-0.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 782

De kracht van het geven

0
‘Door te geven leren we afstand te doen van materieel bezit en te delen.’ Onze correspondent Tieme Hermans doet verslag vanuit Azië.

Een dakloze Birmees staat onder zijn paraplu op een kruispunt in de stromende regen. Hij heeft niets dan de kleren die hij draagt en zijn halfverwaaide paraplu. Wanneer een monnik de hoek om komt, doorweekt door deze vlaag van vroege moesson, twijfelt de dakloze geen moment en geeft de monnik zijn enige bezit, buigt eerbiedig en blijft zonder paraplu achter in de regen.

Als vierde jaar op rij gaat het arme Birma er vandoor met de titel van het meest vrijgevige land ter wereld. In de Wereld Liefdadigheidsindex, jaarlijks uitgegeven door de Britse Charities Aid Foundation, zijn ook andere Aziatische landen, zoals Thailand, Sri Lanka en Cambodja, uitschieters tussen de overwegend rijke landen in de top-twintig, zoals Nederland, Canada en Australië. Ondanks de geringe welvaart in deze vier boeddhistische landen is vrijgevigheid hier een sterk verankerd onderdeel van de cultuur, mede door het geloof dat de deugd van het geven zal zorgen voor een gunstig karma en voorspoed in het huidige en het volgende leven.

Sir John Lowe, algemeen directeur van de Charities Aid Foundation (CAF), legt uit dat het doel van de stichting is om wereldwijde vrijgevigheid te stimuleren. Lowe vermoedt dat de hoge score van Birma en de andere boeddhistische landen te danken is aan de cultuur van het regelmatig geven van een kleine donatie, vaak gericht aan monniken. ‘De winst van Birma zet de traditionele denkwijze over de link tussen welvaart en vrijgevigheid op zijn kop. Het land was een paar jaar geleden nog een van de minst ontwikkelde landen ter wereld en krabbelt net weer op na een lange periode van isolatie, oorlog en bittere armoede. Het bevestigt wat we eigenlijk allemaal weten: geven draait om wilskracht en innerlijke motivatie, niet alleen om financiële middelen.’

In de index van de CAF wordt gekeken naar hoe vaak mensen doneren, niet naar het geldbedrag zelf. Volgens de stichting staat het totale bedrag vaak niet in verhouding als je een rijk land als Noorwegen vergelijkt met Sri Lanka, maar dat als je kijkt naar het percentage van het inkomen dat besteed wordt aan vrijgevigheid, het duidelijk te zien is dat er in deze Aziatische landen relatief meer gegeven wordt.

Tussen de tachtig en negentig procent van de Birmezen is aanhanger van het theravada boeddhisme, één van de drie hoofdstromen van het boeddhisme, dat ook beoefend wordt in Laos, Cambodja, Thailand en Sri Lanka. Eén van de basisprincipes voor volgers van deze stroom is de kunst van het geven, wat in boeddhistische en hindoeïstische cultuur bekend staat als dana; de deugd van vrijgevigheid, liefdadigheid of het geven van aalmoezen. Het woord dana stamt uit het Sanskriet en is direct gerelateerd aan het Latijnse woord donum, waardoor het in het Nederlands terecht kwam als donor, donatie en donateur. In het boeddhisme is het geven van dana een formele religieuze daad die een zuiverende werking zou hebben op de gever, zelfs als dit slechts een klein kommetje rijst is.

Volgens de kloosterregels van het theravada boeddhisme mogen monniken niet voorzien in hun eigen etensbehoefte. In het Pali, een aan het Sanskriet verwante taal uit de tijd van de Boeddha, heet een monnik dan ook een bikkhu, wat letterlijk staat voor aalmoesbedelaar. Het idee achter het verplichte bedelen is dat de monniken een sociale verplichting hebben naar de gemeenschap toe, namelijk het verspreiden van kennis over het pad naar verlichting. Dus in plaats van zich af te zonderen in afgelegen grotten, moeten monniken elke dag met hun bedelkom langs de deuren om letterlijk restjes te bedelen bij de mensen thuis. Dit geeft de monnik de kans om te leven zonder bezit, zonder zorgen om dagelijkse voorzieningen en veel tijd om zich te wijden aan meditatie.

‘We komen twee keer per maand naar onze dorpstempel om lunch en ontbijt voor de monniken te verzorgen’, vertelt Thura (67). ‘We geven wat we kunnen, soms is het alleen rijst met linzen en groenten, maar de andere maand misschien een stuk vis. Door te geven leren we om afstand te doen van materieel bezit en om te delen. We weten niet hoe de toekomst of zelfs ons volgende leven gaat zijn, maar vrijgevigheid is de eerste stap op het pad in de goede richting.’

Deze meer dan tweeduizendvijfhonderd jaar oude traditie van het geven aan monniken heeft in het Tibetaans boeddhisme en het mahayana boeddhisme van onder meer China, Korea en Vietnam een andere vorm aangenomen, maar is in Thailand, Cambodja, Laos, Birma en Sri Lanka nog springlevend. In deze landen heeft bijna elk dorp zijn eigen tempel met een of meerdere monniken die ondersteund worden door de lokale gemeenschap.

Het oorspronkelijke concept van de bedelmonnik die in lompen gekleed langs de deuren gaat, is tegenwoordig wel wat afgezwakt. Door het grote aanzien dat monniken genieten, staan dorpelingen vaak al ruim van tevoren langs de weg klaar met eten. En niet alleen met kommetjes rijst. Zeker in het ontwikkelde Thailand komen monniken niets tekort, want liefdadigheid stopt niet bij genoeg; naar de tempel breng je het beste eten. Vaak zijn het juist de beste curry’s, de mooiste vruchten en de duurste sapjes die in de bedelkom verdwijnen. Ook smartphones, geld en zelfs auto’s en huisjes met airconditioning worden gedoneerd en er zijn zelfs verhalen van monniken die kampen met diabetes vanwege de vele lekkernijen die elke dag geofferd worden. Toch is dit volgens de Thaise monnik Bodhijana (48) niet de norm. ‘Een groot deel van de monniken loopt elke dag, vaak blootsvoets, langs de huizen en eet simpelweg wat de dorpelingen ook eten. In andere tempels of meer afgelegen kloosters komen mensen vaak van heinde en verre om ter plekke in een tempelkeuken voor de monniken te koken. Ondanks dat we als kloosterling veel aanzien genieten, moeten we alles accepteren zoals het komt, ook als er tijdens een regenachtige dag niet veel eten is.’

Dat het systeem werkt in deze boeddhistische gemeenschappen, blijkt. De monniken krijgen meer dan genoeg te eten en hebben vaak zelfs teveel. Het overschot wordt verdeeld onder de armen, ouderen en zieken en de laatste restjes gaan naar de honden en katten die in elke tempel schijnen te wonen.

Vrijgevigheid beperkt zich niet alleen tot het doneren van eten en drinken aan monniken, ook het onderhoud van de tempel wordt verzorgd door de gemeenschap. Zo worden er in Birma regelmatig processies georganiseerd waarbij een reliek uit de tempel langs de dorpen wordt gedragen en aan de mensen wordt gevraagd om een donatie voor onderhoud aan de tempel. Westerse reizigers in Zuidoost-Azië staan vaak versteld van de pracht van dorpstempels in gebieden waar mensen zelf in golfplaten hutjes wonen.

De Nederlandse backpacker Rutger (29) vertelt dat hij in the middle of nowhere in Birma ’s avonds eens een aansluiting miste met het openbaar vervoer, maar dat mensen hem meteen doorverwezen naar de tempel om te gaan slapen. ‘Het was echt een dorpje van niets. Geen straatverlichting, de mensen kookten op houtvuur en de weg was onverhard. Ik liep met de zaklamp van mijn telefoon door het pikdonker en zag ineens een soort gouden tempelgebouw staan, middenin de jungle. Ik moest wel twee keer in mijn ogen wrijven voor ik kon geloven dat in dit dorp zo’n tempel kon staan.’ Rutger beschrijft vervolgens hoe de volgende dag de dorpelingen in hun nette kleren langs de weg stonden om de monniken eten te geven. ‘Sommigen gaven niet meer dan een beetje rijst, maar je zag aan hun plechtige manier van doen hoeveel het voor ze betekende. Met name het beeld van zo’n heel fragiel oud vrouwtje dat met trillende handen een enkel schepje witte rijst in de kom van elke monnik schepte zal me nog lang bijblijven. Alsof ze het aan de koning van het land gaf, maar waarschijnlijk staat zij hier elke dag langs de kant van de weg.’

Zoals veel van de lessen uit het boeddhisme, gaat het bij het geven van dana niet in de eerste plaats om het geven zelf, maar om de mentale staat en intentie op het moment dat je geeft. De gegeven hoeveelheid is daarom niet relevant. Het eenvoudige offer van een bloem, een kleine dienst of een simpele maaltijd wordt dan ook gezien als een waardige vorm van dana. Boeddhisten geloven dat de ideale omstandigheden om te geven zijn: een pure gift met pure intenties aan een pure ontvanger. De pure gift komt in de praktijk neer op het geven van de juiste gift in de juiste omstandigheden, op het juiste moment en verkregen op een eerlijke wijze. Zo is het beter om een bedelend kind eten, liefde en aandacht te geven dan geld en wordt een gift van een slachthuis, alcoholfabriek of dief als minder puur gezien dan die van een dokter, leraar of timmerman. De pure intentie betekent dat je geeft vanuit je hart, met compassie voor de ontvanger, met overtuiging, aandacht en zonder verwachtingen. Een pure ontvanger is iemand die het waardig is om aan te geven, in Azië zijn dit vaak monniken en ouderen, voor wie men groot respect heeft.

Net als het Nederlandse gezegde ‘wie goed doet, goed ontmoet’ staan veel geschriften uit het oude India vol met aanwijzingen over de baten van het geven en de zonde van het niet-geven. Zoals dit vers uit de Mahabharata, een circa vijfduizend jaar oud religieus en filosofisch epos:

Laat de rijke de arme bedelaar tevredenstellen en zijn oog leggen op een langere weg. Rijkdom komt nu tot de een en dan tot de ander en, als de wielen van een wagen die voort blijven rollen, wint de dwaas zijn voedsel met vruchteloze arbeid; dat voedsel, waarachtig, zal zijn ondergang zijn. Hij voedt geen vertrouweling, heeft niemand om van hem te houden. Vol van schuld is hij die eet zonder deelnemer.

Deze oude verzen maken duidelijk dat het in het oude India als plicht werd gezien om te geven en als groot verderf om welvaart voor jezelf te houden. Zeker in het licht van deze langere weg, waarmee gedoeld wordt op reïncarnatie, een van de fundamenten van het boeddhisme en veel hindoeïstische stromingen. Zij geloven dat je in het ene leven als rijke geboren wordt, maar je voor hetzelfde geld in je volgende leven een bedelaar bent. Dit laat ook zien dat er een diepere dimensie verscholen gaat onder het simpele gebaar van het geven. Het doen van goede daden als vrijgevigheid wordt gezien als een training van kwaliteiten om in het huidige en het volgende leven vruchten van te plukken.

De Thaise monnik Bodhijana legt uit dat er veel voordelen kleven aan vrijgevigheid en liefdadigheid. ‘De gever ervaart vandaag liefde en waardering van anderen en in de toekomst door de wet van karma, die vertelt dat wat gegeven is uiteindelijk in een andere vorm weer bij de gever terecht zal komen.’ Naast deze voordelen, gaat het geven volgens hem vooral om het zuiveren van de geest. Om te vorderen op het pad van boeddhisme, schrijft de leer voor dat de beoefenaar zich ontdoet van hebzucht, begeerte, egoïsme en haatdragendheid. Door iets waardevols weg te geven, ontwikkelt de gever onbaatzuchtigheid naar anderen toe, wat een transformatieve werking kan hebben op de gever. Mensen die vaak geven zouden gezondere relaties hebben en betere vriendschappen omdat zij minder verwachten van de mensen om hen heen en het de hechting aan materieel bezit vermindert. Gevers van dana krijgen dan ook het advies om te geven zonder iets terug te verwachten en zonder kwaad te zien in de ontvanger, of het nou een hooggerespecteerde monnik of een bezitloze bedelaar is. Of, in de woorden van Bodhijana, is liefdadigheid het meest effectief wanneer het gegeven wordt met vreugde, onbaatzuchtigheid en zonder oog te slaan op de kortetermijngebreken en de omstandigheden van de ontvanger.

In één van de boeddhistische soetra’s spreekt de Boeddha over zes soorten mensen die in aanmerking komen voor liefdadigheid: monniken en kluizenaars, andere mensen van religieuze ordes, armen, reizigers, daklozen en bedelaars. Andere, eerdere soetra’s spreken ook over het belang van hulp aan zieken en slachtoffers van rampen. Door de sociale hiërarchie zijn het in de praktijk toch de monniken die op de eerste rang staan wat liefdadigheid betreft, ook in arme landen als Birma en Cambodja, waar sommige families geen geld hebben om hun eigen kinderen naar school te sturen. Toch wordt dit probleem in veel gemeenschappen ook door de tempels opgelost, die vaak fungeren als doorgeefluik voor liefdadigheid.

De Sri Lankaanse docente Wani (41) legt uit hoe dat werkt. ‘Omdat veel mensen geloven dat de puurste personen om aan te doneren de monniken zijn, halen zij zogezegd het meeste uit hun gift, het hoogste aantal karmapunten zou je haast kunnen zeggen’, zegt ze lachend. ‘De tempels fungeren echter niet alleen als gebedsplaatsen, maar ook als gemeenschapshuis, onderdak voor reizigers, huisvesting voor ouderen en wezen en vaak als school voor de dorpskinderen. Op die manier komt niemand iets tekort en blijft de spirituele dimensie van het geven overeind.’

