De Marokkaans-Nederlandse cabaretière en actrice Soundos el Ahmadi zegt dat witte Nederlanders ‘knuffelmarokkaan’ Ali B. mogen houden. ‘Wij willen hem niet terug!’
Ali B. is zijn status als ‘knuffelmarokkaan’ kwijt, nadat het BNNVARA-programma Boos de rapper beschuldigde van seksueel overschrijdend gedrag. In de Knorrenpodcast vraagt cabaretier Martijn Koning aan collega Soundos el Ahmadi wat zij van deze hele situatie vind. ‘Hoe voelt het als in één keer een derde van de leuke Marokkanen in Nederland wegvalt?’
Soundos reageert geprikkeld: ‘Nee, nee, nee, Ali B is geclaimd door de witte mensen, jullie mogen hem nu ook houden! Wij willen hem niet terug! Ik heb hier niets mee te maken’, antwoordt ze.
‘We hebben nu dus alleen nog maar Najib (Najib Amhali, red.) en Soundos, vraagt Koning. ‘Ja, dat is een beetje wat het is’, aldus Soundos.
Volgens onderzoekers Abdou Menebhi en Roemer van Oordt, die moslims interviewden in opdracht van de gemeente Amsterdam, hebben moslimjongeren te kampen met ‘islamofobe reacties’ van medeleerlingen en docenten. Ook komen islamitische jongeren moeilijk aan een stageplek.
Ook op de arbeidsmarkt voelen Amsterdamse moslims zich gediscrimineerd. Zo hebben ze het idee sneller te worden afgewezen vanwege hun achternaam en achtergrond. Tevens ervaren ze ‘volstrekt irrelevante vragen’ tijdens sollicitatiegesprekken, bijvoorbeeld over man-vrouwverhoudingen, terrorisme of homorechten, als ‘islamofobie’.
Uit de gesprekken en sessies met Amsterdamse moslima’s bleek dat zij het ‘meten met twee maten’ op de werkvloer als erg hinderlijk en onrechtvaardig ervaren. ‘Bijvoorbeeld wanneer collega’s op het werk wel onderling Engels mogen spreken, maar zij geen Arabisch.’ Hijabi’s zeggen bovendien geregeld te worden uitgescholden in openbare ruimtes: ‘Ga terug naar je land’, ‘Dit land is niet van jullie’, ‘Alle terroristen moeten oprotten’, ‘Daar loopt weer zo’n tent’, ‘Hier doen we het niet zo’.
Volgens de geïnterviewde moslims wordt het Nederlandse klimaat meer en meer ‘islamofoob’, onder meer door JA21, PVV en FvD. De onderzoekers vinden dat deze partijen het Nederlandse beleid negatief beïnvloeden. Ze zijn ook voor het intrekken van het boerkaverbod en voor het instellen van een landelijke coördinator tegen moslimdiscriminatie, net als dat het geval is bij antisemitisme en aanvullend op de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme.
Sommige geënquêteerden maken zich zorgen over de invloed van radicale predikers. Volgens de onderzoekers is het succes van zulke predikers ook de schuld van ‘islamofobie’: ‘Uiterst conservatieve moslimorganisaties profiteren van (de gevolgen van) islamofobie en isoleren op deze manier jongeren’, aldus Menebhi en Van Oordt.
BIJ1 vindt dat Nederland herstelbetalingen moet overmaken aan Indonesië. De partij zegt dit naar aanleiding van het gisteren gepresenteerde onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en het excessieve geweld van het Nederlandse leger.
Premier Mark Rutte bood gisteren zijn ‘diepe excuses’ aan voor het ‘structureel excessief geweld’ in Indonesië. Maar volgens BIJ1 is dat niet genoeg. De partij wil nationale excuses en herstelbetalingen. ‘Niet alleen voor oorlogsmisdaden, maar voor eeuwen van koloniale terreur.’
Op Twitter brengt de Amsterdamse BIJ1-lijsttrekker Jazie Veldhuyzen de vier miljard gulden in herinnering die Indonesië in 1949 aan Nederland moest betalen, als prijs om voor de onafhankelijkheid. Dit bedrag moet in ieder geval worden terugbetaald vindt hij, ‘inclusief inflatiecorrectie’.
