13.7 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 747

Antisemitisme en islamofobie onder dezelfde noemer scharen?

0
joods-moslim-reuters.jpg
Foto: © Reuters

Zijn antisemitisme en islamofobie gelijke grootheden, die beide onder exact dezelfde noemer kunnen worden geschaard? Uit onderzoek blijkt dat er in Europa meer sprake is van anti-islamitische dan van antisemitische incidenten, en moslims aanzienlijk vaker dan joden worden gediscrimineerd. Tegelijk zijn antisemitische sentimenten onder moslims frequenter en heviger dan anti-islamitische onder niet-moslims. Ook zijn er, met de recente aanslagen in Parijs, Brussel en Kopenhagen, in Europa meer joodse dodelijke slachtoffers van terreuraanslagen gevallen dan islamitische. Wel komt een van de bloedigste, die van Breivik, voor rekening van een islamhater – alleen waren zijn slachtoffers sociaal-democratische jongeren.

Een van de complicaties met antisemitisme en islamofobie is dat “jood” en “moslim” niet begrippen uit precies dezelfde categorie zijn. De islam is een godsdienst, die vanwege haar universele pretenties – die zij gemeen heeft met het christendom – als zodanig los staat van etniciteit, zodat een automatische gelijkstelling van islamofobie aan racisme de terminologie vertroebelt. Kort gezegd: moslims vormen geen mensenras. Wel hebben veel moslims in Europa een Arabische (of Turkse) achtergrond – en veel anti-islamisme valt zo de facto niet los te zien van Arabieren- of Turkenhaat, waarmee het tenminste snel xenofoob is – maar in beginsel kan iedereen moslim worden, net zoals dat voor het christendom geldt. De meeste moslims wonen vandaag ook in Indonesië, en daarna in Pakistan, India en Bangladesh – alle vier stuk voor stuk niet bepaald écht Arabische landen.

Bij het jodendom ligt dat vanaf de oorsprong anders. Het joodse geloof was het geloof van het joodse volk, en uitsluitend van het joodse volk. Afstamming speelt formeel een cruciale rol. Het is voor een niet-jood veel moeilijker jood te worden, dan voor een niet-moslim moslim of voor een niet-christen christen. Voor de katholieke kerk, die in ‘de joden’ de moordenaars van Christus zag, stond eeuwenlang de bestrijding van het joodse geloof centraal; als zij zich bekeerden werden zij geaccepteerd.

In haar geval is het dan ook, ter verklaring van de maatschappelijke achterstelling van joden, beter te spreken van eeuwenlang antijudaïsme dan van antisemitisme. Pas met de opkomst van rassentheorieën in de negentiende eeuw veranderde dit antijudaïsme geleidelijk in antisemitisme: van een in eerste instantie religieuze invalshoek in een biologische, in de hand gewerkt door het gegeven dat het joodse geloof nu eenmaal het exclusieve geloof van mensen met een joodse afstamming bleef.

Wat de zaak verder compliceert, is dat in diezelfde 19e eeuw een aanzienlijk deel van de joden juist van hun geloof begon af te vallen: een secularisatieproces dat niet los valt te zien van de Verlichting en hun daaruit resulterende maatschappelijke emancipatie. Voor deze groep, waartoe ook de joodse tak van mijn Duitse familie behoorde, was het jood-zijn voortaan hooguit iets cultureels, losgekoppeld van een geloof dat zij zelf niet meer aanhingen. Duitse joden waren joods omdat ze niet katholiek of protestants waren, maar beschouwden zichzelf allereerst als Duitsers. In mijn familie werd ten bewijze van dat eigen Duits-zijn zelfs Kerstmis gevierd, omdat zij dat vooral als een Duits feest beschouwde – vergelijkbaar met de kerstbomen vandaag als statement van ‘Europeesheid’ in het officieel seculiere Turkije.

In feite wordt het huidige Israël door dat conceptuele probleem verscheurd: is jood zijn een kwestie van afstamming – zoals seculiere joden menen – of (ook) van geloof, zoals veel orthodoxe joden menen, waardoor seculiere joden dus geen jood meer zouden zijn. In de joodse staat Israël stelt men – zie ook de migratie-oproep van Netanyahu – joodse nationaliteit, joodse etniciteit en joods geloof vaak graag aan elkaar gelijk, zodat kritiek op Israël automatisch al snel als antisemitisch kan worden gelabeld.

Die driedubbelheid maakt in Europa antisemitisme – dat op zich niet, zoals Netanyahu graag doet, gelijk gesteld moet worden aan antizionisme – in de praktijk in veel gevallen echter wél al snel tot racisme, omdat jodenhaat zich nog maar zeer zelden richt tegen hun geloof. Bij islamofobie is dat juist het geval, wat in de praktijk niet uitsluit dat het wel degelijk een raciale ondertoon kan krijgen, als bepaalde negatieve eigenschappen niet aan godsdienst, maar aan afstamming worden gekoppeld.

Cruciaal verschil: wat je gelooft (moslim, christen, jood) is een eigen keuze, op van wie je afstamt (Arabieren, Europeanen, Joden – of: Marokkanen, Nederlanders, Israëli’s) heb je zelf geen invloed. Alleen: dit is tegelijk een zeer moderne westerse visie – die ik als moderne westerling onderschrijf, maar waarvan ik als historicus tegelijk de tijdgebondenheid besef. Zij is gebaseerd op het vergaande individualisme van de westerse samenleving met daadwerkelijke godsdienstvrijheid voor elk individu, los van traditie en familie. Ook al berust het feit dat protestanten protestant zijn en katholieken katholiek in de praktijk gewoon op familietraditie, het fundamentele recht om een andere keuze te maken wordt door (vrijwel) alle christenen erkend.

Dat ligt – en daarin schuilt een grote cultuurkloof – in het Midden-Oosten, waar de wortels van veel Nederlandse moslims liggen, sociaal en maatschappelijk wezenlijk anders, waardoor zij godsdienst begrijpelijkerwijs niet als eigen keuze zien. In een collectivistische, patriarchale samenleving staat niet het recht van het individu, maar de eer van de groep centraal. Geen sprake van dat je daar even in je eentje van geloof kan wisselen! In sommige islamitische landen staat op afvalligheid zelfs de doodstraf.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Saoedi-Arabië, de nieuwe politieagent van het Midden-Oosten

0
saudi-flag-reuters.jpg
Foto: © Reuters

Met de aanval van Saoedi-Arabië op Jemen wil het koninkrijk zich profileren als politieagent van het Midden-Oosten. De vraag is evenwel of het land niet buiten de waard gerekend heeft. Er zijn meer kapers op de kust. Turkije is de grote noorderbuur van het roerige en meer dan ooit bloedige Midden-Oosten en wie vanuit Riyad naar het oosten blikt, krijgt een andere concurrent in het vizier, het sjiitische Iran. Het zal de Saoedi’s dan ook niet meevallen om hun doelen te bereiken. Zij zijn sterk, zeker, maar dat geldt ook voor Turkije en Iran.

