-0.1 C
Amsterdam
Home Blog Pagina 758

Marokko’s stille oorlog tegen journalisten

1

De persvrijheid in Marokko lijkt sinds de protesten in de Rif verder af te glijden. Berechting, intimidatie, spionage en de schijn van willekeur: het is slechts een greep uit wat kritische journalisten staat te wachten.

Begin deze maand werd op initiatief van zeven Riffijns-Nederlandse organisaties de petitie ‘Zonder persvrijheid geen democratie in Marokko’ afgetrapt. De ondertekenaars van de petitie, meer dan tachtig Nederlandse journalisten, schrijvers en politici, vragen samen met de initiatiefnemers aandacht voor ‘de stille oorlog die de Marokkaanse overheid tegen de vrije pers en moedige journalisten voert.’

In de petitie gaat speciale aandacht uit naar de anti-overheidsprotesten in het Rifgebied, aangejaagd door de Hirak-beweging en gericht op een verbetering van de leefomstandigheden aldaar. Deze protesten zijn inmiddels grotendeels de kop ingedrukt en hetzelfde geldt voor de vrije verslaggeving hierover. Zo meldt de petitie dat er recentelijk nog zes (burger)journalisten zijn veroordeeld tot celstraffen tussen de drie en vijf jaar, omdat ze verslag hebben gedaan van de demonstraties in de Rif.

Tot nu toe zijn er vrijwel alleen Riffijnse journalisten opgepakt. Enkel Hamid el-Mahdaoui, de hoofdredacteur van website badil.info die vorige maand in hoger beroep drie jaar opgelegd kreeg, is geen Riffijn. Hij was echter vaak in de Rif om verslag te doen van de Hirak-protesten.

Inmiddels is badil.info op zwart gegaan. Wie de website bezoekt, die ziet nog enkel de tekst ‘journalism is not a crime’. Een misdaad is journalistiek in Marokko officieel ook niet, maar hoe gaat de overheid dan te werk? De Kanttekening vroeg het aan Afrika-correspondent Gerbert van der Aa, Marokko-verslaggever Willemijn de Koning en de Marokkaans-Nederlandse Rif-activisten Abdessamad Taheri en Abdel Talhaoui.

Verzinsels en traineren

Een eerste tactiek van de Marokkaanse overheid is het opmaken van aanklachten die niets met het beroep van journalist te maken hebben. Abdel Talhaoui van actiegroep Rifproject, een van de initiatiefnemende organisaties van de petitie, legt uit: ‘Het Openbaar Ministerie verzint steeds dingen als ‘geweldpleging’ of ‘verstoring van de openbare orde’. Daar worden ze vervolgens dan ook voor veroordeeld.’ Dit, zodat ze de journalisten kunnen scharen bij de andere, inmiddels honderden, Hirak-leiders en demonstranten die al in de gevangenis zitten.

Abdessamad Taheri, die contact heeft met alle zeven de Riffijns-Nederlandse organisaties achter de petitie, haalt de onlangs veroordeelde badil.info-journalist El-Mahdaoui aan: ‘Het OM maakte ervan dat hij activist was, onderdeel van de Hirak-beweging.’ De officiële aanklacht tegen El-Mahdaoui luidde: ‘Het aanjagen van mensen om een serieus of klein vergrijp te plegen door middel van toespraken en geschreeuw in een openbare ruimte’ en ‘het mede-organiseren van een ongeautoriseerd protest.’ Een van de ‘bewijsstukken’ in zijn zaak was een getapt telefoontje, bizar genoeg uit Nederland, waarin iemand – niemand weet wie – wapens uit Rusland aanbiedt om een burgeroorlog in de Rif te starten. Hoewel te horen is dat El-Mahdaoui het aanbod afwijst en juist aangeeft dat de protesten in de Rif vreedzaam moeten blijven, achtte de rechtbank dit gesprek in zijn nadeel. ‘El-Mahdaoui had het telefoontje immers niet gemeld bij de autoriteiten’, verzucht Taheri.

Naast het opgeven van creatieve redenen om journalisten op te pakken is de Marokkaanse overheid bedreven in het traineren van rechtszaken tegen journalisten. Vijf Marokkaanse journalisten, die door persvrijheidsvoorvechter Free Press Unlimited zijn getraind om via hun mobiel hoogwaardig verslag te doen van nieuwsrijke gebeurtenissen, ondergingen dit aan den lijve. Ze werden aangeklaagd voor ‘het in gevaar brengen van de interne stabiliteit van de staat’. Het proces was al in 2015 aangekondigd, maar is inmiddels voor de tiende keer uitgesteld.

In de ‘militaire zone’ die de Rif is zijn ze sowieso niet gediend van camera’s, meldt Abdel Talhaoui. ‘Als je met je camera zit te spelen bij een van de militaire checkpoints, word je er al op aangesproken’, vernam Abdel Talhaoui van zijn ouders die in de Rif wonen.

Willekeur, geheime dienst en verklikkers

Wordt het binnenlandse journalisten moeilijk gemaakt om verslag te doen in de Rif, als buitenlandse journalist kom je de Rif sinds anderhalf jaar überhaupt niet meer in. En zelfs als je je anders voordoet word je vroeg of laat gesnapt. Dit ondervond Gerbert van der Aa, Afrika-correspondent voor onder andere NRC en Elsevier. Van der Aa, die 25 jaar lang het land bezocht, kreeg sinds vier jaar al geen toestemming meer om als journalist in Marokko te werken. ‘Je kreeg alleen nog een persaccreditatie als je in Marokko woont, werd mij verteld.’ Daarom ging hij de laatste jaren undercover het land in, als ‘historicus’ – wat hij van huis uit ook is.

Vorig jaar oktober kreeg Van der Aa opnieuw een signaal dat zijn werk moeilijk werd. Hij was toen in een klein Rif-dorp waar hij wel vaker kwam. ‘Maar ik merkte dat mensen zenuwachtig van me werden. ‘De journalist is er weer’, zeiden ze. Ik dacht toen: ik moet hier weg.’ Ook viel het Van der Aa op dat Hirak-activisten niet meer met hem durfden te spreken. ‘Die namen niet meer op. Ook toen ik eenmaal een fysieke afspraak met een Hirak-activiste had, zegde ze op het laatste moment af.’

In Nador, een stadje in het Rifgebergte, werd Van der Aa vervolgens aangehouden door een agent. Deze vroeg hem naar zijn ‘filmvergunning’. Een vreemde zaak, vindt Van der Aa, hij is immers van de schrijvende pers. Van der Aa antwoordde, zoals hij inmiddels wel vaker deed, dat hij als historicus in Marokko was. Daarna liet de agent hem met rust. Maar in de stad Berkane, nog steeds in de Rif, werd hij door geüniformeerde mannen staande gehouden en uiteindelijk, via Nador, het land uitgeleid.

Van der Aa vermoedt dat dit komt omdat ze doorhadden dat hij werkte aan artikelen over de Hirak-protesten en mensensmokkel – nog zo’n onderwerp waar de Marokkaanse overheid niet trots op is: ‘Ze wisten alles over me: waar ik ben geweest, met wie ik heb gepraat. Ik ken geen enkel land met zo’n goed georganiseerde geheime dienst.’ Maar dat goed georganiseerde werk knapt de geheime dienst niet in zijn eentje op, zegt Abdel Talhoui: ‘Elk dorp heeft een ‘verklikker’, betaald door de Marokkaanse overheid.’

Niet het achterste van de tong

Van der Aa kan, met de aantekening van de geheime dienst in de zak, het waarschijnlijk wel vergeten om ooit nog Marokko binnen te komen – laat staan dat hij de Rif kan bezoeken. Toch kan toegang tot de Rif ook moeilijk zijn voor journalisten die wel in Marokko wonen. Dit overkwam Willemijn de Koning, freelance Marokko-correspondent voor onder meer de NOS, toen ze vorig jaar februari een item wilde maken over immigratie.

Ze mocht met haar auto Al-Hoceima niet in, de grootste stad in de Rif waar ook de meeste Hirak-protesten plaatsvonden. De Koning reed daarop naar een benzinestation in de richting van Nador, waar ze vandaan kwam. Daar deed ze in het geheim een interview, maar werd vervolgens aangehouden door een onbekende man. ‘Hij wilde weten waar mijn vergunning was. Daarop vroeg ik hem op welk wetsartikel hij dit baseerde. Dit wilde hij niet doen, ook wilde hij niet zeggen waar hij van was. Waarschijnlijk was hij iemand van de geheime dienst’, denkt ze.

Het is lastig om als journalist te werken in een land waar niemand met een noemenswaardige positie het achterste van zijn tong lijkt te willen laten zien. Dat bleek andermaal toen De Koning verhaal kwam halen bij het Ministerie van Informatie in Rabat: ze verwezen haar door naar de autoriteiten in Al-Hoceima, de plek waar ze juist net vandaan kwam. ‘Het ministerie zei van niets te weten, en voegde daaraan toe dat ze in Al-Hoceima zenuwachtig worden van journalisten.’

Inmiddels zit De Koning zonder perskaart, waardoor ze de Rif niet meer in kan komen. Het is gebruikelijk dat journalisten die in Marokko wonen ieder jaar een perskaart krijgen van de overheid, maar voor dit jaar heeft ze die vooralsnog dus niet gekregen. ‘Dat gaat ook niet meer gebeuren’, is de verwachting van De Koning.

Verstrengeling, intimidatie en voorzichtigheid

Is kritische berichtgeving nog wel mogelijk in Marokko? Abdel Talhaoui vertelt dat de opgepakte journalisten, zoals die van badil.info, juist waren opgestaan om wél verslag proberen te doen van de onrust in de Rif, bij gebrek aan kritisch media: ‘Het is in Marokko nog veel erger dan in Turkije. Kritische media worden niet alleen aangepakt, maar de meeste media steunen juist het regime. De sponsoren van de grote media zijn bedrijven, die op hun beurt weer in handen zijn van rijke families die nauwe banden onderhouden met de staat.’

Een onderzoek van de internationale perswaakhond Reporters Without Borders (RWB) laat een diffuus beeld zien. Acht van de tien tv-kanalen in Marokko zijn eigendom van de staat, en in nog een ander kanaal heeft de staat een meerderheidsaandeel. Ook hekelt RWB de verstrengeling tussen de Marokkaanse kranten en het zakenleven, dat op zijn beurt weer verstrengeld is met het koninklijk hof in Marokko. Wel noemt RWB het magazine TelQuel als positieve uitzondering.

De radiosector is een stuk diverser, maar wordt alsnog gedomineerd door de staat, aldus RWB. De online nieuwsplatforms zijn het minst gereguleerd. Maar volgens de Amerikaanse perswaakhond Freedom House krijgen deze platforms ‘informele aanwijzingen om niet te berichten over controversiële issues en sommige stemmen niet te laten horen.’ Ook zegt Freedom House dat journalisten ‘met gevoelige informatie de neiging hebben om stil te blijven en zo te ontkomen aan eventuele vergelding.’

‘Je moet de vervolging van journalisten ook zien als signaal aan het Marokkaanse volk: wie zijn mond opentrekt, wordt opgepakt’, zegt Rif-activist Abdessamad Taheri hierover. ‘De Marokkanen luisteren daarnaar. De meeste mensen hebben een hypotheek, een gezin. Om dat dan te laten vallen? Er is geen sociaal vangnet zoals we dat in Nederland kennen.’

Is er dan toch nog nuance aan te brengen in het beeld van Marokko als repressieve politiestaat, die onwelgevallige media ‘op z’n Turks’ te gronde richt? Een van de online nieuwsplatforms in Marokko, Le Desk, hielp zelf mee aan het media-onderzoek van Reporters Without Borders, en bericht bijvoorbeeld ook over de Hirak-beweging in de Rif. Dat duidt er toch op dat niet alle berichtgeving over de Rif in de kiem wordt gesmoord. Volgens Van der Aa drukt de Marokkaanse overheid zelfs niet elk onwelgevallig tegengeluid de kop in.

‘In Nador was ik bij de Association Marocaine des Droits Humains. Die zijn heel kritisch op de staat van de mensenrechten in Marokko. Ze worden onder druk gezet, maar in principe mogen ze gewoon doorgaan met kritiek leveren. Ze suggereren bijvoorbeeld openlijk dat hoge regeringsfunctionarissen in ruil voor smeergeld een oogje dichtknijpen bij de aanpak van mensensmokkel.’

Media in Marokko zijn echter bijzonder huiverig om de overheid tegen zich in het harnas te jagen. Dit merkte Van der Aa zelf, toen hij doorkreeg dat TelQuel had bericht over zijn uitzetting. ‘Het stuk ging snel weer van de website af.’ Van der Aa deed navraag bij het magazine en vernam dat TelQuel het Marokkaanse ministerie om een reactie op het artikel had gevraagd, in het kader van hoor-en-wederhoor. ‘Die reactie kregen ze natuurlijk niet. In Nederland had een medium het bericht gewoon laten staan en erbij vermeld dat het ministerie geen commentaar wilde geven. Maar in Marokko zijn media voorzichtiger.’

Machtspolitiek en handelsbelangen

Ten slotte: wat kan Nederland doen om de persvrijheid in Marokko aan de kaak te stellen? In de petitie ‘Zonder persvrijheid geen democratie in Marokko’ staat dat de Nederlandse Vereniging van Journalisten inmiddels aan minister Stef Blok (Buitenlandse Zaken) per brief heeft gevraagd om eens een stevig woordje te wisselen met zijn Marokkaanse collega. De beoogde gespreksonderwerpen: de uitzetting van de Gerbert van der Aa en ‘het werkklimaat voor journalisten in Marokko in het algemeen’.

Van der Aa is sceptisch over de uitkomsten van zo’n gesprek. ‘Marokko luistert echt niet naar Blok’, lacht hij. ‘Ze weten dat Nederland uiteindelijk toch vooral aan de portemonnee denkt.’ Abdessamad Taheri beaamt dit: ’Onze handelsbelangen met Marokko zijn veel te groot.’ Hij verwacht daarom niet eens dat Blok zijn Marokkaanse evenknie hier überhaupt over zal aanspreken. Maar zelfs als Blok het zou wagen, dan zou dat volgens Taheri niets uitmaken. ‘Nederland is in zijn eentje te klein om een vuist te kunnen maken. We staan sterker als we ons in Europees verband uitspreken.’

Westerse samenlevingen ervaren multidimensionale identiteitscrisis

0

Enkele maanden geleden gaf ik een lezing aan een groep SGP-aanhangers. Tijdens de vragenronde zei een oudere mevrouw: ‘Waarom mogen wij in jullie landen geen kerken bouwen, terwijl wij hier worden overstroomd met nieuwe moskeeën?’ Mijn antwoord daarop was: ‘Oh? Onderweg hierheen zag ik heel veel kerken…’ Mijn antwoord klinkt nogal sarcastisch, maar ik wilde mijn toehoorders een duidelijke boodschap meegeven: mijn land is Nederland en daar moeten we mee dealen. Natuurlijk snap ik de zorgen van mensen wel, maar dat is geen reden om een emotionele discussie te voeren.

Dit verhaal staat niet op zichzelf. Het uitgangspunt van het debat omtrent ‘moslims en de islam in het Westen’ is vaak negatief. De premisse is namelijk dat er problemen danwel botsingen zijn met betrekking tot geloof, normen, waarden en cultuur.

