24.6 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 576

Platform Slavernijverleden bepleit ‘nationaal coördinator tegen afrofobie’

0

Het Landelijk Platform Slavernijverleden wil een Nationaal Coördinator Afrofobiebestrijding, naar analogie van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Dit schrijft het platform in een brief aan VVD en D66, die op dit moment een concept-regeerakkoord aan het maken zijn

Met ‘afrofobie’ wordt racisme tegen mensen van Afrikaanse komaf bedoeld. De vrees bestaat dat de nazaten van de tot slaafgemaakten opgescheept zullen blijven met het fenomeen afrofobie als dit fenomeen niet grondig wordt aangepakt, schrijft voorzitter Barryl Biekman (foto). ‘We kunnen onze volgende generaties dit echt niet aandoen.’

Daarom pleit het LPS voor een Nationaal Coördinator Afrofobiebestrijding, naar analogie van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Discriminatie van Afro-Nederlanders verdient volgens Biekman een specifieke aanpak.

Vanwege de verschillende aspecten van de functie moet de Nationaal Coördinator Afrofobiebestrijding worden gepositioneerd en onder de verantwoordelijkheid vallen van de ministeries van Justitie & Veiligheid, Binnenlandse Zaken en  Koninkrijksrelaties, Onderwijs, Cultuur & Wetenschap en Sociale Zaken & Werkgelegenheid, schrijft Biekman.

Biekman is niet de eerste activist die een eigen coördinator wil om een bepaalde vorm van discriminatie aan te pakken. Zo pleiten Saida Derrazi van moslimvrouwenorganisatie S.P.E.A.K en islamonderzoeker Roemer van Oordt voor een Nationaal Coördinator Moslimhaatbestrijding.

‘De hemel huilt met ons mee’: Rotterdam herdenkt Keti Koti

0

De Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb pleitte er gisteren voor dat Keti Koti, de herdenking van de afschaffing van de slavernij in Suriname en op de Antillen, een nationaal evenement wordt. Ook herhaalde hij zijn pleidooi uit 2018 dat Nederland excuses moet maken voor de slavernij. Excuses maken namens Rotterdam deed de burgemeester echter niet.

Het was een regenachtige bijeenkomst, gisteravond bij het Slavernijmonument op de Lloydkade in Rotterdam. Aboutaleb vond het slechte weer eigenlijk heel goed passen bij de gelegenheid. ‘De hemel huilt met ons mee’, zei de burgemeester, die benadrukte hoe verschrikkelijk het leed was van de tot slaaf gemaakten in Suriname en de Antillen.

Nederland was bovendien rijkelijk laat met de afschaffing van slavernij. ‘Denemarken, Groot-Brittannië en Frankrijk waren Nederland zestig jaar eerder voorgegaan’, vertelde Aboutaleb. Maar op 1 juli 1863 waren de 32.911 tot slaaf gemaakte mensen nog lang niet vrij, aldus de burgemeester.

‘Omdat zij zogenaamd nog moesten leren, luister goed, een werkzaam en zedelijk leven te leiden. Had een ander uitgemaakt. Een wrange waarheid is dat het Nederlandse gezag zo lang mogelijk wilde profiteren van goedkope arbeidskrachten. Feitelijk wad de slavernij pas in 1873 voorbij. Daarom herdenken wij in 2023, 150 jaar afschaffing slavernij.’

Aboutaleb herhaalde zijn boodschap uit 2018, dat Nederland excuses moet maken voor de slavernij. Maar excuses aanbieden namens de stad Rotterdam, die in de achttiende eeuw financieel profiteerde van de slavernij, deed de burgemeester niet. Een besluit over de vraag of Rotterdam wel of geen excuses moet aanbieden valt dit najaar.

In januari dit jaar debatteerde de gemeenteraad over dit hete hangijzer. De rechtse partijen waren kritisch. Leefbaar Rotterdam was tegen het maken van excuses, zei Leefbaar-raadslid Tanya Hoogwerf. ‘Excuses aanbieden voor iets dat onze voorvaderen hebben gedaan, vind ik een vreemde zaak.’ VVD-raadslid Tim Versnel nam een weifelende positie in. Hij wilde niet dat excuses zou leiden tot meer polarisatie.

Op de Keti Koti-bijeenkomst legden de fracties van GroenLinks, D66, PvdA en Denk een krans bij het Slavenmonument. Leefbaar, VVD en PVV schitterden door aanwezigheid. Leden van de SP, ChristenUnie-SGP en Nida waren wel aanwezig op de bijeenkomst, maar legden geen krans.

Joan Nunnely, voorzitter van het Forum Podiumkunsten, hoopt dat de herdenking van Keti Koti ‘iets van ons allemaal wordt’. Het is volgens haar niet een herdenking alleen voor Afro-Nederlanders. Ook moet het geen herdenking zijn waar alleen de progressieve partijen acte de présence geven. Excuses, door de Nederlandse regering maar ook door de gemeente Rotterdam, zullen uiteindelijk juist voor minder polarisatie zorgen, denkt zij.

Tigo (32), een van de bezoekers van de Keti Koti-herdenking, is sceptisch. ‘Woorden doen niet zo veel’, zegt hij. ‘Het gaat om daden. Nederland moet het racisme van nu aanpakken.’ Tigo en zijn moeder Cynthia (68) bezoeken voor het eerst de Keti Koti-herdenking. ‘De Black Lives Matter-demonstraties van vorig jaar hebben ons wel bewuster gemaakt’, zegt Cynthia. ‘De discussie over het Nederlandse slavernijverleden is nu urgenter geworden.’

Ruim honderd mensen, zwart en wit, herdachten op de Lloydkade in Rotterdam de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863. De jongste bezoeker was een zwart meisje van vijf jaar oud, die met haar ouders mee was gegaan naar de bijeenkomst. Ze vroeg haar moeder wat al die mensen bij het podium aan het doen waren.

‘We herdenken wat er met onze over-over-over-overgrootouders is gebeurd en herdenken de doden’, antwoordde haar moeder. ‘Maar waarom is er dan geen kist?’, vroeg het meisje. De moeder: ‘Er zijn toen zoveel mensen gestorven, dat we voor hen een monument hebben gebouwd.’

In een eerdere versie van dit artikel stond dat CU-SGP niet aanwezig was. Dit is aangepast.