De Vlaamse Erick (31) en Michelle (30) reisden per fiets door Sri Lanka en werden inderdaad hartelijk ontvangen in verschillende dorpstempels. ‘Vaak keken mensen nogal verbaasd naar twee buitenlanders die in hun kleine dorpje aan kwamen fietsen, maar zodra we duidelijk maakten dat we een plek zochten om te slapen, werden we steevast naar de tempel doorverwezen’, vertelt Michelle. ‘Vaak kwam er dan ’s avonds wel iemand uit het dorp met een mandje fruit of een bord rijst. De monniken zelf vonden het ook nog een leuke kans om hun Engels te oefenen, dus het waren altijd mooie ontmoetingen. Zeker in armere gebieden viel het echt op dat de tempels veel meer zijn dan een religieus instituut, maar ook als ontmoetingsplaats, dagopvang en verzorgingshuis.’

Ook in Thailand werkt het systeem voor behoeftigen die geen monnik zijn. De Thaise schooldirectrice Jicki (39) legt het concept naam jai uit. ‘Naam jai is Thaise vrijgevigheid en is een systeem dat zichzelf overeind houdt. Thai geven graag en verwachten er in principe niets voor terug. Alleen gaan ze wel uit van de wederkerigheid op lange termijn. Dit komt erop neer dat we altijd bereid zijn om iets te doen voor elkaar, maar dat we er dan ook vanuit gaan dat als we zelf een keer hulp nodig hebben, dat de deuren van de persoon aan wie we gegeven hebben voor ons open staan. Op die manier geven we elkaar voldoende mogelijkheden om elkaar vrijgevigheid te tonen. Eigenlijk denk ik dat dit principe voortkomt uit de kleine plattelandsgemeenschappen waar iedereen afhankelijk is van elkaar. Je helpt je buren, want wie weet ben jij het morgen die hulp nodig heeft.’

Door deze diepgewortelde cultuur van geven en delen lijkt het erop alsof de Aziatische landen de lijst van de CAF nog lange tijd zullen blijven leiden. Het verschil tussen deze landen en het Westen is volgens algemeen directeur Lowe dat westerse landen vaak reactief geven. ‘Rampen en tegenspoed zorgen er vaak voor dat de rijke landen in actie komen. Zo zagen we in 2012 een sterke daling in de score van westerse landen omdat er dat jaar relatief weinig internationale rampen plaatsvonden, terwijl het jaar daarvoor veel gegeven werd voor onder andere de tsunami in Japan.’

Lowe legt uit dat er een duidelijke trend zichtbaar is van snel-ontwikkelende landen met een groeiende cultuur van vrijgevigheid. ‘Wereldwijde welvaart verspreidt zich, de wereldbevolking krijgt beter werk en miljoenen mensen genieten van een hoger levensstandaard en meer vrij te besteden inkomen.’ Volgens de CAF-directeur heeft deze groep mensen de potentie om een enorme impact te hebben wat betreft het oplossen van sociale problemen, noodsituaties en het transformeren van de maatschappij waar ze leven. ‘Het doel van onze stichting is simpel: we willen het debat aanwakkeren onder politici en burgers over hoe de cultuur van vrijgevigheid gestimuleerd en verankerd kan worden in de maatschappij. De wereld heeft een historische kans om een sterke gemeenschap te vormen die de levens van miljoenen mensen kan veranderen.’

‘Nederlandse godsbeleving is vaak rationeler’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: Gereja Kristen Indonesia Nederland.

Trots toont ouderling Elvin Leuhery de nieuwe kerk waar de gemeenschap zo’n vijftien jaar voor heeft gespaard. Naast een ruime zaal met een capaciteit van honderdtachtig personen op de begane grond heeft het pand ook een eerste verdieping voor Bijbel-studies en vergaderingen. Tijdens de rondleiding legt Leuhery uit dat de Indonesische protestantse gemeente in Amstelveen ongeveer tweehonderd leden kent. De Gereja Kristen Indonesia Nederland (GKIN) heeft naast Amstelveen ook afdelingen in onder andere Den Haag, Rotterdam, Dordrecht, Tilburg, Arnhem en Nijmegen. De diensten worden in het Nederlands gehouden met een Indonesische vertaling op een beamer of vice versa. De kerkgemeenschap is in 1985 opgericht door Indonesische migranten die zich minder thuis voelden bij de toenmalige Gereformeerde Kerken in Nederland en de Nederlandse Hervormde Kerk. ‘De Nederlandse godsbeleving is vaak rationeler en individualistischer’, volgens Leuhery. ‘Indonesiërs zijn daarentegen meer gevoelsmensen die meer waarde hechten aan het collectief. De Indonesische cultuur is wat zachter en de mensen zijn wat vriendelijker. Als het met een omweg gezegd kan worden, dan zeggen we het met een omweg.’ Ook hebben de kerkgangers van de GKIN vaak meer behoefte aan bijeenkomsten rondom de kerkdiensten. Zo worden er vaak kooroefeningen gehouden en is er een standaard nabespreking van de preek.

Speciale aandacht is er vooral voor de jeugd die is aangesloten bij de gemeenschap. Volgens de ouderling een logisch gevolg van de veranderende tijden. ‘Je merkt dat jongeren nog steeds op zoek zijn naar God, maar dat ze het geloof toch op een iets andere manier beleven.’ Leuhery wijst hierbij naar het succes van Hillsongs, de meest invloedrijke pinksterbeweging wereldwijd op dit moment. Deze zou jonge mensen het geloof pragmatischer aanbieden, verwoord in een taal die zij begrijpen. ‘Een aantal jongeren is in het verleden naar dat soort kerken gegaan omdat het zich niet helemaal thuis voelde bij hoe wij hier het geloof beleven’, vertelt de ouderling. Ondanks dit gegeven trekt de kerk nog steeds beduidend meer jeugd dan collega-kerken in de buurt. De aanwezige ouderling Joli Tanahatoe en haar man Jeffry Tanahatoe kunnen hierover meepraten. Zelf gaan ze namelijk naast de diensten van GKIN ook iedere zondag naar een kerk in Osdorp. ‘Wij zijn daar de jongste!’, vertelt de zestigjarige Jeffry.

De GKIN verschilt inhoudelijk weinig met andere Nederlandse hervormde of gereformeerde kerken. De liturgie staat centraal, God wordt om vergiffenis gevraagd en de ‘vermaning tot nieuwe levenswandel’ is een belangrijk terugkerend thema. ‘Als je jezelf door Christus gered voelt, dan hoort daar ook een verandering van je leven bij’, verklaart Leuhery. Een verschil met de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) is wel dat er naast psalmen en gezangen ook andere liederen worden gezongen. Zo klinken er op zondag bij de GKIN Johannes de Heer-liederen, alsook Engelse hymnes en opwekkingsliederen. Deze muziek wordt hierbij ondersteund door het orgel, maar soms ook door een piano of andere muziekinstrumenten. Een gemiddelde dienst van de GKIN telt met zeven liederen bijna het dubbele aantal vergeleken met andere traditioneel- protestantse kerkdiensten. Toch gaat het in deze kerkgemeenschap er niet zo uitbundig aan toe als bij evangelische gemeenten. Geen geklap dus of gedans voorin de kerkzaal. ‘Het is nog steeds een eredienst in de protestantse traditie, dus niet een viering zoals bij de pinkstergemeente.’ Leuhery legt uit dat bij pinkstergemeenten de focus meer gericht is op de genade van God, die leidt tot deze vrolijke godsbeleving. Protestanten trachten volgens hem daarentegen zo volmaakt te leven, dat in sommige gevallen de genade van god te weinig belicht wordt. Overigens ziet de ouderling deze verschillen in het geloof niet als iets negatiefs. ‘Kijk, alle geloven zijn goed. Uiterst links of rechts, ik ken geen kerk die perfect is.’

Ook binnen de eigen protestantse familie wijkt de GKIN soms inhoudelijk af van de PKN. Zo blijkt de Indonesische gemeente op een aantal punten een stuk conservatiever. ‘Het meest controversiële verschil is dat binnen de PKN het homohuwelijk is toegestaan, bij ons niet. In dat opzicht volgen we meer de gereformeerde lijn.’ Leuhery plaatst zijn eigen kerk op dit standpunt dan ook tussen de PKN en de afgescheiden protestantse kerken buiten dit verband. Ondanks deze Bijbelse meningsverschillen tekende de GKIN tien jaar geleden wel een associatieverdrag met de PKN. Sindsdien erkennen beide instituten elkaars ambtsdragers en kunnen dominees preken in elkaars kerken. Zelf had de kerk overigens ook een afsplitsing in 2014, de Gereja Protestan Indonesia Nederland. Hoewel deze scheuring gevoelig ligt passen meningsverschillen volgens Leuhery tegelijkertijd ook binnen de protestantse traditie. ‘Een kerk is altijd bezig om zichzelf te vernieuwen en te zoeken hoe God in het complete plaatje blijft passen.’ Dubbel kerklidmaatschap is bij de GKIN toegestaan. Binnen de kerk mag verder openlijk worden geargumenteerd over verschillende geloofsinterpretaties. ‘Dat heeft ook puur te maken met die zoektocht van jongeren. Omdat ze steeds mondiger zijn moet je als kerk ook de discussie aandurven.’

Het aantal bezoekers van de GKIN is door de jaren heen vrij stabiel gebleven. Nieuwe aanwas voor de migrantenkerk ontstaat vooral door geboortes en huwelijken. ‘Ook hadden we een periode dat we veel Indonesische studenten hadden, maar nu niet meer. Vroeger konden ze hun hele studie afmaken in Nederland, nu kunnen ze hier alleen kort verblijven’, vertelt Leuhery. De ouderling merkt dat christelijke Indonesische studenten sindsdien vaker voor internationale kerken kiezen. Ook ‘verkaast’ de Indonesische gemeenschap in Nederland in rap tempo door gemengde huwelijken en de vernederlandste levensstijl van de derde en soms vierde generatie Nederlandse Indonesiërs. Leuhery schat in dat tachtig procent van de jongere bezoekers van de GKIN in Amstelveen geen Bahasa Indonesia meer spreekt. Toch hoopt en denkt Leuhery dat zijn kerk over tien jaar nog steeds bestaat in de huidige vorm. Volgens de ouderling worden er bovendien al twintig jaar vraagtekens gezet bij het bestaansrecht van een Indonesische protestantse kerk in Nederland. Een exodus heeft de afgelopen decennia echter niet plaatsgevonden bij de GKIN. Leuhery ziet de toekomst dan ook met vertrouwen tegemoet. ‘Een kerk is een plek waar God zich manifesteert en als God het wil bestaan we over vijftig jaar nog.’

Economische crisis Turkije is van eigen makelij

0

‘Nederland opent weekendscholen in Turkije voor bijles economie’, zo kopte de satirische website De Speld op 15 augustus. ‘Op de scholen’, aldus het berichtje, ‘moeten jonge Turken les krijgen in economie, zodat toekomstige regeringen er niet zo’n puinhoop van maken dat de munt van het land instort. De ouders van minister van Financiën Berat Albayrak hebben hun zoon meteen aangemeld bij de Hollandse School’. Het kan, zo ‘citeert’ de site Albayraks moeder, immers ‘nooit kwaad om wat basiskennis over economie te hebben’.

Onbekend is of Albayraks schoonvader, president Erdogan, met wiens beleid hier indirect de vloer aangeveegd wordt, inmiddels al een aanklacht wegens smaad heeft ingediend. Maar mogelijk heeft die het momenteel daarvoor toch echt te druk, nu de Turkse lira inderdaad in sneltreinvaart naar beneden keldert, en hij de confrontatie aan moet met een bullebak die niet voor hem onderdoet, maar over een beslissende voorsprong aan machtsmiddelen beschikt: Donald Trump.

Die confrontatie spitst zich op twee punten toe. Enerzijds op een economische oorlog, waarbij Washington en Ankara elkaar door steeds hogere importtarieven op de knieën trachten te dwingen, anderzijds op de door de Turkse regering gearresteerde Amerikaanse dominee Andrew Brunson, die ervan beschuldigd wordt als onderdeel van een door de CIA opgezet netwerk van christelijke missionarissen met de Gülen-beweging en de PKK tegen de Turkse staat geconspireerd te hebben. Erdogan draait er daarbij niet omheen dat Brunson als ruilmiddel moet dienen om de reeds jaren in Amerika levende Fethullah Gülen, die van de mislukte staatsgreep van 2016 beschuldigd wordt, in handen te krijgen. ‘Geef ons jullie geestelijke’, aldus de boodschap, ‘dan krijgen jullie onze dominee’.

Anders dan Erdogan misschien verwachtte, heeft dat in het Witte Huis niet tot toegevendheid geleid, maar juist tot verharding. Trump eist op hoge toon directe vrijlating van Brunson, omdat die beschuldigingen op niets gebaseerd zouden zijn, en dreigt, als dat niet gebeurt, Turkije met een handelsoorlog economisch, en zo ook politiek, op de knieën te dwingen. Ankara van zijn kant dreigt daarop nu zelfs de NAVO-band te verbreken, en zijn heil bij Rusland en China te zoeken.

De kans dat Trump inzake Brunson inhoudelijk het gelijk aan zijn kant heeft, mag op ruim boven de negenennegentig procent worden geschat. Voor het omgekeerde is de door Erdogan in elkaar gedraaide complottheorie, waarbij de meest onwaarschijnlijke partners zich tegen Turkije verenigd zouden hebben, te ongeloofwaardig. Maar dat betekent niet automatisch dat het door Trump gekozen politieke antwoord, waarbij hij volledig in de overdrive gaat, ook wenselijk is. Geen zinnig mens zal, mocht de huidige financiële crisis in Turkije daartoe leiden, Erdogans ondergang als zodanig betreuren, maar de prijs zou wel eens te hoog kunnen zijn. Speciaal mede vanwege de bijwerkingen voor Europa, dat geen partij is in dit conflict.