De oogmerken van Saoedi-Arabië mogen duidelijk zijn. Het sjiitische Iran is haar aartsvijand en het lijkt erop dat de Iraanse netwerken in het Midden-Oosten zich versterken. Was Irak onder de soennitische Saddam Hussein nog een gezworen vijand, thans zetelt er een regering in Bagdad waar Iraanse officials kind aan huis zijn. Iraanse adviseurs en naar het schijnt zelfs troepen helpen het Iraakse leger in haar strijd tegen IS. Een andere aloude bondgenoot van Iran, de Syrische president Bashar al-Assad, zit nog steeds en misschien wel sterker dan ooit, stevig in het zadel. Westerse machten zien met lede ogen toe dat IS wellicht een ergere vijand is dan Assad en schoorvoetend richten zij hun aandacht weer op de triomferende president Assad. In Libanon zijn de sjiitische Hezbollah-milities de enige die openlijk hun wapens mogen dragen, en ook die zijn stevig bevriend met Iran.

En als dit alles nog niet dreigend genoeg is, is er nu ook heibel in de Saoedische achtertuin. Schijnbaar uit het niets manifesteerden de sjiitische Houthi’s in Jemen zich, veroverden de hoofdstad Sanaa en rukken ze op richting de strategisch gelegen havenstad Aden, daarmee een bedreiging vormend voor een van de belangrijkste zeestraten ter wereld: de toegang tot de Rode Zee en daarmee het Suezkanaal. Dat was voor het Saoedische Koninkrijk het point of no return. Deze dreiging in de rug konden ze niet toestaan, en samen met bondgenoten vormden ze een zogenaamd Arabisch leger om de sjiitische Houthi’s tegen te houden.

Het is bizar om vast te stellen dat de Arabische wereld onder leiding van de nieuwe would be politieagent Saoedi-Arabië wel de krachten bundelt om in Jemen in te grijpen maar dat niet op die schaal en met die vastbeslotenheid tegen IS doet.

De Saoedi’s willen dus de nieuwe politieagent worden van het Midden-Oosten en ze kunnen dat onder andere doen, omdat ze zoveel geavanceerd wapentuig van de Verenigde Staten gekocht hebben, hun aloude vriend en bondgenoot. Ze hebben ook de steun van de VS gekregen in hun oorlog tegen Jemen. Toch is de kwalificatie bondgenoot en vriend voor de VS vatbaar voor kritiek. Want diezelfde VS zijn druk doende een atoomovereenkomst met Iran te sluiten. En nu kan er wel geargumenteerd worden dat een dergelijke overeenkomst in het voordeel van de VS is, maar mocht het zover komen, dan zullen de sancties tegen Iran afgebouwd – moeten gaan – worden en dat zal het land de nodige ruimte geven in de wereldeconomie. Het land kan weer geld gaan verdienen aan haar olie. En als Iran machtiger wordt, zal het hele Midden-Oosten het merken.

De Saoedi’s hebben dus nog een lange weg te gaan en ze zullen veel obstakels tegenkomen in hun wens de grootmacht van de regio te worden. Ze gaan feitelijk de weg op die voor hen veel andere grootmachten bewandeld hebben. Wil je de wereldorde bepalen en sturen, dan zul je merken dat dat nooit gebeurt zoals je je dat had voorgesteld. Zijn de voorbeelden van de westerse bemoeienis met Afghanistan en Irak niet sprekend genoeg?

Vanuit opportunistische motieven juich ik de ontwikkelingen toe. Te lang heeft het Westen gedacht de zaken in het Midden-Oosten wel te kunnen bestieren en keer op keer viste het achter het net als het om het behalen van haar politiek-strategische en economische doelen ging. Al te lang hebben Midden-Oosterlingen geroepen dat het maar eens uit moet zijn met die invloed van het Westen op hun deel van de aarde. Ik zou zeggen: neem de fakkel over en kijk of jullie wel in staat zijn vrede en veiligheid in je eigen regio te vestigen.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Verlammende vergelijking: islamofobie en antisemitisme

0
joden-moslims-reuters.jpg
Foto: © Reuters. Prominente moslims en joden tijdens een stille tocht ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de schietpartij op een school in het Franse Toulouse (2012).

Zijn antisemitisme en islamofobie, of beter moslimhaat, met elkaar te vergelijken? Volgens sommigen is alleen al het noemen van beide verschijnselen in één zin al onterecht, ja zelfs fout. Anderen stellen juist dat het om overeenkomstige mechanismen gaat, om vergelijkbare praktijken. Het aantal incidenten dat onder deze noemers valt is sinds de aanslagen in Parijs in januari weer flink toegenomen. Joden worden bedreigd en joodse instellingen worden beklad of erger, en moslims hebben sinds Parijs ervaren hoe gewoon het is geworden om hen collectief voor het geweld verantwoordelijk te stellen. Moslims worden op straat bedreigd, moskeeën worden beklad of in brand gestoken. De onlangs gepubliceerde Monitor Moslimdiscriminatie laat wat dat betreft niets aan duidelijkheid te wensen over. Woordvoerders van beide gemeenschappen vragen andermaal om aandacht voor de ernst van die incidenten. Er wordt gepleit om in de anti-discriminatie-wetgeving naast de expliciete benoeming van vormen van antisemitisme ook vormen van moslimhaat preciezer te omschrijven zodat deze praktijken effectiever kunnen worden bestreden. En er zijn regelmatig conferenties waar over de oorzaken van antisemitisme en islamofobie wordt gediscussieerd. Zo werd er begin maart op de Vrije Universiteit het symposium Religie doet ertoe gehouden waar de vergelijking aan de orde kwam en op 31 maart wordt in de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam een heel symposium gewijd aan jodenhaat en moslimhaat en de positie van beide groepen in de Nederlandse samenleving.

De systematische aandacht is goed en moet ook onverminderd doorgaan, maar hoe paradoxaal ook, ik ben ook van mening dat juist de vraag naar oorzaken verlammend werkt als het gaat om het zoeken naar oplossingen. Waarom is dat zo? Op dit moment wordt de discussie gedomineerd door oorzaken en de vergelijking. Maar hoe voorzichtig dat ook geformuleerd wordt, er sluipt steeds een element van competitie in. Waar gaat de meeste aandacht naar uit in de media? Krijgt een aanslag op een moskee evenveel aandacht als een aanslag op een synagoge? Wordt er met twee maten gemeten als het gaat om oorzaak en gevolg? Welk slachtofferschap is erger, wie heeft het meest geleden? Wat komt het meest voor en vooral hoe komt dat?