Burgemeester Utrecht: slavernij-studie ‘confronterend’, maar nog geen excuses

0

Burgemeester Sharon Dijksma vindt de conclusies van het Utrechtse slavernijrapport dat gisteren werd gepresenteerd ‘confronterend’. Toch komt de gemeente Utrecht nog niet met excuses voor het slavernijverleden, al zegt Dijksma dat ze die stap wel gaat ‘voorbereiden’.

Uit het historische onderzoek blijkt dat de Utrechtse gemeente, de Rooms-Katholieke Kerk, zendingsverenigingen, musea én de universiteit hebben verdiend aan de slavernij.

Een opmerkelijke conclusie is dat de achttiende-eeuwse feministe avant la lettre Belle van Zuylen, bekend van haar uitspraak ‘Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid’, veel minder verlicht was dan gedacht.

‘Zij wordt vaak beschouwd als een positief voorbeeld van intelligentie, emancipatie en onafhankelijkheid, maar haar kapitaal was voor bijna 40 procent in koloniale compagnieën geïnvesteerd. De koloniale winsten maakten het mogelijk om een schrijvend leven in luxe te leiden waarbij ze zich niet kritisch uitte over slavernij’, stellen de onderzoekers.

Van Zuylen is naamgever van de Utrechtse wijk Zuilen. Maar burgemeester Dijksma wil nog niet denken aan het veranderen van namen in de stad die doen denken aan kolonialisme en slavernij.

Op de vraag of de gemeente Utrecht excuses gaat aanbieden voor de slavernij wil Dijksma nu nog geen antwoord geven. De burgemeester ziet het historisch onderzoek als een mogelijk eerste stap in dat proces, maar:

‘We willen dat doordacht en doorleefd doen. Het liefst samen met anderen, die net als eerdere stadsbesturen betrokken zijn geweest bij het slavernijverleden. We vinden het wel belangrijk dat we dit als stad echt gezamenlijk gaan doen’ zegt ze tegen RTV Utrecht.

De gemeente Amsterdam maakt vandaag wél excuses voor haar aandeel in de slavernij. Zij heeft daarvoor vandaag gekozen als passend moment, omdat traditiegetrouw op 1 juli Keti Koti – de afschaffing van de slavernij in Suriname en op de Nederlandse Antillen – wordt herdacht en gevierd.

‘De essentie van roofkunst teruggeven is een relatie helen die kapot is gegaan’

De laatste jaren schuift het discours over het teruggeven van roofkunst, door globalisering, toegenomen professionele samenwerking, veranderende machtsverhoudingen en de publieke opinie. Maar de erkenning van gedaan onrecht en dat dit hersteld moet worden, vraagt boven alles een veranderende mindset van westerse landen en musea. Dat stelt onderzoeker Jos van Beurden in zijn nieuwe boek hierover.

Beeld: Walburg Pers

‘Wat gestolen is, zal terug moeten gaan’, zei de Surinaams-Nederlandse juriste en mensenrechtenactiviste Lilian Gonçalves-Ho Kang You vorig jaar. Hiermee vatte ze het adviesrapport Koloniale Collecties en Erkenning van Onrecht bondig samen, waarvan ze zelf als voorzitter van de adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties de hoofdauteur was. Het advies werd in ontvangst genomen door cultuurminister Ingrid van Engelshoven, die conclusies opnam in de Beleidsvisie collecties uit een koloniale context.

Maar zo simpel als die zeven woorden van de commissievoorzitter klonken, zo weerbarstig blijkt het werkveld. ‘Onvoorwaardelijke teruggave’ waar ook de beleidsvisie over rept, blijkt in de praktijk een weg geplaveid met obstakels. Dit laat onderzoeker Jos van Beurden zien in zijn boek Ongemakkelijk Erfgoed: Koloniale collecties en teruggave in de Lage Landen. Dit onlangs verschenen boek is het populair-wetenschappelijke vervolg op zijn proefschrift uit 2016. Van Beurden houdt zich al drie decennia bezig met roofkunst en het behouden van cultureel erfgoed in Azië en Afrika. Hij adviseerde tevens bij de recent uitgezonden tv-serie Roofkunst.

Bestaan de koloniale collecties in musea alleen uit roofkunst?

‘Nee, Europeanen handelden bijvoorbeeld met Papoea’s die beeldjes maakten, beeldjes ‘oud’ maakten of in opdracht maakten. Dit was een win-win situatie en gebeurt nog altijd. De collectie uit roof, uit onvrijwillig bezitsverlies, omvat meer dan alleen maar oorlogsbuit. Het gaat ook om voorwerpen die meegenomen zijn door de missie en de zending. Daarnaast zijn er voorwerpen via smokkel in Nederland terecht gekomen, zoals vermoedelijk het Boeddha-hoofd dat in bruikleen is ondergebracht in het Rijksmuseum. Er zijn daardoor veel objecten in particuliere collecties terecht gekomen. En daartussenin zit een enorm grijs gebied van allemaal objecten en collecties waarvan wij de herkomst gewoon niet weten, omdat er geen documentatie van bestaat. Hebben mensen iets vrijwillig afgestaan? Is het stiekem of afgedwongen meegenomen tijdens bijvoorbeeld een strafexpeditie?’

Kist met een embryo uit Suriname, Tropenmuseum, Amsterdam (Beeld: Jos van Beurden)

De discussie over teruggave van koloniaal erfgoed bestrijkt zeker zeventig jaar. Indonesië sprak in 1949 Nederland hier al op aan. Andere landen en inheemse volken deden dat ook. Landen en musea in het westen reageerden vooral negatief. In uw boek schrijft u onder andere dat museummedewerkers zich tegen de teruggave van roofkunst hebben verzet.

‘Zulk verzet was er vaak, maar wordt wel minder. Je had inderdaad een museummedewerker die geen documentatie kon vinden over een Maori-hoofd. Een onafhankelijk onderzoeker vond de documentatie wel. De ondergeschikten luisterden gewoon niet naar de directeur die wel welwillend was. Wat helpt is dat de staf heel langzaam begint te verkleuren. Dit is cruciaal. Neem bijvoorbeeld de zoekgeraakte kris (dolk, red.) van de Indonesische verzetsstrijder Diponegoro. Hij was 45 jaar niet te vinden en Indonesië wilde het terug. Toen is er een gemengd team op gezet, waar ook Indonesische experts in zaten. De kris bleek wel degelijk aanwezig te zijn en er konden tegelijkertijd knopen worden doorgehakt over de teruggave ervan.’

Een andere drempel op weg naar teruggave van erfgoed is het herkomstonderzoek. De ‘onvoorwaardelijke teruggave’-beleidsvisie stelt in een bijzin dat iets pas teruggeven kan worden na herkomstonderzoek. Maar u schrijft dat van de meeste voorwerpen geen documentatie bestaat.

‘Dat klopt. In 2018 schreven de Senegalese academicus Felwine Sarr en kunsthistorica Bénédicte Savoy een rapport voor de Franse president Emmanuel Macron. Zij stellen voor om te werken met een omkering van de bewijslast. Als wij geen documentatie hebben, dan moeten wij maar bewijzen dat we het object op een aanvaardbare wijze hebben verworven. Nederland is nog niet zover, maar dit zal zeker bediscussieerd gaan worden, want in het Europese Recht geldt zo’n regel wel al voor de illegale handel.

‘Wat helpt is dat de staf in musea heel langzaam begint te verkleuren. Dit is cruciaal’

‘Tot nu wordt herkomstonderzoek vooral in Nederlandse archieven gedaan, terwijl je ook met het land van herkomst hierin kan samenwerken. Een mooi voorbeeld daarvan is een spijkerbeeld uit Congo. De Belgische historicus Maarten Couttenier is met een foto naar het dorp in Congo gegaan waarvan men vermoedde dat het beeld daarvandaan kwam. Mensen kregen tranen in hun ogen toen ze het beeld zagen, terwijl het al 150 jaar uit het dorp is! Het gemis is ook onderdeel van de herkomstgeschiedenis. Hoe belangrijk is het voor een gemeenschap van oorsprong? Op die manier krijg je informatie van twee kanten. Wij moeten verder leren accepteren dat mondelinge en informele bronnen ook gewicht hebben. Wij gaan uit van geschreven bronnen, maar die vertegenwoordigen vaak het standpunt van de machthebbers in plaats van de machtelozen. Dus geschreven bronnen moet je ook relativeren.’

Maar waarom moet er onderzoek gedaan worden als al vaststaat dat het roofkunst is, zoals bij het kanon van de koning van Kandy in het huidige Sri Lanka? In 1980 vroeg Sri Lanka het Rijksmuseum al om teruggave, maar Sri Lanka raakte verstrikt in het herkomstonderzoek. Is het uitvoeren van herkomstonderzoek ook een manier om het proces van teruggave te vertragen?

‘Die uitspraak durf ik niet te doen, want dan zou ik in hun harten moeten kunnen kijken. Als je kijkt naar hoe het Rijksmuseum omgegaan is met het kanon van de koning van Kandy uit Sri Lanka en het onderzoek daarnaar, dan zeg ik dat ze geen voldoende hebben gescoord. Ik weet niet of het een vertragingstactiek is, maar het is wel een manier om in charge en in controle te blijven. Op die manier blijft de ongelijkheid tussen het noorden en het zuiden bestaan. Een minimum aan herkomstonderzoek blijft echter nodig om te weten of iets in aanmerking komt voor teruggave. Het goede van herkomstonderzoek, zeker als je het gezamenlijk doet, is dat je een stuk geschiedenis blootlegt. Dat kan het loslaten van objecten vergemakkelijken.’

Het kanon van de koning van Kandy in het Rijksmuseum, Amsterdam (Beeld: Jos van Beurden)

Als dan besloten is tot teruggave, aan wie worden de objecten dan teruggegeven? Aan de staat? Aan de herkomstgemeenschap? Of aan het museum?

‘Dat is ingewikkeld. Je krijgt snel het verwijt: ‘Waar bemoeit u zich mee? U bent neokoloniaal bezig!’ Tegelijkertijd hoor je van de nazaten van de sultan van Banjamarsin (in het huidige Indonesië, red.) over het teruggeven van zijn diamant door het Rijksmuseum: ‘Hou de diamant alsjeblieft daar, want we willen niet dat het naar het Nationaal Museum van Jakarta gaat.’ De diamant hoort in hun ogen bij hen thuis, de plek waar het vandaan kwam en geroofd is. Wat doe je dan als Nederland? Maar er is wel vooruitgang in het teruggave-debat. Indonesië heeft een restitutiecommissie (die, gebaseerd op eigen geformuleerd beleid, objecten terugvraagt, red.) opgericht. In 2014 had niemand het hierover en nu zijn ze zover.

‘Een van de beste voorbeelden van teruggave is die van de Maori-hoofden door het Museum Volkenkunde aan Nieuw-Zeeland. Daar werken Maori-gemeenschappen, het Nationale Museum in Wellington en de regering nauw samen. De Maori kwamen naar Nederland om de hoofden op te halen. Het museum faciliteerde en zette zijn internationale netwerk in, en de regering financierde dit. Die drie samen vormen een team en dan heb je een stevige tegenspeler.’

Andere obstakels die teruggave belemmeren zijn museale regels, zoals dat bij teruggave het object eerst aan andere Nederlandse musea aangeboden moet worden. Ook wanneer het object als essentieel voor de collectie wordt gezien, staat dit teruggave in de weg. In de beleidsvisie staat tevens dat een object pas teruggegeven wordt als het herkomstland erom vraagt.

‘Ja, daar ligt nog wel een stuk werk te doen. Het Nationaal Museum van Wereldculturen heeft onlangs zelf een First Nation (de eerste inheemse bewoners, ‘indianen’, red.) in de Verenigde Staten benaderd over teruggave. Musea zouden wat pro-actiever kunnen zijn. Maar het is een illusie om te denken dat teruggave een quick fix kan zijn. Het onderbrengen van bijvoorbeeld de collectie van Museum Nusantara in Delft heeft acht jaar gekost. De essentie van het teruggeven is een relatie helen die kapot is gegaan. Het gaat om het herstellen van vertrouwen, het afbreken van ongelijkwaardigheid en erkennen van rechtvaardigheid. Als we ons op deze drie punten bevragen, kunnen we meten hoever we zijn in het proces van herstel.’

Depot van het AfricaMuseum in Tervuren, België (Beeld: Jos van Beurden)

In uw boek vraagt de Ghanese jurist Kwame Opoku zich af waarom slachtoffers van naziroof anders behandeld worden dan slachtoffers van koloniale roofkunst. Hij verwijt het westen koloniaal geheugenverlies.

‘Daar heeft hij gelijk in. Je hebt sinds 1998 de Washington Principles, die moeten het voor nazaten van beroofde mensen in de Tweede Wereldoorlog makkelijker maken om claims te leggen. Je hebt immers niet altijd bewijsmateriaal meer als je bijvoorbeeld moest vluchten. Ik heb in mijn proefschrift die principes aangepast voor koloniale objecten. Mensen zeiden dat ik dit niet moest doen, omdat Joodse organisaties dit niet zouden pikken. Maar ik vond gewoon dat de vergelijking klopte. Over naziroofkunst is altijd veel te doen geweest in Nederland, maar niet over koloniale roofkunst. Ik vind dat het allebei historisch onrecht is. Naziroof was onderdeel van genocide. Koloniale roof was onderdeel van uitbuiting, maar soms grensde die uitbuiting aan genocide, zoals in Namibië en Congo.’

U schrijft in uw boek dat er een grote kloof bestaat tussen hoe op het noordelijk en het zuidelijk halfrond over de teruggave van koloniale objecten wordt gedacht. Waaruit bestaat die kloof?

‘De directeur van het museum of Black Civilisation in Dakar zegt: ‘We horen veel gepraat over teruggaven, maar voorlopig zien we nog niets terug.’ België heeft Congo eigenlijk niets teruggegeven – op 114 objecten na, en daar zaten veel inferieure objecten bij. Ook Nederland heeft geprobeerd zo weinig mogelijk objecten terug te geven. In 2020 is er één object teruggegaan naar Indonesië: de kris van Diponegoro.

‘Een aantal Afrikaanse museumdirecteuren heeft gewoon de moed verloren.
Wij hebben de objecten en zij niet. Zij hebben geen machtsinstrumenten om ze terug te claimen, want juridisch kun je dit wel schudden, en het is bovendien een kostbaar proces. Teruggave hangt toch af van de dialoog. Ik vind het lastig. Bij de Benin-dialoog heb ik ook met Nigerianen gesproken die informeel zeiden: ‘We hoeven helemaal geen dialoog, wij willen gewoon objecten. Waarom moeten wij daarover tien jaar gaan praten, terwijl het zo duidelijk is als wat?’’

Dat het onverwacht toch snel kan gaat, liet het AfricaMuseum in het Belgische Tervuren recentelijk zien. Dit museum maakt Congo eigenaar van alle museumstukken die aantoonbaar illegaal zijn verkregen. Of er nu wel of geen mogelijkheden zijn om het erfgoed te bewaren in Congo heeft geen impact op het eigenaarschap, zegt België. Nederlandse musea beschikken over dertigduizend objecten uit Congo. Wat betekent dit besluit voor Nederlandse musea?

‘Het Belgische besluit gaat zeker doorwerken in andere landen in Europa, ook in Nederland. Het zou goed zijn als Nederlandse musea met Congo-collecties overleggen met musea in Congo en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren, over hoe zij een vergelijkbare draai kunnen maken.’

Poging om trots op Nederland te zijn

0

Vandaag woon ik precies veertien jaar in Nederland, het land waar ik als vluchteling naar toe kwam. Het lukte mij tot nu toe om bij ieder jubileum een persoonlijke reflectie op te stellen: hoe maakte ik de transitie van vluchteling naar ingeburgerde Nederlander?

Zo kwam ik erachter dat ik zowel dankbaar als trots ben voor mijn positie in de Nederlandse samenleving. Dankbaar ben ik voor alle Nederlanders die, ondanks mijn vluchtelingenachtergrond, mijn talenten zagen en hebben gestimuleerd. En trots omdat ik, ondanks vooroordelen en persoonlijke uitdagingen, mijn weg in de Nederlandse samenleving heb gevonden.

Toch vind ik het de laatste jaren steeds ingewikkelder om zowel op mijzelf als op Nederland trots te zijn. Allereerst omdat ik de afgelopen jaren leerde dat 1 juli niet alleen mijn jubileum in Nederland kenmerkt, maar ook Keti Koti (vrij vertaald uit het Sranatongo: ‘ketenen gebroken’).

De Keti Koti-viering vindt ieder jaar plaats om te herdenken en te vieren dat de slavernij in Suriname en op de Nederlandse Antillen op 1 juli 1863 formeel werd afgeschaft. Als ingeburgerde en inmiddels geïnformeerde Nederlander vind ik het ongemakkelijk dat de Nederlandse overheid het na honderdvijftig jaar nog steeds aan moed ontbreekt om excuses te maken voor deze zwarte bladzijde.

Het wordt nog pijnlijker als je beseft dat de Nederlandse politieke en bestuurlijke elite ook actief bijdraagt aan het schrijven van een nieuwe zwarte bladzijde.

De Britse krant the Guardian berichtte in mei dat tweeduizend migranten het afgelopen jaar stierven als gevolg van de zogenoemde pushbacks. Migranten die de EU proberen te bereiken worden onderschept en in detentiecentra geplaatst. Al minstens vijf jaar weten Nederlandse beleidsmakers van deze illegale pushbacks, die de internationale mensenrechtenverdragen schenden.

Met steun van Europese gelden onderschept de Libische kustwacht jaarlijks zo’n 14.000 migranten die de EU proberen te bereiken, om ze vervolgens in detentiecentra te plaatsen. De overvolle detentiecentra lijken sterk op Nederlandse megastallen, met gebrek aan natuurlijk licht, fatsoenlijk eten en schoondrinkwater. Onveilige omstandigheden leidden ertoe dat Artsen Zonder Grenzen eind juni aankondigde om tijdelijk te stoppen met het bieden van hulp in Libische detentiecentra. Met dank aan de falende Europese migratiepolitiek.

Een Nederlandse overheid die de ogen sluit voor een zwarte bladzijde uit het verleden, en er zelfs nieuwe bijschrijft

In plaats van zich met alle kracht tegen deze politiek te verzetten, kiezen Nederlandse beleidsmakers er voor om in alle talen te zwijgen. In sommigen gevallen kiezen Nederlandse politici ervoor om deze onmenselijke praktijk te verdedigen. Zo stelde Mark Rutte eerder dit jaar in een verkiezingsdebat met Geert Wilders trots te zijn dat hij als premier heeft bijgedragen aan de afname van het aantal migranten in de EU en in Nederland. Natuurlijk verzweeg hij de praktijken in de Libische detentiecentra en het aantal mensen dat het leven verloor als gevolg van zijn beleid.

Ik kan, met mijn persoonlijke reis in het achterhoofd, dankbaar zijn dat ik mijn talenten in Nederland kan benutten en hier persoonlijke successen behaal. Toch kan ik dit moeilijk rijmen met het grotere verhaal van een Nederlandse overheid die de ogen sluit voor een zwarte bladzijde uit het verleden, een overheid die zelfs actief bijdraagt aan het schrijven van nieuwe zwarte bladzijden.

Daarom hoop ik dat dezelfde overheid de populaire petitie van maatschappelijke organisaties aanvaardt om van 1 juli een nationale feestdag te maken. Dat zou mijn poging om trots op Nederland te zijn in ieder geval vergemakkelijken.

Turkse maffiabaas Peker in nieuwe vlog: ‘Minister perst rijke zakenlui af’

0

De Turkse maffiabaas Sedat Peker beweert in zijn nieuwste video dat enkele hoge regeringsfunctionarissen, waaronder minister Süleyman Soylu (Binnenlandse Zaken), betrokken zijn bij de afpersing van rijke zakenlieden.

De YouTube-video’s van Peker (foto), die vanuit de Verenigde Arabische Emiraten een kruistocht voert tegen de Turkse staat, worden honderden miljoenen keren bekeken en brengen de regering van president Erdogan in ernstige verlegenheid. Zo heeft Peker de Turkse overheid beschuldigd van cocaïnehandel, inbeslagname van eigendommen, verkrachting en samenwerking met de Russische maffia.

Een favoriete vijand van Peker is minister Süleyman Soylu. De Minister van Binnenlandse Zaken zou rijke zakenlieden afpersen door hen valselijk van terrorisme te beschuldigen. Hij zou dit samen doen met zijn broer Mehmet Soylu en met de rijke zakenman Cihan Eksioglu, die naar verluidt een tussenpersoon zou zijn tussen de Turkse regering en maffiagroepen in Turkije en in het buitenland.

De methode is simpel, aldus Peker. Tegen rijke zakenlieden worden valse terrorisme-onderzoeken gestart. Er zou valselijk worden gezegd dat ze lid zijn van de Gülenbeweging, die volgens de Turkse overheid een terroristische organisatie is en verantwoordelijk voor de mislukte coup tegen president Erdogan van 2016. Vervolgens worden de zakenlieden door de afpersers onder druk gezet. Als ze willen dat deze valse aanklachten worden ingetrokken, dan moeten ze hun geld en waardevolle bezittingen overhandigen. Op deze manier hebben Süleyman Soylu en zijn broer zich enorm verrijkt, aldus Peker.

Eerder beschuldigde Peker Soylu er al van zijn ‘pion’ te zijn geweest, die Peker persoonlijk van politiebewaking zou hebben voorzien. De minister van Binnenlandse Zaken zou ook Peker hebben gewaarschuwd dat er een onderzoek naar hem werd gedaan, waardoor Peker besloot het land te verlaten.

Soylu ontkent elke connectie met Peker. Hij stelt dat als de maffiabaas een verband tussen de twee zou bewijzen, hij klaar zou zijn voor elke straf – inclusief de doodstraf (die in Turkije is afgeschaft). Inmiddels heeft Soylu aangifte tegen Peker gedaan wegens ‘smaad en laster’.

Amerikaanse professor: Franse eetgewoonten zijn racistisch

0

De Amerikaanse rechtsgeleerde Mathilde Cohen (universiteit van Connecticut) vindt Franse eetgewoonten racistisch. In een online video (foto) over ‘voedselwitheid’ zegt ze dat deze eetgewoonten de dominantie van witte mensen over etnische minderheden uitdrukken en versterken.

Cohen is al een tijdje gespecialiseerd is in de melkwetgeving in Frankrijk en de Verenigde Staten. Ze stelt dat de Franse maaltijd ten onrechte wordt gepresenteerd als een nationaal ritueel waaraan alle burgers kunnen deelnemen in gelijkheid.

Cohen: ‘Franse eetgewoonten worden gevormd door blanke normen uit de midden- en hogere klasse … en de grenzen van witheid worden bewaakt door dagelijkse voedselontmoetingen.’

Het dominante beeld van ‘Fransheid’ zou mede zijn gebaseerd op basis van dit soort ‘witte prestaties’: wie niet op de ‘Franse’ manier eet, is zogenaamd geen echte Fransoos.

Cohen trekt een parallel tussen ‘halal voedsel en de kwestie van de hoofddoek’, beiden zaken die in Frankrijk nauwelijks geaccepteerd zijn en worden gezien als ‘onverenigbaar met Fransheid en zijn geracialiseerde (witte, red.) ideologie van het universele’.

Ze noemt ook ‘de regelgeving van schoolkantines, die in de negentiende eeuw tot stand kwamen’ door middel van een ‘geracialiseerd en eugenetisch discours’.

De koloniale Franse bestuurders hadden al aandacht voor de levensstijl van mensen van kleur die ze ontmoetten, legt Cohen uit. Aten ze rijst aan tafel, of brood? Hebben ze op de grond gegeten, of aan tafel? Mede op basis hiervan gaven de Fransen hen bepaalde posities. De Franse eetgewoonten droegen zodoende bij aan het marginaliseren van raciale minderheden, aldus de wetenschapper, door de Franse eetcultuur de status van een bevoorrecht en beschermd dieet te geven.

Cohens kritiek op de Franse eetgewoonten schiet bij veel Fransen in het verkeerde keelgat, eens te meer omdat ze naast haar universiteitswerk in Amerika ook nog eens actief is voor het Franse Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek, een gesubsidieerd onderzoekscentrum met vele wetenschappers in dienst.

‘Je dacht dat Frankrijk het land was van de voedselvariëteit’, schrijft de Franse journalist David Abiker geprikkeld,  ‘met zijn bodems, zijn kazen, zijn vlees van alle soorten, zijn bloemkolen uit Bretagne en zijn meloenen uit Tarascon. Nou, nee! Uw keuken is schuldig. En vanavond zul je een knie op de grond moeten leggen in de keuken, je schort teruggeven, jezelf in elkaar slaan met je zweep.’

‘Dacht je dat je een cordon bleu was?’, vraagt Abiker, indachtig dat blauw de Franse nationale kleur is, zoals oranje dat in Nederland is. ‘Je bent gewoon een cordon blanc.’

VN-rapport: Israël schuldig aan schenden mensenrechten bij kinderen

0

De Verenigde Naties beschuldigt in een jaarlijks rapport over kinderen in oorlog Israël van ‘ernstige schendingen’.

Het rapport meldt dat vorig jaar 340 Palestijnse kinderen zijn verwond op de Westelijke Jordaanoever, in Oost-Jeruzalem en op de Gazastrook.

De VN zegt daarnaast dat Israël in 2020 361 Palestijnse kinderen heeft vastgezet en spreekt over tientallen meldingen van fysiek geweld door Israëlische veiligheidstroepen.

Het rapport beschuldigt Israël ook van het doden van acht Palestijnse kinderen op de Westelijke Jordaanoever.

Israël heeft vorig jaar 324 Palestijnse kinderen verminkt, 170 door traangas en 70 door rubberen kogels, aldus het rapport. Verder hebben Israëlische troepen in 2020 26 ziekenhuizen en scholen aangevallen.

ten slotte ontzegt Israël, aldus het rapport, kinderen vaak toegang tot humanitaire hulp, inclusief onderwijs en medische zorg. 28 procent van de verzoeken uit de Gazastrook om toegang tot gezondheidszorg voor kinderen wordt door Israël afgewezen.

VN-baas Antióno Guterres roept Israël op geweld tegen kinderen te minimaliseren, scholen beter te beschermen, een einde te maken aan het vasthouden van kinderen zonder proces en de rekrutering van kinderen als informanten.

FvD-Statenlid deletet tweet met Rutte in Auschwitz na ophef: ‘Punt bewezen’

0

FvD-Statenlid Alex van Wijhe uit Gelderland heeft voor ophef gezorgd door op Twitter een afbeelding te delen waarop Mark Rutte, Hugo de Jonge en Bill Gates als nazi’s zijn geportretteerd voor het vernietigingskamp Auschwitz. Boven het kamp staat de tekst ‘Vaccinatie maakt vrij’.

Die tekst is een verwijzing naar ‘Arbeit macht Frei’. Met die tekst gaven de nazi’s de Joodse en andere gevangenen de illusie dat Auschwitz een gewoon werkkamp was, terwijl gevangenen werden vergast of gedwongen werden zich dood te werken.

In zijn tweet schrijft Wijhe, een uitgesproken tegenstander van vaccinaties tegen het coronavirus: ‘Niet meer reizen, geen evenementen meer, uitgesloten worden van het economische verkeer, gecensureerd worden… en nu ook experimenteren op kinderen. Het wordt tijd dat de nazi-roepers een spiegel wordt voorgehouden. #coronavaccinatie #vaccinazis’

Van Wijhe legt twee uur later uit wat hij met deze afbeelding zegt te bedoelen. ‘En dan nu de clou. Natuurlijk vind ik een dergelijke prent verschrikkelijk. Je moet nooit iemand vergelijken met een nazi en/of Jodenhater. Maar dit is wel steeds wat mij overkomt (en de FVD algemeen). En dan geeft iedereen applaus. Stop daarmee en ga discussie op inhoud aan!’

Tegen de Stentor zegt Van Wijhe dat hij werd getriggerd door een spotprent van Thierry Baudet in een nazi-uniform. ‘En daar wordt dan alleen instemmend op gereageerd en is geen ophef over. (…) Ik dacht: wellicht kan ik hier een paar mensen mee aan het denken krijgen.’

Het FvD-Statenlid heeft zijn gewraakte tweet gisteravond verwijderd. ‘Veel mensen hebben aanstoot genomen aan mijn Tweet en mij erop aangesproken. Mijn punt is bewezen. Tweet verwijderd want dergelijke plaatjes hoeven natuurlijk niet verder te circuleren. En nu weer debat op de inhoud. #fophef’

Wie staat er stil bij het lot van de Indonesië-weigeraars?

0

26 juni vond de Nederlandse Veteranendag plaats. Hiermee staat Nederland jaarlijks stil bij de inzet van Nederlandse militairen in het verleden, als blijk van erkenning en waardering. Zo ook bij de Nederlandse veteranen die naar Indonesië werden gestuurd om daar de ‘orde en rust’ te herstellen. Maar hoe zit het met de mannen die de uitzending naar de voormalige kolonie weigerden en daarvoor werden gestraft? Wie staat er stil bij hun lot?

Nederland was nog maar net bevrijd van de Duitse bezetters toen ons land in 1946 de eersten van de tienduizenden Nederlandse soldaten naar Indonesië stuurde voor de zogeheten ‘politionele acties’. In werkelijkheid werden de troepen erheen gestuurd om een einde te maken aan de op 17 augustus 1945 uitgeroepen Republiek Indonesië, met als doel het behoud van de kolonie voor Nederland. Zo’n 4.000 dienstplichtige soldaten weigerden hieraan mee te werken. De Nederlandse staat noemde hen ‘Indië-weigeraars’. 2.600 van hen werden uiteindelijk veroordeeld tot celstraffen van 2 maanden tot 5 jaar.

‘Mijn vader had de dienstplichtige leeftijd en moest erheen gaan, maar hij weigerde. Hij vond dat Indonesië onafhankelijk moest zijn’, vertelt Petra Oskam, dochter van de in 2014 overleden Indonesië-weigeraar Jan Maassen. ‘Indonesië behoorde niet tot Nederland. Hij zei dat hij daar niets te zoeken had. ‘Wat er ook gebeurt, ik ga er niet naartoe’, dat was zijn overtuiging.’

Jan Maassen in 2001 tijdens een interview met ‘Andere Tijden’ (Beeld: YouTube)

In een eerder interview zei Maassen dat hij het ‘vertikte om op onschuldige burgers te schieten.’ Al van jongs af aan kreeg hij politiek met de paplepel ingegoten. Zo was de vader van Maassen actief in de Communistische Partij Nederland (CPN). Hij smokkelde voor de Tweede Wereldoorlog communisten en Joden uit Duitsland naar Nederland. Op jonge leeftijd hielp Jan zijn vader mee. Hij verspreidde onder meer de communistische krant de Waarheid, die illegaal was in Nederland.

Voor het volhardend weigeren van de uitzending naar Indonesië, werd Jan Maassen in 1950 door de Nederlandse staat veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie en een half jaar. Hij was toen twintig jaar oud. Het volledig uitzitten van zijn straf deed hij in een gevangenis waar ook NSB’ers en SS-officieren werden geplaatst, die uiteindelijk vervroegd vrijgelaten konden worden, vertelt Petra Oskam. Deze gratie, verleend door de Nederlandse staat, gold echter niet voor de jonge mannen die weigerden om als dienstplichtigen in Indonesië te vechten. Na hun gevangenisstraf werd Maassen en andere Indonesië-weigeraars vijf jaar lang uitgesloten van hun kiesrecht. Ook hadden sommigen van hen later moeite met het vinden van een baan.

‘Als onderdeel van zijn dienstplicht moest mijn vader een ‘Tropenopleiding’ volgen om zich voor te bereiden op de strijd in Indonesië, maar al die tijd wist hij dat hij niet zou gaan. Net als andere weigeraars zat hij daarna ondergedoken, maar uiteindelijk had hij zich gemeld bij de militaire politie en werd hij in bewaring gesteld’, zegt Oskam.

De Nederlandse overheid had besloten om de weigeraars alsnog naar Indonesië te sturen. Op 28 oktober 1949 werd Maassen samen met andere weigeraars in een konvooi gezet dat naar de haven van Rotterdam reed. Van daaruit moesten de troepen naar de voormalige kolonie vertrekken. ‘Ze hadden geen idee waar ze heen gingen. Eenmaal aangekomen op de haven moesten de mannen zich één voor één melden bij de officieren, die hen bevalen om op de boot te stappen voor vertrek naar Indonesië. Tot drie keer toe kregen zij het bevel aan boord te gaan’, gaat Oskam verder. ‘Sommige mannen bezweken onder druk en gingen mee, maar mijn vader en een aantal anderen hielden voet bij stuk. Zij werden uiteindelijk veroordeeld voor het weigeren van een dienstbevel.’

Het onder druk zetten van de Indië-weigeraars ging gepaard met rechtszaken die de Nederlandse staat tegen hen aanspande, vertelt historicus Antoine Weijzen. ‘Het idee was om de groepen weigeraars te breken tot individuen, die de officieren vervolgens gemakkelijker onder druk kon zetten om alsnog naar Indië te gaan. Sommige officieren waren ervan overtuigd dat zij de weigeraars daarmee een dienst deden. Ze wilden voorkomen dat deze jongens in de gevangenis belanden’, zegt hij. Weigerden de soldaten hun bevelen op te volgen, dan werden ze voor de krijgsraad berecht.

‘Dit proces moest snel verlopen. Er was een advocaat die een groep weigeraars verdedigde met een standaardpleidooi, dat hij veranderde op basis van enkel de naam van de aangeklaagde. Deze advocaat werkte uiteindelijk mee met de staat om de weigeraars alsnog naar Indië te sturen. En zo waren er meerdere beroepsgroepen die de staat faciliteerden in dit rechtssysteem.’

Beeld: Uitgeverij Omniboek

Kerk en staat

In 2015 schreef Weijzen het boek De Indië-weigeraars: vergeten slachtoffers van een koloniale oorlog. Hiervoor deed hij onderzoek naar verschillende beroepsgroepen in Nederland die de weigeraars wilden overhalen om in de voormalige kolonie tegen de Republiek Indonesië te vechten. Naast juridische instellingen waren het ook de religieuze en medische instituten in Nederland die het Rijk volledig ondersteunden in zijn beslissing ten strijde te gaan in Indonesië.

‘Alle kerkgenootschappen hadden geestelijke verzorgers die een rol speelden bij het overhalen van de dienstweigeraars om te vechten in Nederlands-Indië’, zegt Weijzen. ‘De katholieke missionarissen in Nederlands-Indië – zoals dat toen heette – waren tegen de zogeheten ‘politionele acties’. Dat leidde tot een conflict met de katholieke instellingen in Nederland. Uiteindelijk werd dit conflict gewonnen door de Katholieke Kerk in Nederland, die vanaf dat moment aan de lijntjes trok in het begeleiden van katholieke jongeren naar Indië.’

Zo maakten de katholieke instellingen in Nederland zich druk over soldaten die prostituees bezochten en bepleitten ze een verbod op het verspreiden van condooms, omdat dat tegen de katholieke leer in ging. Er werden vanuit de katholieke kerken geen vragen gesteld over waarom de Nederlandse soldaten daar in eerste instantie heen moesten gaan, aldus de historicus. Dit was ook het geval bij de protestantse kerken. Binnen die gemeenschap was er volgens Weijzen geen sprake van een conflict, omdat zij de overheid als verheven boven de kerk beschouwden. ‘Als de overheid jou de opdracht geeft om naar Indië te gaan, dan doe je dat. Zo dachten de protestantse kerken in die tijd. De meeste protestantse kerkleiders steunden daarmee de koloniale oorlog, maar dorpsgezinde gemeenten steunden de weigeraars in hun keuze’, aldus Weijzen.

‘Als het parlement eerherstel zou toekennen aan de weigeraars, wat voor boodschap geven ze dan aan de dienstplichtige militairen die destijds wel naar Indië zijn gegaan?’

Volgens de historicus was de kritiek op de Nederlandse militairen in Indonesië vooral afkomstig uit communistische hoek. Daarover werd kritisch geschreven in kranten zoals de Waarheid, waardoor het publiek kritiek op het Nederlandse optreden in Indonesië al snel als communistisch bestempelde, om vervolgens de inhoud van de boodschap niet serieus te nemen. Pas toen er negatieve berichten kwamen van de Nederlandse soldaten in Indonesië begon het positieve beeld van de strijd om de voormalige kolonie te kantelen, stelt Weijzen. ‘Ik heb brieven gelezen van zonen van dominees die naar Indië werden gestuurd, en hun vaders vertelden over de verschrikkingen die zij daar aantroffen. Toen pas ontstond er twijfel.’

Desondanks zouden medische instellingen volgens Weijzen ook bijdragen aan het systeem dat jonge Nederlandse soldaten onder druk zette om naar Indonesië te gaan. ‘Doordat er een grote vraag was naar militairen werden de keuringsnormen opgerekt. De jongens die bij normale omstandigheden afgekeurd zouden worden, omdat ze bijvoorbeeld geestelijk of fysiek niet geschikt waren, werden door medisch personeel alsnog goedgekeurd’, legt hij uit. ‘De jongens die eigenlijk afgekeurd hadden moeten worden, maar toch naar Indië gingen, waren niet opgewassen tegen de oorlogsomstandigheden en deserteerden daar alsnog. Ook zij werden voor de krijgsraad gedaagd.’

Door het bestuderen van de dossiers van de verschillende beroepsgroepen die de oorlog in Indonesië faciliteerden, poogde Weijzen deze groepen een spiegel voor te houden. ‘Niet alleen militaire artsen, maar ook verzekeringsartsen en Arboartsen dienen toen en nu twee meesters: de cliënt en de opdrachtgever. Hoe gaan ze dat combineren?’, vraagt hij zich af. ‘Ik heb kunnen vaststellen dat de meeste artsen tijdens de oorlog in Nederlands-Indië toch kozen voor het bedienen van de strijdkracht, oftewel hun opdrachtgever, ten koste van de belangen van de patiënt.’

Slechts één arts, een psychiater, had vraagtekens bij de wijze waarop militaire artsen hun beroep destijds uitoefenden. ‘Rümke, hoogleraar Psychiatrie van de Universiteit Utrecht schreef: ‘Waar komt nou die afwijzing van de dienstplichtweigeraars vandaan? Wat maakt het nou dat we ze zo gemakkelijk in een negatief daglicht plaatsen? Wat zegt dat over ons? Is het omdat zij iets doen wat wij nooit hebben gedurfd?’’

Hoge Raad

De Indonesië-weigeraars die uit politieke overtuiging hun dienstbevel weigerden hadden lef, beaamt Jeffry Pondaag, voorzitter van de Stichting Comité voor Nederlandse Ereschulden (K.U.K.B.). ‘De Nederlandse soldaten die toen naar Indonesië gingen waren nog maar jonge mannen. Dat wordt er altijd over hen gezegd. Maar de Indonesië-weigeraars waren ook nog maar jonge mannen’, zegt hij. ‘De bewuste keuze die ze hadden gemaakt om niet mee te vechten omdat Indonesië een soevereine staat is, die zij als zodanig erkennen, daar hadden ze gelijk in. Dat gelijk kregen ze echter niet van hun regering. En dat werd ook nog eens bevestigd door de Hoge Raad.’

Met zijn stichting komt Pondaag op voor de belangen van Indonesische slachtoffers en nabestaanden van militair geweld dat Nederland in 1945-1950 uitoefende op de lokale bevolking in Indonesië. Hiervoor spant hij meerdere rechtszaken aan tegen de Nederlandse staat. Ook komt hij op voor de belangen van de Indonesië-weigeraars.

Zo ging Jan Maassen in 2013 met behulp van Pondaag en advocate Liesbeth Zegveld naar de Hoge Raad voor een verzoek om eerherstel. Dit deed Maassen samen met Jan van Luyn, die destijds als deserteur werd veroordeeld. Het verzoek om eerherstel werd echter verworpen. Volgens de Hoge Raad was het niet aan justitie, maar aan de politiek om straffen van de Indonesië-weigeraars te herroepen. Daarna volgden Kamervragen en pleitten PvdA, GroenLinks, D66, en SP voor eerherstel, maar door verdeeldheid in de Kamer is het er nooit van gekomen.

‘Volgens mij hebben we er alles aan gedaan om Nederland te doen inzien dat Indonesië-weigeraars eerherstel moeten krijgen. Maar de politici zwijgen er nu over’, zegt Pondaag. ‘Waarom hebben ze niet doorgezet?’ Hij vindt dat Indonesië-weigeraars behalve eerherstel ook een schadevergoeding moeten krijgen. ‘Je kunt het vergelijken met bijvoorbeeld de toeslagenaffaire. Als de staat een fout maakt, dan moet de staat die ook herstellen. Als Indonesische slachtoffers en nabestaanden een vergoeding krijgen, dan verdienen Indonesië-weigeraars dat ook.’

Wel benadrukt Pondaag dat de schadevergoeding voor Indonesische slachtoffers en nabestaanden ‘een sigaar uit eigen doos’ is. Dit, omdat Indonesië na de soevereiniteitsoverdracht van 1949 omgerekend 103 miljard euro aan schadevergoeding aan Nederland moest betalen. ‘Het gaat niet alleen om wat er zich afspeelde in 1945-1950, maar ook de perioden daarvoor. Het gaat om 350 jaar lang aan koloniale onderdrukking. Nederland is een schaamteloos land.’

‘Als Indonesische slachtoffers en nabestaanden een vergoeding krijgen, dan verdienen Indonesië-weigeraars dat ook’

Dat juridisch eerherstel voor de Indië-weigeraars niet mogelijk is, begrijpt historicus Antoine Weijzen enigszins. ‘De mannen die hun dienstbevel naar Indië weigerden, deden dat niet alleen uit politieke overtuiging. Er waren ook mannen die weigerden omdat ze te bang waren, of omdat ze zichzelf niet geschikt vonden. Uiteindelijk ging het om slechts een kleine groep mannen die principieel weigerden om naar Indië te gaan.’ Moreel eerherstel is volgens de historicus wel mogelijk voor deze kleine groep.

‘Het is een politieke afweging. Als het parlement eerherstel zou toekennen aan de weigeraars, wat voor boodschap geven ze dan aan de dienstplichtige militairen die destijds wel naar Indië zijn gegaan? Keuren ze die dan af?’, zegt hij. Voor de Nederlandse oud-militairen die in Indonesië hebben gevochten is het een emotionele kwestie, ziet Weijzen. ‘Zij voelen zich aangevallen. Een dienstweigeraar houdt hen een spiegel voor. Dan kun je drie dingen doen: er niet over nadenken, er wel over nadenken en concluderen dat je de foute keuze hebt gemaakt, of erover nadenken en tot de conclusie komen dat ondanks de omstandigheden je de juiste keuze hebt gemaakt, en vervolgens je boosheid richten op de weigeraar.’

Ondanks alles heeft Jeffry Pondaag nog hoop op eerherstel voor de Indonesië-weigeraars. Wanneer de gelegenheid zich aandient, zegt hij nog steeds bereid te zijn om voor hen op te komen. ‘Deze mensen verdienen meer aandacht dan de oud-militairen die toen wel naar Indonesië zijn gegaan om de onafhankelijkheidsstrijd neer te slaan en onschuldige burgers te vermoorden.’

Wel vindt Pondaag dat excuses nu veel te laat zouden komen. Dat Jan Maassen in 2014 op 85-jarige leeftijd is overleden zonder zijn eerherstel te mogen meemaken bewijst dat ook, stelt hij.

‘Het enige wat mijn vader wilde was een brief met excuses van de staat voor wat hem is aangedaan’, zegt Petra Oskam. ‘De leidraad van zijn latere leven is eerherstel, daar heeft hij tot zijn laatste adem voor gevochten. Tegen zijn dochters zei hij: ‘Als jullie hierover worden benaderd, spring dan voor me in de bres.’ Wij hebben altijd met hem meegeleefd en zijn ontzettend trots op hem.’

In 1988 nam Jan Maassen het initiatief om een reünie te houden van Indonesië-weigeraars. De eerste bijeenkomst werd gehouden op 16 oktober. Daarna volgde er jaarlijks een reünie tot en met 2008. Over zijn belevenissen schreef hij in 2003 bovendien een boek: Een Indonesië-weigeraar vertelt zijn verhaal: Jan Maassen over strijd en gevangenschap, dat online gratis is te lezen op Yumpu.