Hoe belachelijk ook in onze ogen: met zijn complottheorieën inzake Brunson en Gülen vindt Erdogan in eigen land wijd en zijd gehoor, en zelfs bij veel Turkse emigranten en hun nazaten in den vreemde. Dat hij eveneens in Nederland weer bij de laatste presidents- en parlementsverkiezingen moeiteloos op de eerste plaats eindigde, en bijvoorbeeld het vijanddenken van Denk grote geestverwantschap met zijn eigen vertoont, zegt genoeg. Die politieke complottheorieën staan niet los van de economische, waarbij de ineenstortende lira volgens Ankara niet het gevolg van eigen wanbeleid, maar van een westerse samenzwering zou zijn.

Ofschoon Erdogans oproep aan zijn eigen onderdanen om ‘als goede patriotten’ nu euro’s en dollars voor lira’s in te wisselen, tot dusverre weinig wordt opgevolgd – integendeel zelfs – betekent dat niet dat het daaraan ten grondslag liggende denken niet bij een groot deel van zijn achterban aanslaat. Dat die, indachtig een vorige hyperinflatie in 2004, waarbij velen hun spaarcenten verloren, in de praktijk vervolgens het particuliere banksaldo zwaarder laten wegen dan dat van de staat, is een tweede. Eerst komt, vrij naar Berthold Brecht, nu eenmaal het eigen eten, en dan pas de nationale ‘eer’.

Ook het dreigement van een wisseling van allianties is niet geheel loos. Het moge, objectief, vanuit Turks perspectief alleen al om economische redenen uitermate onverstandig zijn om Europa en Amerika voor Rusland in te ruilen, maar net als voor Trump vooral het belang van Trump zélf op de eerste plaats komt, geldt dat ook voor Erdogan. Aan het behoud van zijn eigen machtspositie is het belang van Turkije ondergeschikt. En nu beide heethoofden tegenover elkaar staan, kunnen beiden het zich niet veroorloven voor de ander te wijken. Een dergelijke capitulatie tast in eigen ogen hun mannelijkheid aan.

Zeker, de economische crisis in Turkije, die door Trumps handelsoorlog op gevaarlijke wijze verergerd wordt, is in de kern van eigen makelij. Alleen laat het onverantwoordelijke economische gedrag van Erdogan zich niet corrigeren door er eigen onverantwoordelijk politiek gedrag tegenover te zetten. Het opzetten van Hollandse weekendscholen met basiscursussen economie, misschien is dat toch niet zo’n gek idee. Kan ook Stef Blok zich meteen weer een beetje rehabiliteren.

Niet alleen Turken hebben eer

0
‘Eergerelateerd geweld komt niet alleen voor in islamitische kringen.’

Turkoloog en arabist Rob Ermers schrijft in zijn onlangs verschenen boek Honor related violence: a new social psychological perspective over de laatste stand van zaken met betrekking tot eergerelateerd geweld. Hij geeft een antwoord op vragen als: Wat is eer? Waarom maken sommigen onderscheid tussen eer van westerlingen en niet-westerlingen?Hoe kunnen eer- en bloedwraak verklaard worden? De Kanttekening sprak Ermers over zijn onderzoek.

In uw boek biedt u een nieuw perspectief op eergerelateerd geweld. Wat was vooral het perspectief dat u in eerdere publicaties en discussies miste en dus de aanleiding vormde voor het schrijven van uw boek?
‘Als je boeken over eergerelateerd geweld kritisch leest, zal het opvallen dat de term ‘eer’ in geen van die boeken goed gedefinieerd wordt. Dat is zeer problematisch, omdat je zonder definitie ook geen onderscheid kunt maken in de verschillende casussen of misdrijven en moeilijk kunt zeggen ‘hier ging het om de eer’, of juist niet. Je hebt immers geen criteria. Deze manier van werken is trouwens wel de praktijk in Nederland. De afwezigheid van een definitie en bijbehorende criteria werd in 2012 al in een rapport geconstateerd. Het is heel simpel: als je niet weet wat het zikavirus precies is kun je onmogelijk een medicijn uitvinden om de ziekte uit te roeien. En zonder definitie kun je geen goed beleid ontwikkelen. Waar wel een poging wordt gedaan om eer te definiëren, wordt er jammergenoeg gesteld dat eer te maken heeft met een gevoel dat slechts onder bepaalde bevolkingsgroepen voorkomt. Eer zou een gevoel zijn dat mannen uit niet-westerse volkeren zoals bijvoorbeeld Turken, Marokkanen en Arabieren hebben, en autochtone Nederlanders, Duitsers en Zweden niet. Eer blijft daardoor iets mysterieus wat zijn oorsprong vindt in exotische, ondoorgrondelijke volkeren. En kunnen westerlingen acties van de niet-westerling niet begrijpen.’

Wat is uw definitie van eer?
‘Ik vind om te beginnen dat je een onderscheid moet maken tussen eergevoel en eer, want deze twee termen worden vaak door elkaar gehaald. Een gekrenkt eergevoel kan ontstaan in een situatie waarin je het idee hebt dat je onrecht wordt aangedaan, waarin je teleurgesteld bent of afgaat. Dat idee kan terecht zijn of onterecht, het is slechts je persoonlijke perceptie, en daardoor voor anderen niet altijd goed te begrijpen. Hoewel sommigen de situatie herkennen, weten ze nog niet wat je voelt. Dat eergevoel wordt in het Turks met gurur aangeduid. In de psychologie noemen ze geweld in die context affectief geweld. Eer daarentegen is niet een gevoel, maar in mijn visie hetzelfde als morele reputatie. Uit onderzoek blijkt dat je morele reputatie goed moet zijn om bijvoorbeeld vrienden te kunnen maken. Als je Harvey Weinstein heet en op Facebook vrienden zoekt, zal dat je waarschijnlijk niet echt meer lukken en dat komt omdat de morele reputatie van Weinstein helemaal naar de maan is. Dat is niet slechts de persoonlijke indruk van Weinstein zelf, maar iets wat ook buitenstaanders kunnen waarnemen en vaststellen. Om een Nederlands voorbeeld te geven: datzelfde geldt ook voor Joran van der Sloot;  zijn morele reputatie is ook kapot. Je kunt dus je morele reputatie bederven met moreel wangedrag, maar ook wanneer andere mensen veronderstellen dat je dat hebt gedaan.’

Is morele reputatie persoonsgebonden of heeft die ook een weerslag op de mensen in je omgeving?
‘Het punt is juist dat je andere mensen kunt meeslepen door de ondergang van jouw morele reputatie. De moeder van Joran bijvoorbeeld heeft een groot sociaal en moreel probleem gekregen door de misdaden van haar zoon. Dat wordt een associatief stigma genoemd. Zij heeft een sociaal issue in haar gemeenschap, vrienden en vriendinnen hebben zich waarschijnlijk van haar afgekeerd. Het was in dat opzicht interessant hoe ze toentertijd reageerde op de daden van haar zoon. Ze deed haar verhaal in verschillende tv-programma’s in een poging haar eigen morele reputatie te redden, zodat mensen in ieder geval niet slecht over haar en haar andere kinderen zouden denken. De vrouw van Weinstein heeft mogelijk om dezelfde redenen onmiddellijk echtscheiding aangevraagd. Dus of je het nou eer noemt of morele reputatie, dit mechanisme werkt hetzelfde, of je nou een Turk, Fin, Nederlander of Rus bent. Het gebeurt overal op dezelfde manier.’

U zegt dat eer of morele reputatie binnen alle bevolkingsgroepen bestaat. Wanneer het echter gaat om eer en eergerelateerd geweld denken we snel aan Turkse of Marokkaanse Nederlanders. Zorgt dat beeld ook in de praktijk voor problemen?
‘Stel dat een Turkse Nederlander ruzie heeft met zijn tienerdochter die niet wil luisteren en hij in een moment van zwakte haar een klap geeft. Dan komt hij bij  hulpverleningsinstanties of de politie terecht waar nog te vaak wordt gezegd ‘zie je wel, daar heb je weer zo’n Turk, die voelt dit en dat, omdat zijn dochter niet luistert, in de Turkse cultuur is een meisje immers het bezit van haar vader en Turkse mannen hebben vanwege hun cultuur vrouwonvriendelijke ideeën’. Dan mag hij urenlang uitleggen dat het in zijn geval niet om eergevoel of om die ideeën ging, maar om het feit dat de dochter in kwestie niet naar hem als liefhebbende en goedwillende vader luisterde en hij daar simpelweg boos om werd. Dat verweer heeft te vaak weinig zin.  Er wordt, overigens met de beste bedoelingen, op deze wijze een diagnose gesteld over deze burger heen, niet omdat de informatie dit of dat aantoont, maar omdat Turken ‘nou eenmaal zo zijn’. Zonder het te vragen weten wij, en daarmee bedoel ik ook medewerkers van officiële instanties, dat deze Turkse man die of die ideeën en gevoelens heeft. Dat is erg onrechtvaardig, temeer daar deze medewerkers op allerlei andere gebieden wel erg deskundig zijn. Zo komt men er niet of te laat achter dat het verhaal misschien is verzonnen of aangedikt door de tienerdochter die haar vader een hak wilde zetten, wat weleens gebeurt; de conclusie is nog te vaak gebaseerd op stereotypen.’

Foto: In-Mind. Rob Ermers is turkoloog en arabist. Hij is als gastonderzoeker verbonden aan de Radboud Universiteit. Hij heeft een eigen consultancybureau (Midden-Oosten Perspectief) dat adviezen en trainingen verzorgt over eer, eergerelateerde zaken en de culturen van het Midden-Oosten, hoofdzakelijk voor politie, justitie, maatschappelijk werk en Veilig Thuis, het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Hij is de auteur van ‘Eer en eerwraak: definitie en analyse’ (2007) en ‘Werkboek eergerelateerd geweld’ (2010). Begin dit jaar verscheen een Engelstalig boek van zijn hand over het onderwerp, getiteld ‘Honor related violence: a new social psychological perspective’.

Is het dan niet zo dat eerwraak en eergerelateerd geweld meer voorkomen binnen islamitische kringen?
‘Het klopt dat eerwraak voorkomt in een gebied dat loopt van Turkije tot Jemen, Egypte, delen van Centraal-Azië, Pakistan, India en de Kaukasus. Maar we zien in die regio eerwraakzaken bij aanhangers van alle godsdiensten. Eergerelateerd geweld komt niet alleen voor in islamitische kringen. Overigens is eerwraak altijd moord met als enige motief de morele reputatie van een familie te herstellen. Ook is belangrijk op te merken dat mannen én vrouwen met dat motief worden vermoord. Laten we eens aannemen dat de moeder van Joran hem in elkaar slaat. Vervolgens legt ze aan de rechter uit dat haar leven door hem is verpest en ze daardoor de confrontatie met hem niet aankon. Dat zou zonder meer een eergerelateerd verweer zijn. Er zullen in Nederland in zo’n geval volgens mij veel mensen erkennen dat zij een punt heeft. Hoe kunnen we, als dat zo is, nog claimen dat eer een niet-westers of zelfs een islamitisch fenomeen is?’

Er is natuurlijk wel verschil in wat Turkse Nederlanders en autochtone Nederlanders als een aanval op hun eer zien, toch? Bijvoorbeeld als we kijken naar wat als moreel wangedrag wordt gezien door westerse en niet-westerse bevolkingsgroepen?
‘Niet culturen of religies, maar gemeenschappen verschillen wel op het vlak van wat zij moreel wangedrag vinden. Je kunt daarom niet aannemen dat alle Turken enkel vanwege hun cultuur één en dezelfde opvatting hebben van wat moreel wangedrag is. Een jetsetfiguur uit Istanbul vindt het misschien minder erg dat zijn dochter een vriendje heeft dan een Turkse moeder in een Centraal-Anatolisch dorp bij Konya. En niet eens omdat die Turkse moeder dat persé zelf erg vindt, maar meer omdat de mensen in haar omgeving dat vinden en zij de sociale gevolgen vreest. Bij beoordeling van moraliteit gaat het immers altijd om de mening van mensen in de sociale omgeving. In Turkse jetset-gemeenschap is dergelijk gedrag geen probleem, en in Konya wel. Je kunt dus nooit zeggen ‘in de Turkse cultuur is het zo dat vrouwen …’, dat is onzin.’

Denkt u dan niet dat de islam gewelddadiger is of meer ruimte biedt aan eergerelateerd geweld dan andere religies?
‘In mijn boek heb ik godsdiensten grotendeels buiten beschouwing gelaten. Religies zijn op zichzelf niet gewelddadig. Het is daarentegen wel zo dat je op basis van bepaalde religieuze uitgangspunten een moreel kader kunt vormen voor een gemeenschap. De aanhangers van een godsdienst vormen dus morele normen. Een belangrijke rol ligt bij de religieuze leiders. Een imam of priester kan bijvoorbeeld aanvoeren dat je geen seks voor het huwelijk mag hebben, omdat hij zegt te weten dat God dat niet goed vindt. Gelukkig zijn er altijd ook heel verstandige imams en priesters geweest die bijvoorbeeld zeggen ‘hij die zonder zonde is werpe de eerste steen’. En ook in de islam heb je het belangrijke begrip rahma, ofwel barmhartigheid. Op grond van barmhartigheid kun je als individu en als gemeenschap mensen hun morele misstappen vergeven, en dat gebeurt ook. Dat daar in sommige gevallen niet de nadruk op wordt gelegd heeft meer te maken met de gelovigen – en wat buitenstaanders ervan vinden – dan met de mogelijkheden binnen het geloof zelf. Echter, als je slecht over een religie en in dit geval de islam wilt denken, kun je altijd wel iets vinden. Ik probeer in ieder geval in concrete zaken juist de positieve punten te vinden want daar kunnen de mensen iets mee.’