Het meten met twee maten komt vooral heel duidelijk naar voren als de discussie gaat over de invloed van internationale en historische gebeurtenissen. Hoe legitiem is het om bijvoorbeeld het optreden van Israël in de Bezette Gebieden aan te halen als oorzaak van de agressie tegen joden? Voordat je het weet beland je in een moeras van beschuldigingen en claims omtrent de geldigheid en de houdbaarheid van historische gebeurtenissen. Die discussie is bij voorbaat gedoemd tot mislukken omdat het hier helemaal niet gaat om de rationele geldigheid van argumenten. De vraag of IS in naam van alle moslims optreedt is onzinnig niet omdat je die vraag niet zou kunnen stellen, maar omdat die een ander doel dient, namelijk de argumenten van het andere kamp neutraliseren. Joden en moslims worden dan gereduceerd tot een soort vijfde colonne, een spreekbuis van een politieke macht. Politici in Nederland maken zich herhaaldelijk schuldig aan het aanwakkeren van dit kampen-denken. En zo blijven we aan de gang.

Mijn pleidooi om goed na te denken over het verlammende effect van een dergelijke discussie over slachtofferschap voor het zoeken naar oplossingen heeft daarmee te maken. Laten we vooral doorgaan met het in kaart brengen van islamofobie en antisemitisme, maar niet om het morele gelijk te claimen. Om een stap verder te komen is van belang juist te zoeken naar gemeenschappelijkheden en het vergelijken zelf in de ban te doen. Als moslims en joden in Nederland zich niet gek laten maken door politici met een dubbele agenda die in hun naam politiek bedrijven, door regimes in de islamitische wereld, of door de regering van Israël, dan kunnen we een stap verder komen en geef je de politieke profiteurs geen kans.

Er zijn in Nederland bemoedigende pogingen in die richting. Op 22 februari organiseerde de vereniging Salaam-Shalom een zogenoemde solidariteitswandeling van de Portugese synagoge op het Jonas Daniel Meijerplein naar de Al Kabir Moskee aan de Weesperzijde in Amsterdam. Een vergelijkbare actie vond plaats in Oslo waar moslims een vredesring rond een synagoge maakten. Of het project Leer je buren kennen waarin ontmoetingen plaatsvinden. Er zijn meer voorbeelden waarin vooral jonge mensen die schoon genoeg hebben van die verlammende discussie over wie het morele gelijk heeft initiatieven nemen die ze moeten bekopen met beledigingen en scheldkanonnades van moraalridders die vinden dat zij de wijsheid in pacht hebben. Helpt het? Ja het helpt omdat bij al deze initiatieven de gemeenschappelijkheid voorop staat en niet de vraag wie het grootste slachtoffer is. De initiatiefnemers verdienen groot respect.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

Eén centraal islamitisch leergezag, wenselijk of niet?

0
islam.jpg
Foto: © Reuters

Regelmatig wordt in commentaren verzucht dat het zo betreurenswaardig is dat de islam geen centraal leergezag kent als de katholieke kerk. Er is geen instantie die voor alle moslims geldende uitspraken doet over heikele kwesties als de interpretatie van de jihad, de rechten van vrouwen en die van homoseksuelen. Resultaat van dit gebrek is dat er een wildgroei aan interpretaties is van wat de ware islam is en dat de diverse islamitische stromingen elkaar verketteren met het verwijt dat de islam van de ander niet de ware islam is. Dit resulteert op zijn beurt weer in het vermeend ontlopen van verantwoordelijkheden. Hoe vaak horen we moslims namelijk niet zeggen dat de islam van die ander niet de ware islam is en daarom niet representatief voor de islam is. Die andere islam kan heel gewelddadig zijn, zoals die van IS, maar ook heel progressief zoals imams die openlijk homoseksueel zijn en homoseksuele islamitische koppels trouwen in hun moskeeën.

De roep vanuit het Westen is om duidelijkheid. Hier even geen 50 tinten grijs. Er wordt van moslims een helder zwart-wit beeld geëist. Het geen vat kunnen krijgen op ideologische tegenstanders die telkens weer van kleur wisselen, maakt het debat voor de westerse mens bijna onmogelijk. Het moge duidelijk zijn dat de wens van het Westen nooit gerealiseerd zal worden. Er zal nog heel veel water door de Nijl, Eufraat en Tigris stromen eer de moslims in de wereld zich verenigd hebben in een representatief lichaam, vergelijkbaar met dat van de katholieke kerk.

Maar laten we nu eens veronderstellen dat er wel een dergelijke autoriteit zou ontstaan. Dan zou het westen een gesprekspartner hebben waar het wat aan heeft. Maar er zijn beren op de weg. Want wat zou de geografische locatie van een dergelijk lichaam zijn? Herbergen moslims hun ‘paus’ in Caïro, in ?stanbul of in Riyad? En gesteld dat ze het eens worden over de locatie, wat te denken van politieke beïnvloeding? De scheiding tussen kerk en staat is zeker niet usance in de meeste islamitische landen. Sterker nog, de staat bemoeit zich intensief met religieuze autoriteiten. Een treffend voorbeeld is de Egyptische president Sisi die de sjeiks van de al-Azhar Universiteit verordonneerd heeft IS scherp te veroordelen, wat te begrijpen valt, maar ook om voor te stellen dat de islam hervormd zou moeten worden. Dat zou te vergelijken zijn met de president van Italië die de paus vertelt dat het hoog tijd wordt de leer van het katholicisme aan te passen aan zijn wensen. Islamitische gezagsdragers worden in islamitische landen sterk beïnvloed door de politiek en zijn daarom niet neutraal. Zou er dus een religieuze opperautoriteit komen in de islamitische wereld dan dient deze volledig onafhankelijk te zijn. Een bijna onmogelijke opgave.

Dan is er nog de vraag naar de ideologische plaatsbepaling van een dergelijk islamitisch pausschap. Zal het fundamentalistisch zijn? Zal het verlicht zijn? Zal het een mixvorm zijn? Ik denk dat het westen niet erg blij zal zijn met een algemeen erkend fundamentalistisch centraal orgaan. En het zou zo maar kunnen dat veel gewone moslims weinig zien in een verlichte vorm van islamitische autoriteit. De richtingenstrijd die nu gaande is zal zich voortzetten achter de bastions van het islamitische centrum van de wereld to be.

Toch zijn er ook positieve kanten aan de kwestie van die verdeelde islam. Dat uitte zich onlangs toen ik deelnam aan een debat aan de Tilburg University over de relatie tussen islam en gender. Anne Dijk, van het FAHM Instituut, was daar ook en zij presenteerde een alleszins aantrekkelijke vrouwvriendelijke interpretatie van Koran en soenna. Zijn andere moslims ter wereld het met haar oneens? Ongetwijfeld! Maar het ontbreken van een centraal leergezag verschaft Dijk juist haar gezag, en door haar boodschap in digitale media en in publieke optredens te verspreiden, werkt ze mee aan een – wat mij betreft – alleszins aantrekkelijke islam. Een centraal islamitisch gezag zal voorlopig nog niet bewaarheid worden. En dat biedt mensen als Dijk de mogelijkheid met een eigen overtuigende interpretatie van wat islam is te komen en wat mij betreft is dat op dit moment verreweg te prefereren boven de moeizame weg tot eenwording.

