14 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 801

Zeegers en Van Houwelingen zijn achterbaks en onethisch

0
Onlangs publiceerde journalist/arabist Maarten Zeegers het boek Ik was één van hen: drie jaar undercover onder moslims. En in 2010 publiceerde onderzoeker Pepijn van Houwelingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) onder de schuilnaam Vossius het boek Oneigentijds. Wat hebben deze twee boeken met elkaar gemeen? Dat beide auteurs op enig moment hun ware identiteit welbewust hebben verzwegen. Ik vind dat achterbaks en zelfs onethisch. In beide boeken gaat het om maatschappelijk hoogst belangrijke zaken. Juist daarbij is onderzoeks- en schrijversethiek heel fundamenteel. Daarmee kan wat mij betreft niet gemarchandeerd worden.

Het boek van Zeegers is een portret van de Transvaalbuurt in Den Haag waar veel moslims wonen en ook veel salafistische jongeren te vinden zijn. ‘Het Nederlandse Molenbeek’ staat achterop het boek. Toen het hem blijkbaar niet lukte om met open vizier te werk te gaan, deed hij zich voor als moslim. Hij liet zijn baard groeien en ging undercover. Met zijn kennis van het Arabisch en ervaring van een tweeëneenhalf jaar verblijf in Syrië, wist hij zijn gesprekspartners in de buurt om de tuin te leiden. Hij claimt dat het hem informatie opleverde die je als niet-moslim nooit zal krijgen.

Het boek levert overigens geen inzichten op die al niet bekend waren. Het is al met al een vrij vlak verhaal. De auteur heeft er zeker geen onderwereldportret van gemaakt, alsof we te maken hebben met de hormonenmaffia, of een synthetische drugsbende. Het enige ‘sensationele’ aan het boek is eigenlijk de suggestie dat ons als lezers een kijkje gegund wordt in een wereld die voor buitenstaanders hermetisch gesloten is. Daarom was de publicatie van zijn boek en zijn coming out als undercover journalist goed voor ruime media-aandacht en sappige details bij Pauw.

Inhoudelijk aanzienlijk kwalijker is het boek van Vossius dat al in 2010 verscheen, maar pas onlangs meer aandacht kreeg toen bleek dat achter die naam Pepijn van Houwelingen schuil gaat. Eén en ander kwam aan het rollen toen bleek dat de auteur ook één van de initiatiefnemers was van het Oekraïne-referendum.

In het boek droomt de auteur over een wereld zonder mensenrechten en ontdaan van ‘de linkse elite’ die het volgens hem in Europa voor het zeggen heeft. Hij romantiseert geweld en discriminatie, en onderdrukking van vrouwen. Hij vindt dat de bevolking zich tegen de staat moet kunnen bewapenen en beschouwt het Derde Rijk (1933-1945) als een staatsvorm die superieur is boven de westerse. Europa gaat volgens hem ten onder aan zwakheid en decadentie. Het is al met al een ranzig, extreem-rechts geschrift waar PVV-ideoloog Martin Bosma nog een puntje aan zou kunnen zuigen.

Toen Van Houwelingen als auteur ontmaskerd werd kwam hij met het belachelijke argument dat het hier slechts ging om een literair experiment, een fictief verhaal. Het zouden niet zijn eigen opvattingen zijn, maar kennelijk was hij zo laf dat hij aanvankelijk ontkende achter het pseudoniem Vossius schuil te gaan. Het SCP beschouwt vrijheid van meningsuiting als een groot goed, maar kennelijk is men ook bang voor imagoschade. Daarom wordt hij niet meer betrokken bij onderzoek dat te maken heeft met de Europese Unie en met referenda.

Achterbaks en onethisch zijn beide auteurs om verschillende redenen. Zeegers heeft gedaan wat op universiteiten valt onder het integriteitsprotocol. In dit geval gaat het om het principe informed consent. Dat betekent dat de onderzoeksethiek van je verlangt dat je je informanten open en eerlijk duidelijk maakt wat je bedoelingen zijn. Maar terwijl journalisten er als de kippen bij zijn als wetenschappers over de schreef gaan, kunnen zij kennelijk zelf dit soort ethische regels aan hun laars lappen. Zeegers heeft zijn gesprekspartners gewoon belazerd. Met welk doel? In dienst van de goede zaak? De auteur heeft zelf ook vastgesteld dat er onder de bewoners van de buurt groot wantrouwen bestaat. Wat een ontdekking! Dat wantrouwen wordt door dit soort onderzoeksmethoden alleen maar groter.

Dan Van Houwelingen. Die verkondigt niet alleen foute denkbeelden, maar is vooral laf. Hij weet heel goed hoe omstreden en wellicht strafbaar zijn opvattingen zijn. Daarom verkiest de auteur ervoor in de anonimiteit zijn groteske denkbeelden te ventileren, verpakt in fictie. Het doet mij denken aan het boekje De ondergang van Nederland: land der naïeve dwazen, dat in 1990 door ene Mohamed Rasoel werd gepubliceerd. Het was één van de eerste anti-islamitische pamfletten in Nederland en zorgde voor nogal wat ophef. Zijn identiteit is altijd een raadsel gebleven hoewel het vermoeden bestond dat er een variétéartiest van Pakistaanse afkomst achter zat.

Juist als je zaken verkondigt die politiek en maatschappelijk gevoelig liggen, of omstreden zijn en waar de vrijheid van meningsuiting in het geding is, moet je open kaart spelen en transparant zijn. Ebru Umar uit haar scheldkanonnades in elk geval met open vizier. De auteurs die ik hier besprak doen dat niet en zijn daarom achterbaks.

‘Mernissi was eerste die Koran las vanuit vrouwelijk perspectief’

0
Fatima Mernissi zette zich in voor het feminisme in de islam. Zij was geen fan van de hoofddoek, maar verdedigde wel het recht op het dragen ervan. De Kanttekening sprak historica Nadia Bouras, journaliste Matthea Westerduin en islamologe Nora Asrami over de erfenis van Mernissi.

Het verhaal dat de bekende Marokkaanse sociologe, schrijfster en islamitisch feminist Fatima Mernissi (1940-2015) bijzonder inspireerde was De vrouw met het verenkleed. Een sprookje uit Duizend-en-één-nacht over een prachtige vogelvrouw die door haar man van haar vleugels wordt beroofd en zijn gevangene wordt. De achterliggende boodschap: een vrouw moet altijd opletten dat haar vrijheid niet wordt ingeperkt door mannen. Deze vertelling waar haar grootmoeder een eigen feministische twist aan had gegeven, stond voor Mernissi symbool voor de onderdrukking van vrouwen in de Arabische wereld en in het Westen. Het thema waar de sociologe, die vorig jaar overleed, een leven lang mee bezig was.

In het Amsterdamse debatcentrum De Balie vindt op 8 september een speciaal programma over Mernissi plaats, getiteld Grote denkers: Fatima Mernissi. Onderdeel van het programma is een panelgesprek me onder anderen historica Nadia Bouras (Universiteit Leiden). Bouras vertelt dat zij zich geïnspireerd voelt door Menissi. “Mernissi was een feministe en voorvechtster van vrouwenrechten. Ze onderzocht de positie van vrouwen en de rol van macht in de islam”, zegt Bouras. “Ze was de eerste die de Koran las vanuit vrouwelijk perspectief. Ze analyseerde hoe samenlevingen in tijden van crisis omgaan met vrouwenrechten, namelijk door de bewegingsvrijheid van vrouwen in te perken. Niet voor niets was na de islamitische revolutie in Iran in 1979 één van de eerste maatregelen dat vrouwen een hoofddoek moesten dragen. Zulke voorschriften houden de schijn van uniformiteit en veiligheid in stand.”