Hoe komt het dat migrantengroepen met een niet-westerse achtergrond gevoeliger lijken voor seksueel wangedrag door een familielid en dat als meer eer krenkend ervaren dan andere bevolkingsgroepen?
‘In alle gemeenschappen zijn er bepaalde seksuele en morele normen. Veel migranten in Nederland komen uit gebieden waar bijvoorbeeld seks voor het huwelijk een grote morele smet werpt op de familie, net zoals in Nederland tot in de jaren zeventig. De morele reputatie van de familie wordt daardoor beschadigd, met als gevolg sociale uitsluiting voor alle familieleden. Tegen hun zonen zeggen ouders daarom dat ze geen meisjes moeten verleiden, en tegen hun dochters dat ze zich niet mogen laten verleiden. Als de buitenwereld erachter komt hebben de familieleden immers, net als de moeder van Joran, ook een probleem. Zij weten dat moreel wangedrag de hele familie in gevaar kan brengen, inclusief weerloze minderjarige neefjes en nichtjes en opa en oma. Vanwege het associatieve stigma waar we het eerder over hadden. In dergelijke situaties wordt uit angst in sommige gevallen naar geweld gegrepen. Maar in wezen zijn dit algemene sociale mechanismen die overal ter wereld voorkomen. Het verschil zit in wat volgens al die verschillende gemeenschappen als moreel wangedrag wordt gezien. In veel Nederlandse gemeenschappen vormt het aangaan van een seksuele relatie zonder dat je met elkaar trouwt geen enkel moreel probleem meer. Je wordt er moreel gezien niet meer op afgerekend. Maar als je wordt beschuldigd van seks met minderjarigen is je sociale leven wel afgelopen. Het lijkt mij dus niet verstandig om wat eer betreft met de vinger te wijzen naar ‘de ander’, terwijl vergelijkbare mechanismen ook voorkomen binnen de diverse autochtone gemeenschappen.’

U vraagt in uw boek of wij in het westen niet ‘onze’ idealen aan het afzetten zijn tegen ‘hun’ geweldsdelicten en misstanden? Denkt u dat we in Nederland een bepaalde morele standaard op te dringen aan migrantengroepen en vervolgens daaraan afmeten of ze nou wel of niet deugen?
‘Dat is precies wat we doen. In Nederland en West-Europa heerst het idee dat veel moslims ‘slecht’ zijn. Zij plegen immers eerwraak, behandelen hun vrouwen als voetvegen en doen aan gedwongen uithuwelijken van hun kinderen. Ja, dergelijke misstanden zijn er, dat ontkent niemand. Maar doen ze dat echt allemaal? Ook mijn collega of buurman? En zijn Nederlanders dan allemaal even goed? Hebben wij niet een zekere Willem Holleeder, die verdacht wordt van afpersing en liquidaties? Is hij een typische Nederlander die we als maatstaf kunnen nemen? Nee, natuurlijk niet. Je mag van mij best claimen dat de doorsnee Nederlander goed is, maar niet dat de doorsnee Turk of Arabier potentieel slecht is. Het is net als wel de splinter in het oog van de ander zien, maar niet de balk in het eigen. Wanneer een Turkse of Arabische Nederlander met een autochtone Nederlander in gesprek gaat over geweldsdelicten komt men te vaak op het onderwerp eerwraak of gedwongen huwelijken. Die zijn immers in onze visie inherent aan ‘de cultuur’. Maar waarom zou een willekeurige Turkse Nederlander zich constant moeten verdedigen voor misdaden die hij niet zelf pleegt?’

In veel publicaties, bijvoorbeeld in de media, zouden misdaden gepleegd door niet-westerse personen vaak worden toegeschreven aan hun culturele achtergrond in plaats van specifieke contexten of omstandigheden, in tegenstelling tot westerse gevallen.
‘Het is natuurlijk prettig als je kunt afgeven op bepaalde groepen in een land. Het komt sommigen soms ook goed uit dat zulke misstanden blijven bestaan, want deze dingen kun je koppelen aan de integratie van groepen en individuen. Zolang ze zich voordoen en deze koppeling aan hun cultuur in stand blijft, en er beleid gevoerd wordt zonder definitie, kunnen leden van de meerderheid, en ook bijvoorbeeld de overheid, bepalen wie er wel en wie er kennelijk niet is geïntegreerd. Integratie is als een stok die een meerderheidsgroep steeds achter de hand kan houden en steeds weer kan inzetten om te zeggen dat bepaalde minderheidsgroepen, ook op individueel niveau, niet deugen. Dan zeggen we bijvoorbeeld ‘u heeft zestig jaar uw best gedaan maar helaas is uw integratie niet gelukt, want u heeft uw vrouw geslagen’. Maar als een autochtoon-Nederlandse verdachte X bij wijze van spreken acht man doodschiet en er zeven afperst wordt die vraag over zijn integratie niet gesteld. Hij komt immers uit onze eigen cultuur, hij is ‘één van ons’. We erkennen dat hij een uitzondering is. Als Holleeder niet Willem maar Ali zou heten, zouden wij de lompe manier waarop hij zijn zus bejegent vermoedelijk toeschrijven aan ‘het feit’ dat hij uit een ‘vrouwonvriendelijke cultuur’ komt. ‘Zo gaan Turken en Arabieren nu eenmaal met vrouwen om’, zou dan de aanname zijn. Hebt u iemand horen zeggen dat de houding van Holleeder zou kunnen worden veroorzaakt door de Nederlandse of Amsterdamse cultuur? Ze wordt toegeschreven aan zijn karakter, zijn opvoeding, niet aan zijn etnische achtergrond of cultuur. En zo hoort het ook. Hij is tenslotte een uitzondering.’

Wat zijn de gevolgen van dit soort stigma’s en onterechte toeschrijvingen voor de samenleving?
‘De autochtone Nederlander blijft hierdoor toch met enige argwaan en twijfel kijken naar mensen uit migrantengroepen, met een idee van de zogenoemde vijfde colonne, ‘de klap kan onverwachts komen’. Bij de migrantengroepen leeft, denk ik, door die argwaan, die zij voelen, sterk het idee van ‘ze willen ons niet begrijpen, ze moeten ons niet hebben, wat we ook doen’. En zo lang nieuwe Nederlanders telkens weer naar allerlei vage maatstaven worden beoordeeld op hun mate van integratie in Nederland en er allerlei mythen over hun cultuur rondgaan, blijft de tweedeling, zo vrees ik, nog lang in stand. Dat vind ik enorm spijtig en schadelijk voor ons allemaal.’

‘Democratische krachten zullen Erdogan overleven’

0
‘Ik geef de moed niet op, ik vertrouw erop dat het geweten van het volk uiteindelijk zal zegevieren. Je kunt mensen niet eeuwig voor de gek houden.’

Vlak voor de zomer verscheen een interview in deze krant met de Koerdisch-alevitische politica Zarife Atik uit Turkije, een topbestuurder van de democratisch-socialistische partij HDP die sinds afgelopen februari in Nederland verblijft. Ze verklaarde in dat interview dat ze overwoog asiel aan te vragen in Nederland, omdat in Turkije een arrestatiebevel is uitgevaardigd tegen haar op basis van terreurbeschuldigingen. Het interview kreeg positieve reacties van lezers (en natuurlijk ook negatieve reacties doorspekt met haat en aantijgingen zoals ‘landverrader’ en ‘terrorist’). Velen vroegen om een vervolginterview met Atik; men wilde weten hoe het met haar ging en of ze wel of niet teruggekeerd was naar Turkije. Uw reporter nam opnieuw contact met haar op en kwam erachter dat ze inmiddels een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland en verblijft in een vluchtelingenkamp.

De vorige keer dat ik je sprak twijfelde je nog over of je asiel wilde aanvragen in Nederland. Je liet je besluit afhangen van de Turkse parlements- en presidentsverkiezingen van 24 juni. ‘Als het regime verliest, keer ik huiswaarts’, zei je hoopvol. Het regime heeft aan het langste eind getrokken, dus jij bent voorlopig ver van huis. Hoe voelt dat?
‘Zoals het er nu naar uitziet, kan ik niet terugkeren. Natuurlijk wil ik terugkeren, omdat mijn man, dochters, moeder, vrienden, partijgenoten en andere dierbaren, mijn decennialange strijd voor democratie, kortom heel mijn leven, daar is. Het was dan ook niet gemakkelijk voor mij om de knoop door te hakken en hier asiel aan te vragen. Ik heb er goed over nagedacht. Ik heb lang geworsteld met mezelf. Allerlei vragen spookten door mijn hoofd. Als mijn asielaanvraag wordt ingewilligd, hoe gaat mijn leven er dan uitzien, wat ga ik hier doen, hoe lang blijf ik hier? Na de coup van 1980 emigreerden veel linkse, socialistische generatiegenoten naar West-Europese landen, maar ik bleef. De situatie in Turkije is nu echter zelfs erger dan na de coup van 1980, daarom pas ik deze keer. Als ik terugga riskeer ik een lange gevangenisstraf. Ik ben geen twintig meer, ik ben zestig, niet veel zestigers komen de Turkse gevangenis levend uit. Ik heb mijn asielaanvraag ingediend op 2 juli. Op die dag vond vijfentwintig jaar geleden het Bloedbad van Sivas plaats, dat aan vijfendertig mensen, vooral alevitische intellectuelen en kunstenaars, het leven kostte.’

Wat als je asielaanvraag wordt geweigerd?
‘Dat zou betekenen dat Nederland mij overlevert aan de ongenade van Erdogan. Maar ik heb vertrouwen in een goede afloop, want Nederland is een ontwikkeld land, een democratische rechtsstaat. Democratieën leveren doorgaans geen onschuldige mensen uit aan tirannen.’

En als je asielaanvraag wordt ingewilligd?
‘Dan richt ik mij op integreren in Nederland, wat begint met het leren van de taal. Of ik later, wanneer het beter gaat in Turkije wel of niet terugkeer doet er niet toe, want zolang ik hier ben, moet ik integreren. Let wel, integreren, niet assimileren, want diversiteit is een verrijking. Daarnaast wil ik mijn strijd als HDP’er hier voortzetten. Tienduizenden mensen zitten vast in Turkije, onder wie duizenden HDP’ers. De HDP is de enige partij in het land die écht zegt waar het op staat, over de repressie, de mensenrechtenschendingen, de ziekelijke propaganda, de corruptie en het nepotisme. Daar betaalt de partij nu de prijs voor. De strijd van de HDP is broodnodig en moet, hoe en waar dan ook, gevoerd blijven worden.’

Wat voor mensen verblijven zoal in het vluchtelingenkamp?
‘Veel vluchtelingen uit Syrië en Afrikaanse landen, zoals Eritrea en Soedan, maar ook uit onder meer Oekraïne, Rusland en Turkije. Uit Turkije is er bijvoorbeeld een groep HDP’ers, zoals familieleden van HDP-bestuurders en een jongeman die beschuldigd wordt van het ‘beledigen’ van Erdogan. De meeste vluchtelingen uit Turkije zijn van de Gülen-beweging. Net als de HDP’ers hebben zij opmerkelijke, ontroerende verhalen. Bijvoorbeeld verhalen over hoe ze via de Egeïsche Zee zijn gevlucht naar Griekenland en hoe velen, onder wie kinderen, onderweg zijn verdronken. Verschrikkelijk. Of het verhaal van een man die drieëndertig jaar in Nederland heeft gewoond, met pensioen is gegaan, afstand heeft genomen van zijn Nederlandse nationaliteit en naar Turkije is vertrokken, om vervolgens Turkije te ontvluchten, eerst naar Griekenland en uiteindelijk weer terug naar Nederland waar hij asiel heeft aangevraagd.’

Zarife Atik (Dersim, 1958) is sinds 2012 verbonden aan de HDP. Ze is bestuurder van het landelijk bureau en vooral actief voor de vrouwenbeweging van de partij. Eerder was ze onder meer co-voorzitter van HDP Antalya (2015-2016). Voor haar HDP-periode was ze mensenrechtenactivist. Na de coup van 1980 werd ze opgepakt, omdat ze deelnam aan een betoging tegen de Nationale Veiligheid Rechtbanken (opgeheven in 2004), die berucht waren vanwege de politiek gemotiveerde vonnissen die ze uitspraken tegen tegenstanders van het bewind, onder wie veel Koerden. Ze zat ruim tien maanden in de gevangenis en kreeg een verbod van vijf jaar om deel te nemen aan politieke activiteiten.

CHP’er Ince werd door opiniepeilers getipt als favoriet om Erdogan te verslaan in de presidentsverkiezingen. Ben je teleurgesteld in Ince en de CHP?
‘Ook ik dacht dat een serieuze mogelijkheid bestond dat het regime zou verliezen. De toespraken en beloften van Ince, de manier waarop hij verschillende groepen bij elkaar wist te brengen en tijdens verkiezingsbijeenkomsten de pleinen en zalen vol wist te krijgen, hadden mij en vele anderen hoop gegeven. Ik had het gevoel dat het politieke tij zou keren. Helaas is dat niet gebeurd. De democratie heeft verloren, de rechtsstaat is uitgeschakeld. De situatie was al uitermate zorgwekkend, maar met de verkiezingen van 24 juni is Turkije een hel geworden voor de democratisch gezinden. De CHP kan zich maar niet losmaken van haar traditionele staatsgeoriënteerde politieke visie. Dat vormt het grootste obstakel voor de partij om een grotere groep kiezers aan zich te binden. CHP’ers denken nog steeds ‘dit is onze staat, ons systeem, blijf er vanaf’. Ze lijken zich niet te beseffen dat de staat en het systeem inmiddels gedomineerd worden door de AKP. Daarnaast heeft de CHP vanaf de oprichting van de republiek in 1923 decennialang een bizarre, repressieve ideologie proberen op te leggen aan de bevolking. De partij noemde dat laïcisme, maar iedereen die weet wat laïcisme is, weet dat wat de partij probeerde af te dwingen weinig te maken had met laïcisme. Het was pure repressie. Een voorbeeld van die repressie was de obsessie van de partij om vrouwen ervan te weerhouden een hoofddoek te dragen in openbare gebouwen. Dat soort belachelijke, nutteloze maatregelen hebben de politieke islam groot gemaakt in Turkije. De AKP, die de anti-islamitische obsessies van de CHP heeft gebruikt om conservatieven voor zich te winnen, heeft haar succes voor een groot deel dan ook te danken aan de CHP. Verder weet de CHP nog steeds niet hoe ze effectief oppositie kan voeren. De partij heeft geen poot om op te staan. De partij toont veel te weinig lef, zegt zelden de dingen die gezegd moeten worden en draait om de feiten heen. Zo bood Ince na de verkiezingen geen weerstand tegen het regime. Hij erkende en accepteerde de verkiezingsresultaten, terwijl er zoveel meldingen waren van stemfraude en andere onregelmatigheden. De miljoenen mensen die hun hoop hadden gevestigd op de CHP zijn met volstrekt lege handen achtergebleven.’