Jan Jaap de Ruiter is arabist aan de Tilburg University. Hij houdt zich bezig met de status en rol van het Arabisch en de islam in West-Europa en Marokko. Hij publiceert over beide thema’s in diverse talen, waaronder in het Frans, en gaat het debat erover aan in nationale en internationale context. In heden en verleden heeft hij in menig Nederlands en Europees onderzoeks- en ontwikkelproject geparticipeerd. Volg hem op Twitter: @janjaapderuiter

Vernietiging van erfgoed door IS is geen unicum

0
Nimrud-erfgoed.jpg
Foto: © Reuters

De bewuste destructie van het Assyrische erfgoed door jihadisten van IS in Irak, waarvan wij inmiddels al enige staaltjes op film hebben kunnen zien, vormt geen unicum. In het verleden zijn religieuze fanatici vaker tot de gerichte vernietiging overgegaan van wat zij als afgodenbeelden beschouwen, zij het dat daaronder meestal niet stadsmuren en soortgelijke toch tamelijk godsdienst-neutrale archeologische overblijfselen werden begrepen. De twee meest recente voorbeelden buiten het oude Mesopotamië vormden het opblazen van twee Boeddha-beelden door de Taliban in Afghanistan, en de systematische sloop van ‘foute’ islamitische heiligdommen in de oude Malinese handelsstad Timboektoe door de regionale terreurgroep Boko Haram.

In de Hollandse polder vormt de Beeldenstorm van 1566 een begrip; in diverse protestantse kerken kunt u nog de restanten bewonderen van heiligenbeelden die toen door een calvinistische volksmenigte werden onthoofd. Ook andere Europese landen hebben hun episodes van religieus gemotiveerde culturele zuivering gekend. In het Florence van de Renaissance gingen in 1497 op instigatie van de fanatieke monnik Savonarola een hele reeks van onchristelijke kunstwerken op de brandstapel. Goebbels was met zijn boekverbrandingen tijdens het Derde Rijk niet de eerste. En al de kerstening van het huidige Nederland ging tevens met de verwoesting van heidense heiligdommen gepaard. Mede om die reden hebben de Friezen in 751 Bonifatius bij Dokkum vermoord.

Doelbewuste vernietiging (dus niet als onbedoelde collateral damage in een militair conflict) van andermans cultureel erfgoed, om aan hardhandig de eigen (morele) superioriteit duidelijk te maken en de vijand te vernederen, hoefde overigens niet altijd religieus geïnspireerd te zijn. In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werden de Duitsers ervan beschuldigd bewust de Kathedraal van Reims – een van de meest grootse Franse monumenten van de gotiek – beschoten te hebben, zoals de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) zeker opzettelijk de Poolse hoofdstad Warschau hebben vernietigd om daarmee ook fysiek alles wat aan het bestaan van Polen herinnerde voor altijd uit te gummen.

En in hoeveel landen gaat een politieke omwenteling niet tenminste gepaard met de sloop van de openbare monumenten van het verdreven regime, van standbeelden van de gehate heerser, zelfs ongeacht hun eventuele artistieke waarde? Na de Franse Revolutie (1789-1799) was er al snel geen bronzen koning meer op een Frans stadsplein te vinden, zoals ook Stalin en Saddam later massaal van hun sokkel werden getrokken en zo het slachtoffer zijn geworden van wat de Romeinen als “damnatio memoriae” betitelden: als het uitwissen van hun herinnering.

Ongelovigen kunnen het soms dus ook, maar een fanatieke geloofsovertuiging, die snel gepaard gaat met de behoefte de wereld van alles wat het ware geloof in strijd is te zuiveren, helpt wel. In naam van de juiste God moesten al in de Oudheid de tempels voor de foute God(en) met de grond gelijk worden gemaakt.

Een andere geliefde methode om de zege van het ware geloof zichtbaar te maken was natuurlijk de overname en omvorming van andermans heiligdommen. Zo werd menige klassieke tempel later tot katholieke kerk omgebouwd, werd de Grote Moskee van Cordoba na de verdrijving van de Arabieren van het Iberisch Schiereiland een kathedraal, en is omgekeerd de hoofdkerk van de Grieks-orthodoxe christenheid, de Hagia Sophia, na de Ottomaanse verovering van Constantinopel (1453) in een moskee veranderd. Ook dat ging natuurlijk meestal gepaard met de verwijdering van alle liturgische onderdelen die tezeer aan de overwonnen religie herinnerden en met de eigen in strijd waren. Vooral kunstvoorwerpen die mensen afbeeldden – zowel sculpturen als schilderijen – liepen dan groot gevaar.

In het verleden is zodoende nogal eens wat van grote waarde van de ondergang gered, doordat het – achteraf gezien – bijtijds illegaal door buitenlanders was geroofd of gekocht, iets wat haaks staat op de huidige UNESCO-uitgangspunten voor behoud van nationaal erfgoed. Befaamd in dit verband is de kwestie van de zogeheten Elgin Marbles in het British Museum in Londen: de grote reliëfs die door lord Elgin, Brits gezant in ?stanbul, in 1801 met toestemming van de toenmalige Turkse autoriteiten van het Parthenon in Athene waren weggenomen, en vandaag door de Grieken – met het argument dat de Turken niet bevoegd waren om Grieks erfgoed te verkwanselen – worden teruggeëist. Zeker is één ding: als Elgin ze niét had meegenomen, verkeerden ze nu in een slechtere staat.