Mernissi was kritisch over de positie van de vrouw in de islam. In haar proefschrift Achter de sluier komt ze tot de conclusie dat de hoofddoek het gevolg is van de behoefte van Arabische mannen om vrouwen te sluieren. Maar ook het Westen ontkwam niet aan haar scherpe blik: het is de behoefte van de westerse man om haar te ontsluieren.

”Het gedachtegoed van Mernissi is zeer actueel”, zegt journaliste Matthea Westerduin, één van de organisatoren van het programma over Mernissi in De Balie. “Zelf was Mernissi geen fan van sluiers. Voor haar stonden die symbool voor de behoefte van mannen om vrouwen uit de publieke ruimtes te weren: vrouwen zonder hoofddoek kregen daar geen toegang toe. Maar in Frankrijk zie je dat precies het omgekeerde gebeurt. Vrouwen worden uit de publieke ruimte geweerd op grond van hun hoofddoek of boerkini. Ze worden afgeschilderd als passief en onderdrukt. Weinig mensen houden rekening met de macht en intelligentie van deze vrouwen. Ik denk dat Mernissi dat het toppunt van anti-feminisme zou vinden.”

Voor Nadia Bouras was het werk van Mernissi een eye-opener. “Mernissi was een seculiere vrouw én moslim, dat gaf me zelfvertrouwen. Ze liet zien dat islam en democratie wel goed samengaan. Ik durfde me voor het eerst met trots moslim te noemen. Ze was geliefd onder alle lagen van de Marokkaanse bevolking, omdat ze ook publiceerde over het dagelijks leven van vrouwen op het platteland en steden”, aldus Bouras.

Volgens islamologe Nora Asrami, promovenda aan de Vrije Universiteit Amsterdam, denken we vaak dat feminisme en onderdrukking van de vrouw in de islam onderwerpen zijn die door het Westen op de agenda zijn gezet. “Maar al deze onderwerpen zijn ook allang besproken door islamitische vrouwen”, zegt Asrami. “Het werk van Fatima Mernissi moet bekender worden, juist ook onder de gewone moslima. In discussies worden de standpunten van moslimvrouwen vaak gebagatelliseerd. Veel moslima’s die opkomen voor hun geloof krijgen te horen dat ze niet kritisch zijn of erger: dat ze de waarheid verdraaien uit angst voor mannen. Maar Mernissi draagt een gedegen visie uit, de gewone moslima kan door die aan te halen een bijdrage leveren aan het debat.”

‘Ideeën van Pim Fortuyn zijn springlevend’

1
Vandaag is het veertien jaar geleden dat politicus Pim Fortuyn werd doodgeschoten op het Mediapark in Hilversum. Wat vinden zijn aanhangers van de huidige politiek en van de wijze waarop er met zijn gedachtegoed is omgesprongen? De Kanttekening sprak enkele Fortuynisten.

Begin 2001 was hij er ineens. Pim Fortuyn, de flamboyante politicus, die de aanval opende op de gevestigde politieke orde. Hij zette het debat over integratie en immigratie op de agenda. De grenzen moesten dicht en hij pleitte voor minder asielzoekers. Verder noemde hij de islam “een achterlijke cultuur”. Fortuyn wist snel een trouwe schare aanhangers op te bouwen en politiek Nederland tegen zich in het harnas te jagen. Op 6 mei 2002 moest hij zijn ideeën met de dood bekopen. Op de sterfdag van Fortuyn komt nog ieder jaar een select groepje aanhangers, de “fortuynisten” genoemd, bij elkaar om te rouwen en om hem te herdenken. Een gebeuren dat begint bij het oude huis van de politicus in Rotterdam. Daarna gaat de groep per bus naar Hilversum, naar de plaats waar hij vermoord werd, om de dag te eindigen bij zijn standbeeld in Rotterdam.

Opvallend is dat zijn ideeën veertien jaar geleden omstreden waren en dat andere politici niet met hem samen wilden werken, diezelfde partijen deinzen nu niet terug om in harde taal problemen te benoemen in het integratiedebat. Voor zijn aanhangers, die de Rotterdammer nog steeds diep in hun harten gesloten hebben, een schrale troost. “De dingen die hij toen zei werden verguisd door alle grote politieke partijen, maar ze praten hem nu allemaal na”, vertelt Jennifer Vetter van de stichting Beeld van Pim. “Dat is prima, want hij zei zinnige dingen, alleen hebben ze hem destijds niet gesteund en dat is jammer.” Aanhanger Mark Meurs deelt die mening. “Behalve het CDA wilde niemand met hem in zee, hij werd aan alle kanten zwart gemaakt. Dat ze nu hetzelfde zeggen vind ik laf, want toen durfden ze niet.”

Zijn gedachtegoed is op het Binnenhof actueler dan ooit. Zo wordt er openlijk gedebatteerd over het sluiten van de grenzen voor vluchtelingen, iets dat Fortuyn veertien jaar geleden niet in dank werd afgenomen. Meurs: “Ik denk dat alles meer bespreekbaar is geworden door Pim. Wat er nu gebeurt met de vluchtelingen had hij toen al voorspeld. Hij wilde de grenzen dichtgooien, zodat de stroom immigranten minder zou worden. De mensen die hier al waren, moesten inburgeren, 14 jaar later zie je dat de problemen alleen maar groter zijn geworden.” Ook fortuynist Elly Zijl ziet dat. “Pim heeft altijd gezegd dat mensen welkom zijn als ze zich aanpassen. Sommigen zijn hier al heel lang en spreken geen woord Nederlands. Ook die inburgeringscursussen lopen niet lekker nu. Pim wilde dat vreemdelingen onze taal en cultuur zouden kennen, je ziet dat het belang daarvan nu breed gedragen wordt in de politiek.”

De multiculturele samenleving is volgens de aanhangers van Fortuyn verslechterd. Veel wijken, met name in Rotterdam, zijn er slecht aan toe, vinden ze. Meurs: “Veel allochtonen worden in wijken gestopt, zoals Crooswijk, waar het al niet goed gaat en dan wordt het alleen maar erger. Als Fortuyn er nu nog zou zijn en hij zou naar die wijken kijken, zou hij zeggen dat ze verder verpauperd zijn. Hij wilde de vreemdelingen die er waren laten integreren en ervoor zorgen dat ze een baan zouden krijgen, zodat dit niet zou gebeuren. Veel mensen dachten dat hij tegen buitenlanders was, maar dat is niet zo. Ik ben zelf donker en kan me goed vinden in zijn gedachtegoed. Ik denk dat hij zich zou omdraaien in zijn graf als hij zou weten hoe Nederland er nu voorstaat.” Zijl: “In veel steden wonen allochtonen alleen maar bij elkaar en ze passen zich niet aan. Er wordt nu wel wat gedaan, maar het is te laat. De multiculturele samenleving is mislukt en Nederland had er echt anders uitgezien als Fortuyn er nog geweest was.”

Fortuyn vond in 2002 dat het volk via een referendum bij de plannen voor Europa betrokken moest worden en dat er naar de uitslag van een referendum geluisterd moest worden. Na zijn dood is er tweemaal een referendum gehouden over Europa. Verder maakte de politicus zich ook hard voor de gezondheidszorg, ouderen en onderwijs, hij wilde dat de zorg kleinschaliger werd. Vetter: “Pim bracht onder woorden wat er moest gebeuren. Zoals het management eruit in de zorg en meer handen aan het bed. Terug naar de wijkverpleegster. Ouderen zijn in de steek gelaten en dat zei hij toen al. De politiek stuurt daar nu pas een beetje op aan.” Meurs vult aan: “Ik werk zelf in de thuiszorg en er is steeds minder geld. Het lijkt erop dat de politici er nu wel wat meer werk van maken, Fortuyns woorden waren profetisch.”