Zeker, er bestaat een spanningsveld rondom deze punten. Niettemin laten veel analyses de psychosociale en emotionele factoren buiten beschouwing. En juist die factoren spelen wel degelijk een zeer grote rol in dit maatschappelijke debat.

Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat veel zorgen en angsten over de islam in Nederland voornamelijk gebaseerd zijn op emotie en niet zozeer op echte feiten.

Westerse samenlevingen in het algemeen, en dus ook als Nederland, ervaren een multidimensionale identiteitscrisis. Bij sommige autochtone Nederlanders bestaat er onzekerheid over de eigen identiteit en het zogenaamde Nederlander-zijn. Deze spanning is het resultaat van jaren van ontzuiling, secularisering en globalisering.

Sommige autochtone Nederlanders maken zich zorgen over de toekomst van hun ‘eigen’ cultuur. De christelijke feestdagen zijn in gevaar (althans, volgens voormalig Elsevier-columnist Syp Wynia), activisten van kleur keren zich tegen de exclusieve Dodenherdenking en Hollandse ‘helden’ staan ter discussie. Dat deze gebruiken en tradities niet meer heilig zijn heeft alles te maken met een veranderende wereld, waar ook Nederland deel van uitmaakt. De wereld wordt kleiner en de diversiteit in de Nederlandse samenleving neemt toe. Dit heeft gevolgen voor de Nederlandse identiteit, die onherroepelijk zal veranderen. Dit neemt niet weg dat we mogen waken over de fundamenten van onze samenleving.

Deze ontwikkelingen zorgen voor spanningen en die zijn steeds meer voelbaar, te meer daar dit alles gebeurt in een context van grote immigratiestromen richting Europa. Er komen nieuwe burgers bij, die op een andere plek in de wereld hun oorsprong hebben, maar volwaardige Nederlandse burgers zijn.

Deze nieuwe burgers eisen hun plekje op en zijn na verloop van tijd volledig ingeburgerd. Ze hebben weliswaar een andere kleur en soms ook andere opvattingen, desalniettemin ze zijn 100 procent Nederlands: ze spreken de taal, ze denken en dromen in het Nederlands en ze zijn loyaal aan de Nederlandse staat.

Voor een deel van Nederland is het lastig om met deze veranderingen om te gaan. Deze gevoelens worden nog eens versterkt door terreuraanvallen op Europa en criminaliteit onder migranten. Dit kan vervolgens weer leiden tot irritatie en soms een racistische houding ten opzichte van alles wat anders is.

Persoonlijk geloof ik dat de grote meerderheid van de aanhangers van de PVV, FvD en soortgelijke partijen oprecht bezorgd is en angst ervaart om de eigen Nederlandse identiteit te verliezen. Wat mij betreft moeten we daar ook begrip voor hebben en juist daarover in gesprek gaan.

Politieke partijen als de PVV teren op de ontstane angst en komen met nationalistische en populistische oplossingen. Bescherming van de eigen identiteit en het bekende vijandbeeld staan hierbij centraal. Vandaag is de islam de ‘vijand’, morgen kan het weer wat anders zijn, denk bijvoorbeeld aan de EU of het ‘Polenmeldpunt’ van destijds.

In de debatten over de Nederlandse identiteit komen de gevoelens van angst en twijfel het meest expliciet naar voren. Niet alleen aan de kant van niet-islamitisch Nederland, maar ook aan de kant van moslims. Zij zijn onzeker over hun identiteit en over zelfbeschikking, het mogelijke verlies van oriëntatiepunten en spirituele bronnen van kracht.

Dit unheimische gevoel wordt versterkt door discriminatie, racisme en toenemend populisme. Provocerende acties van de PVV, maar ook van organisaties als Identitair Verzet en Pegida, diepen de kloof nog eens verder uit. Ten slotte helpt ook de ‘bias’ in de media niet. Moslims en de islam worden steevast benadert vanuit het idee dat er een probleem is, dat toch vooral benoemd moet worden.

Veel moslims voelen zich door een combinatie van bovengenoemde zaken buitengesloten. Bij sommige jongeren proef ik zelfs een minderwaardigheidscomplex. De negatieve benadering die ze als persoon ervaren heeft effect op hun dagelijks leven. Improductiviteit, passiviteit en zelfs apathie zijn het gevolg. En dát is voor niemand goed.

Het samengaan van alle aangestipte factoren in dit debat leidt in brede zin tot ‘vervreemding’. Mijns inziens een zeer zorgelijke ontwikkeling waar we actief tegen op moeten treden.

We kunnen op de politiek wachten om dit het probleem op te lossen of op intellectuelen die daar boeken over gaan schrijven. Ik denk echter dat we het moeten hebben van de kleine verhalen van ons ‘gewone mensen’. Er wordt simpelweg te weinig naar elkaar geluisterd en daar moet verandering in komen. De zorgen die er over en weer zijn moeten serieus genomen worden.

Elkaar ontmoeten en met elkaar over onze zorgen en angsten in gesprek gaan is ontzettend belangrijk. Zo komen we er namelijk achter dat het met de vermeende botsing van geloof, normen, waarden en cultuur best wel meevalt. Immers, we kennen allen dezelfde angsten en hebben allen dezelfde dromen: we zijn bang voor geweld en onderdrukking en strijden voor gelijkheid, veiligheid en vrijheid.

In 1944 vlogt Joodse Eva haar leven

0

‘Ik woon bij mijn grootouders’, vlogt de 13-jarige Eva in februari 1944. ‘Kan je het geloven? GAAP!’ De Joodse Eva geeft haar volgers een inkijkje in haar leven door middel van stories, korte stukjes film die gebruikers op Instagram-profielen plaatsen. Door de lens van een smartphone toont ze, met een overdaad aan hashtags, filters en emoji’s, haar omgeving: een keurig huis vol antieke meubels, haar beeldschone moeder, haar kleine nichtje en ‘Annie, mijn BFF. Ze danst net als Josephine Baker.’ Eva laat ons kort een meisje met vlechtjes zien, dansend op oude jazz.

Eva woont in Hongarije, en in februari 1944 zijn Joden daar nog veilig. Maar al snel slaat de sfeer om, en om de zoveel dagen plaatst Eva een story met de nieuwste ontwikkelingen. In de persoonlijke vloggerstijl van onvaste camera’s en onflatteuze hoeken zien we hoe de sfeer grimmiger wordt en discriminerende incidenten zich opstapelen. In de story van 19 maart maakt Eva ons getuige van een nieuw dieptepunt. Vanuit de ramen horen Eva en haar klasgenoten het gepiep van tanks en de dreunen van strak marcherende laarzen. Ze kijkt naar buiten en laat ons zien dat haar rust definitief voorbij is: de nazi’s annexeren Hongarije.

Nu anno 2019 de laatste overlevenden van de Holocaust hoogbejaard zijn en de Tweede Wereldoorlog steeds verder de geschiedenis in drijft, is het de vraag hoe we de herinnering levend houden. De opkomst van sociale media biedt wellicht uitkomst. Is het mogelijk om de gruwelen van de Holocaust bij de jongste generatie over te brengen via hét social medium van deze tijd: Instagram?

‘Laten we iets ingrijpends doen’

De Israëlische zakenman Mati Kochavi en zijn dochter Maya besloten een poging te wagen. ‘Buiten Israël is de herinnering aan de Holocaust aan het verdwijnen’, zegt vader Kochavi tegen de New York Times. ‘We dachten: laten we iets ingrijpends doen.’ Na het lezen van ongeveer dertig tienerdagboeken besluiten ze hun verhaal te baseren op het dagboek van Eva Heyman, en haar hoofdpersoon te maken. Vader Kochavi: ‘Eva’s dagboek heeft iets heel moderns en herkenbaars.’

Eva Heyman leefde in het Hongaarse Nagyvarad, een stadje met honderdduizend inwoners, waarvan een vijfde deel Joods was. Ze groeide op in een gezin uit de middenklasse, en begon met het schrijven van haar dagboek op haar dertiende verjaardag in februari 1944. Ze droomde ervan om nieuwsfotograaf te worden, wat verklaart waarom ze al haar gebeurtenissen filmt. Wanneer de Duitsers haar familie bevelen naar het getto te verhuizen, schrijft ze zelfs hoe ‘alles gebeurde zoals in een film.’

Om de vertaalslag naar film te maken zetten de Kochavi’s een grote productie op, die volgens de New York Times enkele miljoenen en bijna vierhonderd medewerkers betreft – voor sommige scènes gebruiken ze authentieke tanks, trucks en motors. Eind april zetten ze het verhaal in zeventig kleine episodes, van samen bijna een uur, op het Instagram-account @Eva.stories. Precies zoals een hedendaagse tiener zou doen.

Meteen trok de pagina de volle aandacht: nog voordat het account geactiveerd was had een marketingcampagne in Israël al meer dan tweehonderdduizend volgers getrokken. Op het moment van schrijven is dat gegroeid tot 1,7 miljoen, met publiciteit van kranten en publieke personen uit de hele wereld. De Israëlische minister-president Netanyahu sprak zijn steun uit in een videoboodschap, het Witte Huis gaf het aandacht en de bekende Amerikaanse comedian Sarah Silverman twitterde erover: ‘Wie kijkt er @Eva.stories op IG [Instagram]? Wow.’

Trigger

Ook in Nederland bekijken velen @Eva.stories met belangstelling. Sommigen, zoals Bas Kortholt, doen dat beroepsmatig. Kortholt is researcher bij Herinneringscentrum Kamp Westerbork en geïnteresseerd in nieuwe ontwikkelingen die helpen het verhaal van de Holocaust verder te vertellen.

Voor hem zijn sociale media zeker een welkome aanvulling – maar absoluut geen vervanging. ‘Elk medium heeft zijn voor- en nadelen. Ook het vlugge Instagram.’ Sociale media verweven de herinneringsboodschap in het alledaagse, waarna – zo hoopt Kortholt – het publiek de tweede stap neemt en zich gaat verdiepen in de Holocaust. ‘Het is een moeilijke vergelijking’, zegt Kortholt, ‘maar ook bij films gaan mensen kijken nadat ze een trailer hebben gekeken. Ik hoop dat verhalen op sociale media triggers zijn om boeken te kopen, een documentaire te kijken of ons herinneringscentrum te bezoeken.’

Uiteindelijk is het de vraag: is het verhaal verder verteld? ‘Het gaat ons uiteindelijk allemaal om hetzelfde doel: nooit meer.’ Kortholt benadrukt echter dat mensen zo divers zijn dat er niet één manier is om de ernst van de Holocaust over te brengen. ‘Voor de één is een foto de trigger – voor de ander is dat de koppeling met de actualiteit, een persoonlijk verhaal, of het grotere verhaal van heel Nazi-Duitsland.’

Beperkingen

Zelf ziet Kortholt zijn Herinneringscentrum Kamp Westerbork nog niet zo snel in de voetsporen treden van vader en dochter Kochavi en hun gebruik van Instagram-stories. Hoewel medewerkers er zeker naar kijken en van leren, zijn het budget en de middelen te beperkt. Daarnaast is het heel moeilijk om te voorspellen of iets een succes wordt. ‘Als jij mij een kant-en-klaar recept aan kan leveren, kunnen wij het ook doen.’

Bovendien plaatst Kortholt kanttekeningen bij het bereik van zoveel mogelijk mensen als doel nummer één: ‘Als bezoekersaantallen de graadmeter van succes zijn, moeten we eigenlijk een tweede Anne Frank-museum neerzetten – dat is het verhaal wat heel veel mensen trekt. Maar dan doen we geen recht aan de andere honderdduizend mensen die uit Westerbork weggevoerd zijn.’

Ten slotte is er altijd het probleem van smaak. Kortholt weet dat elke vernieuwing en verandering in het herinneren met verzet te maken krijgt. ‘De één wil het hele kamp opnieuw opbouwen om het levendig te houden. Anderen wilden alles helemaal kaal laten, voor hen is zelfs een monument al ‘een kermis’.’

Dramatisering

Ook @Eva.stories loopt risico niet gevoelig genoeg met de materie om te gaan. Er is een haast eeuwigdurende discussie over de middelen die toegestaan zijn om het verhaal van de Holocaust te vertellen – mag je een gruwelijk verhaal veranderen of doelbewust spannend vertellen?

@Eva.stories dramatiseert het verhaal van Eva zeker, en bouwt de spanning op met zorgvuldig gekozen, spraakmakende gebeurtenissen. Nadat de nazi’s Hongarije annexeren, laat Eva zien hoe ze voor het eerst haar Jodenster moet dragen, hoe Duitse soldaten hun buurt terroriseren en alle huizen leegroven – en hoe uiteindelijk alle Joden naar de getto’s moeten verhuizen.

In Israël menen sommige critici dat de banale vorm, met alle hashtags en filters van de hedendaagse Instagram-cultuur, ongepast is. ‘Het is een vertoning van slechte smaak’, schrijft de Israëlische muzikant en maatschappijleer-leraar Yuval Mendelson in een opiniestuk voor de Israëlische krant Haaretz. ‘Het is een korte stap van ‘Eva’s Verhaal’ naar selfies voor de poorten van Auschwitz’, schrijft hij, verwijzend naar de ophef die regelmatig terugkeert wanneer tieners schijnbaar achteloos lachend voor selfies poseren bij Holocaust-monumenten.

Toch lijkt Mendelson in de minderheid. Zelfs het officiële herinneringscentrum in Israël, Yad Vashem, staat achter de middelen van @Eva.stories, blijkt uit een persbericht: ‘Het gebruik van sociale media om de Holocaust te herdenken is zowel legitiem als effectief.’ Ook het Nederlandse Anne Frank-huis ziet brood in het gebruik van sociale media. In een reactie laat het weten dat sociale media belangrijk voor ze is om jonge mensen te bereiken en dat het verhaal van de Holocaust en Anne Frank altijd wordt verteld met nieuwe methodes. ‘Bijvoorbeeld stripverhalen, musicals, films, Virtual Reality, enzovoorts. Dit leverde soms controverse op, maar inmiddels is een stripboek als lesmethode volledig geaccepteerd.’

Identificatie als sleutel

Iemand die zich van een grotere afstand voor @Eva.stories interesseert, is Rob van der Laarse. Als hoogleraar Heritage and Memory of War and Conflict aan de Universiteit van Amsterdam ziet hij @Eva.stories in de lange traditie van Holocaust-vertellingen met behulp van dagboeken. Die verhalen, zo stelt hij, worden continu ‘gemedialiseerd’, van dagboek naar film naar musicalstuk en weer terug. Een Instagram-vertelling is slechts een volgende stap in het vertellen van de Holocaust op een persoonlijke manier, toegesneden op de beeldcultuur van nu.

De traditie van het uitwerken van Joodse tienerdagboeken is in de twintigste eeuw vanuit Amerika overgewaaid. De redenen daarvoor zijn talrijk en complex, maar één daarvan is zeker de heldenrol die de VS zichzelf moesten aanmeten. Hun kostbare inmenging in de oorlog, waar veel Amerikaanse zonen sneuvelden, moest worden gerechtvaardigd, vertelt Van der Laarse. ‘Verhoudingsgewijs was er een ongekend hoog slachtofferaantal onder Amerikaanse jongens. Dan zoek je altijd naar een reden: hebben we gevochten voor justice en een right war?’ Waar het aanvankelijk nauwelijks meewoog in de beslissing de oorlog in te gaan, bleek later de gruwelijke Holocaust de perfecte kandidaat om de oorlog zin te geven.

Gemotiveerd om het publiek te doordringen van de onmenselijkheden en ongehinderd door eigen gemengde gevoelens van daderschap die Europeanen tartten, stortten uitgevers, schrijvers en filmmakers zich op manieren om de verhalen aangrijpender te maken. Techniek nummer één voor de verhalen aan de man brengen: het vertellen van persoonlijke, behapbare verhalen waarmee het publiek zich kan identificeren. Het dagboek is daar perfect voor.

Als voorbeeld geeft Van der Laarse het bekendste dagboek, dat van Anne Frank. De VS liepen voorop in het gebruik van haar verhaal. In Nederland was aanvankelijk geen uitgever geïnteresseerd en volgde de doorbraak pas nadat een Engelse vertaling verscheen. Ook het Anne Frank-huis opende eigenlijk als een documentatiecentrum van hedendaags racisme in plaats van een herdenkingsplek voor Anne Frank en de Holocaust. ‘Maar daar klopten steeds meer Amerikaanse toeristen aan de deur die haar dagboek hadden gelezen: ‘Mogen we op bezoek om te kijken?’ Pas na vele Amerikanen zag het Nederlandse Anne Frank-huis de emotionele waarde van het verhaal.

Wat betreft de inhoud ziet Van der Laarse dan ook niet veel nieuws bij @Eva.stories: ‘Het is in wezen nog steeds het Anne Frank-verhaal.’ De ‘Instagramificatie’ van het dagboek, dat de hoofdpersoon in de vorm giet waarin zoveel tienermeisjes vandaag de dag opereren, vergroot die identificatie weer. ‘Je zit haast letterlijk in haar huid.’

Dat het medium Instagram op een vernieuwende manier wordt gebruikt verbaast Van der Laarse niet. ‘Alle nieuwe storytelling­-technieken worden als eerste op de Holocaust toegepast.’ In dit geval ziet hij succes in de grote kijkersaantallen, en hij verwacht dan ook dat @Eva.Stories veel navolging zal krijgen. Ook denkt hij dat de identificatie van Holocaustverhalen nog lang niet zal stoppen. ‘We zien hier een generatie die het helemaal niet heeft meegemaakt, de hele beleving – maar toch een steeds emotioneler, indringender medium daarvoor kiest. Dat is nog in volle gang.’

‘Instagram heeft in ieder geval een veel diepere laag gekregen’, zeg Van der Laarse. Inderdaad – @Eva.stories bewijst hoe Instagram ook duistere verhalen kan huisvesten. In het laatste shot zie je Eva in een wagon. Zoals alle vloggers die de kijker iets willen toevertrouwen, filmt ze haar hoofd van beneden – maar zij zegt niks. Ze snikt terwijl honden blaffen en met een doffe dreun de deur dicht valt. Het is over met de story. De kijker keert terug naar het Instagram-dashboard.

Het leven heeft een betekenis!

0

Twee dadels. Een glas melk. Daarna volgt de Marokkaanse soep, waarna ik de tajine aanval. Islamitische gebedsliederen komen uit de speakers van de televisie, die beelden van Mekka uitzendt. Duizenden moslims uit de hele wereld aanbidden hun God. Het is zaterdagavond en ik dineer in een Marokkaans restaurant in Antwerpen. De iftar is net aangebroken. Een Marokkaanse jongen bij mij aan tafel probeert mij te overtuigen om mijn christelijke overtuiging vaarwel te zeggen en moslim te worden. ‘Het is een snelweg naar Allah, je hoeft niet meer te stressen’, zegt hij met een scherpe blik in zijn ogen. Ik beantwoord zijn preek met een knik, terwijl ik verder geniet van het gerecht.

Marokkaanse muntthee neem ik als nagerecht. Daarna beweeg ik mezelf richting De Roma, een evenementcentrum tegenover het Marokkaanse restaurant. Dalilla Hermans, een Belgische auteur van Rwandese komaf, presenteert feestelijk haar nieuwe boek Blackout. Deze thriller gaat over een zwarte schrijfster, tevens antiracismeactiviste, die vermoedelijk door een internettroll is vermoord.

Als je in een land als Nederland of België woont lijkt het er soms op dat de dood alleen bestaat in thrillers en op het Afrikaanse continent. Maar ook hier is de dood natuurlijk aanwezig. Hij komt als een dief in de nacht. Terwijl ik tijdens het feest danste, om het nieuwe boek van Dalilla Hermans te vieren, moest ik plotseling aan Julie van Espen denken. Dit meisje verliet op zaterdag 4 mei om half zeven in de avond haar woning, op de fiets richting een vriendin in Antwerpen. Dat was het laatste wat we van haar vernamen. Ze raakte vermist. Haar familie, vrienden en de politie gingen koortsachtig naar haar op zoek. Twee dagen later werd het lichaam in het Albertkanaal gevonden.  Kort daarna werd de verdachte opgepakt, een man die al eerder was veroordeeld voor moord en verkrachting. Hij moet voor de rechter verschijnen, maar hij heeft de moord op Julie al bekend.

Julie volgde aan de Universiteit van Antwerpen een master Internationale Betrekkingen en Diplomatie. Op donderdag 9 mei namen studenten en professoren een minuut stilte voor haar in acht. Tegelijkertijd stonden ze stil bij de in 1994 geboren rechtenstudente Valérie Verstraeten, die was overleden als gevolg van een slopende ziekte. Verstraeten was van plan om in Antwerpen een master in de Rechten te gaan volgen, na het behalen van haar bachelor. ‘Het overlijden van jonge mensen raakt ons zo diep, omdat dit geknakte leven niet ‘af’ is’, zei rector magnificus Herman van Goethem in zijn toespraak. ‘De mens wil in zijn leven verleden, heden en toekomst verbinden vanuit dromen, hoop en verwachting, waarbij liefde de rode draad is.’

Alsof deze tragedie niet al heftig genoeg was, was het deze week weer raak. Alsof deze tragedie niet al heftig genoeg was, was het deze week weer raakDe universiteit van Antwerpen liet in een mededeling aan haar studenten en medewerkers weten dat zij weer een van haar studenten, Raf Morgat, vroegtijdig heeft verloren. Hij was van 1982 en zat op dezelfde faculteit als Julie. In slechts twee weken tijd raakten we drie studenten kwijt.

In zijn vorige week verschenen boek Notre vie a un sens! (Ons leven heeft een betekenis!) betoogt de Franse filosoof Bertrand Vergely dat het besef dat het leven toeval is zin geeft aan ons leven. Vergely laat zich hierbij leiden door het motto van de Franse schrijver Antonin Artaud: ‘We moeten vooral leven en geloven in wat ons doet leven en dat iets zorgt dat wij leven.’ Met andere woorden: het is niet toevallig dat wij ademhalen.

Maar wat moeten wij eigenlijk met dit inzicht? Onze droomopleiding volgen, een boek uitgeven en dat uitbundig vieren, in een God geloven. En vooral: samen een of twee dadels en een glas melk delen. Het leven heeft een betekenis, een mooie gedachte om tijdens de vastenmaand Ramadan over te bezinnen.

‘Eerst werd ik verketterd door links, nu door rechts’

0
In 1990 wilden linkse wetenschappers socioloog Han Entzinger ontslaan als hoogleraar omdat hij in hun ogen te rechts en te kritisch over de multiculturele samenleving was. Tegenwoordig wordt Entzinger verketterd als te links, omdat hij ook wijst op wat er allemaal goed gaat.

Han Entzinger (1947) is emeritus hoogleraar migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarvoor was hij hoogleraar multiculturele samenleving in Utrecht en werkte hij onder meer voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Als wetenschapper heeft Entzinger een belangrijke rol gespeeld in het debat over de multiculturele samenleving. In 1975 beweerde hij, als eerste, dat de gastarbeiders niet zouden terugkeren naar hun land van herkomst. In 1989 voorspelde hij dat de Middellandse Zee weldra niet breder zou zijn dan de Rio Grande: Afrikaanse migranten zouden de oversteek maken om in Europa een beter leven te beginnen.

De Kanttekening sprak met deze markante wetenschapper over zijn academische carrière, het debat over de multiculturele samenleving en de uitdagingen die het eenentwintigste-eeuwse Nederland te wachten staan.

‘Ze keren niet meer terug’

Entzinger is geboren en getogen in Den Haag. Hij zat op hetzelfde lyceum als de latere VVD-politica Erica Terpstra, die een paar klassen hoger zat. Vervolgens ging hij in Leiden sociologie studeren. ‘Dat kon toen nog’, vertelt Entzinger. ‘Tegenwoordig bestaat die studie in Leiden niet meer. Omdat ik ook interesse had in economische thema’s, volgde ik bijvakken in Rotterdam. Leiden bood die vakken niet aan.’ Entzinger ging een jaar naar Straatsburg om Europese studies te volgen, ook omdat hij anders meteen in dienst moest. Daarna studeerde hij af en ging hij alsnog in militaire dienst. ‘Dat stelde niet veel voor, hoor. Ik gaf colleges sociologie aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda en was assistent van Jacques van Doorn, de bekende socioloog.’

Gastarbeiders

‘De banen lagen in deze tijd voor het oprapen’, vertelt Entzinger. Hij ging aan de slag bij de onderzoeksafdeling van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, afgekort CRM. ‘Binnen deze organisatie kon ik snel carrière maken, omdat veel mensen weg gingen. Zij gingen aan de slag voor het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat toen net was opgericht. Het onderzoek dat ik bij CRM coördineerde was naar migranten, toen nog ‘buitenlandse werknemers’ en ‘rijksgenoten’ geheten. De discussie over migranten speelde toen trouwens nauwelijks. De overheid verwachtte dat de gastarbeiders na hun werk in Nederland weer zouden terugkeren naar het land van herkomst. Twee jaar later, in een artikel voor het tijdschrift Beleid en Maatschappij, beweerde ik echter dat de gastarbeiders zouden blijven, omdat ze allerlei rechten hadden opgebouwd. Mijn chef had het artikel gelezen en vond het prima, maar het hoofd van de beleidsafdeling was nogal gepikeerd toen mijn verhaal de kranten haalde en riep mij op het matje. Ik kon mijn beweringen echter met feiten staven. Later heeft hij mij alsnog gelijk gegeven; dat vond ik heel sportief van hem.’

Entzinger zou inderdaad gelijk krijgen. De meeste gastarbeiders bleven in Nederland wonen en hun gezinnen kwamen in de jaren tachtig ook naar ons land, in het kader van gezinshereniging. Voor Nederland waren de Molukse treinkapingen bij Wijster (1975) en De Punt (1977) een wake-up call. Voor de Molukkers, die na de Indonesische onafhankelijkheid (1949) naar Nederland waren gehaald, had de overheid al die jaren niets gedaan. De overheid begon te beseffen dat er een minderhedenbeleid moest komen, om de Molukkers en andere minderheden, zoals Turkse en Marokkaanse gastarbeiders, Surinamers en Antillianen, goed te kunnen laten integreren in de Nederlandse maatschappij. De multiculturele samenleving was een feit.

Entzinger: ‘Vlak nadat ik mijn artikel had geschreven verhuisde ik naar Genève, om daar te werken voor de internationale arbeidsorganisatie ILO. Ik deed onderzoek naar terugkeermigratie en vergeleek daarvoor het beleid van de verschillende Europese landen met elkaar. Dit beleid was niet effectief. Arbeidsmigranten hadden, dankzij hun langdurige verblijf in West-Europese landen, rechten opgebouwd. Je kon ze niet dwingen en nauwelijks verleiden om terug te keren naar het land van herkomst. Ze hadden het in West-Europa beter, ze hadden hier bij werkloosheid recht op een uitkering en ze mochten hun gezinnen laten overkomen. Dat gebeurde in de jaren tachtig ook massaal.’

Als ‘erfstuk’ van de Molukse treinkapingen stelde Nederland de Adviescommissie Onderzoek Minderheden in, waar Han Entzinger secretaris van werd. ‘Deze commissie was officieel ondergebracht bij de Leidse universiteit. Ook in Zweden bestond er een soortgelijke commissie. We werden uitgenodigd om mee te doen aan een vergelijkend Europees onderzoek, het eerste in zijn soort. Het resulteerde in een boek dat bij Cambridge University Press werd uitgegeven. Het was heel bijzonder, om met dit pionierswerk bezig te zijn. Mijn proefschrift, dat ik in 1984 afrondde, bouwde op dit onderzoek voort.’

SMES-conflict

Nadat hij zijn proefschrift had afgerond solliciteerde Entzinger bij de WRR. Aanvankelijk had hij daar als taak de contacten met de media te onderhouden en de eindredactie van rapporten te verzorgen. In 1986 werd hij deeltijdhoogleraar in Utrecht. Omdat beide werkgevers steeds meer aan Entzinger begonnen te trekken moest hij een keuze maken, met als gevolg dat hij na een tiental jaren besloot te stoppen bij de WRR. In 2001 werd Entzinger hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, wat hij tot aan zijn emeritaat is gebleven.

Bijna werd Entzingers academische carrière vroegtijdig afgebroken. In december 1989 eisten elf medewerkers van het onderzoekscentrum Studies van de Multi-Etnische Samenleving (SMES) het ontslag van Entzinger. Met zijn no-nonsense houding tegenover minderheden schopte hij, aldus de Volkskrant van 11 januari 1990, zijn collega’s van SMES tegen het zere been. Entzingers soms wat laconieke benadering – ‘het woord discriminatie moet je genuanceerd gebruiken’ – en zijn beeldend taalgebruik – ‘de Middellandse Zee zal straks niet breder blijken dan de Rio Grande tussen Mexico en de VS’ – riepen veel irritatie op. Het onderzoekscentrum SMES, waar behalve sociologen ook pedagogen, criminologen en antropologen werkten, vond Entzingers uitspraken niet bepaald bevorderlijk voor het ontstaan van een racismevrije, multi-etnische samenleving. Daarnaast hadden de elf SMES-medewerkers grote moeite met het WRR-rapport Allochtonenbeleid, dat in 1989 was verschenen. In dit rapport, waar Entzinger mede voor verantwoordelijk was, zou worden gesuggereerd dat nieuwkomers moesten integreren. Dat mocht de Nederlandse samenleving echter niet van minderheden eisen, vonden de SMES-medewerkers. Entzinger moest daarom worden ontslagen. Het faculteitsbestuur oordeelde echter in het voordeel van Entzinger. Omdat de elf niet bereid waren om in de toekomst met Entzinger samen te werken, besloot het faculteitsbestuur SMES op te heffen. De actie keerde dus als een boemerang terug.

Hoe kijkt Entzinger op dit hoogoplopende conflict terug? ‘We hadden verschillende standpunten. De SMES-groep was nogal ideologisch. Ze zagen de noodzaak van integratie niet zo in. Diversiteit was iets moois, het moest draaien om respect voor migranten. Ik keek op een minder bevlogen manier naar deze zaken en ging tegen hen in. Dat werd mij niet in dank afgenomen; ik werd beticht van onwetenschappelijk gedrag. Toen het conflict escaleerde is er iemand naar de pers gestapt, met als gevolg dat ik de voorpagina van het NRC Handelsblad haalde.’

Volgens Entzinger is het niet zo dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw de hele goegemeente de multiculturele ideologie aanhing. ‘Dat lag echt veel genuanceerder. Ik was in die tijd voor het ontwikkelen van instrumenten voor migranten, zodat ze zich gemakkelijker konden aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Samen met econoom en PvdA-coryfee Arie van der Zwan heb ik begin jaren negentig een rapport gemaakt waarin we verplichte inburgering bepleitten. Er waren toen nauwelijks mogelijkheden om Nederlands te leren. We vonden dat dit verplicht moest worden, om zo ook de overheid te dwingen voor voldoende cursusaanbod te zorgen. Dat idee werd overgenomen door het eerste ‘paarse’ kabinet, maar in de samenleving stuitte het op veel weerstand. Langzaam maar zeker raakten alle politieke partijen wel overtuigd van het belang van verplichte inburgering; zelfs de fractie van GroenLinks in de Tweede Kamer ging uiteindelijk schoorvoetend akkoord.’

‘Het multiculturele drama’

In 2000 publiceerde Paul Scheffer zijn geruchtmakende essay Het multiculturele drama. Entzinger vond het een goed verhaal: ‘Een verdienstelijke samenvatting van de stand van zaken in de wetenschap. Scheffer zorgde echt voor een publieke discussie over dit onderwerp. Voor 2000 was er wel discussie over de multiculturele samenleving, maar in veel beperktere kring. Hij koos precies het goede moment om die discussie open te gooien.’

Toch heeft Entzinger ook kritiek op Paul Scheffer: ‘Hij is mij toch echt te somber. Scheffer sprak in zijn essay over een ‘etnische onderklasse’, maar de sociaal-economische positie van nieuwe Nederlanders is juist enorm gevarieerd. Er zijn ook veel mensen die maatschappelijk gezien slagen. Scheffer komt nu ook deels op zijn sombere conclusies terug.’

Volgens Entzinger stond Nederland rond de millenniumwisseling voor belangrijke uitdagingen. ‘Een tweede generatie nieuwe Nederlanders kwam op. Wat zou er gebeuren met deze mensen? Zouden ze integreren? Zouden ze terugvallen in oude gewoontes? Het werd steeds duidelijker dat migratie tot blijvende veranderingen in de samenleving had geleid, met name in de grotere steden.’ Volgens Entzinger verklaarde dit ook de opkomst van Pim Fortuyn en later Geert Wilders. Als gevolg hiervan werd het Nederlandse beleid op het gebied van immigratie en integratie strenger.

Nederland transformeerde in deze jaren. Entzingers positie in het debat veranderde ook. ‘Mijn eigen standpunten zijn wel ongeveer gelijk gebleven. Eerst was ik rechtser dan de communis opinio, nu ben ik linkser. De publieke opinie heeft mij rechts ingehaald. In 1990 wilden linkse wetenschappers mij ontslaan omdat ik in hun ogen te rechts was, tegenwoordig word ik soms verketterd als te links omdat ik ook wijs op wat er allemaal goed gaat.’

Beeld en feiten

In Nederland is een kloof ontstaan tussen het beeld dat we hebben over de integratie van nieuwe Nederlanders en de feiten. Entzinger: ‘Uit cijfers van het SCP blijkt dat het onderwijsniveau van nieuwe Nederlanders stijgt, dat hun inkomen stijgt, dat hun arbeidsparticipatie stijgt. Tot het jaar 2000 werd integratie ook aan deze factoren afgemeten. Maar we zitten nu in de post-Fortuynperiode. De focus ligt nu bij cultuur, identiteit en religie – in het bijzonder de islam. In de beeldvorming overheersen de negatieve verhalen. Dat is niet terecht, want in cultureel opzicht zie je nieuwkomers ook steeds meer naar de gevestigde samenleving toegroeien. Ook onder ‘allochtonen’ is er nu meer gelijkheid tussen man en vrouw, meer tolerantie voor homo’s. Turkse Nederlanders op leeftijd wonen niet bij hun kinderen, maar gaan gewoon naar een bejaardentehuis. En Surinaamse Nederlanders nemen een hondje, wat ook een vorm van culturele aanpassing is. Maar er is zeker nog een lange weg te gaan, en bovendien komen er telkens weer nieuwe migranten bij. Die moeten het integratieproces ook gaan doormaken.’

Volgens Entzinger wordt er ook steeds meer getrouwd buiten de eigen groep: ‘Dit gebeurt vooral onder Surinamers en Antillianen, veel minder onder Turken en Marokkanen. Maar ook daar zie je het gebeuren. Twintig procent van de Turkse Nederlanders trouwt met iemand van een andere etnische groep. De helft daarvan, tien procent van het totaal dus, trouwt met een ‘autochtone’ Nederlander. Ik denk dat er steeds meer mensen buiten de eigen etnische groep zullen trouwen.’

Entzinger begrijpt overigens wel waarom beelden zo’n belangrijke rol spelen in het politiek-maatschappelijke discours: ‘Als je de foto’s en filmbeelden ziet van mensen die in eindeloze rijen lopen, op weg naar Europa, of in bootjes via de Middellandse Zee deze kant opkomen, dan roept dit een bepaalde emotie op. Politici maken gebruik van deze beelden om een emotioneel appèl te doen op kiezers. Nationalistische politici doen alsof alleen draconische maatregelen deze crisis kunnen oplossen. Denk aan het hek in Hongarije dat gebouwd is om vluchtelingen tegen te houden.’

Klimaatvluchtelingen

Entzinger is in 2012 met pensioen gegaan, maar had tot 2017 een nul-aanstelling bij de Erasmus Universiteit, zodat hij tot 2022 het recht heeft om promovendi te begeleiden. Hij begeleidt er nu twee. Daarnaast is hij bezig met een onderzoek over klimaatvluchtelingen, zijn laatste grote onderzoek. Dit is geen modedingetje, zegt Entzinger, maar een eeuwenoud probleem. ‘Vroeger migreerden mensen als de landbouwgrond uitgeput raakte, of als gevolg van overstromingen. De meeste klimaatproblemen van nu zijn man made. En de slachtoffers van klimaatverandering zijn mensen die in arme, dichtbevolkte gebieden wonen. Denk aan Bangladesh, dat bedreigd wordt door overstromingen, of aan Vietnamezen in de Mekong-delta. De problemen in Vietnam heb ik met eigen ogen gezien. Door de stijging van de zeespiegel zijn huizen in zee verdwenen en staan elektriciteitspalen half onder water. De mensen wiens huizen verloren zijn gegaan – vaak vissers – willen dichtbij de zee wonen, dus bouwen zij hun huis vijftig meter landinwaarts, waar het anderhalve meter hoger is. Ze weten echter dat ze in de toekomst ook dit huis aan de zee moeten prijsgeven, als de zeespiegel straks weer stijgt.’

Klimaatverandering leidt tot migratie van het platteland naar de stad, stelt Entzinger. ‘In Vietnam trekken veel mensen uit de Mekong-delta naar Ho Chi Minh-stad, het vroegere Saigon.’ Maar zal klimaatverandering ook leiden tot een nieuwe vluchtelingengolf van Afrika richting Europa? Entzinger wil hierover geen harde voorspellingen doen. ‘De Sahara breidt zich uit en het wordt steeds moeilijker om al die monden te voeden. Het zou dus zomaar weer kunnen, een nieuwe vluchtelingencrisis. Maar of dit volgend jaar gebeurt of over acht jaar, dat weet ik echt niet. Wat ik wel weet, is dat Europa zich veel sterker moet inspannen voor de ontwikkeling van de landen in die regio. Op termijn is dat de beste manier om de migratiedruk van de ketel te halen.’

dK-Panel: ‘De EU zal uit losse federaties bestaan’

1
Deze week zijn er weer Europese verkiezingen. De Kanttekening vroeg het aan haar panel: Europa en de EU, wat vinden we hiervan en wat moeten we ermee?
Avital Elbaz

Avital Elbaz (46), natuurgeneeskundige en systemisch opsteller

‘Europa, een lastig onderwerp. We kunnen er niet omheen dat we iets moeten met de EU. Ik weet nog wel dat we destijds moesten stemmen voor of tegen de nieuwe Europese grondwet. Toen stemde ik voor. Ik zag er het nut wel van in en vind het sowieso raar dat mensen – met name een stel witte mannen – ooit hebben besloten om de aarde in allemaal hokjes te verdelen. De wereld is van ons allemaal. Maar ik moet toegeven, inmiddels merk ik zelf ook wel dat niet alles even lekker loopt met die open grenzen. De open markt heeft ook consequenties die niet handig zijn. Mensen uit armere lidstaten die hier drie maanden komen werken en daarna in hun eigen land een Nederlandse uitkering krijgen. Kijk, als ze heel veel premies hebben afgedragen dan is het terecht natuurlijk. Maar er zijn altijd mensen die er gebruik van maken op een manier die niet OK is. Er moet goed over worden nagedacht hoe we dat kunnen voorkomen.

Maar als ik zie wie er in Brussel aan het hoofd staan… een oude man die iedere dag te veel zuipt en iedereen om de nek vliegt. Ik heb ooit een documentaire gezien waarin je ziet dat Europarlementariërs loopjongens inhuren om hun aanwezigheid te klokken in Straatsburg. Zo krijgen ze dik betaald zonder dat ze zelf aanwezig zijn. Dan denk ik: dit was niet de bedoeling van de EU. Ik heb weinig vertrouwen dat in Brussel de beste keuzes worden gemaakt voor Europa en voor de wereld. Maar als ik eerlijk ben, ik heb mij er ook niet zo in verdiept zoals ik dat doe bij andere verkiezingen. Dat neem ik mijzelf best wel kwalijk, want er worden in Europa belangrijke afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over vluchtelingen en over de arbeidsmarkt. Toch ben ik, nog steeds een voorstander van de EU. Meer vanuit het ideaal dat de wereld van ons allemaal is. In de praktijk moeten we er echter wel voor zorgen de juiste beslissingen worden gemaakt door de juiste mensen die het welzijn van deze planeet en de mensheid voor ogen hebben. En als die beslissingen worden genomen dan moeten we ons er ook aan houden. Het kan niet zo zijn dat het ene land zich wel aan de afspraken houdt en het andere land niet.

Het spotje over Hans Brusselmans, een parodie op PvdA-politicus Frans Timmermans, heb ik helaas gezien. Banale Hollandse humor. Serieus, wie dat heeft bedacht moet ontslagen worden. Dat gaat ze stemmen kosten. Of misschien ook niet. Sommige mensen vonden dit wel een goed filmpje. We zullen zien op 23 mei.’

Lieke Huizinga

Lieke Huizinga (50), moeder van twee, groenvoorzieningsmedewerker

‘Als er weer verkiezingen zijn vul ik altijd een stemwijzer in. Niet eentje die gebaseerd is op verkiezingsbeloften, maar een die kijkt naar de behaalde resultaten. Iets beloven in je programma is namelijk heel mooi, maar ik ga liever af op behaalde rendementen.

Ik ben absoluut pro-Europa, maar vind wel dat het Europese Parlement te ver afstaat van de burger. Waarom moesten er opeens zoveel Oost-Europese landen bij de EU komen? Die beslissing heeft verregaande gevolgen gehad. Daarover hadden we een referendum moeten organiseren! Nu is het gewoon zonder ons besloten, met alle gevolgen van dien. We zitten nu opeens met allerlei vrachtwagenchauffeurs die kunnen, willen en mogen werken  voor veel minder geld dan hun Nederlandse collega’s. Ik ken in mijn nabije omgeving enkele Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die hierdoor hun werk zijn kwijtgeraakt.

Natuurlijk begrijp ik de Polen ook, die met onze WW naar hun eigen land gaan. Als je een tijdlang bent uitgeknepen in de kassen van de Nederlandse tuinbouw ben je gek als je niet profiteert van een Nederlandse uitkering. Onze WW is vier keer zo hoog als een maandsalaris daar.  Maar deze praktijk zorgt wel voor verzet. Het idiote is dat onze Nederlandse vertegenwoordigers in Brussel gewoon thuisbleven toen ze het hadden kunnen tegenhouden.

Mijn grootste kritiekpunt op de EU is dat ze in Brussel te weinig naar de burger kijken te weinig zaken voorleggen aan ons. Daarom is er zoveel kritiek en daarom willen zoveel mensen uit de EU. Ze zijn in Brussel alleen maar bezig met handel – dat kan ook niet anders wanneer je bedenkt dat er in die stad tienduizenden lobbyisten rondlopen. Dan weet je wel dat het eigenlijk vooral gaat over geld. En natuurlijk kan Hongarije bij de EU blijven, ondanks het feit dat het land onder leiding van Viktor Orbán afzakt naar een dictatuur. Als Hongarije geen lid van de EU was geweest dan waren we veel kritischer op Orbán geweest denk ik. Hier merk je dat handel belangrijker is dan mensen en democratische idealen.

En toch, het opheffen van de EU vind ik geen optie. De Europese Unie kan heel goed werken voor het oplossen van gemeenschappelijke problemen. Het uniformeren van de onderlinge handelsafspraken, maar ook het beschermen van het milieu, dat moet je op Europees niveau aanpakken en niet als klein landje alleen. Jezelf als enige land superstrenge CO2 normen opleggen heeft ook geen zin. Daar heeft zo’n partij als Forum voor Democratie wel weer een punt. Ook de vluchtelingenproblematiek moet je samen doen. Lidstaten die weigeren om vluchtelingen op te vangen moeten keiharde sancties krijgen. Verdeling is alles. Dat zie je in Friesland, waar je dorpjes hebt waar bewoners gewoon een paar huizen kopen en daar een paar vluchtelingen in zetten die netjes hun huur betalen. Op kleine schaal worden die mensen wegwijs gemaakt in het dorp. De EU kan veel van zulke praktische, kleinschalige oplossingen leren.’

Leo Rearuw

Leo Reawaruw (59), veteraan en voorzitter Stichting Maluku 4 Maluku

‘Men zegt altijd dat de EU nodig is voor de vrede, maar we zagen bij de burgeroorlog in Joegoslavië dat zoiets echt geklets is. Een genocide die plaatsvond aan de grens van de EU… En wat deden we als EU? Zeuren dat er zoveel vluchtelingen op ons afkwamen! Daarna gingen EU-landen in NAVO-verband naar Afghanistan en Syrië, zogenaamd omdat de situatie daar Europa zou bedreigen. Maar als Oekraïne wordt aangevallen – nota bene een buurland van de EU – dan doen we niks. Maar ik ga zeker stemmen. Mijn generatie is opgevoed met het idee dat je moet stemmen, dat je jezelf moet laten horen om je invloed te doen laten gelden.

Ik was in de jaren tachtig tegen verdere Europese eenwording en liet dit ook blijken met mijn stem. Ik had moeite met Europa, dat had vooral te maken met allerlei regelgeving die de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (EEG) zou gaan invoeren rondom levensmiddelen. Ik werkte toen in het zakenleven en iedereen die ik kende in de branche was tegen al die regels die de EEG wilde opleggen. Maar als ik dan aan die mensen vroeg of ze wel hadden gestemd, dan antwoordden ze ontkennend.

Ik ga nu ook weer stemmen, maar wel op een partij die tegen de EU is in de huidige vorm. Nou ja, eigenlijk kies ik nooit op een partij, maar op een persoon. De laatste jaren is dat Marcel de Graaff van de PVV. Hij is een integer persoon, theoloog van huis uit. Wij zijn destijds met een Molukse volksdelegatie naar Straatsburg gegaan, op zijn uitnodiging, om een expositie te organiseren over Molukse KNIL-militairen. De Graaff vindt dat Nederland een ereschuld heeft uitstaan bij de Molukkers. Het is wel jammer dat alles bij de PVV onder de anti-islamvlag geschaard wordt, omdat veel problemen met cultuur te maken hebben. Ik schrok trouwens wel toen ik in Straatsburg zag dat er maar erg weinig Europarlementariërs aanwezig waren tijdens de stemmingen. Daar zaten maar twintig man. Ook in Den Haag is de vergaderzaal vaak nogal leeg. Maar die zaal in Straatsburg is echt heel groot, hè?

In Brussel worden alleen de belangen van de multinationals behartigd, het gewone volk heeft totaal geen inbreng, er wordt over ons beslist. Ik denk dat we moeten toewerken naar een ander soort van Europese samenwerking – en geloof me, die gaat er ook komen. Eigenlijk moeten we Europa verdelen in drie zones. Noordwest-Europa, Oost-Europa en Zuid-Europa. Dat is niet discriminerend bedoeld, maar op het gebied van economie, mentaliteit en arbeidscultuur zijn de verschillen tussen de drie zones gewoon te groot. Ik denk dat we op termijn naar losse federaties gaan – drie Europa’s onder één paraplu.’

İbrahim Özgul

Ibrahim Özgül (35), finance & project professional

‘Het is best wel erg, maar ik leefde dit jaar helemaal niet naar de Europese verkiezingen toe. Ik zag de afgelopen weken wel allerlei berichtjes voorbijkomen op Facebook. Mensen die actief zijn in de politiek en je dan opeens gaan toevoegen als vriend, haha. Op het allerlaatste moment heb ik mij een beetje ingelezen.

Tot nu toe heb ik ook altijd gestemd voor Europa. Maar dat doe ik sowieso met iedere verkiezing. Dat is toch het minste wat je kunt doen. Nu is de opkomst vrij laag. Toch stel ik mij soms de vraag: wat zou de uitslag zijn als er stemplicht is? Geen idee of we dan helemaal naar links zouden gaan, of heel erg naar rechts.

Een paar partijen sluit ik per definitie uit, maar toch kijk ik elke keer opnieuw welke partij het beste bij mij past. Eigenlijk ben ik best wel sociaal in mijn politieke voorkeur, maar de partij waar ik voor kies moet wel een programma hebben dat economisch solide is. Wat ik daarmee bedoel is dit: volgens mij houden maar weinig landen zich strikt aan de strenge Europese begrotingsregels. Dat vind ik niet zo’n probleem, maar het streven om een goede balans te houden tussen inkomsten, uitgaven en reserves moet er wel zijn. Ik vind ook dat er wat strengere consequenties zouden mogen zijn in Europa als lidstaten er een potje van maken. Dat geld van grote rijke landen naar armere Europese lidstaten gaat vind ik op zich prima. Maar ik vraag mij toch af of dat geld daar ook echt goed wordt besteed ten behoeve van de mensen die het nodig hebben. En ik zal eerlijk zijn: daar heb ik helemaal geen zicht op – en ik vraag mij af of Brussel dat wel heeft.

Europa is belangrijk en er wordt op belangrijke punten prima samengewerkt. Economisch, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld telecom. Dat je binnen Europa nu gewoon zonder extra kosten kunt bellen met je mobiel, waar je ook bent, dat hadden ze veel eerder moeten doen.

Ik hoorde onlangs dat de EU invloed heeft op bijna veertig procent van de Nederlandse wetgeving. Dat vind ik wel genoeg. Het hoeft van mij niet meer en niet minder – waarom werk je anders samen? Van mij hoeft de EU voorlopig ook niet veel groter te worden. Ook geloof ik niet dat Turkije er ooit nog bij zal komen. Het gaat hier vooral om onwil: het is een burenruzie die maar niet wordt opgelost, los van eventuele criteria waar Turkije wel of niet aan voldoet.’

Amma Asante

Amma Asante, (46) voorzitter Landelijke Cliëntenraad

‘Met Europa ben ik eigenlijk best wel veel bezig. De impact die de EU heeft wordt steeds groter. Ik vind het heel belangrijk dat de Europese samenwerking er is. Politiek, economisch en cultureel. Nederland kan in zijn eentje weinig voor elkaar krijgen, maar als Europa staan we samen sterk. Ik heb wel eens gelezen dat bijna zeventig procent van ons nationale inkomen linksom of rechtsom binnen de Europese markt wordt verdiend. Grootmachten als China en de VS lachen Nederland uit als we in ons eentje strenge eisen zouden stellen rondom veiligheid en milieu binnen handelsverdragen. Alleen al daarom ben ik blij met de EU.

Maar ik zie ook dat veel mensen ontevreden zijn met hoe het nu gaat – en bezorgd. Neemt Brussel de macht over van individuele lidstaten? Op een aantal punten werkt de EU niet: kijk bijvoorbeeld naar het democratische gehalte. Daar schort het nogal aan. En dat probleem los je niet een-twee-drie op. Europese politici staan nog steeds te ver bij ons vandaan. Veel mensen beseffen dus ook niet hoe belangrijk de EU voor ons is.

Al in 1995 spraken wij over het tekort aan democratische controle van het Europese Parlement op de Europese Commissie. In vijfentwintig jaar tijd is er aan deze situatie nog maar weinig veranderd. Het is voor heel veel mensen volkomen ontoegankelijk en onbegrijpelijk wat er nu eigenlijk gebeurt in Brussel en Straatsburg. Dat is gevaarlijk, omdat daardoor het draagvlak voor de EU begint weg te sijpelen.

En dan heb je ook de reële problemen die komen kijken bij de harmonisering van het beleid en de sociaaleconomische solidariteit. In Nederland hebben we bepaalde sociale standaarden en een levenspeil dat hoger ligt dan in veel andere lidstaten. Daarvan willen we niet afwijken, omdat andere landen in de EU nog niet zo ver zijn. Maar dankzij onze welvaart leggen we economisch gezien toch relatief veel gewicht in de schaal, hoewel  we daar maar weinig voor terugkrijgen. Herverdeling van welvaart vind ik prima, als je daarmee andere lidstaten vooruit helpt. Maar als je dan weer ziet hoe sommige landen omgaan met hun eigen begrotingsregels, dan snap ik heel goed dat de bezorgde burger denkt: ‘Waarom betaal ik hiervoor, terwijl anderen er een potje van maken?’

Het meest recente bedrijf in dit drama waren de Poolse arbeidsmigranten die hun Nederlandse WW-uitkering mochten meenemen naar Polen. Ik vind het onbegrijpelijk dat hiertegen nauwelijks is geprotesteerd en dat er maar weinig Nederlandse Europarlementariërs aanwezig waren op de stemming hierover. Nog steeds ben ik pro-Europa. Maar als je kijkt naar dit soort vraagstukken en weeffouten binnen de huidige Europese Unie, dan is dit niet het moment om te praten over uitbreiding of over verdere integratie’.

Beren op de weg van vluchteling naar ondernemer

0
Welke weg leggen vluchtelingen af om een eigen onderneming te kunnen starten in Nederland? Wat zijn hierbij de uitdagingen, kansen en mogelijkheden voor deze ondernemers én voor Nederland? Aan de hand van een drietal interviews onderzoekt de Kanttekening vluchtelingenondernemerschap in Nederland.

In juni 2010 kwam Yannick Tambwe Mugabe als eenentwintigjarige vanuit Congo in Nederland terecht. Toen hij hier als vluchteling binnenkwam was het vooral overleven. Zijn asiel werd in eerste instantie afgewezen: Yannick moest binnen achtentwintig dagen het land uit. Zijn gedachten waren op dat moment op geen enkele manier bij werken of ondernemen. In Nederland zijn er veel initiatieven ontstaan om vluchtelingen te ondersteunen om zelf in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Esther Zielhuis onderzocht in haar dissertatie voor de University of London de mogelijkheden voor vluchtelingen, in Nederland en elders, om een onderneming te kunnen starten. In Utrecht is Marcellien Breedveld betrokken bij een project om asielzoekers al tijdens de asielprocedure met Nederlanders uit de buurt te laten meedoen aan een traject dat is gericht op ondernemerschap en zelfredzaamheid in de Nederlandse maatschappij.

Overleving in aanloop naar ondernemerschap

Vanuit het asielzoekerscentrum (azc) kwam Yannick terecht in een opvang voor daklozen in Groningen, waar stichting Inlia zich ontfermde over de jonge vluchteling. Op een gegeven moment kon hij slapen bij iemand die hij via Vluchtelingenwerk had ontmoet: ‘Toen ben ik in Groningen heel snel in een Nederlandse omgeving terecht gekomen.’ Met ondersteuning van die omgeving kon Yannick na een lange asielprocedure in Nederland blijven: ‘Dat heeft ongeveer vijf jaar geduurd.’ In die vijf jaar is Yannick onder meer in therapie gegaan om beter te kunnen omgaan met de moeite die hij had met zijn verleden. ‘Ik kon niet goed omgaan met gevoelens. Ik had moeite om ‘s nachts te slapen. Daar kan ik nu beter mee omgaan. De therapie heeft me echt geholpen. Ik was een gesloten persoon. Ik kon dingen voelen, maar ik had een muur om mij heen gebouwd om mijn gevoelens vooral niet te laten zien. Zo was ik gewend om te overleven. Ik heb heel lang alleen geleefd zonder mijn ouders.’

‘Daarna heb ik goede mensen ontmoet, zoals Louis, een landgenoot en inmiddels een vriend, die al goed geïntegreerd was in Groningen’, vervolgt Yannick zijn verhaal. ‘Hij heeft mij opgenomen en veel dingen geleerd. We praatten over mijn ondernemende geest. Doordat ik me gerespecteerd voelde en erover praatte, besefte ik dat ik altijd al een ondernemer ben geweest.’

Voorzien in eigen onderhoud

In het onderzoek van Esther Zielhuis is te lezen dat veertig procent van de gewapende conflicten in de wereld langer duurt dan vijf jaar. Dit vergroot alleen maar de noodzakelijkheid van integratie van vluchtelingen in het ontvangende land. Recente ontwikkelingen hebben het aantal vluchtelingen in 2014 wereldwijd doen stijgen tot over de zestien miljoen. Ruim tien miljoen mensen verblijven minimaal vijf jaar, maar gemiddeld bijna twintig (!) jaar in een situatie van asiel en procedure, waarbij ze vaak niet mogen werken en hun bewegingsvrijheid beperkt is. Het aantal vluchtelingen in Europa was volgens het UNHCR in 2017 ruim twee miljoen.

De politieke en wetenschappelijke wereld denkt na over mogelijke oplossingen van de vluchtelingencrisis. Een van de oplossingen is dat vluchtelingen de mogelijkheid krijgen in eigen levensonderhoud te voorzien. Ondernemerschap en financieringsmogelijkheden voor vluchtelingenondernemers zouden hierbij zeer kunnen helpen. De Europese Unie wil graag ondernemerschap stimuleren om banen te creëren, mede door vanuit dit soort groepen gestarte bedrijven te ondersteunen.

Het onderzoek van Esther Zielhuis wil lessen trekken uit microfinancieringsprogramma’s in ontwikkelingslanden, om deze ook toe te gaan passen in landen als Nederland. Zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden zijn er soortgelijke belemmeringen voor het starten van een bedrijf. De meerderheid van vluchtelingen is, zowel hier als daar, afhankelijk van humanitaire hulp. Bij langdurige gewapende conflicten en teruglopende humanitaire hulp is zelfvoorzienendheid des te belangrijker. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw kwamen veel vluchtelingen Europa binnen. Toen al werden microkredieten verstrekt, opdat vluchtelingen zelfvoorzienend zouden worden. In de jaren dertig werden migranten, mede als gevolg van de Grote Depressie, vooral als last gezien en werd er ook steeds minder vaak asiel verleend.

Om er nu voor te zorgen dat vluchtelingen zelfvoorzienend zijn en om innovatie door vluchtelingen in het bedrijfsleven mogelijk te maken, is er hernieuwde belangstelling ontstaan voor de toegang van vluchtelingen tot bank- en kredietfaciliteiten. Onder meer door het gebrek aan onderpand en financiële middelen, het gebrek aan kennis van de samenleving en het gebrek aan een netwerk worden vluchtelingen door microfinancieringsorganisaties echter gezien als een groep met een hoger risico.

Belemmeringen

Er zijn een aantal belemmeringen voor vluchtelingen om aan microfinanciering te komen. Bijvoorbeeld door de noodzaak om te moeten vluchten, maar ook op het gebied van beleid, economie, de wet, financiën en cultuur.

Esther: ‘Ondernemerschap in Nederland is heel anders dan in het land van herkomst, vooral omdat er zoveel regels zijn in Nederland. Dat is iets wat vluchtelingen zelf ook aangeven als de grootste moeilijkheid. Als je daar een zaak op wilt zetten kan het heel simpel zijn. Je kan gewoon producten op de markt inkopen, voor je deur verkopen en dan ben je in business. Je hebt daar geen business plan voor nodig. Het is veel toegankelijker en zeer bruikbaar om bijvoorbeeld even een tekort aan inkomsten op te vangen. Hier is dat veel moeilijker: je moet aan allerlei regels voldoen, je moet een ondernemingsplan hebben dat in het Nederlands geschreven is. Als je een lening wilt krijgen terwijl je een uitkering hebt, ben je afhankelijk van de gemeente.’

Toen bleek dat Yannick in Nederland kon blijven ontmoette hij een medewerker van Humanitas, die hem vertelde dat de kans om als vluchteling een goede baan te krijgen best gering was. Maar Humanitas zou hem wel naar het ondernemerschap kunnen coachen. De organisatie hielp hem een business plan te schrijven. Toen Yannick echter vervolgens een krediet wilde aanvragen voor zijn onderneming moest hij zoveel informatie aanleveren dat het hem te ingewikkeld werd. Hij kon niet meer overzien wat de consequenties zouden zijn van de kredietaanvraag en besloot zonder krediet te beginnen.

Kleinere en flexibelere vormen van ondernemerschap

Esther: ‘In het algemeen is het zo dat het in Nederland bij microfinanciering om best stevige bedragen gaat – tot vijftigduizend euro. Dat heb je ook wel nodig bij het starten van bijvoorbeeld een restaurant. In ontwikkelingslanden gaat het om veel kleinere bedragen. De rentes zijn daar wel vaak zeer hoog, terwijl dat in Nederland goed is gereguleerd. Qredits is door de grootbanken en de overheid opgezet als officiële microkredietverstrekker in Nederland, omdat de overheadkosten voor kleine leningen te hoog zijn voor gewone banken. Mijn conclusie is dat er veel meer behoefte is aan kleinere bedragen en meer flexibele vormen van ondernemerschap, een meer hybride vorm van ondernemerschap. Dat betekent dat mensen een baan hebben en tegelijkertijd met een kleine lening toch een onderneming kunnen gaan opbouwen, bijvoorbeeld vanuit hun kelder, zonder al te hoge bedragen, op een veilige manier. Als dat mogelijk gemaakt zou kunnen worden zou dat vluchtelingen met ondernemersambities erg helpen. Maar nog steeds loop je tegen een aantal regels aan. Zeker als je vanuit de bijstand wilt gaan ondernemen. Dan ben je gebonden, je mag niet zomaar een onderneming starten.’