Regelmatig keren de laatste tijd daarom vooral door westerse archeologen in de 19e eeuw in het kielzog van de westerse kolonisatoren opgegraven kunstvoorwerpen terug naar hun oude plek. De belangrijkste stukken uit het oude Egypte, Mesopotamië en Perzië houden veel Europese musea echter toch nog maar liever zelf. Dat is voor die voorwerpen voorlopig misschien ook wel zo veilig, zolang het Midden-Oosten geteisterd wordt door geloofsfanatici die op hun vernietiging uit zijn. Nog afgezien daarvan dat – door gebrek aan geld en specialistische kennis – ook de zorgvuldige conservering daar vaak nog te wensen overlaat. Je moet er niet aan denken dat straks pakweg het gouden Masker van Toetanchamon, waarvan een afgebroken stukje baard recent in het Egyptisch Museum in Caïro met een soort velpon weer aan de rest schijnt te zijn vastgeplakt, nog eens in handen van de IS-beeldenstormers valt.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

De schijnbare objectiviteit van onderzoeksresultaten

0
ThijlSunier-.png
Foto: © AP

Politici, opiniemakers, en media houden van cijfers en van duidelijke categorieën. Dat geeft orde en helderheid en suggereert objectiviteit. Ze geven de indruk dat de werkelijkheid in duidelijk van elkaar te onderscheiden categorieën kan worden ingedeeld en dat verschijnselen en gebeurtenissen een eenduidige oorzaak hebben. Grootschalige enquêtes kunnen dan ook steevast rekenen op voldoende media-aandacht, ook als er serieuze twijfel is over de uitkomsten. We krijgen dan conclusies gepresenteerd zoals ”15 procent van de jihadi’s is bereid geweld te gebruiken”, of ”44 procent van de moslims vindt het woord van God belangrijker dan de Grondwet”, ”van alle moslims in Europa vindt 30 procent dat de doodstraf moet staan op afvalligheid, terwijl 70 procent van de fundamentalisten bereid is geweld te gebruiken”.

Zo ongeveer verliep de discussie vorige week in het programma Buitenhof tussen socioloog Ruud Koopmans en Nourdin el Ouali van de partij NIDA. Koopmans is de laatste weken weer volop in het nieuws nu hij zijn oude survey uit 2008 weer uit de mottenballen heeft gehaald waarin hij met ”harde” cijfers aantoont dat een groot deel van de moslims in Europa ”fundamentalistische opvattingen” heeft. Koopmans presenteert zijn uitkomsten op een alarmistische toon en tovert het ene na het andere percentage uit zijn hoed. El Ouali’s zwakke verweer is dat Koopmans goed onderzoek heeft uitgevoerd, maar dat de interpretatie van zijn uitkomsten te wensen overlaat. Dat is El Ouali niet aan te rekenen. Ik zou waarschijnlijk hetzelfde hebben gezegd, maar daar zit dus precies het probleem. Hoezo is dit goed onderzoek en waaruit moet dat blijken?

Om te beginnen is daar de geclaimde objectiviteit van de gegevens. Koopmans zegt eigenlijk: ”Ik kan er niets aan doen, dat zijn nu eenmaal de cijfers.” Hij suggereert dat het bij dit soort grootschalige surveys gaat om kennis en gegevens die als het ware ‘buiten’ klaar liggen te wachten om door onderzoekers als Koopmans te worden verzameld om er een mooi rapport van te maken compleet met statistische analysemethodes en ingewikkeld rekenmodellen die moeten laten zien dat de onderzoekers niet van de straat zijn.

Het probleem zit hem in de vragen die gesteld worden, de categorieën die gehanteerd worden, en de conclusies die daaruit getrokken zouden moeten worden. Onderzoekers ontwikkelen een vragenlijst die gebruikt wordt om respondenten te interviewen. Die vragen zijn gebaseerd op de definitie die door de onderzoekers aan bepaalde verschijnselen is gegeven. Neem nu het begrip ”fundamentalisme” dat in Koopmans’ onderzoek centraal staat. In het rapport bespreekt hij dit centrale begrip aan de hand van literatuur en natuurlijk kiest hij dan een definitie die ”algemeen geaccepteerd” is bij wetenschappers. Daarmee dek je je als onderzoeker bij voorbaat in tegen kritiek. Ik zou graag een discussie willen opzetten over de manier waarop hij dat begrip gebruikt, maar dat ga ik niet hier doen. Het gaat me er nu om wat er vervolgens met zo’n definitie gebeurt.

De onderzoekers gaan het begrip operationaliseren zoals dat heet. Ze ontwikkelen kenmerken en vragen die door onderzoek beantwoord zullen worden en voilà daar hebben we de cijfers waarom beleidsmakers zitten te springen. Het probleem is dat de onderzochten hier dus gereduceerd worden tot dataleveranciers. Ze hebben geen enkele controle op wat de onderzoeker met die antwoorden doet, niet in de laatste plaats omdat de vragen vaak zo ingenieus gesteld zijn dat je als respondent geen flauw benul hebt waarover dit gaat en hoe het ene antwoord door de onderzoekers in verband wordt gebracht met het andere. Veel van de vragen die Koopmans in zijn onderzoek heeft gesteld krijgen een heel andere lading afhankelijk de omstandigheden, of nog erger, respondenten kunnen wel eens iets heel anders antwoorden in andere omstandigheden. Het doet denken aan de bekende vraag die decennia geleden aan pacifistische dienstweigeraars zou zijn gesteld: stel uw vriendin wordt aangevallen, zou u dan bereid zijn geweld te gebruiken?

Kortom, het probleem is dat onderzoekers bepalen wat relevante vragen en antwoorden zijn om een verschijnsel te meten. De schijnbare objectiviteit van de resultaten, zeker als het gaat om dit soort gevoelige onderwerpen, geeft het onderzoek en de onderzoekers ten onrechte enorm veel gezag.

Het rapport van marktonderzoeksbureau Motivaction dat in november vorig jaar is gepubliceerd en waaruit zou blijken dat 87 procent van de Turks- en Marokkaans-Nederlandse jeugd positief staat tegenover groepen als IS, is zeer terecht flink onder vuur genomen en wordt nu zelf aan een onderzoek onderworpen om te zien of het wel deugt. Een verantwoordelijke en gewetensvolle onderzoeker kan en mag zich niet verschuilen achter de zogenaamde objectiviteit van zijn onderzoeksresultaten en de zaak eenvoudig op tafel smijten, zo van: ”Kijk maar wat je ermee doet, ik ben slechts boodschapper.” Koopmans heeft daar kennelijk geen moeite mee.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

Hoe ik het Westen zie

0
Westen-VonDerDunk.jpg
Foto: © AP

?ahin Alpay, hoogleraar Politicologie en Internationale Betrekkingen aan de Bahçe?ehir Universiteit in ?stanbul, schreef 2 weken terug een interessant stuk in Zaman Vandaag onder de titel Hoe zie ik het Westen?, dat aanleiding geeft tot een paar fundamentele overwegingen. Daarbij gaat het mij nu niet om zijn kritiek op de discrepantie tussen de verheven morele principes en het feitelijke opereren van het Westen, die ik deels zeker deel.

Eén belangrijke kanttekening slechts, inzake het verwijt dat aangaande bloedige dictatoren met twee maten gemeten wordt, omdat Saddam wél en Assad níet afgezet is: in dat opzicht kan het Westen het kennelijk nooit goed doen.

Dat het niet-afzetten van Assad mede voortvloeit uit de weinig optimistisch stemmende gevolgen van het wel-afzetten van Saddam (en Kaddafi) laat Alpay buiten beschouwing, om van de dan dreigende Russische VN-veto’s te zwijgen. Een volledige interventie (Irak), een halfslachtige (Libië) en een uitblijvende (Syrië): het levert kennelijk alle drie puinhopen op.