Veldhuyzen vindt dat de regering wel wat verder mag gaan in zijn excuses. Hij wil eerherstel voor de Nederlandse dienstweigeraars, die weigerden om naar Indonesië te gaan. Hij vindt Ruttes excuses ook te voorzichtig. ‘Rutte spreekt nog steeds over een ‘zwarte bladzijde’ in plaats van eeuwenlange systematische en racistische onderdrukking en uitbuiting. Schande’, schrijft hij op Facebook.
De Delftse burgemeester Marja van Bijsterveldt (CDA) weigert haar verontschuldigingen aan te bieden aan de Al Ansaar-moskee, die net als moskeeën in andere gemeenten is onderzocht door onderzoeksbureau NTA. Uit documenten bleek eerder dat er fouten zijn gemaakt in het aanbestedingstraject, meldt Omroep West.
In haar brief aan de gemeenteraad van Delft schrijft Van Bijsterveldt dat er fouten zijn gemaakt. ‘Het een en ander had absoluut zorgvuldiger afgewikkeld moeten worden en vallen er veel lessen te trekken voor een zorgvuldiger aanpak in de toekomst.’ Veel afspraken met NTA zijn mondeling gemaakt en het groene licht voor de onderzoeksopdracht werd gegeven met een appje.
De gemeente Delft ontkent dat er gespioneerd is in de Al Ansaar-moskee. Onderzoek door NRC bracht juist aan het licht dat dit wel het geval was in Delft, net zoals in andere moskeeën.
Moskeevoorzitter Abdelmonim Maanaoui is dan ook sceptisch. ‘Zeker als we kijken naar hoe het onderzoek is uitgevoerd in andere steden als Zoetermeer en Leidschendam-Voorburg, geloven wij niet dat het onderzoek in Delft anders is uitgevoerd. Daarom denken wij dat de privacy geschonden is van onze bestuursleden en de bezoekers.’
Hoewel Van Bijsterveldt toegeeft dat er fouten zijn gemaakt, weigert ze dus excuses te maken aan de moskee. Ze zegt dat het onderzoek volgens de wet is uitgevoerd.
Ook is ze niet bereid om inzage te geven in het NTA-onderzoeksrapport. ‘Op dit punt moet ik helder zijn en opnieuw aangeven dat ik niet over zal gaan tot het verlenen van inzage. We kunnen immers nooit uitsluiten dat de informatie niet toch naar personen of groepen herleidbaar zijn.’
Gisteren werden de resultaten van het langverwachte onderzoek naar Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië gepresenteerd. Al sinds het begin van deze langlopende studie bekritiseerden Indonesische historici en antikoloniale activisten de onderzoeksopzet en het gebruik van de term ‘extreem geweld’. Wij spraken met drie critici, allen niet overtuigd door de resultaten. ‘De opzet van het onderzoek was koloniaal, dus het was ook te verwachten dat de resultaten die lijn zouden volgen.’
Het langdurige onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’, dat in 2017 begon en waarmee 4,1 miljoen euro aan staatssubsidie is gemoeid, is geïnitieerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlog-, Holocaust- en Genocidestudies. De twaalf deelstudies die dit grootschalige onderzoeksproject heeft opgeleverd, poogden de koloniale herbezetting door Nederland in Indonesië vanaf 1945-1950 te belichten vanuit verschillende perspectieven. Zo werd er samenwerking gezocht met Indonesische onderwijsinstituten en wetenschappers.
De onderzoekers concluderen dat de Nederlandse krijgsmacht zich ‘als instituut’ schuldig heeft gemaakt aan ‘extreem geweld’, dat structureel werd uitgevoerd op de Indonesische bevolking. Dit ging niet om uitzonderlijke gevallen, oftewel ‘excessen’, wat de conclusie was van een onderzoek uit 1969 door de inmiddels overleden Nederlandse historicus Cees Fasseur.
De onderzoekers stellen dat het aantal slachtoffers van de zogenoemde ‘Bersiap’-periode veel lager ligt dan gedacht. Tijdens deze beginfase van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd in 1945-1946 zouden tot 30.000 Nederlanders en Nederlandsgezinde bevolkingsgroepen – onder meer Indische Nederlanders, Molukkers, Chinezen en Indo-Europeanen – zijn omgekomen door toedoen van Indonesische verzetsstrijders, aldus de oude schattingen. In werkelijkheid gaat het om ‘slechts’ vierduizend dodelijke slachtoffers en tweeduizend vermiste personen, zeggen de onderzoekers.