Zou Demirtas (gedetineerde HDP-leider) het dan beter hebben gedaan als hij op vrije voeten was?
‘Demirtas zou zijn rug recht hebben gehouden en weerstand hebben geboden. Daarom zit hij in de gevangenis.’

Wat is de oplossing voor Turkije?
‘Het implementeren van westerse standaarden op het gebied van democratie en rechtsstaat. Mensenrechten dienen de hoogste prioriteit te hebben. Dat lijkt nu verder weg dan ooit door de barre omstandigheden die het regime Erdogan heeft gecreëerd. Maar vergis je niet, het is geen utopie, want er bestaat nog altijd een democratiecultuur in Turkije. Onder morele leiders rijpt die cultuur, de bevolking plukt daar de vruchten van, terwijl onder immorele leiders die cultuur wordt uitgehold. De republiek bevindt zich nu in de extreemste uithollingsfase sinds haar oprichting. Erdogan is vastbesloten een Midden-Oosten-land à la Iran te maken van Turkije. Maar de democratische krachten in Turkije zijn niet dood, ze zullen Erdogan overleven, net zoals ze vele anderen vóór Erdogan hebben overleefd.’

Je blijft hoopvol.
‘Ik ben ervan overtuigd dat langzaam maar zeker steeds meer en meer mensen zullen ontwaken uit hun roes en zullen zeggen ‘en nu is het genoeg geweest’. Dat heeft tijd nodig, vooral omdat de vrije pers vrijwel compleet is weggevaagd en desinformatie wijdverspreid is. Ik geef de moed niet op, ik vertrouw erop dat het geweten van het volk uiteindelijk zal zegevieren. Je kunt mensen niet eeuwig voor de gek houden.’

‘Echte emancipatie groeit van binnenuit en onderop’

0
Vrij Links, het seculiere initiatief van filmmaker Eddy Terstall, schrijver Asis Aynan, voormalig PvdA-parlementariër Keklik Yücel en actrice Femke Laterveld, roept veel emoties op.

De beweging Vrij Links wordt bejubeld en verguisd. Sympathisanten van Vrij Links hekelen de politieke correctheid van de linkse partijen, die de islam zouden ontzien, en zijn van mening dat het goed is dat hiertegen stelling wordt genomen. Critici daarentegen noemen Terstall en de zijnen antireligieus en islamofoob. Ze vinden het bovendien verdacht dat Vrij Links de steun krijgt van GeenStijl en journalist Wierd Duk (de Telegraaf). De Kanttekening sprak sympathisanten en critici van Vrij Links, om de controverse goed in kaart te brengen. Is Vrij Links antireligie, in het bijzonder anti-islam? Is Vrij Links ‘fout’, omdat GeenStijl het initiatief steunt? En hoe ver gaat het secularisme van Vrij Links eigenlijk?

Sympathie
Fabian van Hal (21) heeft sympathie voor het initiatief. Van Hal studeert rechten en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is columnist bij Jalta. Van oktober 2016 tot september 2017 was hij bovendien lid van het hoofdbestuur van DWARS, de jongerenorganisatie van GroenLinks. Van Hal voelt zich aangetrokken tot Vrij Links, vanwege het volgens hem intolerante intellectuele klimaat bij DWARS en andere progressieve organisaties. ‘Als je kritiek hebt op identity politics, intersectioneel feminisme of de conservatieve islam word je voor racist, seksist en/of islamofoob uitgemaakt. Een lid van het vorige bestuur vertelde me een half jaar geleden dat ik geen functies voor Dwars meer mag bekleden, omdat ik foute standpunten zou uitdragen. Ik ben nog wel lid, maar helemaal thuis voel ik mij er niet echt meer.’

In zijn artikel Meer vrij in mijn links graag, dat gepubliceerd werd op Jalta en de website van Vrij Links, bekritiseert Van Hal het linkse sociaalculturele verhaal, omdat men zich alleen maar zou afzetten tegen Geert Wilders en Thierry Baudet, zonder daarvoor een goed alternatief te formuleren. ‘De oplossing is een eigen geluid creëren, een geluid dat enerzijds opkomt voor gediscrimineerde minderheden, maar tegelijkertijd als het nodig is de ideeën van conservatieve moslims kan bekritiseren. Deze vrijheid is deel van de Verlichtingswaarden die we koste wat het kost moeten beschermen.’

Dat betekent echter ook dat Van Hal Keklik Yücel steunt, die in Vrij Nederland pleitte voor een hoofddoekverbod op de basisschool. Van Hal: ‘Meisjes op jonge leeftijd maken niet zelf de keuze. Dat doen hun ouders voor ze. Ik ben niet tegen de hoofddoek, maar dat mogen vrouwen zelf beslissen als ze achttien zijn.’ Volgens Van Hal maakt zo’n verbod de overheid niet tot een dwingeland. ‘De overheid mag soms ingrijpen. De ouders van het meisje hebben minder keuzevrijheid, maar zij krijgt door een hoofddoekverbod juist meer vrijheid.’

Een voorstander van het hoofddoekverbod op de basisschool is ook Hans de Vries (63), onderzoeker bij Saxion Hogeschool en voorzitter van de Atheïstisch Seculiere Partij. De Vries is daarnaast actief bij de vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte, van waaruit de ASP in 2010 werd opgericht. In 2014 en 2018 deed de ASP zonder een zetel te behalen mee aan de gemeenteraadsverkiezingen in Deventer. Als onderwijsman en als politieke atheïst is De Vries een uitgesproken tegenstander van het bijzonder religieus onderwijs. ‘Wat Yücel zei over het hoofddoekverbod is goed, maar ik vind dat je tot je achttiende religievrij moet blijven. Kinderen moeten zichzelf kunnen ontwikkelen, zichzelf ontdekken. Dan heb je niets aan religie. Als je als volwassene vrijwillig kiest om een geloof aan te gaan hangen, prima. Maar kinderen moeten van indoctrinatie, eenzijdige informatie en opleggedrag verschoond blijven.’

De Vries staat, naar eigen zeggen, voor negenennegentig procent achter Vrij Links. ‘Max Waterman, die begin dit jaar op onze ASP-lijst in Deventer stond, is secretaris van de ASP en betrokken bij Vrij Links. Daaruit blijkt duidelijk onze verbondenheid. Ik heb ook af en toe contact met Eddy Terstall. Hij heeft ook zo zijn bedenkingen over is ook voor het afschaffen van artikel zes van de Grondwet, godsdienstvrijheid. Heel goed, want artikel één, het verbod op discriminatie, beschermt de gelovigen namelijk ook. Godsdienstvrijheid zorgt juist voor ongelijke behandeling. Als gelovige heb je meer privileges. Dan mag je bijvoorbeeld onverdoofd ritueel slachten of bij je zoon een stukje van zijn geslacht eraf snijden. Als je dat als ongelovige doet is dat strafbaar.’ Volgens De Vries is de ASP echter principiëler dan Vrij Links. ‘Wij spreken onze idealen uit en gaan daarvoor. Zo’n opstelling zorgt er helaas voor dat je klein blijft.’

Kritiek
De Turks-Nederlandse arts Reis Kurt (42) stoort zich behoorlijk aan de uitspraken van Yücel over het hoofddoekverbod. Volgens hem probeerde ze het kemalisme, ‘de ouderwetse Turkse variant van het stalinisme, nieuw leven in Nederland in te blazen’. ‘En dat onder het mom van de sociaaldemocratie. Jarenlang hebben kemalisten bepleit dat Koerden niet bestaan.’ Kurt vertelt dat hij niet tegen individuele keuzevrijheid is. ‘Dat is een belangrijke kernwaarde, waarvoor Vrij Links zich terecht hard maakt. Maar in hun secularisme gaan Terstall, Yücel cum suis te ver. Kledingvoorschriften op school, een hoofddoekverbod, zulke zaken gaan in tegen het principe van vrijheid. Totalitaire regimes willen graag het onderwijs beheersen en kinderen indoctrineren. In de voormalige Sovjet-Unie werd iedereen gedrild in het atheïsme. In Turkije was seculier onderwijs een soort van communisme, het ging uit van een totalitaire benadering. De AKP van Erdogan doet nu precies hetzelfde, maar dan met religieus onderwijs. Dat is ook slecht. Onderwijs moet vrij zijn. Vrij van een overheid die alles wil bepalen.’

Theoloog des Twitterlands Alain Verheij (29) is ook kritisch over Vrij Links. Op Twitter maakte hij hierover ook een harde grap, die voor nogal wat ophef zorgde. ‘Dat is echt vreemd, ik draaide net de letters van de naam Eddy Terstall om en toen stond er ineens Jean-Marie le Pen.’ Verheij vraagt daarvoor geen vergeving. ‘Ze moeten tegen een grapje kunnen. GeenStijl maakt ook hele harde grappen, maar als ik dat doe bij iemand die ze leuk vinden word je voor de bus gegooid. Dat vind ik vreemd, want ik spiegel ze alleen maar.’

Over GeenStijl gesproken, vindt Verheij Vrij Links fout, vanwege de steun die het initiatief krijgt uit uiterst rechtse hoek? ‘Het is zeker goed om te kijken wie er voor je applaudisseert. Als je opeens steun krijgt van GeenStijl, Wierd Duk en consorten, dan zou je je moeten afvragen of je initiatief wel echt links is. De bijval voor Vrij Links komt maar van één kant, de rechtse identiteitspolitiek. Je moet je dan afvragen. lijkt mijn verhaal toch meer op rechtse identiteitspolitiek, dan dat wat wij Vrij Links noemen?’

Maar volgens Verheij is Vrij Links niet extreemrechts. ‘Ze noemen Spinoza en de Verlichting. Dat klinkt heel links-liberaal, D66. In hun manifest in de Volkskrant noemden ze de islam ook niet expliciet. Aan de andere kant schelden ze wel op linkse identiteitspolitiek, waarbij ze stromannen maken. Volgens Vrij Links worden niet-Westerse Nederlanders beschermd in het debat. Dat is je reinste waanzin. Dag in dag uit is er kritiek op de multiculturele samenleving, op moslims vooral. Ze worden helemaal niet gevrijwaard van kritiek. Vrij Links doet een Wierd Dukje, ze zeggen dat iets niet gezegd mag worden, dat er een taboe op ligt, terwijl het tegendeel het geval is. Het interview met Terstall en Yücel gaf gelukkig meer duidelijkheid. Het is Vrij Links gewoon te doen om islamkritiek. Terstall is niet tegen christelijk onderwijs, maar wil dit opofferen om de islam aan te pakken. Dit lijkt op wat het Front National doet. Ze zijn zogenaamd voor secularisme, maar willen eigenlijk alleen van islamitische symbolen af. Daarom pakken ze ook christenen en joden aan, omdat het anders discriminatie is.’

Theo Brand (46) van GroenLinks-religieplatform De Linker Wang is voorzichtiger. ‘Het manifest zat vol met niet-concrete suggesties waarin ik impliciet een islamofobe ondertoon proefde. Het enthousiasme van Duk en kompanen bevestigde dat gevoel. Als Terstall vervolgens in Vrij Nederland toelichting geeft, beweegt hij zich grotendeels weer binnen de sociaaldemocratische lijnen.’ Brand vindt niet dat je Vrij Links moet veroordelen, omdat GeenStijl het initiatief aanprijst. ‘Maar op Twitter bejubelt het account van Vrij Links het artikel van GeenStijl-auteur Bart Nijman in Nieuwe Revu. Vrij Links is, omdat men zich links noemt, maar de rechtse steun wel fijn vindt, nogal dubbelhartig.’

Brand onderschrijft de stelling van Vrij Links dat links van oudsher religiekritisch was. ‘Maar dat was niet het doel. Het doel was altijd emancipatie, gelijke kansen. Links doet er goed aan breed te blijven denken. Dus blijf oog houden voor linkse bondgenoten ook binnen islam, jodendom en christendom. Echte emancipatie groeit van binnenuit en onderop. Daarom is de doorbraakgedachte, die de tegenstelling tussen geloof en ongeloof in de politiek wil doorbreken, ook zo sterk.’

PvdA
De doorbraakgedachte kwam uit de koker van de PvdA, de partij waar Terstall en Yücel lid van zijn. Het Zuid-Hollandse Statenlid Willem Minderhout (58) dankte, schertsend, Allah op zijn blote knieën voor Denk, omdat de PvdA daardoor van Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk af was. Hoe kijkt Minderhout tegen Vrij Links aan? De PvdA-politicus volgt de beweging met belangstelling. Wel komt Vrij Links nu ‘enigszins als mosterd na de maaltijd’, want met de oprichting van Denk is de PvdA die migranten kwijt die geen sociaaldemocratisch profiel hebben. Vrij Links is volgens Minderhout te vergelijken met ‘Positief Links’ en ‘Linksom’, die de PvdA intern wilden vernieuwen. Minderhout vraagt zich af of zo’n beweging succes zal hebben.

Minderhout is inhoudelijk kritisch, maar niet negatief. ‘Vrij’ is een beladen begrip. Noch de Vrije School, noch de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, noch de Partij voor de Vrijheid vind ik toonbeelden van vrijheid. In een discussie over SGP-vrouwen heb ik gezegd dat je niemand kunt dwingen om ‘vrij’ te zijn. Om de bekende progressieve denker Karl Marx te parafraseren ‘de bevrijding van de moslims moet het werk van de moslims zelf zijn’. Vrij Links wil, als ik het goed begrijp, alleen een verbod op hoofddoeken op de basisschool. Daar vind ik wel iets voor te zeggen. Ik herinner me dat er jaren geleden in Den Haag een openbare basisschool was waar een enorme peer pressure werd uitgeoefend door de meisjes met hoofddoek op de islamitische meisjes zonder hoofddoek om hun voorbeeld te volgen. Ik ben er niet uit. Voor sommige problemen zijn gewoon op korte termijn geen oplossingen voorhanden. De tijd zal het leren.’

Over de aantrekkingskracht van Denk op het islamitische electoraat maakt Minderhout zich zorgen. Nederland heeft volgens hem juist behoefte aan politici als Yücel, Sadet Karabulut en Dilan Yesilgöz. ‘Ik schrik er daarom van dat de PvdA in Waddinxveen een supertalent als Celal Altuntas niet op de kandidatenlijst wil zetten, omdat hij ‘controversieel’ zou zijn. Daar is het kwartje nog niet gevallen, blijkbaar.’

Schrijver, columnist ex-PvdA-lid Celal Altuntas (46) vindt Vrij Links een geweldig idee. ‘Ik ken ze allemaal, de initiatiefnemers. Er is echt behoefte aan dit geluid, dat door vrijdenkers omarmd is. Het verbaast mij wel een beetje dat dit links-liberale verhaal in de rechtse hoek wordt geplaatst. Maar dit is Nederland. Het debat is hier enorm gepolariseerd. Je krijgt meteen een stempel opgeplakt als je iets zegt. Ik word bijna dagelijks voor racist of fascist uitgescholden, vooral nadat ik in een column iets kritisch heb geschreven over de islam of de lange arm van Ankara.’

Volgens Altuntas  kampt Nederland met meerdere problemen. ‘Aan de ene kant heb je inderdaad het gevaar van extreemrechts en racisme, waar links Nederland ons terecht op wijst. Maar islamisering en groeperingen als Denk en Nida vormen de andere kant van de medaille. Links Nederland heeft hier echter geen oplossing voor, omdat men bang is om voor racist te worden uitgemaakt. Wat Fabian van Hal zo duidelijk heeft verteld. Links denkt te snel dat men door kritisch te zijn de PVV in de kaart speelt. Dat is niet terecht. In Nederland telt iedereen mee, moslims mogen niet gediscrimineerd worden. We moeten wel rode lijnen trekken, bepalen wat wel en niet kan in onze democratische rechtsstaat. Dat betekent concreet dat we de lange arm van Erdogan niet toelaten en dat de overheid religievrij moet zijn. De grote fout van Nederland is dat de overheid gekozen heeft voor religieuze organisaties als gesprekspartners en dat partijen islamisten hoog op de lijst zetten. Mensen met kwaliteit krijgen weinig of geen ruimte. Diversiteit is op zich goed, maar je kunt geen Erdogan-aanhanger zijn en tegelijkertijd lid of actief zijn voor D66 of GroenLinks. We hebben te lang dit soort praktijken getolereerd.’

‘Mijn vader zat in het KNIL en moest vechten tegen zijn broer’

0
Waarom gaat iemand elke week naar een kerk, moskee of tempel? Wat zoekt of vindt hij of zij daar? De Kanttekening bezoekt diensten, missen en andere levensbeschouwelijke samenkomsten om daarachter te komen. Deze week: Molukse moslims.

De Molukse moskee aan de Johann Sebastian Bachstraat in Ridderkerk ziet eruit als elke andere moskee. Een koepel en een minaret. Toch zit er een bijzonder verhaal vast aan deze moskee, de oprichters waren namelijk oud-KNIL-militairen (Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger). Het is vrijdagmiddag rond de klok van twaalf. Langzaam stromen de bezoekers toe. Het is een gemêleerd gezelschap, uiteraard veel Molukse Nederlanders maar ook Somalische, Marokkaanse en Syrische Nederlanders weten de weg naar deze moskee te vinden. ‘Een transparante gemixte moskee dat is ons beleid’, zegt bezoeker Abdulhammat Samaniri. De moskee is gegeven door de Nederlandse staat en werd in 1986 gebouwd. ‘Het was een goedmakertje voor het feit dat onze ouders voor Nederland vochten in het KNIL-leger’, zegt Samaniri. Het KNIL vocht om Indonesië als kolonie voor Nederland te behouden. Het was een berucht leger met name omdat het na de capitulatie van Japan in 1945 hard optrad om het gezag te herstellen. Tijdens de ‘politionele acties’ vielen naar schatting bijna honderdduizend doden. De Molukkers traden massaal in dienst van het KNIL-leger, ze werden geroemd vanwege hun strijdlust. Onder hen waren dus ook moslims die vochten tegen hun Indonesische geloofsgenoten, maar geloof speelde in de onafhankelijkheidsoorlog met Nederland geen rol volgens Samaniri. ‘Het was geen godsdienstoorlog. De Molukken bestaan voor zestig procent uit moslims. Het is een misverstand om te denken dat wij in meerderheid christenen zijn, Molukkers in Nederland zijn wel in meerderheid christelijk.’

Maar waarom kozen de Molukse moslims dan voor het KNIL-leger? Volgens Samaniri was dat niet persé uit overtuiging. ‘De Nederlandse regering heeft de christelijke Molukkers enthousiast gemaakt om voor Nederland te vechten. Mijn ouders hebben niet bewust voor Nederland gekozen, mijn vader koos ervoor om in het leger te vechten. Je krijgt dan kleding, eten en onderdak. Dat was zijn motivatie. Ze zijn meegelokt door de voordelen die eraan kleefden. Mijn vader zat in het KNIL en moest vechten tegen zijn broer, waarom? Achteraf voelt die generatie zich daar ook ongemakkelijk over. Je merkt aan mijn vader tussen de regels door dat hij zich schaamt voor wat hij heeft gedaan. Hij heeft zijn eigen mensen moeten doodschieten.’ Toch zijn het niet altijd praktische redenen geweest waarom islamitische Molukkers kozen voor Nederland. Voor sommige Molukkers weegt het feit dat  ze Molukker zijn zwaarder dan de religie die ze aanhangen. Mochtar Hatuluwajo lid van de religieuze raad van de moskee vertelt dat er ook nu nog islamitische Molukkers zijn die de onafhankelijkheidstijd van de Republiek der Zuid-Molukken (RMS) steunen. ‘In meerderheid zijn dat christenen maar ik ken ook zeker moslims die de RMS steunen, ik heb wel het idee dat, dat minder wordt. Mensen zien steeds meer in dat het een utopie is. Wij steunen dat in ieder geval niet.’

Bestaat er zoiets als de Molukse islam? Volgens Hatuluwajo niet. ‘Ik zie niet veel verschil tussen de Molukse en de Indonesische islam. De Indonesische islam bestaat natuurlijk wel, Indonesiërs gaan over het algemeen tolerant om met de Koran. We hebben een goed imago in de wereld. In Mekka worden Indonesische moslims altijd erg gewaardeerd.’ Samaniri herkent dat ook. ‘We zijn minder streng denk ik.’

In de Molukse moskee komen veel verschillende stromingen en interpretaties van de islam samen. In hetzelfde gebouw komt ook een soefi-gemeenschap elke week bij elkaar, een aantal van hen gaat ook naar het vrijdaggebed. In de moskee komen ook moslims die een veel dogmatischer denkwijze hebben. Hatuluwajo: ‘Er komen hier Turken, Marokkanen, Somaliërs en Bosniërs. Zij brengen ook allemaal hun eigen visies mee en dat juichen we toe, maar we proberen wel de grote lijn te bewaken. Als Molukkers volgens wij de sjafi wetschool. Marokkanen volgen maliki en soms de salafi wetschool, die laatste heeft een slechte naam maar toch proberen we met hen in gesprek te blijven. We hebben twee Koranscholen een traditionele en een die is opgezet door de Marokkanen, we houden contact met hun om te zorgen dat we nog op één lijn zitten. Als mensen intolerant en onverdraagzaam zijn naar anderen dan accepteren we dat niet.’

Hoe treedt de moskee dan op? ‘Het is een keer voorgevallen dat een imam die bij ons preekte een hele radicale toon begon aan te slaan. Wat hij uitdroeg was heel extreem en dat was voor ons reden om met hem een aantal keer in gesprek te gaan. We hebben hem er toen op gewezen dat de consequentie is dat je moet opstappen als je je niet aan ons aanpast. Uiteindelijk is hij zelf opgestapt.’

Het is bijna één uur als Basiq Fris binnen komt lopen. ‘Hij is Nederlands en hij zal vandaag de preek verzorgen’, zegt Hatuluwajo. Fris bekeerde zich na veel omzwervingen tot de islam. ‘Na de hbs moest ik in dienst, maar daar had ik geen zin in. Je kon uitstel krijgen als je emigreerde, dus besloot ik te emigreren naar Zuid-Afrika. Ik ging me daar richten op de anti-Apartheid-beweging en kwam zodoende met allerlei verschillende Zuid-Afrikanen in contact onder wie ook Indonesiërs en Maleisiërs die moslim zijn. Ik vond het erg leuk en inspirerend hoe zij met elkaar omgingen. Ik vond de Nederlanders en Engelsen altijd zo uit de hoogte doen en zo sterk pro-Apartheid, daar ergerde ik me aan.’ Toch is Fris niet puur uit rancune bekeerd. ‘Later ben ik afgereisd naar Oost-Afrika en daar zag ik hoe een Afrikaans land omging met de kolonisatie van de islam. De islamitische cultuur is daar heel mooi vermengd met de Afrikaanse tradities, dat heeft zich zonder grote conflicten voltrokken. Daardoor raakte ik geboeid en geïnspireerd door de islam.’ Op de vraag waarom hij voor de Molukse moskee gekozen heeft antwoordt hij: ‘Indonesiërs zijn prettige mensen, maar ik kan me in elke moskee thuis voelen. In mijn preek vermeng ik islamitische inzichten van verschillende wetscholen.’

Dan is het tijd en Fris loopt naar het spreekgestoelte. Enkele minuten luisteren we naar het reciteren van de Koran. Daarna begint de preek. ‘Ik zal het vandaag kort houden vanwege de stijgende temperatuur, maar het onderwerp van vandaag is de indeling van mensen aan de hand van persoonlijke benaderingen. Er zijn vier soorten mensen volgens de Koran, de eerste is een persoon die noch tong noch hart heeft. De zondige ongelovige dwaas aan wie Allah zijn genade uitstrekt op dat zij zullen terugkeren naar hem. Zij die daar geen boodschap aan hebben zullen gestraft worden en zullen de toekomstige bewoners worden van het vuur. Het is onze taak om hen te waarschuwen om niet te zondigen tegen Allah. Het tweede type mens heeft een tong maar geen hart. Dat zijn mensen die wel spreken over Allah, maar het niet in praktijk brengen. Als ware hij een wolf in schaapskleren. Mohammed heeft gezegd dat hij deze mensen het meest vreest. Het derde type mens heeft een hart maar geen tong. Hij is overtuigd van zijn geloof in Allah, maar hij wil het stilhouden, hij kiest voor de afzondering. Zoals de Profeet heeft gezegd: ‘Wie zwijgt zal gered worden.’ De aanbidding van Allah bestaat uit tien delen en negen daarvan zijn in stilte. Dit type mens is een heilige vriend van Allah, hij wordt beschermd door Allahs sluier en is een metgezel van de Barmhartige. Al het goede is met hem. Daarom nodigt Allah de mens ook uit om je met hem te bevrienden en je met hem te associëren. De laatste categorie is de mens met tong en hart. Het is hij die leert en onderwijst en zijn kennis omzet in praktiseren zal in het koninkrijk der hemelen groot genoemd worden. Allah heeft hen uitverkozen om anderen te leiden.  Er is geen niveau boven dat niveau behalve het profeetschap zelf. Kijk dus uit naar hen en pas op om niet tegen hen te zijn. Kijk uit dat je niet zijn goede daden en boodschappen mist. Hij helpt je in de juiste ondersteuning om barmhartig te zijn naar alle mensen. Hij is je zorg en compassie waard.’

Na afloop praten we nog even na over de tolerantie van de Indonesische islam, immers is dat beeld niet aan het kantelen? Op Atjeh zijn er steeds vaker conflicten tussen christenen en moslims. Hatuluwajo is daar niet bang voor. ‘Er zijn incidenten maar de islam in Indonesië is nog steeds heel mild en ik zie dat niet zomaar verdwijnen. De islam verandert wel, maar ik geloof niet dat het ooit zo zal escaleren als in het Midden-Oosten.’ In het verleden zijn er ook incidenten geweest op de Molukken tussen moslims en christenen. Dat waaide soms ook over naar Nederland, maar volgens Hatuluwajo is het contact goed tussen de groepen. ‘In het verleden zijn er wel wat bedreigingen geweest over en weer, maar dat noem ik echt incidenten. We kunnen in Nederland goed met elkaar opschieten, we hebben goed contact met de Molukse kerk in Ridderkerk.’

Welvaartsdiscriminatie

0

Waar denk je aan bij Israël? Ik vermoed: de Palestijnse kwestie en het begrip start-up nation. Maar denk je ook aan de welvaartsdiscriminatie van Afrikaanse migranten? Met het begrip ‘Palestijnse kwestie’ doel ik op het Israëlisch-Arabisch conflict, dat draait om het grondrecht op het Palestijnse gebied en de zogenaamde tweestatenoplossing. Met start-up nation doel ik op het feit dat Israël een superieure positie heeft ten opzichte van de buurlanden als het gaat om innovatie en technologie. Het land is niet voor niets zestiende op de VN-index voor menselijke ontwikkeling. Dat komt omdat Israëliërs (zowel Joods als Arabisch en andere minderheden) hard hebben gewerkt om hun land op te bouwen, ondanks de gespannen relatie met hun buren en de rest van de wereld. Deze welvaart trekt migranten – ook uit het Afrikaanse continent. Maar de Israëlische overheid heeft geen goede reputatie als het gaat om de manier waarop ze met deze Afrikaanse migranten omgaat.

De Israëlische autoriteiten hebben er geen geheim van gemaakt dat ze geen Afrikaanse migranten willen. Ze zijn daarin niet uniek. Zo is de EU zelfs bereid om samen te werken met Afrikaanse dictators om Afrikaanse migranten in Afrika te houden. In een ontnuchterende reportage in de NRC beschrijft correspondent Bram Vermeulen hoe Niger, het armste land op aarde, de dupe wordt van Europees migratiebeleid dat gericht is op het weren van Afrikaanse migranten. De EU geeft Niger honderden miljoenen euro’s om Afrikanen te weren naar Europa door te reizen en op te vangen. Een soort ruilhandel. ‘Wij zijn de vuilnisbak van Europa geworden’, aldus een Nigerese mensenrechtenactivist tegenover Vermeulen.

Terug naar Israël. Het land heeft aan het begin van deze eeuw een toestroom van ongeveer veertig- à vijftigduizend migranten uit Afrika gezien. De meeste migranten beweren dat ze geweld en vervolging ontvluchten. De Israëlische overheid denkt er anders over. Ze noemt deze migranten economische vluchtelingen en ‘infiltranten’ die een bedreiging vormen voor het Joodse karakter van het land. Slechts circa één procent van deze Afrikaanse migranten krijgt asiel in Israël. De rest moet wat de Israëlische overheid betreft worden gedeporteerd. Om deze migranten op te vangen is een detentiecentrum midden in de woestijn gebouwd. Het detentiecentrum wordt door gevangenispersoneel bewaakt. De migranten mogen er maximaal twaalf maanden verblijven. Daarna moeten ze naar hun land van herkomst gaan of naar een ‘derde veilig land’, op vrijwillige basis. Anders komen ze permanent in de gevangenis, recht tegenover het detentiecentrum.

Mensenrechtenorganisaties stellen dat de Israëlische overheid het vluchtelingenverdrag schendt en dat die deportaties naar ‘derde veilige landen’ (Oeganda en Rwanda) helemaal niet vrijwillig zijn. Uit diverse berichtgeving blijkt dat migranten helemaal niet veilig in die landen terechtkomen. Hun documenten worden in beslag genomen en ze worden aan hun lot overgelaten. Door deze cocktail van repressieve beleidsmaatregelen dagen mensenrechtenorganisaties de Israëlische overheid regelmatig voor het Israëlische hooggerechtshof.

Vorig jaar heeft de Israëlische overheid een wet ingesteld die werkgevers verplicht om twintig procent van het salaris dat ze aan asielzoeker geven te korten. Het is de bedoeling dat dit percentage in een fonds terecht komt. Asielzoekers kunnen daar dab aanspraak op maken als ze vrijwillig Israël verlaten. Heel creatief vind ik deze dubieuze maatregel, maar discriminatoir is de juiste benaming. De maatregel is ingesteld om asielzoekers te ontmoedigen om in Israël te blijven en vrijwillige terugkeer te stimuleren. Dat was nodig, omdat het Israëlische hooggerechtshof kritisch was over de plannen van de Israëlische overheid om migranten op te sluiten en gedwongen terug te sturen.

Ik heb de neiging om ‘afrofobie’ te roepen, angst voor het zwarte lichaam. Bij zowel de EU als Israël lijkt dat het geval. Maar ik denk ook gelijk terug aan mijn reis naar Zuid-Afrika eerder dit jaar. Ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe Zuid-Afrikanen omgaan met andere ‘zwarte’ Afrikanen. Mensonwaardig. De onvermijdelijke conclusie is dat geld en welvaart de belangrijkste bron van discriminatie zijn. En dat zie je ook terug in Israël. Waar blijft het morele kompas?

Volgevreten monster of ultiem paradijs?

1
‘Nu zie je haast niet meer dat je in Thailand bent: hotels met infinity pools, beerpong-toernooien, elke nacht dronken, dansende mensen in zwemkleding op het strand en getatoeëerde jongeren die met veel te snelle brommertjes over de gevaarlijke heuvelweggetjes racen.’ Onze correspondent Tieme Hermans doet verslag vanuit Thailand.

Reizen is hip, bucket lists zijn hip en Thailand is hip. Sinds kaskraker The Beach uit 2000 is het massatoerisme in het Zuidoost-Aziatische koninkrijk verviervoudigd en is het van exotische bestemming voor backpackers en rijke honeymooners naar mainstream vakantieland gegaan. Want wie is er nou nog niet in Thailand geweest?

Waar jonge westerlingen vroeger een rondreis maakten door Europa en families gingen kamperen in Frankrijk of Italië, is er een trend gaande waarin het steeds normaler wordt om even naar Thailand te vliegen, soms voor slechts tien dagen. Dat het ervaren van het dromerige Zuidoost-Azië met perfecte stranden, kruidige curry’s, lieve gastvrijheid en exotische natuur niet langer buiten bereik ligt van de westerse middenklasse is te zien aan het groeiende aantal bezoekers dat Thailand jaarlijks trekt. Van ruim negen miljoen in 2008 naar een geschatte zesendertig miljoen dit jaar. Deze snelle groei bezorgt het koninkrijk tegenwoordig zo’n twintig procent van het bruto nationaal product, maar gaat volgens critici ook gepaard met overvolle stranden, vervuiling, natuurschade, criminaliteit en verschraling van de Thaise eilandcultuur. Zijn de hoogtijdagen van het Thais eilandtoerisme achter de rug? De Kanttekening sprak inwoners, toeristen en experts.

Vier Iraanse en twee Duitse toeristen staan teneergeslagen rond hun rolkoffers en rugzakken. De twee Duitse jongens scrollen verwoed op hun telefoon en de vier Iraanse meiden kijken wat ongemakkelijk om zich heen. Zojuist werd het zestal door een boot afgezet op het strand van Railay, een bekend, paradijselijk strand in de Golf van Krabi in Zuid-Thailand. Tot grote schrik van de jonge backpackers blijkt dat ze niet de enigen zijn die droomden over het paradijs van Railay, want het parelwitte strand ligt bomvol toeristen, de zee vol met bootjes en overal klinkt muziek van de omliggende bars en hotels die elkaar met promotiemenu’s en goedkope drank proberen af te troeven. ‘Op Google zag het er toch iets anders uit’, mompelt de dertig-jarige Nooshin voor ze met een zucht haar rugtas omzwaait en toch maar richting de hotels loopt, want Railay is alleen per boot bereikbaar.

Volgens de Thaise ondernemer Itthi (36) van Koh Samui (Koh is Thais voor eiland) begint het massatoerisme steeds grotere schade toe te brengen aan de natuur, maar ook aan de cultuur op de eilanden. ‘Vroeger kwamen een handjevol toeristen naar deze stranden, maar werkten de meeste Thai nog gewoon in de visserij. Als je hier nu rondloopt zie je veel jonge Thai die opgroeien in een totaal andere wereld dan hun ouders. Ze nemen alle slechte gewoonten van de toeristen over; roken, drinken en de hele dag niets doen. Ze zien niet dat al deze Europese feestgangers straks weer terug gaan naar hun normale leven. Voor de generatie die hier opgroeit aan de kust is het elke dag feest.’

Ook expat Barry (66) uit Ierland voelt zich niet langer thuis aan de Thaise kust.‘Toen ik hier vijfentwintig jaar geleden kwam was Koh Samui een paradijsje waar mensen elkaar groetten op straat en je het enorme strand deelde met slechts een paar anderen. Daar is nu niets meer van over. Alles draait om toerisme en dus geld. Zelfs ik word belaagd door masseuses en proppers onderweg naar huis. Dit is niet het Thailand waar ik verliefd op ben geworden.’

Britse expat Martin (78) vult aan dat na de militaire coup van 2014 de Thaise visumregels een stuk strenger zijn geworden. ‘Voor rijke Westerlingen die in korte tijd veel geld uitgeven staan de deuren hier wijd open, maar het wordt je als gepensioneerde steeds moeilijker gemaakt om permanent in Thailand te blijven.’ Zowel Martin als Barry is bezig om te verhuizen naar buurland Cambodja. ‘Daar voelt het meer als het goede oude Thailand’, lacht Barry, ‘ze nemen het er niet te nauw met de regels, het leven is er goedkoop en mensen zijn nog eerlijk en vriendelijk.’

Barry denkt dat de hoogtijdagen van het Thais eilandtoerisme achter de rug zijn. ‘Er mogen nu wel meer bezoekers komen, maar wie goed kijkt, ziet dat het een zinkend schip is. Het aantal hotels blijft groeien, de stranden raken voller en voller, de vervuiling neemt toe en de paradijservaring neemt af. Ik vergelijk Thailand vaak met een verzadigd, gulzig monster dat binnenkort door zijn eigen vraatzucht ten onder gaat.’ Volgens de Ierse expat maken omliggende landen als Birma, Cambodja en Vietnam grote kans de vlag van Thailand over te nemen. ‘Let op mijn woorden, binnen tien jaar is die hele Thailand-hype overgewaaid en zit dit land met vervuilde, leegstaande spookstadjes aan de kust. Alle toeristen zitten dan in Birma, waar de ontwikkeling van strandtoerisme nog in de kinderschoenen staat. Daar kan je echt bounty beaches vinden zonder die te hoeven delen met drommen andere toeristen.’

Over de vervuiling en de natuurschade maken ook Thaise deskundigen zich zorgen. Volgens marien bioloog Thon (51) van de Kasetsart Universiteit in de hoofdstad Bangkok is maar liefst zevenenzeventig procent van de Thaise koraalriffen ernstig beschadigd door aan toerisme gelinkte activiteiten, een stijging van dertig procent ten opzichte van tien jaar geleden. Thon beweert dat veel van deze schade wordt veroorzaakt door strandhotels die hun riolering en ander vuil direct in zee laten stromen, door toeristen die tijdens het snorkelen op het koraal trappen, door ankers van toeristenbootjes en plastic afval dat achterblijft op het strand en in zee spoelt. Ook zanderosie is volgens de marinoloog een groot probleem. ‘Momenteel dreigt er al zo’n zeshonderdzeventig kilometer aan strand te gaan verdwijnen door zanderosie die grotendeels veroorzaakt wordt door grote bouwprojecten aan de kust.’

In recente jaren weten ook veel Chinezen, Koreanen en Brazilianen het land te vinden, wat weer een hele nieuwe markt heeft geopend en een publiek trekt dat een andere cultuur en andere verwachtingen met zich meebrengt. Vooral de Chinese toeristen leveren een steeds groter wordende bijdrage aan het aantal strandbezoekers. ‘Ze zijn overal!’, roept de Russische Sofia (38) gefrustreerd. ‘We kwamen naar de Similan-eilanden na het lezen van goede reviews op internet, maar toen ik hier aankwam met mijn man en zoontje bleek het te wemelen van de Chinese groepsreizigers die met bootladingen tegelijk worden afgezet.’

Er lijkt een patroon te zitten in de toestroom van toeristen, denkt leraar Phonsak (54) van Koh Phangan aan de zuidkust. ‘Toen ik nog een puber was in de jaren zeventig kwamen hippies naar ons mooie eiland, nu vooral bekend bij toeristen vanwege de enorme maandelijkse full moon party. De hippies vierden daar, net als de lokale boeddhistische bevolking het vollemaansfeest en bleven daarna rond kampvuurtjes op het strand zitten.’

Deze bijeenkomsten groeiden langzaam uit tot een fenomeen op zich. Phonsak vertelt dat wat begon als een feestje op het strand voor minder dan vijftig mensen uitgroeide tot de roemruchte feesten die hier vandaag de dag worden gehouden. ‘In die tijd hadden we nog geeneens stroom, geen wegen en geen grote speakers. Nu zie je haast niet meer dat je in Thailand bent: hotels met infinity pools, beerpong-toernooien, elke nacht dronken, dansende mensen in zwemkleding op het strand en getatoeëerde jongeren die met veel te snelle brommertjes over de gevaarlijke heuvelweggetjes racen. Ik vraag me af of de hippies van toen ooit hadden kunnen denken dat hun jamsessie hiertoe zou leiden.’

Ook maffiapraktijken werpen een schaduw op Thailands imago als vriendelijk vakantieland. Zo werden er gedurende de afgelopen vier jaar zeven backpackers vermoord op het idyllische Koh Tao. Deze moorden zijn nooit volledig opgelost, maar op het eiland zelf is algemeen bekend dat de lokale maffiafamilies erachter zitten. Ook op Phuket, Koh Phi Phi en Koh Samui is volgens kolonel Thitirat Nonghanpitak van het Thais Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau veel maffia-activiteit gaande in transport, toerisme, prostitutie, straatverkoop, mensensmokkel en vastgoed, maar heeft vooral de lokale bevolking hier last van.

