14.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 798

De Marokkaanse gastarbeider: halve eeuw in Nederland

0
Het boek Een halve eeuw in Nederland over de geschiedenis van de Marokkaanse gastarbeider ligt sinds donderdag in de winkel. Marokkaanse gastarbeiders en Nederlanders die de eerste gastarbeiders hebben zien komen vertellen hun verhaal. De Kanttekening publiceert een fragment.

Het is inmiddels al bijna een halve eeuw geleden dat de eerste Marokkaanse gastarbeider voet op Nederlandse bodem zette. In opdracht van Atlas Cultureel Centrum hebben Sahin Yildirim, Ineke van der Valk en Hanina Ajarai vijftig getuigenissen vastgelegd over het leven van Marokkaanse gastarbeiders in Nederland. Dat resulteerde in het boek Een halve eeuw in Nederland. De helft van het boek bestaat uit levensverhalen van diverse Marokkaanse gastarbeiders zelf, in de andere helft komen autochtone Nederlanders aan het woord die te maken kregen met deze gastarbeiders. Beide kanten werpen licht op een bijzondere periode uit de Nederlandse geschiedenis. Hieronder het verhaal van Henk van Mourik (Rotterdam, 1946), een voormalig brandweerman die tal van werkloze Marokkaanse jongens opleidde bij de brandweer. “Ik ben opgegroeid in een stad waar je elke dag werd geconfronteerd met de gevolgen van de oorlog. Rotterdam was platgebombardeerd, sommige delen waren niets meer dan een kale vlakte. We groeiden op in een tijd van armoede. Ik heb op een nonnenschool gezeten, waar de jongens apart van de meisjes zaten. Op een dag maakte mijn oudste zus een handstand op het schoolplein, haar rokje zakte en haar onderbroek werd zichtbaar. Ik was tien jaar en zij elf. Mijn ouders werden op school ontboden en mijn vader werd toen zo boos dat hij ons onmiddellijk van die school haalde en ons op een openbare school deed. Vanaf dat moment vielen we als gezin van ons geloof en bezochten we alleen nog af en toe een kerk voor de rust. Omdat leren en studeren mij totaal niet interesseerden, was ik al op mijn veertiende klaar met school. Mijn eerste baantje was bij een loodgieter. Een paar jaar later voegde ik me bij de brandweer van Rotterdam, waar ik onder meer instructeur werd. In de jaren zestig kregen we in de buurt te maken met gastarbeiders. Overal werden opeens huisjes opgekocht om daar vervolgens Marokkanen en Turken in te plaatsen. Later heb ik het ook als brandweerman allemaal gezien. Dat waren woningen waar per kamer acht tot tien man in sliep. Elke kamer was gevuld met stapelbedden, er hingen dan gordijnen tussen voor de privacy. Het enige bezit van die mannen was vaak een koffer die ze onder het bed bewaarden. In sommige panden sliepen wel veertig mensen. Zij moesten het allemaal met koud water zien te doen en twee of drie wc’s. Het waren smerige toestanden, mensonterend kun je wel zeggen. Persoonlijk leerde ik Marokkanen pas kennen toen ik trouwde en Marokkaanse buren kreeg in Spangen.

Het was de familie Lamach, met zoons Ahmed, Abdelkader en Rachid, en dochter Soraya. Vooral met Ahmed had ik vaak contact. Het was geen slechte jongen maar hij deed altijd dingen waardoor hij in de problemen terecht kwam. En dan kwam hij naar mij: “Henk, ik een probleem”. Een keer was hij doorgereden na een aanrijding. Er was niet zo veel schade maar hij moest zich melden bij de politie. Het bleek echter dat ze al sporen hadden afgenomen bij zijn auto zonder dat hij het wist. Ik heb toen een advocaat voor hem geregeld want dat mocht de politie helemaal niet doen. Mijn vrouw en ik kwamen ook wel eens bij hen thuis, bij papa Dris en Mama Dris. In het begin gingen de vrouwen apart zitten, maar toen we meer gewend aan elkaar raakten, bleven de vrouwen er gewoon bij zitten. Het was heel gezellig. Er werd eerst thee gemaakt en daarna gingen we met zijn allen rond een tableau zitten met een groot bord kip erop, olie en noten eromheen. Iedereen zat op zijn knieën uit dat bord te eten. De eerste keer keek ik om mij heen en vroeg waar mes en vork bleven.

Omdat de Rotterdamse brandweer in die tijd nog een heel blanke organisaties was, wilde men op een gegeven moment meer allochtonen aannemen om een betere afspiegeling van de samenleving te zijn. We kregen een nieuw klasje met zogenaamd kansloze Marokkaanse jongeren. Veel van hen kwamen uit armoedige gezinnen en hadden hun school niet afgemaakt, ze voldeden eigenlijk niet aan de toelatingseisen. Toch dachten we dat het wel zou gaan lukken omdat je niet altijd een diploma nodig hebt om een vak te leren. De zestien jongens waarmee we de opleiding begonnen, hebben het allemaal gehaald. Sindsdien hebben we er een vaste tweejarige praktijkopleiding voor in het leven geroepen. Je leert de jongens goed kennen gedurende die twee jaar. Marokkaanse jongens zijn open, ze zeggen gewoon waar het op staat. Maar ze kunnen heel impulsief reageren doordat ze niet weten hoe ze met een situatie om moeten gaan. Als je ze als vriend hebt, dan is dat voor altijd, ze laten je niet vallen. Maar daar staat wel tegenover dat als ze hun vertrouwen in jou hebben gesteld, je dat vertrouwen ook moet waarmaken, wat voor moeite dat ook kost. Je mag ze niet meer laten vallen. Ze komen vaak binnen met een groot gebrek aan zelfvertrouwen en met een bepaalde mate van rusteloosheid. Die jongens krijgen voortdurend te horen dat ze niet deugen, ze gaan het op den duur zelf geloven.

Je moet ze dus ook vertellen wat ze goed doen. Ik heb ze altijd geleerd om goed te luisteren, dan haal je de eindstreep vanzelf. Het waren geen rotjochies, het waren gewoon jongens voor wie geen plek is in de samenleving. Je moet natuurlijk ook streng zijn voor die jongens. Ik eiste wel kadaverdiscipline. Je moet ze gelijk aanpakken, dan weten ze ook waar ze aan toe zijn.

Eén van de regels bij de opleiding was dat de dienst om acht uur begint, niet één over acht. Dan zat je al klaar met je uniform aan en je lesboek voor je. De eerste de beste die die regel overtreedt, mocht zich gelijk weer omkleden en hardlopen. Een keer liet ik een jongen, Ahmed, en zijn team tien kilometer naar de Kralingse Plas lopen en weer terug. De oefening bestond eruit dat ze met zijn zessen moesten samenwerken om een brancard met pop erop te kunnen vervoeren. Je gaat elkaar irriteren op zo’n lange afstand en je moest dus problemen onderling kunnen oplossen. Ik had hen gewaarschuwd: oh wee als je gaat liften, ik trap je gelijk de opleiding af. Toevallig kregen ze onderweg inderdaad een lift aangeboden, ze hebben resoluut geweigerd. We durfden absoluut niet, zeiden ze na afloop. We dachten dat het een valstrik was van jou. Nou dan heb je dus iets bereikt. Als ik nu terugkijk op al die jaren dat we Marokkaanse jongeren hebben opgeleid, 95 procent heeft een baan en werkt nog steeds bij de brandweer in Rotterdam of elders in het land.”