De kale politicus werd in zijn tijd extreem-rechts genoemd, maar was mild in vergelijking met Geert Wilders. Zijl: “Pim kreeg bedreigingen, maar kreeg geen beveiliging want toenmalig minister Klaas de Vries vond dat niet nodig. Iedereen weet wat er vervolgens is gebeurd. Daar heeft de politiek van geleerd, want Wilders krijgt wel bewaking.” Meurs: ”Men zei dat hij extreme ideeën had, maar wat is extreem? Hij vond dat mensen moeten kunnen zeggen wat ze vinden. Daarom vond hij de islam een achterlijke cultuur, omdat ‘daar’ niet gezegd kan worden wat men vindt. In Nederland moet dat kunnen en als het je niet bevalt, dan moet je weer weggaan. Zo zag Fortuyn dat en het dringt steeds meer tot ons door dat hij gelijk had.” Vetter sluit af: “Zijn gedachtegoed is nog springlevend. Ik hoor Mark Rutte over vrijheid van meningsuiting. Daar was Fortuyn voor. ‘Laten we waken over de vrijheid van het spreken’, zei hij altijd. Wat er nu met Ebru Umar in Turkije gebeurt is toch beschamend? Rutte noemde dat ‘door en door verrot’, dat vind ik geen taal. Fortuyn had dat anders gezegd, hij bleef altijd hoffelijk.”

‘Door Pim Fortuyn zijn we anders over elkaar gaan praten’

1
Vandaag 14 jaar geleden werd Pim Fortuyn vermoord. De Nederlandse Moslim Omroep zond een dag voor de moord op Fortuyn Nazmiye Orals interview met hem uit. De Kanttekening blikt met haar terug op dit gedenkwaardige interview.

Pim Fortuyn (1948-2002) werd bij het grote publiek bekend als lijsttrekker van Leefbaar Nederland en later Lijst Pim Fortuyn. Als opkomend politicus ging hij de strijd aan met politici die in zijn ogen ‘de problemen in de oude wijken jarenlang genegeerd hadden’. De islam noemde hij ‘een achterlijke cultuur’. Deze en andere uitspraken van hem deden veel stof opwaaien. Hij kreeg grote aanhang maar hij kon ook rekenen op felle tegenstanders. De Turks-Nederlandse schrijfster en actrice Nazmiye Oral was 32 toen zij Fortuyn vlak voor zijn dood, in 2002, interviewde. Het werd een persoonlijk interview waarin Oral zich presenteerde als lid van de islamitische gemeenschap en Fortuyn confronteerde met de invloed die zijn uitspraken hadden op haar gesluierde moeder. We zijn 14 jaar verder en blikken terug op wat het begin was van een verhit debat over de islam.

Hoe heb je de opkomst van Fortuyn destijds ervaren?
‘Die hele periode na 9/11 heb ik als heel heftig ervaren. De manier waarop we over elkaar spraken heb ik zien veranderen. In nieuwsprogramma’s waren ‘allochtonen’ het nieuws van de dag, met altijd dezelfde shots van de Albert Cuyp-markt met gesluierde vrouwen van achterop gefilmd. Er groeide wantrouwen bij de bevolking en de focus kwam al snel te liggen op ‘allochtonen’, moslims en religie in algemene zin. Ik hoorde president George W. Bush zeggen God bless America. We gingen dezelfde taal gebruiken als de islamfundamentalisten. Het was de tijd dat je als autochtoon naar je gesluierde buurvrouw keek en je afvroeg: wie ben jij nu eigenlijk echt? Ik ken je als buurvrouw, maar wie ben jij als moslim? Fortuyn gaf precies dat onbehagen een stem.’

Hoe kwam je met hem in contact?
‘Carlo Delbosq, de regisseur en bedenker van het programma De dialoog, dat ik een jaar presenteerde, kwam met het idee. Wij, het kleine team dat De dialoog maakte, waren meteen enthousiast. Het was een droom. Carlo en ik zijn met de zakenbehartiger van Fortuyn gaan praten en ik voelde gelijk dat het hele team rondom Fortuyn zich zorgen maakte om hem. Zijn hele campagne was veel groter geworden dan ze hadden kunnen bevroeden en het was al lang out of control. Ze waren dan ook erg terughoudend. Het enige wat mijn regisseur en ik hebben gezegd is dat ik hem niet als moslim wilde interviewen, maar als mens die oprecht geïnteresseerd is in wat hem beweegt. We wilden een goed gesprek, geen aanval. Uiteindelijk ging hij overstag.’

In het interview verdedigt Fortuyn zijn uitspraak over ‘de achterlijke islamitische cultuur’ onder andere met het argument dat een moderne kapitalistische economie alleen werkt als de individuele verantwoordelijkheid een grote rol speelt. In islamitische landen ontbreekt het daaraan. Fortuyn zegt: ‘Het is nou eenmaal zo dat die vrijheden bij ons ingebakken zijn.’ Op het moment dat hij dat zegt ben je duidelijk geërgerd. Hoe kwam dat?

‘Ik vond en vind individuele verantwoordelijkheid net zo belangrijk als Fortuyn dat destijds vond. Mijn kritiek op Fortuyn is niet dat hij die waarden verdedigde, mijn ergernis zat in zijn opmerking dat de verschillen tussen onze beider culturen onoverkomelijk zijn, hij stelt dat moslims en niet-moslims onverenigbaar met elkaar zijn tenzij de moslim zich aanpast aan de niet-moslim. ‘De islamitische cultuur is achterlijk en alleen het Westen kan de moderniteit en de Verlichting claimen’, dat is waar ik me aan ergerde.’

Waarom mag het Westen de Verlichting niet claimen? We hebben in Europa en Amerika toch vrijheden die niet overal gelden?
‘De westerse Verlichting hoeft niet dé verlichting te zijn. Het Westen mag de Verlichting claimen, maar moet niet zeggen dat het een monopolie heeft op hetgeen waar de Verlichting voor staat. Dan ga je voorbij aan al die schrijvers en dichters in andere landen die gevochten hebben voor vrijheid. Zeggen dat het westers is als je vecht voor vrijheid is een vorm van kolonialisme. Ik ben zo radicaal voor vrijheid dat ik niemand onvrijheid wil opleggen. Het zal niet in mij opkomen om iemand die op een bepaalde manier leeft terecht te wijzen omdat het niet mijn manier van leven is.’

Je zei in het interview dat je moeder zich gediscrimineerd voelde omdat zij door Fortuyn een uitvreter werd genoemd. Zorgde de opkomst van Fortuyn voor islamofobie?
‘Het enige wat ik tegen Fortuyn wilde zeggen is, besef je dat je een grote verantwoordelijkheid hebt. Mijn gesluierde moeder werd op straat anders bekeken. We hadden bewust als team besloten om mijn 18-jarige broertje in te huren voor die dag als runner. Om ons eraan te herinneren voor wie we het deden. Een jongen van 18, Turks-Nederlands en moslim, die na 9/11, omdat iedereen gek geworden was, anderen ervan moest overtuigen dat hij niet de vijand was. Ik ben voorstander van het benoemen van problemen in de islamitische cultuur, maar als een politicus van bovenaf zegt dat je het islamitische deel van je identiteit weg moet snijden omdat dit achterhaald is werkt dat averechts.’