Het totaal aantal Indonesische slachtoffers als gevolg van de koloniale oorlog is door onvolledigheid van bronnen niet met zekerheid vast te stellen, aldus de onderzoekers. De vaak genoemde schatting van 100.000 Indonesische slachtoffers in bestaande literatuur vormt wel een indicatie. Die kwam tot stand op basis van een eerdere berekening, dat er tijdens de zeven maanden na het tweede Nederlandse offensief in december 1948 tenminste 46.000 Indonesische doden vielen. ‘Volstrekt duidelijk is dat de verhouding in dodelijke verliezen bij gevechten tussen Nederland en de Republiek uitermate ongelijk was’, valt er verder te lezen in de samenvatting van het onderzoek.
Beeld: NIOD
Rekenschap afleggen met het verleden
Voor Indonesische Nederlanders en Indonesiërs die dit langdurige onderzoek nauw op de voet hebben gevolgd, zijn de conclusies echter niet nieuw. Het ‘extreme geweld’ dat het Nederlandse leger heeft toegepast op de Indonesische bevolking was allang bekend in de Indonesische geschiedschrijving, die niet in eerdere Nederlandse onderzoeken werd aangehaald. Dat stelt de Indonesische historicus Hoesein Rushdy. Hij was lange tijd in dienst bij de Universitas Indonesia. Deze universiteit was niet bij het grote dekolonisatieonderzoek betrokken.
‘Nederland en Indonesië verschillen fundamenteel in hun visie op de geschiedenis. Indonesiërs vochten voor hun vrijheid en onafhankelijkheid tegen Nederland als koloniale bezetter en agressor. Nederland was het er niet mee eens, en begon een koloniale oorlog om Indonesië te onderdrukken. Nederland zat fout, en wil haar fouten in het verleden nog steeds niet erkennen, onder andere door niet te erkennen dat de Republiek Indonesië officieel op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid had uitgeroepen’, legt hij uit.
‘Wij Indonesiërs hebben altijd al geweten dat Nederland fout zat in deze geschiedenis. Toen ze voor het eerst in 1602 naar Indonesië kwamen om handel te drijven en vervolgens koloniale bezetters werden, en ook met hun poging tot herbezetting van Indonesië na 17 augustus 1945. Door het weigeren van de Indonesische onafhankelijkheid dwongen de Nederlanders ons tot een strijd die zij nooit zouden winnen. Dat Nederland rekenschap moet afleggen met zijn foute verleden is dus een Nederlands probleem.’
‘Als Nederland met dit onderzoek gaat bepalen hoe wij Indonesiërs moeten denken over hun misdaden, dan is dat niet alleen koloniaal maar ook volkomen absurd’
In een artikel op de Indonesische websiteDetik News zette Rushdy eerder al uiteen waarom hij het Nederlandse onderzoek weigert te erkennen. Het onderzoek zou volgens hem te eenzijdig zijn door het gebrek aan volledige bronnen vanuit de Indonesische geschiedschrijving, mede omdat veel van deze bronnen ook door Nederland zijn vernietigd of in beslag genomen. Daarnaast wil hij niet dat de resultaten van dit onderzoek de publieke opinie in Indonesië zou beïnvloeden. ‘Als Nederland met dit onderzoek gaat bepalen hoe wij als Indonesiërs moeten denken over hun misdaden, dan is dat niet alleen koloniaal maar ook volkomen absurd.’
Eerder richtte Rushdy de Indonesische stichting Yayasan Ermelo op, waarin hij samen met Indonesische veteranen van de Siliwangidivisie, de elitedivisie van het Indonesische leger, verbinding zocht met Nederlandse veteranen. ‘We deelden elkaars verhalen en respecteerden elkaars standpunten, ondanks de verschillen. Het was een mooi initiatief. We hadden zelfs goed contact met het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH, red.) en gingen op uitnodiging naar Nederland om elkaar te ontmoeten. Andere initiatieven tot verbinding en dialogen tussen Nederlanders en Indonesiërs waren er al geweest, ver voor dit onderzoek. Waarom dan nú weer het verleden oprakelen? Dat vond ik verdacht.’