Het gaat mij nu om een andere aanname van Alpay, waar hij van een universele ‘moderniteit’ uitgaat: ”Ik stel dat het belangrijkste conflict vandaag geworteld is tussen zij die de hedendaagse beschaving verdedigen en zij die deze verwerpen.” De stilzwijgende veronderstelling daarbij is, dat er inderdaad zo’n algemene hedendaagse beschaving is, met andere woorden: dat de klokken in dat opzicht automatisch wereldwijd gelijk (zouden moeten) lopen. Dat is een zeer ahistorische gedachtegang, omdat ze enerzijds suggereert dat iedereen, ongeacht de culturele bagage van het eigen verleden, overal met hetzelfde tempo in dezelfde fase van mentaal-moreel-maatschappelijke ontwikkeling zou moeten verkeren én anderzijds, dat er zo’n eenduidige ontwikkeling (met een soort logisch einddoel) zou bestaan.

De huidige globalisering, waarbij de hele wereld van Spitsbergen tot Tasmanië met elkaar in (dagelijkse) verbinding staat, is echter nog maar een zeer jong verschijnsel, slechts een handvol generaties oud, als uitkomst van het westerse imperialisme. Tot dat moment ontwikkelden culturen zich in hoge mate gescheiden, en zeker niet volgens een vast stramien allemaal vanzelfsprekend in dezelfde richting. Tot Columbus (ook maar 15 generaties terug) bestond er zelfs geen enkel contact tussen de bewoners van Eurazië en de Amerika’s. Het zou tegen die achtergrond toch zeer onwaarschijnlijk zijn dat iedere homo sapiens – honderdduizend(en) jaren na het ontstaan van de menselijke soort – precies op hetzelfde punt van ontwikkeling zou zijn aangeland en dus onder ‘hedendaags’ hetzelfde zou verstaan, waar daarop om te beginnen al fysieke factoren sterk van invloed zijn.

Het maakt voor de aard van een samenleving – en daarmee voor haar normen en waarden, voor wat ‘normaal’ is – heel wat uit, of zij maritiem of alpien is, in de tropen of boven de poolcirkel is gesitueerd. Een blik op de Oudheid volstaat: terwijl in Egypte en Mesopotamië al een hoogontwikkelde cultuur bestond, liepen de Germanen nog in prehistorische berenhuiden rond. Vanzelfsprekend was dat toen van invloed op de vraag hoe diverse volkeren elkaar zagen, en ook op wat zij toen als hedendaags-normaal beschouwden.

Wat nu in VN-handvesten als ”universele mensenrechten” is vastgelegd, betreft in hoge mate de vertaling van hedendaagse westerse waarden, product van de Verlichting en Franse Revolutie, en daarmee van een bepaalde ontwikkelingsfase in de West-Europese geschiedenis, die ook weer niet los te zien valt van de ontwikkeling die het christendom hier heeft doorgemaakt. Dat ze na 1945 meteen ook maar voor universeel zijn verklaard, kwam door de politieke dominantie van het Westen in de relevante VN-gremia.

Dat is ook precies het punt van kritiek van China en Rusland, die er duidelijk een andere – evenzeer op grond van hún historische ervaringen bepaalde – kijk op ‘hedendaags’ op nahouden. Peking legt minder nadruk op individuele burgerrechten en meer op de collectiviteit en het belang van maatschappelijke harmonie. Het Westen is al eeuwen lang uitgesproken individualistisch, wat ook botst op de patriarchale tradities in het Midden-Oosten, die daar veelal religieus worden gelegitimeerd – door Arabische christenen overigens evengoed als door Arabische moslims, die qua maatschappelijke opvattingen onderling vaak veel meer met elkaar gemeen hebben dan met hun verwesterde ‘geloofsgenoten’ in Parijs of Amsterdam.

Op een zeer abstract niveau zullen de meeste culturen zowel de christelijke 10 Geboden als de VN-principes over mensenrechten wel onderschrijven, maar the proof of the pudding is in the eating. Zodra het concreet wordt, loopt het uiteen. De waardigheid van de vrouw – dat daaronder dan in Teheran toch snel iets anders verstaan wordt, hangt samen met diepgewortelde opvattingen over de verhouding tussen familie en individu: in hoeverre er moreel ruimte bestaat om je leven zelf vorm te geven. Eert Uw vader en Uw moeder? Heel mooi – maar in Marokko interpreteert men dat niet als een oproep je dementerende ouders te verstoppen in een bejaardentehuis.

Wie overigens nader inzoemt op het Westen zelf, dat door Alpay min of meer als één monoliet wordt gepresenteerd, zal ook daar de nodige morele verschillen constateren. Tussen Amerika en Europa om te beginnen. Denk aan de doodstraf of particulier wapenbezit, waarbij het eigen standpunt aan beide zijden van de Atlantische Oceaan ook beslist als volkomen hedendaags wordt gezien. Maar eveneens binnen Europa, als het om corruptie en cliëntelisme gaat, tussen Finland en Griekenland of al binnen Nederland tussen Groningen en Mark Verheijen’s Venlo of Jos van Rey’s Roermond.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.

Pas op voor de grote gelijkmakers in deze wereld!

0
matrix-.png
Foto: © Warner Bros.

Jaren geleden las ik een prachtig boek getiteld Vogels zonder vleugels van Louis de Bernières. Het gaat over een dorp ten zuiden van de Turkse stad Çanakkale aan de Egeïsche Zee. Het verhaal volgt de bewoners vanaf het einde van de negentiende eeuw in de nadagen van het Ottomaanse Rijk tot na de vestiging van de Republiek Turkije in 1923. Het is het verhaal van gewone mensen in en rond dat dorp, mensen van verschillende achtergrond, moslims, christenen, Armeniërs. Mensen wier levens volledig met elkaar vervlochten zijn, die zich wel degelijk bewust zijn van hun verschillende achtergronden, maar die dat niet als belemmering zien om in het dagelijkse leven met elkaar om te gaan. De grote verhalen over identiteit en lotsbestemming, over de natie, over religieuze en etnische verschillen, en over de ‘rechtvaardige zaak’ spelen zich ver boven hun dagelijks bestaan af. Dat dagelijkse bestaan gaat over overleven, familie, buren, vrienden, betekenisvolle naasten. Wat me het meest trof in het verhaal was hoe de auteur de vanzelfsprekendheid van het dagelijkse leven wist te schetsen, de vanzelfsprekendheid van de dagelijkse omgang met mensen ‘met een andere achtergrond’. Maar het verhaal gaat ook over de manier waarop de inwoners van het dorp slachtoffer worden van die grote verhalen van nationale zelfbeschikking, de politiek van grote mogendheden, en de dromen van religieuze en etnische zuiverheid.