Restrictief Nederlands beleid en de perceptie van vluchtelingen

In het onderzoek van Esther Zielhuis wordt beschreven dat de Nederlandse migranten- en vluchtelingenpolitiek in ruwweg twee fasen is verlopen. Door migranten uit voormalige koloniën Indonesië, Suriname en het Caribische gebied en door arbeidsmigranten, voornamelijk uit Turkije en Marokko, is een multiculturele samenleving ontstaan. In de jaren negentig van de vorige eeuw kwamen daar omvangrijke vluchtelingenstromen bij, in eerste instantie uit voormalig Joegoslavië en later Afghanistan. Het overheidsbeleid was aanvankelijk gebaseerd op terugkeer: het beleid kon worden samengevat als Integratie met behoud van identiteit (WRR, 1979). Mede omdat er van terugkeer relatief weinig terecht kwam polariseerde het immigratiedebat rond het jaar 2000. Die polarisatie werd versterkt door de moorden op Pim Fortuyn in 2002 en Theo van Gogh in 2004. De focus van het immigratiebeleid kwam hierdoor te liggen op het zich eigen maken van Nederlandse normen en culturele waarden en op de arbeidsmarkt. Zo werd bijvoorbeeld de cursus Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA) onderdeel van de inburgeringscursus. Yannick: ‘De inburgeringscursus bevatte drie onderdelen: theorie, praktijk en ONA. Bij ONA moest je verdedigen, op basis van een portfolio, welke richting je op wilde qua werk.’ De ONA was voor Yannick een formaliteit, omdat hij al een baan had in de logistiek, de richting waarin hij zijn toekomst zag.

Het Nederlandse asielbeleid is steeds restrictiever geworden. Nederland heeft in vergelijking met andere Europese landen relatief weinig vluchtelingen opgevangen gedurende de meest recente migrantencrises. Ons land heeft in Europa de langste lijst samengesteld van landen waar het ‘veilig’ is (32) en waar vluchtelingen dus naar kunnen worden teruggestuurd. Het Verenigd Koninkrijk (24) en Oostenrijk (20) volgen op gepaste afstand. De asielprocedures voor mensen uit deze landen zijn verkort en aanvragers moeten na afwijzing onmiddellijk vertrekken. In het licht van het huidige, vaak eindeloze verblijf in het azc en de langdurende procedures is dit zeker verdedigbaar. Maar in het licht van de eventuele risico’s die vluchtelingen lopen bij terugkeer is dit wellicht een gevaarlijk standpunt.

Esther: ‘Wat mij opviel is dat vluchtelingen zich wel degelijk bewust zijn van het politieke speelveld. Ze volgen het echt als er iets wordt gezegd en zijn daar ook echt wel gespannen over: ‘Wat gaat dat voor een impact hebben op hoe mensen ons zien?’ Vluchtelingen denken na over hoe de samenleving waarin ze terecht komen naar ze kijkt. Zo zijn er ook refugee innovators, vluchtelingen die sociaal ondernemer zijn en die vanuit een bepaalde gemeenschapsgedachte en een brede blik niet alleen zichzelf maar ook andere vluchtelingen verder willen helpen. Ze willen dat er een positief beeld over vluchtelingen ontstaat en dat er, mede daardoor, kansen kunnen ontstaan. Jay Assad van StartUp Kitchen en stichting RefuJay in Amsterdam zei bijvoorbeeld: ‘Als andere vluchtelingen zien dat ik het kan, kan dat als voorbeeld dienen voor hen.’’

Rebean en Krispijn

Een ondernemende houding

Vluchtelingen die asiel krijgen toegewezen ontvangen een verblijfsvergunning voor vijf jaar, waarmee ze aan het werk kunnen of een eigen onderneming kunnen starten. Met de recente migrantenstromen in met name 2015 en 2016 zijn er allerlei initiatieven ontstaan die vluchtelingen willen ondersteunen, onder meer in hun ondernemingsaspiraties. Marcellien Breedveld: ‘In 2017 startte in Utrecht het Plan Einstein, ondersteund door de gemeente Utrecht en de Universiteit Utrecht. Vanuit het Centre for Entrepreneurship van de universiteit wilden we wat voor de asielzoekers betekenen. Wat kunnen we op een innovatieve manier doen, om ervoor te zorgen dat asielzoekers niet in hun kamer gaan zitten wachten, maar vanaf de eerste dag in het azc gemotiveerd zijn om aan de slag te gaan en aan zichzelf te werken? Dat wilden we op een totaal inclusieve wijze doen. Ons plan was om deze mensen in de wijk op te vangen en ze meteen te laten integreren met jongeren. Daarnaast moeten ze, status of niet, direct vaardigheden leren die ze overal ter wereld in kunnen zetten.’

In 2015 kwam er in de wijk Overvecht in Utrecht een azc, waar ook jongerenwoningen werden gerealiseerd. In de wijk waren er heftige discussies en was er tegenstand. ‘We zijn met het project begonnen. De bewoners zijn uiteindelijk hartstikke enthousiast geworden, want zij mochten ook meedoen aan de gratis cursussen die werden aangeboden.’ Het programma bestond uit een aantal cursussen: ondernemerschap, zakelijk Engels, een basiscursus computergebruik en een cursus webdesign. ‘Het vervolgprogramma Start Your Own Business, dat nu vijf keer heeft gedraaid, heeft per batch ongeveer tien deelnemers gehad. Dus dan gaat het over vijftig deelnemers in totaal. De helft hiervan heeft een vluchtelingenachtergrond. Ondernemerschap moet je ook breder zien. Wij propageren een ondernemende houding, een set vaardigheden en een manier van denken, die we mee willen geven aan mensen. Een mindset waarmee mensen hun eigen bedrijf kunnen starten of een baan kunnen vinden én daar goed in kunnen functioneren.’

Gelijkwaardige programma’s met Nederlanders en vluchtelingen

Esther: ‘Wat ik denk dat belangrijk is, is dat je niet speciaal programma’s voor vluchtelingen gaat maken. Dat is een van de lessen vanuit ontwikkelingslanden. Als het programma’s zijn die gelijkwaardig zijn voor Nederlanders en vluchtelingen voorkom je dat er een soort uitzonderingspositie wordt gecreëerd, waarmee je jaloezie en discriminatie in de hand werkt. Vluchtelingen komen barrières tegen die Nederlanders niet tegenkomen, zoals bijvoorbeeld de taal, de cultuur, en het snappen van al die regeltjes. Focus met ondersteuningsprogramma’s om die barrières uit de weg te nemen, zodat je gelijke kansen creëert. Dat komt de geloofwaardigheid alleen maar ten goede.’

Marcellien: ‘We werken met tolken en zetten alles bij elkaar. Deelnemers werken in een acht weken durende cursus aan groepsprojecten. Daarna kan men verder met het groepsproject of met een individueel traject met een eigen business-idee. Je mag er ook achter komen dat ondernemerschap niets voor jou is. Wij zitten zo vroeg in het beginstadium, dat het erom gaat dat mensen in die vier maanden onderzoeken wat de kansen en mogelijkheden zijn en in wat voor een land ze terecht zijn gekomen. We geven inzichten en vaardigheden.’ Over het werken in groepsverband zegt Esther: ‘Bij coöperaties heb je steun aan elkaar. In dat groepsverband in ontwikkelingslanden kan je collectief lenen. Coöperaties in ondernemerschap tussen vluchtelingen en Nederlanders brengen wederzijds begrip tot stand en dat is goed voor de integratie.’

De bundeling van initiatieven

Marcellien: ‘Eind 2018 dachten wij dat het wel interessant zou zijn om met een evenement te kijken wat verschillende organisaties in Nederland van elkaar kunnen leren als het gaat om vluchtelingen die willen ondernemen.’ Vluchtelingenondernemers pitchten hun ideeën en initiatiefnemers hun projecten. Esther: ‘Nu de reacties op de vluchtelingenstroom iets meer zijn gestabiliseerd merk ik dat er meer evaluaties plaatsvinden. Door de rust kunnen we kijken welke lessen we kunnen trekken en hoe we verder kunnen gaan. Op grote schaal viel het mij op dat organisaties vanuit de beste intenties kijken naar wat in die stad of gemeente nodig is. Ik denk dat er efficiënter gewerkt kan worden als organisaties meer zouden samenwerken. Er zou eigenlijk een interactieve kaart van Nederland moeten komen, waarop duidelijk wordt waar zich organisaties bevinden die mensen helpen een onderneming te kunnen opstarten. Dat je dan als organisatie ook kan zeggen:  ‘Als jullie je nou richten op spannende ideeën, richten wij ons bijvoorbeeld op cateraars.’’

Vluchtelingen in ontwikkelingslanden

Ontwikkelingslanden vangen enorm veel vluchtelingen op: volgens de UNHCR wordt 85 procent in de regio opgevangen. Esther: ‘De zorg- en onderhoudsstrategie die nu in vluchtelingenkampen wordt gebezigd is niet houdbaar, omdat de stromen te grootschalig zijn en omdat de crises waarvoor mensen op de vlucht slaan vaak veel langer duren dan vijf jaar. In ontwikkelingslanden wordt ervoor gezorgd dat vluchtelingen in het kamp of daarbuiten zelf een stukje grond kunnen bewerken voor landbouwproducten, voor eigen gebruik of verkoop. In Jordanië bijvoorbeeld worden economische zones aangewezen waar vluchtelingen kunnen ondernemen. Uit deze zones kunnen ze alles meenemen, zodat het niet zo is dat alles wat je in de loop der jaren hebt opgebouwd verdwijnt bij vertrek.’

Ondernemerschap in ontwikkelingslanden is laagdrempeliger en normaler. Esther: ‘Bij microkredieten is het hierdoor ook wel fout gegaan, bijvoorbeeld toen het op grote schaal werd geïmplementeerd en vrijwel iedereen in het ondernemerschap gepusht werd. Maar in Nederland kan het laagdrempeliger. Ik denk dat de diversiteit en de variëteit onder ondernemingen in Nederland erg geholpen kan worden door het aanbod van vluchtelingen. Ik ken een Syrische man die omkomt in het werk in de mode-industrie. Hij kan plooien maken, een vak wat in Nederland totaal verdwenen is. Als je op een andere manier naar vluchtelingenstromen gaat kijken kun je tot veel betere oplossingen komen.’

Esther bij verdediging dissertatie aan de University of London

Buiten de eigen groep kunnen denken

In ontwikkelingslanden komt het vaak voor dat mensen in het informele circuit een onderneming starten, vaak aanvullend op werk. Yannick volgt een opleiding, heeft meerdere bijbanen en is, net zoals de meeste Nederlandse ondernemers, zijn bedrijf gestart vanuit een situatie van werk. Zijn onderneming draagt logistieke oplossingen aan voor de handel tussen Nederland en Afrika, met name Congo. In de wereld van vluchtelingen en ondernemerschap is het een bekend fenomeen: men wil producten en diensten aanbieden die te maken hebben met het thuisland. Volgens Yannick mislukt dat ook vaak: ‘Als je groot wil worden, moet je je goed beseffen wat je plannen zijn en hoe je organisatie er uit moet zien. Het gaat niet alleen om de financiering. Om groot te worden moet je een bepaald organisatieniveau nastreven. Het zit in kennis, in goede connecties, het kunnen opbouwen van een goed netwerk. Het gaat er ook om dat je buiten je eigen groep kan denken. Veel kleine ondernemers bedienen voornamelijk mensen uit de eigen kringen. Als je succesvol wilt zijn dan moet je zorgen dat je in jouw sector alle soorten klanten als klant kan krijgen. Als Afrikaans restaurant moet je juist niet op je achtergrond en je achterban rekenen. Dan moet je zorgen dat daar Nederlanders komen en dat die het daar naar hun zin hebben. Je moet de markt kennen. Als je toch wilt kiezen voor de Afrikaanse klant? Prima, maar dan is jouw markt over het algemeen niet zo groot. Om succesvol te zijn moet je de service kunnen bieden die de Nederlander gewend is.’

Vluchtelingenondernemerschap als sleutel tot sociale inclusie

Ook Yannick wil in de toekomst een bedrijfskrediet aanvragen om zijn bedrijf echt te kunnen laten groeien. Esther concludeert in haar onderzoek dat er meer variëteit moet komen in financieringsmogelijkheden, dat het belangrijk is dat er een omgeving is die een ondernemer in staat stelt te kunnen gaan ondernemen, dat initiatieven komen van onderop (bottom-up) en dat mensen uit het ontvangende land bij het proces worden betrokken. Een meer inclusieve benadering is volgens haar niet alleen bevorderlijk voor de ondernemende vluchteling, maar de hele Nederlandse economie profiteert als meer vluchtelingen een onderneming kunnen starten of opschalen. Bovendien draagt dit bij aan een beter beeld over vluchtelingen: ze worden gezien als een aanwinst in plaats van als een last. Integratie en zelfraadzaamheid van vluchtelingen worden bevorderd door ondernemerschap. Esther: ‘Vluchtelingen zijn mensen die hun leven niet zeker zijn in eigen land, ze hebben daarom alle recht om asiel aan te vragen. Het duurt echter lang voordat je echt de cultuur van dat land begrijpt, de taal spreekt en jezelf kunt zijn in een andere taal. Daarbovenop komen natuurlijk nog de trauma’s die ze gedurende hun vlucht hebben opgelopen en al het andere wat ze hebben meegemaakt. Dat is niet te onderschatten. Het is ontzettend knap als je binnen twee à drie jaar in staat bent een onderneming op te zetten in een land dat zo anders is.’

Kosovo, twintig jaar na de oorlog

2
‘Het is belangrijk dat het land een goede relatie met Servië blijft behouden.’

De oorlog in Kosovo is twintig jaar geleden tot een einde gekomen. Kosovo verklaarde zich na een gewelddadig conflict in 2008 onafhankelijk van Servië. Dat betekende dat Europa een nieuw land erbij kreeg. Het jongste land van Europa wordt door 108 landen erkend, maar Servië accepteert de afscheiding niet en probeert zoveel mogelijk zaken te dwarsbomen. Kosovo zit dan ook nog steeds in een politieke en economische impasse. De recente oprichting van een nationaal leger zal de relatie met de buurlanden niet verbeteren, terwijl dat juist nodig is om ooit toe te treden tot de EU. Hetzelfde geldt voor Servië, dat ook nog steeds in de wachtkamer zit.

Na de beëindiging van de oorlog in 1999 werd er een internationale administratieve macht – de United Nations Interim Administration Mission (UNMIK) – in het leven geroepen. De UNMIK hield zich bezig met het reconstrueren en opzetten van een modern regeringsapparaat. In 2008 begon de Europese Unie – onder de European Union Rule of Law Mission (EULEX) – zich te richten op de ondersteuning van een rechtsstaat in Kosovo. Maar de aanwezigheid van de EULEX in Kosovo wordt inmiddels met scepsis bekeken.