Open brief
Aan het begin van de presentatie van de onderzoeksresultaten noemde programmadirecteur Frank van Vree de rechtszaken van Stichting Comité Nederlandse ereschulden (Komite Utang Kehormatan Belanda, K.U.K.B.) van de Indonesische Jeffry Pondaag als een van de aanleidingen voor het onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’.
In 2011 won K.U.K.B. de rechtszaak over Rawagede, een dorp waar ruim vierhonderd Indonesische mannen in 1947 standrechtelijk werden geëxecuteerd door het Nederlandse leger. Daarna volgden andere rechtszaken die de stichting won met behulp van de mensenrechtenadvocate Liesbeth Zegveld van het advocatenbureau Prakken d’Oliveira. De Nederlandse regering betaalde vervolgens een schadevergoeding aan de nabestaanden van de Indonesische slachtoffers en bood haar excuses aan voor de executies in Rawagede.
Verder werd de monografie De brandende kampongs van generaal Spoor van de Nederlandse historicus Remy Limpach genoemd als aanleiding voor het grote dekolonisatieonderzoek. Wat echter onbenoemd bleef, is dat het NIMH Limpach in 2013 benaderde om de juridische claims van Stichting K.U.K.B. ‘historisch te verifiëren’. Dit vormt de basis van een van de kritiekpunten die Pondaag en de Indonesisch-Nederlandse Francisca Pattipilohy aanhaalden in de open brief die zij in 2017 schreven aan de Nederlandse regering. De brief werd in drie talen gepubliceerd op de geschiedenissite Histori Bersama en ondertekend door 138 mensen, waaronder Indonesische en Nederlandse historici.
‘De dubbele rol van het NIMH en Limpach wekken sterk de schijn van belangenverstrengeling’, valt er te lezen in de open brief. ‘Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat het promotieonderzoek van Limpach door een buitenlandse universiteit (de Universiteit van Bern in Zwitserland, red.) is gefinancierd en het NIMH het onderzoek pas heeft omarmd toen de rechtszaken, en de bijbehorende excuses en compensaties, een politieke realiteit waren geworden.’
Net als Rushdy volgde Jeffry Pondaag de ontwikkelingen van het grote dekolonisatieonderzoek nauw op de voet. ‘Het uitgangspunt van het onderzoek was niet dat het onrechtmatig was dat Nederland Indonesië als zijn eigendom beschouwde. Waar haalt Nederland het recht vandaan om een land dat duizenden kilometers verwijderd ligt als zijn eigendom te beschouwen?’, zegt hij. ‘De opzet van het onderzoek was koloniaal, dus het was ook te verwachten dat de resultaten die lijn zouden volgen.’ Pondaag heeft daarnaast kritiek op het begrip ‘extreem geweld’ dat de onderzoekers gebruiken in hun studie. ‘De onderzoekers hebben het steeds over ‘extreem geweld’. Wat is dan ‘normaal geweld’? En is dat dan wel legitiem? Net zoals zij de indruk wekken dat kolonialisme legitiem is?’
‘Extreem geweld’
Het is begrijpelijk dat er vraagtekens zijn gezet bij het gebruik van de term ‘extreem geweld’, vindt de Nederlandse historicus Peter Romijn, hoofd Onderzoek bij het NIOD en hoogleraar Geschiedenis van de Twintigste Eeuw aan de Universiteit van Amsterdam. Hij droeg bij aan Talen van geweld, het deelonderzoek over de stilte, informatie en misleiding in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945-1949. Deze deelstudie zal deze zomer gepubliceerd worden. ‘Wat het lastig maakt, is dat je als onderzoeker naar een breed scala aan geweldshandelingen moet kijken. Ook is er het gegeven dat mensen zelfs in de context van geweld over de schreef gaan’, vertelt hij. ‘Het is hoe dan ook een koloniale oorlog. Hierbij golden er ruimere normen voor de koloniale machthebbers dan bij een ‘gereguleerde oorlog’ tussen, wat je zou kunnen zeggen, westerse mogendheden. We wilden ons richten op de eindeloze hoeveelheid grootschalige geweld, dat het gevolg was van de oorlog die Nederland is aangegaan om Indonesië terug te veroveren.’ Volgens Romijn maakte de term ‘extreem geweld’ het gemakkelijker om niet te verhullen dat het geweldsniveau van deze oorlog zo enorm hoog was, en dat de inzet van geweld door Nederlandse zijde ook stelselmatig is geweest.