Toch was Fortuyn erg mild in zijn kritiek als je nu kijkt naar het hedendaagse debat. Hij zegt letterlijk: ik zie problemen, ik wil die benoemen en ik wil het met praten oplossen. Dat klinkt onschuldig, toch?
‘Klopt, met de blik van nu is hij niet extreem. Maar toen was hij wel extreem. Je kunt niet met terugwerkende kracht zeggen dat ik hem toen niet goed begrepen heb, in die tijd op dat moment was hij extreem. Ik heb de tijd voor de opkomst van Fortuyn meegemaakt, na 9/11 in 2001 leefden we in een totaal andere wereld. Vervolgens maken we kennis met een politieke moord, het is logisch dat we daarna anders zijn gaan praten, we zijn zwaar getraumatiseerd door die gebeurtenissen. Onze samenleving is nu kei- en keihard. Ondanks dat ben ik niet anders gaan denken over de standpunten van Fortuyn. Ik ben nog steeds tegen een hele groep wegzetten als probleem. De toon waarop Fortuyn het gesprek aanging was tendentieus. Als je een grote aanhang hebt en je beweert problemen te willen oplossen en niemand te willen uitsluiten, dan ligt in de toon van het debat je verantwoordelijkheid. Dat was het enige punt dat ik wilde maken.’

Hoe reageerde je toen je de dag na de uitzending hoorde dat hij vermoord was?
‘Ongelooflijk triest. Totale verbijstering. Ik was absoluut geen fan van Fortuyn, maar ik dacht geen seconde ‘dit is nu afgewend’, ik dacht alleen maar wat nu, hoe moet het nu verder? Ik vond het een hele aardige prettige man. Ik zal nooit vergeten dat ik zijn huis binnenstapte en begroet werd met drie portretten van hemzelf met zijn hondjes. Het was een bijzondere man.’

Was Fortuyn achteraf gezien niet de ideale figuur om de boze witte onderbuik, die veel extremer was dan hijzelf, te kanaliseren?
‘Dat zou kunnen. Ook toen al wisten we dat de aanhangers van Fortuyn veel extremer waren dan hijzelf, helaas zullen we nooit weten of hij in staat was geweest om de woede en het onbehagen tot bedaren te brengen. Hij maakte die woede natuurlijk ook zichtbaar.’

Hij waarschuwde voor de gevaren van de islam, doelend op moslimfundamentalisme. Hij werd vermoord en twee jaar later hadden we de moord op Theo van Gogh. Moslimfundamentalisme heeft steeds extremere vormen aangenomen, bewijst het feit dat zij vermoord zijn niet dat hun angst voor moslimfundamentalisme terecht was?
‘Fortuyn en Van Gogh hebben in dat opzicht gelijk gekregen en dat is heel triest. Ik geloof dat iedereen die bijdraagt aan het vijandmodel bijdraagt aan het probleem. Het includerende model vinden mensen naïef, maar in feite is dat veel radicaler dan het vijandsmodel. Tenminste, als je het waarachtig radicaal benadert. Niet halfslachtig. Met includeren bedoel ik dat je waarachtig de ander ontmoet. Je weet pas dat de verwijdering echt is opgeheven als je allebei verandert. De echte aanraking heeft plaatsgehad als ik een beetje van jou heb en jij een beetje van mij. Ontmoeten betekent juist dat je praat over de schaduwkanten van iemands cultuur maar het betekent tegelijkertijd dat je iemand niet loslaat. Niet opgeeft. Zonder te eisen dat iemand een deel van zijn identiteit opgeeft ten bate van jou. Daar is moed voor nodig van beide kanten. Het zit van nature niet in ons om het vreemde op te zoeken. Maar kijk ons: de beste benaming die we voor elkaar hebben is ‘nieuwe’ Nederlander.’

Fortuyn zei dat hij het afschuwelijk vond dat derde generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders hun bruid nog steeds halen uit het land van herkomst, je ouders hebben je proberen uit te huwelijken op je achttiende en je hebt je daar aan ontworsteld. Toch relativeerde je de zorgen die Fortuyn uitte daarover in het interview. Waarom?
‘Ik verdedig daar het recht om de partner te kiezen die je zelf wil. Zodra het een verplichting is om met iemand te trouwen ben ik daar uiteraard op tegen. Kiezen voor een partner uit je vaderland is een vrije keuze, maar het hangt ook samen met hoe welkom je je voelt in het land waar je bent opgegroeid. Ik trouwde later met een autochtoon en was een witte raaf, maar nu kent iedereen wel iemand die getrouwd is met een autochtoon. We zijn een paar jaar verder. Als je nu nog steeds zegt dat Nederland het land waar je bent geboren en opgegroeid bent niet jouw land is, dan klopt er iets niet. Zolang jongeren het gevoel hebben dat ze te gast zijn in hun eigen land zullen de problemen aanhouden. Die tegenstellingen nader tot elkaar brengen is een proces van jaren, Fortuyn had dat geduld niet.’

In het interview presenteer je je als moslim, ben je 14 jaar later nog dezelfde moslim?
‘Ik ben al op mijn zestiende van mijn geloof gevallen. Dat interview is één van de weinige keren dat ik openlijk zeg dat ik moslim ben. Ik zei dat omdat ik mijzelf deel voel van de moslimgemeenschap. Want op die manier wordt er naar mij gekeken. Ik vind dat mijn moeder en broertje recht hebben op hun geloof en ik zal dat altijd verdedigen. De voorstelling waar ik nu in speel heet Niet meer zonder jou, ik speel daarin met mijn moeder. Op het podium ga ik met haar het gesprek aan over taboes, het geloof, homoseksualiteit en eer. De kracht van de voorstelling is dat ik als onderdeel van de moslimgemeenschap uitkom voor wie ik ben en ondanks mijn afwijkende leefwijze weiger te breken met die gemeenschap en vooral dat mijn moeder weigert te breken met mij. Wat houdt dat in? Wil ik dat mijn moeder van haar traditionele gedachtes af komt? Nee, er is alleen één regel: liefde boven alles. In de voorstelling zeg ik tegen mijn moeder: ‘Pas als je alles van mij weet heb je het recht om niet van mij te houden.’ Daar buig ik met liefde mijn hoofd voor want dan is het waar. Het ergste wat ik tegen mijn moeder kan zeggen is dat ik niet geloof, want zo legt ze uit, dan denkt ze dat ik naar de hel ga. Dat gelooft ze, omdat dat in de Koran staat. Tegelijkertijd zegt ze dat ze mij niet los wil laten en dat ze in het hiernamaals niet van mij gescheiden wil zijn. Dat vind ik heel ontroerend, dat zegt ze uit liefde. Alleen ben ik het niet eens met de weg er naar toe. Door het wantrouwen in onze samenleving kunnen we de schoonheid van die gedachte niet meer zien, ik respecteer haar en zij respecteert mij.’

Fortuyn vroeg in het interview of je moeder Nederlands spreekt. Je zei ‘gebrekkig’, hij beloofde vervolgens dat hij als premier ervoor zou zorgen dat je moeder de taal onder de knie zou krijgen. Als je op het toneel met je moeder praat moet je haar nog steeds vertalen. Waar is het misgegaan?
‘De vraag is of het is misgegaan, mijn moeder kan zich met haar gebrekkige Nederlands prima redden. Als mensen hier naartoe komen met het idee dat ze volgend jaar teruggaan dan kom je niet toe aan het leren van de taal. Het zit niet in je systeem. Taal is je handen en voeten, daar heeft hij een dijk van een punt. Maar wordt er nu anders gekeken naar de derde generatie omdat ze de taal kennen? Mijn eigen broertje is uiteindelijk teruggegaan naar Turkije, dat deed pijn. Ik heb altijd gezegd dat mijn broertje niet weg moet gaan omdat hij zich hier niet welkom voelt, hij had moeten gaan uit vrijheid. Nu is hij uit onmacht vertrokken. Helaas is het zo gegaan, ik heb met zijn besluit leren leven.’