Burhan (28), student economie aan de hoofdstedelijke Universiteit van Pristina, zegt dat buitenlanders in Kosovo als koningen leven. ‘Ik ken een meisje dat tienduizend euro per maand verdient als projectmanager, en dat in een land waar het gemiddelde salaris rond de 350 tot 400 euro per maand ligt. Hoewel sommigen echt goed werk verrichten, vind ik tienduizend euro belachelijk hoog. Veel mensen zijn daarom niet erg blij met hun aanwezigheid.’

Centraal plein Pristina

Om toe te kunnen treden tot de EU, moeten Kosovo en Servië hun relatie normaliseren. De vraag is wanneer dit gaat gebeuren. Servië lijkt het jonge land voorlopig niet te erkennen en wordt hierin gesteund door Rusland. In het noorden van Kosovo wonen voornamelijk Serviërs die zich het liefst willen aansluiten bij Servië, een optie waar de Kosovaarse regering absoluut niet over wil praten. De regionale relaties verslechterden toen Kosovo besloot honderd procent belasting te heffen op Servische en Bosnische producten. Kosovo heeft deze maatregel ingevoerd als reactie op het veto van Servië en Bosnië-Herzegovina op het Kosovaarse lidmaatschap van Interpol, de internationale opsporingsdienst. Burhan: ‘Voor ons is de honderd procent belasting niet goed, want de Servische producten zijn beter. Groente en fruit uit Kosovo zijn duidelijk van mindere kwaliteit.’

Geert Luteijn (30) – Balkanhistoricus uit Delft – vindt dat de Kosovaarse regering het eigenlijk niet kan maken om honderd procent belasting te heffen, omdat de handel met dit buurland zo essentieel is voor de economie. ‘Kosovo is afhankelijk van de handel met Servië en de relatie met de EU. Het is belangrijk dat het land een goede relatie met Servië blijft behouden. Het sluiten van de grenzen is hartstikke schadelijk.’

De EU blijft hameren op het afschaffen van de honderd procent belasting en speelt met één van de belangrijkste wapens: de visumliberalisatie. Inwoners uit Kosovo kunnen nu maar naar drie Europese buurlanden afreizen; Albanië, Montenegro en Noord-Macedonië. De aanvraag voor een visum is voor velen een tijdrovende, ingewikkelde en kostbare investering. De EU belooft al jaren visumliberalisatie, maar blijft deze uitstellen. Qendrim (25) – een Albanese Kosovaar, werkzaam als jurist in Mitrovica – kijkt erg uit naar het moment dat hij vrij in Europa kan reizen. ‘Dat kan misschien al deze zomer, zo wordt ons steeds beloofd. We moeten het maar zien, want het wordt elke keer weer uitgesteld.’ Qendrim zou wel voor even willen emigreren. Het is zijn droom om naar Duitsland te gaan, maar hij zou  uiteindelijk wel terug naar Kosovo komen. ‘We moeten het land hier opbouwen en dat gaat niet als alle opgeleide mensen vertrekken.’

Lluzim (46) – een voormalig soldaat uit Mitrovica – wil daarentegen graag weg uit Kosovo. Hij is al drie keer afgewezen voor een werkvisum en studentenvisum in Canada. ‘Daar woont mijn beste vriend met zijn vrouw. Hij verdient veel geld en heeft een goed leven. Het enige dat hij erg mist is zijn familie en vrienden. Ik zou mijn familie ook missen. Maar je moet offers brengen in het leven.’ In 1992 is Lluzim als soldaat in Bosnië in zijn hoofd geschoten. Hierdoor is hij aan de rechterkant van zijn lichaam verlamd geraakt. Hij heeft recentelijk een master in publieke regelgeving gehaald, maar een baan vinden is moeilijk voor hem. ‘Ze willen hier in Kosovo dat je alles gratis doet. Je moet echt zeuren om je geld en vaak krijg je het niet. Ook zien mensen mijn beperking als een nadeel. Op financiële steun van de staat hoef ik niet te rekenen. In Canada zorgen instanties veel beter voor mensen met een beperking.’

Veel Kosovaren staren zich blind op de aansluiting bij de EU. Maar met de oprichting van een eigen leger, zet de Kosovaarse regering de relaties met de buurlanden en de EU weer onder spanning. Veel Albanese Kosovaren zijn echter blij met het besluit. Besnik (40) – afkomstig uit Pristina en zeven jaar werkzaam in het leger – zegt hierover: ‘Mijn mening is waarschijnlijk de mening die je van elke Albanees in Kosovo zou horen, namelijk dat we als land recht hebben op een leger. Het is een fundamenteel recht van elk onafhankelijk land.’

Ook Burhan vindt een leger noodzakelijk, niet vanuit defensieve redenen, maar om morele redenen. ‘Het leger vormt geen bedreiging in de regio, het is klein, zwak en zal nooit een verschil kunnen maken. Maar we hebben het nodig in spirituele zin, als morele steun. De mensen die familieleden in de oorlog hebben verloren, die hebben het nodig. Mijn oom heeft tijdens de oorlog zijn achttienjarige zoon verloren. Toen hij hoorde dat we een leger kregen begon hij te huilen. Hij zei: ‘Mijn zoon heeft nu vast een glimlach op zijn gezicht.’ Daarbij heeft elke staat zijn eigen leger, waarom is het dan verkeerd als Kosovo dat ook heeft? Mijn West-Europese vrienden zeggen dat het slecht is, dat de regering niet zoveel geld moet investeren in een leger, maar in nuttige zaken als het bestrijden van de werkloosheid. Ik denk nog steeds dat we het nodig hebben. Heel de politiek is sowieso nep. Ik stem uit protest niet, omdat ik van mening ben dat het niet uitmaakt. Politici verdelen toch alles onder elkaar. Publiekelijk doen ze alsof ze het niet met elkaar eens zijn, maar ondertussen wordt alle macht en geld verdeeld.’

Tanita (28) – afkomstig uit Pristina – ziet niet waarom het nationaal Kosovaars leger een bedreiging zou vormen voor de vrede en veiligheid in de regio. ‘De transformatie van de Kosovo Veiligheidstroepen (KSF) tot een nationaal leger, een proces dat door de NAVO wordt begeleid, zal meer dan een decennium duren. Daarnaast is de macht van het leger minimaal. Als ik me niet vergis, zullen het maar vijfduizend soldaten zijn met een minimum budget. Met deze capaciteiten kan het geen bedreigende kracht zijn.’ Ook is Tanita van mening dat het leger noodzakelijk is, omdat Kosovo geen garantie heeft dat de NAVO het land voor eeuwig zal blijven beschermen.

Lluzim geeft niets om een leger. ‘De mensen in de politiek zijn net een stel kinderen’, vertelt hij. ‘Als de een zegt: ‘ik heb een leger’, dan zegt de ander dat ook. Maar kijk om je heen, in Mitrovica is nog genoeg armoede, mensen zitten zonder werk. Daar moet in geïnvesteerd worden. Het leger is symbolisch, maar het gaat niets uitmaken. Het is alleen maar bedoeld om de buurlanden pissig te maken.’

Florim (37) – accountant in Pristina – noemt het leger een droom die uitkomt. ‘We zijn vanaf 1912 constant overheerst geweest door andere landen. Een leger hoort bij de staat en eindelijk hebben wij er nu ook een.’ Florim haalt – net als vele anderen – belangrijke historische gebeurtenissen erbij om de legitimiteit van de Albanezen in de regio te verklaren. Het probleem is dat de Serviërs, Kroaten, Macedoniërs, en Montenegrijnen weer een heel ander historisch verhaal hebben om hun gelijk aan te tonen.

Willem Lingmont (67) uit Limburg heeft drie jaar als EULEX-gevangenisdirecteur in Mitrovica gewerkt. Hij begrijpt het nut van het opzetten van een leger niet. ‘Wat moet een straatarm land met een leger? Wordt Kosovo’s voortbestaan als natie bedreigd? Ik denk van niet. Kosovo is verwikkeld in een conflict met Servië, beide partijen willen lid worden van de EU, beide partijen wakkeren het conflict aan. Ze verscherpen de tegenstellingen waar ze maar kunnen. Wie heeft hier belang bij? Voor wie is deze status quo een verdienmodel? Dat heb ik me vaak afgevraagd. Het begint bij de propaganda voor de gewone mensen: ‘We worden bedreigd, we hebben een leger nodig.’ Terwijl de grootste Amerikaanse legerbasis zich op Kosovaars grondgebied bevindt. De kans op een tweede Balkanoorlog is erg klein. De EU en de VS zullen onmiddellijk ingrijpen vanwege geopolitieke belangen in deze achtertuin van Europa.’

Volgens Lingmont is het oprichten van een eigen leger overduidelijk symboolpolitiek. ‘Het is een uiting van machtsdenken, waar men helaas zeer vertrouwd mee is. Het past in een lange traditie waarin heldendom en mannelijke kracht vereerd worden. Dat was ooit nodig om te overleven, maar het wordt nu aangewend om protesten tegen armoede, sociale ongelijkheid en corruptie van de heersende clans de kop in te drukken. Kortom, ieder weldenkend mens zal zien dat er geen reden is om een eigen leger op te richten. Maar het staat stoer en wordt gezien als een stap in de verwezenlijking van de droom van een groot Albanees rijk. Ouderwets nationalisme ter bescherming van de belangen van de heersende elite. De politiek is hopeloos verdeeld en zo kun je het onvermogen om economische vooruitgang en meer welvaart te bewerkstelligen verdoezelen. Dit is mijn persoonlijke mening over wat ik gezien en ervaren heb. Ze hebben door de Turkse overheersing geleerd om ja te zeggen en nee te doen.’

Maar er zijn ook Albanese Kosovaren die er anders over denken. Qendrim noemt nationalisme een ziekte. ‘Het is niet goed om mensen in etnische hokjes te plaatsen.’ Qendrim werkt zelf in het noordelijke deel van Mitrovica, waar voornamelijk Serviërs wonen. Hij werkt bij de gemeentelijke rechtbank en gaat elke dag met veel plezier naar zijn werk. ‘Ik werk samen met Bosniërs, Serviërs en Albanezen. We zijn een familie.’ Qendrim praat geïnspireerd over zijn Servische collega. ‘Ze is een vrouw van 42 die overal wat vanaf weet. Ze draait al jaren mee met de internationale gemeenschap in Kosovo, ik bel haar voor alle moeilijkheden op.’

Kerk in Pristina

De Serviërs in Kosovo voelen zich in de steek gelaten door zowel de Servische regering als de Kosovaarse. Qendrim: ‘Ze denken dat ze buiten de boot vallen, omdat zowel de regering in Servië als de regering in Kosovo niet veel voor ze doen. Maar de Kosovaarse regering doet net zo min iets voor de Serviërs in Noord-Mitrovica als voor de Albanezen in Zuid-Mitrovica. De regering denkt aan zichzelf en haar vrienden. Ze kopen mensen om. In Mitrovica willen mensen economische mogelijkheden, werk, hun gezin onderhouden. Ze geven niets om dat leger. Serviërs en Albanezen die oorspronkelijk uit Mitrovica komen respecteren elkaar. Het zijn meer mensen van buiten, hooligans bijvoorbeeld, die betaalt worden om onrust te stoken.’

Alleen als Servië accepteert dat Kosovo een onafhankelijk land is zal het beter gaan, zegt Luteijn. ‘Ik denk eerlijk gezegd dat wanneer je accepteert dat Kosovo een onafhankelijk land is, het opzetten van een leger niet veel uitmaakt. Het leger vormt geen gevaar. Het is alleen een stap verder in de staatsvorming van Kosovo en daar zal Servië de komende jaren zeker nog tegen in verzet komen.’ Het lijkt er volgens Luteijn op dat Servië steeds meer druk opvoert op de Servische minderheid in Kosovo en deze ontmoedigt om mee te werken aan een onafhankelijk Kosovo. ‘Er zijn natuurlijk bepaalde groepen in de samenleving die belang hebben bij polarisatie. Dat zie je ook met Hashim Thaci, de huidige president van Kosovo.’ Thaci heeft een nationalistisch verleden met zijn deelname aan de Kosovo Liberation Army (KLA), het Albanese bevrijdingsleger waarvan sommige leden berecht zijn voor oorlogsmisdaden.

Luteijn ziet een trend in Servië waarin de rol van de overheid steeds groter wordt. Nemanya (29), en software-ingenieur uit Belgrado, kan dat beamen. ‘Er zijn sinds een half jaar demonstraties in Belgrado tegen President Vucic. Ik deed in het begin mee, maar nu niet meer. Het is elke week en ik heb ook niet zoveel tijd. Bovendien helpt het ook niet. Hij trekt zich niets aan van de demonstraties. Zijn antwoord is: ‘Laat ze maar lopen’. Hij koopt mensen om met de verkiezingen.’ Fotograaf Aleksandar (35) denkt dat Vucic tot aan zijn dood aan de macht zal zijn. ‘Deze man is onvoorstelbaar, zijn macht reikt zo ver en wijd; dat is ongelooflijk. Hij is van alle markten thuis; hij profileert zich pro-Europees, pro-Russisch, pro-nationalisme. Hij heeft een lesbienne als premier benoemd en haar zelfs gefeliciteerd met haar baby, iets wat in Servië publiekelijk echt niet zo makkelijk kan. Hij kan doen en zeggen wat hij wil, omdat zijn macht zo groot is.’

In de Servische hoofdstad hangen genoeg pamfletten, stickers en posters die oproepen om Kosovo niet te vergeten en de onafhankelijkheid niet uit handen te laten glippen. In bussen hangen stickers die tegen de onafhankelijkheid propageren, op gebouwen hangen leuzen over de oorlogsmisdaden van de KLA. Aleksandar ziet Kosovo als een jammerlijk, verloren gebied, ook in culturele zin. ‘We hebben al zo weinig erfgoed. Belgrado is door de eeuwen heen zo vaak vernield, dat het belangrijk is te beschermen wat ervan overgebleven is. Er moet gewoon een oplossing van buitenaf komen, want wij Kosovaren kunnen het kennelijk zelf niet aan.’

‘Maar jullie landen hebben oorlog’

0
Voor nog één woord gewisseld te hebben, maken labels jullie tot vijanden. Trekken Nederlanders uit ex-Joegoslavië zich iets aan van de grote donkere wolk die boven hun moederlanden hangt – is het moeilijk om met elkaar om te gaan?

Inmiddels kan de eenenvijftigjarige Bosnische Amna er makkelijk over vertellen, ze lacht er soms zelfs om. Zo luchtig heeft ze lang niet kunnen vertellen over de oorlog in de jaren negentig, en alle gevolgen ervan. Nadat ze naar Nederland was gevlucht was het gevaar geweken, maar de spanning bleef haar achtervolgen. Elke keer als Amna toen een Serviër of Kroaat tegenkwam, moest ze slikken. Want: ‘als je iemand van de andere nationaliteit tegenkwam’, lacht ze nu, ‘kon het nog best hete communicatie worden.’

Amna voelde al spanning bij andere ex-Joegoslaven zonder dat ze hen ooit eerder gezien had. Dit is een universeel menselijk fenomeen. Bij elke ontmoeting tussen mensen zijn talloze processen van invloed – sommigen waarbij de ontmoeters zelf invloed hebben, maar veel waarbij dat niet het geval is. Politiek en media oefenen grote invloed uit, via taal die ons onderbewuste binnendringt. Labels en categorieën die zij doordrukken laten hun stempel achter in ons denken, komen op bij elke ontmoeting. Zo gedragen we ons anders bij een ontmoeting met moslim dan met een christen, iemand met zwarte of witte huidskleur, bij een Duitser of Engelsman.

Zo gaat dat overal, maar op weinig plekken in de recente geschiedenis zijn groepen zo tegenover elkaar gezet als in het voormalig Joegoslavië. In de jaren negentig zaaiden nationalistische leiders diepe verdeeldheid onder Serviërs, Bosnische moslims en Kroaten. Ondanks een gedeeld verleden, taal en Balkan-cultuur kwam het zelfs tot oorlog, waarna veel vluchtelingen uit het land ontsnapten, onder meer naar Nederland. Ze bouwden een nieuw leven op, maar komen nog regelmatig ex-landgenoten tegen – inmiddels door leiders in het moederland vaak als vijand bestempeld. Hoe sterk is de macht van de achterliggende natie? Verzuren de strijd en propaganda alledaagse ontmoetingen, of zijn oude banden nog sterker? De Kanttekening sprak vijf mensen van ex-Joegoslavische afkomst en vroegen naar hun ervaringen. Hoe gaan zij om met de ander, terwijl hun landen elkaar naar het leven stonden, en vaak nog steed staan?

Lucija

Wanneer Lucija nadenkt over de onderlinge spanningen in Nederland, grijpt zij net als Amna terug naar de jaren negentig. Toen gaf ze als twintiger les in de Kroatische taal en zag ze veel verschillende Kroaten. Daar zag ze een groot verschil tussen de vluchtelingen uit de jaren negentig, en de gastarbeiders die al langer in Nederland zijn. Juist de vluchtelingen koesterden weinig wrok jegens de andere nationaliteiten – ze zijn immers gevlúcht uit een oorlog vol vijandbeelden – terwijl de gastarbeiders, die uit economische motieven hierheen kwamen, terugvielen op het groepsdenken dat ze uit hun eigen regio hadden meegenomen.

Tegenwoordig ontmoet Lucija echter  niet veel nieuwe ex-Joegoslaven meer. De ex-Joegoslaven die ze nog ontmoet zijn vooral mensen die op haar lijken: hoogopgeleid en kosmopolitisch, mensen die ook in hun jeugd veel contact hadden met verschillende delen van Joegoslavië. Ofwel: mensen voor wie afkomst niet zwaar telt. ‘Als ze al je afkomst opmerken, hebben ze het enkel over hoe ze laatst een keer in je thuisland waren. Dat is alleen maar leuk.’  Als ze diep in haar geheugen graaft, rakelt ze het ergste incident op: hoe op een feestje een dronken Serviër een opmerking maakte over een zwaar getroffen Kroatische stad: ‘Vukovar heeft lekker gebrand, hè’, zei hij. Maar hij werd snel berispt, nota bene door de andere Serviërs – en dat was dat.

Toch merkt ze soms bij vage kennissen hoe de groep op subtiele wijze meetelt – ze koppelen slecht gedrag wel heel snel aan de nationaliteit. ‘Ze vinden Serviërs helemaal prima, totdat ze iets verkeerd doen. Dan zeggen ze: ‘Maar ja, het is wel een Serviër hè.’’ Ook Lucija vond het spannend toen ze recent naar Servië op vakantie ging. Ze probeerde zo neutraal mogelijk te praten, zo weinig mogelijk op te vallen, niet meteen te laten merken dat ze Kroatisch is. ‘Want ja, het is toch Servië. Je weet nooit wat de reactie zal zijn.’

Het tegendeel is echter ook waar: het gedeelde ex-Joegoslavische én vluchtelingenverleden brengt mensen bijeen. Nederland is ‘de grote vreemde’ – ‘Dat schept een band die er anders niet zou zijn’, zegt Lucija. Als je allebei de ervaring deelt van een leven opnieuw opbouwen, ‘weet je sneller waarover je praat.’

Die gemene deler zorgt ervoor dat ex-Joegoslaven vaak op straat op elkaar afstapten, vooral toen Nederland nog onbekend terrein was. Zelf heeft Lucija nooit grote behoefte daartoe gevoeld. ‘Hetzelfde paspoort hebben is niet genoeg.’ Vroeger switchte ze zelfs prompt naar het Nederlands als ze iemand op straat Servo-Kroatisch hoorde praten, bang om aangesproken te worden. ‘Om eerlijk te zeggen: vooral toen ik jong en leuk opgemaakt was werd ik vaak aangesproken. Met name mannen hadden de behoefte om met mij kennis te maken.’

Emma

In tegenstelling tot Lucija is de eenentwintigjarige Emma opgegroeid in Nederland met een Servische moeder.  Ze heeft niet veel met de ex-Joegoslavische landen of met hun onderlinge gebekvecht, maar ze kreeg als kind een zweem van spanning mee. Emma weet nog dat haar moeder, als ze anderen op straat Servo-Kroatisch hoorde praten, expres overging op het Nederlands – bang dat anderen zouden merken dat zij Servische is.

Zelf heeft Emma enige voorzichtigheid geërfd. Altijd als ze iemand anders ontmoet die net als zij Servo-Kroatisch spreekt, wacht ze even met vragen waar diegene precies vandaan komt. ‘Ik vind het leuk om mijn taal met mensen te spreken, maar ik weet nooit wat de reactie zal zijn.’ Zelfs als ze de afkomst noemen, gaat Emma er niet verder op in. Deels omdat ze er weinig mee kan, maar ook omdat ze de spanning wil voorkomen. Niet uit zelfverdediging, maar voor haar gesprekspartner. ‘Ik ben meer bang dat die ander zich aangevallen voelt.’

Amna, Vildana en Erna

In een flat zitten Vildana en Amna – de een uitvoerig rokend, de ander vertelt het meest. Het zijn twee vriendinnen, allebei in de begin vijftig, en kwamen beiden in de jaren negentig naar Nederland. Officieel als Bosnische moslims – maar zo hebben ze zich eigenlijk nooit echt gevoeld.

Amna had in het begin maar mondjesmaat contact met andere ex-Joegoslaven, hoofdzakelijk via grote feesten waar Balkanartiesten optraden. ‘Zeker in het begin waren er veel van zulke feesten’, zegt Amna. In een tijd zonder sociale media of mobiele telefoons was dat dé manier om elkaar te ontmoeten, om te horen over het lot van bekenden. Maar niet iedereen durfde naar de feesten. Zoals veel anderen waagden Amna en haar vrienden zich zeker niet aan Servische feesten, want met de alcohol erbij konden zomaar nationalistische liederen uit de kast komen. ‘De wonden van het conflict tussen Bosnische moslims en Bosnische Serviërs waren nog vers’, zegt Amna,. ‘Het waren bijna etnisch zuivere feesten’, lacht ze vol ironie. ‘Maar nu allang niet meer.’

Stap voor stap raken de verschillende groepen aan elkaar gewend. De eerste stap is de Nederlandse taalcursus, waar de drie groepen elkaar tegenkwamen. Amna had gemengde gevoelens, maar was daar vooral blij mee: ze woonde toen alleen met haar broertje en snakte naar contact met mensen die je kunnen verstaan en begrijpen wat je mist. ‘Ze delen het eten en gedrag. Dan is de oorlog helemaal niet belangrijk.’ Zo kreeg Amna langzaamaan meer vertrouwen door positieve ervaringen. Maar ook, vertelt ze, ‘door slechte ervaringen met de eigen Bosniërs!’

‘Maar er zijn ook mensen die het niet kunnen opbrengen’, vervolgt ze. Vriendin Vildana knikt plechtig: ‘Dat bestaat, ja’. Amna snapt het heel goed: in het begin was ook zij zo. In Bosnië heeft ze geleden onder Kroatische gevangenschap en in Nederland had ze daar nog last van. Ze kan zich nog vrienden van haar broertje herinneren die zich aan haar voorstelden – maar zodra ze hun Kroatische naam hoorde, voelde ze zich onveilig. ‘Dat voel je zo door alles wat je hebt meegemaakt.’ De gezamenlijke band met haar broertje was dan de enige boei van veiligheid waar ze zich aan vastklampte.

Scholen, papieren en paspoorten

Toen Vildana naar Nederland vluchtte, kwam ze eerst in een asielzoekerscentrum terecht waar alle ex-Joegoslavische nationaliteiten samen zaten – en dat was eigenlijk heel gezellig. Alle asielzoekers daar probeerden de spanningen zo veel mogelijk te vermijden door alleen te praten over de toekomst, zegt ze, ‘over scholen, papieren, paspoorten.’ In de oorlog heeft Vildana ook geen nare dingen meegemaakt. Daarom kan zij kan zeggen dat ze nooit iets van de spanning voelde, vanaf het eerste moment al niet. Voor Vildana is omgaan met andere ex-Joegoslaven niet complexer dan met andere nationaliteiten. Amna denkt dat het verschil ‘m daar in zit: ‘Hoeveel heb je gezien en hoe diep ben je in de oorlog geweest?’

De vriendinnen zien ook een groot verschil tussen hoe stedelingen en dorpelingen hen benaderen. ‘Dorpelingen praten al niet graag met mensen van een ander dorp’, zegt Amna, met de implicatie: laat staan dat ze met mensen praten van een ander geloof of andere nationaliteit. Uiteindelijk weet je nooit met wie je te maken hebt, daar zijn ze het over eens. ‘Maar’, zo besluiten ze lachend, ‘we hebben er een neus voor.’

Ook Erna, dochter van Vildana, voelt niks meer van de spanningen die ooit tussen ex-Joegoslaven speelden. Met enthousiasme vertelt ze hoe het niks meer uitmaakt tussen de jongeren, hoe zij niks hebben meegekregen van die hele oorlog – ‘net een ongeboren baby!’

Het belangrijkste is, denkt Erna, dat ze geen haatvolle opvoeding heeft gehad. De invloed van ouders is beslissend weet ze, zoals ze elke dag op haar werk als tandartsassistente ziet. Haar moeder heeft haar opgevoed om vrijdenkend en zonder oordeel te zijn. Daarbij: ‘Nederland heeft ons neutraal gemaakt. Ik heb een Kroatische vriendin en wij denken aan hele andere dingen: werken, ons rijbewijs halen.’

Dansend en spelend het verdriet verdringen

0

Als directeur van Nationaal Jeugdfonds Jantje Beton kom ik in contact met kinderen door heel ons land. Arme en rijke kinderen, wit en zwart, meisjes en jongens, met en zonder beperking. Ook met kinderen die zijn gevlucht uit het buitenland kom ik in contact. Wat al deze kinderen gemeen hebben, is dat ze gelukkig willen zijn. Lekker en vrijelijk buitenspelen kan daarbij enorm helpen. Daar worden de kinderen niet alleen gelukkiger van, maar ook gezonder, creatiever en meer zelfverzekerd. Cruciale bouwstenen voor de empowerment van kinderen in de meest kwetsbare posities, zoals vluchtelingenkinderen. Een betere wereld begint bij spelende, gelukkige kinderen.

‘Waar kom je vandaan?’, vroeg ik op een regenachtige donderdag in een asielzoekerscentrum aan een Aziatisch uitziende jongen van een jaar of negen. ‘Korea’, antwoordde hij schuchter. ‘Bedoel je Noord- of Zuid-Korea?’. ‘Noord-Korea’. ‘Ben je hier alleen of heb je ook familie in Nederland?’. ‘Mijn moeder en zusje wonen hier ook.’ En toen was ik zo lomp om de volgende vraag te stellen: ‘Ik hoor dat het niet zo goed gaat in Noord-Korea, bijvoorbeeld door de nodige armoede en onveiligheid. Hoe was dat voor jouw familie?’ Op deze te direct geformuleerde vraag aan iemand die ik slechts enkele seconden kende, wilde de jonge knul geen antwoord geven – zo bleek uit het feit dat hij met het nodige oogvocht rechtsomkeert maakte, zijn nek gebogen en op zoek naar een veilig hoekje in de drukke gymzaal waar enige rust te vinden was.

Even later zag ik hem weer opfleuren, genietend van een muzikaal deuntje dat hem klaarblijkelijk beter beviel dan het korte gesprek met mij. Langzaam maar zeker bewoog hij zich over de gymzaal, die voor deze middag was omgetoverd tot danszaal. Er kwam beweging in de heupjes, zijn voeten gingen van links naar rechts en de somberheid op zijn gezicht maakte plaats voor een brede lach. Contact leggen met leeftijdsgenootjes deed hij niet, maar in zijn jongere zusje vond hij een ideaal dansmaatje. Hij was buiten deze danszaal overduidelijk de oudere, beschermende broer die het altijd voor zijn zusje opnam tegen de boze buitenwereld. Maar vanmiddag even niet. Samen mochten ze, net als andere kinderen uit verre landen als Eritrea, Syrië en Burundi, die middag genieten van het kind zijn. Een bekroning van een bijzondere en onvergetelijke vakantieweek in april. Die week mocht een groep kinderen in het asielzoekerscentrum namelijk actief deelnemen aan een dansworkshop. Onder leiding van enkele professionele dansinstructeurs leerden ze samen te werken, samen te spelen, samen te genieten en leerden ze ook dat het leven niet alleen maar serieus en spannend hoeft te zijn. Even waren ze niet meer die (volgens veel Nederlandse volwassenen in hun omgeving) zielige, kwetsbare kinderen die gevlucht zijn voor tirannie, terreur en tragiek in hun geboorteland.

Dansend en spelend het verdriet verdringen. Deze week stond in het teken van spelen, lachen, genieten, geloof in een betere toekomst, hoop en liefde. Aan het einde van deze week mochten de kinderen hun gezamenlijke danceact presenteren aan hun ouders en andere familieleden. Het plezier dat de kinderen lieten zien tijdens hun dansvoorstelling vond op de geïmproviseerde tribune zijn weerspiegeling in de trotse en adembenemende blikken van de mensen die het meest van hen hielden. Zelden heb ik zulke trotse papa’s en mama’s gezien als op dat moment. Het was ook meer dan trots alleen. Het was een mix van opluchting, dankbaarheid en ontroering die ik zag in die zaal. Een zaal die overigens behangen was met indrukwekkende teksten die tijdens de workshop waren beschreven door de kinderen. ‘Maak de volgende zin af: ‘Ik ben dankbaar voor…’’, had de workshopleider aan de kinderen gevraagd. Dat leverde indrukwekkende antwoorden op als: ‘dat ik er mag zijn’. Of: ‘als iemand mij helpt’. En: ‘mijn goede moeder en vader’. Kinderen in de meest kwetsbare posities in onze samenleving, woonachtig in een krappe kamer in een anoniem asielzoekerscentrum, waren zich in een met workshops gevulde vakantieweek meer bewust geworden van de mooie dingen en mensen in hun leven. Ze mochten eindelijk weer eens onbezonnen en op een leuke manier kind zijn. Daar in dat asielzoekerscentrum op die druiligere donderdagmiddag werd iets groots verricht. En dat in een tijd van verzuring, verruwing en vervreemding van het maatschappelijk sentiment in Nederland in het algemeen en van de Nederlanders in de richting van vluchtelingen en asielzoekers in het bijzonder. Eens te meer blijkt de toekomst van onze beschaving geworteld te zijn in het geluk van een kind.