‘De onderzoekers hebben het steeds over ‘extreem geweld’. Wat is dan ‘normaal geweld?’
Door sommige critici van het onderzoek wordt het gebruik van de term ‘extreem geweld’ echter gezien als een poging tot het verbloemen van de feiten, omdat de term ‘oorlogsmisdrijven’ juridisch zwaarder wegen. Zo blijkt ook uit de rechtszaken die de stichting K.U.K.B. aanspande – én won – tegen de Nederlandse staat. In de samenvatting van het onderzoek valt bovendien te lezen dat er bewust afstand is gehouden van ‘kaders en begrippen in het toenmalige of hedendaagse internationaal recht’. ‘Dat recht was in deze jaren aan sterke veranderingen onderhevig en het gebruik van dat kader zou daardoor allicht leiden tot ingewikkelde historische-juridische debatten.’ Dit wekt de indruk dat er bewust is gekozen om de term ‘oorlogsmisdrijven’ te vermijden uit vrees voor juridische gevolgen, menen critici.
Toch zouden de bevindingen van dit historische onderzoek bijdragen aan een kanteling in de Nederlandse blik op het koloniale verleden van Nederland in Indonesië, denkt Romijn. Nu kan er niet meer worden gezegd dat het geweld slechts uit ‘excessen’ bestaat. ‘Het onderzoek van Cees Fasseur in 1969 leidde ertoe dat politici en historici konden ontkennen dat het geweld extreem was. Door andere onderzoeken werd Fasseurs bevinding later bijgesteld. Nu zijn er nog maar weinig historici die durven zeggen dat het Nederlandse leger fatsoenlijk heeft opgetreden en dat er een rechtvaardige oorlog werd gevoerd in Indonesië.’
Anders dan eerdere studies plaatst dit nieuwe onderzoek bovendien de koloniale gedachtegang in perspectief, meent Romijn. Deze koloniale mindset had als gevolg dat er in de Nederlandse maatschappij een groot draagvlak bestond om de Indonesische onafhankelijkheid in 1945 te onderdrukken. ‘Nederland wilde Indonesië hoe dan ook domineren. De gedachte daarachter was heel duidelijk: ‘Indonesiërs kunnen niet zelf bepalen wat goed voor hen is, dat doen wij Nederlanders. Wie zich hiertegen verzet heeft geen politiek geschil met ons, maar is een extremist, een crimineel of kwaadwillig’. Het is heel belangrijk om deze context te onderkennen. Want hierdoor konden Nederlandse politici, bestuurders en militairen ook het enorme geweldsniveau van die oorlog verdedigen.’
De rol van kolonialisme
Het koloniale denken sijpelt door in de huidige maatschappelijke discussie over verantwoordelijkheid en dader- en slachtofferschap tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd, ziet de Nederlands-Amerikaanse wetenschapper Annemarie Toebosch. Zij is universitair docent en hoofd van de Dutch and Flemish Studies-afdeling aan de University of Michigan. Net als Hoesein Rushdy ondertekende zij in 2017 de open brief van Pondaag en Pattipilohy. Zij plaatste haar kritiek, gericht aan het NIOD, in een videoboodschap.
‘Stel dat we bij de Holocaust perspectieven van daders gelijkstellen aan die van slachtoffers… Onmogelijk. Waarom hier dan wel?’