Toch blijven strandgangers van over de hele wereld aangetrokken door de Thaise belofte. De prognose voor de komende jaren is dat de bezoekersaantallen zullen blijven stijgen. Thailand blijft hot. Volgens bareigenaar Tuna (48) van Koh Jum aan de zuidkust zijn veel strandgangers niet op zoek naar een onbewoond-eilandgevoel, maar zoeken ze juist graag de levendigheid, leuke restaurants en barretjes op. Dit heeft weliswaar tot gevolg dat veel toeristen terecht komen op dezelfde plek, maar voor een groot deel van de bezoekers is dit juist geen probleem. Toch denkt Tuna dat gezien de natuurschade en andere problemen die het massatoerisme met zich meebrengt het beter zou zijn als het toerisme zich wat gelijkmatiger zou spreiden over de verschillende eilanden. ‘Het probleem is ook dat toeristen elkaar volgen en zich op zo’n verre reis vastklampen aan de wijsheid van de Lonely Planet of andere reiswebsites. Thailand heeft nog altijd een fantastisch aanbod aan eilanden waar je rust, ruimte, natuurschoon en vriendelijke cultuur kan ervaren. Je moet er alleen iets beter voor zoeken.’ Tuna geeft ook aan dat luxe en rust niet altijd goed samengaan. ‘De mooiste stranden zijn vaak niet eens per weg bereikbaar. Zodra er grote resorts en wegen worden aangelegd met toeristische barretjes en restaurants met internationaal menu, dan kan je verwachten dat het binnen tien jaar gedaan is met die rust en vrede.’

Zijn buurvrouw, advocate Maialin (39), vult aan dat bezoekers rekening moeten houden met wat zij de illusie van het optische paradijs noemt: ‘vanaf je beeldscherm thuis lijkt het ene strand nog geweldiger dan het andere, maar op het moment dat je afgezet wordt bij je hotel bekruipt je het gevoel dat je Robinson Crusoe-fantasie toch niet helemaal zo mooi is als je had gedroomd.’ Toch geeft de advocate aan dat Thailand, met een kustlijn van 3219 kilometer en ruim duizend eilanden, technisch gezien veel meer toeristen aan zou kunnen, maar dat er nu hordes toeristen op een eiland zitten terwijl het volgende nagenoeg verlaten is. ‘Ons koninkrijk heeft nog tientallen net zo mooie, maar veel rustiger eilanden. Wie zegt dat Thailand vol en verzadigd is, kijkt gewoon niet goed uit zijn doppen.’

Het potentieel van Thaise stranden lijkt nog altijd enorm, omdat een groot deel van de eilanden slechts kleine bezoekersaantallen trekt. Voor elk soort reiziger biedt het land nog voldoende keuze. Voor wie het echt een droom is om de zon onder te zien gaan vanaf een leeg bounty beach, een visje van de barbecue te eten waar de lokale visser net mee aan komt gelopen en te genieten van ongekunstelde gastvrijheid en eilandcultuur heeft Thailand nog altijd een groot aanbod aan verborgen paradijsjes. Kilometers nagenoeg verlaten strand en het rustige eilandleven, van hippyparadijs tot de droombestemming voor honeymooners. De tien onderstaande eilanden zijn slechts een greep uit het ruime aanbod.

Flashpackers, stelletjes, families

1. Koh Jum. Island vibe en rustige zee. Kleurrijke vissersdorpjes, vriendelijke moslimdorpjes waar iedereen elkaar kent en zelfs in het hoogseizoen nog voldoende kans om een eigen stukje strand te bemachtigen. Veel vriendelijker dan locals op Ko Jum wordt het niet volgens sommige bezoekers en heb je hier grote kans om uitgenodigd te worden voor een visbarbecue in een klein reggaebarretje waar de eigenaar de hele dag op een gitaar zit te pingelen alsof de dag van morgen niet bestaat. Koh Jum biedt accommodatie voor budgetreizigers en families. Beste tijd om te bezoeken: december tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: vijftien tot dertig euro per nacht.

2. Koh Kood. Rust, ruimte en comfort. Kristalhelder water, perfect zandstrand en een groot koraalrif maken dit eiland de ultieme bestemming voor wie een rustige vakantie zoekt met prachtige zonsondergangen, mooie natuur en ruimte om te genieten voor families en stelletjes. Beste tijd om te bezoeken: oktober tot februari. Gemiddelde prijs per nacht: twintig tot veertig euro per nacht.

3. Koh Yao Noi en Ko Yao Yai. Lekker eten en mooie resorts zonder hordes toeristen.
Perfect voor families, met rustige resorts, privévilla’s en uitstekende eetgelegenheden. De accommodatie is iets aan de dure kant voor backpackers, maar voor families en stelletjes bieden deze beide eilanden, in de rustige Baai van Phang Nga, de perfecte balans tussen comfort en authentieke eilandervaring. Beste tijd om te bezoeken: november tot mei. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de vijfentwintig en zestig euro per nacht.

4. Koh Sukorn. Het eilandleven van weleer. Meer waterbuffels dan mensen, slechts vier resorts en vriendelijke traditionele bevolking. Verken de rijstvelden, kokosnootplantages en wilde natuur per fiets en geniet van het rustige eilandleven vanuit een hangmat. Beste tijd om te bezoeken: december tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de vijftien en veertig euro.

Alternatieve soloreizigers of backpackers met beperkt budget

5. Koh Chang Noi. Ultieme hangmatbestemming. Voor onafhankelijke reizigers die niet veel geven om 24-uur stroom, wifi en pluche onderkomens. Het slaperige Koh Chang Noi, niet te verwarren met Koh Chang aan de oostkust, heeft geen politie, beperkte faciliteiten en weinig toerisme. In ruil daarvoor krijg je een eiland met vriendelijke locals, ongerepte natuur en spectaculaire uitzichten op buurland Birma. Beste tijd om te bezoeken: november tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de tien en dertig euro.

6. Koh Phayam. Voor de artsy backpacker. Verwacht geen seven eleven-supermarkten en pinautomaten op het kleine Koh Phayam. Maar wel een eiland met klassieke, relaxte strandsfeer met bezoekers die al jarenlang nergens anders naar toe willen op vakantie. Favoriet onder kunstenaars en muzikanten waardoor er een ongekunstelde hippysfeer hangt. Er zijn de afgelopen jaren een aantal meer upscale accommodaties, barretjes en kunstgalerietjes, dus Koh Phayam is allang niet alleen maar een toevluchtsoord voor vagebonden. Beste tijd om te bezoeken: november tot mei. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de twaalf en veertig euro.

7. Ko Phra Thong. Lekker authentiek chillen in je houten bungalow. Volgens sommigen is dit de beste plek in Thailand voor vogelspotters en natuurliefhebbers. Op dit eiland vind je vooral basic bungalows en enorme, uitgestrekte stukken onontwikkeld strand. Beste tijd om te bezoeken: november tot april. Gemiddelde prijs per nacht: tussen de twaalf en twintig euro.

Kampeerders

Wie zegt dat je in Thailand niet kunt kamperen heeft niet goed opgelet. Nagenoeg alle nationale parken bieden kampeerplekken aan en zeker in het koele seizoen tussen december en maart is kamperen op een Thais strand voor sommigen de ultieme vrijheidservaring.

8. Koh Lao Liang: voor de actieve natuurliefhebber. Deze geïsoleerde eilandengroep, niet ver van Maleisië, biedt een off the beaten track-ervaring voor klimmers, kampeerders en natuurliefhebbers aan de Andamanse Zee. Beste tijd om te bezoeken: januari en februari. Gemiddelde prijs per nacht: veertig euro voor een luxe tent.

9. Koh Rawi: onvervalste Crusoe-ervaring. Een bijna onbewoond eiland waar je kunt kamperen. Op het prachtige strand worden af en toe dagjesmensen afgezet, maar zodra die vertrokken zijn, heb je het strand voor jezelf. Beste tijd om te bezoeken: januari tot maart. Gemiddelde prijs per nacht: vijf euro voor een tent.

10. Koh Surin: walvishaaien en zeeschildpadden. Nog zo’n afgelegen pareltje waar je kunt genieten van snorkelen, het zien van zeeschildpadden en walvishaaien zien en kunt verblijven in een tent of bungalow van de rangers in het nationale park. Beste tijd om te bezoeken: januari en februari. Gemiddelde prijs per nacht: tent vanaf acht euro, bungalow vanaf vijftig euro.

Een andere zogenaamde travel hack is reizen in het regenseizoen. Sommige eilanden als Koh Phayam kennen een bijzonder heftige moesson waardoor de meeste hotels gesloten zijn, maar andere eilanden als Koh Kood en Koh Rawi zijn dan nog rustiger, accommodatie is er goedkoper dan in het hoogseizoen en het regent vaak slechts een uur per dag. Ook loont het vaak de moeite om net iets buiten de toeristencentra te gaan zitten. Zo vind je op het full moon-partyeiland Koh Phangan niet alleen feestende backpackers, maar ook prachtige jungle en een yogadorp waar mensen komen voor rust, gezond eten en yogalesjes op het strand.

De Thaise overheid heeft zich de afgelopen jaren tot doel gesteld om het massatoerisme op overvolle eilanden als Koh Phi Phi, de Similan-eilanden en Koh Tachai in te perken om de natuur de kans te geven zich te herstellen. Vooral de grote cruiseschepen en lawaaiige motorboten met dagjesmensen worden geweerd. Volgens marinoloog Thon is dit slechts een deel van de oplossing. ‘Het tijdelijk sluiten van de deuren op sommige stranden zal tot op zekere hoogte helpen, maar om volledig te herstellen zouden deze plekken permanent dicht moeten, maar daarvoor zijn we te afhankelijk van de inkomsten die het toerisme ons land brengt.’

Alarm! Salafisten in het stadhuis!

0

Toen de Telegraaf mij belde om commentaar op de reportage van de krant dat ‘salafisten infiltreerden in het Rotterdamse stadhuis’ wist ik uit ervaring dat mijn woorden ingebed zouden kunnen worden in een schreeuwerig stuk dat moord en brand schreeuwde. Het eerste stuk dat over de kwestie ging stond hoe dan ook bepaald niet op de achterpagina en de kritiek op de Telegraaf was dat ze geen wederhoor had gepleegd. De experts in radicalisering op het Rotterdamse stadhuis, een man en een vrouw, zouden niet benaderd zijn om hun verhaal te doen. Nikki Sterkenburg, journaliste bij Elsevier, nam de gelegenheid te baat om onder andere via Twitter te vertellen dat toen zij indertijd onderzoek deed naar een vergelijkbare kwestie in het Amsterdamse stadhuis, zij zich liet verleiden tot het geloven dat de duivel zelf zich genesteld had in de Amsterdamse burelen (mijn woorden). Het bleek allemaal veel genuanceerder te liggen dan ze eerder veronderstelde. Ik vond haar mea culpa mooi, maar er zat een rafelrandje aan, waarom er pas mee voor de dag komen nu de ‘kwestie Rotterdam’ zich aandient en niet eerder? Of kwam ze nu pas tot het besef? Enfin, het is hoe dan ook mooi dat iemand in het toch al zo gepolariseerde debat publiekelijk verklaart verkeerd te hebben gezeten. Daar kan menig journalist een les van leren.

Ik schets dit allemaal omdat ook mijn commentaar stevig gefileerd werd op internet. Wat had ik nu te zeggen over twee mensen die ik nog nooit had gesproken? En hoe zat het met mijn bronnen op het stadhuis? Toch wist ik deze kritiek te pareren, omdat de Telegraaf journalist Silvan Schoonhoven mij niet vroeg naar de specifieke twee medewerkers van de gemeente Rotterdam, maar in zijn algemeenheid naar de wenselijkheid van mensen zoals adviseurs op een gevoelig thema zoals radicalisering binnen de moslimgemeenschap, die zelf orthodoxe of zelfs salafistische standpunten hebben. Ik ging wat mij betreft in op de theoretische vraag wetend dat velen dat niet als zodanig zouden percipiëren. En ik kwam tot hetzelfde standpunt als toen ik vorig jaar bij een uitzending van Nieuwsuur werd geïnterviewd over het ‘herbronnen’ van jonge moslims die het ware geloof zochten in een tamelijk rigide vorm van islam. Ik beargumenteerde toen dat dat allemaal kon in de samenleving, maar dat ik er niet bij stond te juichen en ook dat ik vond dat universiteiten (als de Vrije Universiteit) dit soort bewegingen niet moesten faciliteren met zalen of gebedsruimtes. Ik vind hoe dan ook dat religie zoveel als maar mogelijk is niet aanwezig zou moeten zijn in de publieke ruimte of in instellingen die door de overheid worden gefinancierd waarbij ik me ook realiseer dat dat erg lastig is gezien artikel drieëntwintig van de Grondwet dat de financiering van bijzonder onderwijs faciliteert. Ik zou hoe dan ook, ook voor het afschaffen van het gebed zijn waar promoties in mijn Tilburgse universiteit mee beginnen en eindigen en dat geldt ook voor de halalhoek in de mensa van dezelfde universiteit.

Het grootste bezwaar dat ik had op de mogelijke aanwezigheid van orthodoxe gelovigen, in dit geval moslims, in overheidsgremia is dat ze doorgaans een wat mij betreft zeer orthodox gedachtegoed met zich meebrengen over bijvoorbeeld de positie van de vrouw, homoseksualiteit en de democratie, dat nogal contrasteert met mainstream Nederlandse waarden. Consequent als ik probeer te zijn in de opvatting dat religie toch vooral achter de voordeur moet worden beleefd, ben ik er niet voor om dit soort mensen te rekruteren. Ik besef wel dat ik hier in de buurt kom van het schenden van het gelijkheidsbeginsel van artikel één van de Grondwet en het is om die reden dan ook dat ik deze mening als voorkeur uit en niet als regel. Mijn wens is politiek van aard en niets houdt mij tegen die te uiten, wetend dat de Grondwet de beleving van religie (artikel zes) garandeert, overigens zonder dat dat tot wanordelijkheden leidt (aldus lid twee van datzelfde artikel).

Ten slotte ben ik van mening dat als moslims door gemeentes in dienst genomen worden om signalen van radicalisering door te geven zij in hun eigen achterban en vooral door potentiële rekruteerders en jihadisten gemeden zullen worden. Zij zullen een groot deel van hun contacten verliezen of deze zullen zwijgen. Dan kun je beter gewoon de veiligheidsdiensten erop zetten. Die zijn daarop getraind en hebben, naar verluidt, al ettelijke aanslagen voorkomen.

Overigens had de Telegraaf mijn commentaar uiteindelijk prima verwoord. Compliment voor de grootste krant van Nederland.