We zijn veertien jaar verder en de islam en integratieproblematiek hebben nog steeds een centrale plaats in het publieke debat. Zijn we iets opgeschoten?
‘De extremen zijn extremer geworden. We zijn allemaal moe van het debat en de hoop op een goede oplossing zijn we aan het verliezen. Tegelijkertijd heb ik in het theater mogen ervaren dat de moslimgemeenschap meer is gaan reflecteren. Ik denk dat we ervoor moeten zorgen dat jongeren een gezonde basis hebben. Pubers weten nog helemaal niet wie ze zijn, toch krijgt een jonge moslim allerlei etiketten opgeplakt. Je zal wel zus of zo zijn, hij moet eerst die vragen beantwoorden voor hij kan vertellen wie hij is. Het probleem is dat we door de traumatische jaren na 9/11 en na de moord op Fortuyn en Van Gogh niet meer zonder die trauma’s naar elkaar kunnen kijken. Vanuit die bril kijken we ook naar de islam. De discussie woekert voort en het enige wat we doen is nieuwe namen bedenken voor dezelfde problemen. De angst en het wantrouwen heeft zich inmiddels slinkser en dieper in ons genesteld. We vergeten dat het proces van migratie, het worden van een nieuwe natie, zowel voor de ‘nieuwkomer’ als voor de ‘ontvanger’ een proces van decennia is. Het heeft tijd, moed en intimiteit nodig.’

Is dat de reden dat we zelden een interview zien op tv waarin moslims vertellen over hun spiritualiteit? We kennen dat eigenlijk alleen van christelijke programma’s, zoals Het vermoeden.
‘Dat is inderdaad zeldzaam en als ik zo’n type interview met een moslim zou zien kan zelfs ik daar niet ongekleurd naar kijken, dan krijg ik spontaan last van een soort stockholmsyndroom. Ik verplaats me in de witte kijker en denk ‘wat is dit voor goedpraterij?’ Zo beschadigd zijn we, of ik.’

De voorstelling Niet meer zonder jou is van september tot en met december in het hele land te zien. Orals interview met Pim Fortuyn is te bekijken op YouTube.

Virtueel discussiëren over de preek van de imam

0
Mijn familie van vaderskant wortelt in de gereformeerde traditie. Het verhaal wil dat als opa en oma De Ruiter zaliger terugkeerden van de zondagochtendkerkdienst, mijn opa in zijn fauteuil ging zitten en de volgende vaste uitspraak deed: ”Het was weer een beste preek.” Vervolgens liet hij zich – naar verluidt – een borreltje inschenken waarna hij een bolknak opstak.

Ik weet niet of er veel gediscussieerd werd over de preken in het huisgezin van mijn vader, ze waren met negen kinderen. Ik denk dat de vaste verklaring van mijn opa voldoende was. Waarom zouden ze indertijd twijfelen aan het woord van de dominee? Hij baseerde zich immers op het onfeilbare woord van God.

Toch is er in de kerk heel wat veranderd. De jaren zestig van de vorige eeuw waren getuige van een rappe ontkerkelijking in Nederland en mede als reactie daarop ontbrandden er in de diverse protestantse kerken, maar ook in katholieke kerken, allerlei discussies over hoe nu verder te gaan.

Het interne debat binnen de islam laat zich goed vergelijken met wat er gebeurde in de kerken. Ook voor moslims is het woord van Allah, waarvan de Koran getuigt, heilig en als de imam zich baseert op diezelfde Koran, wat kan er dan mis zijn aan zijn woorden? Er zullen heel wat moslims zijn die na de preek net als opa De Ruiter zaliger zullen zeggen dat ”het weer een beste preek was”. Ik denk niet dat ze zich daarna een borrel zullen laten inschenken, maar een waterpijp als alternatief voor de bolknak lijkt me niet uitgesloten.

Aan de poorten van de islam wordt echter gemorreld. Een simpele blik in de pers leert dat de religie wereldwijd onder druk staat en er allerlei krachten werkzaam zijn die hem ofwel de gewelddadige kant op willen stuwen of juist de kant van tolerantie en vrede.

Ik heb telkenmale gesteld dat ik vind dat het debat binnen de islam over de interpretatie van Koran en soenna van groot belang is. De religie doet er goed aan elke zweem van geweld uit te bannen. Ik heb echter ook immer gezegd dat ik vind dat moslims dat zelf moeten doen, logisch uiteraard, ik kan wel dingen vinden, maar ik ben nu eenmaal geen moslim.

Daarom sprong mijn hart op toen ik van het initiatief vernam van Mohammed Mouman – dat de pers haalde – voor het ontwikkelen van wat je een PreekApp kunt noemen. Mouman noemt het de MynbarApp en mynbar staat dan voor het Arabische woord minbar (preekgestoelte) en de alternatieve spelling met een y is ongetwijfeld geïnspireerd op het Engelse woord my: my minbar: mynbar.

De app heeft als bedoeling dat imams en luisteraars met elkaar – virtueel – in gesprek gaan over preken die in moskeeën worden afgestoken. Het idee is niet meer alleen de preek te consumeren, maar – als ik het oneerbiedig mag zeggen – deze te herkauwen. Wat zei de imam nu eigenlijk? Wat was de strekking van zijn woorden en wat zijn de consequenties ervan? Mouman beoogt met zijn app het debat binnen de moslimgemeenschap op gang te helpen. Hij hoopt dat op die manier de islam ontdaan wordt van radicale elementen. Hij realiseert zich uiteraard best dat ook extremisten gebruik van de app kunnen maken, maar bang is hij er niet voor want ook en misschien wel juist met extremisten moet je het debat zoeken.

Mouman is druk bezig met het ontwikkelen van zijn app en kan wel wat geldelijke steun gebruiken.

Mijn hoop is dat moskeebezoekers in de toekomst meer zullen doen dan vaststellen ”dat het weer een beste preek” was, maar met elkaar in discussie zullen gaan om samen kritisch de woorden van de imam te overwegen en zo bij te dragen aan een open klimaat binnen de moslimgemeenschappen. De MynbarApp lijkt me daartoe een zeer geschikt middel.

Moskeeën moeten actiever zijn tegen radicalisering

0
Het anti-radicaliseringsbeleid werd in Nederland nieuw leven ingeblazen, nadat Rob Bertholee, het hoofd van de AIVD, in februari 2013 waarschuwde voor een groeiende groep ‘jihadisten’ die naar vooral Syrië was vertrokken. Het kabinet Rutte-Asscher presenteerde een jaar later het actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, waarbij gebruik werd gemaakt van de ervaringen die waren opgedaan met beleid en activiteiten die na de moord op Theo van Gogh (2004) waren ontwikkeld. Het accent lag meer dan in het verleden op repressief beleid en minder op preventief beleid.

Wat wel en wat niet werkt tegen radicalisering, is door gebrek aan onderzoek en evaluaties nog onvoldoende bekend. Ondanks dit gebrek aan harde kennis, buitelen de vele zelfbenoemde experts in de media de afgelopen jaren over elkaar heen. Het aantal radicaliseringsexperts overtreft het aantal Syrië-gangers inmiddels ruimschoots.