Ik moest aan dit boek terugdenken terwijl ik de laatste ontwikkelingen in Europa en elders in de wereld in de media volgde. De wereld is helaas vergeven van ‘grote gelijkmakers’ die een ideale wereld voorspiegelen. Die menen dat mensen gelukkiger zijn als ze in een gemeenschap van louter ‘eigen volk’ leven, met ‘hun eigen waarden, normen en wetten’, ‘van vreemde smetten vrij’. Ik heb het hier niet alleen over de ‘extreme’ voorbeelden waar we in zo’n geval graag aan denken zoals Hitler’s Derde Rijk, de Islamitische Staat, of het arbeidersparadijs van de Rode Khmer in Cambodja. Het gaat ook over Netanyahu’s zuiver Joodse staat, Poetin’s Russische paradijs in Oost-Oekraïne, of welk verhaal van nationale zuiverheid ook dat verschillen tussen mensen vermorzelt onder een gelijkheidsideaal dat ‘de ander’ uitsluit of uitroeit. Ook het hedendaagse Europa dat het multiculturalisme in de ban heeft gedaan spiegelt migranten een wereld voor die mooier is als je met je kop niet boven het maaiveld uitkomt en onzichtbaar wordt. Het gaat hier ook weer niet alleen om de extreme voorbeelden zoals het (islamofobe of antisemitische) populisme dat helaas in de lift zit, ook veel salonfähige politici zijn van mening dat het grootste kwaad van deze tijd religieuze en culturele diversiteit is.

Maar het grootste kwaad van deze tijd zijn juist de grote gelijkmakers zelf die een kruistocht voeren tegen alles wat veelvormig en divers is, niet in hokjes past, grenzen overschrijdt, en wat zich onttrekt aan orde en controle. In mijn eerste column voor Zaman Vandaag, eindig ik met de stelling dat diversiteit onder moslims steeds groter wordt en dat mede daarom de vraag wie namens wie spreekt steeds belangrijker zal worden. Die vraag wordt steeds actueler en is natuurlijk veel breder dan alleen de positie van moslims. Gelijkmakers over het gehele politieke spectrum suggereren dat er vroeger ooit een ideale staat van homogeniteit en eenvormigheid was en dat zij ernaar streven die terug te brengen. We verschillen van elkaar op talloze manieren, maar de grote gelijkmakers proberen ons ervan te overtuigen dat sommige verschillen schadelijk zijn en bestreden moeten worden. Dat is misleidende en gevaarlijke retoriek. Gelijkheidsidealen leiden vrijwel altijd tot uitsluiting.

Veelvormigheid, verandering en culturele vernieuwing is de essentie van ons dagelijks bestaan. De ‘wij-samenleving’ is geen culturele eenheidsworst, maar het is ook geen verzameling aangeharkte culturele tuintjes met hekjes eromheen. Wat het wel is kan niet op een tekentafel worden ontworpen, maar maken we zelf, steeds opnieuw. Een samenleving die zichzelf open en modern vindt moet die steeds veranderende diversiteit juist waarderen als een bron van vernieuwing en niet als een bedreiging van de eigenheid.

Nu de verhoudingen tussen joden en moslims andermaal zwaar onder druk komen te staan omdat er weer dood en verderf is gezaaid, nu in Kopenhagen, is het nog belangrijker en urgenter ons niet te laten gijzelen door grote gelijkmakers van welke pluimage ook, in de directe omgeving of elders op de wereld.

Ik wil eindigen met een leuk bericht. Afgelopen zondag keek ik naar de nieuwe VPRO-serie Het Groot-Brittannië van… De voormalige burgemeester van Londen Kevin Livingstone beet de spits af met een uitermate sympathiek, maar kritisch portret van de stad. Wie wil weten wat diversiteit van het dagelijkse leven betekent raad ik aan die uitzending te bekijken.

Thijl Sunier is hoogleraar Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Muslims in Europe, voorzitter van de Netherlands Interuniversity School for Islamic Studies en voorzitter van de Antropologen Beroepsvereniging.

Met 3 jaar naar school is uitstekend plan

0
PvdA-onderwijs.jpg
Foto: © AP

De PvdA lanceerde vorige week een plan voor leerrechten voor 3-jarigen om de toenemende ongelijkheid in Nederland te bestrijden. Al jaren pleiten verschillende partijen voor een andere aanpak van de kinderopvang. Te veel kinderen komen met een grote taalachterstand binnen in het basisonderwijs. In de 8 jaar basisonderwijs wordt die achterstand met veel extra middelen wel verkleind, maar niet helemaal ingehaald. Daardoor krijgen veel jongeren een vmbo-t advies, waarna zij doorstromen naar het mbo. Van de mbo-niveau 4-jongeren stroomt weer de helft door naar het hbo. Het is de kostbare koninklijke route die 3 jaar langer duurt. Kortom, de achterstand aan het begin van het onderwijs wordt daarna slechts zeer moeizaam en met grote extra kosten ingehaald.

Een eerdere start van het onderwijs ligt voor de hand. De onderwijsexperts het daar ook over eens. Het probleem is hóé we dat moeten doen. In Nederland is de financiering van de kinderopvang gekoppeld aan je loon en is daarmee ondergebracht bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Voorschool waar kinderen met een taalachterstand binnenkomen, valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 2 verschillende geldstromen die ertoe leiden dat er ook 2 verschillende voorzieningen zijn voor kinderen van dezelfde leeftijd.

Kinderen met een taalachterstand uit kansarme gezinnen gaan samen 3 of 4 dag delen naar de Voorschool en de kinderen met werkende ouders uit middenklasse-gezinnen gaan samen naar de crèche of kinderdagopvang van acht tot vijf. We hebben daarmee de segregatie in Nederland al formeel ingevoerd op tweejarige leeftijd. Nergens anders in Europa wordt de Voorschool of de kinderopvang zo georganiseerd. We zijn vervolgens verbaasd dat bij deze kinderen in het basisonderwijs de verschillen eerder groter dan kleiner zijn geworden.  In de politiek zijn er allerlei voorstellen gelanceerd om de Voorschool samen te voegen met de kinderdagopvang. Deze initiatieven stranden, op enkel plaatselijk succes zoals in Almere, op bureaucratie en tegenwerking van de ouders. 

Hoe kan het dan wel? Het Franse voorbeeld laat zien dat het anders kan. In Frankrijk gaan alle kinderen als ze 2,5 zijn naar Maternel. Ze leren daar Frans in een onderwijskundige omgeving. De doorstroming van kinderen uit kansarme gezinnen naar een lyceum is mede hierdoor veel groter dan in Nederland. Het probleem van de segregatie is daarmee natuurlijk niet opgelost. Kinderen gaan naar de kinderopvang in hun eigen buurt. Maar de ongelijkheid dat een kind dat veel extra ondersteuning nodig heeft, 10 uur op de Voorschool zit en een kind uit een middenklasse gezin 30 of 40 uur op de crèche of kinderdagopvang zit, wordt daarmee wel ongedaan gemaakt. 