Een halve eeuw in Nederland is een uitgave van Atlas Cultureel Centrum en voor 23,99 euro te bestellen via www.eenhalveeeuwinnederland.nl.

Venrayers komen vluchtelingen tegemoet en leren Arabisch

0
Hoewel de PVV in Limburg altijd hoog scoort in de peilingen geloven ze in Venray dat integratie van twee kanten moet komen. Venrayers, onder wie de
burgemeester, leren Arabisch om vluchtelingen in het nabij gelegen azc te helpen. De Kanttekening sprak betrokkenen.

Nederlanders die vrijwillig Arabisch leren. In Venray gebeurt het. Zes cursisten, die op de een of andere manier iets te maken hebben met vluchtelingen, krijgen veertien weken lang elke week een uurtje les. Tussen de cursisten zit ook de burgemeester van Venray, Hans Gilissen. Tegen tv-zender L1mburg verklaarde hij onlangs: ‘Als je iets van de taal kent, ken je ook iets van de mensen die bij die taal horen.’ Hij is vooral gecharmeerd van de wijze waarop Arabische mensen elkaar begroeten: ‘Met as-salaam-alaikum wens je iemand de vrede toe. Wij zeggen goedendag en zij wensen elkaar de vrede toe. Dat vind ik een mooi voorbeeld van de bloemrijkheid van de taal.’

Het idee van de cursus komt van Wil van Ham, interim-voorzitter van de Paus Franciscusgroep Venray. ‘Ik woon naast een azc en ik dacht dat het misschien goed was als een paar Nederlanders laten blijken hoe moeilijk het is om van vluchtelingen te verwachten dat ze Nederlands moeten leren’, aldus Van Ham. Het is volgens hem niet de bedoeling dat de cursisten straks een toespraak in het Arabisch kunnen houden. ‘We maken er alleen kennis mee. Het is een korte introductie.’

Lieke de Jong, docent Arabisch aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, verzorgt de lessen. Volgens haar kunnen de cursisten zich, na acht weken, al aardig verstaanbaar maken. ‘We hebben nu iets meer dan de helft van het Arabische alfabet behandeld. De cursisten kunnen tot tien tellen, kennen een aantal lichaamsdelen, Arabische steden en Arabische landen. Daarnaast probeer ik ze elke keer een aantal begroetingen te leren en wat voor antwoord je daarop geeft.’

Naast het leren van de taal wordt er ook inzicht in de actualiteiten gegeven. ‘Toen de bedevaart naar Mekka begon en dat in de krant verscheen, heb ik met de groep besproken welke plaats de bedevaart in de islam inneemt. We hebben het ook gehad over het belang van de stad Mekka binnen de islam, het leven van de profeet Mohammed en de gebruiken en gastvrijheid in de Arabische wereld.’ Tijdens de lessen wordt niet gesproken over de oorlog. ‘Die situatie is te ingewikkeld om in een uurtje te bespreken. Dat is een actualiteit die ieder voor zich kan bijhouden.’

De reacties zijn volgens De Jong enthousiast. ‘De cursisten maken de opdrachten die ik meegeef, komen zelf met literatuur aan, willen weten of ze nog een bepaald boek kunnen lezen. Ze willen meer weten dan dat er in het uur aan bod komt.’

Toch vinden de cursisten het volgens haar ook erg pittig. ‘Arabisch leren is moeilijk. Het heeft niet zo zeer met de taal te maken, maar meer doordat het Nederlands en het Arabisch zo ver uit elkaar liggen. Als jij bijvoorbeeld kijkt naar het Engels of het Duits dan is dat veel dichterbij. Je herkent dingen. Woorden in het Arabisch moet je echt van buiten leren. Hetzelfde geldt voor de klanken en het schrift.’

De Jong hoopt dat ze met deze cursus meer begrip kan creëren bij Nederlanders voor vluchtelingen. ‘Het feit dat wij met een groepje bezig zijn om Arabisch te leren, kan ook op vluchtelingen positief overkomen. Het laat zien dat wij ook bereid zijn om ons te verdiepen in hun cultuur. Het is niet alleen maar eenrichtingsverkeer.’ Daarnaast hoopt ze dat de groep cursisten de kennis en vaardigheden in hun omgeving kan gebruiken. ‘Het wil niet zeggen dat ze Arabische lessen aan mensen gaan geven, maar wel dat ze met meer kennis en achtergrond over de Arabische cultuur en taal in hun omgeving staan.’ Van Ham hoopt dat mensen door dit initiatief anders gaan kijken naar een azc.

Daarnaast zou hij het toejuichen als meer mensen dit initiatief oppakken. ‘Ik denk dat er goede aspecten aan zitten. Je leert leuke dingen en je snapt iets meer van de gang van zaken. Ik ben wel bevooroordeeld, maar ik denk door de positieve reacties die ik krijg dat het goed is.’ Het zou volgens hem niet verplicht moeten worden. ‘Het is een aardigheidje.’

De Jong denkt er hetzelfde over. ‘Het zou goed zijn als er op allerlei plaatsen individuele initiatieven zouden komen om meer begrip te kweken en kennis over elkaar te krijgen. Als mensen meer weten van elkaar dan zal het onbegrip ook minder worden.’ Maar dit werkt volgens haar alleen als het vrijwillig is. ‘Mensen moeten geïnteresseerd zijn om het te doen. Wij vinden het leuk om te doen, maar als het mij verplicht werd opgelegd dan was het waarschijnlijk half niet zo leuk. Het ontstaat spontaan en dan is het leuk.’

Alternatief voor ‘allochtoon’ lost niets op

0
Het is vast goed bedoeld: het voornemen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en het Centraal Bureau voor de Statistiek niet langer meer het woord ”allochtoon” te gebruiken, omdat dit negatieve connotaties (gekregen) heeft en de lading niet meer dekt. Men wil het vervangen door ”Nederlanders met een migratieachtergrond”. Zal het in de praktijk iets uitmaken?

Opvallend is, om te beginnen, dat een deel van de betrokkenen helemaal niet met de term ”allochtoon” zit. De Volkskrant peilde onlangs de stemming op Rotterdam Centraal en portretteerde kort reizigers uit de ”doelgroep”.

Twee van hen verklaarden zich expliciet tegen ”allochtoon” – een Molukse en een Marokkaanse Nederlander – en een derde, een Filippijnse Nederlander, vond het alternatief ”migrant” ook beter, ”minder stigmatiserend”.

Twee vonden het duidelijk onzin, iemand met een Pools-Surinaamse en iemand met een Antilliaanse achtergrond. De Pools-Surinaamse Nederlander: ”De term allochtoon heeft me nooit gestoord. Wat wordt het? Migrantenachtergrond? Beetje apart woord. Klinkt als: je komt niet van hier. Dan liever allochtoon.” De Antilliaanse Nederlander: ”Allochtoon is toch niet negatief? Niet de woorden, maar de mensen moeten veranderen.”

En een Chinese Nederlander verklaarde: ”Hoe dan ook, mensen hebben een achtergrond. De beelden verander je niet met een ander etiket.”

Zoals de Filippijn opmerkte, met ”migrant” benoem je iemands achtergrond toch ook weer. Ik denk dat Chinese en Antilliaanse Nederlanders het meest bij de kern van de kwestie komen. Laat immers ”allochtoon” indertijd juist in het spraakgebruik van de overheid terecht zijn gekomen, om – inmiddels – beladen begrippen als ”gastarbeider”, ”vreemdeling” en ”buitenlander” te vervangen. Dat kwam ook, omdat die niet langer meer de lading dekten: van tijdelijke werknemers die na een aantal jaren werken in West-Europa naar hun vaderland hoopten terug te keren, waren de meeste Turken en Marokkanen mede als gevolg van de gezinshereniging de facto blijvende immigranten geworden. Iemand na een verblijf van decennia nog als ‘vreemdeling’ betitelen, krijgt iets vreemds. En aangezien velen intussen ook een Nederlands paspoort hadden, volstond de juridische term ‘buitenlander’ inmiddels evenmin.

Tegen ”allochtoon” valt inmiddels zeker best wat in te brengen. Het is overigens als zodanig een neutraal woord, als tegenhanger van ”autochtoon”, en betekent letterlijk dat iemand van elders komt. Dat geldt ook voor een Amsterdammer die per abuis in Rotterdam verzeild raakt – ja, zelfs zoiets komt voor! – want die is ook daar een ”allochtoon”. In de praktijk zal men dat woord alleen niet snel voor import-Rotterdammers uit de rest van Nederland gebruiken, maar het begrip ”autochtone Rotterdammer”, voor degenen die er geboren en getogen zijn, juist weer wel vrij vaak.

Als het etniciteit betreft valt het volgende op: het woord wordt meestal voor mensen met een niet-Europese achtergrond gehanteerd, en zelden voor (ex-)Belgen of (ex-)Duitsers. Soms wordt, om geen misverstand te laten bestaan op wie men doelt, expliciet van ”niet-westerse allochtonen” gesproken. De term ”westerse allochtoon” kom je overigens zelden tegen. Daartoe schijnen merkwaardigerwijs ook mensen uit Japan en Indonesië gerekend te worden – landen die toch echt ver in het oosten liggen – en mensen uit Suriname en de Antillen – op het westelijk halfrond – weer niet. Kortom, verwarring alom.

Wat die verwarring vergroot, is dat ook nog eens een deel van degenen die als ”allochtoon” betiteld wordt, zelf helemaal niet meer van elders komt, maar hier geboren is: de kinderen van ”allochtone” ouders. Dat leidt tot het gebruik van allerlei extra adjectieven, als tweede en derde generatie ”allochtonen” voor de kinderen en kleinkinderen van migranten.

Wat dan te doen met etnisch gemengde huwelijken? Volgens de gangbare definitie volstaat voor ”allochtoon-zijn” – en voortaan voor ”Nederlander met een migratieachtergrond” – dat één van de ouders uit het buitenland komt. Volgens dat criterium hoor ik daar zelf ook toe, ofschoon mijn grootouders van vaderszijde zich al 24 jaar voor mijn geboorte vanuit Duitsland in Nederland vestigden.

Ook Willem-Alexander is dan een ”allochtoon”, net als Amalia, Beatrix, Juliana en alle regerende Oranjes voordien, zowel de koningen als de stadhouders: die zijn namelijk generaties lang allemáál over de grens getrouwd. Er vloeit echt heel weinig Neêrlands bloed door hun aderen (volgens de gegeven definitie maximaal 1 op de 1.024 druppels bij de huidige koning zelf), om de titel van het oorspronkelijke Nederlandse volkslied van 1817 te citeren, dat pas in 1932 –  misschien omdat het anders langzaamaan voor het koningshuis te pijnlijk werd? – door het Wilhelmus is vervangen.

De term ”allochtoon” is inderdaad inhoudelijk discutabel geworden, maar zal met het alternatief het beoogde effect – een positieve connotatie – bereikt worden? Dat valt te betwijfelen. Om te beginnen, of het überhaupt zal inburgeren: het is namelijk een mond vol. Ik zal het daarom zelf niet snel in mijn stukjes gaan gebruiken – je wilt voor de leesbaarheid niet een halve zin, maar gewoon één term, en bovendien kost dat kostbare ruimte in de krant.

Of de inhoud door een nieuwe term wel een positieve kleur zal krijgen? De ervaring wijst op het tegendeel. Denk aan de tritsbegrippen – ouden van dagen, bejaarden, senioren, ouderen, enzovoorts – die we achteréénvolgens voor mensen op leeftijd zijn gaan gebruiken. Zolang het beeld van de groep negatief is, verandert dat niets, en krijgt ook de nieuwe term al snel de oude kleur. In dat opzicht heeft die Antilliaanse Nederlander gelijk.

Voetbalclubs, blijf weg uit Qatar!

0
De bouw van de accommodatie voor het WK Voetbal in Qatar van 2022 gaat over lijken en dat kan de FIFA weinig schelen. Die conclusie is bijna onvermijdelijk voor wie de reactie van de wereldvoetbalbond op de wantoestanden in dit Arabische oliestaatje beziet. De bijna op slavernij neerkomende structurele uitbuiting van de gastarbeiders ziet zij niet als haar probleem.

Honderden bouwvakkers zijn sinds in Qatar in 2011 de voorbereidingen van start gingen als gevolg van de barbaarse werkomstandigheden omgekomen. Zij die het wel overleefd hebben, konden vaak naar hun salaris fluiten en konden vervolgens omdat zij schulden waren aangegaan geen kant meer op. De FIFA is nu, met steun van onder meer de Nederlandse FNV, door enkele gedupeerden.

Met de toekenning van dit WK aan een land zonder enige voetbaltraditie en een voor voetbal ongeschikt klimaat, was als zodanig uiteraard al alles mis. Net als in het geval van de toewijzing van het WK van 2018 aan Moskou, bewijst het vooral hoe door en door corrupt de FIFA is – en er is weinig reden om aan te nemen dat dat na de val van Sepp Blatter werkelijk veranderd is.

Niet inhoudelijke argumenten, maar omkoopmiljoenen gaven bij de keuze van de locatie buiten twijfel in beide gevallen bij de FIFA de doorslag. Zowel Rusland als Qatar waren bereid om aan de stemgerechtigde voetbalbobo’s de sommen te betalen die nodig waren om de desbetreffende kandidaat van voldoende steun te verzekeren. Tegelijk hebben de regeringen in beide landen minder last van publieke opinie die zeurt over speciale faciliteiten en voorrechten voor het FIFA-directoraat.

Hoe idioot de keuze voor Qatar als WK-organisator was, bleek al snel na de toewijzing, toen de voetballers gingen protesteren tegen het vooruitzicht hier in de zomer, met temperaturen van ver boven de veertig graden, te moeten gaan spelen – een lot dat recent ook talloze profwielrenners trof, want Qatar had voor dit jaar ook het WK wegwielrennen opgekocht. Om de steeds heftiger kritiek de wind uit de zeilen te nemen, werd het WK voetbal voor 2022 uiteindelijk naar de winter verplaatst. Doden zullen er zo onder de voetballers wel niet vallen.

Die zijn als gezegd intussen wel, vele honderden in totaal, gevallen onder de bouwarbeiders die dit voetbalfeestje fysiek mogelijk moesten maken. Dat zij, als gevolg van onmenselijke arbeidstijden en arbeidsomstandigheden, bij honderden vielen, was al langer bekend. Eigenlijk al vanaf het begin kwamen er verontrustende berichten naar buiten. Zij waren tot dusver echter geen reden voor de FIFA of de aanstaande voetballers om aan de bel te trekken.

Sport en politiek moeten gescheiden blijven, zo heet het dan. Maar sport ís politiek – zeker in het soort autocratieën als Qatar dient sport vooral het prestige van het regime. Dat was al zo bij de Olympische Spelen van Berlijn van 1936, die in de praktijk tot meerdere glorie van Hitler dienden. In 1956 en 1980 had men in sommige westerse landen het probleem beter door, wat leidde tot boycotacties vanwege de Russische inval in Hongarije en Afghanistan. Dat hierbij wel van enig meten met twee maten sprake was – de Amerikaanse inval in Irak heeft nooit tot een westerse sportboycot geleid – is uiteraard een tweede.

Met dictaturen als zodanig zat de sportwereld wat minder in zijn maag. Peking 2008 werd een feestje, waarbij het regime China van haar meest schoongepoetste kant liet zien. En Sotsji 2014 mondde in het Holland Heineken House uit tot een gezellig bier-onderonsje tussen Poetin, Rutte en het Koninklijk Huis. Na de MH17-ramp een paar maanden later zal daar met gemengde gevoelens op zijn teruggekeken, maar getuige de hartelijke ontvangst een paar maanden eerder waren de gevoelens toen nog behoorlijk warm. Als het aan werkgeversvoorzitter Hans de Boer ligt, worden ze dat op korte termijn opnieuw, want de handel gaat voor.

Dat geldt vanouds eveneens voor de verhouding van het Westen tot het Midden-Oosten, tenminste voor die landen die gelden als lid van het westerse kamp. Net als Saoedi-Arabië, waar de mensenrechtensituatie ook recent eindelijk eens onder vuur is komen te liggen, behoort ook Qatar daartoe. Vanwege de olie kijkt het Westen hier vanouds weg. Zeker: de eerste verantwoordelijkheid voor de semi-slavernij die in zulke landen bestaat, ligt bij de regeringen van die landen zelf. Maar wie handel drijft en zo producten koopt die onder mensonterende omstandigheden zijn gefabriceerd, maakt zich wel medeplichtig.

Dat geldt dus ook voor de FIFA, waarbij de FIFA-bonzen zich door de verkoop van het WK aan Qatar persoonlijk hebben verrijkt. Bij die verkoop hebben zij nagelaten garanties te verlangen, dat de bouwarbeiders fatsoenlijk behandeld en betaald zouden worden. Dat is nagelaten, en dat valt de FIFA dus te verwijten – en in combinatie met de bedragen die de FIFA-leden zelf hebben gevangen, is dat extra wrang.

De wantoestanden in Qatar hadden voldoende reden moeten zijn om de toewijzing te herroepen. Dat zal ongetwijfeld niet gebeuren, daarvoor zijn de politieke belangen te groot. Vermoedelijk wacht de FIFA dan bovendien een forse schadeclaim. Om herhaling te voorkomen, heeft een proces waarbij de FIFA-bestuur aansprakelijk wordt gesteld, vast een heilzaam effect. Los van de FIFA kunnen natuurlijk ook alle Europese en Amerikaanse voetbalclubs gezamenlijk besluiten uit Qatar weg te blijven. Dan mag daar straks het elftal van Qatar meteen de finale tegen dat van Rusland spelen, en kijkt daarnaar geen hond.

Erdogan snoerde mij de mond

0
Nooit had ik kunnen bevroeden dat mijn column over islam en homoseksualiteit die afgelopen juni in Zaman Vandaag verscheen tot zo veel ophef zou leiden. De column die door de redactie van Zaman Vandaag gesierd was met de titel Profeet Mohammed had een goed hart voor iedereen die afweek was geschreven naar aanleiding van de door IS geïnspireerde aanslag op een gayclub in Orlando. Ik wilde erin stemmen aan het woord laten van gaymoslims die streefden naar een verzoening tussen hun identiteiten als homo en als moslim. Niet meer en niet minder: een homovriendelijke kant van de islam laten zien.

In Turkije werd het allemaal niet gewaardeerd. Een journalist van de nieuwzender AHaber, een spreekbuis van Erdogan, belde mij, vroeg mij of ik de auteur van genoemde column was, een beetje een bizarre vraag, en – eveneens een bizarre vraag– of ik achter de inhoud van mijn column stond. Ik gaf bevestigend antwoord op beide vragen. De man bleef verder vaag over zijn bedoelingen, maar in de middag verscheen een filmpje op YouTube waarin de column centraal stond. Hoofdgedachte van het filmpje was evenwel niet zozeer de inhoud van de column, maar het feit dat de redactie van Zaman Vandaag deze ‘profeetlasterende column’ geplaatst had. De column paste prima in de anti-Gülen-campagne van AHaber. Eén en ander vond overigens twee weken voor de couppoging plaats.

Het filmpje en de begeleidende teksten gingen al gauw viraal in Turkije en de doodsbedreigingen aan het adres van Zaman Vandaag en haar hoofdredacteur waren niet van de lucht. Het was zeer bedreigend en buitengewoon onaangenaam, ook voor mij, om mijn naam genoemd te zien in een regelrechte haatcampagne tegen Zaman Vandaag. Toen besloot de hoofdredacteur van Zaman Vandaag dat het beter was als ik voorlopig maar niet meer zou schrijven voor de krant. Ik stemde daar schoorvoetend mee in, maar begreep wel dat veiligheid voor alles stond. Dat schoorvoetende zat hem dus niet in de veiligheidsoverwegingen van de hoofdredacteur, maar meer vanwege het feit dat mijn mond gesnoerd werd door intimidatie vanuit Turkije. Zo lang is dus de arm van Erdogan .

De zomer verliep verder rustig, maar het zat me niet lekker. De persvrijheid beknot door intimidatie. Ik vond dat het grote publiek op de hoogte moest zijn van deze schandalige inbreuk en nam contact op met Trouw, de krant die eerder ook al rapporteerde over het thema islam en homoseksualiteit naar aanleiding van de Orlando-aanslag.

De krant schreef erover in een artikel en interviewde daarvoor de hoofdredacteur van Zaman Vandaag en mijzelf. En dan zie je dat de media weer helemaal hun eigen interpretatie van gebeurtenissen geven want de journaliste legde het accent op een vermeende controverse tussen de hoofdredacteur en mijzelf. Nu was er ongenoegen bij mij, zeker wel, maar die gold dus vooral de inperking van de persvrijheid en niet de terechte noodzaak de veiligheid te waarborgen. Maar op de dag van de publicatie van het artikel lag de nadruk van de diverse reacties op de gebeurtenissen meer op het ”Berufsverbot” zoals The Post Online ze labelde dan de schandalige inbreuk die het Erdogan -bewind deed op de persvrijheid in Nederland.

Als je geschoren wordt moet je stil zitten, maar op een gegeven moment is de kin glad en de bakkenbaarden getrimd. Gelukkig was er ook veel aandacht voor de achterliggende ontwikkelingen rond deze gebeurtenissen. Dezelfde The Post Online interviewde mij en daarmee corrigeerde ze het beeld als dat er sprake was van een intern conflict en ook De Telegraaf rectificeerde, onder andere omdat ook de hoofdredacteur van Zaman Vandaag publiekelijk uit de doeken deed hoe de zaken ervoor stonden en dat hij altijd het voornemen had gehad mij weer ‘in dienst te nemen’. Waarvan dus akte in deze column. Tegelijkertijd heb ik de gelegenheid te baat genomen om de bredere tekst over islam en homoseksualiteit op basis waarvan de gewraakte column is geschreven, te laten vertalen in het Engels, Turks en Arabisch en deze tekst online te zetten (janjaapderuiter.eu). Op de dag van de publicatie van het Trouw-artikel werd de tekst honderden keren bekeken.

Boeddhisme: een spiegel voor ‘de westerse mens’

0
Wie het boeddhisme in Nederland beoefent doet dat vaak op een heel andere manier dan in Azië. De Kanttekening sprak daarover hoogleraar Paul van der Velde en boeddhist Olivier Provily. ‘De wijze waarop het Westen het boeddhisme geadopteerd heeft, zegt vooral iets over de behoeften die hier bestaan en vrij weinig over het boeddhisme in Azië.”

Veel Nederlanders hebben positieve associaties bij het boeddhisme. Boeddha-beelden worden bijvoorbeeld in groten getale verkocht door winkels als Intratuin, Blokker, Ikea en Xenos en termen uit het boeddhisme, zoals zen en yoga, zijn allang ingeburgerd in lifestylemagazines. Maar wat weten Nederlanders die zichzelf boeddhist noemen eigenlijk van deze oosterse godsdienst?

‘Meestal niet veel”, zegt Paul van der Velde, hoogleraar Aziatische Religies aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. De bekende dikke figuur met glimlach is bijvoorbeeld geen Boeddha-beeld, maar moet Pu-Tai voorstellen, een Chinese monnik. En zen wordt in Azië heel anders geïnterpreteerd dan in het Westen. ‘De wijze waarop het Westen het boeddhisme geadopteerd heeft, zegt vooral iets over de behoeften die hier bestaan en vrij weinig over het boeddhisme in Azië.’

De interesse in boeddhisme die met name halverwege de vorige eeuw groeide kan volgens Van der Velde niet losgezien worden van de secularisering en ontzuiling in het Westen. ‘Mensen raakten vervreemd van het christelijk geloof. Individualisme kwam op en dat bracht schaduwkanten met zich mee namelijk een stressvoller bestaan. Vanuit die culturele setting zijn mensen zich bezig gaan houden met boeddhisme. Met als gevolg dat er bijna geen westerse boeddhist te vinden is die niet mediteert en aan stressbestrijding doet, terwijl meditatie in feite een heel klein onderdeel is van het oorspronkelijke boeddhisme.’

Het idee dat meditatie de kern is van het boeddhisme is volgens Van der Velde een westerse uitvinding. Boeddhistische monniken in Azië houden zich voornamelijk bezig met rituelen, het opdoen van positief karma om op die manier het leven te verbeteren na de dood. Terwijl de meeste westerse boeddhisten vaak niet eens geloven in dat leven na de dood en vooral bezig zijn met het verbeteren van het leven nu. ‘Boeddhisme wordt in het Westen vaak beschouwd als een filosofie, niet als een religie. Dat het geen religie zou zijn, zien we als iets positiefs, aangezien mensen daar negatieve associaties bij hebben.’

‘Zelfs het idee dat het boeddhisme geen god kent klopt niet’, zegt Van der Velde. ‘Als je de boeddhistische mythologie bekijkt dan lees je over talloze goden. Deze goden hebben echter menselijke eigenschappen, dus voldoen ze niet aan het criterium dat wij gesteld hebben aan een god. In Azië geloven ze dat die goden op den duur dood gaan en als nieuwe wezens geboren worden.’

Dat westerlingen boeddhisme niet als religie beschouwen, vinden ze in Azië volgens Van der Velde helemaal niet leuk. ‘Aziatische monniken begrijpen dat niet, ze willen graag dat hun religie erkend wordt. Ze hebben een punt: wat dogmatiek betreft verschilt het boeddhisme niet van andere religies, maar westerse boeddhisten willen dat eigenlijk niet horen. Het boeddhisme kent bovendien talloze leefregels, bijvoorbeeld over alcohol, seks en drugs.’

Ook het idee dat het boeddhisme vreedzaam en vrouwvriendelijk zou zijn klopt niet volgens Van der Velde. ‘Mensen hier kijken naar de dalai lama en zien een vriendelijk lachende meneer, maar vergeten dat zijn voorgangers zich schuldig hebben gemaakt aan allerlei vormen van geweld. Ook de mythe dat het boeddhisme vrouwvriendelijk zou zijn is hardnekkig, Boeddha was bepaald geen pleitbezorger van vrouwenemancipatie en de meeste monniken willen niet dat een vrouw gewijd wordt.’

Kortom, westerse boeddhisten zien in het boeddhisme vooral een manier om zichzelf beter te voelen, gelukkiger te worden en minder stress te ervaren. Maar is dat erg? Olivier Provily, zelf boeddhist en geestelijk verzorger, vindt van niet. ‘Wat maakt het mij uit wat er in Azië gebeurt? Ik leef hier in Nederland en ik ervaar het boeddhisme op mijn manier vanuit mijn eigen culturele setting. Het idee dat wij in het Westen geen echt boeddhisme doen, herken ik uit mijn studie tot boeddhistisch geestelijk verzorger aan de Vrije Universiteit. De academici kijken neer op zen-beoefening want dat is niet rationeel. Het kan zijn dat de focus in Azië meer ligt op ratio, maar voor mij is meditatie de kern van het boeddhisme. Overigens, wie zegt dat boeddhisme alleen iets Aziatisch mag zijn? Boeddhisme is net als een pizza waar iedereen wat opgooit, het idee komt misschien uit Italië maar Italiaans is de pizza al lang niet meer.’

Zen wordt door boeddhistische monniken die zich er mee bezig houden omschreven als ‘lediging van het zelf’. Het is een oefening om het zelf los te laten en één te worden met het al. In het Westen wordt zen vaak omschreven als ‘tot je zelf komen’, zelfbewustzijn dus. Provily ziet dat verschil ook en heeft er een logische verklaring voor. ‘Als je verlichting wil bereiken moet je uiteindelijk het zelf loslaten, maar om dat te kunnen doen moet je eerst jezelf vinden. We zijn in het Westen zoekend naar onze identiteit. De westerse mens kampt met een diep minderwaardigheidscomplex, onze behoefte om te heersen over de wereld zie ik als compensatie voor dat gevoel. Het werkt totaal averechts als je je ego kleiner maakt terwijl je je minderwaardig voelt. Je moet je ego juist groot maken om het los te kunnen laten.’

Het beeld dat het Westen een geromantiseerd beeld heeft van boeddhisme legt Provily naast zich neer. ‘Natuurlijk maken boeddhisten zich ook schuldig aan geweld. Het zal best dat het boeddhisme oorspronkelijk veel dogmatischer en vrouwonvriendelijker is, maar uiteindelijk geven de beoefenaars de religie vorm. Zen is erg hiërarchisch, er is immers sprake van een meester-leerling-verhouding en ik heb persoonlijk ervaren dat dat kan leiden tot machtsmisbruik. Toch is dat dualistische denken precies hetgeen dat je moet loslaten als boeddhist.’

De westerse interpretatie van het boeddhisme is ook bekend in het Oosten. Volgens Van der Velde spelen de Aziaten handig in op de behoefte van westerlingen. ‘In landen als Nepal en India zie je dat er talloze retraitecentra ontstaan en cursussen die volledig gericht zijn op toeristen. Echt een oordeel hebben ze niet, de gedachte is vaak: als dat de manier is waarop westerlingen onze religie tot zich nemen, dan moeten ze dat vooral doen.’

Volgens Van der Velde is het westerse beeld van boeddhisme niet eeuwig houdbaar, de dogmatische kant van het boeddhisme sijpelt langzaam door in het Westen. ‘In Amerika zie je al dat jongeren zich van hun boeddhistische ouders afzetten, omdat ze het zat zijn om altijd te mediteren. Ook in Nederland zal dat beeld van een religie zonder regels kantelen.’ Het gegeven dat het Westen vreemde culturen selectief interpreteert vanuit de eigen culturele setting is ook een bekend fenomeen als het gaat om de islam en het Midden-Oosten. Daar is zelfs een woord voor namelijk: oriëntalisme. Van der Velde ziet een parallel: ‘In feite is dat hetzelfde alleen met een andere uitkomst. Als het gaat om de islam zijn we erg gefocust op de dogmatiek, er zijn ook westerlingen die aandacht hebben voor soefisme, maar in veel mindere mate. Bij boeddhisme is het omgekeerde het geval.’

Machteld Zee ondergraaft haar eigen onderzoek

0
Waait de harder wordende toon van het publieke en politieke debat over islam in Nederland nu ook over naar de wetenschap? Dat was de vraag die in de NRC gesteld werd naar aanleiding van de publicatie van het pamflet Heilige identiteiten van de rechtswetenschapster Machteld Zee. De journalisten vroegen een aantal islamwetenschappers in Nederland naar de toon van dat debat. Dat weer naar aanleiding van een interview in het AD met Zee over haar boek en haar proefschrift over shariarechtbanken in het Verenigd Koninkrijk. Heilige identiteiten is een gepopulariseerde versie daarvan.

Het proefschrift gaat over een belangrijke kwestie die aandacht verdient, namelijk over de vraag hoe die rechtbanken functioneren en of er sprake is van huwelijksdwang. Ik ga hier niet haar boek bespreken. Ik heb daar geen ruimte voor, maar ik verwijs ook graag naar de uitstekende bespreking van zowel het proefschrift als de populaire bewerking ervan door de antropoloog Martijn de Koning op zijn blog C L O S E R.

Waar het mij om gaat is hoe de resultaten naar buiten komen, wat er blijft hangen en wat de onderzoekster eigenlijk wil. Het is na lezing duidelijk dat de auteur een missie heeft. Ze wil met haar onderzoek iets aan de kaak stellen en dat zullen we weten ook. Iets dat volgens haar welbewust wordt genegeerd door ”de elite van de islamonderzoekers” in Nederland en elders in Europa. In het interview in het AD wordt een en ander nog wat sterker aangezet en waarschuwt Zee voor de sluipende islamisering van Europa, terwijl die onderzoekerselite, volgens Zee aanhangers van ”de ideologie van het multiculturalisme”, de andere kant op kijkt. Uit de reacties op het NRC-stuk bleek dat veel onderzoekers geen polarisatie tussen onderzoekers ervaren, maar Zee denkt daar kennelijk heel anders over.

Het is duidelijk dat zij met deze aantijgingen niet alleen ongefundeerde uitspraken doet over een sluipend proces dat zij kennelijk waarneemt; zij ondergraaft volledig haar eigen onderzoek. Als er sprake is van huwelijksdwang waarin shariarechtbanken een rol spelen en dat vrouwen daar tegen hun wil aan worden onderworpen, dan moet dat aan de kaak gesteld worden. Volgens mij heeft ze verreweg de meeste islamonderzoekers daar aan haar zijde, maar in plaats van te zoeken naar samenwerking kiest Zee voor de confrontatie. Het mes op tafel. Dat doet zij door wild om haar heen te slaan, alles en iedereen die het niet met haar eens is of haar van repliek dient van naïviteit te betichten of van het verspreiden van leugens over ”de goede bedoelingen” van moslims. Ze heeft het afwisselend over ”de multicultiverspreiders”, ”de zichzelf progressief achtende elite” en zelfs ”de nuttige ongelovigen”. Daarmee refereert ze naar wat in de Koude Oorlog (1945-1989) over communisten in West-Europa werd gezegd, ”de nuttige idioten” die hier ”de wandaden van de Sovjet-Unie” willens en wetens verdraaiden.

Het boekje staat vol met dit soort pedante en ook wel beledigende omschrijvingen van islamonderzoekers die het met haar verhaal niet eens zijn en die durven te zeggen dat de zaken ingewikkelder liggen. Als je van mening bent dat iets ingewikkelder is dan wordt voorgesteld, dan deug je dus volgens Zee niet en hoor je tot die wegkijkende multiculti’s. Tsja, dan blijft er weinig ruimte voor een goede discussie.

Nu kan ik natuurlijk bij wijze van jij-bak op mijn beurt vraagtekens plaatsen bij het feit dat Zee samen met Geert Wilders een lezing voor het Vlaams Blok houdt en dat zij daarmee wat mij betreft een grens heeft overschreden en eveneens een ”nuttige idioot” is die zich voor het karretje van een xenofobe partij laat spannen. Maar ik doe dat niet.

Ik stel alleen vast dat die zogenaamde kritiekloosheid van ”de islamonderzoekers” ongefundeerd is. Maar ik stel ook vast dat Zee haar werk gewoon niet heeft gedaan. Voor haar onderzoek heeft ze een klein aantal zittingen van shariarechtbanken bijgewoond. Dat is op zich een belangrijke insteek, maar we vernemen niets over de context van de gevallen die daar behandeld worden. Door bovendien uitsluitend te praten met vrouwen die kritiek hebben op die rechtbanken en er onder dwang aan worden onderworpen, suggereert ze dat alle moslimvrouwen er zo over denken. Er zijn ook vrouwen die er geen probleem mee hebben. Maar misschien nog wel belangrijker, Zee weet kennelijk niet – of wil dat niet weten om in haar stijl te blijven – dat er veel meer gebeurt, veel minder zichtbaar, veel informeler. Zij wil kennelijk ook niet horen dat er wel degelijk kritiek op die rechtbanken wordt geuit en dat er juist daarom naar allerlei alternatieven wordt gezocht.

Die complexiteit wil Zee kennelijk niet zien.

Zwarte Piet zal vroeg of laat veranderen

0
”Als de wereld vergaat, ga ik naar Nederland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later.” Deze woorden zijn wel eens de Duitse dichter Heinrich Heine (1797-1856) in de schoenen geschoven. Of hij ze echt uitgesproken heeft, is twijfelachtig. Maar ze zouden ook heel goed op de verhouding tussen de Verenigde Staten en Nederland van toepassing kunnen zijn: wat in de VS gebeurt, gebeurt met enige vertraging en in wat afgezwakte vorm uiteindelijk vaak ook bij ons.

Dat zien we nu misschien eveneens met de Black Lives Matter-beweging, die ginds opgang maakt, omdat in de VS nog steeds juist bovenmatig veel zwarten het slachtoffer van buitensporig politiegeweld zijn. De laatste jaren komen zij daartegen hevig in het geweer. Niet zonder reden voelen veel zwarten zich nog steeds door de overheid als tweederangsburger behandeld. Ook een zwarte president heeft daar in acht jaar tijd niets aan kunnen veranderen – Barack Obama ziet dat zelf ook als één van zijn grootste mislukkingen.

Behalve tot demonstraties tegen zulk politiegeweld heeft dit inmiddels ook tot diverse acties van zwarte sporters geleid, die op het erepodium weigeren om op te staan als het Amerikaanse volkslied wordt gespeeld. Het herinnert aan soortgelijke demonstratieve acties van de recent overleden bokskampioen Muhammad Ali (1942-2016) in de jaren zestig, die Ali indertijd op uitstoting uit de Amerikaanse sportgemeenschap kwam te staan.

Voor Ali speelde naast het Amerikaanse segregatieverleden ook het protest tegen de bloedige Vietnam-oorlog een rol, en zijn weigering zich in deze kwestie onvoorwaardelijk achter Washington te stellen. Zoals Ali zelf zei: ”No Vietcong ever called me nigger, they never lynched me.” Hij zag, tot grote woede van Amerikaanse nationalisten, vanwege de structurele discriminatie geen reden zich volledig met ”Amerikaanse waarden” te identificeren. Ook nu zijn de scheldpartijen van rechtse Amerikanen niet van de lucht. Opvallend verschil met indertijd: de zittende president heeft ditmaal zijn begrip voor zulke acties uitgesproken.

Zoals deze zwarte activisten de morele zelfgenoegzaamheid van de blanke meerderheid in de VS verstoren, zo zien we dat inmiddels ook een beetje in Nederland gebeuren. Als gezegd: als bij alles wat uit de VS komt overwaaien, gebeurt dat wel in een wat mildere (en voornamelijk verbale) vorm. Ook bij ons kennen we echter minstens één recent geval van buitensporig politiegeweld met dodelijke afloop, waarbij een niet-blanke het slachtoffer was, de Arubaan Mitch Henriquez in Den Haag. De rechter heeft dit nu ook officieel bevestigd, en de daarvoor verantwoordelijke agenten bestraft. Inmiddels is naar buiten gekomen dat de vorige nationale politiechef Gerard Bouman zijn boekje te buiten is gegaan, door aan de betrokkenen al zeer vroeg, toen hun zaak nog onder behandeling was, allerlei garanties over het behoud van hun baan te verstrekken.

Daarnaast speelt ook bij ons de kwestie van etnische profilering bij politiecontroles, die op steeds heftiger kritiek stuit. De onrust daarover staat niet los van een specifiek Nederlandse rel: de aanhouding van Jerry Afriyie bij een demonstratie tegen Zwarte Piet, die afgelopen week door de rechtbank als onrechtmatig is veroordeeld. Vooral met dat laatste wordt duidelijk een open zenuw geraakt; het is opmerkelijk hoezeer kritiek op de meer dubieuze aspecten van onze nationale Sinterklaas-traditie sommige anders zeer genuanceerde en redelijke autochtone Nederlanders kan laten schuimbekken van woede.

Even opmerkelijk is, hoe lafhartig en angstvallig de Nederlandse overheid zich in dit opzicht gedraagt. Er bestaan twee gevoelige thema’s waaraan zij zich duidelijk niet wil branden – naast Zwarte Piet ook aan het koningshuis – en dat leidt er in beide gevallen toe dat het demonstratierecht uit angst voor boze gezichten van Sinterklaas- of Oranje-gelovigen bovenmatig sterk wordt ingeperkt. Niet alleen bij de intocht van Sinterklaas, ook bij de inhuldiging van Willem/Alexander greep de politie bij het eerste vreedzame protestbord al direct in. Aan die koudwatervrees dient eindelijk een eind te komen.

In het geval van Zwarte Piet zal dit niet helpen: dit thema zal niet meer van de agenda verdwijnen en elk najaar terugkeren, tot de figuur van Zwarte Piet van haar twijfelachtige, voor veel migranten aanstootgevende aspecten zal zijn ontdaan. Dat zal op termijn ook echt wel gebeuren, zoals ook andere twijfelachtige tradities ondanks veel aanvankelijk gepruttel in de loop der tijden zijn aangepast. Wilders en de zijnen voeren in dat opzicht een achterhoedegevecht.

Geleidelijk kan men, zoals in veel van dit soort zaken, bovendien ook een omslag in de publieke opinie bij de autochtone Nederlanders bespeuren. Werd de kritiek op Zwarte Piet eerst nog afgedaan als gezeur, inmiddels is het begrip ervoor gegroeid. Steeds meer autochtone Nederlanders, ook als ze zelf misschien niet echt van de argumenten overtuigd zijn, nemen inmiddels het standpunt in dat als de traditionele invulling van dit kinderfeest op zoveel bezwaren stuit, het voortaan dan maar een beetje anders moet. De doelgroep zelf – de kinderen – heeft daarmee overigens veel minder moeite dan volwassenen.

Daarbij moet bovendien opgemerkt worden dat de figuur van Zwarte Piet in de loop der tijden voortdurend van aard veranderd is. Niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk: van de knecht en boeman van de Sint – met de beruchte roe en zak in de hand – is hij in het Sinterklaas-journaal inmiddels tot een soort moderne manager uitgegroeid, die namens een wat sullige en vergeetachtige Sint het Sinterklaas-bedrijf regelt, en zorgt dat alles op z’n pootjes terecht komt. Enige bedreiging voor kinderen gaat er, anders dan ettelijke decennia terug, niet meer vanuit; dat past niet meer bij de moderne opvattingen over opvoeding.

Balkanlanden nog ver verwijderd van EU

0
Het zou een quizvraag kunnen zijn: welk land op de westelijke Balkan maakt de grootste kans om als eerste lid te worden van de Europese Unie. En zou een verschil in godsdienst – drie van de zes kandidaten zijn overwegend christelijk-orthodox (Servië, Montenegro, Macedonië), twee islamitisch (Albanië, Kosovo), één volkomen gemengd (Bosnië) – daarbij een factor van betekenis zijn? Twee van de zes zijn overigens nu al op eigen houtje een beetje buitenlid, te weten Montenegro en Kosovo: die hanteren, bij gebrek aan eigen valuta, namelijk ook de euro als nationale munt.
Brussel heeft herhaaldelijk verklaard, dat – net als Turkije – alle landen op de westelijke Balkan in beginsel voor het EU-lidmaatschap in aanmerking komen, mits zij aan de zogeheten Kopenhagen-criteria voldoen. Iets waaraan Brussel zeker na de slechte ervaringen met Roemenië en Bulgarije – bij toetreding in 2007 op papier in orde hadden, maar in de praktijk verre van – vast zal pogen te houden, omdat de jegens Boekarest en Sofia betoonde souplesse aan de geloofwaardigheid van Europa in de ogen van haar eigen burgers sterk afbreuk heeft gedaan.
Turkije zelf is de laatste jaren in rechtsstatelijke zin zodanig ontspoord, dat het lidmaatschap, nu verder weg zou (moeten) zijn dan ooit. Weliswaar is recent, als deel van de vluchtelingendeal, een ”versnelling” van de onderhandelingen toegezegd, maar die lijken zich intussen toch meer in de categorie van ”het Israëlisch-Palestijnse vredesproces” te bevinden: iedereen doet er naar buiten toe heel plechtig over, maar naar binnen toe neemt niemand die serieus.
Maar hoe staat het er op de westelijke Balkan voor? Officieel zijn de zes allemaal kandidaat-lid, maar in elk afzonderlijk geval zijn er forse beren op de weg – nog afgezien van de algemene uitbreidingsmoeheid. Overigens wordt daarbij heel precies een drieledig onderscheid gemaakt: conform onnavolgbare bureaucratische logica bestaan er – naast landen waarvan het toetredingstraject al gestart is (Servië, Montenegro) – behalve landen waarvan het kandidaat-lidmaatschap officieel aanvaard is (Albanië, Bosnië, Macedonië) ook landen die als potentieel kandidaat-lidstaat erkend zijn, een categorie waarin Kosovo eenzaam vertoeft.
In geen van de zes gevallen zal het Europese hart na beschouwing van de situatie ter plekke juichend van enthousiasme opspringen. Notoir corrupt, en worstelend met een slecht functionerend juridisch systeem zijn ze alle; de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht kan bij geen van de zes echt worden gegarandeerd. Dat is een diep in de mentaliteit en de structuur van de samenleving geworteld probleem, dat niet binnen een paar jaar even kan worden opgelost. En bij het democratische gehalte van regeringen, in combinatie met de beweegruimte voor de oppositie en de rechten van (etnische, religieuze of andere) minderheden, kunnen ook steeds vraagtekens worden gezet.
Daarbovenop komen bij vijf van de zes staten nog specifieke problemen, die een extra drempel opwerpen. Alleen Montenegro springt er in dat opzicht positief uit, maar of Europa voor een landje met amper 600.000 inwoners (formaat Malta en Luxemburg) apart de poort wil openen, mag twijfelachtig heten. Liever werkt Brussel de boel in groepen af, zoals dat ook voor de grote uitbreiding van 2004 gold (Roemenië en Bulgarije zaten oorspronkelijk ook in dat cluster, maar voldeden niet bijtijds, zodat hun toetreding – te – kort werd uitgesteld).
Maar de andere vijf? Dat wordt toch zeer problematisch. Bij Albanië zullen Hongarije en Polen dwars liggen, aangezien een islamitisch land botst op het reactionair-christelijke imago dat de huidige regeringen zichzelf en Europa willen aanmeten. Servië verkeert, waar het de eigen hoofdbijdrage aan het Joegoslavische bloedbad betreft, nog in dermate staat van ontkenning dat van een open democratisch land dat oprecht met het eigen verleden in het reine probeert te komen, moeilijk gesproken kan worden. Daarnaast betoont het zich, opnieuw, wel erg toegankelijk voor Russische avances – haalt de EU daarmee niet het Trojaanse paard van Vladimir Poetin in huis? Dat Griekenland – vanwege religieuze banden – voor Servië zal pleiten, legt dan niet voldoende gewicht in de schaal.
Dan Macedonië. Dat mag zich van Griekenland nog steeds niet onder die naam aanmelden, omdat Athene claimt dat de term Macedonië alleen maar het noordelijke deel van Griekenland dekt: FYROM is zo noodgedwongen de officiële naam, wat staat voor Former Yugoslavian Republic of Macedonia. Van wie is Alexander de Grote? Dat is de controverse die hier achter ligt. Griekenland pretendeert de erfgenaam van het oude Macedonië te zijn, en ziet in het gebruik van de naam Macedonië door de in Skopje zetelende regering een verkapte vorm van aanspraken op Noord-Griekenland. Dat naast de staat Luxemburg ook een Belgische provincie Luxemburg bestaat zonder dat dat gevaar voor de staatsgrenzen oplevert, vermag Athene niet op andere gedachten te brengen.
Nog problematischer is zonder twijfel Kosovo. Enkele Europese lidstaten, zoals Spanje, Griekenland en Roemenië, weigeren haar soevereiniteit te erkennen (en zullen dus zeker een toetreding blokkeren), omdat dat een beloning voor afscheiding vormen zou. Met de Catalanen en Basken in het achterhoofd is de angst in Madrid voor precedentwerking op zich zeer begrijpelijk.
Het meest hopeloos is ongetwijfeld Bosnië, dat elk moment langs de etnisch-religieuze scheidslijnen uit elkaar kan vallen, en slechts onder dwang bijeengehouden wordt. Niets hebben de Kroatische katholieken, de Servische orthodoxen en de Bosnische moslims gemeenschappelijk. In dat opzicht is men, zoals het recente referendum in de Servische deelrepubliek over een eigen nationale feestdag bewijst, nog even ver als twintig jaar terug.

Moderne islam domineert ondanks islamofobie

0
Professor Richard Alba, één van de belangrijkste onderzoekers in de Verenigde Staten op het gebied van migratie en integratie, is voor twee maanden bij ons op de Vrije Universiteit Amsterdam op bezoek als gasthoogleraar. Hij heeft in het Amerikaanse debat het begrip assimilatie in een nieuw jasje gestoken en noemt het neo-assimilatie. Eén van de belangrijkste aanvullingen op het oude begrip assimilatie – wat in de VS min of meer gebruikt wordt zoals hier in Nederland het begrip integratie wordt gebruikt – is dat Alba stelt dat de American mainstream zelf etnisch en religieus diverser wordt door het opnemen van steeds weer nieuwe groepen. Belangrijk in dit proces is dat de ‘gevestigde’ Amerikaan nieuwkomers toelaat in die mainstream, zodat die zich steeds kan uitbreiden en vernieuwen.

In Europa heerste ook de gedachte dat nieuwe migranten geruisloos zouden assimileren, opgaan in de mainstream dus. Twee recent uitgekomen onderzoeken onder moslims in Frankrijk en Nederland laten zien dat de werkelijkheid weerbarstiger is. Het Franse onderzoek heeft de titel Een Franse islam is mogelijk en de kop in het dagblad Trouw over het Nederlandse onderzoek was: Secularisatie onder moslimjongeren zet door. De algehele tendens, zo laten deze koppen zien, is nog steeds assimilatie: voor het merendeel van de jongeren van wie de ouders ook moslim zijn, is religie steeds meer een persoonlijke aangelegenheid. Er ontstaat een moderne islam, een islam die aansluit bij het leven in Europa.

Maar er is ook een tegengestelde tendens. Zowel in Frankrijk als in Nederland is er een aanzienlijke groep jongeren – bijna één op de vijf volgens onderzoek – die juist strenger in de leer zijn dan hun ouders. Sommigen van hen streven naar een politieke vertaling van de islam, iets wat in de generatie van hun ouders niet of nauwelijks voorkwam. De ontwikkeling van deze groep staat diametraal tegenover wat er verwacht werd dat er gebeurt met de tweede en derde generaties. Er is zelfs niet eens een vergelijkbaar woord voor dat proces, zoals assimilatie en integratie de woorden zijn voor het verkleinen van verschillen.

Wellicht komt de term reactive identity, van de Cubaans-Amerikaanse socioloog Rubén G. Rumbaut het dichtst in de buurt van wat hier aan de hand is. Een identiteit die wordt gevormd in reactie op de ervaren behandeling vanuit de samenleving: ‘Jij valt mijn religie aan, dan ga ik er nog sterker en zichtbaarder achter staan.’

Uit het Nederlandse onderzoek, waarvoor een groep veertienjarige jongeren vanaf 2010 is gevolgd, blijkt dat 17 procent van de jongeren het geloof belangrijker vindt dan hun ouders. Deze jongeren waren acht jaar oud toen Theo van Gogh (1957-2004) werd vermoord en nu zijn ze twintig. Dit is de generatie die de islam niet anders heeft gekend dan als de religie die door de Nederlandse mainstream negatief gebrandmerkt wordt. Een deel van deze jongeren ontwikkelt in reactie daarop een nieuwe identiteit, een strengere en soms ook politiek radicale islam.

Het meest opvallende aan de twee rapporten is dat zo veel moslimjongeren, die in hetzelfde klimaat van islamofobie zijn groot geworden, de weg van de moderne en de vredelievende islam volgen.