Niet voor niets, want er gaat een hoop geld naar vooral de beveiligingsindustrie, maar ook naar adviesbureaus, onderzoekers en maatschappelijke organisaties in bijvoorbeeld de sectoren welzijn en onderwijs. De experts komen uit alle hoeken tevoorschijn, waarbij vooral opvalt dat het aantal moslims is ondervertegenwoordigd.

Hetzelfde geldt voor de instellingen die door de overheid worden ingeschakeld om radicalisering tegen te gaan: daar zitten amper islamitische organisaties, laat staan moskeeorganisaties tussen. Deze organisaties hebben niet alleen als meerwaarde dat ze ook buiten kantooruren open zijn, maar ook dat ze vaker direct in contact kunnen komen met de individuen die radicaliseren of met hun familie en vrienden. Islamitische organisaties kunnen radicalisering eerder signaleren, ze kunnen jongeren en ouders weerbaar maken en ze kunnen bovendien een belangrijke rol spelen bij het ontwikkelen en laten horen van een religieus tegengeluid tegen extremistische groepen.

In de periode na de moord op Van Gogh werden Nederlandse moskeeorganisaties in beperkte mate betrokken bij de ontwikkeling van het anti-radicaliseringsbeleid. Van overheidszijde bestonden er twijfels over de organisatorische capaciteiten van de organisaties. Ook werd er geworsteld met de vraag in hoeverre de overheid samen kan werken met moskeeorganisaties of hun activiteiten kan financieren zonder dat de scheiding van kerk en staat in het geding komt. Tegelijkertijd is er steeds meer overheidsbemoeienis gekomen met moskeeorganisaties, bijvoorbeeld met de komst van predikers of bij imamopleidingen in Nederland.

Ook was er van de kant van de moskeeën nog niet veel animo om zich actief in te zetten tegen radicalisering. Het was voor veel islamitische organisaties nog een ver-van-mijn-bed-show. Eén van de uitzonderingen hierop vormden de Raad van Marokkaanse Moskeeorganisaties Noord-Holland (RVM) en de Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties Nederland (UMMON) die samen met het voormalige ACB Kenniscentrum het project Voorkomen is beter dan genezen ontwikkelden, waaraan 18 Marokkaanse moskeeën uit Noord-Holland deelnamen. Het project werd aanvankelijk met veel argwaan bejegend, maar werd uiteindelijk positief geëvalueerd.

De afgelopen jaren is het gevoel van urgentie onder migrantenorganisaties en moskeeorganisaties om zich actief in te zetten tegen radicalisering een stuk groter geworden. Dat komt allereerst doordat radicalisering dichterbij is gekomen. Veel mensen, in het bijzonder Marokkaanse Nederlanders, kennen via via wel iemand die naar Syrië is vertrokken. Ook de angst voor polarisatie en mogelijke aanslagen is toegenomen. Er is daarnaast ook meer aandacht gekomen voor de rol van religie. Dit komt onder andere door de propaganda van IS, de religieuze motieven van een groot deel van de Syrië-gangers, maar ook door de soms bijna obsessieve aandacht voor de islam in het Nederlandse integratiedebat. Veel moskeeën willen een tegengeluid kunnen geven aan extremisten, maar worstelen met de wijze waarop en een gebrek aan kennis en middelen. Tot slot is er meer animo om zich in te zetten tegen radicalisering, omdat vooral een nieuwe generatie, in Nederland gewortelde bestuurders, nadrukkelijker maatschappelijke verantwoordelijkheden ziet voor islamitische organisaties en moskeeën.

Dit alles maakt de tijd rijper voor een actievere rol van moskeeorganisaties bij het tegengaan van radicalisering. Het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) is hierbij voor de overheid een logische, maar ook kwetsbare partner. Met 12 aangesloten islamitische koepelorganisaties en naar schatting 80 procent van de Nederlandse moskeeën, is het CMO verreweg het grootste samenwerkingsverband van islamitische organisaties. Tegelijkertijd is de organisatie door onderlinge verdeeldheid en gebrek aan middelen niet altijd even herkenbaar en daadkrachtig. Ook is er een flinke groep moslims die zich niet door het CMO vertegenwoordigd voelt. Het is goed dat het CMO haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en zich in gaat zetten tegen radicalisering. Het is nu de uitdaging voor de koepelorganisatie om wel daadkracht te tonen en de twijfels bij anderen weg te nemen. Als dat lukt, kan het CMO een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van radicalisering.

Kaddafi heeft gelijk gekregen in Libië

0
Van 1378 tot 1417 was de Rooms-Katholieke Kerk in Europa in tweeën gespleten, een periode die als ‘Westers Schisma’ of ‘Grote Schisma’ bekend staat. Twee pausen stonden liefst veertig jaar tegenover elkaar, eentje zetelend in Rome, en eentje in Avignon, elk van beiden gesteund door een reeks Europese vorsten. Die in Avignon was gekozen als tegenpaus van die in Rome, nadat die in Rome vanuit Avignon (waar de pausen gedurende enige decennia in ballingschap waren geweest) naar Rome was teruggekeerd. Beide pausen verklaarden in naam van de absolute geloofswaarheid die zijzelf in pacht meenden te hebben elkaars besluiten voor nietig en excommuniceerden voortdurend elkaars volgelingen, wat neerkwam op een vrijbrief voor moord. Deze toestand kon niet eeuwig voortduren en in 1409 sloegen eindelijk een aantal kardinalen en koningen de handen ineen om dit probleem op te lossen. Op het Concilie van Pisa werden beide pausen voor afgezet verklaard en door een nieuwe vervangen, die als residentie Bologna uitkoos – Rome kwam hij niet in. Want helaas: veel andere kardinalen en koningen bestreden de rechtsgeldigheid van deze uitverkiezing, de beide zittende pausen zelf weigerden op te krassen, en dus waren er nu drie. Pas zes jaar later, op het Concilie van Konstanz, slaagde men erin om het trio tegelijk de laan uit te sturen en zich vervolgens op de keuze van een nieuwe paus te verenigen, waarmee de eenheid van de Kerk was hersteld.

Welke lezer wordt nu niet aan de recente gang van zaken in Libië herinnerd? Een seculiere, door het Westen erkende regering in Benghazi, een vijandige fundamentalistische in Tripoli en vervolgens een als compromisoplossing bedoelde derde regering die dan voor de kust op een schip moet wachten, omdat die door geen van beide regeringen aan land als de hen uit hun tweestrijd verlossende opvolger wordt aanvaard. Dat er daarnaast, als gevolg van de hieruit voortvloeiende permanente anarchie, in de Libische woestijn ook nog een dependance van IS is ontstaan, laat ik dan buiten beschouwing.

Inmiddels is er – tenminste verbaal – wel sprake van enige toenadering, en bereidheid tot inschikken, maar of die lang standhouden zal? Net als Egypte is Libië verdeeld in een seculier en een religieus kamp en de verdeeldheid zit zo diep dat geen van beide kampen de legitimiteit van een nationale regering erkent, wanneer democratische verkiezingen in de zege van het vijandige kamp resulteren.

Daar komt dan ook nog eens – anders dan Egypte – het tribalisme bovenop. Kort gezegd: anders dan de Egyptenaren vormen de Libiërs geen volk, maar nog steeds niet meer dan een verzameling stammen zonder veel collectief nationaal gevoel. Alleen de intern-godsdienstige controverse tussen soennieten en sjiieten, die Irak en Syrië verscheurt, ontbreekt, want vrijwel alle Libiërs zijn soenniet.

Had Muammar al-Kaddafi (1942-2011) gelijk, toen hij, nadat de ‘Arabische Lente’ ook zijn land bereikt had, stelde dat het zonder hem een chaos zou worden en hij de enige was die – met harde hand – de boel bij elkaar kon houden? Het lijkt er helaas wel op: bij zijn gewelddadige dood bleek het natievormingsproces, dat hij na zijn staatsgreep ruim veertig jaar eerder in gang had gezet, nog verre van voltooid.

De gevallen dictator claimde tegelijk dat hij van Libië een eenheid gemaakt had en dat Libië zonder hem uiteen zou vallen. In zekere zin was dat een tegenstrijdige claim: als het eerste echt zou kloppen, zou er geen risico meer op het tweede bestaan. Zoals we inmiddels weten, werd het tweede echter de werkelijkheid, met dank aan de vele wapens die in het land circuleerden en zo de vele uit het verzet tegen Kaddafi ontstane milities van stootkracht voorzagen.

De deels uit beperkende VN-resoluties voortvloeiende halfslachtige westerse aanpak van het Kaddafi-regime – militaire steun van het verzet op afstand, geen politieke bemoeienis nadien – valt uiteraard niet los te zien van de wansuccessen in Irak: intensieve Amerikaanse politieke bemoeienis na een door de Amerikanen zélf direct langs militaire weg bewerkstelligde val van Saddam Hussein (1937-2006) heeft in Bagdad niet het democratische paradijs opgeleverd dat George W. Bush de wereld beloofde.

Dat moet eenieder óók bedenken die nu stelt dat het Westen in Libië de afgelopen jaren nalatig is geweest. Obama heeft die ‘nalatigheid’ recent zelf als één van zijn grootste missers betiteld – maar had meer westerse bemoeienis tot een betere uitkomst geleid, of juist – zie Irak tot grotere haat jegens het Westen? En ook – dat was de vervolgens voor Syrië getrokken les uit de resultaten van interventie in Irak en halfslachtige bemoeienis in Libië – gewoon helemaal niets doen, blijkt intussen in de Arabische wereld niet echt een oplossing te zijn.

Als gevolg van het Syrische drama is de westerse aandacht voor Libië de laatste tijd enigszins verslapt. Dat is niet alleen problematisch met het oog op de wankele verhoudingen in buurland Tunesië, waarvan het slagen – een islamitisch land dat als functionerende democratie – ook voor Europa van belang is, omdat dit, zeker na de huidige autocratische ontsporing van Turkije, op de lange termijn een voorbeeldfunctie voor de regio kan vervullen die de stabiliteit ten goede komt.

Er bestaat ook een andere reden voor. Nu, middels een dubieuze deal met datzelfde Turkije, de Syrische vluchtelingenstroom – die de EU politiek steeds meer dreigde te splijten – is afgeknepen, begint deze laatste zich te verplaatsen naar de andere zwakke stee aan de Middellandse Zee: de failed state Libië. Kaddafi hield de bootjes tegen. Met het zomerseizoen in aantocht neemt hun aantal weer gestaag toe, met groeiende problemen voor Italië. Alleen dat al dwingt Europa om zich binnenkort weer intensiever met Libië te bemoeien dan voorheen. De moeilijke hamvraag luidt alleen: hoe?

Niet het advies of de toets maar de ontwikkeling

1
Het was onlangs groot nieuws, de huidige nadruk op het schooladvies vergroot de kansen op ongelijkheid in het onderwijs. Het NOS-journaal had de Marokkaans- Nederlandse studente Khadija el-Berdai uitgekozen om deze ongelijkheid van kansen in Nederland een gezicht te geven. De combinatie van de rust en gedrevenheid  waarmee zij aan de NOS-verslaggever uitlegde hoe zij via de lange route via het vmbo naar de universiteit was doorgestroomd had op mij het beoogde effect. Haar optreden riep meteen de vraag op waarom zo’n slimme meid naar het vmbo was gestuurd.

Khadija studeert nu sociologie en wil de ongelijkheid in het onderwijs gaan onderzoeken. Toch is zij niet het goede voorbeeld om de negatieve invloed van de huidige nadruk op het schooladvies duidelijk te maken. Zij is daar namelijk te oud voor. Zij is juist het slachtoffer geworden van de eerdere nadruk op de Cito-toets. Hiermee wordt meteen het huidige dilemma voor minister Jet Bussemaker haarscherp in beeld gebracht. Terug naar de Cito-toets brengt de kansengelijkheid niet terug. Wat dan wel?

De terechte kritiek op de Cito-toets is dat het een momentopname is. Het toetsresultaat laat niet de ontwikkeling en daarmee de potentie van het kind zien. Dat wijst meteen de weg naar wat wij wel zouden moeten doen. Nederland is een testland geworden. Kinderen worden vanaf groep vier onderworpen aan allerlei soorten reken- en taaltoetsen. We hebben daarmee een nieuw instrument in handen dat nog nauwelijks wordt gebruikt, maar wel het antwoord is op het dilemma van de minister. We kunnen namelijk goed zien wat voor ontwikkeling een kind doormaakt. Sommige kinderen komen de school binnen met een geringe woordenschat, maar ontwikkelen zich door de tijd heen wel heel snel. Zij hebben veel potentie. Sommige van die kinderen komen uit gezinnen met laagopgeleide ouders. Zij halen tussen groep 4 en groep 8 een groot deel van hun achterstand in op de leerlingen van hoogopgeleide ouders. Zij halen op de Cito-toets een vmbo-t score.

Khadija is zo’n meisje. Als zij nog twee extra jaren de kans had gekregen dan was zij, gezien haar potentie, doorgestroomd naar de havo of het vwo. Maar nu moest zij de lange route via het vmbo gaan doen. Als de leerkrachten niet naar het Cito-score advies alleen hadden gekeken, maar ook haar sterke ontwikkeling in het basisonderwijs hadden meegenomen, dan had haar leerkracht haar kunnen adviseren om naar een brede brugklas te gaan. De leerkracht had gezien haar stijgende lijn ervan overtuigd kunnen zijn dat zij de havo ging bereiken. Geen subjectief wensdenken van de leerkracht en ook niet de beperktheid van de momentopname, maar een realistische inschatting van haar potentie. Elke school kan een eenvoudige app gebruiken voor de leraren in groep 8 om die ontwikkeling per leerling in kaart te brengen. Het is tevens een valide check op het wensdenken van sommige ouders die de potentie van hun kinderen juist overschatten.

Stasi-praktijken helpen niet tegen radicalisering

0
Min of meer in de schaduw van de ophef over het Oekraïne-referendum vond eind maart ook het debat over terrorisme in de Tweede Kamer plaats. Directe aanleiding waren natuurlijk de recente aanslagen en het debat ging zoals te verwachten dan ook voornamelijk over veiligheid en informatie-uitwisseling tussen geheime diensten. De grote vraag of een aanslag in Nederland mogelijk is kreeg grotere urgentie toen ook onze zuiderburen met terreur te maken kregen. Toen bleek dat de daders voor een deel uit de Brusselse ”probleemwijk” Molenbeek afkomstig waren en dat Salah Abdeslam, één van de daders van de aanslagen in Parijs, maanden in die wijk ondergedoken had gezeten, kreeg het debat een andere wending.

Hebben we in Nederland ook zulke afvoerputjes als de naargeestige banlieus in Parijs, of de door de overheid totaal verwaarloosde wijk Molenbeek? Aan de ene kant was daar natuurlijk weer de onvermijdelijke bromsnor Dick Schoof, het opperhoofd van de nationale terrorismebestrijding die zoals altijd riep dat we eigenlijk in een constante staat van code rood leven. Aan de andere kant waren er de politici die in koor riepen dat ”wij onze zaakjes hier natuurlijk veel beter op orde hebben” en dat ”Brusselse toestanden” hier niet erg waarschijnlijk zijn. Nederland voert namelijk sinds de moord op Theo van Gogh (1957-2004) een zogenoemd ”sleutelfigurenbeleid”. Bepaalde personen die deel uitmaken van de lokale gemeenschap zijn door de overheid ingezet om ogen en oren open te houden en eventuele op handen zijnde plannen te melden. Ook moeten zij jongeren observeren die in radicale netwerken terecht dreigen te komen. Wie deze sleutelfiguren zijn moet natuurlijk geheim blijven, maar het kan een vader, moeder, oom, tante, kennis, buurman of vriend zijn.

Met andere woorden in Nederland ”zitten we in de haarvaten van de samenleving”. Niets ontgaat ons en als het echt mis dreigt te gaan dan weten we dat tijdig te ondervangen. Helaas werd dit feestje van zelfgenoegzaamheid begin april verstoord door jongerenimam Yassin Elforkani, die de zaak flink op scherp zette in een interview in Het Parool. In het interview stelt hij dat het een kwestie van tijd is voordat bijvoorbeeld Amsterdam wordt getroffen door terreur. Hij had geen concrete aanwijzingen, maar meende dat er in de wijken in de grote steden met een hoog percentage moslims jongeren actief betrokken zijn bij terreurnetwerken terwijl de wijkbewoners toekijken, maar hun mond houden. Natuurlijk zijn er dan weer allerlei zelfverklaarde deskundigen die menen dat die zwijgzaamheid een typisch kenmerk is van de Marokkaanse cultuur, maar er zijn ook serieuze verklaringen. Elforkani zelf verzekerde ook dat hij geen angst wil zaaien. Hij wilde alleen duidelijk maken dat er onder veel wijkbewoners met een islamitische achtergrond groot wantrouwen tegenover de overheid bestaat. Dat verklaart de zwijgzaamheid.

Wantrouwen tegenover de overheid. Je hoeft wat mij betreft niet veel fantasie te hebben om te bedenken waar dat wantrouwen vandaan komt. Het ”sleutelfigurenbeleid” is problematisch. Laten we het eens heel scherp formuleren. Ik weet natuurlijk niet precies hoe dat in zijn werk gaat, maar als ik het idee van informanten op lokaal niveau goed op me in laat werken dan roept het bij mij onaangename associaties op met de methodes die de Stasi, de geheime dienst van de voormalige DDR, gebruikte om hun burgers in de gaten te houden. ”Meld misdaad anoniem”, dat werkt als er een flinke sociale afstand bestaat, maar hier gaat het om heel andere situaties. Hier wordt verwacht dat gemeenschappen opengebroken worden zonder dat daar veel meer tegenover staat als wantrouwen.

Het snel verslechterende klimaat voor de islam in Nederland en het groeiende wantrouwen jegens moslims maakt dat de rijen alleen maar verder gesloten worden. Politici verdringen elkaar met steeds rigoureuzere maatregelen om de islam onder controle te brengen. Moslims met wie ik hierover spreek voelen de ijskoude wind die er momenteel waait. Is het gek dat zij niet staan te springen om met de overheid samen te werken? Wordt het niet tijd dat moslims niet uitsluitend worden ingezet om rotzooi op te ruimen? Wordt het niet tijd dat de overheid eens ophoudt het mantra van de scheiding van kerk en staat aan te roepen als moslimorganisaties vragen om wat meer steun en flexibiliteit. En dat terwijl diezelfde overheid aan de andere kant geen enkele schroom heeft zich verregaand te bemoeien met de inhoud van religie als dat het eigen beleid dient. De overheid zou zich eens wat duidelijker en ondubbelzinnig moeten uitspreken tegen politieke partijen en groepen die steeds openlijker oproepen moslims uit de samenleving te verwijderen. Geen slap geklets over gelijke rechten, maar gewoon zeggen dat types als Geert Wilders ongewenst zijn. Dat zou een hoop goodwill kweken bij moslims en zou de bereidheid tot samenwerking vergroten. Een echte haarvatenbenadering is een zaak van lange adem.

Superdiversiteit in New York

0
Toen onze dochter twee jaar geleden in Manhattan naar high school ging leek haar klas op een vergadering van de Verenigde Naties. De ouders of grootouders van de kinderen kwamen uit de hele wereld. De vertrouwde wereld van deze kinderen was niet de eigen etnische groep. Zij vormden op school vriendschappen op basis van muziek, sport of andere onderscheidende kenmerken van hun jeugdcultuur. Volgens onze dochter waren alle kinderen in haar vriendengroep op een leuke manier een beetje gek. Dat was wat haar vriendengroep verbond. Omdat ik nog van het oude denken ben, vroeg ik aan mijn dochter waar haar beste vriendin vandaan kwam. Dat wist zij niet precies, zonder haar hoofd af te wenden van haar telefoon zei ze: ”Ik geloof dat zij Russisch is, maar haar vader is uit Egypte. Haar moeder is Joods, maar ze zijn niet gelovig. Haar vader is geloof ik moslim.” Het jongetje waar onze dochter heimelijk op verliefd was had een rode afro. Verder zijn we via onze dochter niet gekomen in het vaststellen van zijn etnische achtergrond. Onze dochter vond sowieso dat wij een beetje te veel geobsedeerd waren door al die vragen. Zij hadden het daar zelf in ieder geval nooit over.

Superdiversiteit is een nieuw concept om in grote steden de toenemende diversiteit in buurten en scholen aan te duiden. Daarbij gaat het niet alleen om de verscheidenheid in etnische groepen, maar ook om verschillen in leeftijd, generaties, inkomen, legale status of bijvoorbeeld religieuze overtuiging. Niet eerder waren onze steden zo divers. Ik was twee weken geleden in New York om daar over dit begrip te discussiëren met collega-wetenschappers. Mijn Amerikaanse collega’s beweren dat hun steden al tientallen jaren divers zijn en dat zij daarom geen nieuw begrip nodig hebben. Maar de diversiteit waar zij het over hebben is die van het oude soort: het mozaïek van de Russische, Chinese of Griekse buurten. Het is het idee dat je opgroeit in je eigen wijk en je optrekt aan je eigen groep. Dat is echter in veel New Yorkse wijken verleden tijd. In de beroemde wijk Astoria in Queens bijvoorbeeld zijn nog wel wat Griekse winkels, maar de bevolking is ondertussen een bonte mix van nationaliteiten. Die realiteit vraagt on een nieuwe manier van kijken.

Ik was vlak voor dat ik naar New York ging bezig met de analyses voor een groot onderzoek naar vmbo- en mbo-klassen in Amsterdam en Rotterdam. In een willekeurige klas van 24 leerlingen zijn 15 etnische groepen vertegenwoordigd. Een niet onaanzienlijk deel van de jongeren is afkomstig uit een gemengd huwelijk. Kinderen van Nederlandse afkomst vormen in de klassen een kleine minderheid. Voor onze kinderen is die werkelijkheid niet nieuw. Zij zijn er mee groot geworden. Wij, de ouders, hebben moeite die werkelijkheid te begrijpen. Misschien moeten we een voorbeeld nemen aan onze kinderen. Het is niet dat onze kinderen blind zijn voor verschillen, maar het boeit hen gewoon niet op dezelfde manier als onze generatie.