Het voorstel om alle kinderen vanaf 3 jaar naar school te laten gaan, is dan ook prima. En het is goedkoper dan de reparatie achteraf.

Maurice Crul is hoogleraar Onderwijs en Diversiteit aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Een ‘nette’ oorlog bestaat niet

0
Idi-i-Smotri.jpg
Foto: © Mosfilm. Scène uit de Russische oorlogsfilm ‘Idi i Smotri’ (1985).

Vrijwel automatisch laat men tegenwoordig in de media het woord ”moord” gepaard gaan met het adjectief ”afschuwelijk” of ”gruwelijk”, zoals in het geval van Pim Fortuyn of Theo van Gogh, waarmee zo’n toevoeging natuurlijk zijn onderscheidende betekenis verliest. De specifieke manier waarop beiden aan hun gewelddadige einde kwamen, valt immers bínnen de categorie moord niet als bijzonder gruwelijk of gewelddadig te betitelen. Maar als het woord “afgrijselijke moord” in dit verband de laatste jaren één keer inderdaad op zijn plaats was, dan bij de manier waarop IS recent een Jordaanse luchtvaartpiloot heeft geëxecuteerd.

Wat bezielt mensen om tot het levend verbranden van een gevangene over te gaan – en de beelden daarvan dan ook nog als propagandamiddel op internet te verspreiden? Het ‘verhaal’ waarin zij door de makers van de bewuste film zijn ondergebracht, maakt dienaangaande iets duidelijk. Het is hun versie van het aloude oog om oog, tand om tand: brand om brand. Zij zien het vermoedelijk als een legitiem antwoord op het feit dat de piloot zelf brandbommen had afgeworpen, waardoor ook gewone burgers op een afschuwelijke wijze omkomen – de gebruikelijke collateral damage in een oorlog, want een ‘nette’ oorlog bestaat niet. Alleen willen we dat niet zien.

In de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) bezondigden niet alleen de Duitsers, maar vervolgens ook, al dan niet bij wijze van wraak, de Engelsen zich aan terreurbombardementen. In het geval van Hamburg werd zelfs – zo is vele decennia later bekend geworden – van tevoren met proefopstellingen in laboratoria uitgeprobeerd hoe men met de door de bommen te veroorzaken gigantische stadsbrand de meeste doden kon bereiken. Wel kregen de Engelsen het resultaat daarvan vervolgens niet tot in het laatste menselijke detail in een bioscoopjournaal voorgeschoteld.

De nazi’s deden dat ook niet met Auschwitz in hun bioscopen, zoals Assad dat evenmin in het geval van zíjn slachtoffers doet. In zijn geval betreft het nog altijd een veelvoud van de door IS omgebrachte burgerdoden, die voor tal van geradicaliseerde westerse moslimjongeren dan ook een belangrijk motief vormen om als IS-jihadist tegen Syrië ten strijde te trekken. Omdat we er nauwelijks iets van zien, dringt het niet tot ons bewustzijn door – en dat kleurt zo onbewust ons beeld.

Arjen van Veelen wees daar afgelopen maandag in de NRC al terecht op. Een Amerikaanse fotograaf had indertijd een foto van een verkoolde Irakese soldaat tijdens de Eerste Golfoorlog (1990-1991) nauwelijks in kranten gepubliceerd weten te krijgen. Daarmee had hij gehoopt de kijk op de oorlog te doen kantelen – en juist daarom lukte dat niet: het paste niet in het positieve Amerikaanse zelfbeeld, dat de meeste media op zo’n moment dat vaderlandslievendheid wordt vereist, niet met ‘ongepaste’ correcties durven te verstoren.

Met het trauma van Viëtnam in het achterhoofd had de Amerikaanse legerleiding van eerdere publicitaire fouten geleerd. Viëtnam was immers aan het thuisfront verloren door de gruwelijke beelden die ervan aan het Amerikaanse ontbijt doordrongen en zo het idee van een zwart-wit-strijd tussen Goed en Kwaad ondermijnden. De Eerste Golfoorlog moest daarom, door alles zelf strak in de hand te houden, als een brandschone ‘video game war’ de beeldvorming ingaan – en dat is aardig gelukt.

Kortom: ook het Westen doodt in voorkomende oorlogsgevallen massaal en zonder verdoving – alleen generen wij er ons voor, en willen we het resultaat niet (laten) zien. IS is er daarentegen openlijk trots op, en dat is anno 2015 wel uitzonderlijk. In een veel verder verleden was dat overigens minder het geval, en werden in oorlogstijd afgehakte hoofden overal openlijk aan den volke getoond. Een van de Byzantijnse keizers van een jaar of duizend terug had als bijnaam ”de Bulgarendoder”, en dat was niet omdat hij zijn veldtocht tegen de Bulgaren met het gezamenlijk drinken van een kopje thee heeft afgesloten.

De vraag blijft wat IS – in een wereld die intussen gelukkig toch iets gevoeliger is geworden voor bruut geweld dan die van vele eeuwen geleden – met die video’s wilde bereiken, en of men dat ook heeft bereikt. Het antwoord op de eerste vraag luidt vermoedelijk: door intimidatie – ”dit is het einde dat jullie militairen wacht” – de druk vanuit de eigen bevolking op de regering van Jordanië vergroten om zich uit de coalitie tegen IS terug te trekken, wat een zware slag voor de Amerikanen zou betekenen.

Vooreerst lijkt IS echter het tegendeel te hebben bereikt: de woede is dermate groot dat nu ongeveer elke Jordaniër IS persoonlijk te lijf lijkt te willen gaan. Hoe lang dat zo blijft is een tweede, want Jordanië was en is als soennitisch land een wankele bondgenoot: strijden tegen het soennitische ‘kalifaat’ komt de facto namelijk neer op steun voor de sjiieten van Iran en het Syrische bewind. De grote winnaar bij een ondergang van de kalief heet Assad – en gezien het feit dat hij nu de grootste massamoordenaar in de regio is, zal de oorlog tegen IS het gevoel bij veel Jordaniërs en andere Arabieren dat er moreel met twee maten gemeten wordt, versterken. En van dat gevoel profiteert dan weer IS, dat altijd goed nieuwe rekruten voor een opleiding tot jihadist of zelfmoordenaar zal kunnen gebruiken.

Thomas von der Dunk is publicist en cultuurhistoricus. Hij promoveerde in 1994 op een proefschrift over de politieke en ideologische aspecten van de monumentencultus in het Heilige Roomse Rijk. Daarna was hij onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam.