming overgaat’, verklaarde Verbrugh. ‘Het is geen fantasie als we veronderstellen dat we over een aantal jaren in sommige gemeenteraden een belangrijke moslimfractie aan zullen treffen en wie weet in de toekomst nog wel eens een moefti als wethouder. Belangrijker dan dit soort voorspellingen is evenwel het feit dat deze mensen hun geestelijk, wettelijk vaderland niet hier hebben, maar elders. Zij zullen door hun visie een vreemd lichaam in onze politiek worden en dat ook blijven.’

Het duurde ruim vijfentwintig jaar voordat de eerste pogingen werden ondernomen moslimpartijen op landelijk niveau op te richten. De Arabisch Europese Liga (2005) en de Islam Democraten (2005) waren de eersten die een poging waagden, daarna volgde de Nederlandse Moslimpartij. De eerste pogingen faalden door gebrek aan ervaring, intern gekonkel of door het besef dat moslims niet alleen een electoraal kleine groep (circa vijf procent van de kiesgerechtigden), maar ook een intern een te verdeelde groep vormden om politiek een vuist te kunnen maken.

In de grote steden, waar moslims tien tot vijftien procent van het electoraat vormen, lagen meer kansen op politieke invloed. Vandaar dat er de afgelopen tien jaar, vooral in Den Haag en Rotterdam, de eerste islamitische partijen ontstonden die wel zetels in de gemeenteraad haalden.

Partijen als Denk, de grote winnaar van de laatste gemeenteraadsverkiezingen, en op bescheidenere schaal Nida, vormen een volgende stap in het proces van politieke participatie van Nederlanders met een migratieachtergrond.

Het succes van deze partijen is allereerst te danken aan hun organisatiegraad. Het zijn niet meer migranten van de eerste generatie die aan de touwtjes trekken, maar goed opgeleide jongeren die hier geboren en getogen zijn.

Dat leidt meteen tot een tweede verklaring voor het succes. Meer nog dan op hun islamitische roots, doen deze politieke partijen een beroep op het sentiment dat bij veel kinderen of kleinkinderen van migranten heerst. Ze zijn het zat om als buitenstaanders behandeld te worden. Ze zijn hier geboren en getogen Nederlanders, die niet meer hoeven te integreren en geaccepteerd willen worden. Ze zijn het integratiedebat, dat de laatste twintig jaar vooral beheerst werd door witte identiteitspolitiek, beu. Diversiteit, inclusiviteit, mensenrechten en de aanpak van discriminatie zijn de belangrijkste progressieve thema’s voor deze partijen.

Met deze thema’s en een anti-establishment-houding kunnen ze een breder publiek aanspreken dan met een voornamelijk islamitische agenda. Niet alleen de zogenaamde tweede generatie, die onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders inmiddels groter is dan de eerste, maar ook Nederlanders zonder migratieachtergrond. Vergelijkbaar is de strategie van Bij1 dat het in Amsterdam goed deed onder Amsterdammers van Surinaamse en Antilliaanse herkomst.

In hoeverre deze partijen blijvertjes zijn, zal afhangen van de mate waarin ze zelf als geloofwaardig worden ervaren als het om mensenrechten, inclusiviteit en diversiteit gaat. Zeker Denk is wat dat betreft, met een stevig Turks fundament en weinig kritische houding ten opzichte van Turkije, kwetsbaar.

Het succes van deze partijen zal uiteindelijk vooral bepaald worden door de mate waarin het de andere, gevestigde partijen lukt zich aan te passen aan een diversere samenleving. Wanneer deze partijen niet inclusiever worden, zullen Nederlanders met een migratieachtergrond via partijen als Denk, Nida en Bij1 hun plek opeisen.

Hoe krijgen we deze onzalige geest weer terug in de fles?

1

De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen is uiteindelijk toch meegevallen. Met meevallen bedoel ik dat de klassieke partijen op de links-rechts-schaal, van de SP tot de VVD, minder beroerd hebben gescoord en de polarisatiepartijen, zoals Denk en de PVV, minder goed hebben gescoord dan verwacht.

Vooral door het optreden van de voorlieden van Denk en de PVV is de politiek steeds meer verziekt. Enerzijds door het ophitsende jongste verkiezingsspotje van Geert Wilders, anderzijds door Denks demonisering van Turks-Nederlandse Tweede Kamerleden die vanwege hun erkenning van de Armeense genocide afgeschilderd zijn als landverraders door Turkse media. Dankzij de huidige dominantie van identiteitsthema’s in het politieke debat versterken beide extremen elkaar, waarbij het electoraat van beide partijen zichzelf het slachtoffer voelt van de ander.

De xenofobie bij een deel van de ‘oude’ Nederlanders voedt de etnische zelfprofilering van de ‘nieuwe’ Nederlanders én omgekeerd, waarbij de xenofobie en de etnische zelfprofilering aan beide zijden deels sterk cultureel-religieus wordt ingevuld.

Aan de ene zijde reppen inboorlingen, die zelf in geen decennia meer een kerk van binnen hebben gezien – behalve als toerist in shorts en op slippers op een snikhete dag in een Spaanse badplaats – en nog niet zo lang geleden à la hun ‘vrijheidsheld’ Theo van Gogh smakeloze antisemitische moppen zouden hebben getapt, plots over de sacrosancte ‘christelijk-joodse’ wortels van de Nederlandse samenleving, die vooral door Zwarte Piet en Jan Pieterszoon Coen zouden worden belichaamd.

Aan de andere kant ontdekken – nazaten van – migranten plots dankzij internetimams hun culturele wortels in de vorm van de ‘ware’ islam, in een fundamentalistisch-Saoedische versie die haaks staat op de traditionele en minder dogmatische wijze waarop die meestal door hun eigen voorouders werd gepraktiseerd. Of ze voelen zich veel Turkser dan hun ouders en identificeren zich van de weeromstuit – al dan niet als gevolg van ondervonden discriminatie in het Nederland waar ze geboren en getogen zijn – allereerst met Recep Tayyip Erdogan, die sommigen dan zelfs als ‘hun’ president betitelen.

Denk-leider Tunahan Kuzu opereert in de Armeense kwestie als de lange arm van Ankara. Aan welke kant staan zíj eigenlijk? Die vraag stelde Kuzu in een veelbesproken interview met Erdogan-nieuwszender aHaber aan de Turks-Nederlandse Tweede Kamerleden die voor de erkenning van de Armeense genocide hadden gestemd. Aan welke kant staan zíj? Aan de kant van de Nederlandse democratie met al haar gebreken of de perfecte Turkse dictatuur in wording?

De kwestie maakt in elk geval duidelijk hoezeer juist binnen de Turks-Nederlandse migrantengemeenschap een kloof loopt tussen dat deel dat inmiddels goed geïntegreerd is en dat deel dat de westerse democratische waarden maar halfhartig omarmt. Halfhartig onder meer om: wél tegenover virulente PVV-nationalisten in Nederland voor zichzelf minderheidsrechten claimen, maar diezelfde rechten, op grond van een eigen virulent nationalisme, aan minderheden in Turkije ontzeggen. Dan wordt vrijwel één-op-één de landverradersretoriek van Erdogan gekopieerd.

Twee dingen komen hier nu electoraal samen, die inmiddels helaas ook steeds sterker de lokale politiek zullen vergiftigen. Enerzijds de toenemende profilering op sociaalculturele vraagstukken ten koste van sociaaleconomische vraagstukken. Identiteitskwesties, van hoofddoekjes tot feestdagen, zetten bevolkingsgroepen steeds meer tegen elkaar op, omdat standpunten dienaangaande als een aanval op het eigen bestaansrecht worden gezien. Dat is mede mogelijk geworden doordat de klassieke links-rechts-partijen sociaaleconomisch te dicht op elkaar zijn gekropen. Ook het CDA en vervolgens eveneens de PvdA zijn veel te ver in de neoliberale vermarktingsagenda meegegaan. De medeplichtigheid van deze partijen aan de afbraak van de verzorgingsstaat heeft ze van een deel van de eigen achterban vervreemd. Dat geldt, ironisch genoeg, zowel voor de autochtone als de allochtone kiezer, die respectievelijk bij Denk en de PVV een nieuw onderdak vinden en zo tegenover elkaar zijn komen te staan.

Daarnaast wordt ook de lokale politiek nu, als neveneffect van de migratie van de afgelopen decennia, steeds sterker belast door interne tegenstellingen in het buitenland, waarop sommige politici zich extra willen profileren en die andere politici juist tot terughoudendheid dwingen om niemand van zich te vervreemden. Naast de Armeense en Koerdische kwesties valt hier ook de Palestijns-Israëlische te noemen of de breuklijnen in Syrië tussen de adepten en de haters van Bashar al-Assad.

Met het oog op de Joodse kiezer liepen al veel langer de oude Nederlandse partijen ten aanzien van Israël op kousenvoeten. Nu zijn daar zo veel andere potentiële stenen des aanstoots bijgekomen dat een niet-etnisch geprofileerde partij, die langs sociaaleconomische lijnen wil verbinden, op het – toch voor gemeentes tamelijk irrelevante terrein – van nationale tegenstellingen, duizenden kilometers verderop geen goed meer kan doen. Hoe krijgen we deze onzalige geest weer terug in de fles? Hamvraag voor de komende jaren.

Kabinet, neem de referendumuitslag serieus

0

Het veelbesproken raadgevende referendum over de inlichtingenwet, de Wiv, ook wel de sleepwet genoemd, heeft inmiddels plaatsgevonden en de uitslag, een nipte zegen voor het tegen-kamp, valt niet te negeren. Onverwacht bleek uiteindelijk een groot deel van het electoraat zorgen te hebben bij de wet in de huidige vorm. Het waren vooral jongeren, vrouwen en hoger opgeleiden die tegen stemden en daarmee het kabinet een duidelijke opdracht gaven de wet nog een keer te overwegen.

Toch kunnen we, afgaande op de wijze waarop kabinetten in het verleden omgingen met uitslagen van referenda, ons afvragen of het kabinet dit signaal vanuit de bevolking dit keer wel serieus neemt. Een advies aan het kabinet zou zijn om dat absoluut wel te doen. De uitslag van dit referendum is namelijk geen uiting van verzet tegen het kabinetsbeleid ofwel een proteststem, maar een uiting van serieuze zorgen die leven onder ongeveer de helft van het electoraat en ook nog dat deel van het electoraat, met name jongeren, dat digitaal erg actief is.

Dat betekent dat de technocratische ingrepen om de Wiv aan te passen onvoldoende zijn. Het kabinet dient een nieuwe wet te ontwerpen in plaats van de huidige wet middels een aantal technische ingrepen aan te passen. Een inlegvelletje zal dit keer niet meer volstaan om een instabiel huis te stutten. Dat huis, het huis van onze democratie, dreigt instabieler te worden wanneer een kabinet weer een referendumuitslag niet serieus neemt.

Veel is geschreven over hoe populisme een bedreiging kan vormen voor onze democratie. Maar wat eveneens onze democratie kan bedreigen is de insteek van een liberaaldemocratische elite om de bredere bevolking uit te sluiten van het besluitvormingsproces. Referenda zijn juist een middel om burgers meer inspraak te geven. Wanneer naast de afschaffing van het raadgevend referendum er nu ook het negeren van de uitslag van de inlichtingenwet dreigt, komt de democratie verder onder druk te staan.

Uit studies blijkt namelijk dat een aanzienlijk deel van de jongeren in Europa steeds sceptischer wordt over democratie. Juist veel mensen uit deze deze groep stemden tegen de inlichtingenwet. Hun stem nu negeren kan het al broze vertrouwen in de democratie verder schaden, met alle gevolgen van dien voor de toekomst.

Onze technocratisch ingestelde elite zou er daarom goed aan doen haar ambities te matigen. Hoe meer zaken onttrokken worden aan inspraak vanuit de bevolking, hoe meer weerstand tegen de elite en het bestuurlijke establishment er gecreëerd zal worden. Dit kan verdere radicalisering van (een aanzienlijk deel van) het electoraat en daarmee een sterke toename van polarisatie in de samenleving, in de hand werken.

‘Leg het verleden niet vast in wetten’

0
‘Je haalt er een dingetje uit dat goed was, vergroot dat en opeens is heel het koloniale verleden goed.’

Het Europese koloniale verleden wordt over het algemeen gezien als een pikzwarte bladzijde in de geschiedenis. Toch klinken er zo nu en dan ook geluiden die een lans breken voor het koloniale bestuur van toen.

De Amerikaanse politicoloog Bruce Gilley (Portland State University) deed dat vrij letterlijk met zijn vorig jaar gepubliceerde essay The case for colonialism. Daarin stelt hij dat een terugkeer naar de tijd van ‘Ons Indië’ in sommige gevallen helemaal niet zo slecht zou zijn. In goed overleg met de lokale machthebbers zouden daarbij bepaalde overheidstaken weer onder het gezag moeten vallen van westerse landen. Als voorbeeld wijst hij onder andere naar de havens van Jakarta. Daar verving de overheid zo’n zesduizend autochtone inspecteurs met Zwitserse collega’s. Het corruptieprobleem in de zeehaven was in een klap opgelost. Tegenstanders noemen het essay een symbool van westers superioriteitsdenken en onderdeel van een postkoloniale witwascampagne. Gilley werd zelf na de publicatie een wetenschappelijke melaatse en is sindsdien op sabbatical.

De Kanttekening sprak drie historici gespecialiseerd in koloniale geschiedenis over Gilleys werk en de vraag of je alles zomaar moet kunnen zeggen in wetenschapsland.

Persona non grata
Karwan Fatah-Black (Universiteit Leiden), die gespecialiseerd is in de Nederlandse koloniale geschiedenis, vindt het essay van Gilley het papier waarop het is geschreven nog niet waard. Volgens hem schetst Gilley een simplistisch wereldbeeld waarbij de ‘wijze’ Europeaan opnieuw de domme ‘inboorling’ moet verheffen. ‘Ik ken deze argumenten wel. Het zijn dezelfde als die van negentiende-eeuwse koloniale bestuurders. ‘We komen recht brengen en een gecorrumpeerd bestuur vervangen’, is het idee. Maar aan het volkenrecht zelf gaat Gilley voorbij.’

Het idee dat de westerse wereld altijd progressiever en beter ontwikkeld was en is klopt volgens Fatah-Black sowieso niet. Hij wijst erop dat christelijke missionarissen op sommige plaatsen in Afrika juist homofobie en het patriarchaat introduceerden. Daarnaast overdrijft Gilley volgens hem de waarde van de instituties die de koloniale machten zouden hebben opgezet in den vreemde. ‘Rechtspraak moest daarbij vaak wijken voor verdeel en heers-politiek en moderne scholing was alleen toegankelijk voor een kleine groep elite. Een groep die bovendien alleen bestond om het koloniale gezag meer legitimiteit te geven. Noem mij één respectabele universiteit die Nederland in haar ‘wereldrijk’ heeft achtergelaten?’

Ook de hedendaagse inmenging van westerse landen in de Derde Wereld biedt volgens Fatah-Black weinig aanknopingspunten om het kolonialisme opnieuw in te voeren. ‘Ik heb in Irak gewoond, daar was geen cholera voor de Amerikanen binnenvielen en de zuiveringsinstallaties vernietigden.’

Een andere denkfout die Gilley volgens Fatah-Black maakt is dat technologische of culturele kennisoverdracht altijd gepaard moet gaan met een (gedeelde) machtsovername. ‘De grap is dat uitwisseling van technologische kennis beter gaat als het niet in verband wordt gebracht met kolonialisme.’ Als voorbeeld noemt hij het inentingsprogramma van de Amerikaanse overheid in het grensgebied tussen Afghanistan en Pakistan. Deze medische hulp werd gelijktijdig gebruikt als cover om Osama Bin Laden (1957-2011) te vangen. ‘Het gevolg was dat alle hulpverleners als mogelijke spionnen werden gezien.’

In Gilleys essay staat veel anekdotisch bewijs van arme mensen uit de Derde Wereld die graag weer gekoloniseerd zouden zijn. Hoewel Fatah-Black twijfelt aan de waarde van dit anekdotische bewijs maakt het voor hem weinig verschil. Zelfs wanneer de inheemse bevolking van een land zelf zou vragen om de terugkeer van de oude meesters is volgens hem scepsis op zijn plaats. Hij wijst erop dat Suriname met slechts een nipte meerderheid onafhankelijk werd. ‘Door de oude relatie vinden mensen vaak dat de status quo in stand moet blijven.’

Dat Gilley door zijn essay persona non grata is geworden binnen de wetenschappelijke wereld is volgens Fatah-Black logisch. ‘Zijn grootste denkfout is geweest dat hij dacht carrière te maken door een provocatief artikel te schrijven.’ Hij benadrukt dat hij sowieso problemen heeft met wetenschappers die het verleden indelen in goed en fout. ‘Ik snap dat het publiek het lekker vindt, hij zegt iets pikants. Alleen, het is niet wetenschappelijk.’

‘Leg het verleden niet vast in wetten’
Historicus Piet Emmer, emeritus hoogleraar Europese Expansie en Migratie (Universiteit Leiden), noemt Gilleys essay ‘gewaagd ‘. Net als veel van zijn eigen werk gaat het volgens de emeritus hoogleraar in tegen de hedendaagse attitude over kolonialisme.

Toch denkt ook Emmer niet dat een terugkeer naar het verleden verstandig is. ‘Kijk, kolonialisme is voorbij, net als de postkoets en het gaslicht. Het kolonialisme had veel nadelen, maar we moeten niet vergeten dat het ook voordelen had. Bovendien gaat een groot deel van de verwijten over zaken die kolonialisme juist niet voor elkaar kreeg.’ Volgens de historicus is het kolonialisme na de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) langzaam maar zeker steeds negatiever weergegeven dan het werkelijk was. ‘Dictaturen verbloemden hun misdaden als anti-koloniaal-beleid.’

Emmer maakt een duidelijk onderscheid tussen het vroege en latere koloniale beleid. Zo stelt hij dat koloniale machthebbers na 1880 wel degelijk de inheemse bevolking hebben proberen te verheffen. Westerse geneeskunde heeft volgens hem bijvoorbeeld vele mensenlevens gered in koloniale gebieden. Net als Gilley vindt hij dat een onterecht onderbelicht punt. ‘Tenzij je zegt dat deze mensen niet geïnteresseerd waren in langer leven. Ik geloof daarentegen dat zij precies dezelfde behoeftes hadden en hebben als u en ik.’ Ook qua onderwijs waren gekoloniseerde volkeren in deze regio’s volgens de historicus beter af dan niet gekoloniseerde medemensen in andere gebieden. Al geeft hij toe dat dat moeilijker te meten is dan het aantal sterfgevallen in een land.

Wat Emmer nog het meest verbaast over de affaire Gilley is de wijze waarop zijn ideeën worden aangevallen. ‘Wat je voortdurend ziet is dat het benoemen van positieve kanten van het kolonialisme wordt gezien als verdediging van heel het systeem.’

Emmer zegt zichzelf nooit bezwaard te hebben om ideeën te onderzoeken en op te schrijven. Toch kent ook hij gevallen dichtbij huis van academici die te maken kregen met censuur. Zo werd de Franse historicus Olivier Pétré-Grenouilleau in 2006 aangeklaagd voor zijn werk Les traites négrières. Ironisch genoeg had Pétré-Grenouilleau net een jaar daarvoor een award gekregen van de Franse senaat voor zijn werk. In Les traites négrières vergelijkt hij de Atlantische slavenhandel met de Arabische en Afrikaanse slavenhandel. Hij stelt dat de Atlantische slavenhandel niet gezien kan worden als een genocide. Dankzij inspanningen van collega’s, onder wie Emmer, werd de zaak uiteindelijk geseponeerd. Emmer hoopt dat Nederland nu en in de toekomst gevrijwaard blijft van dergelijke regels. ‘Leg het verleden niet vast in wetten.’

Selectieve uitvergroting
Remco Raben, bijzonder hoogleraar Koloniale en Postkoloniale Literatuur- en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, zegt ‘rabiaat tegenstander’ te zijn van de manier waarop Gilley in zijn essay redeneert. De Amerikaanse politicoloog heeft volgens hem selectief bronnen uitgezocht en oorzaak en gevolg omgedraaid. ‘Het is een farce die als concreet doel heeft om het tanende westerse superioriteitsgevoel hoog te houden.’

Kolonialisme heeft volgens Raben gezorgd voor kwetsbare economieën die draaien op grondstoffenexport en landsgrenzen die etnische spanningen aanwakkeren. Raben vindt het feit dat Gilley de zwakke bestuursinrichting in bepaalde landen ziet als aanleiding tot rekolonisatie niet serieus te nemen. ‘Het koloniale bestuur heeft juist voor een verzwakking van staatsstructuren gezorgd, slecht ontwikkelde staatsinstellingen en zwakke banden tussen bestuur en bevolking.’

Ook werden inheemse volkeren volgens Raben slecht betrokken bij het bestuur en ontbrak democratie. ‘De invoering van westerse democratische modellen zorgde voor een verlies aan zeggenschap. In pre-koloniaal Indonesië hadden bewoners bijvoorbeeld een stem in de belangrijkste beslissingen van het dorp.’ Hij wijst erop dat ook in de moderne tijd westerse landen niet altijd voorop lopen qua democratie. Zo werd in Indonesië eerder het universeel stemrecht ingevoerd dan Zwitserland.

Ook op het gebied van onderwijs, zorg en welzijn hebben de kolonies volgens Raben weinig aan het Europese gezag gehad. ‘Zo was het budget voor gezondheidszorg minimaal in vergelijking met dat van Europees landen.’ Dat Gilley zich beroept op de medische zorg en het onderwijsbeleid van de koloniale machthebbers is volgens Raben vervorming van de realiteit. ‘Ik noem dat de redenatie van de selectieve uitvergroting. Je haalt er een dingetje uit dat goed was, vergroot dat en opeens is heel het koloniale verleden goed.’

Mochten landen zelf vragen om rekolonisatie dan is dat volgens Raben een ander verhaal. Al is dat volgens hem een ondenkbaar scenario. ‘Daarom is de vraag die Gilley oproept ook zo pervers. Neem een taxi in Lagos en vraag de chauffeur of de Nigerianen weer onderdeel willen zijn van het Verenigd Koninkrijk.’

Raben vindt dat het Westen ook het gebied van humanitaire interventie zich uiterst bescheiden moet opstellen. Ontwikkelingshulp zou landen afhankelijk hebben gemaakt. Politieke inmenging maakt volgens hem vaak meer kapot dan lief. ‘En qua economische inmenging denkt het internationale bedrijfsleven en het Westen toch vooral aan de eigen belangen.’

Raben gelooft niet dat er zaken onbespreekbaar zijn binnen de academische wereld. ‘Alleen moeten we wetenschappelijke analyses niet verwarren met politieke propaganda.’ Het pleidooi van Gilley is volgens hem aantoonbaar ‘belachelijk’. Volgens Raben is het bespreken van een artikel op een gegeven moment simpelweg oninteressant wanneer vaststaat dat het onwetenschappelijk is. ‘Dat is geen censuur, maar gezond verstand.’