Toebosch is het eens met de analyse van Jeffry Pondaag en Francisca Pattipilohy, die stelden dat het onderzoek als uitgangspunt had moeten nemen dat het kolonialisme onrechtmatig was, vertelt ze. ‘In het onderzoek werd de nadruk gelegd op meerstemmigheid en het betrekken van verschillende perspectieven om naar de koloniale geschiedenis te kijken. Het uitgangspunt was: ‘Waar twee vechten, hebben twee schuld.’ Wat voor rol heeft het jarenlange kolonialisme van Nederland dan in dit onderzoek? Dat had centraal moeten staan, waardoor je het Indonesische leed en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd niet gelijk kunt trekken met wat er zich afspeelde tijdens de zogenoemde Bersiap’, zegt Toebosch. ‘Aan mijn studenten geef ik onder meer les over de Holocaust. Stel je eens voor dat we in onderzoeken over de Holocaust ook de perspectieven van de daders zouden aanhoren, en gelijkstellen aan die van de miljoenen slachtoffers. Dat is onmogelijk. Waarom wordt het hier dan wel gedaan?’
Volgens Toebosch wordt er in het onderzoek te weinig aandacht gevestigd op de machtsverschillen tussen Nederlanders, Nederlandsgezinde groepen en Indonesiërs. Dit had wel gemoeten, om meer begrip te krijgen in de onrechtmatigheid van Nederlandse wandaden tijdens 1945-1950. ‘In de maatschappij bestaan er altijd verschillende machtsstructuren ten koste van anderen. Door een aanpak van meerstemmigheid te hanteren in deze context ben je niet inclusief, maar ga je voorbij het probleem: namelijk dat kolonialisme een grote schending is van mensenrechten die op geen enkele wijze goed gepraat kan worden.’
Pondaag is het daar helemaal mee eens. ‘De vraag is nu of al deze bevindingen tot gevolg hebben dat Nederland eindelijk 17 augustus 1945 erkent als de officiële Onafhankelijkheidsdag van Indonesië. Maar ook of het gaat leiden tot een beter besef van de Nederlandse wandaden, en uiteindelijk tot herstelbetalingen aan Indonesië’. De voorzitter van Stichting K.U.K.B. zegt hoe dan ook door te gaan met zijn strijd voor gerechtigdheid voor de Indonesische slachtoffers en nabestaanden.
Onlangs heeft Stichting K.U.K.B. gebroken met advocate Liesbeth Zegveld, als gevolg van een meningsverschil over de te volgen strategie. Pondaag vertelt dat zijn stichting nu dringend op zoek is naar een andere advocaat om K.U.K.B. juridisch bij te staan in de vele rechtszaken die hij van plan is aan te spannen tegen de Nederlandse staat. ‘Ik heb onlangs van het NIMH een lijst gekregen van nog eens 830 namen van Indonesische slachtoffers die standrechtelijk werden geëxecuteerd in de periode 1945-1950. Dit is nog maar het begin.’
De Turkse Vlaming Osman Calli, die in 2004 in één nacht vier vrouwen om het leven bracht en in België tot levenslang werd veroordeeld, is na zijn transfer naar een Turkse gevangenis na enkele jaren vrijgelaten. Dit meldt de Vlaamse krant Het Laatste Nieuws.
Calli, die nu 63 is, vermoordde in 2004 zijn echtgenote, zijn zwangere zus, zijn ex-vrouw en haar schoonmoeder. Ook probeerde Calli twee mannen te vermoorden, maar zij wisten de nacht te overleven. Calli, die zei de eer van zijn familie te moeten redden, gaf zichzelf direct aan bij de politie.
In 2008 kreeg Calli levenslang. In 2013 werd hij overgebracht naar Turkije, waar hij conform internationaal recht zijn straf verder zou uitzitten. Calli heeft drie jaar in de cel gezeten. Vervolgens kreeg hij drie jaar lang ‘halve vrijheid’, in 2019 werd hij voorwaardelijk vrijgelaten en sinds 2020 is hij helemaal vrij.
In België wordt verontwaardigd gereageerd op het Turkse besluit, maar het Turkse gerecht benadrukt dat er geen juridische fouten zijn gemaakt. ‘De strafuitvoering gebeurde conform de regels van het nationale en van het internationale recht.’
Het Venlose CDA-raadslid Jos Hoezen ligt onder vuur op social media vanwege het delen van een foto op Facebook waarop hij te zien is met zwarte schmink, zonnebril, muts, gouden ketting en een emmer ‘laxeermiddel’. De foto moet een eerdere carnavalsuitdossing als ‘bolletjesslikker’ – een drugssmokkelaar – voorstellen.
Op social media wordt heftig gereageerd op de foto van Hoezen, die bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen op nummer 5 van de CDA-lijst in Venlo staat.
‘Compleet van de pot gerukt’, reageert de Venlose GroenLinks-kandidaat Jade Joosten.
Het Venlose PvdA-lid Zakaria Bouders vraagt zich op Facebook af of dit niet strafbaar, ‘onnodig grievend’ en discriminerend is. Hij dreigt om er ‘een aangifte achteraan te knallen’.
Hoezen reageert op Bouders ‘dat jij dit volksfeest totaal niet begrijpt’. Het had ook gewoon ‘een witte’ kunnen zijn, zegt Hoezen. ‘Je moet er wel de intentie tot humor van willen inzien’. Dit jaar zou hij tijdens carnaval als Indiaan willen gaan, zegt hij ook.
De ophef komt op een saillant moment. Het CDA treedt sinds vandaag met het manifest ‘Geen haat in de raad’ naar buiten in de verkiezingscampagne. Daar staat onder meer in dat CDA-lijsttrekkers ‘een dam opwerpen tegen scheldpartijen, bedreigingen en verdachtmakingen in onze gemeenteraden’. Iedereen wordt opgeroepen om ‘constructief campagne te voeren’.
Marcel Vink, nummer 5 op de PVV-kandidatenlijst in Dordrecht, is een bekende in het extreemrechtse circuit. Dit meldt het antifascistische onderzoekscollectief Kafka.
Sinds 2015 was Marcel Vink (1969) actief in het extreemrechtse actiewezen. Zo kwam hij en sprak hij op demonstraties van Pegida en Voorpost, anti-islamitische organisaties die door de AIVD als extreemrechts zijn aangemerkt. Ook kwam hij bij bijeenkomsten van Rechts in Verzet, dat in 2018 een onthoofde pop voor de deur van een Amsterdamse moskee achterliet.
In 2019 legde Vink namens Voorpost een bloemstuk bij de Pim Fortuynherdenking in Rotterdam. In 2021 bezocht hij de IJzerwake, een manifestatie van reactionare Vlamingen waar geregeld collaborateurs worden herdacht en wel eens een SS-vlag is gespot.
Vink was ook betrokken bij demonstraties van de Zwarte Pieten Actiegroep. Dit is de groep die in 2017 verkleed als Zwarte Piet aanbelde bij Sylvana Simons, die toen niet thuis was. Hoewel Vink zelf daar niet betrokken bij was, nam hij geen afstand van de groep. Een dag na de actie deed Vink, met zwarte schmink, mee aan een demonstratie van de actiegroep in Utrecht.
Vink was actief voor de lokale partij Ridderkerk Belang, Trots op Nederland, Voor Nederland en de door hem zelf opgerichte partij Moedig Nederland. In 2019 bezocht Vink een bijeenkomst van Forum voor Democratie, maar is uiteindelijk toch uitgekomen bij de PVV van Geert Wilders.
Volgens Kafka is het opvallend dat de PVV ‘zich voor de zoveelste keer weer heeft laten verleiden om een zeer actieve rechtsextremist als vertegenwoordiger naar voren te schuiven’. Zo lanceerde de PVV in 2017 Géza Hegedüs als lijstrekker in Rotterdam, om hem niet veel later weer van de lijst af te halen. Inmiddels was bekend geworden dat hij lovend was over Holocaustontkenner David Irving en te horen was in een podcast van de extreemrechtse organisatie Erkenbrand.
De Eurofracties van JA21 en de SGP nemen afstand van de Hitlergroet die de Bulgaarse Europarlementariër Angel Dzhambazki gisteren in het Europarlement maakte. Dzhambazki en zijn partij maken deel uit van de fractie van de Europese Conservatieven en Hervormers (ECH), waar ook JA21 en de SGP toe behoren.
‘Van dergelijke uitingen nemen wij in de scherpst mogelijke bewoordingen afstand’, aldus JA21 en de SGP. ‘Dit heeft zowel in het Europees Parlement als daarbuiten geen plaats.’
Dzhambazki van de Bulgaarse Nationale Beweging bracht de groet in de plenaire zaal in Straatsburg, terwijl hij wegliep uit een verhit debat over de sancties tegen Polen en Hongarije waar hij fel tegen had geageerd.
Deze partijen schrijven nu in een verklaring dat ze ‘met ontsteltenis’ hiervan kennis hebben genomen. ‘Hier lijkt sprake te zijn van een uiting die verwijst naar de donkerste tijden die Europa heeft gekend.’
In een e-mail aan fractiegenoten spreekt Dzhambazki van een ‘klein misverstand’. Hij spreekt zegt dat zijn Hitlergroet eigenlijk een gebaar moest voorstellen ‘bedoeld als excuus’.
JA21 en SGP nemen geen genoegen met deze uitleg en hebben binnen de ECH-groep om opheldering gevraagd. ‘Daarnaast vragen wij het presidium van het Europees Parlement om een onderzoek in te stellen en zo nodig maatregelen te treffen.’
Brian Geertshuis (47), lijsttrekker van Forum voor Democratie in Hengelo, ligt onder vuur omdat hij op internet schreef dat de hoofden van kabinetsleden op het hakblok moesten. ‘Ook met de nazi’s gebeurde dat uiteindelijk.’
De lokale FvD-lijsttrekker, fel tegenstander van de coronamaatregelen, deed in augustus vorig jaar een stevige uitspraak op een online forum voor Porscheliefhebbers. ‘Ik kijk uit naar de dag dat de smeerlappen die deze waanzin over ons uitrollen (de leden het kabinet, red.) met de kop op het hakblok liggen. Ook met de nazi’s gebeurde dat uiteindelijk.’
Mitchell Boers, fractievoorzitter van de VVD in Hengelo, reageert tegenover de lokale krant Tubantia: ‘Dit hoort niet thuis in de politiek en al helemaal niet bij de politie. Forum sluit zich hiermee uit. Wij gaan zeker niet samenwerken met ze. Dit kan gewoon niet.’
Het FvD-partijbestuur wil nu nader onderzoek naar deze uitspraak en met Geertshuis in gesprek. ‘Als inderdaad blijkt dat er bedreigende teksten zijn geuit, dan nemen we daar als partij al vanzelfsprekend afstand van’, aldus een woordvoerder, die tegelijkertijd klaagt over ’trial by media’. Ook is het volgens Tubantia nu de vraag of Geertshuis nog wel in zijn huidige beroep van politieman kan blijven.
Het is niet de eerste keer dat FvD-politici dreigementen uiten aan het adres van politici die het coronabeleid ondersteunen. FvD-Kamerlid Pepijn van Houwelingen zorgde afgelopen november voor veel ophef, toen hij in discussie met D66-parlementariër Sjoerd Sjoerdsma met ’tribunalen’ dreigde.
Onze site gebruikt cookies en vergelijkbare technologieën onder andere om u een optimale gebruikerservaring te bieden. Ook kunnen we hierdoor het gedrag van bezoekers vastleggen en analyseren en daardoor onze website verbeteren.
Deze website gebruikt cookies om uw gebruikservaring op deze website te verbeteren. Van deze cookies worden cookies aangemerkt als "Noodzakelijk" in uw browser bewaard, deze cookies zijn essentieel voor het functioneren van de website. Bijvoorbeeld het opslaan van uw keuze of u wel of geen cookies wilt hebben. Wij maken ook gebruik van cookies van derde partijen die ons helpen met het analyseren en begrijpen van de gebruik van deze website door u. Deze cookies worden alleen gebruikt als u daar toestemming toe geeft. U heeft ook de mogelijkheid om uzelf uit te sluiten voor deze cookies. Dit zal echter effect hebben op uw gebruikerservaring.
Noodzakelijke cookies zijn absoluut nodig voor het functioneren van de website. De cookies in deze categorie zorgen alleen voor de veiligheid en het functioneren van deze website . Deze cookies bewaren geen persoonlijke gegevens
Deze cookies zijn niet strict noodzakelijk, maar ze helpen de Kanttekening een beter beeld te krijgen van de gebruikers die langskomen en ons aan te passen aan de behoeftes van onze lezers. Hiervoor gebruiken wij tracking cookies. Bij het embedden van elementen vanuit andere websites zullen er door deze sites ook cookies worden gebruikt.